c
LEES OOK VAN DOLFJE WEERWOLFJE Dolfje Weerwolfje Volle maan Zilvertand Weerwolvenbos Boze drieling Weerwolvenfeest Dolfje Sneeuwwolfje Het nachtmerrieneefje Niet bijten, Dolfje! Weerwolfgeheimen Een weerwolf in de Leeuwenkuil Weerwolfbende SuperDolfje Lief weerwolfdagboek Weerwolf(n)achtbaan Dolfje Weerwolfje Strip-doe-boek Dolfje Weerwolfje Vakantie-dagboek NOG MEER LEUKE BOEKEN VAN PAUL VAN LOON Meester Kikker Weg met die krokodil Paniek in de Leeuwenkuil Leeuwenroof Lang leve de Leeuwenkuil TIJDSCHRIFT Dolfje Weerwolfje DOLFJE GAME Voor iPad en iPhone www.dolfjeweerwolfje.nl
Paul van Loon
Het nachtmerrieneefje Tekeningen Hugo van Look
Leopold / Amsterdam
1
AVI M5 Dertiende druk 2013 © 2003 tekst: Paul van Loon Omslag en illustraties: Hugo van Look Vormgeving: Annemieke Groenhuijzen / www.aggv.nl & Petra Gerritsen / www.spletters.nl Foto auteur: Manisha van Loon Beeldredactie: Anker – illustraties Uitgeverij Leopold, Amsterdam / www.leopold.nl isbn 978 90 258 6278 7 / nur 282/287
Inhoud Olaf 5 Nooit bang 10 Nachtherries 14 Valentijn 19 Droom 25 Staak 32 Superkoel 35 Geen etterjong? 38 Nachtmerrie 44 Gelukt? 50
3
Olaf ‘Hé, Dolf, weerwolven!’ ‘Gaaf, Timmie.’ Het is bijna zeven uur ’s avonds. Dolfje en Timmie kijken naar Het Klokhuis. Moniek vertelt over weerwolven. ‘Weerwolven zijn gewone mensen,’ zegt ze. ‘Behalve wanneer het volle maan is. Dan worden ze woeste wolven. Vroeger hebben weerwolven echt bestaan. Nu natuurlijk niet meer.’ Dolfje en Timmie moeten opeens lachen. ‘Hoor je dat, Dolfje?’ zegt Timmie. ‘Jij bestaat niet. Dat zegt Moniek van Het Klokhuis.’ Dolfje grinnikt. ‘Moniek weet heel veel,’ zegt hij. ‘Maar ze weet niet alles.’ Timmie knikt. Opeens gaat de bel. ‘Ik doe wel open,’ roept vader uit de keuken. ‘Daar zul je hem hebben,’ zegt Timmie. ‘Wie?’
5
Dolfje kijkt nieuwsgierig naar de deur. ‘Mijn neefje Olaf,’ zegt Timmie. ‘Hij komt hier logeren. Zijn ouders zijn een paar dagen weg.’ ‘Is hij leuk?’ vraagt Dolfje. Timmie schudt zijn hoofd. ‘Niet zo. Dat zul je wel merken.’ De deur vliegt open. Een kleine jongen rent naar binnen. Hij kijkt wild om zich heen.
6
Achter hem komt vader binnen. Hij draagt een schort met blauwe olifantjes. Op zijn hoofd zit een blauwe theemuts. Die heeft de vorm van een olifant. Vader houdt van anders. ‘Jongens, hier is Olaf. Hij blijft een paar dagen.’ Nieuwsgierig kijkt Olaf naar Dolfje. Hij veegt met zijn hand langs zijn neus. ‘Wie is dat met die bril?’ ‘Dat is Dolfje,’ zegt Timmie. ‘Logeert hij hier ook?’ vraagt Olaf. ‘Dat is niet leuk. Ik was eerst.’ Vader schudt lachend zijn hoofd. ‘Dolfje logeert hier niet, Olaf.’ ‘Gelukkig,’ zucht Olaf. ‘Ik wil alleen met Timmie spelen.’ Timmie en Dolfje kijken elkaar aan. ‘Dat bedoel ik,’ fluistert Timmie. Vader haalt zijn schouders op. ‘Pech voor jou, Olaf. Dolfje logeert hier niet. Hij woont hier.
7
Hij is Timmies beste vriend. En wij vinden zijn brilletje erg leuk.’ ‘Stom,’ zegt Olaf. ‘Nu moet ik zeker ook met hem spelen.’ ‘Nou, liever niet,’ bromt Dolfje. Olaf kijkt al niet meer naar hem. Hij loopt naar een kast en trekt een deur open. ‘Is er snoep?’ ‘Morgen,’ zegt vader. ‘Vandaag is alle snoep op.’ Niet echt, denkt Timmie. Ik heb nog een reep in mijn zak. Maar dat vertel ik Olaf lekker niet. Olaf loopt naar de bank. ‘Geef mij dan maar cola.’ Vader kijkt op de klok. ‘Mama komt zo thuis. En jij moet zo naar bed.’ ‘Ik wil cola,’ roept Olaf. Vader zucht en loopt naar de keuken. Olaf klimt op de bank. Hij ploft tussen Timmie en Dolfje. ‘Ga eens opzij!
