NOTA VRIJSTELLINGENBELEID BESTEMMINGSPLANNEN september 2007 Beleid voor de toepassing van vrijstellingen van bestemmingsplannen in de gemeente Leiderdorp.
Gemeente Leiderdorp afdeling Beleid & Projecten/ H. van der Bijl, M. Hendriks
-0-
Inhoud:
pagina:
1. Inleiding. 1.1 Kader.
3
1.2 Doel van het vrijstellingenbeleid.
3
1.3 Evaluatie en actualisatie.
3
2. Vrijstellingen algemeen. 2.1 Soorten vrijstellingen.
4
2.2 Toetsingsvolgorde.
4
2.3 Voorwaarden.
4
2.4 Financiën.
4
3. Analyse vrijstellingenpraktijk. 3.1 Inleiding.
5
3.2 Analyse artikel 17 WRO.
5
3.3 Analyse artikel 15 WRO.
5
3.4 Analyse artikel 19 WRO.
5
3.5 Analyse artikel 11 WRO.
6
3.6 Conclusie.
6
-1-
4. Vrijstellingenbeleid. 4.1 Mogelijkheden, voorwaarden en beleid.
7
4.2 Vrijstelling van tijdelijke aard.
7
4.3 Vrijstelling op basis van bestemmingsplan.
8
4.4 Vrijstelling op basis van artikel 19, lid 3, WRO.
9
4.5 Vrijstelling op basis van artikel 19, lid 2, WRO.
12
4.6 Vrijstelling op basis van artikel 19, lid 1, WRO.
13
4.7 Wijziging op basis van artikel 11 WRO.
16
Bijlagen. 1. tekst artikel 20 BRO 2. tekst beleid provincie artikel 19, lid 2, WRO
-2-
1. Inleiding. 1.1 Kader. In Nederland wordt de ruimte geordend op basis van plannen. Simpel gezegd zijn dat plannen die aangeven hoe bepaalde gronden gebruikt mogen worden c.q. wat er op gebouwd mag worden. Het Rijk doet dat via nota’s die een procedure doorlopen (de zogenaamde planologische kernbeslissing), de provincie via streekplannen. Ruimtelijke Ordening wordt op gemeentelijk niveau geregeld in structuur- en bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is het instrument dat rechtstreeks juridisch bindend is. Het vormt direct een toetsingskader voor datgene wat iemand met bepaalde gronden beoogd. Het bestemmingsplan bepaalt dus uiteindelijk of iemand iets wel of niet mag met zijn grond. Niet altijd zal het gewenste gebruik of de gewenste bebouwing overeenstemmen met de regeling in het bestemmingsplan. Er bestaat echter een aantal mogelijkheden om van een bestemmingsplan af te wijken: namelijk via diverse vrijstellingen. Wanneer kan en wil de gemeente in beginsel aan een vrijstelling meewerken. Daarover gaat deze nota. 1.2 Doel van het vrijstellingenbeleid. Met deze nota wordt beoogd inzicht te geven welke gevallen en onder welke voorwaarden de gemeente in beginsel bereid is om medewerking te geven aan een bepaalde vrijstelling, in afwijking van het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt vooraf inzicht gegeven in de toetsings- en afwegingskaders die bij de afweging over de verlening van een vrijstelling een rol spelen en in de eisen waaraan minimaal voldaan moet worden. Ook wordt inzicht gegeven in de procedure en de daarmee samenhangende doorlooptijd. De woorden in beginsel betekenen dat niet zonder meer vaststaat dat in het concrete geval medewerking zal worden verleend. Aan een vrijstelling ligt altijd een belangenafweging ten grondslag. Daar worden de diverse spelende belangen tegen elkaar afgewogen. Het kan dus zijn dat op basis van deze nota in beginsel de bereidheid tot medewerking aanwezig is, maar in een specifiek geval er een zwaarwegend argument is om dat in dat geval juist niet te doen. 1.3 Evaluatie en actualisatie. Het vrijstellingenbeleid dient jaarlijks geëvalueerd te worden en zonodig geactualiseerd. Door jaarlijks de in het voorafgaande jaar verleende vrijstellingen te analyseren kan bekeken worden of bijstelling noodzakelijk is. Ook wijzigingen in wetgeving en consequenties daarvan voor de vrijstellingsmogelijkheden kunnen in een evaluatie worden meegenomen. Zo zal de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening te zijner tijd (een ontwerp van wet ligt momenteel bij Tweede Kamer, definitieve versie en invoeringsdatum nog onbekend) waarschijnlijk ingrijpende gevolgen hebben voor de artikel 19 vrijstellingen.
