Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003 We gaan de wereld rond op zoek naar inspirerende Redemptoristen en we willen weten wat hen beweegt. In deze jaargang eens geen overleden Redemptoristen, maar levende medebroeders en wel van buiten onze landsgrenzen
Noboru Yoshiyama Gerardusklok - januari 2003 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. In deze jaargang eens geen overleden Redemptoristen, maar levende medebroeders en wel van buiten onze landsgrenzen. Ik vond een boek waarin een twintigtal van overal vandaan vertelt over hun werken en hun geestdrift (*). Ik dacht: laat ik maar eens ver weg beginnen, bij pater Noboru Yoshiyama uit Japan. Ja, er zijn ook Redemptoristen in Japan. Niet veel nog: 26 in Japan geboren paters, en drie studenten. Men is er ook pas in 1948 begonnen. Pater Yoshiyama is in dat jaar op zijn 21ste jaar gedoopt. Van huis uit was hij vertrouwd met het Sjintoïsme. Hoe kon hij dan de weg naar het Christendom vinden, zonder de vertrouwdheid met de God van de Bijbel en met onze manier van bidden? Want de Japanse godsdienst kent geen persoonlijke God, ook geen geschriften. De Japanner vereert zijn godheden hooguit in stilte en zonder woorden; eigenlijk vindt hij bidden alleen maar een manier om gunsten te vragen. Noburu Yoshiyama kwam als jongeman tijdens zijn spirituele zoektocht in aanraking met de bijbel en werd getroffen door de woorden van Johannes: "Het Woord is vlees geworden". Dat betekende, dat Jezus één is met God, met een persoonlijke God. En dat God niet alleen spreekt met woorden, maar ook in het optreden van de persoon van Jezus temidden van de mensen. Dat viel niet te beredeneren. Hij aanvaardde dit geloof als genadegave, en op grond van het getuigenis van mensen in de geloofsgemeenschap. Maar tegenover zijn vertrouwde omgeving kwam hij verschrikkelijk alleen te staan. Als een buitenlander in eigen land. Toch kon hij het uithouden, want hij begreep dat het Christendom niet alleen over God vertelt, maar ook over de mens. Dat de mens met God verbonden is, door Hem geliefd wordt, en tot onsterfelijk leven wordt gewekt. Dat is een enorme verrijking van de Aziatische beleving. In het Boeddhisme en het Confucianisme is 'bekering' een zaak van groeien naar een diepe gevoelsmatige verbondenheid met heel de schepping, en naar grote hoffelijkheid. In die beleving speelt een liefhebbende God geen rol. Maar voor Yoshiyama is de verrijzenis van Pasen het antwoord op het eeuwige probleem waar heel Azië mee worstelt: de zin van leven en dood. Het is voor de Aziaat moeilijk te begrijpen, dat Gods liefde zich heeft getoond in de dood van zijn Zoon aan het kruis. En hoe zit het met die opstanding, terwijl er nog zoveel kwaad en zonde bestaat? Die problemen bestonden ook al voor de Joden en de Romeinen bij het begin van het Christendom, maar ze zijn door een wonder van Gods genade overwonnen. Zo hoopt pater Yoshiyama, dat datzelfde wonder zich zal herhalen bij de bekering van de Aziatische mens, met de hulp en in samenwerking met de christenen van het Westen. De gedachte van eeuwig leven bestaat ook wel in de godsdiensten van het oosten, maar Jezus' dood en verrijzenis geven een volkomen nieuw zicht daarop. Want eeuwig leven bestaat daarin, dat men met het persoonlijk leven van God zelf verbonden raakt door ervaring en liefde. Jezus stelt dat voor als de liefde tussen bruidegom en bruid. En dat is het thema dat Alfonsus en de Redemptoristen steeds zo dierbaar is geweest. Pater Yoshiyama ziet bij dit alles ook de bijzondere verantwoordelijkheid van Japan binnen de Aziatische wereld. Zijn land heeft daar niet alleen een economisch en politiek sterke positie; het moet, na de ervaring met de atoombom in Hiroshima, ook voorgaan in de wil tot vrede.
1
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003 Ik lees uit zijn verhaal dat Pater Yoshiyama een gelukkig mens geworden is, en dat hij dat geluk en dat evenwicht ook aan zijn volk wil doorgeven. Hij weet wat een tobberij velen doormaken. Hij weet hoe hoog de drempels zijn. Hij weet wat er na het overwinnen van die drempels nog allemaal te wachten staat. Maar ook, dat bij Hem overvloedige verlossing is.
2
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Francisco Moreno Rejón Gerardusklok - februari 2003 door Jan Vinkenburg C.Ss.R. Pater Francisco Moreno Rejón is een Spanjaard, nu werkzaam in Peru. Over zijn afkomst en zijn familie schrijft hij alleen maar, dat hij uit een gezin is van ontheemde boeren. En dan vertelt hij meteen over zijn grootvader. "Elke avond, als die thuis was van zijn werk op het land, las hij in de huiselijke kring rond het haardvuur het blaadje voor van de scheurkalender. Dat was de enige lectuur in ons gezin, met raadgevingen voor de landbouw en weersvoorspellingen, met spreuken, leerzame geschiedenissen en verhalen uit de Bijbel. Daar heb ik geleerd om over het leven na te denken". We laten pater Rejón nu verder aan het woord over wat hem beweegt. In mijn tijd op het grootseminarie werd volop gesproken over het Tweede Vaticaans Concilie en over de bevrijdings-theologie. Na mijn priesterwijding volgde ik een opleiding tot moraaltheoloog en bood mij aan om als missionaris in Peru te gaan werken. Steeds heb ik daar de activiteit van het pastorale werk gecombineerd met het nadenken erover. Ik kwam in Peru met veel armen in aanraking. Je kunt bang voor ze zijn en proberen ze te ontvluchten als Jona, maar dan brengt de walvis je toch weer naar de werkelijkheid terug. Je kunt denken dat God dan wel voor ze zal zorgen, maar in je hart weet je, dat je daarmee nog niet klaar bent. Je kunt die mensen ook idealiseren en zeggen dat de armen allemaal goede mensen zijn, eenvoudig en dankbaar. Of, integendeel, dat ze allemaal onverantwoordelijk en leugenachtig zijn. Maar wie zo idealiseren of afschrijven doen dat vanuit louter menselijk standpunten. Onze opgave als christenen is om de armen lief te hebben omdat God het wil, en omdat God ze liefheeft. Dan geldt in de praktijk de vraag: wat heb ik met deze mensen te maken? Moet ik mij om hen bekommeren? Het is de vraag uit het evangelie: 'wie is mijn naaste?' Jezus antwoordt daarop: je naaste, dat is de man hier vóór je op de weg, die in handen van rovers is gevallen! Je moet net zo doen als de barmhartige Samaritaan gedaan heeft! Armen doen ons aan het evangelie denken. Armen maken ons ook duidelijk wie God is, hoe God is. God heeft hen lief omdat Hij het wil. Hij is altijd de eerste als het gaat om lief te hebben. En er is niets mooiers dan liefde die als een geschenk wordt aangeboden. Maar als God de armen lief heeft zoals ze zijn, wat voor redenen kunnen wij dan aanhalen om niet ook zo te doen? Als God hun de eerste plaats in zijn Rijk heeft toegekend, dan mogen wij hen niet van die eerste plaats wegjagen. De armen leren ons het evangelie verstaan, omdat zij ons aantonen hoe de God van Jezus Christus is, en hoe Hij liefheeft. Het is een genadevolle ervaring om met armen solidair te zijn; een ervaring die ons geloof en onze liefde reinigt. Het wordt me langzamerhand steeds duidelijker, dat het er niet enkel om gaat dingen te doen en tekorten waaraan de armen lijden op te heffen. We moeten tot een nieuwe bestaansvorm komen: tot gemeenschappen waarin de arme zich opgenomen voelt als menselijke persoon, en niet enkel als een stakkerd. Gemeenschappen die werkelijk een teken zijn van de verrezen Christus en van het nieuwe Rijk Gods. Christus is niet enkel verheerlijkt omdat Hij het kruis gedragen heeft, maar ook omdat Hij solidair was met de armen. De armen brengen ons tot het Evangelie omdat wij -in de dienst aan hen- de Paasvreugde kunnen ontdekken, waarvan sprake is bij het begin van Jezus' prediking: "Hij heeft Mij gezonden om aan de armen de Blijde Boodschap te verkondigen" (Lucas 4,18).
