UilDE
7~:
J. Schalker: WAAROM GEEN TROEPEN NAAR INDONESIË? M. Joesoel:
DE NATIONALE REVOLUTIE IN INDONESIË F. Baruch:
HET SOLIDARISME Wetensch. Bureau der C.P.N.:
DE BETEKENIS DER VRUCHTWISSELING S J. Rutgers:
NATIONALISATIE
J. A. N. Knuttel: HET NEDERLANDSE VOLKSKARAKTER, 111
No.
10
0 CT 0 B;E R 1 9 4 6
POLITIEK marxistisch
Cultuur
maandblad NIEUWE REEKS
le JAARGANG No. }
0
OCTOBER 11946
POLITIEK EN CULTUUR verschijnt eenmaal per maand, voorlopig in afleveringen van 32 !bladzijden, en is eèn voortzetting van P. en C. verschenen in de jjaren 1936 tot 1940 onder redactie van Mr. A. S. de LEEUW K. cBEU-
t.
ZEMAKER
t
en
J.
W. DE GROOT (Dr. G. W. KASTEIN)
t
REDACTIE F. Baruch, dra. Secr.
H. Gortzak, A. F. Mellink, hist. drs. en Eva Tas, hist.
STUKKEN voor de redactie aan de secretaresse, Leidschestraat 25, Amsterdaam-C vóór de 10de van iedere maand.
REDACTIERAAD Ir. S. J. Rutgers, Theun de Vries, B. S'. Polak> arts,. Dr. N .Kof, Bot, arch., Mevr. B. van den Muyzenberg- Willemse, Mr. M. D. Proper, J. van Santen, G. Geelhoed.
J.
ADMINISTRATIE Uitgeverij Pegasus, Leidschestraat 25, Amsterdam-C. - Tel. 35957 Postrekening no. 173 127
ABONNEMENTSPRIJS Franco per post f 2.- per halfjaar, f 4.- per jaar. Men abonneert zich tot wederopzegging voor een gehele jaargang.
L 0 S S E N U M M E R S 35 Cent verkrijgbaar bij de boekhandel, kiosken en onze ÄÇJenten.
UITGEVERIJ PEGASUS AMSTERDAM
Waarom
.?
geen troepen naar lndones~~ •
do& J. Schalker
In de pers, in de Eerste en Tweede Kamer, voor de radio en op het speciale congres van de P. v. d. A., stond het vraagstuk Indonesië gedurende de algelopen weken in het middelpunt van de belangstelling. Hoe komt men uit de impasse in Indonesië, zal het tot een gewapend conflict komen en hoe zal de formule luiden, die de oplossing moet brengen? Ziehier de vragen, waar het om gaat. De moeilijkheid daarbij is om tot de formule te komen, die aan de wensen van de Indonesiërs voldoet en tevens de goedkeuring van Nederland heelt. Moeilijk is dit voor diegenen, die ook nog naar anderen hebben te luisteren dan naar de groepen, die werkelijk de belangen van het Nederlandse en Indonesische volk vertegenwoordigen. Makkelijk voor diegenen, die consequent de strijd voeren voor de vernieuwing van de wereld, voor de vooruitgang en het socialisme. Voor de laatsten is er slechts één formule, die duidelijk en aanvaardbaar is: vrijheid en onafhankelijkheid voor het Indonesische Volk, het scheppen van de voorwaarden, die het Indonesische Volk de mogelijkh7id bieden zijn nationaal· democratische revolutie te volvoeren. · _ Maar het zij reeds bij voorbaat vastgesteld, dat diegenen, die thans de regerings· verantwoordelijkheid dragen, tot de eerste categorie behoren, die liever luistert naar de wensen van enkele ,.machtigen der aarde" dan rekening te houden met de belangen van beide volkeren. · Alle manipulaties van de zijde der Nederlandse regering in de algelopen periode, hebben tot niets anders geleid, dan tot een verdieping van de kloof tussen Neder· land en Indonesië. Noch de conferenties in Indonesië tussen van Mook en de regering van de Indonesische Republiek, noch de conlerentie op de Hoge Veluwe, noch de marionetten-conferentie van Malino hebben resultaat opgeleverd, omdat bij al deze besprekingen in de eerste plaats werd uitgegaan van de belangen van een kleine groep Nederlanders en geen rekening werd gehouden met de redelijke eisen van de Indonesische republiek. Het probleem Indonesië is thans in een beslissend stadium gekomen. De komende weken zullen laten zien, of men we;'kelijk de weg wil gaan, die In het belang der beide volkeren is, of dat wij een periode tegemoet zullen gaan, die ons volk zal doen terugvallen tot de jaren 1940- '45. En wij zullen het laatste zien ge beu· ren, wanneer de politiek van vertraging, van verdeeldheid zaaien in Indonesië niet onvoorwaardelijk wordt losgelaten. Kan men daarop rekenen, gezien de huidige politieke verhoudingen en de samen· stelling van de nieuwe regering? Wij menen dit ernstig te moeten betwijfelen op grond van de gebeurtenissen der laatste weken. Er zijn vele momenten aan te wijzen, die al diegenen die het ernstig menen met de belangen van het Nederlandse volk alarmeren en tot grotere activiteit aansporen. In het korte bestek van dit artikel willen wij er twee noemen, die wel de belang· rijkste zijn: 1e. De samenstelling van de Commissie Generaal. 2e. Het sturen van troepen naar Indonesië. De communisten hebben zowel in de Tweede als Eerste Kamer hun bezwaren te dien aanzien kenbaar gemaakt. Ten aanzien van de Commissie hebben zij gevraagd w i e er gaan en w e I k e i n s t r u ct i e zij hebben. Hoe de instructie luidt weten we nog niet, maar de namen der leden kennen wij nu wel, en die voorspellen niets goeds ten aanzien van de inhoud van de instructie. Wij achten
305
de samensteiling van deze commissie van dien aard, dat zij een werkelijke oplos· · sing in den zin zoals- die door het Indonesische en Nederlandse volk wotGt ~ gewenst eerder in de weg zal staan, clan haar te vergemakkelijken. Deze samen· stelling is het bewijs voor wat wij hierboven gezegd hebben, dat het moeilijk is voor een regering die ook nog andere belangen moet verdedigen dan uitsluitend die van het Nederlandse volk, om tot een oplossing van het Indonesische vraagstuk te komen, en zij onderstreept de critiek, die wij in de Eerste en Tweede Kamer gebracht hebben. Wij hebben echter vóór het zenden van de commissie gestemd, omdat wij elke stap ondersteunen, die er toe kan leiden, dat de onderhandelingen met de Republiek Indonesië weer worden opgenomen en omdat wij vertrouwen hebben in de krachten der nationaal-democratische revolutie in Indonesië, die zeker weerstand zullen weten te bieden tegen elke reactionnaire druk. De tweede belangrijke zaak, die hiermede nauw verband houdt, is die waarover zo druk gediscussieerd werd: is het zenden van troepen tegelijkertijd met het vertrek van de Commissie Generaal niet een belemmering voor een vreedzame oplossing? Door alle bladen vanaf Trouw tot aan het Vrije Volk toe werd deze vraag met "neen' beantwoord, waarbij alleen de argumenten hier en daar wat verschilden, maar allen waren het erover eens, dat de troepen er heen moesten om orde en rust te herstellen. De beantwoording van déze vraag is o.i. beslissend voor die van de volgende: Zijt gij voor een vreedzame oplossing in Indonesië, ja of neen? Ja, dan moet men ophouden te veinzen dat men voor een vreedzame c-plossing en samenwerking met de Republiek Indonesië is. Het zenden van troepen lijkt op het geval van den bankbediende, die men op een stoel vastbindt, met een revolver in de hand om de sleutel van de brandkast vraagt, terwijl men hem een deel van de buit belooft als hij "vrijwillig" de sleutel te voorschijn haalt. Want het zenden van troepen kan door de Indonesiërs, welke uitleg men er ook aan geeft, alleen gezien worden als een bedreiging, als een pressie bij de onderhandelingen die straks zullen plaats vinden. Het optreden van de Nederlandse troepen" waar· over talloze berichten zijn binnengekomen, is niet van dien aard, dat de Indonesiërs daardoor groot vertrouwen hebben gekregen in hun vreedzame bedoelingen. Het Parool schreef op 4 September hierover: "Binnenkort verdwijnen de Engelse troepen. Hoe men verder over onze troepen denke moge, het staat vast, dat vanaf het ogenblik, dat Nederlandse en Javaanse soldaten tegenover ·elkaar staan, de overeenstemming vele malen moeilijker wordt en de aanleidingen tot wrijvingen vele malen tal· rijker. Het is nu eenmaal zo, dat de Indonesiërs in onze troepen een machtsinstrument zien van een belanghebbende die zij niet volledig ver· trouwen. Aan de andere kant zal het meer moeite kosten om conservatief ingestelde Nederlandse officieren binnen de perken van hun instructie te houden, wanneer de Engelse legerautoriteiten er niet meer zijn." Het is duidelijk, voor diegenen, die een "4E!rkelijke oplossing in Indonesië ver· langen, bestaat er maar één alternatief: Stopzetting van de troepentransporten, onderhandelen op de basis van volkomen gelijkwaardigheid, stopzetten van alle vijandelijkhèî:len. Dan eerst is de sfeer geschapen, waarin men over redelijke voorstellen over en weer kan discussiëren. Men kan dan wel beweren, dat de troepen die weggestuurd worden een vreedzame taak hebben, dat zij de taak van de Engelsen over moeten nemen, om de republiek Ie helpen bij haar moeilijkheden. Maar het valt toch niet meer te ontkennen, dat in Indonesië gevochten wordt tegen de T.R.I., het leger van de Republiek. Wanneer dit niet het geval zou zijn, dan behoefde Gen. Majoor Forman niet te zeggen, dat hij: "er in toestemt - in afwachting van de completering der wapenstilstandsplannen - de geallieerde troepen opdracht te geven hun a c I i v i I e i t I e b e p e r k e n tot het hand· haven van hun stellingen en verder alleen op te treden ter zelfverdediging" (de "Tijd" van Maandag 2 September). Wat voor activiteit ontplooiden deze troepen dan voordien? De Nederlandse troepen gaan weg om de Republiek te helpen orde en rust te vestigen? Maar waarom vecht men dan tegen de T.R.I., al en toe zelfs met de hulp van Japanners, terwijl men gekomen is om deze te likwideren? Men behoeft voor het herstel van orde en rust in Indonesië niet tegen de T.R.I. te vechten. De T.R.I. heelt de taak van de geal.lieerden wat betrelt de gebieden waar zij de macht uitoefent (en dat is het overgrote deel van Java en Sumatra) officieel
306
'-
overgenomen. l:n het zou onze taak zijn, de T.R.I. daarbij te steunen, desnoods met wapens en om de strijd van de T.R.I. tegen rampokkers .en anderen, die tegen de Republiek zijn, mogelijk te maken. En niet om de T.R.I. te beoor· logen, waardoor zij niet haar volle kracht kan werpen op deze "taak. Wanneer men werkelijk van plan is om de republiek te helpen, stuurt men geen leger. Dan stelt men het leger van de republiek zelf in staat zijn opdracht naar behoren te vervullen. Schreef het Vrije Volk niet: "Voorzover berichten een oordeel wettigen, kunnen wij aannemen - en wij nemen het gaarne aan - dat het optreden van de geregelde republi· keinse troepen in het algemeen correct is en dat de behandeling van geïnterneerde Nederlanders zo goed is als de omstandigheden het toelaten"? Wat weerhoudt ons er dan van, om deze geregelde troepen te ondersteunen in hun taak? Laten wij ronduit zeggen dat men op het ogenblik bezig is, een militaire actie te ontwikkelen, die ten doel heelt, om planmatig, uitgaande van West-·Java, geheel Java militair te bezetten en daardoor de waarborgen te scheppen voor de bezitters van de olie·, rubber- en suikeraandelen, dat zij straks weer hun bezittingen kunnen overnemen. Daarom protesteert de Republiek Indonesië zeer terecht tegen het zenden van troepen. Daarom is bij voorbaat (afgezien van andere factoren) het optreden van de Commissie-Generaal in een kwaad daglicht komen te staan (al hopen wij, ·dat zij succes zal hebben). Daarom zijn wij communisten tegen het zenden van troepen naar Indonesië. Niet zoals Trouw schrijft, omdat de communisten overal tegen zijn, maar omdat we voor iets zijn, waar Trouw tegen is. Wij zijn er vóór, dat Nederland tot overeenstemming komt met de Indonesische republiek, wij zijn er voor, dat de Republiek Indonesië de vrijheid en onalhan· kelijkheid krijgt, waar zij recht op heelt; wij zijn er voor, dat vrede en vriendschap tussen het Indonesische en Nederlandse volk .zo snel mogelijk tot stand komt; wij zijn er voor, .dat de economische betrekkingen tussen Nederland en Indonesië zo snel mogelijk opgenomen worden, betrekkingen, die voor beide volkeren hun vruchten zullen afwerpen en ons bij de wederopbouw van ons land enorme diensten zullen bewijzen. Dit alleen is het beláng van beide volkeren. En of daarbij de belangen van enkele tientallen suikermagnaten geschaad worden, interesseert ons geen zier. Reeds nu heeft de angst van enkele Nederlanders om iets te verliezen in Indonesië lot gevolg, dat de ln.donesische Republiek haar economische betrekkingen met an· dere landen v·ersterkt. De Amerikanen zijn zeer actief en hebben reeds '(ele con· Iraeten met de republiek afgesloten. Men kan dit de republikeinse regering niet euvel duiden. Voor haar is het bestaan van de Republiek lndonesia een feit en zij doet alles om de republiek ook economisch te versterken. Door de politiek der Neder· landse regering was het daarentegen niet mogelijk die betrekkingen met Nederland in goede banen te leiden. Welnu, dan doen zij zaken met anderen, met Amerika en Brits Indië. En bij het gehele vraagstuk van de troepen-uitzending moet m11n één ding duidelijk voor ogen houden, hetgeen ook door den Indonesischen Minister van Defensie, Sjariloedin, met nadruk gezegd is, n.l.: "dat de Indonesische onafhankelijkheid nooit door een Nederlands leger omver geworpen zal kunnen worden". Een gewapend conflict in Indonesië zal alleen tot gevolg hebben, dat de kans op goede betrekkingen tussen Nederland en Indonesië als gelijkwaardige partners voor goed verkeken is. Wanneer men de zaak bekijkt van de zijde van diegenen, die een werkelijke op· lossing wensen, spreken alle argumenten tegen het zenden van troepen. Daarbij is er nog één argument, dat voor ons als Nederlanders geldt. Een geweldpolitiek ten aanzien van Indonesië wordt door de overgrote meerder· heid van ons volk afgewezen. De stemming onder de soldaten is tégen de uitzen· ding naar Indonesië. De Nederlandse soldaten wensen voor het merendeel geen': oorlog met de Indonesiërs, doch vrede en vriendschap. Tienduizenden Hollandse jongens, waarvan het grootste de"el bewust hunkert naar een vreedzame oplo56ing in Indonesië, zullen tegen hun wil en die van hun ouders naar Indonesië worden gestuurd. Duizenden leven op het ogenblik in dezelfde spanning als in de dagen der be:r:et· ting, toen wildgeworden Nazi's razzia's in steden en dorpen hielden op "vrijwil·
307
I lige'' arbeidskrachten voor Duitsland. En oók nu weer zijn Nederlanders onder· gedoken, die menen te moeten weigeren aan een onrechtvaardige zaak mede \e werken. Duizenden lopen met de gedachte rond straks wanneer zij aan de beur\ zijn, hetzelfde te doen. Heeft men zich in Den Haag wel eens afgevraagd, welke krachten de maàtregelen van de regering wakker roepen 7 Nu kan men natuurlijk door allerlei straffe maatregelen ervoor zorgen dat de jongeris toch op de boot komen die hen naa' Indonesië zal brengen (wij denken hierbij aan de maatregelen die getroffen zijn, toen de Klipfontein vertrok). Maar dit neemt niet weg, dat men, wanneer men ,zich van zijn verantwoordelijkheid tegenover het Nederlandse volk bewust is, met deze stemmingen rekening dient te houden, en dat men niet vreemd moet opkijken, wanneer deze krachten tot uitbarsting komen. Men zal rekening moeten houden met het feit, dat het Nederlandse volk niets wil weten van een oorlog tegen de Indonesiërs, die voor hun vrijheid vechten. Deze ontstemming, deze onrust onder een g~oot deel van ons volk, het is een waarschuwing aan onze regerin9, het is de instructie, die aan de Commissie· Generaal moet worden medegegeven. Maar de regering is doof. Nog op het Indonesisch Congres van de P. v. d. A. verklaarden zowel oud-minister Logemann als minister Jonkman, dat het zenden van troepen· noodzakelijk is. Slechts de heer Palar durfde te zeggen, wat velen ook in de P. v. d. A. denken: "Nederland zal de bewijzen moeten aandragen van zijn goede bedoelingen, bij voorbeeld door omtrent de troepenzendingen overleg te plegen met de Indonesische Republiek. ' Waarop Logemann antwoordde: "Het zou heel gelukkig zijn, wanneer wij als gebaar, de uitzending van troepen mochten staken. Er is ook hier te lande weinig entheusisme voor de uitzending", en dan liet hij volgen: • "De troepen gaan thans voor een zeer groot gedeelte om de reeds aanwezige troepen gelegenheid te geven uit te blazen (Waarvan? schr.) en bovendien verdwijnen de Britse troepen ultimo November onherroepelijk. Wij moeten hun taak overnemen." Wat die taak is hebben wij boven reeds uiteengezet. De resolutie, die op dit congres werd aangenomen, werd een compromis tussen het standpunt van den heer Palar en de regering. Op het punt van de troepen• zendingen zegt zij geen duidelijk "neen". Er wordt verklaard: "dat ten spoedigste rr,aoet worden bevorderd het afsluiten van een wapenstilstand op in overleg te bepalen voorwaarden en dat de uitzending van troepen uil Nederland dienovereenkomstig moet worden "geregeld'." Wij willen wel duidelijk zijn. Men kan van ons communisten niet verwachten dat wij iets zouden doen, dat ingaat tegen de belangen van het werkende volk. Men kan van ons communisten niet verwachten, dat wij maatregelen zouden steunen die de consequentie inhouden, dat men straks tegen onze vrienden in Indonesië, die om de voltooiing van hun nationale revolutie vechten, het vuur zal openen. Wij menen, dat de verwerkelijking van de onafhankelijkheid en. vrijheid van Indonesië ook voor het Nederlandse volk een belangrijke stap zal zijn naar de verwerkelijking van een betere maatschappij. Deze weg naar de ,bevrijding van ons land van het kapitalisme werd onder meer geblokkeerd door het koloniael systeem van de Nederlanders in Indonesië, door het feit, dat het Nederlandse volk het lndonisische Volk onderdrukte. Wanneer deze steen zal zijn verwijderd op de wijze zoals wij communisten dat voorstaan, openen zich ook voor he\ Nederlandse werkende volk grotere perspectieven in zijn strijd om een betere maatschappij, zijn strijd voor de vernietiging van kapitalisme en imperialisme. Om al deze redenen, "Trouw", zijn de communisten en met hen het vooruitstrevende deel van het Nederlandsche volk tegen de uitzending van troepen naar Indonesië. Zij vergroten immers het gevaar van een oorlog, die volgens prot Logemann een langdurige oorlog zal worden. En die oorlog kan geen ander doel hebben, dan dat het koloniale systeem na korter of langer tijd weer zal worden ingevoerd. Wij laten ons niet In slaap sussen door mooie woorden en beloften, doch wij blijven klaarwakker bij de harde feitenl ·
308
I
De Nationale ·Revolutie Binnen- en buitenlandse factoren
Indonesië
door M. Joesoej
