Nota waardering en afschrijving vaste activa van de gemeente Achtkarspelen
Inleiding Op grond van artikel 6 van de financiële verordening van de gemeente Achtkarspelen stelt de gemeenteraad in een afzonderlijke nota het beleid met betrekking tot activeren, waarderen en afschrijven vast. In 2006 is daaraan uitvoering gegeven en heeft de gemeenteraad een dergelijke nota vastgesteld. Door verschillende ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en de interpretatie daarvan, maar ook vanwege gewijzigde inzichten op het vakgebied is er aanleiding deze nota nu te actualiseren. Verreweg het grootste deel van de spelregels rondom het activeren, waarderen en afschrijven ligt vastgetimmerd in het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV). Dat neemt echter niet weg dat gemeenten binnen die regels de nodige vrijheid hebben om zelf keuzes te maken en accenten te leggen. Het helder beschrijven van die keuzes en accenten bevordert vanzelfsprekend een transparant financieel beleid. Deze nota is dan ook bedoeld om de materie en de gemaakte keuzes duidelijk te beschrijven en inzicht te verschaffen in het hele proces van activeren, waarderen en afschrijven. Daarmee wordt ook weer voldaan aan de wettelijke bepalingen en ontstaat een kader voor de uitvoeringspraktijk. Voor wat betreft de opzet wijkt deze nota belangrijk af van de vorige. Was de nota uit 2006 ingedeeld naar de verschillende aspecten die spelen rondom activa; in de onderliggende nota is de activasoort oftewel de balansindeling leidend. De verschillende activasoorten kennen onderling vaak een verschillend regime waardoor deze indeling het in beeld brengen van alle aspecten vereenvoudigt. Inhoudelijk is meer de nadruk gelegd op het behandelen van juist die aspecten waarbij de gemeenteraad keuzes kan maken. Daardoor zijn veel bbvbepalingen die in de nota uit 2006 wel benoemd werden, nu achterwege gelaten, omdat dit toch niet beïnvloedbaar is. In het eerste hoofdstuk wordt kort ingegaan op het begrip vaste activa en de afbakening met vlottende activa. In de drie daarop volgende hoofdstukken worden de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de afschrijvingen terwijl hoofdstuk 6 een recapitulatie bevat van de uit deze nota voortvloeiende voorstellen. Tot slot worden in de bijlagen 1 en 2 de relevante wetgeving, respectievelijk de richtinggevende afschrijvingstermijnen genoemd.
1 Vaste activa Als gevolg van het doen van investeringen ontstaat in de regel een actief, ofwel een bezitting. In dit verband wordt gesproken van een vast actief. Vaste activa zijn vermogensbestanddelen die voor langere tijd zijn vastgelegd en die niet op korte termijn in liquide middelen omzetbaar zijn. Dit in tegenstelling tot de vlottende activa, waarbij die omzetting op korte termijn wel mogelijk is. Of een actief aangemerkt moet worden als vast of vlottend wordt bepaald door het bestuurlijk voornemen dat bestaat jegens het desbetreffende activum. Is het de bedoeling om het activum voor langere tijd te exploiteren, dan is een rubricering als vast actief aan de orde. Zal de verwerving van een actief spoedig gevolgd worden door het afstoten ervan, dan is het actief als vlottend te beschouwen. Dit uitgangspunt is verankerd in artikel 31 van het BBV. Ter illustratie kan het volgende voorbeeld dienen: Als de gemeente een stuk grond met daarop een boerderij aankoopt met de bedoeling die onroerende zaak voor langere tijd te verhuren, dan moet het actief als vast worden beschouwd. Is het de intentie de boerderij te slopen en de grond in te brengen in een complex voor woningbouw, dan kwalificeert het actief als vlottend. Uiteraard is het mogelijk dat het voornemen om het activum langere tijd te exploiteren verandert. In dat geval zal de rubricering vast-vlottend eveneens wijzigen. Het BBV kent drie soorten soorten vaste activa: Immateriële vaste activa Dit zijn activa die niet financieel en stoffelijk (=niet tastbaar) van aard zijn. Materiële vaste activa Materiële vaste activa zijn (met uitzondering van software) altijd stoffelijk van aard. Financiële vaste activa Dit zijn activa die bestaan uit het houden van een duurzaam financieel belang in een derdeorganisatie. Te onderscheiden zijn kapitaalverstrekkingen, leningen, overige uitzettingen (beleggingen) en bijdragen aan activa in eigendom van derden.