3
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Karl Gaspar Gerardusklok door Henk Erinkveld C.Ss.R.
-
maart
2003
Onder de dertig Redemptoristen die in het boek 'Heute Redemptorist sein' getuigen van hun charisma, is Karl Gaspar uit de Filippijnen. Die naam kwam ik twintig jaar geleden voor het eerst tegen in een ander verband. In 1983 - ten tijde van dictator Marcos - voerde Amnesty International actie voor politieke gevangenen, waaronder Karl Gaspar, toen nog geen Redemptorist maar directeur van het secretariaat van de Bisschoppenconferentie van het zuidelijk deel van de Filippijnen. Veel arme boeren en vissers werden door de militairen als handlangers gezien van het communistisch verzet, en Karl Gaspar beschouwde men als een staatsgevaarlijke opstoker van deze mensen tegen het Marcos-regime. Mede door de actie van Amnesty is Karl na 22 maanden hechtenis vrijgekomen. Vrij gauw daarna, in 1987, trad hij als broeder toe tot de Redemptoristen, die hij vóór zijn gevangenschap had leren kennen als bondgenoten in de strijd voor gerechtigheid. Karl Gaspar is een bekende maatschappelijk betrokken theoloog en volksmissionaris. Ik heb deze gedreven en bewogen Filippijnse Redemptorist enkele keren mogen ontmoeten. In ‚Heute Redemptorist sein' vertelt broeder Karl, dat hij de gevangenisperiode achteraf als zijn eerste noviciaat beschouwt. Hij onderging psychische martelingen, zoals een maand lang leven in volkomen isolement. Maar juist in die volkomen verlatenheid groeide zijn overtuiging dat dit lijden in Gods wijsheid toch zin had en dat waarden als waarheid, gerechtigheid, broederschap en vrede het offer van het lijden waard zijn. Zijn dagboek-notities en brieven zijn nog tijdens zijn gevangenschap gebundeld in een boek. Een markant citaat: "Een christen die uit angst voor lijden en dood weigert om te strijden voor een rechtvaardige samenleving, zal nooit de levengevende boodschap van de Verrijzenis verstaan". Karl Gaspar ging na zijn theologiestudie werken als volksmissionaris. De ouderen onder ons kennen nog wel de volksmissies van de Redemptoristen: in kleine teams gingen zij naar parochies om er het geloof te vernieuwen en mensen op het spoor van de 'Redemptor', van de Verlosser te brengen. 'Verlossing' werd vroeger gezien als bevrijding van persoonlijke zonden, maar in de Filippijnen heeft men vooral de zonde van onvrijheid ervaren en de macht van onderdrukkende, zondige maatschappelijke structuren. De Redemptoristen op het eiland Mindanao waar veel rechteloze boeren wonen, hebben als antwoord daarop een bijzondere vorm van volksmissies ontwikkeld, onder bezielende leiding van Karl Gaspar. Een team van Redemptoristen en leke-medewerk(st)ers trekt rond en verbindt zich telkens voor enige tijd aan een uitgestrekte plattelandsparochie. Karl schrijft daarover: "We zijn ons bewust van het charisma van onze congregatie: daar te zijn waar pastorale nood onder de armen is. Wij verbinden ons met het lot van de meest verlatenen van dit eiland. We proberen de Heer te ontmoeten waar Hij al aanwezig en op geheimvolle wijze werkzaam is. Door als missieteam aanwezig te zijn bij deze mensen, verkondigen wij op missionaire wijze het evangelie". Karl Gaspar is uitdrukkelijk lekebroeder Redemptorist geworden. Hij zegt: "Wij leven in het tijdperk van de leken. Het Tweede Vaticaans Concilie en andere pastorale documenten hebben ons als leken tot een grotere deelname aan het kerkelijk leven opgeroepen. Onze aanwezigheid in het parochiële missiewerk laat ook aan andere leken zien, dat zij een belangrijke rol in de Kerk kunnen spelen. Als leken zich verbinden aan een congregatie bevestigen zij, dat naast priesterschap en huwelijk er nog vele andere wegen zijn waarlangs de Heer mensen roept om het Godsrijk te dienen. Mensen zien dan, dat echt niet altijd priesters de hoofdrol hoeven te spelen in het uitdragen van het evangelie. Omdat broeders niet belast zijn met clericale plichten, hebben zij vele kansen om 'deel van de Kerk' te zijn en de meest verlatenen te dienen". Karl Gaspar heb ik in de zomer van 1998 mogen meemaken tijdens een congres over volksdevotie in Manilla. In de grote bedevaartskerk van de Redemptoristen sprak hij leke-medewerkers uit alle delen van de Filippijjnen toe over de kracht van het geloof van eenvoudige mensen om bij alle armoede en tegenslag staande te blijven en solidair en bevrijdend voor elkaar te zijn. Een Redemptorist in hart en nieren.