-3-
2. Vrijstellingen algemeen. 2.1 Soorten vrijstellingen. De wet op de ruimtelijke ordening (WRO) biedt de volgende vrijstellingsmogelijkheden: Artikel 15 WRO: Het betreft hier vrijstellingen die al als mogelijkheid in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen. Artikel 17 WRO: Het betreft hier vrijstellingen die slechts voor een tijdelijke periode verleend kunnen worden. Artikel 19, lid 1, WRO: Het betreft hier een vrijstelling die mogelijk is voor ruimtelijke ontwikkelingen die goed verdedigbaar zijn, maar niet in het bestemmingsplan waren voorzien. Artikel 19, lid 2, WRO: Het betreft hier vrijstellingen voor zaken waarvan de provincie heeft aangegeven deze aanvaardbaar te achten. Artikel 19, lid 3, WRO: Het betreft hier vrijstellingen voor zaken waarvan de wetgever in een nadere regeling heeft aangegeven dat deze van ondergeschikte aard zijn. Dit wordt ook wel de kruimelgevallen regeling genoemd. Daarnaast bevat een bestemmingsplan vaak wijzigingsbevoegdheden: Artikel 11 WRO: Het betreft hier ook afwijkingsopties die als mogelijkheid al in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen. 2.2 Toetsingsvolgorde. Een activiteit (gebruik of bebouwing van grond) wordt getoetst aan het bestemmingsplan. Wordt geconstateerd dat een activiteit niet past en niet tijdelijk is (artikel 17 WRO), dan wordt de volgende volgorde gehanteerd om te bezien welke van de verschillende vrijstellingsprocedures toepasbaar is: a. Artikel 15 WRO: binnenplanse vrijstelling of Artikel 19, lid 3, WRO: de kruimelgevallen regeling (lichtste procedure). b. Artikel 19, lid 2, WRO: afwijkingen die de provincie aanvaardbaar acht, zonder specifieke goedkeuring achteraf. c. Artikel 11 WRO: wijzigingsmogelijkheid binnen bestemmingsplan. d. Artikel 19, lid 1, WRO: vrijstellingen voor ruimtelijke ontwikkelingen / ingrepen die niet in het bestemmingsplan waren voorzien. Deze volgorde is gebaseerd op de zwaarte van ingreep en daarmee op de zwaarte van de procedure. De lichtst mogelijke procedure wordt gevolgd. De wetgever heeft voor minder ingrijpende gevallen juist lichtere procedures bedacht en naarmate de ingreep ingrijpender wordt zwaardere procedures. 2.3 Voorwaarden. Aan een vrijstelling kunnen altijd voorwaarden worden verbonden. Voorwaarden mogen uitsluitend dienen tot bescherming van de belangen, die de bepalingen waarvan vrijstelling wordt verleend, beogen te beschermen. 2.4 Financiën. Aan het volgen van de hier genoemde procedures zijn kosten verbonden. Dat wordt geregeld in de legesverordening. De legesverordening wordt jaarlijks aangepast.