Dat Indonesië op dit ogenblik de voorpost vormt in de strijd tegen het imperialisme, is al vaker gememoreerd. Voor de oorlog genoot de Indonesische vrijheids· beweging slechts in bescheiden mate de aan.dacht van de wereldpers. Het is bekend, dat de nationale beweging in India over een rijker ervaring beschikt dan die van Indonesië en ook in vele opzichten een groter diepgang heeft. De natio·· nale bewegingen in Birma en Malakka hebben tijdens de oorlog een totaal illegaal verzet ontketend; alle belangrijke politieke partijen waren in deze landen in een gemeenschappelijk ondergronds front verenigd, terwijl in Indonesië de strijd gedeeltelijk onder- en gedeeltelijk bovengronds is gevoerd. Hoe komt het dan, dat de Indonesische nationale beweging in staat is geweest dadelijk na de oorlog in de voorste rij te komen? De verklaring dient in de eerste plaats gezocht te worden in de voor Indonesië gunstige ontwikkeling der objectieve factoren. Japan, dat een groot gebrek aan manschappen en materiaal had, heeft geen moeite ·gespaard om de Indonesiërs en in het bijzonder de weke gedeelten der nationale beweging voor zijn eigen oorlogsdoeleinden te mobiliseren. Bij gebrek aan een eigen koloniaal apparaat heeft het meer dan tot dan toe het geval was de Indonesiërs geplaatst op de hoge administratieve en technische posten. G~brek aan troepen heeft het er toe genoopt de Indonesische jongeren vertrouwd te maken met de moderne wapenen. Deze noodzakelijke concessies werden opgediend als de zegeningen van de politiek van een leidend Aziatisch broedervolk. Nationalistische leuzen, met vaak een antiwesters en chauvinistisch karakter, die de brute militair-fascistische onderdrukking moesten bemantelen, hebben grote groepen van Indonesiërs uit de politieke apathie van het koloniale systeem gehaald. Meer dan eens is het gebeurd, dat de wapens van het nationalisme, waarvan de Japanners zich hebben bediend, tegen hen zelf zijn gekeerd. De opstand der dienstplichtigen in Kediri, die van Blitar, Tasikmalaja en lndrapoera, de opstanden op Sumatra en West-Borneo tijdens de bezetting zijn hiervan de getuigen. Deze gebeurtenissen moeten ongetwijfeld gezien worden ook als verdiensten van leiders als Soekarno en Hatta, die. binnen de door de bezetting gestelde perken en in samenwerking met de illegale strijders de vrijheidswil hebben levendig gehouden. Terwijl in de andere door Japan bezette landen de gezamenlijke ondergrondse nationalisten de bezettende macht en alles wat daaraan vastzat vogelvrij verklaarden, maakten de legale en illegale strijders van Indonesië onderlinge afspraken. Deze houding is ingegeven door de relatieve zwakte van de vooroorlogse nationale beweging, waarvan de leiding in handen was van meer rechtse groeperingen, die door de behoudzuchtige politiek van Colijn-Welter verwachtingen zijn gaan koesteren van een eventuele Japanse opdringing. Als gevolg hiervan is het niet verwonderlijk, dat de strijd door deze groepen bovengronds werd gevoerd, omdat de linkse groeperingen, die in de andere koloniale landen leiding hebben gegeven aan het georganiseerde illegale front, door de Digoel-politiek van de G.G., die Mussert in zijn paleis ontving, ·meedogenloos waren onderdrukt. De door de Indonesische nationale beweging gevolgde tactiek heeft echter de volgende zwakke plek: het was niet mogelijk om dadelijk na de capitulatie de bezettingsmacht te vervangen door een eigen staatsmacht, die tijdens en door de ervaringen van de bezetting was beproefd en gestaald, zodat men na de ontwapening der Japanners gedeeltelijk heeft moeten werken met het door de bezetters
achtergelaten apparaat. Het ongecoördin·eerde optreden en de wem1ge consolu·ldatie in de eerste levensdagen van de Republiek, die een gunstig werkterreinn vormde voor provocateurs van allerlei slag, zijn hiervan het gevolg. In Malakka daarentegen heeft het anti-Japanse front in de periode van 15 Augus·;· lus tot de landing van de Britse troepen op 5 September het land volledig onderor zijn controle gehad. , Een ander nadeel is de gunstige voorwaarde, die door de anti-fascistische gezind-lheld van na de oorlog wordt geschapen voor de imperialistische propaganda, als zouu ,de Republiek een Japans maaksel zijn. Het was echter eveneens een hlstorischee onvermijdelijkheid, dat al gauw de ondergrondscha strijders de leiding haddenn in de nationale revolutie, die in de Republiek zijn uitdrukking vond. Gen.1. Christison had de toestand juist beoordeeld, toen hij na zijn landing op Java dee verwachting uitsprak, binnen twee à drie maanden de werkelijke leiders vann Indonesië te zullen ontmoeten. Het eerste kabinet van President Soekarno was doorr mannen als Soebardjo e.a. werkelijk te zwaar belast met Japanse en buitenlandsee agenten in de ware zin van het woord. Reeds uit het politieke m~nifest van dee Republikeinse regering van 1 November van het vorig jaar bleek duidelijk dee invloed van Sjahrir, die sedertdien de grondslag is '·geworden van de Indonasischee buitenlandse politiek. Tien dagen later, tijdens de zware gevechten in Soerabaja,1, vormde Sjahrir een kabinet. ._ Eenmaal de leiding in handen van de progressieve vleugel, is de Republiek inn staat gebleken alle stormen van binnen en buiten te doorstaan. Drie gunslign objectieve factoren werkten de kracht van de nationale revolutie in Indonesië in1 de hand. . Het Nederlandse koloniale stelsel vond voor de oorlog zijn centrum op Java en1 Sumatra. Beide eilanden vormden het voornaamste exploitatieterrein van het buiten-landse kapitaal en daar was ook de kern van het koloniale bestuur gevestigd.!. Vooral Java met zijn .dichte bevolking vormde het reservoir voor het arbeidslegerr op· de Westerse ondernemingen en de gouvernementsinstellingen. Nu heeft eenss een Franse deskundige in koloniale bestuursaangelegenheden, Prof. Bousquet, helt Nederlandse imperialisme om twee redenen gelukgewenst: ten eerste dat de Javanenn het zaéhtste volk der aarde zijn en juist op Java de macht van de N.l. regering~ is geconcentreerd. Hij maakte de, onheilspellende opmerking, dat indien JavH bewoond . werd door Atjehèrs, Kabylen of Sikhs, Nederland nooit dit eiland zouJ kunnen beheersen. Ten tweedé de ·'aanwezigheid van een Chinese middenstand! als neutrale of loyale groep tussen de. Indonesiërs en het vreemde bestuur. Hijj s~elde vast dat zij een belangrijke socialè, economische en intellectuele ·kracht! vormden, die weinig door het inheemse nationalisme is besmet, terwijl in Tunis" India en Indo-China de middenstand inheems is,· en de nationale beweging daaruat haar intellectuele kader betrekt. laat de professor en zijn Engelse collega's zich ,9elukkig prijzen, dat het Engelse! en Franse imperialisme niet in dezelfde mate de gevolgen van deze geografi&che em maatschappelijke factoren in hun koloniën hebben gekend als het Nederlandse. Deo lafheid van het koloniale regime in een botsing met een machtiger tegenstander· hebben de Javanen het duidelijkst beleefd; de. bezetting heelt Java maatschap•• pelijk en geestelijk het diepst omwoeld. De Republiek begon niet in Atjeh, maar teo Batavia en met de ontwapening der Japanners ging de Javaanse jeugd voor. Deo Republikeinse beweging heeft het Nederlandse imperialisme het hardst getroffen in1 zijn voornaamste bolwerk. Ook het tweede voordeel, het ontbreken of de zwakte· van de inheemse middenstand, verandert nu steeds sterker. in het nadee\ van het imperi;:~lisme. De Republiek, die vooral haar kracht moet putten uit de massa van de koloniaal en feodaal onderdrukte boeren en werkers, kreeg hierdoor een radicaal karakter, waarbij de nationale revolutie hand in hand gaat met een sociale revolutie, die naar buiten een grote strijdbaarheid demonstreert en naar binnen gericht is tegen de feodale resten, die opzettelijk in het leven war.en gehouden en tegen de economische overheersing van een kleine bovenlaag, die het kenmerk is geweest van de vooroorlogse verhoudingen. He! is toch tekenend! dàt na een jaar van intimidatie en hernieuwde beloften de N.l. regering nog geen ftont,heeft kunnen vormen met. één socia.le groep in de Indonesische s.amenleving op Java en Sumatra, om met haar een loyale politiek van verlich.te voogdij te voeren. Indonesië was een kolonie van een kleine mogendheid, die voor, tijdens en na .de oorlog .sterk afhankelijk was van de grotere broers Ónder de imperialisten. Berooid als ze was van alle machtsapparaat, was ze voortdurend beducht dat de groleo met de crè~e van d,e koloniale wereld zo~;~den ·weglopen. Tijdens de. oorlog werd~n
310
"
in Amerika vaak stemmen gehoord om de koloniale landen die daarvoor in aanmerking. komen na een bepaalde overgangstijd onafhankelijk te ·verklaren, naar het voorbeeld van de Philippijnen. (Een gematigd concept van voor de oorlog, naar het Philippijnse voorbeeld, de petitie Soetardjo, is door de Ned. regering en het Parlement verworpen). Ook andere minder prettige stemmen kon men er ver· nemen, n.l. om Indonesië onder een trusteeship te plaatsen van belanghebbende mogendheden, met Nederland als mandataris. Naar aanleiding van deze klanken; heelt minister Van Kleflens een duidelijker verklaring van die zijde willen uitlokken door te zeggen, dat hij vreesde, dat het bestuur van de wereld in handen zou geraken van de groten. Het antwoord van Cordell Huil was voor het Nederlandse kolonialisme weinig bemoedigend. "De Verenigde Staten bedanken er voor om iedere ochtend voor het ontbijt de les gelezen te krijgen betrellende hun bedoe· lingen met de kleine landen". Volgens Engers: "Indië in de branding", zou hij dit letterlijk gezegd hebben. Huil voegde hieraan toe, "dat zulks in het bijzonder niet gewaardeerd werd van een zegsman van een koloniale mogendheid, die niet in slaat was zelf· haar koloniale bezit te verdedigen en voor de he'rovering ervan voornamelijk aangewezen was op de Verenigde Staten". Inderdaad werd dit in die kringen als iets heel pijnlijks gevoeld. "Trouw", dat de terugkeer van de Nederlandse troepen zag als een machtsdemonstratie, sprak er al in Augustus voordat er wat bekend was van de Republiek, zijn bezorgdheid over uit, dat de Indonesische bevolking Nederland overwonnen zag ·terugkomen in het "kielzog der geallieerden". Oe "Nieuwe Eeuw" schreef in die dagen, dat de plaats en de positie van het Koninkrijk der Nederlanden duidelijk was. "Het is een der aarde· planeten die zijn rondedans danst rond de zon der Angelsaksische mogendheden". Ondanks dit astronomische gelank is de houding der bovengenoemde mogendheden rampzalig geweest voor het Nederlandse imperialisme. Prof. Schermerhorn heelt een rake opmerking gemaakt toen hij zei, dat Nederland een half jaar te laat is bevrijd en Indonesië een jaar te vroeg. Dat dit is geschied is te wijten aan de stelselmatige vrees van Churchill om een tweede front in Europa te vormen, waarover lngersoll nu een boekje heeft opengedaan. Anderhalve maand na de uitroeping van de Republiek landde gen. Christison met twee duizend man in Batavia. Hij en Van Mook konden onder die omstandigheden niets anders doen dan met de Indonesische president te onderhandelen, de heftige campagne van de personen van ,,Indië in nood' ten spijt. De eerste sanctie aan de Republiek was hierdoor gegeven. De tegenwerking van Australië en de non-interventie politiek van de Verenigde Staten zijn verder beslissend geweest voor de ontwikkeling van de Republiek in zijn eerste dagen. Dat de Republiek kwam te staan tegenover een relatief sterk verzwakt imperialisme van een kleine mogendheid, die bovendien voor een krachtiger Britse interventie afwisselend in Singapore en in Londen vertogen moest gaan houden, was de derde gunstige factor voor het slagen van de nationale revolutie in Indonesië.
' ' Z o reageerde in een uiterst critieke periode het Nederlandse volk door zijn exponenten, de diverse regeringen en de Nederlandse kolqniale samen· leving, op de noodlottige gang der gebeurtenissen in deze Indische tragedie -
steeds traditioneel in zijn handelen, steeds achter de leiten aan, nooit
realistisch, nooit de situatie beheersend en aan de gebeurtenissen leiding gevend.' (Prof. Mr. W. F. Wertheim in: "Nederland op den tweesprong").
311
Het solidarisme door F. Barud:h
Wanneer men het principiële verschil tussen alle voorstellen tot sociaal·economhl· sche en meer algemeen maatschappelijke hervormingen, voortkomende uit socialisis· tische en niet-socialistische kring, kort wil aanduiden, dan zou men kunnen zeggeen dat de eersten tot doel hebben, het ideaal·. van de arbeidersbeweging, heet Socialisme, naderbij te brengen en het leven van het kapitalistische stelsel llte bekorten. Terwijl alle voorstellen tot hervorming die uit het andere kamp kome!\11, juist tot doel hebben, het leven van dit stelsel te verlengen. Vanuit dit standpunt moet men de katholieke leer van het solidarisme of andeiS genaamd van het corporatieve stelsel beschouwen. Voor den marxistischen onder• zoeker van de moderne geschiedenis zal het geen verwondering wekken, dat de:a leer na het falen en de volledige compromittering van het fascisme meer op dt voorgrond is komen te staan. Laten wij hieraan direct toevoegen, om go·edkopi! critiek te voorkomen, dat dit historische verband leggen, nog niet betekent, d1t fascisme en corporatief stelsel door ons vereenzelvigd worden. Wij constatertn slechts, dat zowel de staatkundige ideeën van het fascisme als van het solidarismt, evenals de ideeën van andere hervormers (zoals b.v. die van den Engelsen cor· servatleven politicus Boothby) voortgekomen zijn uit dezelfde bron: het vervd van het kapitalisme. De theorie van het solidarisme is het eerst aangeduid in de Pauselijke enc~iet "Rerum Novarum", die in 1891 verscheen. In deze encycliek, die zich speciaal richtte tegen de opkomende moderne vakverbonden op socialistische grondslag, wordt het bestaan van klassen niet ontkenc. Maar, zegt deze encycliek, uit het Evangelie moet de Kerk de beginselen putter, die de klassenstrijd kunnen bijleggen en verzachten .. Zij moet tevens organet scheppen voor het verbeteren van de toestand der arbeiders. Door wederzijd; overleg moeten de belanghebbende partijen de sociale rechtvaardigheid verwe' kelijken. Daarvoor is nodig een ordening van het economische leven, gericht OJI algemene stoffelijke welvaart. In de modernere encycliek "Ouadragesimo Anno" wordt dit dan verder uitge·· werkt. Ordening moet er komen. Maar, de staat moet niet .almachtig a\\es centraliseren, doch overlaten aan de lagere organen, wat door deze beter behartig{ kan worden (het z.g. subsidiariteitsbeginsel). Er moeten bedrijfschappen komer die alle O!!dernemers en arbeiders van een bedrijfstak omvatten, die alle voor komende sotiale en economische vraagstukken in onderling overleg, volgens het beginsel der sociale gerechtigheid en doordrongen van naastenliefde moetev oplossen. De bezitloosheid moet door vermogensvorming worden opgeheven. De bezitter moet zorgen, dat zijn bezit sociaal juist wordt gebruikt. De belegger is moree verplicht, zo te beleggen, dat de productie van nuttige goederen wordt vergroo: en de werkloosheid wordt verminderd. De staat mag pas ingrijpen, wanneer dt bezitter zîjn zedelijke verplichtingen verzaakt . . Een toelichting op deze encycliek verscheen tijdens de bezetting van de hanc van dr. mr. Angelino O.F.M., onder de titel "Richtlijnen voor Maatschappelijk Herstel". Terloops wijzen wij er op, dat deze toelichting op het aan het Nazi· stelsel officieel vijandelijke corporatieve stelsel, ongehinderd door Rauter en Seys! lnquart, aedrukt en verspreid kon worden. Pater Angelino maakt in dit werkje een zeer belangrijke opmerking. Hij zegt n.l., dat de in de éncycliek verdedigde opvattingen "niet sp.ecifiek katholiek" zijn, maar dat zij steunen op "het inzicht in de natuurlijke verhoudingen". Zij zijn dus niet op de katholieke geloofsleer gegrondvest, een omstandigheid, die voor den overigens trouwen aanhanger der katholieke Kerk van groot belang is. Zij sluit
312
n.l. niet uit, dat hij zonder in botsing te komen mel godsdienstige leerstellingen, het recht heeft, crilisch Ie slaan legenover deze meningen. Hij heeft daarvoor alle reden, wanneer hij slechts in het oog houdt, dat men elementen van de solidaristische gedachtengang zeer duidelijk terug kan vin_den in de verkiezingsprogramma's van de Partij van de Vrijheid en van de beide overige rechtse partijen. Dit is overigens slechts een bevestiging van de stelling van pater Angelino en zij bewijst, dat de Katholieke theorie door bepaalde machtige groepen van het groot-kapitaal gezien wordt als een mogelijke grondslag voor hun toekomstige politiek.
*
Het katholieke plan tot ordening van de maatschappij gaat in tegenstelling tot de marxistische theorie van de gedachte uit, dat .,kapitaal", ,.ondernemer" en ,.arbeid" evenwijdige belangen hebben, die slechts door een nieuwe vorm van samenwerking ten volle tot hun recht komen. Pater Angelino schrijft: ,.Doordat in de maatschappij kapitaal en arbeid samenwerken, ontstaat er meer rijkdom dan aanwezig zou zijn wanneer beiden gescheiden bleven. Dan werden immers de mogelijkheden op het gebied van productie niet ten volle verwezenlijkt. Beide behoren dus als regel uit de samenwerking meer terug te ontvangen dan zij er in gestoken hebben." Deze stelling wordt misschien nog duidelijker, wanneer wij de zaak omkeren. Volgens de corporatieve opvatting zouden dus "kapitaal" en "arbeid" beiden rijkdom voortbrengen, ook al blijven zij "gescheiden". Maar minder dan wanneer zij samenwerken. Wij moeten echter constateren, dat in het geheel geen rijkdom wordt voortgebracht, wanneer "kapitaal" en "arbeid" gescheiden blijven. In de meeste gevallen is juist het omgekeerde het geval. Een stilliggende kolenmijn (wier voorraad niet-gedolven kolen en installaties kapitaal vormen) gaat in waarde achteruit door verval en het verouderen van de installaties. Hetzelfde geldt voor elke fabriek, voor rubberplan'tages, enz. enz. Anderzijds zouden de goudvelden van Zuid-Afrika of de kolenmijnen van Zuid-Limburg voor de mensheid volstrekt geen waarde hebben of enigerlei kapitaal vormen, wanneer er geen arbeiders gevonden konden worden, om het goud of de kolen naar de oppervlakte te halen. Een fabriek voor het vervaardigen van bontjassen, gebouwd in het centrum van de Sahara-woestijn zou om soortgelijke redenen minder waard zijn dan oud roest. Geen enkele kapitalist zou bereid zijn aandelen te kopen van een maatschappij die het plan heeft opgevat om op dezelfde verlaten plek een fabriek te bouwen voor het vervaardigen van - laten we zeggen - rijwielen of scheepsmotoren. Om de eenvoudige reden, dat de nodige arbeiders niet gevonden kunnen worden (om niet te spreken over de afwezigheid van elke mogelijkheid tot afzet). Maar dezelfde kapitalisten zijn wel bereid, om geld voor te schieten voor het bouwen van een nieuwe kolenmijn in Limburg, omdat ze weten dat de nodige arbeiders wèl gevonden kunnen worden en de afzet van de producten volgens menselijke berekening verzekerd is. Deze simpele voorbeelden illustreren slechts het feit, dat de mogelijkheden tot voortbrenging van nieuwe waarden niet "onvolledig" (zoals de solidaristische theorie beweert), maar in het geheel niet verwezenlijkt worden, zolang er aan een voorhanden grondstof of productiemiddel geen arbeid te pas komt. De kapitalist kan derhalve ook slechts nieuwe waarde aan zijn kapitaal toevoe9en, door arbeiders aan dit kapitaal, d.w.z. deze productiemiddelen te werk te stellen. Niettegenstaande de foutieve theoretische grondslag van de solidaristische zienswijze, zou men. natuurlijk vol kunnen houden, dat kapitalist en arbeider toch gemeenschappelijke belangen hebben. Ook deze stelling wordt door de socialistische arbeidersbeweging afgewezen. En wel om twee redenen. Ten eerste omdat in het kapitalistische stelsel niet de behoefte van de serneenschap bepaalt, wat voortgebracht moet worden, maar het winstbelang van den kapitalist. Hierin staat de socialistische opvatting niet alleen. Angelino beaamt deze stelling. Zelfs ,.Trouw" schreef in bezettingstiJd eens: ,.Men produceert datgene wat men met winst verkopen kan. Het kan echter zeer wel zijn, dat uit een oogpunt van algemeen belang dit bedrijf niet wenselijk is."