4
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Josef Heinzmann Gerardusklok door Marianne Debets
-
april
2002
Op terugreis van Zwitserland naar Nederland aan het eind van vorig jaar zomer, ontmoette ik pater Josef Heinzmann. Hij was herstellende van een ziekte waarvoor hij lang in het ziekenhuis had gelegen. Gelukkig was hij gelukkig weer thuis, in het redemptoristenklooster van Leuk in Wallis. Ofschoon pater Heinzmann lichamelijk zwak en kwetsbaar oogde, leek zijn geestelijke vitaliteit nog ongebroken. En zoals hij sprak, zo schrijft hij ook zijn boeken: behoedzaam en zorgvuldig zijn woorden kiezend. In het in deze rubriek al vaak geciteerde boek getiteld: 'Heute redemptorist sein', zegt hij van zichzelf: "Ik ben geboren in 1925 in het bergdorp Visperterminen, ruim honderd jaar nadat een paar Redemptoristen enkele jaren in het nabijgelegen Visp hadden gewoond, na hun vlucht uit Warschau. Als kind wilde ik al priester worden, maar de middelen ontbraken ten ene male in het grote gezin. Daarom werd ik geitenhoeder en later fabrieksarbeider in Visp. Maar tijdens de urenlange tochten te voet naar mijn werk en terug, bleef ik dromen van een toekomst als missionaris in een ver land. Door een wonderlijke samenloop van omstandigheden zei mijn vader op een dag: als je beslist priester wilt worden, ga je dan maar aanmelden bij de pastoor. Maar wel op een college waar het niet duur is, want we hebben geen geld." Terugkijkend op zijn leven heeft pater Josef Heinzmann het als een wonder van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand ervaren, dat hij de weg van de Redemptoristen is ingeslagen. De keuze voor de armen van deze tijd en het in verbondenheid leven met de heiligen van de congregatie, hebben hem diepgaand gevormd als Redemptorist. Voor zover zijn lichamelijke krachten dit toelaten, zet hij zich nog steeds in voor zijn ideaal. De kern van zijn dagelijkse leven is: de blijde boodschap brengen aan de armen, want hiermee is de stichter van de congregatie, Alfonsus de Liguori, begonnen. Voor pater Josef Heinzmann zijn de armen onder andere de mensen die kampen met relatie- en huwelijksproblemen. In de vele contacten met hen ervaart hij, dat hun leven gebroken is. Maar ook in materieel opzicht staan zij vaak aan de rand van de samenleving. Gedurende enkele jaren werkte pater Heinzmann ook als pastor in een psychiatrisch ziekenhuis. De ontmoetingen met psychisch zieke mensen raakten hem intens, en door de jaren heen is hij ervan overtuigd geraakt dat velen door allerlei oorzaken vaak de gevangene van zichzelf zijn geworden. Zij dolen soms eindeloos rond, op zoek naar richting en houvast in hun leven. Voor pater Heinzmann staat voorop, dat deze mensen niet verder komen in hun leven, wanneer je hen een aalmoes geeft of met hen spreekt als een betweter. Hij zet zich vooral in om het goede in de ander aan het licht te laten komen, de ander in zijn kracht te bevestigen. Maar ook moet je jezelf door die ander laten gezeggen, laten bevragen, zo is de overtuiging van pater Heinzmann. De wederkerigheid tussen mensen: dáár gaat het hem om. Hij ervaart dan ook, dat hij zelf door de vele persoonlijke contacten een rijk mens is geworden. Naast zijn pastorale werk vanuit het klooster en het ziekenhuis trok pater Heinzmann door het Zwitserse land om de zogenoemde 'missies' te preken: het oorspronkelijke werk van de Redemptoristen. Hij is er van overtuigd, dat niet alleen het gespróken woord belangrijk kan zijn. Begaafd met de pen heeft hij met overtuiging en enthousiasme vele boeken geschreven over geloofsvragen, vragen van goed en kwaad, en kwesties van huwelijk en gezin. En boeken over twee heiligen van de congregatie, Alfonsus de Liguori en Clemens Maria Hofbauer, hebben hem internationale bekendheid gegeven. Op een geheel eigen wijze probeert pater Heinzmann in de voetsporen van deze twee Redemptoristen te treden. Twee personen van wie hij zelf zegt: "Buiten het feit dat de een in Napels en de ander in Tsjechië was geboren, hetgeen hun levensloop en karakter sterk beïnvloedde, waren ook hun talenten en missionaire aanpak zeer verschillend. En toch lijken deze twee in menig opzicht ook weer véél op elkaar, ze leken wel vader en zoon…" Als ik deze woorden van pater Josef Heinzmann lees, dan denk ik dat hij met recht een zoon of broer van de grondleggers van de Congregatie van de Allerheiligste Verlosser genoemd kan worden. Want hij geeft zijn kostbare tijd van leven aan mensen van deze tijd, die hij de verlossende boodschap van Jezus Christus aanreikt. En hij laat daarbij geen enkel talent onbenut.
5
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Bashar M. Warda Gerardusklok - mei 2003 door Johan Meijer Bagdad...Nu ik dit schrijf, eind maart, een stad voortdurend op TV: bombardementen, enorme rookwolken: een stad in oorlog... Een stad van miljoenen mensen. Moslims, met een handjevol christenen: slechts drie procent van de bevolking. En die behoren ook nog tot verschillende kerken en riten. Daar werkt pater Warda. Als jongeman had hij de Vlaamse redemptoristen leren kennen die les gaven op het Chaldeeuws seminarie. Hij was onder de indruk van hun manier van leven en werken. Van hun betrokkenheid bij de eenvoudige en arme mensen, en van hun respect ook voor de tradities van de oosterse christenen. Hij besloot ook Redemptorist te worden. Maar in Irak was het niet mogelijk om noviciaat te maken. Hij bleef volhouden: hij maakte eerst zijn studie af op het seminarie, deed zijn militaire dienst en werd priester... In 1995 kon hij zijn noviciaat maken in het Westen... Pater Warda hoort tot de Chaldeeuwse ritus. De Chaldeeuwse kerk is een van de oude oosterse christelijke kerken. In de vijfde eeuw raakte ze door interne en theologische controversen los van de grote kerkgemeenschap in het Westen. Bashar: "We hadden grote theologen die probeerden ons geloof te verdiepen in een zeer kritieke situatie, eerst in het Perzische rijk, later onder de Islam. In die tijd was het moeilijk voor ons een volledige gemeenschap te hebben met het Westen." In 1551 werd de eenheid met Rome gerealiseerd. Sindsdien worden de katholieken 'Chaldeeërs' genoemd. Behalve het patriarchaat van Bagdad zijn er vier aartsbisdommen en zeven bisdommen. Gelukkig zijn de relaties met de orthodoxe kerk, de Assyrische Kerk van het Oosten, nu heel goed. Chaldeeuwse katholieken zijn niet alleen te vinden in Irak. Dat ervoer Bashar aan den lijve, toen hij naar Leuven werd gestuurd voor zijn hogere theologiestudies. Daar leerde ik hem kennen. Hij ontdekte hoeveel landgenoten naar het Westen waren uitgeweken en gevlucht; duizenden alleen al in