-4-
3. Analyse vrijstellingenpraktijk. 3.1 Inleiding. Bij het vastleggen van vrijstellingsbeleid voor de toekomst is het zinvol om te kijken naar het verleden (periode 2004-2005-2006). In welke gevallen wordt veel vrijstelling toegepast. Wat is daarvan de oorzaak? Geldt daar al beleid voor en is dat inzichtelijk genoeg? 3.2 Analyse artikel 17 WRO. Doordat het hier wettelijk verplicht om tijdelijke afwijkingen gaat, speelt vrijstelling op dit gebied vrijwel altijd in gevallen van verbouwingen van panden, zoals winkels of scholen, waarbij tijdelijk om de functie te kunnen blijven uitoefenen een tijdelijk onderkomen noodzakelijk is. Daarnaast wordt bij grote projecten voor bouwketen die voor meerdere jaren staan eveneens toepassing gegeven aan artikel 17 WRO. Veelal gebeurt dit in de vorm van prefab units. Gezocht wordt naar veilige oplossingen, die zo min mogelijk overlast veroorzaken voor de omgeving, mede gerelateerd aan de duur van de periode van instandhouding. Van het totale aantal vrijstellingen is ca. 15% een artikel 17 vrijstelling (gemiddeld 10 per jaar). Dit aantal wordt onder andere veroorzaakt door de bouwactiviteiten rond de verbreding van de A4. 3.3 Analyse artikel 15 WRO. Veelal bevat het bestemmingsplan mogelijkheden om vrijstelling te verlenen voor niet voor bewoning bestemde gebouwen van beperkte omvang ten dienste van het openbaar nut alsmede geringe afwijkingen van maximaal 10% toe te staan. Deze vrijstelling komt in de praktijk slechts incidenteel voor. 3.4 Analyse artikel 19 WRO. In ongeveer 80% van de vrijstellingsprocedures is sprake van artikel 19 WRO (gemiddeld 50 per jaar). De helft is gebaseerd op lid 3 en het overige deel op lid 1 (gemiddeld 2 tot 3 per jaar) en lid 2 waarbij op valt te merken dat er een verschuiving plaatsvind van lid 1 naar lid 2. Een deel van de artikel 19, lid 3, procedures betreft uitbreidingen van woningen en vindt zijn grondslag in het feit dat nieuwbouwwijken worden gerealiseerd op basis van globale bestemmingsplannen. De uitwerkingen lopen daarop achter, terwijl vaak in de eerste jaren na de bouw al veelvuldig uitbreidingen van woningen plaatsvinden. Deze achterstand wordt geleidelijk ingelopen. Daarnaast komen zogenaamde repeteergevallen voor bij dakopbouwen in het oude dorp, waarvoor een verhoging van de goot noodzakelijk is. De artikel 19, lid 1en lid 2 procedures zijn vaak afhankelijk van grotere en omvangrijkere projecten. In het kader van de W4 wordt een toename in deze procedures verwacht, omdat de vaststelling van het bestemmingsplan W4 moet wachten op de vaststelling van het tracébesluit over de verbreding van de A4. Gelet op de eisen die aan deze procedure gesteld worden vergen deze procedures veel tijd en capaciteit. Vooraf is het gewenst inzicht te verschaffen in de beleidskaders die een rol spelen bij het al of niet meewerken aan een vrijstelling op basis van dit artikellid.
-5-
3.5 Analyse artikel 11 WRO. Van deze wijzigingsmogelijkheid wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt. Veelal bevat het bestemmingsplan mogelijkheden om het plan te wijzigen voor niet voor bewoning bestemde gebouwen van een omvang die niet past onder de algemene vrijstellingsmogelijkheden uit het bestemmingsplan en die ten dienste zijn van het openbaar nut alsmede (geringe) afwijkingen van maximaal 20% toe te staan. Incidenteel komen beperkte vooraf omschreven functiewijzigingen voor. 3.6 Conclusie. De helft van de vrijstellingen die worden verleend is gelegen in artikel 19, lid 3 WRO. Het betreft vaak kruimelgevallen waarop het beleid niet hoeft te worden aangepast.
-6-
4. Vrijstellingenbeleid. 4.1 Mogelijkheden, voorwaarden en beleid. In dit hoofdstuk wordt per vrijstelling ingegaan op de wettelijke mogelijkheden, de gemeentelijke eisen en voorwaarden en de toetsingscriteria. Tot slot wordt de procedure met doorlooptijd vermeld.