3t3
l:n de eveneens conservatieve Ëngelse econoom Carr verklaart In zijn boek ,.Conditions of Peace": ,.De productie bepaalde ...... wat zou worden geconsumeerd. Dit geschiedde binnenlands door de consument te bewegen bepaalde artikelen te kopen (cadeaustelsel, reclame); internationaal: door alleen uit een ander land te importeren als dat land bepaalde exportartikelen wilde opnemen in ruil daarvoor ..... Dit is een om· kering van wat moet geschieden, n.l. dat de consument uitmaakt, wat geproduceerd moet worden." De belangrijkste consument is evenwel de arbeider. Hij komt dus reeds om deze reden voortdurend in botsing met de belangen van den kapitalist. De tweede nog belangrijker reden voor de afwijzing van de bewering dat kapitalist en arbeider gemeenschappelijke belangen hebben komt voort uit de economische verhouding van den een tot den ander. Het solidarisme zegt, dat de arbeider belang heeft bij de welvaart van zijn bedrijf. Dit is natuurlijk in zekere zin juist. De arbeider heeft echter geen belang bij de winst van den kapitalist. Maar onder onze verhoudingen hangt de ,.welvaart" van het bedrijf niet af van de hoeveelheid producten die het voortbrengt of van de maatsc~appelijke nuttigheid van deze producten, doch van de winst die er mee gemaakt kan worden. De zojuist genoem· de prol. Carr beweert dan ook (om de gedachte van de beweerde gemeen· schappelijke belangen kracht bij te zetten), dat zowel arbeider als kapitalist belang hebben bij hoge prijzen voor de goederen, die in ,.hun" bedrijf worden voort· gebracht. Hij vergeet daarbij echter, dat wij hier niet te maken hebben met de subjectieve belangen van een individuele arbeider, die misschien door werkloosheid wordt bedreigd, wanneer ,.zijn" bedrijf geen winst meer kan maken. Wij hebben hier te maken met .de objectieve belangen van de arbeidersklasse. En die vereisen juist zo laag mogelijke prijzen, omdat door het algemene prijspeil en niet door de prijzen van het speciale product van een individueel bedrijf, de koopkracht van het loon wordt bepaald. De fout van de solidaristische zienswijze ligt in haar subjectiviteit. Het zijn niet alleen de verhoudingen in een bepaald bedrijf, die de levensomstandigheden van den arbeider bepalen, maar de verhoudingen in het maatschappelijk geheel. In de maatschappij echter staan het winststreven van de kapitalisten en het streven van de arbeidersklasse naar betere levensverhoudingen als onverzoenlijke tegenstelling tegenover elkaar. En dit is de bron van alle klassenstrijd. Maar. voortbouwende op de bedriegelijke theorie van de gemeenschappelijke belangen verklaart het solidarisme, dat ,.de arbeiders soms met minder dan hun eigenlijk zou toekomen, genoegen moeten nemen, ten einde de onderneming...... niet geheel en al te gronde te richten". (Pater Angelino) Het in evenwicht brengen van de ,.gemeenschappelijke" belangen geschiedt vol· gens de leer het best in de ,.beroe!)sstand'", waarin beiden, kapitalist en arbeider op grond van hun ,.natuurlijke solidariteit" (Angelino) georganiseerd behoren te zijn. Aangezien zij van nature gemeenschappelijke belangen hebben, behoort volgens pater Angelino het lidmaatschap van de beroepsstand verder verplicht te zijn. Ver· volgens verklaart hij, dat door de instelling van de beroepsstanden (of bedrijl· schappen) de tegenstelling van aröeider en kapitalist ,.in beginsel" wordt opgeheven! Uit onze voorafgaande uiteenzettingen volgt vanzelfsprekend, dat door het totstand komen van de bedrijfschappen ,.in beginsel" geen enkele tegenstelling wordt opgeheven. (Dit zegt overigens nog niet, dat .de arbeidersbeweging zich principieel tegen el1ce vorm van ordening en tegen elke vorm van samenwerking moet uil· spreken). In wezen erkent het solidarisme dan ook, dat met het totstandkomen van de bedrijfschappen nog niets is opgelost. Daarom o.m. het verplichte lid· maatschap. Het dwangelement is onlosmakelijk aan het corporatieve stelsel ver· bonden. Verplicht lidmaatschap is n.l. niet voldoende om de klassenstrijd weg te werken. De bedrijfschappen (wij blijven maar bij deze naam, omdat hij thans reeds ingeburgerd is) moeten door hun publiekrechtelijk karakter op de leden dwang kunnen uitoefenen. ,.Tegen weerspannigen kan desnoods met de sterke arm worden opgetreden'', zegt pater Angelino; de ,.ordenende leiding" mag volgens hem niet afhankelijk zijn van de ,.grillen" der betrokkenen."
314
Wanneer b.v. de ,.grillige'' meerderheid van de betrokkenen, d.w.z. de arbeiders, hogere lonen zouden eisen, dan zou de ,.ordenende" leiding deze eis kunnen afwijzen, onder verwijzing naar de gemeenschappelijke belangen. Staking zou in dit stelsel wettelijk verboden zijn. Deze consekwentie ligt in het corporatieve stelsel opgesloten en is dan ook in het program van de K.V.P. vervat. Maar daarmede is het autoritaire karakter van het corporatieve stelsel nog niet ten volle omschreven. Men zou b.v. kunnen zeggen, dat de ar-beiders ook door stakingsverbod niets tekort zouden komen, omdat zij hun vertegenwoordigers in de bedrijfschappen op democratische wijze kiezen. Daar staat echter tegenover, dat in het corporatieve stelsel in feite ook hiervan niets ter-echt kan komen. Want ook de arbeidersvertegenwoordigers in de bedrijfschappen moeten aan bepaalde voor· waarden t.a.v. hun maatschappelijke en politieke opvattingen voldoen. (Men zie hiervoor Romme, ,.Nieuwe Grondwetsartikelen"). Voldoen zij niet aan deze voorwaar· den, m.a.w. zijn zij geen gewillige werktuigen van de kapitalistische klasse, dan zijn zij ook niet verkiesbaar. Door de uitschakeling van de vakvereniging, V!!n de directe invloed der arbeiders, door het eventueel verplichte lidmaatschap van de bedrijfschappen en tenslotte door het zorgvuldig bepalen van de meest geschikte ,.arbeidersvertegenwoordigers" in de bedrijfschappen, door het verbod van staking en de publiekrechtelijke organisatie van de bedrijfschappen, zijn aldus voldoende veiligheidsmaatregelen getrol/en, om het overwicht van de kapitalisten in de bedrij/schappen ten allen tijde te verzekeren. De vraag is tenslotte nog, welke gevolgen het corporatieve stelsel voor de ondernemers zelve heelt. Een der verhoopte gevolgen is volgens Angelino de beëin· diging van de concurrentiestrijd. Het bedrijfschap opgebouwd volgens de opvattingen van het corporatieve stelsel, zal evenwel het natuurlijke machtsoverwicht van de grote ondernemers bestendigen en versterken. De staat, ·die hiertegen zou kunnen optreden, mag immers geen voogdij over het bedrijfschap uit· oefenen, hij moet volgens pater Angelino ,.de zelfstandigheid der beroepsgenoten onaangetast laten". Hier wordt dus vastgehouden aan de fictie, dat de ,.zelfstan· dige beroepsgenoten" in het bedrijfschap onafhankelijk van hun economische betekenis invloed kunnen uitoefenen. Hij vergeet, dat de economische macht van den groten ondernemer in het bedrijfschap eveneens tot een grotere invloed zal leiden. Ook hier zou de groot-industrieel tegenover den kleinen ondernemer, de groothandelaar tegenover den winkelier staan. En juist omdat de zelfstandige machtsontplooiing van de klein·e ondernemers door eigen organisatie niet in het stelsel van het solidarisme past, zal het tot bestendiging en versterking van de macht der monopolies moeten leiden. Terwijl het corporatieve stelsel dus doortrokken is van een anti-democratische, autoritaire geest, er op ·berekend om een einde te maken aan de zelfstandige machtsontplooiing zowel van de arbeiders als van de kleine ondernemers en zelfstandigen, geelt het de grote ondernemers juist alle middelen in de hand, om hun positie tegenover arbeiders en kleine zelfstandigen te verbeteren. Aan de klassenstrijd wordt, voor wat de arbeiders betreft, door wettelijke middelen ge· poogd een einde te maken. De klassenstrijd der ondernemers tegen de arbeiders gaat ongehinderd door. Elke eis tot verbetering van de sociale positie der arbeiders kan onder verwijzing naar de niet bestaande "natuurlijke solidariteit" van den president der Koninklijke Olie of van de Unilever met den arbeider in zijn bedrijf, Ierzijde worden gelegd. · De arbeiders zijn aan handen en voeten gebonden in het corporatieve stelsel, beroofd van hun middelen om aan ~un eisen kracht bij te zetten en overgeleverd· aan de opvattingen van ,.naastenliefde", gerechtigheid en maatschappelijke moraal van den ondernemer. Hoe wankel deze grondslag is, weten wij natuurlijk uit eigen ervaring. Het Por· tugese voorbeeld, waar de ideeën van het Solidarisme sinds jaren in de practijk zijn gebracht, kan ons echter laten zien, hoe het in de practijk werkt. Daarover stellen wij ons voor, bij een passende gelegenheid een en ander mede te delen.
*
Inmiddels beschikken wij reeds over een practisch voorbeeld voor de wijze, waarop men het corporatieve stelsel in ons eigen land wenst te verwerkelijken. Dit voor· beeld is vervat in een tegenvoorstel op het voor-ontwerp Vos voor een wet op de bedrijfschappen. Het is uitgewerkt door het Centrum voor Staatkundige Vorming,
315
een instelling van de katholieken.i) Dit plan beoogt in de eerste plaats om ordeening van het economisch leven te bewerkstelligen. Hiermede zullen wij ons-thanns niet bezig houden. Wij zullen slechts de vraag stellen, welke gevolgen de toepas1S· sing van dit plan voor de arbeiders en de massa der kleine ondernemers ZOI)U hebben. Het bedrijfschap vormt evenals bij het plan-Vos de grondslag van dit plan. Heet bestuur van zulk een bedrijfschap wordt door de arbeiders -en ondernemers·sorganisaties, die lid van het bedrijfschap zijn, aangewezen. Maar de organisatie!!s zelve worden bij koninklijk besluit op voorstel van een eveneens in te stelle11n Sociaal-Economische Raad (S.E.R.) aangewezen. De arbeiders, wier lot geheeel in handen wordt gegeven van het bedrijfschap, hebben zodoende dus geen enkelde garantie dat de organisatie, waarvan zij lid zijn, hun belangen in het bedrijfschaJlp kan behartigen. De S.E.R., waarin het ondernemers-element de overhand heeltft, bepaalt immers of hun organisatie in het bestuur wordt toegel1:1ten of niet. De volgende bepaling is niet minder fnuikend. Het is o.m. de taak van he\: beM\Vschap om de loon-· en arbeid!!voorwaarden vast te stellen. Zijn verordeninge1 hebben kracht van wet. De arbeiders, die met de vastgestelde loonvoorwaarden niEt accoord gaan, zouden geen enkel wettig middel hebben, om de voorwaarden ongedaan te maken. Het plan houdt, zonder dat dit uitdrukkelijk gezegd wordt, een verbod van staking ·in. Zorgvuldig wordt door dit plan elke directe invloed van de arbeiders op hu1 eigen zaken geweerd. Zo is b.v. bepaald, dat de leden van het bestuur handele~ moeten zonder last of ruggespraak met de organisatie, die zij vertegenwoordiger. Daarmede wordt dus elke band tussen de vertegenwoordigers van de vakbewegii'IJ in het bestuur van het bedrij/schap en hun organisatie algesneden .Zij staan los vat hun org11nisaties en behoeven, ja, mogen geen opdrachten van hen, die zij vee tegenwoordigen, uitvoeren. De samenstellers van het plan achtten daarmee echter nog niet voldoend! garanties aanwezig, dat het arbeiderselement uit de bedrij/schappen geweer! wordt. Alle besluiten moeten met meerderheid van stemmen worden genomer. Dit schijnt vanzelfsprekend. Voor een democratisch gekozen parlement is dat oo: zo, niet echter voor de bedrijfschappen, waar twee groepen elkaar ontmoeten de tegengestelde belangen hebben en de verhouding, waarin hun vertegenwoordiges tegenover elkaar staan, bij voorbaat vast staat. Zelfs wanneer wij verondersteller dat alle arbeidersvertegenwoordigers werkelijk het arbeidersbelang trachten n behartigen, dan nog hebben zij altijd de hulp van minstens één ondernemer nodi1 om hun standpunt te doen zegevieren. Immers, arbeidsvoorwaarden worden met meerderheid van stemmen vastgesteld. Omgekeerd hebben de ondernemers in de practijk makkelijk spel. De vakvereni·gingen zijn immers verdeeld en gezien de ervaringen, zal wel altijd een vak·:verenigingsvertegenwoordiger te vinden zijn, die het standpunt van de ondernemerss deelt. In de practijk komt de voorgestelde regeling dus er op neer, dat loon·voorwaarden door de ondernemers gedicteerd worden, dat de vakbeweging~ daarbij niet geraadpleegd behoeft te worden en de direct betrokkenen, de arbeiders,;, in het geheel niets te zeggen hebben. Het tweede punt betrelt de ondernemers. Volgens de opzet van de auteurs zal1l het bedrij/schap in de regel in twee "kamers" ingedeeld worden. Een economischee en een sociale. De sociale kamer bestaat voor de helft uit arbeiders- en voor dee helft uit ondernemersvertegenwoordigers. De economische heelt een meerderheid~ van ondernemers. Deze kamer regelt de prijzen van de producten, vraagstukken, van rationalisatie e.d. De leden worden, zoals gezegd door de organisaties aan-gewezen. Nu is het echter in de practijk zo, dat het bestuur van de ondernemers-organisaties door de groot-kapitalisten beheerst wordt. Het is dus ook natuurlijk. dat deze lieden in de economische kam'er worden afgevaardigd. Zij zullen daar dus het overwicht hebben. Dit komt er dus op neer, dat aan de grote ondernemen het wapen van de wet in handen wordt gegeven in de concurrentiestrijd tegen dE kleinen. De economische kamer kan elke door de groot-kapitalisten gewenstE maatregel tot wet verheffen, waaraan zich dan geen enkele kleine ondernemer kan onttrekken. In plaats van "ordening van het bedrijfsleven" zal het bedrijfschap dan tot taak hebben om de positie van de kleine ondernemers te ondermijnen e11 de ontwikkeling van het monopolisme te bevorde_ren. 1
)
Proeve van een ontwerp van wet op de bedrijfschappen, Utrecht 1946.
316
Hiertegen kan men inbrengen, dat boven het bedrijfschap een S.E.R. staat, die in kan grijpen, als het de spuigaten uitloopt. Maar in deze S.E.R. Is al elk spoor van democratie zoek. Twee derden van de leden worden op voordracht van de organisaties benoemd. De rest bestaat uit deskundigen, aan te wijzen door de kroon. De practijk leert ons alweer, dat deze deskundigen krachtens hun opleiding voor het merendeel op de hand van de kapitalisten zijn. In de S.E.R. hebben dus de ondernemers zonder meer de overhand. Het parlement heeft geen enkele mogelijkheid (volgens het katholieke plan dan altijd) om invloed uit te oefenen. Daartoe is alleen de minister in staat. De minister is wel verantwoordelijk aan het parlement, maar het parlement heeft geen mogelijkheid om door de bedrijfschappen uitgevaardigde verordeningen ongedaan te maken, zodat het recht van critiek en controle door het parlement slechts "academische" betekenis heeft. Men zal opgemerkt hebben, dat het plan volkomen in overeenstemming is met de corporatieve staatsidee. De bedrijfschappen, evenals de S.E.R., zoals zij in dit plan van het Centrum voor Staatkundige Vorming worden voorgesteld, zijn niet-democratische organen, waarop het volk geen enkele invloed kan uitoefenen. Zij zijn er op berekend om de arbeidersorganisaties uit te sluiten bij het vaststellen van de lonen en overige arbeidsvoorwaarden, zij moeten de vakverenigingen "overbodig" maken en de economische strijd der arbeiders door wettelijke verordeningen verstikken, zij moeten de ondernemers de vrije hand geven. Zij verschaffen aan de groot-kapitalisten een overwicht, dat tot versterking van het monopoliekapitaal moet leiden. Zij zijn machtsinstrumenten tegen de kleine ondernemers, de winkeliers en de boeren. En bovenal, zijn zij (gezien de verderstrekkende plannen van de aanhangers van de corporatieve staatsidee) het begin van een grootscheepse aanval op de democratische staatsinstellingen, die uiteindelijk moet leiden. tot vernietiging van de democratie, tot de instelling van een autocratisch bewind, tot de on!;jebreideld~ heerschappij van de monopolistische reactie.
~'
Cen eeuw geleden begonnen Marx en Engels hun Communistisch Manifest met de beroemde woorden over het spook, dat rondwaarde in Europa, het spook van het communisme, en hoe alle machten van het oude Europa een heilig verbÓnd hadden gesloten om dat spook uit te bannen, de Paus en de Czaar, Metternich, Guizot, enz. Thans is de toestand omgekeerd. Mililoenen wenden zich tot het Marxisme; nieuwe regeringen komen tot stand met communisten op leidende posten; een nieuw Europa verrijst. Het spook is thans de schim van de oude, stervende krachten, die het fascisme brachten en die de wereld in vuur en vlam trachten te· zetten teneinde hun voorrechten te behouden. Dat spook zullen wij uitbannen. Het is tijd om een eind te maken aan de vrees voor samenzwering ten aanzien van het communisme. De poging om het communisme te behandelen, alsof het een soort duister complot was, de mythen en het onzinnig geklets over politie en vijfde colonnes, - het is tijd om aan deze sensatiecampagne een eind te maken èn ernstig te willen begrijpen, waarom mililoenen thans hun vertrouwen in het communisme stellen'. (R. Palme Dutt in een lezing over "De macht van het Marxisme", gehouden bij de herdenking van de sterfdag van Marx, 14 Maart 1946).