Nederland. Bashar kon niet achter zijn boeken blijven zitten en begon de pastorale zorg voor deze mensen te organiseren. Zij zouden verloren lopen als ze niet een aparte zorg kregen. Deze Irakeze christenen hebben namelijk hun eigen tradities en gebruiken, hun eigen riten en taal. Daar moet men pastoraal op inspringen. "Chaldeeuwse christenen willen graag hun rijke tradities trouw beleven. Dat is niet gemakkelijk, maar gelukkig zien we vandaag in het Westen een oprechte belangstelling voor onze cultuur. De moeilijkheid waar we mee te maken hebben, is dat we beschouwd worden als een deel van de moslimcultuur. Men herkent niet of nauwelijks dat we een eigen cultuur hebben, die doordrongen is van christelijk engagement", aldus Warda. Het is een kerk zonder wereldse macht en praal. Ze gebruiken de Oostsyrische taal of het Arabisch en er wordt veel gezongen. Maar in vergelijking met de andere oosterse ritussen is de Chaldeeuwse eenvoudiger van vorm. Elk weekend trok Bashar weg uit Leuven, naar Arnhem, Huizen, Rotterdam, Borne en Essen (Duitsland) en zette daar kleine gemeenschappen op. "Maar hij moet studeren!" zei zijn Vlaamse provinciale overste. "Al dat rondreizen..." Op het moment van zijn afstuderen bleek hij een zeer gedegen studie geschreven te hebben over de ethische betekenis van de 'heilige oorlog' (de jihad) in de Islam-traditie. En hij slaagde cum laude! De bezorgdheid van pater provinciaal bleek ongegrond. In september 1998 vierde hij in een volle kerk in Borne de Eerste Communie van meer dan 25 Irakese kinderen. Bijna duizend jonge mensen waren er bij elkaar. Kardinaal Simonis had hij ook uitgenodigd. En pater Warda maakte er gebruik van: hij deed een beroep op de kardinaal om te zorgen - ook financieel - voor een eigen pastor voor de Chaldeeërs. Want zelf moest hij terug naar Bagdad en hij wilde niet dat zijn mensen hier aan hun lot werden overgelaten. Hij had succes, want kort erna kwam een collega, Abouna Maher, die zorg overnemen. Op het ogenblik is Bashar Warda terug in Irak en verantwoordelijk in Bagdad voor de opleiding van nog meer jonge Redemptoristen. Vooral in deze verwarrende en angstige tijden is het goed dat hij weer thuis is bij zijn mensen, maar we maken ons ook zorgen om hem, om zijn medebroeders Redemptoristen en om de mensen met en voor wie zij werken. En we bidden om licht en toekomst!
6
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Bisschop Kevin Dowling Gerardusklok - juni 2003 door Jan Haen C.Ss.R. De laatste keer dat ik mgr. Dowling sprak was afgelopen september. Hij vertelde mij wat hem een paar maanden eerder overkomen was. Hij liep samen met zuster Georgina van de nabijgelegen Tsholofelo communiteit naar het bisschopshuis. ''Bisschopshuis'' ,nou ja, dat eenvoudige onderkomen zou in Nederland een kapelaan niet aanvaardbaar vinden. Twee gewapende mannen hielden hen tegen, sloegen hun tegen de grond, en bonden ze vast. Daarna nog een aantal schoppen, tegen borst en hoofd. Ze wouden geld hebben. De bisschop was doodsbenauwd dat ze Zr. Georgina zouden schieten en besefte dat hij voorzichtig moest onderhandelen. Hij heeft ze kunnen overtuigen hen naar het bisschopshuis te nemen en in het kantoor de kast laten zien waar hij wat geld had. Vlakbij die kast was ook het knopje dat de beveiliging zou waarschuwen. Hij heeft het knopje ongemerkt kunnen drukken, en kort daarop kwamen de mensen van de beveiliging. Met nog een paar hevige schoppen tegen de vastgebonden bisschop en Zr. Georgina vluchtten de twee dieven zonder verder een schot te lossen. Ze zijn niet meer terug gevonden. Zr. Georgina en de bisschop werden bevrijd en de bisshop moest naar het ziekenhuis met een paar gebroken ribben en een hersenschudding Hij vertelde het alsof het een gewone dag in het leven van een bisschop was. Dat juist hij slachtoffer moest worden van deze geweldadige overval is bijna wrang. Bisschop Kevin Dowling staat bekend als een mens die alles over heefdt voor mensen en dan heel in het bijzonder de mensen die zwak staan in de samenleving. Bisschop Kevin zoals hij onder mensen van zijn bisdom Rustenburg in de Provincie Noord-West, Zuid Afrika bekend is en zo ook door hen aangesproken word., is een Zuid Afrikaanse Redemptorist die in 1991 bisschop werd van het arme plattelandsbisdom van Rustenburg. Het bisdom strekt zich uit over een gebied dat bijna even groot is als Nederland. De bevolking telt zo'n 700,000 mensen waarvan ongeveer 40,000 katholiek zijn. Het bsidom kent 20 priesters en een aantal zusters van verschillende congregaties. Verder zijn er een stuk of tien diakens en zo'n twintig catechisten. Vanaf het eerste moment dat hij bisschop was werd duidelijk dat hij zich inzette met hart en ziel voor rechtvaardigheid. In de laatste dagen van Apartheid leidde hij protesten en bijeenkomsten tegen het apartheids regime. Dat ging niet zonder gevaar gepaart. De kerk die als kathedraal dient werd gebombadeert, en op hem werd persoonlijk werd geschoten. Toch was hij het die onmiddelijk in de postaparheid dagen de Vredes en Gerechtigheids Commissie van the Katholieke Bisschoppen Konferentie leidde en de opdracht gaf om een kantoor in Kaapstad te openen dat de gang van zaken in regering en beleid kritisch zou volgen. Het bureau is nu een zeer gewaardeert en erkent bureau dat door veel parlamentsleden en regeringsleiders geraadpleegt word. In het conflict in Wranda en de Sudan, is hij de gene die namens de katholieke kerk veel werk verzet heeft om te samen met anderen het gesprek tussen vechtende partijen op gang te brengen. In zijn bisdom heeft hij van heel nabij kunnen zien de verwoestende werking van HIV besmetting. Rustenburg is namelijk de snelst groeiende stad van Zuid Afrika. De platinum mijnen zorgen voor een enorme opleving van de economie in dat gebied. Mensen uit heel Zuidelijk Afrika stromen er naar toe om werk te vinden in diezelfde mijnen. Plakkedorpen schieten als onkruid uit de grond. Zonder water of stroom, proberen mensen zo goed en zo kwaad als het gaat om te overleven. Geweld zoals hij zelf aan den lijfe ondervond en sexueel misbruik zijn kenmerkend van het leven daar. Hij heeft zich toegelegd op het vestigen van een groot innovatief eco-dorp om weeskinderen en slachtoffers van HIV besmetting op te vangen. Oorspronkelijk vond hij veel tegenwerking. Nu begint het eindelijk van de grond te komen. Binnen de kerk liet hij weten dat het condoom gebruik als middel tegen besmetting en dus levendreddend, moreel aanvaarbaar is. Als redemptorist die doordrengt was in de moraalleer had hij dit standpunt wetenschappelijk goed uitgewerkt. Helaas vond hij geen steun onder zijn medebroeders de bisschoppen, en was het Vatikaan er ook niet gelukkig mee. Hij heeft dat ervaren als een zware teleurstelling, maar het heeft hem er niet van terug gehouden om te blijven zoeken naar rechtvaardigen oplossingen, ook structureel en beleidsmatig voor dit vreselijke leed . Hij blijft oog houden voor onrecht. Onlangs nog is hij de strijd aangegaan tegen een consortium die achter de missie waar hij woont, en dat tegen de stad Phokeng aanligt, een siliconen mijn te exploiteren. Het zou een open mijn structuur zijn. Hij liet uitzoeken hoe schadelijk dat voor de gezondheid