4.2 Vrijstelling van tijdelijke aard. Wettelijke regeling Artikel 17 WRO. Voor een periode van maximaal 5 jaar kan vrijstelling worden verleend van het bepaalde in het bestemmingsplan. Verlenging is niet mogelijk. Dat betekent na die periode herstel in oude toestand dan wel aanpassen aan het van kracht zijnde bestemmingsplan. Bevoegdheid De bevoegdheid komt toe aan het college van burgemeester en wethouders. Toetsingscriteria De tijdelijkheid moet gemotiveerd worden, evenals de gevraagde termijn (maximaal 5 jaar). Het met de vrijstelling te dienen belang moet worden afgewogen tegen andere spelende belangen. De aard van de vrijstelling en de toepassingsmogelijkheden lenen zich verder niet voor formulering van concrete beleidsregels vooraf. Procedure De procedure is omschreven in artikel 18 WRO en komt globaal op het volgende neer: a. verzoek aan college van burgemeester en wethouders; b. besluit principe medewerking (binnen 8 weken na ontvangst verzoek); c. in geval van weigering medewerking: afwijzend besluit; in geval van medewerking: principe besluit met stukken 6 weken ter visie; d. mogelijkheid om gedurende die termijn schriftelijk zienswijzen in te dienen; e. bij zienswijzen hoorzitting en nieuwe belangenafweging; f. besluit al of niet verlenen vrijstelling (binnen 4 weken na tervisielegging); g. bezwaar- en beroepsmogelijkheden aanvrager en belanghebbenden.
-7-
4.3 Vrijstelling op basis van bestemmingsplan. Wettelijke regeling Artikel 15 WRO. De raad kan in een bestemmingsplan een vrijstellingsmogelijkheid opnemen. Het plan geeft dan aan op welke onderdelen en onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders vrijstelling mogen verlenen. Vrijstelling kan alleen van de voorschriften (niet van de bestemming op de plankaart). Vrijstelling mag niet tot effect hebben dat de bestemming feitelijk wijzigt. Bevoegdheid De bevoegdheid komt toe aan het college van burgemeester en wethouders. Indien geen zienswijzen worden ingediend, is het hoofd van de afdeling Beleid en Projecten gemandateerd om de vrijstelling te verlenen. Toetsingscriteria Toetsingscriteria staan in principe in het bestemmingsplan zelf. Wordt daar niets vermeld, dan wordt een zorgvuldige belangenafweging gemaakt door het college van burgemeester en wethouders. Die afweging zal in ieder geval zijn gebaseerd op de reden waarom de mogelijkheid niet als recht maar als vrijstelling is opgenomen. Procedure De procedure is geregeld in het bestemmingsplan zelf. Indien dat niet het geval is, wordt bij deze op de voorbereiding van de besluitvorming afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing verklaard. Dat laatste komt in het kort op het volgende neer: a. verzoek aan college van burgemeester en wethouders; b. besluit principe medewerking (binnen 8 weken na ontvangst verzoek); c. in geval van weigering medewerking: afwijzend besluit; in geval van medewerking: principe besluit met stukken 6 weken ter visie; d. mogelijkheid om gedurende die termijn zienswijzen in te dienen; e. bij zienswijzen hoorzitting en nieuwe belangenafweging; f. besluit al of niet verlenen vrijstelling (binnen 4 weken na tervisielegging); g. bezwaar- en beroepsmogelijkheden aanvrager en belanghebbenden.
-8-
4.4 Vrijstelling op basis van artikel 19, lid 3, WRO. Wettelijke regeling Artikel 19, lid 3, WRO en artikel 20 BRO (besluit op de ruimtelijke ordening). In het besluit worden de gevallen opgesomd waarin vrijstelling door de gemeente mogelijk is. Artikel 20 BRO is als bijlage bij deze notitie gevoegd (bijlage 1). Bevoegdheid De bevoegdheid komt toe aan het college van burgemeester en wethouders. Indien geen zienswijzen worden ingediend, is de coördinator gemeentewinkel gemandateerd om de vrijstelling te verlenen. Toetsingscriteria 1. Vrijstelling verlenen om te anticiperen op een bestemmingsplan in ontwikkeling kan pas geschieden nadat het voorontwerp van dat plan door de raadscommissie is beoordeeld en de inspraak heeft plaatsgevonden. Afhankelijk van de reacties op het onderwerp waarvan vrijstelling gewenst is, zal meer of minder terughoudend worden omgegaan met toepassing geven aan de vrijstellingsmogelijkheid. 2. Voor toepassing van de vrijstellingsmogelijkheden ten aanzien van uitbreidingen van en bijgebouwen bij woningen of woongebouwen met een reguliere woonbestemming geldt dat: a) er voldaan dient te worden aan de erfbebouwingsregeling Leiderdorp, zoals deze is vastgelegd in het bestemmingsplan “Partiele herziening voorschriften erfbebouwingregelingen Leiderdorp” zoals vastgesteld door de raad op12 februari 1996; toelichting: deze regeling bevat actuele aan- en uitbouwbeleid