317
Nationalisatie in de periode van het
j_o/lonopoliek~pitaa~l door S. J. Rutgers
Het systeem van vrije concurrentie heeft reeds tegen het einde van de vorigge eeuw tot dusdanige moeilijkheden en tegenstellingen geleid, dat het liberahle beginsel van geen staatsinmenging in het economisch leven moest worden letsgelaten. De geschiedenis, vooral in Engeland, met de ongebreidelde kindeerexploitatle in het begin van de negentiende eeuw en de fysieke uitputting dde bevolking, die tot massale afkeuring voor de militaire dienst leidde, bewezeen duidelijk het onhoudbare van de oude liberale opvattingen. Naast enkele wettelijkke regelingen over kinderarbeid, maximum werktijden en hygiënische maatregeleen in fabrieken en werkplaatsen kwam men al vroeg tot de overtuiging, dat somnmige bedrijven, die voor de gehele kapitalistische maatschappij van belang wareen en daarbij uit hun aard een monopolistisch karakter hadden, niet aan het particulieer initiatief konden worden overgelaten. Zij werden of door wettelijke bepalingeen aan banden gelegd, of gènationaliseer.d en wel in het belang van de kapitalistischhe ontwikkeling als geheel. Daartoe behoort b.v. het spoorwegbedrijf, dat een noodd· zakelijke voorwaarde vormt voor alle andere kapitalistische ondernemingen. Waartoe een ongebreidelde particuliere exploitatie van spoorwegen leidt, leErt vooral de ontwikkeling op dit gebied in de Verenigde Staten. Niet alleen beslisten in de periode van de onbeperkte vrije concurrentie de spoorwegtarieven over het wel en wee, ja over het bestaan zelf van verschillende van het spoorwegvervoer afhankelijke industrieën, maar de grond- en andere speculaties van de gro·e spoorwegmaatschappijen konden bestaantie nederzettingen vernietigen en stedn in het leven roepen. Men kan nog heden langs deze spoorwegen vervallen nedrzettingen opmerken, waar oorspronkelijk een spoorwegstation was ingericht, d.t, na aankoop van gronden door de spoorwegmaatschappij enige kilometers verdfVcp daarheen werd verplaatst. Hierdoor werd de oorspronkelijke nederzetting ve-nietigd en kon de door de spoorwegmaatschappij aangekochte gronden als woo•wijken enorme winsten opleveren. De wettelijke maatregelen op spoorweggebied en de nationalisatie van spoo-wegen in verschillende landen dragen zeer ,duidelijk het karakter van maatregel61 in het belang van het kapitalisme als geheel, ten koste van de beperking ViJl particuliere kapitalistische belangen van bepaalde groepen. van kapitalisten. Tot deze periode van nationalisatie behoren ook de gemeentebedrijven voor Iran, gas en water, welke eveneens, zij het op meer locaal gebied, een monopolistisch karakter dragen, daar in de straten van een stad slechts één stel tramrails, één st•/ buizen, enz. practisch mogelijk is. Waartoe een particulier bedrijfssysteem op de.e gebieden kan leiden, leert o.a. de geschiedenis van Londen, waar tengevol~ van de concurrentie van particuliere bedrijven op het gebied der watervoorzienirg hygiënische wantoestanden ontstonden, die zelfs tot een hevige cholera-epideme hebben geleid. Hier was het algemene kapitalistische belang wel gedwongEn maatregelen tot zelfbescherming te nemen. Ook maatregelen tot nationalisatie van gewestelijke of inter-gewestelijke electriciteitsnelten behoren tot deze categorie, want ook hier zou een particuliere maatschappij locaal een monopolistische positie innemen en door een eenzijdige tarievenpolitiek de verschillende industriebedrijven kunnen maken en breken. Hoewel de arbeidersbeweging deze vorm van nationalisatie steeds heelt gesteun:! en zij daarbij ook rechtstreekse belangen had, vloeien de maalregelen voort uit de ontwikkeling van het kapitalisme en uit het kapitalistische belang als geheel. Wel hadden de arbeiders in deze bedrijven belang bij nationalisatie door de grotere
318
rechtszekerheid en grotere stabiliteit in de lonen en arbeidsvoorwaarden. Maar hun belangen werden aan de andere kant beperkt door belemmeringen in het stakingsrecht, waardoor een snelle aanpa'ssing van de lonen aan de kosten van levensonderhoud wordt bemoeilijkt. De positie van de arbeiders in gemeente· en staatsbedrijven vertoont dan ook in de latere tijd een tendens tot verslechtering, die bijv. in Nederland tot uiting komt in de levensverhoudingen van het spoorweg• personeel. Dat het niet de arbeidersbelangen waren, die' de stoot tot deze nationalisatie gaven, blijkt uit de omstandigheid, dat het begin ervan ligt in een tijd toen de arbeidersbeweging nog te zwak was om een overwegende invloed uit te oefenen. Men kan niet zeggen, dat dit streven naar nationalisatie uit de eerste periode van het kapitalisme zich in een toenemend tempo heelt ontwikkeld. De aanvang leek veelbelovend en velen meenden reeds van een begin van socialisme te mogen spreken, waarbij het ene bedrijf na het andere zou worden genationaliseerd, of gemunicipaliseerd en men ongemerkt in het socialisme zou ingroeien. Deze illusie werd spoedig door de practijk verstoord, want hoewel het aantal bedrijven met een monopolistisch karakter toenam, ble,al het tempo van nationalisatie daarbij geheel ten achter, ja kwam zo goed als tbt stilstand.
*
Oorzaak van deze stilstand waren diepgaande veranderingen in het kapitalisme. De snel voortgaande, en in het wezen van het kapitalisme wortelende concentratie en centralisatie van het kapitaal leidde via de naamloze vennootschap en het grootbedrijf tot monopolistische samenvoegingen in trusts en reuzenconcerns. Deze nieuwe monopolies hadden niet langer een beperkt locaal-technische basis, als bijv. de gemeentebedrijven of de spoorwegen, maar een economisch maatschappelijk karakter. Hun doel was monopoliewinsten te behalen ten koste van de niet-monopolistische bedrijven door hun prijspolitiek. Het monopolistische karakter baseerde zich in hoofdzaak op de geweldige omvang en de samenhang der in het concern verenigde bedrijven, waardoor wel geen absoluut monopolie werd geschapen, maar practisch toch de concurrentie van beleggingzoekend kapitaal over langere perioden en zeer grote gebieden werd uitgeschakeld. Bovendien nam de concurrentie tussen de reuzenconcerns geheel nieuwe vormen aan. Eén van de meest werkzame vormen, waarin deze concurrentie werd gevoerd, was het gebruik maken van de Staat en zijn machtsmiddelen: internationale productieen prijsregelingen van regeringswege, diplomatieke druk, met als uiteindelijk beslissend middel het dreigen met oorlogen en het ontketenen daarvan. In deze nieuwe periode constateren we een vergroeien van het monopolistische grootkapitaal met de kapitalistische Staat en het onderwerpen van de leiding van de Staat aan de belangen van dit grootkapitaal. Dit moest tot nieuwe v1lrmen van regeringssysteem en staatsbeheer leiden. Het meest consekwente voorbeeld daarvan is het Duitse nationaal-socialisme, waarbij de staatsorganen een beslissende invloed oefenden op alle belangrijke economische verhoudingen, speciaal ook op de prijsbepaling. In de daartoe geschapen hoogste economische regelingsorganen (ordening) vinden we de namen· van· de leidende liguren van de grote concerns en hun zaakwaarnemers, die door hun economische macht ook de Staat beheersen. Bij een dergelijk systeem heeft nationalisatie van bedrijven met monopolistische tendenzen een geheel ander karakter. Niet de Staat nationaliseert monopolistische bedrijven, maar de grote machtige bedrijisconcerns monopoliseren de Staat. Wanneer het daarbij tot staatsbedrijven komt, als bijv. de Göringwerken, hebben deze een geheel ander karakter aan de staatsexploitatie uit een vroegere periode. Zij vormen slechts een onderdeel van de heersende macht van het monopoliekapitaaL Deze macht is. gericht tegen de belangen van het niet monopolistische kapitaal, op welks kosten de extra-monopoliewinsten worden verkregen en tegen de belangen van de werkenden en de verbruikers.
*
Hoewel in de niet-fascistische landen de kapitalistische ordening andere vormen aanneemt, is ook daar het uitgangspunt de heerschappij van het grote en monopo· listische kapitaal, dat zich in de internationale concurrentie mo·et handhaven door machtsontwikkeling en imperialistische oorlogen. Nationalisatie van grote bedrijven kan daarbij naast één of ander systeem van kapitalistische ordening, een rol spelen,
3.19
in het belang van het monopolistische grootkapitaal en voor de betere machts· ontwikkeling in de imperialistische politiek. Een de r g e I ij k e nàtionalisatie is niet in het belang van de· arbeiders en van de grote massa der werkenden, die daardoor de macht van hun vijanden gesterkt zien en zelf meer rechtstreeks door de machtsorganen van de Staat in hun streven naar een betere levensstandaard en meerdere rechten worden belemmerd. Het zou een grote fout zijn, zich door de schijn te laten misleiden en zich eenvoudig aan een algemene eis, die onder vroegere verhoudingen een progressieve betekenis had, vast te klemmen, ook nadat .de verhoudingen zich radicaal hebben gewijzigd. Onder de nieuwe impe· rialistische verhoudingen gaat de kapitalistische nationalisatie in de richting van staats-monopolie-kapitalisme, dat de uiterste vorm van reactie vertegenwoordigt. Het fascisme was niet alleen de meest consekwente poging in de richting van een volledige heer;chappij van het monopolistische kapitaal, maar tevens een uiterst geraffineerd ideologisch systeem om door geleerde en schoonklinkende leuzen, als zou het hier een nationale ordening betreffen in het belang der werkenden in de richting van het socialisme, een wetenschappelijke schijnleer bij de massa's ingang te doen vinden. Dit betekent echter niet, dat in de andere hoogontwikkelde kapitalistische landen, \Ie democratische staten, de ontwikkeling van het kapitalisme in een principieel andere richting zou gaan. Ook daar dwingt de internationale concurrentie tot een ordening onder leiding van het grootkapitaal, die gericht is op imperialistische machtsvergroting en oorlogsvoorbereiding. De tegenstelling tot de fascistische lan· den maakte hier het gebruik van andere middelen nodig en de heersende groepen trachtten, op de grondslag van burgerlijk-democratische leuzen, tot haar doeleinden te geraken. Dit is niet alleen moeilijker en vereist grotere manoeuvreerkunst en tact, maar het bergt grote gevaren in zich voor de heersende klasse door een versterking van de macht van de werkende massa's. Wanneer deze de democra· tische leuzen ernstig opvatten en tot politieke leuzen maken waarvoor zij bereid zijn te strijden, zal het de vraag zijn, of de leidende imperialistische groepen in staat zullen zijn dit verzet binnen het raam van democratische vormen te breken of het roer om te gooien en tot autocratische regeringsmetheden over te gaan. Daarbij vormt een belangrijke factor, dat het monopolistische kapitaal niet alleen de belangen van arbeiders en verbruikers in het gedrang doet komen, maar ook die van niet monopolistische bedrijven. Dit maakt een breder demo· cratisch front mogelijk, ook al zal de afhankelijkheid van de kleinere bedrijven van het grootkapitaal deze bondgenoten tot een onzekere en wisselende factor maken. De periode onmiddellijk na de tweede wereldoorlog biedt zeer gunstige mogelijk· heden voor een democratische strijd op brede grondslag. De heersende groepen in de geallieerde landen zijn in hun strijd tegen de fascistische staten gedwongen geweest de bevolking te mobiliseren onder democratische leuzen. De diepgaande verwoestingen en ontwrichtingen van het economische leven maken het bovendien noodzakelijk, ook na de oorlog een beroep te doen op de massa's voor de wederopbouw. Op de grondslag van de bestaande kapitalistische maatschappij zal het daarbij niet mogelijk zijn, ook maar enigszins menswaardige levensverhoudin· gen te scheppen, terwijl het uitzicht op nieuwe internationale conflicten kapitaal· vorming op de grondsJag van hoge winsten noodzakelijk zal doen schijnen. Dit zal dan worden voorgesteld als de behartiging \!an het a I g e m e n e belang boven de "bijzondere" belangen van arbeiders en andere werkers met hoofd en hand.
*
In deze nieuwe periode van strijd krijgt ook de "nationalisatie" een nieuwe bete· ken is. Deze kan een strijdleuze worden te ge n het grootkapitaal, indien zij gepaard gaat met een politieke en economische strijd voor democratie en tegen de monopolistische en imperialistische machtsposities. De monopolisten zouden de Staat willen gebruiken voor een overheersing van hun belangen met behulp van een kapitalistische ordening zonder nationalisatie der bedrijven, met een schijn· democratie als demagogische maskering. Daartegenover dient te worden gesteld nationalisatie van de grote monopolistische bedrijven en een democratische staats· vorm, waarin de werkende massa's een beslissende stem hebben. Bovendien een werkzame democratische controle op de genationaliseerde bedrijven en uitschake· ling van de invloed van financiersbelangen op deze bedrijven, door nationalisatie
320
Van de grote banken en geidinstituten. Öm dit te bereiken is het van belang, dat de strijd voor nationalisatie op de juiste wijze wordt gevoerd, teneinde te voorkomen, dat de reactie deze tenslotte voor haar imperialistische doeleinden zal gebruiken. Nodig is daarvoor een juiste keuze h o e de nationalisatie zal plaats vinden en welke bedrijven daarvoor allereerst in aanmerking komen. De eerste vraag omvat mede het probleem van de schadevergoeding aan de voormalige eigenaren en aandeelhouders. Kosteloze onteigening is een revolutionaire eis, waarvoor de verhoudingen in West-Europa thans niet aanwezig woraen geacht en die bovendien een gehele reeks van gelijktijdige maatregelen noodzakelijk zou maken. Maar aan de andere kant vereist het karakter van dezé nationalisatie als strijdmiddel tegen het grote kapitaal, dat niet eenvoudig de beurswaarde der aandelen wordt vergoed, b.v. door de uitgifte van een overeenkomstig bedrag aan staatsobligaties. Het bijzondere karakter van deze nationalisatie verlangt, dat niet de beurswaarde, maar de reële waarde van de ondernemingen als grondslag voor de schadevergoeding wordt gekozen. De beurswaarde immers baseert zich op de verwachting van toekomstige winstuitkeringen; zij stelt de gekapitaliseerde toekomstige winst voor. Nu het de uitgesproken bedoeling is, deze winsten voor de te nationaliseren bedrijven voor de toekomst te doen ver• vallen, verliest deze beurswaarde iedere zin. Het karakter van aandelen is trouwens steeds speculatief en tal van oorzaken kunnen ertoe leiden, dat de beurswaarde plotseling daalt of zelfs geheel verloren gaat. Het besluit tot nationalisatie en tot opheffing der toekomstige winsten zal een dergelijk gevolg moC~ten hebben. Het is dus logisch uit te gaan van de reële waarde, d.w.z. van de waarde der gebouwen, machines, voorraden, e.d. Daarbij zal rekening zijn te houden niet alleen met slijtage en andere .stoffelijke waardeverminderingen, maar ook met de z.g. morele slijtage, d.w.z. met de achteruitgang in waarde door verouderde methoden, inrichtingen en m11chines. Een herwaardering op deze basis zal allereerst nodig zijn en daarna zal rekening zijn te houden met alle verplichtingen en schulden, waaronder obligatieleningen e.d., van het betreffende bedrijf. Voor het overblijvende bedrag zou dan pond pondsgewijze schadevergoeding kunnen worden betaald aan de aandeelhouders, in de vorm van speciale staatsobligaties. Deze bijzondere staatsobligaties voor schadevergoeding zullen tegen een matige rente moeten worden uitgegeven en de aflossing over een lange periode worden verdeeld. Betaling van rente en aflossing zal ten laste moeten komen van de te nationaliseren bedrijven. Daartoe .zou een "Nationaal Industrie Fonds" kunnen worden gesticht, waaraan het karakter kan worden gegeven van een financieringsfonds voor de genationaliseerde industrie.
*
Een tweede punt van belang is de w ij ze, waarop de genationaliseerde bedrijven moeten worden georganiseerd. Er zullen waarborgen moeten zijn, zowel voor een rationele en zuinige bedrijfsvoering, als voor een beheer ten bate van de volksmassa's. Het beheer mag niet eenvoudig een voortzetting zijn met de oude methoden en door de oude bedrijfsleiders, wier belangen met het financieringslcapitaal zijn vergroeid. De eis van zaakkundigheid zal het gewenst maken, dat een groot deel van het technisch en administratief personeel zijn functies blijft waarnemen. Voor velen van hen zal de overgang niet ingrijpend zijn en zij zullen in verschillende opzichten in betere condities komen. Met vaste hand dienen echter reactionaire elementen in de hogere leiding, die tot verwaarlozing van hun Caak of zelfs tot sabotage zouden willen overgaan, te worden verwijderd. · Burocratische verstarring en bevoorrechting van politieke of andere vriendjes dient met grote beslistheid te worden tegengegaan. De moderne vormen van grootbedrijf en wetenschappelijke methoden van beheer maken het mogelijk, aan persoonlijk initiatief en aan persoonlijke verantwoordelijkheid voor de verschillende bedrijfsonderdelen een grote plaats in te ruimen. Het is noodzakelijk, dat volledige openbaarheid en een uitgebreide medezeggenschap der arbeiders verzekerd is en democratische controle wordt uitgeoefend. Deze controle zal er voor moeten waken, dat geen invloeden van de oude particuliere belangen het genationaliseerde bedrijf kunnen beheersen. Zij zal in het algemeen belang een strijdbaar en progressief karakter moeten hebben en zal moeten kunnen steunen op een demo• cratisch parlement. Nauwe samenwerking met de vakbeweging en met organisaties van intellectuelen op het gebied van techniek, administratie en bedrijfsbeheer en van verbruikers, als huisvrouwen, coöperaties e.d., zal de controle effectief moeten
321
maken. Steeds zal in het oog zijn te houden, dat nationalisatie zowel de macht van het grootkapitaal kan versterken, als de macht van de democr;~tische volks· massa's en dat het hier betreft een strijd- om het karakter en het wezen van deze nationalisatie. Ondanks de gevaren die aan nationalisatie in de periode van het imperialisme verbonden zijn, zal het aanbeveling verdienen onder de machtsverhoudingen van na de oorlog naar een zo ruim mogelijke nationalisatie te streven. Daartoe komen allereerst in aanmerking sleutelindustrieën, die door hun monopolistisch karakter de overige industrieën van zich afhankelijk maken; de productie van steenkolen en van belangrijke grondstoffen, moderne energiebronnen als electriciteit en petroleum en de grote transportmiddelen. Voorts concerns op het gebied van de Yoedselindustrie en de vervaardiging van massa-verbruiksgoederen,die bij de voor· ziening in de behoeften der werkende bevolking een rol spelen. Met ne\ oo\j op de centrale positie, die de banken in het moderne economische leven innemen en de contrêle die zij over een groot deel der industrie uitoefenen, zal nationalisatie van banken en financiële instellingen een belangrijke stap kunnen zijn naar een democratische beheersing van het bedrijfsleven. Het is duidelijk, dat het grootkapitaal zich tegen een dergelijk streven zal verzet· ten en de voorkeur zal geven aan een poging tot ordening onder leiding van de grote bedrijven en in het belang van de monopolistische concerns. Dit zal aan de eis tot nationalisatie het karaktér van strijd geven en deze strijd zal moeten worden gevoerd in nauwe samenhang met een strijd om de leiding in een democra· tische staat. Zelfs al zou deze strijd voor nationalisatie slechts een gedeeltelijk succes hebben en het grootkapitaal erin slagen, een belangrijk deel van de leiding voorlopig aan zich te trekken, dan nog kan deze strijd als een progressieve étappe worden be· schouwd in de algemene ontwikkeling. Voorwaarde is slechts, dat het strijdk a r a k t e r voorop blijft staan en dat de democratische krachten niet ophouden de grootkapitalistische invloeden te critiseren en te bestrijden en een werkzame confrêle op deze genationaliseerde bedrijven uit te oefenen. Steeds moet er weer de nadruk op worden gelegd, dat de grootkapitalistische invloeden op de voor het economische leven beslissende nationale industrieën het imperialisme dienen en tot nieuwe internationale conflicten en wereldoorlogen aanleiding moeten geven. In en door de strijd om de leiding van deze bedrijven, die een onderdeel vormt van de grote strijd om de politieke leiding in de Staat, zullen de krachten ontstaan en gestaald worden voor de opbouw van de nieuwe toekomst . Doel van de nationalisatie op democratische grondslag is deze te doen strekken In het algemeen belang van de werkende bevolking. Dit doel vereist een pI a n· m at i ge p r o d u ct i e, gericht op het verbruik zowel van levensmiddelen in de uitgebreidste zin als van grondstoffen voor de industrieën van verbruiksartilte\en. W."nneer eenmaal een ernstig begin met de nationalisatie wordt gemaakt en het gelukt de belangen van het grootkapitaal door democratische machtsvorming builen de genationaliseerde bedrijven te houden, zal dit een uitgangspunt kunnen vormen voor een St a at s p I a n voor productie en verdeling. Dit plan zal onvolkomen moeten zijn, zolang nog op een aantal bedrijven onder particulier beheer slechts indirect zal kunnen worden ingewerkt en hiervan doorbrekingen van het plan en economische crisissen telkens weer het gevolg kunnen zijn. De practijk zelf zal er op deze wijze toe leiden, dat de nationalisatie zich over steeds meer· dere bedrijven van nationaal belang zal moeten uitbreiden. Dit zal aan de ene kant de weerstand doen toenemen, aan de andere kant de volksmassa's aansporen voor een democratische leiding over deze staatsbedrijven en in de staatsorganen te strijden. De overwinning in deze strijd beslist over de mogelijkheid tot verwezen· !ijking van het S o c i a I i s m e.