7
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003 van de mensen in de onmiddelijke omgeving zou zijn. Heel kwalijk, zo bleek. Zijn verzet was taai en moeilijk en kostbaar maar het is hem gelukt de exploitatie tot een halt te brengen. Ik ken Kevin al sinds hij op school zat. Hij is even oud als ik, maar hij zat boven mij op school en seminarie. Hij is op jonge leeftijd priester gewijd door zijn oom , de in Zuid Afrika zeer bekende aartsbisschop Denis Hurley van Durban. Deze zelfde bisschop wijdde hem ook later tot bisschop van Rustenburg. Als confrater en later als mijn overste ken ik hem als een sympathieke, meelevende man. Hij is zeer intelligent en tevens zeer bescheiden. Nooit opdringerig en gaat behoedzaam te werk. Hij zal zich niet opdringen of zijn mening afdwingen maar houd tevens wel vast aan zijn sterk gevoel voor rechtvaardigheid en duidelijke liefde voor mensen , ongeacht wie ze zijn. Misschien is zijn grootste nadeel wel dat hij niet van ophouden weet wat werken betreft. En dat terwijl zijn gezondheid niet goed is. Hij moet een heel streng dieet houden om op de been te kunnen blijven. Er zijn veel dingen die ik nog over hem zou kunnen schrijven, zoals over zijn bijzondere gastvrijheid en toegangkelijkheid. Maar ik geef het laatste woord aan Ricus Dullaert, de Pastorale werker die in Nederland bekend is voor onder andere zijn werk onder aids lijders in Zuid Afrika en zijn publicaties en film werk voor Memisa en Stop-Aids- Now in Nederland. Hij schreef over Kevin onder andere het volgende. "Deze bisschop (Kevin Dowling) is een mager ascetisch figuur, en in mijn ogen een profeet en een heilige".Ik hou zelf niet zoveel van heiligverklaringen, maar deze keer ben ik het met Ricus hartelijk eens.
8
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Bogdan Dzjourach Gerardusklok - juli/augustus 2003 door Kees van Hasselt Bogdan Dzjourach (36) is de eerste gepromoveerde Redemptorist in de Oekraïne. Maar dat is niet zo bijzonder voor een jongeman die summa cum laude slaagde voor zijn doctoraal theologie. Het ontwaken van zijn roeping, zijn geestelijke groei en zijn boordevolle bestaan als priester en docent, die maken hem interessant. Ik ken Bogdan sinds 1996, toen hij vergeefs op mij wachtte op het station van Warschau en mij, na een nerveuze zoektocht, uiteindelijk vond in een klooster. Ik beleefde toen al hoe hij, zonder zelfs maar een papiertje met trefwoorden, langdurige predikaties kon houden. Begiftigd met de gave van het woord. Het gezin waarin hij opgroeide was vroom. Ze gingen naar de Russisch-orthodoxe kerk in het dorp, want de met Rome verbonden Grieks-katholieke kerk was verboden. Thuis hadden ze nog een 'Gebedenboek voor het christelijke gezin' en een paar vooroorlogse missietijdschriften. Dat was in de communistische tijd zijn hele geestelijke lectuur. Zijn belangstelling voor het geloof groeide naarmate zijn leerkrachten de communistische leer fanatieker onderwezen. Hij weigerde lid te worden van de communistische jeugd en in de klas sprak hij hen tegen bij onderwerpen als schepping en humaniteit. Dat was gevaarlijk. Eerst lieten ze hem met rust, maar ze ontzegden hem de toegang tot de universiteit, ondanks zijn uitmuntende puntenlijst, Bogdan wist al jong dat hij priester wilde worden, maar in het orthodoxe seminarie zag hij niets en een andere priesteropleiding bestond bij zijn weten niet. Hij volgde toen maar een technische opleiding en een jaar later werd hij opgeroepen voor het Russische leger, waar hij kok werd. Daar maakte hij kennis met een kunstenaar uit Georgië, met wie hij urenlange gesprekken voerde. Bij een van die nachtelijke gesprekken gaf de man hem een paar teksten uit de 'Navolging van Christus' van Thomas a Kempis. Bogdan vroeg zijn vriend waar hij de waarheid kon vinden. "Bid je?", vroeg die hem. "Ja", zei Bogdan. "Ga je naar de kerk?" "Ja", zei Bogdan weer. "Blijf dat doen en je zult de waarheid vinden". In 1988 ontdekte hij het bestaan van de ondergrondse Grieks-katholieke kerk. Hij werkte toen in een broodfabriek. Hij sloot vriendschap met een man die in het geheim een Grieks-katholieke priester was. Na verloop van tijd zorgde die priester ervoor dat Bogdan zich in 1989 kon aansluiten bij een ondergrondse groep van priesterstudenten. Hij combineerde zijn werk met zijn studie, maar in 1990 hield hij de fabriek voor gezien en werd voltijds priesterstudent. Dat wil zeggen: zes dagen per week studeren van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en op zondag stage lopen bij een pastoor. Het was de tijd van de 'Perestroika': de ondergrondse kerk was verleden tijd. Maar het gebrek aan priesters was zo immens, dat Bogdan al in maart 1991 gewijd werd. Omdat hij assistent werd van een Redemptoristenpater, ging hij bijna automatisch, maar van harte over naar de Redemptoristen. Als gewijde priester werd hij dus novice. Zijn provinciaal stuurde hem naar de universiteit: eerst die van Warschau, toen twee jaar naar Straatsburg en van 1998 tot 2000 naar Innsbruck. Bogdan promoveerde in de herfst van 2000 in Warschau met een studie over de byzantijnse wortels van de oosterse kerkelijke traditie. Nog is Bogdan niet uitgestudeerd: hij loopt momenteel college in Rome. Het lijkt wel alsof Bogdan niets anders doet dan studeren, maar hij heeft ook thuis wat te doen. Eerst als novicemeester, thans als studentenprefect en seminarie-docent, maar ook als pastor in de Redemptoristenparochie, waar hij de Goddelijke Liturgie celebreert en elke zondag urenlang biecht hoort. Elke maand houdt hij overal in het land retraites voor priesters, priesterkandidaten, religieuzen en parochiegemeenschappen. Verder is hij pastor van twee zuster-congregaties, zielzorger voor enkele duizenden gevangenen en medewerker van het Dzherelocentrum voor gehandicapten, waar u als lezers van de Gerardusklok de kapel voor bijeen hebt verzameld. Wat er van Bodgan Dzjourach verder worden zal, weet niemand. Maar dat de Grieks-katholieke gemeenschap in Oekraïne nog veel zal horen van deze beminnelijke en bescheiden pater, dat lijkt wel zeker.