8
Waar kijken jullie naar?’ Timmie schuift een stukje op. ‘Het Klokhuis.’ ‘Stom programma,’ zegt Olaf. ‘Waar gaat het over?’ ‘Weerwolven,’ zegt Dolfje. ‘Keileuk, joh.’ Olaf wordt opeens spierwit. ‘Helemaal niet leuk. Zet uit.’ Verbaasd kijkt Timmie naar Olaf. ‘Wat is er met jou?’ Maar Olaf wordt steeds witter. ‘Zet die tv uit,’ roept hij.
9
Nooit bang Olaf gilt steeds harder. ‘Zet uit. Zet uit!’ Hij houdt zijn handen voor zijn ogen. Dolfje doet wat Olaf vraagt. ‘Rustig maar, Olaf. De tv is al uit.’ Dan komt vader binnen met vier glazen cola. ‘Wat is er aan de hand? Wie kan hier zo goed gillen?’ Olaf krijgt een rood hoofd. ‘Ik niet hoor. Ik gil nooit.’ Vlug wijst hij naar Dolfje. ‘Hij was het. Die met die stomme bril.’ ‘Dolfje?’ zegt vader. ‘Zijn brilletje is niet stom, hoor.’ Olaf knikt heel hard. ‘Ja, hij was het. Ik niet, ik ben niet bang.’ Dolfjes mond zakt open. ‘Ik?’
10
‘Het was Olaf die gilde,’ zegt Timmie. ‘Nietes, jij liegt,’ roept Olaf. Vader schudt zijn hoofd. Hij knipoogt naar Dolfje en Timmie. ‘Oh, Olaf, dus jij bent niet bang. Dat is goed. Hier hoef je nergens bang voor te zijn.’ ‘Ik ben niet bang,’ zegt Olaf. Vader zet de glazen op de tafel. ‘Drink dan maar vlug je cola op. Daarna moet je naar bed.’ ‘Gelukkig,’ fluistert Timmie. Dolfje grinnikt. Een uur later heeft Olaf zijn cola nog niet op. Intussen komt moeder thuis.
11
‘Hoi, Olaf,’ zegt ze. ‘Slaap jij nog niet?’ Vader kijkt een beetje schuldig. ‘Eh, hij wilde graag cola. En die heeft hij nog niet op.’ ‘Oh zo,’ zegt moeder en ze kijkt Olaf streng aan. ‘Leuk dat je er bent. Maar het is bedtijd voor jou.’ ‘Pas als mijn cola op is,’ zegt Olaf. Er zitten nog drie druppels in zijn glas. Een half uur later is het glas leeg. Moeder wijst naar de klok. ‘Half negen. Nu naar bed, Olaf.’ Met tegenzin staat Olaf op. ‘Ik wil niet,’ mompelt hij. ‘Ik wil niet alleen naar boven.’ Moeder aait Olaf over zijn bol. ‘Waarom niet?’ Olaf kijkt naar zijn voeten. ‘Daarom niet. Het is daar donker… En stil.’
12
Timmie staat op. ‘Wacht maar, Olaf, ik ga wel met je mee.’ Meteen kijkt Olaf weer vrolijk. ‘Ja leuk, kom op.’ Hij rent de trap op. ‘Ga jij ook mee, bril?’ roept hij nog. Dolfje aarzelt even. Het is al bijna donker. Nog even en de volle maan is er. Dan wordt hij Dolfje Weerwolfje. ‘Ja, jij moet ook mee,’ roept Olaf van boven. ‘Ik wil het!’ Dolfje krabt achter zijn oor. ‘Eh, eventjes kan nog wel.’ ‘Aardig van jullie,’ zegt moeder. ‘Papa en ik moeten even naar de buren. Als er iets is, roep je ons.’ Timmie en Dolfje knikken. Vader en moeder gaan de deur uit. Opeens klinkt er van boven een gil. Dolfje en Timmie kijken elkaar aan. Dan rennen ze de trap op.
13
Nachtherries Olaf ligt in bed. Hij heeft zich verstopt onder het dekbed. Alleen zijn ogen komen erbovenuit. ‘Waarom gil jij zo, Olaf?’ vraagt Timmie. Olaf wijst naar het raam. ‘Een gezicht achter de ruit.’ ‘Een gezicht?’ Olaf knikt. ‘Ja, een vampier. Wit gezicht, enge tanden.’ Timmie moet lachen. ‘Doe niet zo gek, Olaf. Er zijn hier geen vampiers. Je hoeft niet bang te zijn.’ ‘Ik ben nooit bang,’ roept Olaf. ‘Alleen…’ ‘Alleen wat, Olaf?’ Olaf duwt het dekbed naar achteren. ‘Soms droom ik eng. Maar dan ben ik niet bang, hoor. Ik droom vaak van…’ Timmie kijkt naar Dolfje.