322
De betekenis der
VruChtWisse~ing in verleden en toekomst van de landbouw Sectie Landbouw van het Wetenschappelijk Bureau der C.P.N.
De meest primitieve methode van akkerbouw is wel deze, dat men een stuk maagdelijke grond ontgint, dit een of meer jaren bezaait met een cultuurgewas en het weer in de steek laat, zodra het tekenen van uitputting of te sterke bezetting met akkeronkruiden gaat vertonen. Deze methode heeft men in Europa al zeer vroeg moeten verlaten, omdat hij een overvloed van maagdelijke grond onderstelt, die in dichtbevolkte streken niet aanwezig is. Men zag zich dus al spoedig gedwongen een geschikt veld voor goed in gebruik te nemen. Aan het gevaar van uitputting moest tegemoet worden gekomen door bemesting, waarvoor men sindsdien de stalmest aanwendde, verkregen van vee dat op de hei en wild grasland graasde. Voorts meest de bestrijding van onkruid ter hand genomen worden. In de groentetuin, die een bescheiden omvang had en waar men goed tussen het gewas kon komen, ging men waarschijnlijk al zeer vroeg wieden, later schoffelen of hakken. Het grootste oppervlak bouwland was echter bezet met graan. Het zou tot de 18e eeuw duren tot landbouwers in Engeland, toen het land der moderne techniek bij uitnemendheid, de rijenzaai bij granen gingen toepassen, die het schoffelen tussen de rijen mogelijk maakt. Voordien zaaide men overal .,breedwerpig" (zoals in onze :r;andstreken op kleine bedrijven vaak nog gebeurt), waarbij schoffelen onmogelijk was. Hierdoor was een continue verbouw van wintergraan vrijwel onmogelijk. Een oplossing werd al zeer vroeg gevonden in het drieslagstelsel. Hierbij verbouwde men 2 jaar achtereen graan en liet dan het veld een jaar braak liggen, waarbij door herhaald ploegen in de zomer het onkruid werd vernietigd. De invoering van dit stelsel bracht een volslagen ommekeer, het maakte voor het eerst een geregelde landbouw mogelijk en was de enige manier om in dichtbevolkte streken op grote schaal graan te verbouwen. Het nadeel ligt echter voor de hand: ieder jaar levert 1/a van het akkerland geen opbrengst op. Geen wonder, dat men op middelen zon, om dit te ontgaan. De eer, om de braak het eerst geliquideerd te hebben, komt, althans in N.W.Europa, aan onze voorouders toe. Reeds in de 16e eeuw begon men in de Nederlanden de braak te vervangen door vruchten, die gewied konden worden, b.v. knollen of door klaver. De invoering van klaver had twee enorme voordelen: het leverde veevoeder en dit werd schaars naarmate er meer liefhebbers voor de weidegronden kwamen, maar bovendien verbeterde het de grond, doordat er bacteriën in de wortelknolletjes zitten, die stikstof uit de lucht binden en dus bemestend werken. Het onkruid wordt bij klaverbouw voldoende door het gewas onderdrukt, mede doordat het enige malen per jaar wordt gemaaid, hetgeen de klaver niet schaadt, terwijl de meeste onkruiden daar niet tegen kunnen. Met de vervanging van de braak door .,hakvruchten" en klaver werd de wisselbouw geboren. Deze verdrong het drieslagstelsel. Hiermee werd een tweede revolutie voltrokken, die de landbouw op een veel hoger plan bracht. Men ziet, dat bij d~ leidendè positie, die de Nederlanden zich tijdens de 80-·jarige bevrijdingsoorlog verwierven, de landbouw niet achterbleef.
323
Dit was Qéèn toeval. Het drieslagstelsel behoorde bij het oud gemeenschappelijk grondbezit, waarbij het akkerland telkens opnieuw tussen de dorpsgenoten werd .. verdeeld en na de graanoogst door het vee van het gehele dorp beweid. Dit maakte het voor een individuelan vooruitstrekenden boer onmogelijk, klaver of hakvruchten in de braak te verbouwen: het zou na de graanoógst door het vee worden vernield en de verbetering van de grond zou aan een ander ten goede · li komen. De bezitsverhoudingen waren een rem op de vooruitgang. In de Nederlanden verdwenen deze toestanden tijdens de vroeg-kapitalistische ontwikkeling al spoedig. In de inpolderingen hebben ze zelfs nooit bestaan. In het midden van de 17e eeuw begon Engeland de wisselbouw over te nemen. De Duitse landbouw sukkelde nog een eeuw door met het drieslagstelsel, typerend voor de achterstand. die het land had gekregen door· de ongelukkige afloop van haar "Bauernkrieg". Pas laat in de 18e eeuw stond een merkwaardige liguur op, Schubart geheten. Deze heelt zijn leven lang een moeizame strijd gevoerd tegen de onderdrukking van de Duitse bber en de achterlijkheid van de landbouw. Op één punt heelt hij succes gehad: het drieslagstelsel verdween ook in Duitsland, de braak werd vervangen door klaverbouw. De verdiensten van Schubart werden tenslotte zelfs erkend door keizer Josel 11, die hem als "Edlen vom Kleefelde" in de adelstand verhief. Na de verdwijning van het oude drieslagstelsel was de revolutionaire fase voorlopig beëindigd en een evolutie begon. Op onze zandgronden, waar bij ons de klaverbouw trouwens slechts plaatselijk werd ingevoerd, hield men nog lang vast aan een 3-jaarlijkse omloop, waarbij na twee jaren rogge het derde jaar een gewas werd verbouwd, dat een bestrijding van het onkruid toeliet, eerst speciaal boekweit, later namen de aardappelen een steeds belangrijker plaats in. Tevens leerde men in de roggestoppel veevoeder verbouwen; knollen of spurrie leverden na de roggeoogst nog een tweede opbrengst in hetzelfde jaar. Gaandeweg werd de 3-jaarlijkse omloop doorbroken; vooral op de kleigrond nam de wisselbouw ingewikkelder vormen aan, zeer verschillende gewassen werden na elkaar verbouwd, naarmate de opkomende wereldhandel in landbouwproducten de verbouw aantrekkelijk maakte. Nog lang handhaafde men een zekere volgorde, door na de stalmest, die maar eens in de zoveel jaar gegeven kon worden, eerst veeleisende gewassen te verbouwen. Toen aan het einde der 19e eeuw de kunslmest een einde maakte aan het eeuwige gebrek aan plantenvoedsel, verminderde de noodzaak van enigerlei volgorde zeer sterk. Met vaste vormen van wisselbouw scheen het voorgoed gedaan. Momenteel lijkt het er echter op, of er nogmaals een revolutie in de vruchtopvolging voor de deur staat, die op hoger plan een stereotype wisselbouw zal doen terug keren. Om duidelijk te maken waarom het hier gaat, is het noodzakelijk, eerst, uit te weiden over het begrip vruchtbaarheidsteestand van de grond. Dit is een·gecompliceerd begrip. Er hoort b.v. toe de mate waarin water voor de plant beschikbaar is. Een veld kan te nat of te droog zijn of de doorlatendheid van de grond kan onvoldoende zijn, zodat het in de winter te nat en in de zomer te droog is. Door allerlei cultuurtechnische maatregelen kan men hierop invloed uitoefenen. Voorts de mate, waarin plantenvoedsel aanwezig is. Tekort aan stikstof, fosfor, kali, kalk (en ook zwavel, magnesium, mangaan, koper, cobalt en andere s\o!len) kan men aanvullen door gebruik van kunstmest. Voorts hoort bij de vruchtbaarheidsteestand het begrip s I r u c t u u r van de grond. Dit is het moeilijkst te definiëren onderdeel. Men verstaat er onder de opbouw van de grond uit zijn componenten, de ligging der deeltjes onderling. Los duin- of rivierzand noemt men structuurloos, zoals men een willekeurig neergeworpen hoop bakstenen structuurloos kan noemen in vergelijking met een gemetseld gebouw. Wanneer de water-· en voedselvoorziening ideaal is, kunnen in structuurloos zand zeer goed planten groeien; zodra er echter iets schort, gaat het mis.
314
Een grond, waar de plant ook onder ongunstige omstandigheden goed groeit moet een goede structuur hebben, d.w.z. de deeltjes moeten kruimels vormen àie tamelijk los liggen opgestapeld. Dit is alleen te bereiken, wanneer de grond 'een voldoend gehalte aan humus heeft, een organisch residu van verteerde plantenresten. De humus kleeft de deeltjes aaneen en hierdoor wordt een structuur mogelijk. Bovendien absorbeert de humus vocht en voedingsstof, zodat de plan in ongunstige tijden reserves ter beschikking staan. Humus is dus een noodzakelijk bestanddeel van landbouwgronden. De werking van humus wordt ondersteund door stalmestgiften èn groenbemestingen, die hieraan hun bijzondere betekenis ontlenen. Zij verteren wel snel en er blijft bijna geen humus· van over, maar de we·rking duurt toch langer dan een seizoen. Toen de landbouwchemie haar eerste triomfen vierde met de anorganische kunst· mest, heeft men een ogenblik gemeend het zonder organische bemestingen te kunnen stellen. Hiervan is men spoedig teruggekomen toen duidelijk werd, dat velden, die alleen kunstmest ontvangen, achteruit gaan in vruchtbaarheid en (waar het zware klei betreft) moeilijk bewerkbaar worden, doordat ze de losse opbouw verliezen. Zavelgronden gaan verslempen, dichtslaan of verstuiven. Thans is de stalmest volkomen in ere hersteld, het enige bezwaar is, dat éle landbouw er niet genoeg van heeft. Groenbemesting (het onderploegen van klaver of knollen) is ook niet afdoende. Langzaam maar zeker degradeert het akkerland door verdwijning van de humus. Dit proces werd in vroeger eeuwen op zandgrond tegengegaan door zware bemes• tingen met heideplaggen en bosstrooisel, die via de potstal op de akkers terecht kwamen. Dit is. thans door de enorme uitbreiding van het akkerland op zandgrond en het verdwijnen van de heide onmogelijk geworden. Op kleigrond werd ook vroeger de organische stof al niet voldoende aangevuld, de degradatie van de grond leidde er hier toe, dat de zeepolders enkele eeuwen .na inpoldering in gras werden gelegd, doordat ze onbewerkbaar werden en slechte oogsten leverden. Dit is b.v. gebeurd met de oude polders om de stad Groningen. De schrik slaat ons om het hart als wij bedenken, dat dit de toekomst kan zijn van al onze vruchtbare kleipolders. Nu is er echter een eenvoudige methode, om het gehalte van de grond aan organische stof weer op peil te brengen: wanneer een akker enkele jaren lang als grasland in gebruik genomen wordt en dan gescheurd, voorziet de verterende graszode de bouwvoor met voor enkele jaren voldoende organisch materiaal. Tot nu toe zijn bijna alle percelen in geDruik, of als permanent weiland, of als permanent akkerland. Ook het gemengde bedrijf past hier bijna nergens wisseling toe. Het is duidelijk, dat men hiervan zou moeten afstappen door ieder perceel eens in gras te leggen. Inderdaad zijn er reeds streken, waar men dit al lang doet, b.v. bij Roozendaal. Er is echter een overwegend bezwaar: een goed oud weiland is van oneindig veel betere kwaliteit dan een pas ingezaaid stuk. Bij het scheuren vernietigt men dus kapitaal. De scheurpremie uit de oorlog diende dan ook als compensatie hiervoor. Voor dit probleem heeft een Engels agronoom, Stapledon, de oplossing gebracht en de oorlog heeft hem gelegenheid gegeven, zijn i·deeën in practijk te brengen. Hij toonde aan, dat de achterstand van nieuw ingezaaid grasland te verklaren is uit het feit, dat men tot nu toe hiervoor steeds verkeerd zaad gebruikte. Wat is n.l. het geval? Onze meest waardevolle grassensoorten vormen geen eenheid, maar omvatten vele typen met verschillende groeiwijze. Men kan onderscheiden: a) hooilandtypen, die vroeg bloeien, rijkelijk zaad geven en weinig blad produceren; b) weilandtypen, die laat bloeien, weinig zaad geven; veel blad produceren en maaien en beweiden veel beter verdragen. In pas ingezaaid grasland overheerst type a), in oud weiland type b). Dit komt eenvoudig, omdat men bij het winnen van zaad in de hooitijd bijna uitsluitend zaad van hooitypen wint. Om zaad van het goede type te winnen, moet men deze zuiver kweken en er zeer laat in het seizoen zaad van winnen. Dit zaad wordt hierdoor duur, maar men bereikt er verrassende resultaten mee. In Engeland is ·het winnen van dergelijk zaad in het groot reeds in volle gang. Men heeft er een 7-jarige wisselbouw (4 jaar gras - 3 jaar akkerbouw) reeds op zo grote schaal ingevoerd, dat men gerust van een revolutie kan spreken. Deze L e y fa r m i n g (Ley = kunstweide) was het grote nieuwtje, waarmee onze in bezettingstijd geisoleerde landbouw na de bevrijding werd verrast.
325
Hoewel het duidelijk is, dat niet alle Nederlandse gronden hiervoor geschikt zijn en dat voorzichtig nêgegaan moet worden, in hoeverre dit alles aangepast kan worden aan de Nederlandse omstandigheden, is het thans reeds duidelijk, dat deze Leylarming ook voor ons land van grote betekenis zal worden. Wij bezitten bedrijven met eeuwige akkerbouw op de zeeklei en in de Veenkoloniën, waar men na 40 jaar intensiel kunstmestgebruik thans onherroepelijk vastloopt. Onder de betreflende boeren heerst grote ongerustheid en zij zijn bereid het met iedere proef, die de landbouwvoorlichting hen voorstelt, te wagen. Voor een gemengd bedrijf is het niet moeilijk een proef te nemen met deze wisselbouw. Men heelt het vee, de werktuigen en de routine. Heel anders staat het er voor met de zuivere akker- en weidebedrï)'~en. Deze zouden gemengde bedrijven moeten worden. De weideboeren kunnen ech\er nie\ ploegen en de akkerbouwers zal men er zeer moeilijk toe kunnen brengen om vee te houden. Oe bedrijven moeten geheel anders worden uitgerust en het personeel herschoold. Geroutineerde melkers zijn tegenwoordig zeldzaam of liever - ze zijn er wel, maar ze vertikken het om zich als landarbeider te verhuren. Als men deze mensen de zekerheid bood van een goed, meer zelfstandig bestaan, zouden ze voor de veehouderij behouden kunnen blijven. De tegenwoordige situatie heelt in de grote veebedrijven reeds geleid tot het droogzetten van melkkoeien -en tot vetweiden, hetgeen een extensieve bedrijfsvoering is en voor ons land, dat de intensieve melkerij zo dringend behoeft, een ramp! De situatie is momenteel dan ook zo, dat de kleine boer, die met eigen gezin zijn koeien melkt, rationeler werkt dan de grote veehouder, wiens dochters veelal andere ambities koesteren dan onder de koeien te zitten! Onderwijl stijgt de behoefte van ons zuivere akkerbedrijf aan organische bemesting en moet er voor het hier in gras te leggen akkerland een compensatie komen op de zuivere weidebedrijven, waar . ook om meer dan een reden periodiek scheuren gewenst is. OP DIT TERREIN KUNNEN WIJ RUSTIG CONSTATEREN, DAT DE BEDRIJFSVORM VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW IN BOTSING KOMT MET DE EISEN, DIE DE VOORUITGANG STELT. Collectieve exploitatie van een complex cultuurgrond, waarbij de veehouders het 4-jarige grasland en de akkerbouwers het 3-jarige bouwland voor hun rekening · nemen, zou natuurlijk ideaal zijn. Als onze boerenstand hier geestelijk niet rijp voor is, zullen er andere mogelijkheden gezocht moeten worden. Het is opmerkelijk, dat er in de tuinbouw al periodieke ruil van gronden voorkomt, b.v. tussen bollentelers en tuinders, met het oog op ziekten. Wederom zijn de bezitsverhoudingen in botsing gekomen met de technische ontwikkeling. Was echter tijdens de liquidatie van het drieslagstelsel het gemeen· schappelijk grondeigendom een rem, thans, op een hoger trap van ontwikkeling is het juist het particulier bezit, dat de vooruitgang in de weg staat. De Nederlandse landbouw heeft tijdens een lange historische ontwikkeling getoond, met haar tijd te kunnen meegaan, zelfs tot pionierswerk in staat te zijn. Dit geelt vertrouwen, dat men ook thans de problemen met ruime blik tegemoet zal treden.