2 Immateriële vaste activa Immateriële vaste activa zijn vaste activa die niet stoffelijk van aard zijn, niet onder de financiële vaste activa vallen en niet kunnen worden aangemerkt als ongedekte tekorten. Het activeren van immateriële investeringen is zeker niet verplicht. In het jaarverslag 2004 van de commissie BBV wordt zelfs de voorkeur uitgesproken dergelijke investeringen niet te activeren. Dit vindt zijn grond in het feit dat het BBV een beperkte en limitatieve opsomming geeft van welke immateriële investeringen geactiveerd kunnen worden. Hiertoe wordt gerekend: 1. kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio; 2. kosten van onderzoek en ontwikkeling. Ad 1 De kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen betreffen vaak provisies en kosten van notariële akten. De afschrijvingsduur is maximaal gelijk aan de looptijd van de lening. Disagio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. In dergelijke gevallen moet een lening voor het totaalbedrag van de aangegane schuld in de balans worden opgenomen en kan het verschil tussen dat schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het disagio, naar keuze al dan niet worden geactiveerd. De afschrijvingstermijn is dan maximaal gelijk aan de looptijd van de lening. Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio zijn doorgaans beperkt van omvang. Het verdient daarom aanbeveling deze uitgaven als exploitatielast te nemen en ze dus niet te activeren. Ad 2 Het BBV stelt nadrukkelijk voorwaarden waaronder onderzoeks- en ontwikkelingskosten geactiveerd kunnen worden. De strekking van die voorwaarden is dat het moet gaan om betrouwbaar vast te stellen voorbereidingskosten van met zekerheid uitvoerbare investeringen die reeds redelijk omlijnd zijn. Alhoewel de grens tussen wat wel en niet activeerbaar is niet zonneklaar uit het BBV te destilleren valt is wel helder dat bijvoorbeeld kosten van globale, verkennende studies niet geactiveerd kunnen worden zolang er geen duidelijkheid bestaat over wat er gerealiseerd wordt. Onderzoeks- en ontwikkelingskosten kunnen hoog uitvallen. Het verdient daarom aanbeveling deze kosten te kunnen activeren. Het BBV schrijft voor dat de maximale afschrijvingstermijn vijf jaar bedraagt. Aandachtspunt is nog waar de grens ligt tussen voorbereidingskosten en de kosten van de investering zelf. Dit is immers van belang voor de balansrubricering en de afschrijvings-termijnen. Een praktische oplossing is de grens te leggen bij het besteksgereed maken en de aanbesteding. Kosten gemaakt voor dat moment vallen onder de voorbereidingskosten. Waardering Op grond van het BBV moeten de immateriële vaste activa gewaardeerd worden op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Specifieke investeringsbijdragen van derden en reserves kunnen in mindering worden gebracht op het geactiveerde bedrag. Dit leidt tot het hanteren van de zogenaamde netto-waarderingsmethode. Voor het verkrijgen van een goed inzicht is het beter deze netto waarderingsmethode toe te passen. Ook vanuit administratief-technisch heeft dit methode de voorkeur. Ook de commissie BBV heeft een voorkeur voor het toepassen van de netto-waarderingsmethode. Minimumomvang Om te voorkomen dat investeringen in onderzoek en ontwikkeling van betrekkelijke geringe omvang geactiveerd worden verdient het aanbeveling een minimumbedrag vast te stellen. Bij het bepalen van de grootte van dat minimumbedrag kan aansluiting worden gezocht bij het minimumbedrag dat nu ook geldt voor investeringen in de openbare ruimte met een
maatschappelijk nut. Dit bedraagt € 25.000,- na aftrek van eventuele reserves en bijdragen van derden. Beslispunten 1. kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio niet te activeren; 2. de mogelijkheid te scheppen kosten van onderzoek en ontwikkeling te activeren indien voldaan wordt aan artikel 61 BBV; 3. daarbij een ondergrens van € 25.000,- te hanteren, na aftrek van eventuele reserves en bijdragen van derden; 4. de activa onder 2 af te schrijven in maximaal 5 jaar; 5. eventuele bijdragen van derden of beschikbare reserves in mindering te brengen op het te activeren bedrag.