b) er geen bestemmingsplan van kracht is van na voornoemde vaststellingsdatum. toelichting: nieuwer plan bevat actuele beleid of bewuste afwijking
3. Voor toepassing van de vrijstellingsmogelijkheden ten aanzien van uitbreidingen van of bijgebouwen bij bedrijfswoningen in agrarisch gebied geldt dat: a) de bewoner zijn hoofdinkomsten nog immer moet halen uit het ter plaatse gevestigde bedrijf; toelichting: indien hier niet aan voldaan wordt geldt het overgangsrecht uit het bestemmingsplan
b) de totale inhoud van de woonbebouwing met bijgebouwen niet meer dan maximaal 600 m3 mag bedragen. toelichting: dit maximum is gebaseerd op maximale mogelijkheden die provincie aanvaardbaar acht
4. Voor toepassing van de vrijstellingsmogelijkheden ten aanzien van uitbreidingen van of bijgebouwen bij bedrijfswoningen op bedrijfsterreinen geldt dat: a) de bewoner zijn hoofdinkomsten nog immer moet halen uit het ter plaatse gevestigde bedrijf; toelichting: indien hier niet aan voldaan wordt geldt het overgangsrecht uit het bestemmingsplan
b) de inhoud van de uitbreiding of het bijgebouw niet meer mag bedragen dan 15% van het hoofdgebouw. toelichting: gekozen is voor een (redelijk) percentage van de inhoud omdat een koppeling met het perceel / erf een onevenredige invulling met zich kan brengen gelet op de diversiteit in de omvang van percelen
-9-
5. Voor toepassing van de vrijstellingsmogelijkheden ten aanzien van uitbreidingen van of bijgebouwen bij andere gebouwen geldt dat: a) de voorgevelrooilijn niet mag worden overschreden; toelichting: deze eis rust op een algemeen stedenbouwkundig principe met als doel het aanzien van het straatbeeld c.q. zichtlijnen en openheid te waarborgen
b) de inhoud van de uitbreiding of het bijgebouw niet meer mag bedragen dan 15% van het hoofdgebouw. toelichting: gekozen is voor een (redelijk) percentage van de inhoud omdat een koppeling met het perceel / erf een onevenredige invulling met zich kan brengen gelet op de diversiteit in de omvang van de percelen
6. Voor wijziging in het gebruik van bestaande opstallen geldt dat: a) de nieuwe functie moet passen binnen de omgeving; b) het nieuwe gebruik slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling heeft; c) er mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaan; d) een omzetting van een functie naar wonen alleen kan binnen een gebied met een overwegende woonfunctie; e) bij omzetting van een functie in detailhandel moet de detailhandelsfunctie passen binnen de detailhandelsstructuurvisie Leiderdorp en of de regionale detailhandelsstructuurvisie; bij omzetting van een functie in detailhandel boven 300 m2, is altijd een positief advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO); in alle andere gevallen kan zonodig advies gevraagd worden aan het Regionaal Economisch Overleg (REO). f) bij omzetting van een functie in bedrijfsmatige activiteiten er een positief advies moet zijn van de (Regionale) Milieudienst West Holland, ten aanzien van de milieueffecten van de bedrijfsvestiging op de omgeving. toelichting: deze criteria moeten de ruimtelijke inpassing waarborgen en voorkomen dat er hinder of overlast ontstaat voor de omgeving door afwijkende invullingen
7. Voor bedrijvigheid aan huis geldt dat. a) De activiteit is niet vergunningplichtig in het kader van de Wet milieubeheer en valt onder de bedrijfscategorie 1; van de lijst SBI-codes van het VNG handboek; b) bij uitzondering categorie 2 zijnde bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonomgeving, echter alleen in gebieden met gemengde functies. c) De bedrijfsmatige activiteit moet worden uitgeoefend door de (hoofd)bewoner ; d) De activiteit mag alleen in de woning en of aangebouwde bijgebouw(dus inpandig) plaatsvinden; e) De totale oppervlakte mag maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen bedragen, met een maximum van 50 m²; f) Er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop die in verband staat met de beroeps-of bedrijfsmatige activiteit; g) De activiteit mag niet leiden tot een zodanige verkeersaantrekking die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer. Dit ter beoordeling van de afdeling verkeer van gemeentewerken. Bestaande situatie dan wel de situatie ten gevolge van een eerdere - 10 -