14
Dolfje zit achter het nachtkastje. Hij krabt aan zijn armen. Timmie weet wat dat betekent: weerwolfjeuk. Dolfje verandert langzaam in… ‘Een weerwolf,’ zegt Olaf. Verschrikt kijkt Timmie hem aan. ‘Wat zeg je?’ Olaf plukt aan zijn rode piekhaar. ‘Ik droom van weerwolven. En ook van vampiers. Ze willen mij bijten.’ Timmie knikt. ‘Ik snap het. Daarom moest de tv uit. En daarom durf je niet te slapen.’ Boos schopt Olaf het dekbed omhoog. ‘Ik durf wel te slapen, hoor. Ik ben nooit bang. Ik heb alleen, eh, nachtherries.’ ‘Nachtmerries,’ zegt Timmie. ‘Ja, dat.’ Dolfje begint zich steeds harder te krabben. ‘Weerwolven bestaan niet,’ zegt Timmie.
15
‘Dat zei Moniek van Het Klokhuis. En zij weet bijna alles. Ga nu maar gauw slapen.’ Olaf kijkt Timmie smekend aan. ‘Blijven jullie hier?’ Timmie kijkt even naar Dolfje. Op zijn gezicht groeien witte haartjes. ‘Jullie moeten hier blijven,’ roept Olaf. ‘Ik wil het.’ ‘Goed, goed,’ zegt Timmie. Snel doet Dolfje het nachtlampje uit. Dan kruipt hij weg van het bed. Er schijnt alleen wat maanlicht in de kamer. Timmie gaat op de rand van het bed zitten. ‘Nu moet je heel vlug gaan slapen, Olaf. Ogen dicht.’ Olaf sluit zijn ogen. Hij stopt zijn duim in zijn mond. ‘Welterusten.’ Dolfje zit in een hoek van de kamer. Zijn oren zijn puntig en behaard. Zijn neus is een snuit geworden. Hij is nu bijna een weerwolfje.
16
‘Wrrrow.’ Zijn handen worden klauwen. ‘Grrrrrr.’ Opeens schiet Olaf rechtop. ‘Hé, hoor jij dat?’ Verschrikt slaat Dolfje een klauw voor zijn bek. ‘Ik hoorde niets,’ zegt Timmie. ‘Er gromde iets,’ zegt Olaf. Angstig kijkt hij in het rond. ‘Onzin,’ zegt Timmie. ‘Hier is niets wat gromt. Misschien iets wat bromt. Gewoon een brommer, buiten. Ga nu maar gauw slapen.’ Olaf gaat weer liggen. Timmie en Dolfje wachten in stilte. Eindelijk klinkt er een zacht snurkje. Voorzichtig staat Timmie op.
17
‘Pfff, gelukkig. Kom, Dolfje, we gaan.’ ‘Wrow,’ gromt Dolfje. Ze sluipen naar de deur. Opeens klopt iemand zachtjes op het raam.
Dolfje en Timmie zien een bleek gezicht. Zwart stekelhaar en bloedrode lippen. Twee scherpe hoektanden. ‘Help!’ roept Olaf. ‘Weerwolven, vampiers. Ze willen mij bijten.’
18
Valentijn Dolfje kijkt naar het gezicht achter de ruit. ‘Wrow, dat is Valentijn. Olaf had toch gelijk. Er zit een vampier achter de ruit.’ ‘Help!’ roept Olaf opnieuw. Dan draait hij zich op zijn zij. Stil sabbelt hij op zijn duim. Timmie grinnikt. ‘Pfff, gelukkig slaapt hij nog steeds. Hij heeft Valentijn niet gezien.’ Dolfje knikt. ‘Hij heeft een nachtmerrie.’ Opnieuw wordt er op het raam geklopt. ‘Valentijn wil naar binnen,’ zegt Timmie. Vlug doet Dolfje het raam open. ‘Wrow, kom gauw binnen, Valentijn. Maar doe heel zacht.’ Valentijn glimlacht. Als een schaduw glijdt hij naar binnen. Zijn tanden blinken in het maanlicht. ‘Vlug de kamer uit,’ fluistert Timmie. ‘Anders wordt Olaf wakker.’
19
Ze sluipen de deur uit. Onrustig woelt Olaf in zijn bed. ‘Monsters,’ kreunt hij. ‘Poeh, net op tijd,’ zegt Timmie. Ze staan op de overloop. Dolfje kijkt naar Valentijn.
‘Wrow, wat kom jij doen?’ Valentijn pulkt aan een hoektand. ‘Zomaar. Kijken of jullie nog leven.’
20