3 Materiële vaste activa Materiële vaste activa zijn altijd stoffelijk van aard. Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door software. Indien een investering economisch nuttig is dan moet die investering geactiveerd worden als het economisch eigendom bij de gemeente ligt. Een investering is economisch nuttig als het daaruit voortvloeiende actief verhandelbaar is en/of opbrengsten kan genereren. De vraag of die verhandelbaarheid winstgevend is, is niet van belang. Ook is niet relevant of de opbrengsten kostendekkend zijn. Het BBV kent twee soorten materiële vaste activa: 1. investeringen met economisch nut 2. investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut Dit onderscheid is van belang voor een aantal belangrijke aspecten. Daarbij geldt dat als een activum zowel economisch als maatschappelijk nut heeft, het economisch nut altijd prevaleert. Waardering Voor zowel investeringen met economisch nut als voor investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut geldt dat zij gewaardeerd worden op basis van de verkrijgings- c.q. vervaardigingsprijs. Eventueel kunnen in de te activeren vervaardigingsprijs indirecte kosten en bouwrente worden opgenomen. Investeringen met economisch nut moeten altijd geactiveerd worden, zelfs als er sprake is van een jaarlijks constante investeringsomvang (ideaalcomplex). Reserves mogen niet in mindering worden gebracht. Wel is het eventueel mogelijk om de jaarlijkse kapitaallasten te dekken uit een reserve. Specifieke investeringsbijdragen van derden kunnen in mindering worden gebracht op het geactiveerde bedrag. Dit leidt ook hier tot de netto-waarderingsmethode. Extra afschrijvingen zijn niet toegestaan. Voor investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut spreekt het BBV over een voorkeur om niet te activeren. Maar het mag uiteraard wel en dit is ook nodig omdat anders veel investeringen financieel niet meer haalbaar zouden zijn. In de huidige praktijk zien we dan ook dat dit soort investeringen nagenoeg altijd geactiveerd worden. Voortbordurend op deze praktijk moet er dus voor worden gekozen de mogelijkheid te creëren deze investeringen te kunnen activeren. Reserves en specifieke bijdragen van derden kunnen op het te activeren bedrag in mindering worden gebracht. Dit leidt ook hier tot de netto-waarderingsmethode. Extra afschrijvingen zijn toegestaan, mits daartoe democratisch besloten wordt. Minimumomvang Om te voorkomen dat investeringen van betrekkelijke geringe omvang geactiveerd worden verdient het aanbeveling een minimumbedrag vast te stellen. Bij het bepalen van de grootte van dat minimumbedrag kan aansluiting worden gezocht bij de huidige minima van € 10.000,- voor investeringen met economisch nut en € 25.000,- voor investeringen met maatschappelijk nut, beide na aftrek van eventele bijdragen van derden en/of reserves. Beslispunten 1. de mogelijkheid te creëren investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut te activeren; 2. eventuele bijdragen van derden in mindering te brengen op zowel investeringen met economisch - als maatschappelijk nut; 3. eventuele reserves in mindering te brengen op investeringen met maatschappelijk nut;
4. voor het activeren een ondergrens hanteren van € 10.000,- voor investeringen met economisch nut en € 25.000,- voor investeringen met maatschappelijk nut, beide na aftrek van eventele bijdragen van derden en/of reserves;
4 Financiële vaste activa Financiële vaste activa zijn activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen. Zij zijn aanwezig als de gemeente een duurzaam financieel belang in een derde-partij aanhoudt. Het BBV onderscheidt vijf soorten: 1. kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen. 2. langlopende geldleningen aan woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen; 3. overige langlopende leningen; 4. overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer; 5. bijdragen aan activa in eigendom van derden. Het BBV maakt een onderscheid tussen kapitaalverstrekkingen en leningen. Het criterium dat dat onderscheid bepaalt wordt echter niet gegeven. Daarom wordt de term kapitaalverstrekking zowel gebruikt voor deelneming in risicodragend (eigen) vermogen, zoals aandelenkapitaal, als ook voor de verstrekking van gelden aan verbonden partijen in de vorm van vreemd vermogen. Daarbij geldt dan vaak geen vast aflossingsschema. Uitgezette leningen kunnen als vast actief opgenomen