326
ArbeidsbeJDiddeling en haar sociale betekenis door Ant. Roelfsema
De eerste Mei 1941 trad in werking het reeds in October 1940 aangekondigde besluit, waarbij het z.g. Rijksarbeidsbureau met zijn verschillende nevenorganen de taak van de ter ziele gegane Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling zou overnemen en daaraan de noodzakelijk geachte uitbreiding geven. Dit betekende, dat aan de sedert 1916 met moeite en zorgen en onder oneindig veel tegenwerking opgebouwde organisatie, die een kwarteeuw achtereen haar werk had gedaan ten gerieve van ons bedrijfsleven en van onze werklozen, een einde zou worden gemaakt en dat de arbeidsbemiddeling voor honderd procent zou worden ingeschakeld in de oorlogvoering van een bezettende macht, wier fanatieke streven het scheen te zijn, om al wat wij aan cultuur en welvaart bezaten, onder haar mokerslagen te vergruizelen. Het is mogelijk, dat, zoals beweerd wordt, reeds v66r de oorlog een reorganisatie der arbeidsbemiddeling volgens de richtlijnen van 1941 in de maak was. Naar buiten heelt men van die plannen echter nimmer iets gemerkt. En in elk geval herinnerde de gehele opzet van het Rijksarbeidsbureau met zijn verplichte arbeids· boek, zijn terminologie, zijn ambtelijke hiërarchie en zijn psychologische sfeer te veel aan het made in Germany, om niet ons wantrouwen op te roepen. Gedienstige geesten sloofden zich overigens wel uit, om de verandering van gevel en de gedeeltelijke vernieuwing van het interieur voor ons volk appetijtelijk en aanvaardbaar te maken, er een zekere logische, in de tijd verankerde rechtvaardiging aan te verleenen. In een interview, dat in Augustus 1941 de toenmalige waarnemende secretaris-generaal van Sociale Zaken, de beruchte Ir. R. A. Verwey, aan het Alg. Handelsblad toestond, weidde deze ex-leider van de Rijksdienst in de brede uit over de geweldige sociale betekenis der tot stand gekomen veranderingen. En zoals wij ook gewend waren van de serviele, hielenlikkende inktkoelies, die tot walgens toe de kolommen onzer grote bladen volklodderden met lof.uitingen op de arbeid en den arbeider, leverde Ir. Verwey hierop een boutade, die den interviewer als welluidend harpgezang in de oren moet hebben geklonken. Het was inderdaad diep ontroerend, te lezen, hoe deze nobele ingenieur, die zich het vuur uit de sloffen heeft gelopen, om de bezetter Nederlandse arbeiders te leveren voor zijn met giftige walm bezwadderde en van gevaren vervulde moordfabrieken, zelfs niet wilde, dat zijn vis-·à-vis het woord arbeids b é u r s op de lippen nam, omdat hij plotseling, dank zij de magie van den Berlijnsen wonderprofeet, tot de ontdekking was gekomen, dat zijn lijnbesnaarde gemoed er te zeer door werd geschokt. Verbeeld u: precies of men met koopwaar te doen hadJ Evenzeer was het woord arbeidsmarkt uit de gratie geraakt. Volgens een der scribenten in het tijdschrift .,Arbeidsbestel", die het, evenals de pluimstrijkende heren Van Delft, Westholf, Folmer en de rest moreel blijkbaar volkomen oirbaar achtte, zijn medewerking te verlenen aan een periodiek, dat verscheen onder de auspiciën van nazi-schoeljes als Sauckel e.d., gal het door de Vlamingen gebezigde woord .,arbeidsbestel" beter .,de nieuwe gedachtengang" weer dan het woord ~.arbeidsmarkt". Merkwaardig, dat mij gedurende mijn langjarige directe aanraking met de arbeidsbemiddeling nimmer een geval is ter ore gekomen van een werkzoekende, die zich gegriefd toonde over het gebruik van genoemde woorden. Wel kreeg ik vaak de indruk, dat de werkzoekenden in hun door hun noodtoestand versterkte gevoeligheid meer letten op de bejegening die zij van het personeel der arbeidsbeurs ondervonden, dan op het gebruik van woorden, die in de economische wetenschap burgerrecht hadden verkregen.
317
Hoe het ook zei, onze regering heeft, zoals ook van andere instellingen en terminologieën geldt, er geen bezwaar tegen gemaakt, de onder de Duitsers Ingevoerde wijzigingen permanent te verklaren en derhalve zullen wij ·er ons bij moeten neerleggen, dat wij in het vervolg niet meer de arbeidsbeurs betreden,' doch het arbeidsbureau of zijn bijkantoor. Is er, zo mag men vragen, in onze hedendaagse maatschappij met haar snel wis· selende economische aspecten, haar steeds samengestelder wordende organische verbindingen, haar komende bedrijfsordening en haar stelselmatige beïnvloeding der arbeidsmarkt door geleide economie, voor de arbeidsbemiddeling nog steeds een sociaal verantwoorde taak weggelegd?
*
De arbeidsbeurs, zoals wij haar kennen, is een instelling van nog slechts betrek· keiijk prille leeftijd. Weliswaar heeft men in een verwijderd verleden ook wel bemoeiingen met vraag en aanbod van arbeidskrachten gekend - o.a. geeft Brouwer Anchers boek over de gilden daaromtrent slof - doch met arbelds· beurzen heeft men hier toch niet te doen. Dit instituut komt pas veel later op als een vrucht van de kapitalistische ontwikkeling der maatschappij in een verder gevorderd stadium. Stormachtig was het verloop der ontwikkeling in Nederland nu luist niet. Immers, werd de eerste arbeidsbeurs reeds in 1886 opgericht, n.l. door de Amsterdamse Maatschappij voor de Werkende Stand, nog In 1903, dus bijna 20 jaar later, bestonden er in ons land met uitzondering van de met winstoogmerk geëxplolteer· de bemiddelingsbureaux en die der vakverenigingen slechts 4 arbeidsbeurzen, waaronder geen enkele gemeentelijke. Eerst in 1906 kwamen de eerste 4 gemeen· telijke beurzen tot stand, in 1907 door 2 andere gevolgd. De wereldoorlog 1914- '18 werkte ook hier als een stimulans. Ingevolge een mlnisteriëel besluit werd in 1917 het land in 30 districten verdeeld, mede in verband met de invoering van het Werkloosheidsbesluit 1917. In elk district fun· geerde een districtsarbeidsbeurs, waaromheen zich de correspondentschappen dèr arbeidsbemiddeling groepeerden. De centrale leiding berustte bij de Rijksdienst. Hoewel wij aan het einde van de wereldoorlog dus over een wijdvertakte organi· satie beschikten, waren de resultaten der bemiddeling nog zeer onbevredigend, vaak zelfs allerbedroevendst Zo bedroeg in 1920 het tqtale il!lantal plaatsingen volgens het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek sleehls 142857, waarvan ten overvloede bijna de helft, n.l. 61192, op het debet der Amsterdamse beurs moet worden geboekt. Uit deze cijfers blijkt dus wel, dat een kwarteeuw geleden de arbeidsbemiddeling in ons land feitelijk nog steeds in de kinderschoenen stond. Naast haar veelal verklaarbare onbekendheid bij het grote publiek moeten als oorzaken genoemd worden: een zeker scepticisme, en daardoor afwezigheid van waardering bij het overwegend deel der vakbonden, de volslagen passiviteit van de kant der werkgevers en tenslotte het gebrek aan medewerking, zoo niet bedekte tegenwerking bij de gemeentebesturen. De vakverenigingen wantrouwden de arbeidsbeurzen als instellingen, die haar in haar sociale strijd bemoeilijkten, door bij staking onderkruipers te leveren, door tegen lagere lonen dan harerzijds bedongen waren, arbeiders te plaatsen, door aan werkgevers inlichtingen te verschaffen, welke het dezen mogelijk maakten, "ongewenste elementen" te weren, enz. Bovendien bestond er twijfel aan bestaans• mogelijkheid en resultaten. Niettemin werd in het N.V.V. in al meerdere mate propaganda gemaakt voor de oprichting van openbare arbeidsbeurzen, terwijl vooral na de oorlog 1914- '18 het tot stand komen ener wettelijke regeling als urgent werd geëist. Het spreekt vanzelf, dat, waar de moderne vakbeweging aldus te werk ging, men zich van confessionele zijde evenmin onbetuigd liet. Ofschoon er in rooms· katholieke kringen een sterke stroming was ten gunste van de gemeentelijke arbeidsbeurs, wenste toch een overwegende meerderheid de eigen instellingen niet te zien verdwijnen. Hoogstens wilde men dez'e concessie doen aan de tijd· geest, dat alleen daar waar het initiatief der vakbonden achterwege bleef, van overheidswege mocht worden ingegrepen. Langzamerhand heeft ook het standpunt der confessionele vakbeweging zich gewijzigd en successievelijk hebben verschil·
328
lende vakbonden, die steeds met veel zorg en toewijding hun bureaux In stand hadden weten te houden,' er als bona fide voorstanders van de openbare Arbeidsbeurs afstand van gedaan. Bij de werkgevers voltrok zich de kentering in langzamer tempo. Bij hen over· heerste de vrees voor een zekere bemoeizucht van de zijde der arbeidsbeurzen met wat zij geliefden te noemen de interne aangelegenheden van hun bedrijf, terwijl tevens het gevaar werd geducht, dat niet op vakkundige wijze zou worden · bemiddeld. Hun wantrouwen en hun passiviteit vonden voedsel in de weinig'e bereidheid, die verschillende gemeentebesturen aan de dag legden ten aanzien van het in stand houden ener goed geoutilleerde arbeidsbeurs. Tal van gemeenten bleven in hoge mate In gebreke, vooral daar, waar de arbeidersbeweging nog niet veel in de melk te br.okkelen had. Men kon het feit waarnemen, dat juist daar, waar het liberale of clericale conservatisme in de gemeenteraden vrij spel had, de arbeidsbemiddeling nog als een verstoten stiefkind behandeld werd en dat zij slechts lets te betekenen kreeg daar waar vooral de moderne arbeidersbeweging g·ewicht in de schaal begon te leggen. Verschille:1de behoudzuchtige gemeentebesturen sloegen de ·met onvolprezen volharding door de Regering g·egeven aansporingen rustig In de wind en trachtten de zaak op de lange baan te schuiven, zo ze al · niet, hetgeen eenmaal zelfs met een belangrijke industriestad het geval was, ronduit weigerden, haar· medewerking te verlenen. Pas toen de invoering van h'et Werkloosheidsbesluit 1917 een controlerend lichaam vergde ter beperking van het financiële risico der gemeenten bij het verlenen van subsidies aan de werk· loosheidskassen, werd deze medewerking, zij het ook nog niet eens van harte gegeven. Maar de schrielheid bleef, een schrielheid, die zich o.m. manifesteerde in een slechte huisvesting van de bureaux en een onvoldoende salariëring van het ambtelijk personeel. Mede onder de druk der arbeidersbeweging en van de zich wijzigende publieke opinie, bovendien geleerd door de met de werkloos· heidsverzekering opgedane ervaring, is er in de houding van versehiTlende gemeentebesturen een veranderinq ten goede gekomen. De mogelijkheid tot grotere krachtsentplooiing en brede armslag scheen zich Ie zullen voordoen, toen de arbeidsbemiddeling eindelijk wettelijk geregeld werd. De wet van 1930 was feitelijk niets meer dan een consolidering en een legallsering van de bestaande toestand. Zij was nog maar een aarzelend begin en bleef ver ten achter bij wat het buitenland aan legislatief kunnen liet zien. Ja zeker, onbevredigend was deze wet in haar opzet, haar bevoegdheden en haar doelstellingen. Maar zij was althans een stap in de goede richting; zij opende de mogelijkheid tot uitbreiding der in deze materie onontbeerlijke staatsbemoeiing.
*
Welk aandeel de wet van 1930 heeft gehad in de verdere groei der arbeidsbemiddeling, valt moeilijk uit te maken. Dat de werkingssfeer der arbeidsbeurzen en haar filialen na verloop van tijd groter werd blijkt hieruit, dat het aantal plaatsingen van 142.857 in 1920 gestegen was tot 310.200 in 1938. Evenmin valt met zekerheid te zeggen, of de omstandigheid, dat aan de arbeids· beurs meer en nieer werkzaamheden werden opgedragen, die met haar eigenlijke taak, te weten het tot elkander brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, weinig of niets hadden uit te staan, op haar groei bevruchtend dan wel belem• merend heeft gewerkt. Werkverschaffing, werkverruiming, controle op de werkloosheidsverzekering en steunverlening zijn gewoonlijk meer als een blok aan het been dan als een stimulans te beschouwen. Wat beroepskeuze, om- en herscholing en zorg voor onvolwaardige werkkrachten betreft, hieromtrent mag op goede gronden worden aangenomen, dat zij de arbeidsbeurs in haar ontwikkeling v8ak profijt oplevert. Trots de betere vooruitzichten, die zich langzamerhand voor de arbeidsbeurzen begonnen af te tekenen, moesten zij toch voortdurend blijven vechten om haar bestaansrecht en om de haar krachtens haar wezen en haar betekenis voor het economisch leven toekomende positie. Dikwijls waren zij nog het mil
*
319
Bij het uitbreken van de oorlog in Mei 1940 werd begrijpelijkerwijze het normale bemiddelingswerk stop gezet. Er werden aan de arbeidsbeurzen nu allerlei werk· zaamheden opgedragen, die de bezettende macht noodzakelijk achtte met het oog op een doeltreffende oorlogvoering. Hetgeen de arbeidsbeurzen overigens nog te doen hadden in het directe belang van onze voedselvoorziening en het op peil houden der volkskracht, kwam natuurlijk pas in de tweede plaats. Het mag helaas niet worden verzwegen, dat de leidende figuren in de wereld der arbeidsbemiddeling in het gezicht van den vijand een bedenkelijk tekort aan p\ichtsbese\ aan den dag legden. En dus beschikken wij sedert 1 Mei 1941 dank zij de doortastendheid van een met realistisch inzicht begiltigden vijand over een "staatlich" arbeidsbemiddelingssysteem, dat als een visnet over het land uitgespreid ligt, een net, waarvan de gewestelijke arbeidsbureaux als de grove en de diverse groepen van gemeenten omvattende bijkantoren als de fijnere knopen kunnen worden beschouwd, terwijl de grote visser, het Rijksarbeidsbureau, ergens op een regeringsdepartement zit te spieden. De arbeidsbemiddeling is thans uitsluitend rijkstaak. De gemeenten dragen àan ook geen enkele financiële verantwoordelijkheid. Natuurlijk wordt van haar ver· wacht, dat zij de belangen der arbeidsbemiddeling naar beste weten zu\len bevorderen. Aan het Rijksarbeidsbureau is de centrale leiding opgedragen, ook de benoeming, de schorsing en het ontslag der bemiddelingsambtenaren, althans voorzover het Departement van Sociale Zaken die taak niet voor zichzelf wenst te reserveren. De werkzaamheden en de bevoegdheden van de rijksarbeidsbureaux kregen in 1941 een belangrijke uitbreiding. "Nieuwe Arbeidsverhoudingen", het door leden van het Adviescollege voor Arbeidszaken M.G. met het oog op de naderende bevrijding uitgegeven geschrift, geeft daaromtrent nadere bijzonderheden. Op pag. 15 lezen wij: "Het rijksarbeidsbureau kreeg nu geleidelijk aan zulke bevoegdheden, dat het tenslotte werkgevers en werknemers geheel naar zijn hand kon zetten. Elke aanneming van personeel, elk verbreken van een dienstverband zowel door den werkgever als door den werknemer, stond onder zijn controle. Het had de bevoegdheid om arbeiders bij de ene onderneming weg te halen en In een andere aan het werk te zetten. Het beheerste op deze wijze de gehele arbeidsmarkt en beschikte over alle aanwezige arbeidskrachten." Op deze wijze werd, zo lezen wij verder, "door den Duitsen bezetter" het apparaat ingericht ten behoeve van de Duitse oorlogvoering. De arbeldsbureaux hadden de macht en het recht, arbeiders te dwingen tot het aanvaarden van werk in Duitsland en de bezette gebieden. Van deze bevoegdheld is helaas een maar al te overvloedig gebruik gemaakt. Deze minder sympathieke oorsprong van de arbeidsbureaux vormde voor onze regering geen beletsel, om bij Koninklijk Besluit van Juli 1944 het arbeidsbureau te handhaven en het te belasten met arbeidsbemiddeling, scholing, herscholing en omscholing van werkkrachten en met "het verrichten van zodanige werkzaamheden • als het door de Kroon (zouden) worden opgedragen." De bevoegdheden werden "als reactie tegen de Duitse willekeur" ten naastenbij teruggebracht tot de toestand van 1940. Alleen bleef o.m. een meldingsplich' voor werklozen gehandhaafd, alsmede hun verplichting, om werk, dat het arbeidsbureau passend voor hen acht, te aanvaarden. En volgens het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, den 17den Juli 1944 door onze regering uitgevaardigd, konden werkgevers geen ontslag verlenen zonder vergunning van het arbeidsbureau. Later werden "onder de drang der omstandigheden" de bevoegdheden ·van de arbeidsbureaux weer uitgebreid. O.m. stonden elke verbreking van dienstverbanel hetzij door den werkgever, hetzij door den werknemer, en elke aanneming van personeel nu onder hun controle. Het Rijksarbeidsbureau had in de zomer van 1945 weer ongeveer dezelfde bevoegdheden, "waarmee het tijdens de Duitse bezetting was toegerust." Doch thans, begin 1946, schijnen die bevoegdheden al weer ineengeschrompeld te wezen, zodat alleen in de bouwnijverheid aanstellingsvergunningen nodig zijn. Ontslag· vergunningen zijn over 't algemeen nog wel vereist, behalve waar het geldt publiekrechtelijke lichamen, onderwijsinrichtingen, geestelijken en werkneemsters in huishoudelijke beroepen.
330
Wanneer we tenslotte het terrein nog een keer overzien, komen we tot de co'n· clusie, dat van een totale beheersing der arbeidsmarkt bij lange na nog geen sprake is. En toch zal - maar hoogstwaarschijnlijk op ietwat andere wijze dan de Duitser heeft bedoeld - daar op aangestuurd moeten worden ter verkrijging van volledige efficiency in het bedrijfsleven. Het is een eis van socialistische economie, dat geen nog zo nietig deeltje der menselijke arbeidskracht ongebruikt blijft. In Sowjet-Rusland, het enige land, waar de beginselen der socialistische economie op ruime schaal toepassing vinden, wordt dan ook aan de arbeidsbemiddeling grote wa11rde to,egekend en aan haar perfectionering, de straffe coördinatie harer functies, de gewenste aandacht besteed. Wel insinueren de samenstellers van het als oblectieve leidraad bedoelde boek .,De Ontwikkeling der Arbeidsbemiddeling In Nederland" 1 ) op blz. 158: .,Al moet gevreesd worden dat in de Russische Sowjetrepubliek de papieren regeling, ook van de arbeidsbemiddeling, in menig opzicht sterk afwijkt van de werkelijkheid .... ", maar toch moeten zij toegeven, dat de rol van de overheid In de verhouding tussen werkgever en werknemer er belangrijker is dan elders. En zo Is het. Pas wanneer het bedrijfsleven In al zijn geledingen, dus ook de arbeidsmarkt, onderworpen is aan de onafgebroken, systematische controle van de door de socialistische gemeenschap ingestelde organen, kan een rationele verdeling van werkkrachten verwacht worden. Zolang wij in West-Europa aan het socialisme nog niet toe zijn en wij ons moeten vergenoegen met .,papieren regelingen", zullen wij er alles op moeten zetten, <>1'1'1 de Instellingen, die in onze socialistische toekomstmaatschappij een taak toebedeeld krijgen, tot zo groot mogelijk vervolmaking te brengen, opdat tezellder tijd dat in het kapitalisme de belangen der economisch verdrukte groepen zo goed mogelijk behartigd worden, de grondslagen, waarop straks het gebo~;~w der socialistische economie zal moeten rusten, worden verstevigd. Ik meen, dat hiermede tevens de in de aanhef gestelde vraag, n.l. of er In onze hedendaagse maatschappij voor de arbeidsbemiddeling nog steeds een sociaal verantwoorde taak is weggelegd, afdoende is beantwoord.
ML Dr. G. J. Goedhart en Mr. A. Roeterink: De Ontwikkeling der Arbeidsbemiddeling in Nederland.