h)
i) j) k) l)
gevoerde vrijstelling en mogelijke een intensivering tot gevolg heeft gehad op dit gebied kan dus leiden tot een negatief besluit. Bij voorkeur dient voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig te zijn. Wanneer dat niet het geval is mag de parkeerdruk op de openbare ruimten niet onevenredig toenemen; Dit ter beoordeling van de afdeling verkeer van gemeentewerken. Bestaande situatie dan wel de situatie ten gevolge van een eerdere gevoerde vrijstelling en mogelijke een intensivering tot gevolg heeft gehad op dit gebied kan dus leiden tot een negatief besluit. Er mag geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvinden; Er mag zonder vergunning geen reclame aan of bij het pand worden gemaakt, behalve wat volgens de APV is toegestaan. De belangrijkste regel is dat in een woonwijk het woonkarakter en de woonkwaliteit behouden moet blijven. De activiteit dient overeen te komen met de activiteit in deze lijst genoemd of kan met een vrijstelling hiervan afwijken.
8. Gelijkheidsbeginsel. Indien vrijstellingen in vergelijkbare situaties meerdere malen zijn toegepast, wordt verondersteld dat daardoor beleid is gevormd. Voor een aantal vrijstellingsmogelijkheden uit artikel 20 BRO is geen nader aanvullend beleid opgesteld, omdat de regeling en de aard van de afwijking geen aanleiding geeft tot het stellen van nadere randvoorwaarden. Het gaat hier om: a) vrijstellingen ten behoeve van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, openbaar vervoer of het wegverkeer; b) een bouwwerk, geen gebouw zijnde; c) een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie. Procedure Artikel 19 a WRO. Op de voorbereiding van de besluitvorming is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing verklaard. Dat laatste komt in het kort op het volgende neer:
- 11 -
a. verzoek aan college van burgemeester en wethouders; b. besluit principe medewerking (binnen 8 weken na ontvangst verzoek); c. in geval van weigering medewerking: afwijzend besluit; in geval van medewerking: principe besluit met stukken 6 weken ter visie; d. mogelijkheid om gedurende die termijn schriftelijk zienswijzen in te dienen; e. bij zienswijzen hoorzitting en nieuwe belangenafweging; f. besluit al of niet verlenen vrijstelling (binnen 4 weken na tervisielegging); g. bezwaar- en beroepsmogelijkheden aanvrager en belanghebbenden.
4.5 Vrijstelling op basis van artikel 19, lid 2, WRO. Wettelijke regeling Artikel 19, lid 2, WRO. Het betreft hier mogelijke afwijkingen die de provincie zonder specifieke toetsing per geval aanvaardbaar acht, met andere woorden zonder toetsing / goedkeuring achteraf. Het betreft hier provinciaal beleid. Dat beleid is voor ZuidHolland opgenomen in de nota “regels voor ruimte”. De wet schrijft een goede ruimtelijke onderbouwing voor. Bevoegdheid De bevoegdheid komt toe aan het college van burgemeester en wethouders. Indien geen zienswijzen worden ingediend, is het hoofd van de afdeling Beleid en Projecten gemandateerd om de vrijstelling te verlenen. Toetsingscriteria Burgemeester en wethouders zijn gehouden aan het door de provincie geformuleerde beleid. Binnen dat beleid wordt meegewerkt indien de gemeente op basis van de criteria voor artikel 19, lid 1, WRO, bereid zou zijn mee te werken. Procedure Artikel 19 a WRO. Op de voorbereiding van de besluitvorming is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing verklaard. Dat laatste komt in het kort op het volgende neer: a. verzoek aan college van burgemeester en wethouders; b. besluit principe medewerking (binnen 8 weken na ontvangst verzoek); c. in geval van weigering medewerking: afwijzend besluit; in geval van medewerking: principe besluit met stukken zes weken ter visie; d. mogelijkheid om gedurende die termijn schriftelijk zienswijzen in te dienen; e. bij zienswijzen hoorzitting en nieuwe belangenafweging; f. bij zienswijze soms toch verklaring van geen bezwaar provincie vereist (binnen 8 weken na tervisielegging aanvragen, binnen twee weken daarna indienen bij provincie, provincie 8 weken beslistermijn); g. besluit al of niet verlenen vrijstelling (binnen 6 weken na tervisielegging tenzij verklaring van geen bezwaar is vereist, in dat geval besluit binnen 2 weken na inwerkingtreding van dat besluit); h. bezwaar- en beroepsmogelijkheden aanvrager en belanghebbenden.