worden als de rente voor minimaal één jaar vaststaat. Is deze rente-vast periode korter dan één jaar dan valt de lening onder de vlottende activa. Dit geldt ook voor de overige uitzettingen. In dit verband hanteert het BBV het begrip “rentetypische looptijd” dat is overgenomen uit de wet Fido (wet financiering decentrale overheden). Een bijzonder soort financiële vaste activa is de post “bijdragen aan activa in eigendom van derden”. Het activeren van dergelijk bijdragen is namelijk niet verplicht, maar wordt aan de beleidsvrijheid van gemeenten overgelaten. In de meeste gevallen zal het hier gaan om een investeringssubsidie waarmee de ontvanger een actief realiseert dat bijdraagt aan de publieke taak van de gemeente. In specifieke omstandigheden kan het noodzakelijk zijn dat de gemeente dergelijke bijdragen aan een derde verstrekt. Om ervoor te zorgen dat dat ook financieel realiseerbaar is moet de mogelijkheid tot activering van dergelijke bijdragen aanwezig zijn. Wij stellen daarom voor daartoe te besluiten. Ook hier is een ondergrens van € 10.000,- wenselijk. Voor activering stelt het BBV echter wel een aantal eisen waaraan cumulatief moet zijn voldaan. Activering is alleen toegestaan indien: er sprake is van een investering door een derde; de investering bijdraagt aan de publieke taak; de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen; de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering. Dit betekent dat op straffe van terugvordering verzekerd dient te zijn, dat de derde daadwerkelijk een actief realiseert dat bijdraagt aan de publieke taak. Dit moet daarom als een harde subsidievoorwaarde vastgelegd zijn in de beschikking of de overeenkomst. Beslispunten 1. bijdragen aan derden voor de realisering van een actief te activeren, indien wordt voldaan aan de vereisten van het BBV. 2. daarbij een ondergrens van € 10.000,- te hanteren, na aftrek van eventuele reserves en bijdragen van derden;
5 Afschrijving Afschrijving vindt plaats op vaste activa met een beperkte gebruiksduur. Hieronder vallen niet alleeen de materiële vaste activa maar ook de immateriële vast activa en de geactiveerde investeringssubsidies. Grond heeft een onbeperkte gebruiksduur dus daarop wordt niet afgeschreven. Een uitzondering zou kunnen zijn grond waaraan verbeteringen zijn aangebracht, bijvoorbeeld drainage, of grond die waarde voortbrengt in de vorm van delfstoffen. Een andere uitzondering is de grond waarop investeringen met maatschappelijk nut, bijvoorbeeld wegaanleg, gedaan zijn. Omdat deze investeringen bij voorkeur niet geactiveerd worden, dient deze grond wel afgeschreven te worden. De commissie BBV heeft in dit kader gesteld dat de kosten van de ondergrond van wegen gerekend moeten worden tot de kosten van de weg. Afschrijvingsmethode Het BBV schrijft niet voor op welke wijze afschrijvingen moeten worden berekend. In dit verband hebben we het over de afschrijvingsmethode. Er bestaan verschillende afschrijvingsmethodes waarvan de lineaire en die op basis van annuiteiten de bekendste zijn. Bij de lineaire methode is de afschrijving elk jaar gelijk, terwijl de annuïtaire methode zich kenmerkt door een lage afschrijving in het begin die met het verstrijken van de jaren steeds groter wordt. Bij de keuze van de methode moet zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het verwachte waardeverloop van het actief. Nu is in de praktijk dit waardeverloop vaak lastig vast te stellen. Daarom is in onze gemeente de keuze bepaald door de overweging dat de huidige samenleving, die gebruikt maakt van de huidige gemeentelijke voorzieningen, ook de kosten van die voorzieningen behoort te dragen. Dat betekent dat afschrijvingskosten niet naar de toekomst mogen worden verschoven. Daaruit vloeit een keuze voor de lineaire methode voort, die ook nog eens zijn eenvoud als voordeel heeft. Ook het BBV heeft een voorkeur voor lineaire afschrijving. Dat neemt niet weg dat om bedrijfseconomische redenen de annuïtaire methode toepassing kan vinden, met name in die gevallen waarin tegenover de lasten ook baten staan die op basis van de annuïtaire methode berekend worden. Een eenmaal gekozen afschrijvingsmethode voor een bepaald actief mag slechts om gegronde redenen worden gewijzigd. Afschrijvingsduur Activa moeten worden afgeschreven in een periode die is afgestemd op reële verwachtingen over de toekomstige gebruiksduur. In beginsel moeten deze gebruiksverwachtingen