1)
331
De ontwikkeling van het
Nederlandse Volkskarakter door J. A. N. Knuttel
111 Zoowel door zijn ne1gmg tot normaliseren als door het tamelijk hoge peil van cultuur hecht het nederlandse volk zeer aan goede zeden en vooral ook aan uiterlijk fatsoen. Of daarom onze zeden als geheel zoveel beter zijn dan die van andere volken, welke rol de huichelarij speelt, kunnen wij gevoegelijk in het midden laten. Een feit is, dat men hier eerder dan in verschillende andere landen aanstoot geeft. Het meest natuurlijk waar de verhoudingen dorps, kleinsteeds of kleinburgerlijk zijn en de mensen zich dus meer met elkaars doen en laten bemoeien. · Een eigenaardige tegenstelling met het hechten aan uiterlijk ta\soen ge'len \'Nee eigenschappen te zien: gemis aan respekt voor anderer of publiek eigendom, zich uitend in onhebbelijk gebruik en niet het minst in baldadigheid, en daarnaast een niet zeer ontwikkelde wellevendheid, in plaats waarvan stugheid, stuursheid, lompheid niet ongewoon zijn. Beide hangen ongetwijfeld samen met het naderlands individualisme, de baldadigheid ook met de vervreemding van een groot deel van ons volk van de natuur. Meer dan bij andere eigenschappen loopt bij deze beide de toestand niet alleen van streek tot streek, maar vaak ook van dorp tot dorp uiteen - de vrucht van subtiele 1 ) onderscheiden in plaatselijke geschiedenis en verhoudingen, waarin hier niet getreden kan worden. Onze onafhankelijkheidszin heelt ook de alkeer van dwang en geweld sterk ontwikkeld. Vooral natuurlijk die van het ondergaan van beiden. De Nederlander wordt volstrekt ontoegankelijk voor dingen waar hij anders wel toe te bewegen zou zijn, als hij voelt of ook maar vermoedt, dat hij er toe wordt gedwongen. Hij is zich daarvan voldoende bewust om in het algemeen ook niet erg te geloven in en te houden van het toepassen van dwang op anderen. Van alkeer van dwang en geweld tot het nederlandse anti-militairisme is geen grote stap. De militaire tucht werd hier geslachten lang met grote tegenzin aan• vaard, nergens in Europa was het kankeren tegen de dienst zo algemeen en de ollicierenstand zo weinig in tel. Het laatstgenoemde verschijnsel is ten dele te verklaren uit de geringe betekenis die adel en ridderschap hier hebben kunnen verwerven. Op het eerste gezicht kan het v-erwonderen, dat de herinnering van een tachtigjarige . vrijheidsoorlog zich niet sterker heelt doen gelden. Men vergele echter niet, dat in die oorlog wel de guérilla, de partisanenstrijd het werk was van Nederlande-rs, maar dat de legers toen en nog lang daarna zo goed als geheel uit buitenlandse huurlingen bestonden, afgezien van een contingent n-ederlandse ollicieren. Toen de Nederlanders zelf moesten gaan dienen, was het in de legers van de overweldiger Napoleon. Het betrekkelijke van dit anti-militairisme blijkt echter wel uit de andere ogen waarmee de marine werd aangezien. De vloot had wel st-erke tradities, zij was altijd door Nederlanders bemand geweest en had grote dingen gedaan. Nog in de tijd dat zij veel duidelijker dan het leger de belangen van het imperialisme diende en daarom krachtiger politieke bestrijding ondervond, waren de Jantjes voor het gevoel in de eerste plaats zeelui, daarna pas militairen - tamelijk populair. -1
)
Zeer fijne.
332
Een geheel andere trek is de nederlandse nelging tot cosmopolitisme. Deze komt het sterkst tot uiting bij de intellectuelen, maar in h·et gehele volk is weinig sprake van chauvinisme, van overschatting van eigen hoedanigheden en eigen praestaties, niet ongewoon is juist een zich vergapen aan wat uit het buitenland kómt en het niet eren van het eigen product. Zelfs voor de grote momenten uit onze historie vermogen wij ons slechts zeer matig warm te maken. Het is duidelijk dat wij hier te maken hebben met vruchten van het intensieve over Nederland lopende wereldverkeer, maar daarmee zijn wij er niet. Want in Engeland, dat in dit opzicht het best bij Nederland te vergelijken is, heerst juist een vrij sterk chauvinisme. Het verschil zal wel hieraan zijn toe te schrijven, dat de Nederlanders zich, bij al hun ondernemingen, vooral tegenover Frankrijk en Engeland altijd een klein volk voelden, dat zij genoodzaakt waren zich de talen van andere volken eigen te maken, die zelf geen naderlands leerden en met wie zij zelfs in het eigen land in hun talen moesten spreken - iets waaraan men in Engeland niet dacht. Er kan bijkomen, dat de nederlandse productie tegenover de enorme verscheidenheid die men invoerde (en van overal het beste) wel wat eenzijdig was. Misschien ook dat het de Hollanders en de van hen cultureel afhankelijken tot in de 17e eeuw terdege werd ingeprent, dat zij zich met de zuidelijke Nederlanden niet konden meten, die zich op hun beurt weer bewust waren van wat zij aan de Franse cultuur dankten. In de 18de eeuw was de rol van het Zuiden uitgespeeld, maar nam de invloed van de Franse cultuur nog zeer toe, en daarvan is nog altijd een stukje overgebleven. Opkijken tegen Engeland 'i,s waarschijnlijk zeer bevorderd door de intrede van de sport. Er zou misschien nog meer zijn op te diepen, maar ik wil het hierbij laten, om thans na te gaan in hoeverre wij er rekening mee hebben te houden en welke verwachtingen wij er op kunnen bouwen, ten aanzien van de nieuwe verhoudingen die geleidelijk zullen ontstaan in het algemeen en van ons program in het bizonder. Het gaat daarbij niet om de vraag, die voor ons geen vraag is, of de economische noodzakelijkheid op den duur in staat zal zijn de weerstanden van het volkskarakter te overwinnen, maar om de mogelijkheden voor een snelle en door de overtuiging van de grote massa gedragen en daardoor vruchtbare aanpassing.
*
Wanneer ik in het voorgaande de nadruk heb gelegd op de wording der ver· schillende eigenschappen, was dit vooral om te doen uitkomen dat deze geen onveranderlijke grootheden zijn, maar schakels in een voortdurende ontwikkeling. Dat wat geworden is ook de mogelijkheid (op den duur de noodzakelijkheid) in zich draagt van omzetting en zelfs verdwijning. Wij kunnen dit stellen als algemene regel, maar wij kunnen het overtuigender waarnemen aan de veranderingen die voor onze ogen plaatsgrijpen. Het behoeft geen betoog, dat het naderlands individualisme, de neiging het allemaal te doen en allemaal om zich te hebben zoals men zelf wil, geen erg gunstige vooruitzichten opent voor de bereidwillige en begrijpende almvaarding van een collectief en niet langer speculatief, maar op voorziening in de behoeften gericht bedrijfsleven. De moeilijkheden mogen niet onderschat worden. Verzet, stille tegenwerking, onvruchtbaar gekanker kunnen niet uitblijven en zullen in een land waar men overtuigd, niet meegesleept wil wezen, moeilijker te overwinnen zijn dan in menig ander. Maar aan de andere kant kunnen wij gelukkig constateren, dat ons individualisme zijn hoogtepunt reeds he.eft overschreden, dank zij ver· schillende krachten die in de laatste halve eeuw een tegenwicht zijn gaan vor.men. In de eerste plaats is er gekomen de grootindustrie, die honderden of duizenden arbeiders door een gelijk lot en gelijke belangen bindt, hen gelijkelijk inprent de kansloosheid om elk voor zichzelf op hoger levenspeil te komeg, de macht_ die voortspruit uit aantal en eenheid van houding, de misbaarheld van het kapitaal tegenover de arbeid in het moderne productieproces. Nog sterker wordt het gevoel van saamhorigheid, waar gehele wijken overwegend arbeiders uit hetzelfde bedrijf tot bewoners hebben, waar als regel de zoon aangewezen is op het beroep van zijn vader. Hier leeft het gevoel van eenheid ook na de werkuren ongezocht voort, hier gaat het bij de strijd om de arbeidsvoorwaarden voelbaarder ook om ~et nageslacht. In Nederland is deze toestand wat de industrie betreft vrijwel beperkt tot het mijngebied, Twente en delen van Eindhoven en Tilburg. Buiten de groot·
J33
industrie vinden wij zulke kolonievorming ook onder de Amsterdamse en Rotter•· damse havenarbeiders, met een inderdaad sterk gevoel van economische saam·· horighei.d en onder de zeevissers, wier strijdbaarheid met het trawlerbedrijf sterlek is toegenomen. Eveneens zeer belangrijk is de coöperatie. Onder de arbeiders heelt deze slechtss een bescheiden taak. De economische voordelen zijn niet zo aanzienlijk meer alss vroeger, sinds de grote winkelbedrijven voor een aanpassing van het prijspeil! hebben gezorgd - in dat opzicht heelt zij haar doel bereikt. Van betekenis is de! vorming van een kern van lei.ders van distributiebedrijven in directe dienst van de! arbeidersklasse, maar als strijdmiddel voor lotsverbetering en voor de aankwekinw van het saamhorigheidsgevoel speelt de arbeiderscoöperatie slechts een onder· geschikte rol. Wanneer wij meer waarde hecht.en aan de co·Öperatie in de land· bouw, is .dit niet omdat zij gr·otere uitbreiding zou hebben. Maar voor dit dee van de bevolking is zij de vruchtbaarste vorm van behartiging der gezamenlijk• belangen. Bovendien blijft het hier niet bij inkoopcoöperatie, maar de coöperatiev• boterlabrieken en de veilingsverenigingen (met als regel verplichte veiling) bewe gen zich op het gebied van productie en afzet. Op belangrijke punten hebben zi de concurrentie vervangen door samenwerking en daarmee een grondslag gelegc voor uitbr·eiding daarvan. Behalve deze samenwerking kan de coöperatie de1 boeren ook een groeiend begrip voor de strijd der arbeidersklasse aankweken, vooral waar de kleine boeren zich door of wel binnen de coöperatie aaneensluiten. om de overheersende invloed der grote te breken. In andere middenstandsbedrijven beperkt de coöperatie zich nog tot gezamenlijke inkoop in enkele bedrijfstakken. De mogelijkheden zijn hier door de grote ver· scheidenheld van artikelen en kwaliteiten veel geringer. Maar de organisatie met: het doel ten aanzien van verschijnselen en maatregelen één lijn te trekken wordt: reeds van betekenis. Op een geheel andere wijze wordt het indivi.dualisme Ingeperkt door de massa· productie van gebruiksartikelen 1 ) en de daarbij aansluitende distributievorm: de warenhuizen. Door een vrij groot aantal artikelen, elk in niet al te uiteenlopende vormen, onder het bereik van de massa te brengen, door de massa's samen te brengen in de grote magazijnen, werken zij in de richting van groter eenvormig· heid der behoeften en tegen de neiging vooral alles anders en voornamer te hebben .dan een ander. Rechtstreeks is dit voor de organisatie van het maat· schappelijk leven niet van groot belang, maar het helpt de algemene mentaliteit in betere richting leiden, en dat werkt door op andere gebieden. Wanneer wij de literatuur van de laatste halve eeuw nagaan, kunnen wij deze voor een groot deel karakteriseren als een hopeloze· worsteling om aan het individualisme te ontkomen. De tachtigers gaan nog prat op hun individualisme, al klagen zij over de vereenzaming en de betrekkelijke doelloosheid die er mee gepaard zijn. Maar bij de lateren gaat die trots er meer en meer af, wordt het individualisme de vloek waaronder men lijdt (Mars man, Ter Braak, Du Perron), doch waaraan men niet kan ontkomen, tot de Criteriumbeweging ernstig de weg der ontkoming, door toenadering tot de massa, is gaan zoeken, zonder die nog te vinden. In de romanliteratuur heeft het individuele liefdegeval de belangstelling verloren. Er voor in de plaats kwam het individuele leven in al zijn schakeringen - reeds een zekere vermaatschappelijking. Vervolgens ook maatschappelijke noden, gede· monstreerd aan een individu, dikwijls zeer verdienstelijk, maar zo goed als altijd met een oplossing die naar niets lijkt. Wie onder de intellectuelen in ;d'e ruimste zin en in het algemeen onder de heersende klassen en hun aanhang rondkijkt, vindt daar op grote schaal hetzelfde verschijnsel: men gaat gebukt onder zijn individualisme, onder het gemis van een levensdoel dat de moeite waard is - maar men wil niets prijsgeven van zijn individuele voorrechten en van de aangename zijden van het individualisme, men wil geen enkele beperking van zijn persoonlijke vrijheid. Men wacht op hef kalf met vijf poten: het geluk van gemeenschapsgevoel bovenop het welbehagen van zelfgenoegzaamheid. De neiging tot bespiegelen en moraliseren gaat duidelijk sterk in dalende rich· ting. Misschien niet wat betreft het aantal van hen die er in woord en geschrift 1)
Thans onderbroken!
334
uiting aan geven, maar ongetwijfeld in vat op de massa. De klachten van alle kerken over verminderde belangstelling, vooral van de jeugd, namen van jaar tol jaar toe. Met groeiend gemak wordt over verschillende zedelijke bezwaren heengestapt. Verschillende oorzaken werken hier in dezelfde richting. De moderne techniek, radio en bioscoop, de verbeterde verkeersmiddelen op het platteland hebben kringen, wier geestelijke sfeer geheel door de kerk werd beheerst, nieuwe ver· schieten geopend, een andere kijk gegeven op oorzaak en gevolg en op de mogelijkheden van het leven. Voor een deel ontaardde dit in verhoogde genotzucht. Goedkope ontspanningen en genotmiddelen werden in overvloed aangeboden en te gretiger gezocht, naar mate de economische vooruitzichten voor de jongeren slechter werden. Neem wat je krijgen kunt, want wie weet wat je nog wacht! Sommige van de nieuwe genotmiddelen, zoals sport en bioscoop, hebben wel geschaad door de overmatige plaats, die ze in veler interessen gingen innemen en doordat ze te veel op sensatie gericht waren, maar hebben desondanks het peil van lichamelijke en geestelijke ontwikkeling niet weinig verhoogd. De bioscoop prikkelde ook de avontuurlijke erotiek, daarnaast vielen op sexueel gebied, vooral bij het vrouwelijk geslacht, veel remmen weg door de voortschrijdende techniek der geboortebeperking en de, althans onder de bezittenden, dalende huwelijkskansen. Als men het gehele terrein overziet, moet men zeggen dat gunstige kansen op meer levensvreugde wer.den verknoeid. In het algemeen door de kapitalistische verhoudingen. In het bizonder - en hier komen wij weer bij ons uitgangspunt terecht - doordat wel voor honderdduizenden de godsdienstige levensbeschouwing en de religieuse plichten wegvielen of op de achtergrond raakten, maar slechts in betrekkelijk weinig gevallen een nieuwe idealistische wereldbeschouwing met maatschappelijke verplichtingen er voor in de plaats kwam. 1 ) De ontwikkeling der laatste jaren voor de oorlog heeft de betrekkelijkheid van het Nederlandse anti-militairisme in een nieuw licht gesteld. Onder de massa der bevolking heeft geen twijfel bestaan aan de noodzakelijkheid zich tegen de drei· gende nationaal-socialistische agressie met alle kracht te weer te stellen en zich daarvoor op allerlei gebied offers te getroosten. De mobilisatie werd geredelijk aanvaard. Afgezien van het verraad van een zeker aantal officieren, heeft ,de geest van het, leger in 1940 weinig te wensen overgelaten. Het Nederlandse anti· militairisme betekende geen weerloosheid of slapharligheid; zolang het leger er sleehls was voor kapitalistische belangen, had het alle reden van bestaan. Hoe de gezindheid zich verder zal richten, hangt grotendeels daarvan af, of het Nederlandse leger een volksleger wordt. In een betrekkelijk kort tijdsverloop van normale ontwikkeling dus reeds zeer merkbare verschuivingen. Meer en sneller heeft ons volk door de oorlog geleerd. 2 ) Niet enkel goede dingen. De ee~lijkheid is er niet op vooruitgegaan, de baatzucht toegenomen. Bij velen zijn minderwaardige eigenschappen nu pas duidelijk aan de dag getreden. Doch bij de goede elementen (en wij mogen toch aannemen dat. die zich het meest warm maken voor publieke belangen) is het gevoel voor saamhorigheid en gelijkheid van rechten, voor samenwerking in de opbouw sterk toegenomen en geen van deze zijn te rijmen met individualisme. De meesten ontveinzen zich niet, dat er voorrechten en vrijheden prijsgegeven zullen moeten worden. Zeker, bij voorkeur die van anderen, maar het gevoel van de noodzakelijkheid van het brengen van offers is tamelijk diep doorgedrongen. En als velen zich weinig gerealiseerd 3 ) hebben welke offers, dan zullen de economische moeilijkheden en de onafwijsbare sociale eisen hen wel voor zulke stellen, waar geen ontkomen aan is. Er zijn sociale eisen onafwijsbaar geworden, op het gebied van onderwijs, ouderdoms-· en werklozenzorg, die zonder diep ingrijpen in de eigendomsverhoudingen niet te verwezenlijken zijn, vooral bij de geweldige stijging der schuldenlast van rijk en gemeenten. Om nog niet te spreken van het herstel van het vernielde·, dat alleen op gezamenlijke kosten behoorlijk kan plaats hebben. 1 ) Een zekere opleving van het steun zoeken in de godsdienst als gevolg va·n de
oorlegsellende is niet te ontkennen. Zij zal echter niet van lange duur zijn.
!I) Het heeft niet alleen geleerd, maar ook de economische positie van velen heeft_ grote wijzigingen ondergaan. De invloed hiervan valt in het algemeen buiten het bestek van dit opstel. 3 ) Als werkelijkheid voor ogen gesteld.
335
Hoeveel tegenstand en sabo{age èr ook te overwinnen valt, de tegenstrever!$ strijden voor een verloren zaak (vooral in het licht der internationale verhoudin-gen) en iedere verschuiving van het noodzakelijke doet het leger der opst~n-.· äigen groeien. De geneigdheid in kerkelijke kringen, hun isolement op verschillend gebied tee doorbreken, is gestuit voor zij meer dan zeer bescheiden vruchten had gedragenJ. Gelijk op zoveel idealisme door de slapheid der zuivering en de traagheid en1 halfslachtigheid der vernieuwing een domper is gezet. Maar de geest die haarr bezielde kan niet dood zijn en wacht slechts op de prikkel die een nieuwe crisiss zal geven. Natuurlijk mogen deze verschijnselen ons niet verleiden tot de mechanische opvat-ting alsof wij nu verder de groei naar het socialisme wel grotendeels over kunnem laten aan de economische ontwikkeling. De economische ontwikkeling voltrekt zich1 in de vorm van daden van mensen, geleid door hun wil en afhankelijk van hum inzicht. Het is niet genoeg vóór het socialisme te zijn, men moet er (om met De Gêneslet te spreken) ook achter wezen. En de boven geschetste neigingen betekenen noo niet eens meer dan een verhoogde toegankelijkheid voor socialisme.. Aan pogingen om een "geleide economie" (waaronder men zeer verschillende dingen kan verstaan) te verbinden met privaatbezit der productiemiddelen em particulier winstbedrijf met uitbuiting, zal het niet ontbreken. In bepaalde vormen is dat aanvaardbaar als overgangstoestand, als gepropageerde oplossing is het gevaarlijk. De actie van de communistische partij is even onmisbaar gebleven, maar zij moe· aan andere eisen voldoen. Het Nederlandse volk moet zich aanpassen aan socialis tische levensvormen. Maar zal dat vlot in zijn werk gaan en met zo weini~ mogelijk fouten, dan moet wederkerig onze beweging zich aanpassen aan het volkskarakter. In tactiek en in program, niet in beginsel. In het algemeen komt dat er op neer, de ontwikkeling wel zoeken te leiden, maar niet pogen te forceren. En te begrijpen, dat ook socialisme en communisme in verschillende landen op bepaalde punten uiteenlopende vormen kunnen aannemen - reeds om de verschillen in de productieverhoudingen. Het is niet mijn taak, hier aan .te komen met een plan van actie, ik moet mi' bepalen tot enkele algemene lijnen. Bij een groot deel van de bevolking zijn, vooral door de grootse prestaties var de Sowjet-Unie, de vooroordelen tegen het communisme grotendeels weggenomen Men denkt bij communisme niet meer zoals vroeger aan een strijdwijze, waarove lustig viel te fantaseren, maar aan een politiek en economisch systeem. Wij kunner veel doen om deze verheldering te steunen en verder te brengen. En wel doe een rustig, bezadigd en zakelijk optreden. Door ons te onthouden van onnodig' heftigheid, van hoon, van persoonlijkheden, van uittarting. Door in ons persoonlijl leven een voorbeeld te geven van toewijding, offervaardigheid en levensernst 'Door ontwortelden, mislukkelingen, avonturiers buiten onze rijen te houden, a willen wij hen helpen een nieuw leven te beginnen. Wij hebben reeds geleerd ir onze propaganda niet langer politieke massastaking en dictatuur van het proletariaat naar voren te brengen. Niet als camouflage, maar omdat deze strijdmiddelem (waarvan het laatste zo licht voor einddo.el wordt aangezien) misschien overbodig! zullen blijken na de geweldige revolutie die de wereldoorlog is gewees\, maar zeker niet urgent zijn. Zou de reactie zo machtig en hardnekkig blijken, dat het tot massastaking moet komen, dan zal de massa een te juister tijd uitgegeven wachtwoord veel beter begrijpen en griffer opvolgen dan vroeger. Het vooruitzicht: op een economische revolutie, die zich ook met weinig of geen geweld kan voltrekken, zal velen minder schuw maken. Dat de ontwikkeling die richting zal nemen staat nog allerminst vast, maar dat wij er de voorkeur aan geven moet duidelijk uitkomen. Twee punten waaromtrent geen misverstand mag blijven bestaan of opkomen zijn, dat wij geenszins het voornemen koesteren een einde te maken aan de zelfstan· dige bedrijven en dat wij niemand willen lastig vallen op godsdienstig gebied. Ongetwijfeld verwachten wij, dat binnen afzienbare tiJd ook de kleine bedrijven zich zullen aansluiten bij de gemeenschapsbedrijven, maar dat zal het beste geschieden doordat de eigenaars hetzij het voor henzelve betere kiezen, hetzij meegesleept worden door de groeiende geest van werken voor en als deel van de gemeenschap. In veel gevallen kan de weg gevolgd worden van een steeds verder schrijdende CO•Öperatie. Wel zal geleidelijk een eind gemaakt moeten worden aan de mogelijkheid te leven van anderer arbeid.