9
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Winfried Pauli Gerardusklok door Kees van Hasselt
-
september
2003
Winfried Pauli (40) komt uit de Eifel, uit een groot boerengezin met zeven kinderen. Hij was de eerste van het dorp die naar een middelbare school ging. Daar leerde hij een Redemptorist kennen die zijn voorbeeld werd. Die trouwde met een lerares. "Dat was voor mij een schok, maar ik wist dat dit toch mijn levensweg moest zijn." "Eenvoudige mensen hebben prioriteit in mijn leven. Ik dacht eerst naar de missie te moeten. Maar Duitsland is allang een missieland, dus waarom zou ik ergens anders heen gaan?" Alle seminaristen kregen de kans om hun studie een jaar te onderbreken en een vreemde taal te leren. Winfried gebruikte dat jaar om de taal van de armen in Duitsland te leren. Een jaar lang werkte hij in een fabriek, in een vierploegendienst, en woonde hij in een daklozentehuis in Wuppertal, tussen alleen allochtonen met hun kinderen. Na dat jaar verzocht hij zijn provinciaal om als Redemptorist onder die mensen te mogen leven en werken. "Maar je moet dat niet alléén doen: je ziet dan mensen vereenzamen; je hebt een goede gemeenschap nodig. Er meldden zich drie medebroeders. We konden een nieuw project beginnen: werken, maar ook léven onder sociale randgroepen." Ze begonnen in 1991 in Brandenburg, in de buurt van Berlijn, een stad met veel asielzoekers en een grote gevangenis. "Ik was jong; ik voelde een band met de jeugd en wilde daarom naar randgroep-jongeren. Zo leerde ik de mentaliteit van de mensen kennen, heel anders maar niet minder dan in het westen. Er waren goede dingen die na de 'Wende' geen kans meer kregen, die toen politiek en sociaal plotseling taboe waren. Het was moeilijk huisvesting te krijgen daar waar wij wilden werken, tussen de armen. Ze wezen ons telkens iets toe in een veel te goede wijk. Ik denk dat ze niet begrepen of wilden begrijpen wat wij zochten. Uiteindelijk kregen we een asielzoekershuis midden tussen de (typisch communistische en foeilelijke) eenheidsflats. Vóór de Wende woonden er allerlei mensen door elkaar; daarna trokken degenen die het zich konden veroorloven daar uit weg. Zo werden deze wijken steeds meer tot sociale probleemgebieden. Juist de jeugd had het er moeilijk. Er waren geen winkels of bedrijven en er was een hoge werkloosheid - dus juist daar wilde ik werken." Al die tijd zat Winfried, als jongste Redemptorist, in de leiding van de provincie. "Het idee ontstond om met jonge Redemptoristen samen ons klooster in Kirchellen, in het Roergebeid, om te vormen tot een 'Jugendkloster'. Van daaruit doet hij nu weer straathoekwerk. De ervaring van Brandenburg leerde Winfried, dat je eerst een half jaar ter plekke moet zijn voordat je beslist wat je gaat doen. "Voor religieuzen is dat belangrijk: je moet goed analyseren wat nodig is, zonder rekening te houden met allerlei bestuurlijke of politieke belemmeringen. Die vrijheid moet je jezelf toestaan. We moeten leren vanuit het geloof te leven in een omgeving waarin dat niet vanzelfsprekend is. Dat is iets anders dan missioneren om anderen te veranderen. Gewoon ons geloof vorm en inhoud geven tussen mensen die daar geen enkele binding mee hebben." "Als ik in een wijk kom", vertelt Winfried, "zoek ik de jeugd op. Jongeren zijn heel direct en vragen je recht voor de raap: 'wat heb je hier te zoeken?' Ik word ook vaak in de maling genomen, om te zien hoe ik reageer. Ik vraag: 'hoe is het voor jullie om hier te leven?' Dan hoor je voornamelijk: 'we vervelen ons, er gebeurt hier niks.' Dus nam ik gezelschapsspelen mee. Zo werd ik 'de man van de spelen', want mijn naam kenden ze niet. Op den duur riepen ze 'heb je spelen bij je?' En ze nodigden me uit. Dat is mijn manier van contact maken. Als ik bij een groep kom en hun gesprek wisselt niet van onderwerp, dan weet ik dat ik erbij hoor, dat ik welkom ben en niet meer als indringer word gezien." "God zegt die jongens niks. Maar ik ben er, iemand van wie zij niet begrijpen waarom hij dat doet. Ze weten dat ik priester ben, maar dat is voor mij niet bepalend. Als ik vanuit mijn geloof leef, moet dat genoeg zijn. Als ik over God zou praten, wijzen ze me af: daar heb je hem weer met zijn vrome kletspraat."