ook tijdens de afschrijvingstermijn regelmatig worden heroverwogen. Dit kan leiden tot een aanpassing van de afschijvingsperiode. In veel gemeenten wordt een richtinggevende afschrijvingstabel gebruikt. In bijlage 2 is een afschrijvingstabel opgenomen. Hierin staat een opsomming van diverse soorten vaste activa met hun afschrijvingstermijnen, gesplitst in activa met een economisch nut en activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut. De tabel is niet limitatief. Het voorstel is deze tabel te gaan hanteren als richtlijn voor het bepalen van afschrijvingstermijnen van toekomstig te activeren investeringen. Opgemerkt zij wel dat de afschrijvingstermijnen voor immateriële vaste activa en voor investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut maximale termijnen zijn. Bij raadsbesluit kunnen kortere termijnen vastgesteld worden. Startmoment afschrijving Ook dient nog vermeld te worden wanneer begonnen wordt met afschrijven op een actief. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij is dat een actief in waarde vermindert vanaf het moment dat deze gereed gekomen, dan wel in gebruik genomen is. Omdat binnen de gemeente Achtkarspelen de afschrijvingen maandelijks geboekt worden is het noodzakelijk om uit te gaan van een bepaalde peildatum. Wij stellen voor de huidige
werkwijze te continueren en die peildatum te bepalen op 1 januari van ieder jaar. Indien er op 1 januari een boekwaarde bestaat en het actief in gebruik genomen is, wordt hierop afgeschreven. Voor wat betreft de rente merken wij op dat in Gewogen Amitie II is besloten ook de rente pas toe rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op die waarin de investering gereed gekomen is. Aan deze werkwijze kleven wel enkele principiële bezwaren; wij stellen voor naar dit aspect nader onderzoek te doen. Componentenbenadering De basis van afschrijvingen wordt onder andere bepaald door de waarde die aan het activum wordt toegekend. Afschrijving kan dan plaatsvinden op basis van de waarde die aan het activum als geheel wordt toegekend of op basis van de waarde van de afzonderlijke samenstellende delen. In het laatste geval is sprake van de componentenbenadering. Een bekend voorbeeld is het verkrijgen van een gebouw. Deze samenstellende delen daarin kunnen zijn het gebouw zelf (afschrijven in 40 jaar) en de technische installaties (afschrijven in 15 jaar). Op grond van die opdeling worden de uitgaven voor de componenten afzonderlijk verwerkt en afgeschreven. In dit voorbeeld is de technische installatie na 15 jaar afgeschreven en kan de vervanging opnieuw worden geactiveerd. Voor de opsplitsing in componenten zijn geen voorschriften maar uit praktische overwegingen is het raadzaam de splitsing te beperken. Het vergt immers een uitgebreidere administratieve vastlegging. In sommige gevallen kan de componentenbenadering echter wel toepassing vinden, met name bij rioleringswerken. Er moet daarom voor gekozen worden om de de componentenbenadering te kunnen toepassen. Restwaarde In de meeste gevallen wordt bij het gebruik van een actief uitgegaan van de gehele gebruiksduur. De waarde van dat actief aan het eind van die gebruiksduur is vaak nihil. In bepaalde gevallen is het echter denkbaar dat een actief aan het eind van de gebruiksduur nog een restwaarde heeft. Het inschatten van de grootte van de restwaarde is doorgaans makkelijker naarmate de gebruiksduur korter is. Bij het bepalen van de restwaarde mag niet geanticipeerd worden op toekomstige prijsstijgingen Deze restwaarde kan op twee manieren worden verwerkt: bij het vaststellen van het jaarlijkse afschrijvingsbedrag of bij vervreemding van het actief. In het eerste geval zijn de jaarlijkse afschrijvingslasten lager, in het tweede geval ontstaat bij vervreemding een incidentele bate (boekwinst). Het nadeel van de eerste methode is dat indien de restwaarde te hoog is ingeschat aan het eind van de gebruiksperiode te weinig is afgeschreven en er dus een incidenteel verlies ontstaat. Voordeel is natuurlijk dat de begroting een gelijkmatiger verloop kent. In de huidige praktijk wordt feitelijk al gewerkt met restwaarden, namelijk bij de vervanging van het materieel van de buitendienst. Wij stellen daarom voor de mogelijkheid te scheppen om bij het vaststellen van het jaarlijkse afschrijvingsbedrag rekening te houden met een eventuele restwaarde. Afschrijven op investeringssubsidies In het hoofdstuk