- 12 -
4.6 Vrijstelling op basis van artikel 19, lid 1, WRO. Wettelijke regeling Artikel 19, lid 1, WRO. Vrijstelling kan in principe voor alle gevallen van afwijkingen tot bestemmingswijzigingen. De wet schrijft voor dat er voor het project een goede ruimtelijke onderbouwing moet zijn en dat gedeputeerde staten (provincie) vooraf een verklaring van geen bezwaar moeten afgeven. Bevoegdheid De bevoegdheid komt toe aan de raad. De raad kan de bevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders in het algemeen of in een specifiek geval.(zie delegatiebesluit raad 19 juni 2000). De praktijk is nu dat de bevoegdheid is gedelegeerd bij bestemmingsplannen die niet ouder zijn dan 10 jaar. Bij bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar is altijd een raadsbesluit nodig in de vorm van een voorbereidingsbesluit. Bij het nemen van dat besluit wordt in de praktijk aan de raad gevraagd de verdere besluitvorming aan het college te delegeren. Incidenteel houdt de raad de bevoegdheid aan zich bij politiek beladen projecten. Toetsingscriteria a) Stedenbouwkundige inpassing / ruimtelijke onderbouwing. Er dient een herkenbare ruimtelijke structuur te zijn. Het typische ruimtelijke karakter en de hoofdlijnen van de ruimtelijke structuur van Leiderdorp moeten gehandhaafd blijven. Deze zijn onder meer vastgelegd in -de toekomstvisie Leiderdorp 2015, -het structuurplan W4; -het stedenbouwkundig plan W4: -het masterplan voor het –nieuwe- Centrum; -het regionaal Landschapsbeleidsplan. De (door aanvrager aan te leveren) ruimtelijke onderbouwing van een project dient hierop gebaseerd te zijn. b) Functionele inpassing. Het gebruik van grond of een gebouw moet passen binnen de omliggende bestemmingen en op de specifieke plek in de gemeente. Woningbouw moet passen binnen de regionale Beleidsvisie Wonen. c) Massa, vormgeving en architectuur. Bij de inpassing van de bouwmassa, vormgeving en de architectuur wordt gekeken naar de omgeving. De uitstraling op en de schaal van de omgeving, alsmede (de inrichting van) het openbaar gebied vormen daarbij elementen waaraan getoetst wordt. De plannen moeten voldoen aan het gestelde in de Welstandsnota Leiderdorp (verschijnt binnenkort). d) Verkeerskundige inpassing. De verkeersstructuur en de verkeerskundige consequenties (verkeersaantrekkende werking en bereikbaarheid) zullen worden getoetst aan het IVVP (Integraal Verkeers en Vervoersplan). Parkeren dient (in beginsel) op eigen terrein geregeld te worden, waarbij de normen van het CROW als uitgangspunt zullen dienen. Aanvrager dient desgevraagd een deskundige onderbouwing van de verkeerskundige aspecten te leveren.