10
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Walter Corneille Gerardusklok - oktober 2003, door Marlène Visschers Zesenzestig jaar geleden zag Walter Corneillie het levenslicht in Roeselare (West Vlaanderen). Zijn vader was architect, zijn moeder beheerde een winkel. Een toevallige klant in de winkel van zijn moeder bleek een pater Redemptorist. Hij bracht Walter in contact met de congregatie. Zo begon hij in 1949 zijn opleiding in Essen. Daarna volgde hij het noviciaat in St.Truiden. Zijn verdere opleiding genoot hij o.a. in Leuven. Daarna trad hij officieel in. Zijn keuze om 'broeder voor de minste mens te zijn' paste immers helemaal in de spiritualiteit die de Redemptoristen wilden uitdragen. Hij preekte er missies en verzorgde retraites. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) maakte veel in hem los. Er moet meer in ploegverband gewerkt worden, zo vond hij. En hij moest kiezen. Op zoek naar nieuwe vormen van geloofscommunicatie besloot pater Walter mee te doen aan een experiment. Samen met een aantal religieuze mannen en vrouwen vormde hij een gemeenschap. Zoals de apostel Paulus zegt: 'verschillende ledematen vormen samen het éne lichaam, maar het ene lid heeft het andere nodig'. Pater Walter dacht ook mee bij de vormgeving van de opleiding voor late roepingen, in Antwerpen. Terwijl nieuwe ideeën over priestermodellen rijpten, stimuleerde een tweejarig sabbath-verblijf in de Kongo hem, om zijn ideeën om te zetten in de praktijk. "Het gaat erom", zo getuigt hij vol geestdrift, "om vanuit solidariteit en saamhorigheid daadwerkelijk aanwezig te zijn bij de minsten". Hieruit kwam de BME voort, de Beweging Missionair Engagement, waarin uitdrukkelijk de gekwetste mens centraal staat. Zo is er o.a. in Brussel een groep van meer dan honderd mensen die solidair leeft met kansarme buitenlanders, daklozen en drugsverslaafden. Wat bewéégt Walter Corneillie, die intussen ruim zeven jaar overste van de Vlaamse provincie van de Redemptoristen is? "Iedere mens mag in Gods naam gelukkig zijn. De wereld is goed en dat moeten we laten weten, daarin moeten we de ander laten delen", zo getuigt hij. "De Kerk is daarvoor een middel. Géén doel. Met anders-gelovigen en álle mensen van goede wil mogen wij samen op de weg van God gaan. Alfonsus, de stichter van onze congregatie, wilde leven in dienst van de mensen!" Gedreven door die inspiratie werken er in verschillende huizen, die 'antenneplaatsen' zijn, paters, priesters, leken-theologen en vrijwilligers ten behoeve van o.a. ex-gevangenen, slachtoffers van mensenhandel en zieke of verwaarloosde adolescenten. In Roeselare stond pater Walter aan de wieg van 'De Bremstruik': kerk en klooster van de Redemptoristen vormen daar een 'onthaal' (open huis), een leerhuis en een vierhuis. Op dit moment is hij een deel van zijn tijd werkzaam in een achterstandswijk in Brussel-Centrum: iedere zondag wordt er in 'zijn' kerk van de Goede Bijstand liturgie gevierd met bewoners uit deze wijk. Daarna is er koffie. Een vaste kern van 120 mensen is dan aanwezig. Door de week is deze kerk een multiculturele en multireligieuze ontmoetingsplaats. Mensen worden er opgevangen en begeleid. "Ik word gelovig aan deze mensen", zo zegt pater Corneillie. "Verscheidenheid is leerzaam en verrijkend; niet bedreigend. Díe realiteit doet een appèl op mij. De armoede is zo ontzettend groot dat we machteloos staan. Ik kan daarin niets anders doen dan een visioen ontwikkelen en in en vanuit mijn congregatie mensen mobiliseren die voor dat visioen gáán. Dat vraagt een stukje koppigheid". Natuurlijk wordt zijn eigen achterban in het klooster te Jette, een stadsdeel van Brussel, waar twaalf paters en fraters wonen, steeds ouder. "Iedereen legt andere accenten, maar we willen samen leren oud te worden. Wat is er mooier dan te applaudisseren voor het evangelie waarvoor we tenslotte allemaal kozen? Is het niet mooi om onze waardevolle traditie straks uit handen, maar ook: de ruimte te geven? Gist en zout gaan óp in het leven, verdwijnen, maar zíjn er wel. Als Redemptoristen zijn wij daar verantwoordelijk voor". Zijn spiritualiteit wordt vooral gevoed door de contacten met de mensen uit de 'antennehuizen' en van de Beweging Missionair Engagement. "De kloostergemeenschap geeft de warmte in mijn rug om er op uit te trekken. Ik weet, dat ik -zoals ieder mens- door God onvoorwaardelijk bemind word. Heel concreet wil ik daarnaar leven, in de dienst naar de minsten. Mijn bidden is daarbij als een vertoeven in de leegte. Biddend wil ik het leeg laten zijn, om daarin de zekerheid te laten groeien: God roept mij. Het zou mooi zijn als de mensen na mijn sterven zeggen: hij heeft gelééfd!" Walter Corneillie overleed plotseling op 23 december 2004.
11
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Hugo Heule Gerardusklok door Marianne Debets
-
november
2003
Wanneer Hugo aan het werk is, staan de grote deuren van de tot atelier omgebouwde boerderij vaak open. Maar af en toe tref je hem ook aan zittend op de bank voor het huis, onder de oude lindebomen. In gedachten verzonken dwaalt zijn blik langzaam over het glooiende landschap van het Berner Oberland. Uiterlijk vaak onbewogen geeft hij als kunstenaar vorm aan de chaos waaruit de wereld volgens hem grotendeels bestaat. Op deze wijze wil hij invulling geven aan zijn leven ook als Redemptorist. Daarbij zetten drie thema's steeds de toon van zijn werk: de liefde, het leven en de dood. Onophoudelijk verkent hij de grenzen ervan en tracht steeds dieper door te dringen in deze mysteries. Als Redemptorist heeft Hugo door de jaren heen zijn eigen weg gezocht en gevonden. Tijdens een liturgieviering in Heerlen in de jaren tachtig vertelde hij eens het volgende verhaal: "In de goot van de straat vond ik een oude vieze vork. Ik raapte hem op en thuisgekomen heb ik het vuil laag voor laag van de vork afgehaald. Er kwam iets schitterends tevoorschijn. Het werd voor mij een juweel!" Dit verhaal staat symbolisch voor de wijze waarop Hugo jarenlang met verwaarloosde jongeren optrok. Hij probeerde in hen de positieve krachten aan het licht te laten komen. Hij droeg zorg voor hen als een vader. Tot het moment dat de jongeren opmerkten dat Hugo misschien wel zijn andere talenten te kort deed. Had hij de jongeren een thuis gegeven, zelf was hij het bijna verloren. Hugo ging terug naar zijn atelier, naast het Redemptoristenklooster in het Zwitserse Matran. Gesteund door de provinciaal overste, die hem de ruimte gaf om zich als kunstenaar verder te ontplooien, nam hij zijn werk weer op. Hij tekende; steeds vaker ook maakte hij beelden die soms in brons werden gegoten. Datgene wat hij had