hiervoor zijn de financiële vaste activa aan de orde geweest. In beginsel vindt hierop geen afschrijving plaats maar veelal aflossing. De hoofdsom wordt dan ineens of in delen terugbetaald. Dit is anders als het gaat om “bijdragen aan activa in eigendom van derden”. Hierop moet systematisch worden afgeschreven en wel op een zodanige wijze als was het actief waarvoor de bijdrage wordt verstrekt in bezit van de gemeente. De vraag is dan of de afschrijvingsduur moet zijn gebaseerd op de verwachte levensduur van het actief zelf, of op de verwachte duur van de periode waarin dat actief bijdraagt aan de publieke taak. Uitgaande van het principe dat de afschrijiving plaatsvindt gedurende de periode waarin een actief nut afwerpt moeten we kiezen voor de laatste optie. Daarmee wordt dan ook voorkomen dat er nog een restwaarde zou zijn op het moment waarop het betreffende actief niet meer bijdraagt aan de publiek taak. Een mogelijk probleem hierbij is natuurlijk wel dat het vooraf moeilijk kan zijn om te bepalen hoe lang het actief bij zal dragen aan de publieke
taak. De feitelijke beschikkingsmacht ligt immers niet bij de gemeente. Een zorgvuldige schatting zal dan aan de basis van de berekening van de afschrijving moeten staan. Beslispunten 1. activa in beginsel af te schrijven volgens de lineaire methode, hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken; 2. de in bijlage 2 genoemde termijnen als richtlijn te hanteren voor de bepaling van de afschrijvingstermijnen van vaste activa; 3. de afschrijving te starten vanaf 1 januari van het jaar volgend op die waarin de investering gereed gekomen of in gebruik genomen is; 4. een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de rentecomponent van kapitaallasten gestalte moet krijgen; 5. de componentenbenadering zoveel mogelijk te beperken, maar voor specifieke gevallen toe te passen; 6. de mogelijkheid te scheppen om bij het vaststellen van het bedrag van de jaarlijkse afschrijving rekening te houden met een eventuele restwaarde. 7. geactiveerde bijdragen aan activa in eigendom van derden afschrijven in de periode waarin dat actief bijdraagt aan de publieke taak.
6 Overzicht voorstellen Immateriële vaste activa 1. kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio niet te activeren; 2. de mogelijkheid te scheppen kosten van onderzoek en ontwikkeling te activeren indien voldaan wordt aan artikel 61 BBV; 3. daarbij een ondergrens van € 25.000,- te hanteren, na aftrek van eventuele reserves en bijdragen van derden; 4. de activa onder 2 af te schrijven in maximaal 5 jaar; 5. eventuele bijdragen van derden of beschikbare reserves in mindering te brengen op het te activeren bedrag; Materiële vaste activa 6. de mogelijkheid te creëren investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut te activeren; 7. eventuele bijdragen van derden in mindering te brengen op zowel investeringen met economisch- als maatschappelijk nut; 8. eventuele reserves in mindering te brengen op investeringen met maatschappelijk nut; 9. voor het activeren een ondergrens hanteren van € 10.000,- voor investeringen met economisch nut en € 25.000,- voor investeringen met maatschappelijk nut, beide na aftrek van eventele bijdragen van derden en/of reserves; Financiële vaste activa 10. bijdragen aan derden voor de realisering van een actief te activeren, indien wordt voldaan aan de vereisten van het BBV; 11. daarbij een ondergrens van € 10.000,- te hanteren, na aftrek van eventuele reserves en bijdragen van derden; Afschrijving 12. activa in beginsel af te schrijven volgens de lineaire methode, hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken; 13. de in bijlage 2 genoemde termijnen als richtlijn te hanteren voor de bepaling van de afschrijvingstermijnen van vaste activa; 14. de afschrijving te starten vanaf 1 januari van het jaar volgend op die waarin de investering gereed gekomen of in gebruik genomen is; 15. een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de rentecomponent van kapitaallasten gestalte moet krijgen; 16. de componentenbenadering zoveel mogelijk te beperken maar voor specifieke gevallen toe te passen; 17. de mogelijkheid te scheppen om bij het vaststellen van het bedrag van de jaarlijkse afschrijving rekening te houden met een eventuele restwaarde; 18. geactiveerde bijdragen aan activa in eigendom van derden afschrijven in de periode waarin dat actief bijdraagt aan de publieke taak.