- 13 -
e) Milieukundige inpassing. De (Regionale) Milieudienst West Holland moet positief adviseren over de diverse spelende milieueffecten (bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, eventuele meldings c.q. milieuvergunningspicht). Advies wordt uitgebracht op basis van de door aanvrager aan te leveren gegevens. Aanvrager dient desgevraagd een deskundige onderbouwing van de relevante milieukundige aspecten te leveren. Ook moet worden voldaan aan de voorwaarden van duurzame stedenbouw (dubo+) die zijn opgesteld in regionaal verband. De Milieudienst adviseert hierover aan de gemeente. De gemeente toetst het plan op de criteria voor duurzame stedenbouw zoals vastgelegd in het regionale beleidskader duurzame stedenbouw. f) Veiligheid. Naast de onder e) genoemde externe veiligheid wordt beoordeeld op brandpreventieve en brand- c.q. rampenbestrijdingsaspecten, bereikbaarheid door hulpdiensten, sociale veiligheid (veilige routes, sociale hinder en overlast). g) Natuurwaarden. De Habitatrichtlijn (op basis van Europese wetgeving) maakt onderscheid in gebiedsbescherming en soortenbescherming voor waardevolle flora en fauna. Aanvrager dient desgevraagd een deskundige onderbouwing van de flora en fauna aspecten te leveren. h) Archeologie. Er wordt getoetst aan de provinciale archeologische monumentenkaart. Bij archeologische verwachtingen moet in overeenstemming met het provinciaal en rijksbeleid door aanvrager onderzoek verricht worden. i) Waterhuishouding. Waterhuishoudkundige aspecten zullen ter toetsing worden voorgelegd aan de waterbeheerder(s): het Hoogheemraadschap van Rijnland. Advies wordt uitgebracht op basis van de door aanvrager aan te leveren gegevens. toelichting: deze criteria moeten de ruimtelijke inpassing waarborgen en inzicht geven in alle relevante aspecten die bepalend zijn voor kunnen of mogen toepassen van de vrijstelling
Procedure Artikel 19 a WRO. Op de voorbereiding van de besluitvorming is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing verklaard. De procedure komt globaal op het volgende neer: a. verzoek aan raad; b. inspraak (6 weken) op basis van de inspraakverordening; c. besluit principe medewerking (binnen 8 weken na ontvangst verzoek); d. in geval van weigering medewerking: afwijzend besluit; in geval van medewerking: nemen voorbereidingsbesluit (alleen vereist bij bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar) en principe besluit met stukken 6 weken ter visie; e. mogelijkheid om gedurende die termijn schriftelijk zienswijzen in te dienen; f. bij zienswijzen hoorzitting en nieuwe belangenafweging; g. besluit aanvragen van verklaring van geen bezwaar bij de provincie (binnen 8 weken na tervisielegging aanvragen); h. indienen bij provincie (binnen 2 weken na besluit aanvragen verklaring van geen bezwaar); i. besluit provincie over verklaring van geen bezwaar (binnen 8 weken na indiening); j. besluit verlenen vrijstelling (binnen 2 weken na inwerkingtreding van besluit
- 14 -
provincie); k. bezwaar- en beroepsmogelijkheden aanvrager en belanghebbenden.
Behandelingsvolgorde In geval van beperkte ambtelijke capaciteit kan het zijn dat niet aan alle verzoeken tegelijk meegewerkt kan worden. In dat geval wordt aan de aanvragers de noodzaak gevraagd. Aan de hand van de verstrekte gegevens bepaalt de gemeente de volgorde van in behandeling nemen. Medische noodzaak weegt daarbij in ieder geval zwaarder als economische noodzaak, terwijl economische noodzaak weer zwaarder weegt als geriefverbetering. Bij gelijke noodzaak geldt het criterium, wie het eerst komt…...
4.7 Wijziging op basis van artikel 11 WRO. Wettelijke regeling Artikel 11 WRO. De raad kan in een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opnemen. Het plan geeft dan aan op welke onderdelen, binnen welke grenzen, en onder welke voorwaarden het bestemmingsplan kan worden gewijzigd. Bevoegdheid De bevoegdheid komt toe aan het college van burgemeester en wethouders, tenzij de raad die bevoegdheid aan zich heeft gehouden. Toetsingscriteria De criteria staan in het bestemmingsplan zelf. Wordt daar niets vermeld, dan wordt een zorgvuldige belangenafweging gemaakt door het college van burgemeester en wethouders of in voorkomende gevallen de raad. Procedure De procedure is geregeld in het bestemmingsplan zelf. De procedure dient de mogelijkheid te bevatten zienswijzen in te dienen tegen het voorgenomen wijzigingsbesluit en bevat (vrijwel) altijd het vereiste van goedkeuring door Gedeputeerde Staten (provinciaal bestuur).
- 15 -