doorleefd bij de jongeren - de dood midden in het leven - gaf hij voelbaar en tastbaar weer in langgerekte figuren met opmerkelijk grote handen: de lijdende mens richt zich met al zijn kracht en verlangen naar de hemel. Moge er een hand zijn die ons geborgenheid en troost biedt, en een schild vormt tegen alle haat en geweld… Hugo speurt in zijn leven voortdurend naar 'bronnen van leven'. Jezus van Nazareth is voor hem zo'n bron, een 'Quellpunkt' zoals hij zelf zegt. Ook Hij zette zich onvermoeibaar in voor hen die in de goot waren terechtgekomen. Deze onvoorstelbare bewogenheid vindt Hugo ook terug bij enkele Redemptoristen. In hun traditie ervaart hij zich dan ook als 'geboren'. Dat 1941 feitelijk zijn geboortejaar is, betekent weinig voor hem. Hij zegt: "wezenlijker is dat je leeft naar je talenten, dán pas word je geboren. Heb je talent als koorddanser, dan moet je ook als zodanig wagen te leven". In die zin ervaart hij, dat leven wagen én winnen is, maar ook verliezen en eenzaamheid. Maar toch zoekt hij steeds opnieuw de confrontatie met andere denkbeelden. Het thema van leven en dood laat hem niet los. Dit kun je merken aan de vele verschillende Piëtabeelden die hij in de loop van de jaren heeft gemaakt. Hierin probeert hij uit te drukken dat er toch 'Iemand' moet zijn die het menselijk lijden meedraagt. "Want", zo zegt hij: "ménsen kunnen elkaars leed nauwelijks dragen; daarvoor is het té groot. Het lijden in de wereld überhaupt is te groot". Vasthoudend blijft Hugo zoeken naar tekenen van hoop. Dit visioen wordt voor mij even zichtbaar, wanneer hij op een ochtend het bronzen beeld van het intens verdrietige kind in het zonlicht plaatst, de warme stralen vallen op de grote hand in zijn rug…
12
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003
Joe Tobin Gerardusklok - december 2003 door Eric Corsius Wie een Redemptoristenklooster of -kerk bezoekt - in Nijmegen, Roermond of Wittem zal zich niet altijd realiseren dat de broeders en paters die daar wonen en werken, deel uitmaken van een gemeenschap van zo'n 5500 mensen. Deze gemeenschap, de Congregatie van de Allerheiligste Verlosser, is verspreid over alle continenten. Aan het hoofd van deze wereldcongregatie staat de 'Generale' (dat is Latijn voor 'algemene') Overste'. De generaal wordt terzijde gestaan door zes medebestuurders. Deze vormen het Generaal Bestuur. Van 14 september tot 14 oktober jl. was er in Rome een vergadering van zo'n kleine honderd vertegenwoordigers van de congregatie. Deze vergadering, het Algemeen Kapittel genoemd, komt om de zes jaar bij elkaar. Er worden dan besluiten genomen over het beleid van de gemeenschap. Ook wordt het bestuur - de 'Generaal Overste' voorop - gekozen. Zoals verwacht was, werd tijdens het kapittel van 2003 de zittende algemene overste, pater Joe Tobin, herkozen. Wie is deze pater Tobin, die voor de zware taak staat om in de komende zes jaar de congregatie van de Redemptoristen te leiden? Ik genoot het voorrecht om in september een week lang tijdens het kapittel aanwezig te zijn. Je maakt dan pater Tobin van redelijk dichtbij mee. Ik maak u graag deelgenoot van zijn indrukken. Joe Tobin werd geboren in 1952 in Detroit (USA) uit Ierse ouders. Hij groeide op in een katholiek arbeidersmilieu. De parochie van de Redemptoristen vormde in zijn jeugd een tweede thuis voor hem. Hij voelde al jong roeping en ging in 1966 naar het kleinseminarie. In 1973 werd hij lid van de congregatie en in 1978 ontving hij de priesterwijding. Daarna vervulde pater Tobin diverse pastorale taken, onder andere onder de Spaanstalige gemeenschap in de USA. Dat laatste verklaart zijn prima beheersing van het Spaans; het is zijn tweede taal. Hij zette zich in die periode ook in voor maatschappelijke bewegingen. Al gauw kreeg hij leidinggevende functies, in het bisdom en de Redemptoristengemeenschap. En langs deze weg werd hij in 1997 (tijdens het voorlaatste algemene kapittel) uiteindelijk tot algemeen overste gekozen. Voor het uitoefenen van deze functie moet hij kantoor houden en wonen in Rome. De Redemptoristen bezitten een oud klooster in het hart van de Eeuwige Stad, op loopafstand van het Colosseum, de Santa Maria Maggiore en de Lateraanse Basiliek. Of pater Tobin deze bezienswaardigheden echter vaak bezoekt, is maar de vraag. Zijn functie brengt met zich mee dat hij de hele wereld afreist en in allerlei omstandigheden verkeert. Zijn talenkennis en zijn talent om nieuwe talen te leren, komen hem hierbij goed van pas. Wie pater Tobin voor het eerst ontmoet, raakt onder de indruk van zijn forse postuur en rijzige gestalte. Dat kan leiden tot aandoenlijke taferelen. Als voorzitter van het algemene kapittel moet hij de sprekers, na afloop van hun voordracht, bedanken. Tobin houdt ervan dit te doen met een omhelzing. Als de spreker dan klein van stuk is, lijkt hij tijdens zo'n Amerikaanse 'hug' in het niet te verdwijnen. Maar pater Tobin imponeert niet. Hij stelt zich kwetsbaar en kameraadschappelijk op - en is zelfs een tikkeltje verlegen. Hij houdt niet op te benadrukken, dat hij zich medebroeder onder medebroeders voelt. Hij combineert autoriteit met vriendschappelijkheid en dienstbaarheid. Deze houding neemt hij overigens ook in tegenover nietredemptoristen. Want, zo zei hij tijdens een groepsgesprek in het kapittel: de toekomst van de kerk ligt bij de leken. Hiermee wil pater Tobin ook een voorbeeld zijn voor zijn medebroeders. In zijn geschriften, toespraken en preken wijst hij er herhaaldelijk op, dat Redemptoristen ten diepste gelijkwaardig zijn. Pater of broeder: ze hebben uiteindelijk, als kloosterling, dezelfde roeping. Redemptoristen, zo benadrukt pater Tobin ook graag, dienen elkaar dienstbaar en in solidariteit te bejegenen. Dat betekent concreet onder andere het volgende. Gezonden dienen zorgzaam te zijn voor hun zieke medebroeders. Ouderen en jongeren dienen te luisteren
13
Mensen van Redemptie serie artikelen uit de Gerardusklok, jaargang 2003 naar elkaar. Redemptoristen uit rijke landen dienen hun medebroeders uit arme streken behulpzaam te zijn. Gebieden die veel roepingen hebben, dienen gebieden met weinig aanwas te ondersteunen. Die houding van solidariteit en dienstbaarheid dienen Redemptoristen, zo zegt pater Tobin bij herhaling, uit te stralen naar buiten: in hun pastoraat en in hun samenwerking met anderen. Zo treden zij metterdaad in het voetspoor van Jezus, de Verlosser en op die manier krijgt de boodschap van Verlossing, die Redemptoristen verkondigen, tastbare en zichtbare overtuigingskracht. Zoals hij het in een preek zei, tijdens het kapittel: "Het brengen van Verlossing is geen kwestie van woorden, maar vooral van zijn."
14