BIJLAGE 2 Richtinggevende afschrijvingstabel behorende bij de nota waardering en afschrijving vaste activa 2008 van de gemeente Achtkarspelen In deze tabel zijn de afschrijvingstermijnen opgenomen naar soort van investering. Soort investering 1.
Jaren
Immateriële activa Maximale termijn volgens BBV: 5 jaar
1.1 Ontwikkelings- en onderzoekskosten 1.2 Kosten sluiten geldleningen/disagio
5 wordt niet geactiveerd
Materiële activa Maximale termijn: niet wettelijk vastgesteld 2.
Investeringen in materiële vaste activa met een economisch nut
2.1 Huisvesting en inrichting Gebouwen
ondergrond opstal (permanent) opstal (semi-permanent) verbouwing opstallen
Technische installaties Vaste inrichting Inventaris 2.2 Installaties Lift-, cv- en lichtinstallaties Archiefsystemen Kantoorapparatuur
computerapparatuur (hardware) kasregisters
Storingsmelders riolering Telefooninstallaties/bekabeling data- en telecomnet Software 2.3 Infrastructurele voorzieningen Grondwerken Rioleringen Verkeersregelingen Lantaarnpalen Abri's
0 40 20 20 15 15 10 15 10 3 5 10 8
Overeenkomstig notitie software van de cie BBV.
aanleg/vervanging bezinkbassins (gebouwd deel) renovatie borden
30 50 50 35 10 20 7
2.4 Voertuigen Brandblusvoertuigen Vrachtauto's Bestelauto's Tractoren Aanhangwagens Personenauto
15 6 7 7 10 7
2.5 Brandblusmiddelen Communicatieapparatuur Bluskleding/helmen Overige materialen Brandkranen
7 10 10 30
2.6 Onderwijsvoorzieningen Onderwijsleerpakket Meubilair Leermiddelen Beveiliging schoolgebouwen Noodlokalen Permanente voorzieningen en aanpassingen
10 15 10 10 15 40
2.7 Sportvoorzieningen Bouw/renovatie gymlokalen/sporthallen/zwembaden/ kleedaccommodaties. Installaties Inrichtingskosten sportaccomodaties Gymnastiekmaterialen Afrasteringen en ballenvangers Lichtinstallatie sportaccommodaties Kunstgrasvelden 3.
Investeringen in openbare ruimte met maatschappelijk nut
3.1 Infrastructurele voorzieningen Wegen, straten en pleinen Kunstwerken (bruggen, viaducten etc.) Openbaar groen Sportterreinen Speeltuinen
40 15 15 10 10 20 15 Maximale termijn in jaren Aanleg Reconstructie/herinrichting Voetpaden en fietspaden Beton Hout Aanleg Overig Aanleg Aanleg
3.2 Waterbeheer Aanleg vaarten/vijverpartijen Haven- en sluiswerken Beschoeiingen/ overige voorzieningen Aanlegsteigers Baggeren havens /vaarten 4.
40 25 15 25 15
Financiële vaste activa Bijdragen aan activa in eigendom van derden
N.B. Bovengenoemde opsomming is niet uitputtend.
25 20 25 40 20 20 15 30 15
Periode waarin actief bijdraagt aan publieke taak