336
De communistische theorie verwerpt elke vorm van godsdienst. Maar de communistische beweging heeft er rekening mee Ie houden dat de meerderheid van de bevolking nog godsdienstige denkbeelden aanhangt en dat ze velen zeer dierbaar zijn. Zij wenst dezulken niet af te stoten en zij weet ook dat verbodsbepalingen het feit niet zouden te niet doen. Zij wenst ook niet als minderheid dwang op te leggen, maar leiding te geven aan een meerderheid. Zij kan voorts veel minder gevaar zien in de godsdienst, wanneer deze niet langer gepaar·d gaat met het volgen van reactionaire of in -elk geval kapitalistische kerkelijke partijen. En op dit punt is een vrij belangrijke en voortschrijdende kentering ~wel te verwach_ten. Natuurlijk handhaven wij onze eis van volledige scheiding van kerk en staat een beginsel dat vele kerkelijken bereid zijn te aanvaarden. En verder zullen wij doorgaan onze levensbeschouwing tegenover de godsdienstige te propageren. Onze mening is, dat maatschappelijke idealen en opheffing der vereenzaming en van maatschappelijke noden een eind zullen maken aan de godsdienstige behoeften. Als de kerken even zeker van hun zaak zijn, mogen zij de strijd niet vrezen. Maar niet alleen de vrijheid van gods.dienst moet verzekerd zijn, ook op ander gebied moeten de Nederlanders zich zeker voelen, dat hun geest-elijke vrijheid geen gevaar loopt. Nu is er ongetwijfeld geen land, waar de vrijheid· v~n critiek, het komen met nieuwe denkbeelden, het wetenschappelijk onderzoek op elk gebied meer worden aangemoedigd dan in de Sowjet-Unie. Zeker, er wordt, vooral in het onderwijs, leiding gegeven in een bepaalde richting, maar dat geschiedt evengoed waar het onderwijs op kerkelijke grondslag staat of "opleidt tot christelijke en burgerlijke (dat is kapitalistische) deugden". Alleen worden in de Sowjet-Unie de standpunten niet ingepompt, maar in den brede bediscussieerd. Er zijn natuurlijk grenzen, waar de veiligheid van de staat of de goede zeden in het geding komen - niet aan de vrijheid van denken, maar aan die van het verbreiden van denkbeelden. Deze grenzen zouden, althans op het eerste gebied, in Nederland alweer veel ruimer kunnen zijn, dan ze in de Sowjet-Unie waren onder de dictatuur van het proletariaat en toen dit land als enige socialistische staat zich door vijanden die naar zijn val snakten, omringd zag. Een socialistisch Nederland immers komt te staan in een socialistisch Europa. Het communisme kan zich in d-en aanvang genoo-dzaakt zien de vrijheid van meningsuiting op bepaalde punten op te schorten - geiTik iedere oorlogvoerende macht doet, maar het kan er nooit vrede mee hebben haar op te heffen. In één opzicht heelt het Nederlandse volk het communisme reeds vóór de bevrijding aanvaard: als alternatiel ~). Wanneer er sprake was van de voor ons liggende mogenikheden spreekt iedereen van communisme, niemand van socialisme. Niemand, behalve de communisten. Die verstaan onder communisme een stadium, waaraan zelfs de Sowjet-Unie nog niet toe is en verlangen voor Nederland nog slechts socialisme. Dat ons volk communisme (in de zin van: het socialisme der communistische partij) als een van de grote mogelijkheden ziet, bewijst in elk geval, dat het er zich ernstig mee wil bezighouden. Dank zij zijn cosmopolitische geest zal het dan niet bij voorbaat schuwen, in wat in een groot deel van Europa gebeurt een voorbeeld en een noodzakelijkheid te zien. 1944, herzien 1946.
1 )
Eén van twee zich voordoende mogelijkheden.
JJ7
Buitenlands
OVERZICH'If
ProbleiDen der vredesconferentie van Parijs door A. F.
Mell~nk
Sinds 29 Juli is thans de vredesconferentie der 21 mogendheden in de Franse hoofdstad bijeen om· de vredesverdragen met Italië en de overige As-satellieten te behandelen. Men kan aan de methode van voorbereiding' van de tot stand te brengen traetaten de nodige grondigheid niet ontzeggen: reeds maandenlang immers hebben de vier ministers van buitenlandse zaken van de Ver. Staten de Sowjet-Unie, Groot-Brittannië en Frankrijk er hun krachten op beproefd, doch i~ de plenaire en commissiezittingen te Parijs wordt elke bepaling opnieuw minutieu! overwogen. En dan betreft het hier nog slechts de meelopers van Hitler, zoda1 men zich een voorstelling kan vormen van de problemen, die het sluiten van vrede met de beide hoofdschuldigen: Duitsland en Japan zal meebrengen. De doelmatigheid van de besprekingen der algevaardigden der 21 geallieerde naties is niet altijd evenredig aan de lange duur ervan. De voortgang word1 geremd door de steeds duidelijker uitkomende machtstegenstellingen tussen de S.U. en de nieuwe democratieën in Europa enerzijds, en de Ver. Staten en Engeland met hun medestanders anderzijds. Reeds tijdens de bijeenkomsten der ministers bleek niet meer die eensgezindheid tussen de Grote Vier aanwezig te zijn, die hen in de gemeenschappelijke oorlog bezielde en die hen de besluite~ van Teheran, Yalta en Potsdam deed aanvaarden. Het toneel is veranderd, sederl Bevin er bij internationale beraadslagingen een gewoonte van gemaakt heelt om met de vuist op tafel te slaan om kracht bij te zetten aan zijn anti-Sowjetbetoge~ en sedert de hyperreactionnaire Byrnes de vertegenwoordiger der Ver. Staten i! geworden, die onder Roosevelt en de zijnen zulk een bijdrage hebben geleverd tot de overwinning van de werelddemocratie. Het merkwaardige is, dat het op· treden van de Labourregering in Engeland sedert het einde van de oorlog dexe ontwikkeling in genen dele heelt geremd, doch veeleer in de hand gewerkt, zoda1 de Amerikaanse minister van handel, gewezen vice-president en medewerker va~ Roosevelt, Henry Wallace in zijn opzienbarende rede van onlangs een eenzijdige oriëntatie op Engeland als gevaarlijk voor de wereldvrede van de hand wees, em een vriendschappelijke regeling der verhoudingen tussen de V.S. en de S.U . bepleitte. De tegenstellingen, waarvan hier sprake was, zijn te Parijs niet altijd openlijk aan de dag getreden. De sterke oppositie tegen de S.U. en haar internationale politieke invloed kwam voornamelijk van dé zijde van de Engelse dominions, in het bijzonder Australië, van landen als Griekenland en Nederland, die uiteraard alle in hoge mate tot de invloedssfeer van de Angelsaksische mogendheden behoren. Daaruit vloeit voort, dat men de woorden van den Australische afgevaardigde, Dr. Evatt, en anderen veelal kan beschouwen en beschouwde als te zijn geïnspireerd door Engeland en de V.S., die zich zelf immers niet kunnen veroorloven om ter conlerentie tegen hun deelgenoot in "het verbond der Grote Drie te velde te trekken. De vier ministers hebben zich namelijk verplicht om hun voorlopige beslissingen inzake de vredesverdragen gezamenlijk te verdedigen, ook al waren zij het individueel met sommige bepalingen wellicht niet eens. De te Parijs voortgezette onderlinge samenkomsten der Grote Vier hadden dan ook het oogmerk om een gemeenschappelijke gedragslijn te bepalen. Toch werd in afwijking van de door de vier ministers voorgestelde procedure besloten om behalve de tweederde meerderheid ook de eenvoudige meerderheid
338
voor het nemen van beslissingen ter conferentie in te voeren, waarmee de .,kam" pioenen der kleine naties" met steun van Engeland en de V.S. een eerste overwinning behaalden. De practijk was in dit geval, dat de S.U. alleen de taak op zich nam van de verdediging van de besluiten der Grote Vier en zo ging het ook later in meerdere of mindere mate, toen de eindeloze reeks amendementen, waarmee in het bijzonder Australië de conferentie gezegend heeft, in behandeling kwam. In feite is het optreden van Australië, Nederland en anderen voor de rechten der kleine naties slechts een dekmantel voor het ondergraven van de autoriteit van de Grote Vier en daarmee van de grondslagen van de gehele internationale samenwerking in de na-oorlogse wereld. Zij dienen dus niet de belangen van de kleine landen, doch de uiterst reactionnaire imperialistische groepen in de V.C., die een tegen de S.U. gerichte machtspolitiek voorstaan. Hun actie gaat eigenlijk tegen de deelneming van de S.U. als gelijkwaardige partner aan de leiding der internationale aangelegenheden als zodanig. Te Parijs verschenen niet alleen de overwinnaars, maar ook afgevaardigden van de overwonnen naties. Ook zij zijn een factor in het politieke spel der grote mogend-· heden, zoals uit hun optreden en de daarop gevolgde debatten bleek. Roemeniê, Bulgarije, Hongarije liggen in de zone van Oost-Europa, die tegen eenzijdige Anglo-Amerikaanse overheersing gevrijwaard is en hebben met steun van de S.U. sedert flun breuk met de As in 1944 een snelle interne omwenteling doorgemaakt. Er is een nieuwe democratie in wording, die de zolang onderdrukte volkskrachten tot ontplooiing brengt en de oude, door collaboratie besmette heersende klieken heelt vernietigd. Italië daarentegen is veel sterker onderhevig aan politieke en economische beïnvloeding door de Angelsaksische bezettingsmogendheden en de grondslag der jonge republiek is er nog veel minder hecht en onbedreigd dan in de landen van Oost-Europa. Dit werd wel duidelijk uit de rede van den Italiaansen minister-president de Gasperi, die te zeer wilde doen vergeten, dat Italië drie jaar lang de belangrijkste oorlogsbondgenoot van Hitier in Europa is geweest, met steun van de katholieke kerk in dat land, waarmee de Gaspe-ri zulke goede betrekkingen onderhoudt. Hij zette de lijn van de oude Italiaanse buitenlandse politiek voort door de aanspraken op Triëst te verdedigen. Hij kwam om eisen te stellen en het voorgestelde vredesverdrag te bestrijden. Al weer bestond de indruk, dat de sympathie van de Westerse mogendheden in de strijd tussen het overwonnen Italië en het geallieerde Joego Slavië om het gebied van Triëst aan de zijde van het eerste land was en dat de Gasperi dus van hun geheime aan-· moediging verzekerd was. Werd zelfs niet de vertegenwoordiger van de vroegere Oostmark (Oostenrijk) in de gelegenheid gesteld, zij het na verzet van een minderheid, zijn standpunt voor het forum der conferentie te ontvouwen? De kwestie Triëst en het vraagstuk der herstelbetalingen waren de essentiële punten bij de Parijse beraadslagingen, de punten, waarbij de grote moeilijkheden en tegenstellingen tot uitdrukking kwamen. Over de internationalisatie van het gebied van Triëst zijn de mogendheden het w~l eens, maar terwijl de V.S. en Engeland het beheer willen doen uitoefenen door een gouverneur, die door de Verenigde Naties wordt aange·steld, verlangen de S.U. en Joego Slavië waarborgen voor zelfbestuur op strict democratische basis van de bevolking van de betrokken zone. Uiteraard wil Joego Slavië zijnerzijds de betrekkingen met het vrije gebied van Triëst zo nauw mogelijk aanhalen, indachtig aan de omstandigheid, dat deze stad, sinds zij in 1919 in handen van het Italiaanse imperialisme is gevallen, als basis van de fascistische agressie heeft gediend. De herstelbetalingen spelen in alle vr~de'sverdragen een belangrijke rol. De SowjetUnie, die op eigen grondgebied de meeste oorlogsschade hee~ geleden, heeft haar aanspraken op vergoeding niettemin aanzienlijk gematigd en ten aanzien van Italië op een bedrag 'van 100 millioen dollar (1/20 van de aangerichte schade) bepaald. Zij verlangt echter, dat dit bedrag deels voldaan zal worden uit de lopende productie, daar de S.U. levering van goederen nodig heeft voor haar herstel- en opbouwarbeid. De Australische amendementen hadden de strekking om de herstelbetalingen zowel van Italië als van de andere satellieten niet in natura te doen geschieden, maar afhankelijk te maken van de gehele betalings· balans van de .betrokken landen. Dit komt er op neer, dat hun economie in sterke mate georiënteerd zou zijn op de kapitalistische landen van het We·sten, zoals met Italië reeds het geval is (Engeland en de V.S. hebben Italië reeds •en bedrag van 4 milliard dollar aan bezettingskosten doen betalen, waarmee zij Italiaanse goederen konden kopen; de Sowjeteis lijkt daarbij vergeleken zeer bescheiden).
JJ9
het bijzonder ook voor de Balkan-kwesties, waarvan Triëst trouwens er reeds een is. Onder de Balkanstaten is er een, Griekenland n.l., die als een pion van de Engels-Amerikaanse politiek mag gelden. Dit land, waar bij een onder twijfelachtige omstandigheden gehouden volksstemming de gecompromitteerde monarchie de overwinning heelt behaald, is de grote onruststoker in Z.O. Europa. Het staal op de meest gespannen voet met landen als Bulgarije, Albanië en Joego Slavië, die alle een nieuw tijdperk van hun geschiedenis zijn binnengetreden en begonnen zijn met de likwidatie van de traditionele Balkanchaos. Hoezeer de Balkanproblemen ook de grote mogendheden tegenover elkaar stellen, blijkt uit tal van feiten, ter Parijse conlerentie zo goed als elders. De Bulgaarse aanspraken op een uitweg naar de Aegeïsche Zee stuitten op lel Grieks en Engels verzet. De Griekse premier Tsaldaris ging zich te buiten aan verwoede aanvallen op de Albanese republiek, waarmee hij zich in staat van oorlog beschouwt. Tegelijkertijd stelde de Oekraïne in de Veiligheidsraad opnieuw de binnenlandse toestand van Griekenland als bedreiging voor de· vrede op de Balkan aan de orde. En inmiddels vielen de incidenten voor tussen Joego Slavië en de Ver. Staten betrellende het vliegen van Amerikaanse vliegtuigen boven Joego Slavisch grondgebied, welke aanleiding gaven tot een diplomatiek offensief van Amerikaanse zijde, ongetwijfeld met de bedoeling om de positie van Joego Slavië in de Parijse onderhandelingen te verzwakken, Om het bee·ld van de legenstellingen rondom de Balkan te completeren, moge gewezen "worden op de uiteenlopende standpunten der mogendheden inzake de herziening van de conventie van Montreux betrellende de Dardanellen. De S.U. heelt aan Turkije voorgesteld om haar als Zwarte Zee-mogendheid de doortocht door de zeeënglen naar de Middellandse Zee te verzekeren. Deze Sowjetverlangens zijn uiteraard niet in overeenstemming met de strategische belangen der Angelsaksische imperialisten in de Middellandse Zee (het is wel onder invloed daarvan, dat Turkije de Russische voorstellen heelt afgewezen), die zij meer dan ooit willen blijven beheersen. Heelt niet onlangs een sterke Amerikaanse vlootdemonstratie in deze· wateren plaats gevonden? Bij alle aangeroerde politieke kwesties, het Italiaanse vredesverdrag, het probleem Triëst, de verwikkelingen, waarvan Griekenland het middelpunt is en de Dardanellen, gaat het tenslotte slechts om de suprematie in de oude wereldzee; die wel niet ongedeeld meer bij Engeland berust, maar die het Engelse imperialisme toch liever met den machtigen Amerikaansen partner deelt, dan er den Sowjetbondgenoot t?e te laten.
* 340
,.Drie geweldige gevolgen van de wereldoorlog karakteriseren thans de internationale situatie. Het eerste gevolg is de onbetwiste groei van de internationale rol en autoriteit van de Sowjet-Unie. Deze groei wordt verklaard door de leidende· rol van de S.U. onder leiding van den groten Stalin bij de vernietiging van net fascisme. Het tweede gevolg van de wereldoorlog is de diepgaande demo· cratische omwenteling in de wereld, in het bijzonder in alle landen, die van het Duits-fascistische juk werden bevrijd door het bloed en de offers van het Rode Leger. Het derde grote, belangrijke gevolg is de versterking van de eenheid der Slavische volken, die tezamen hun bloed vergoten hebben in de strijd voor hun vrijheid, geluk en onafhankelijkheid, een eenheid die gericht is op een hechte en duurzame vrede. Deze drie historische gevolgen betekenen een zeer hevige slag voor de imperialistische reactie en ondermijnen de positie van het imperialisme, vooral in Zuid-Oost Europa. Vandaar de gevoelens van onrust en vrees in de imperialistische en reactionnaire kringen in het kamp van de grote Westerse moge·ndheden." (G. Dimitrow in een rede voor het Centraal Comité der Bulgaarse Communistische Partij).
Versterking van het g·ezin
in de So"'jet· Unie doCYr S. J. Rubgers
Op 8 Juli 1944 werd in de Sowjet-Unie een nieuwe wet afgekondigd, ,.betrellende moeders, kinderen, huwelijk en echtscheiding". De omschrijving van het doel van deze wet luidt als volgt: .,de materiële hulp aan zwangere vrouwen, aan moeders van grote gezinnen en aan ongehuwde moeders te vergroten, de grote gezinnen te bevorderen en het moederschap en het kind te beschermen". Zoals bekend, werden ook vroeger reeds grote gezinnen door de Staat gesteund, hetgeen, ook algezien _van meer algemene overwegingen, logisch is, daar de moeder van een groot gezin geen betaal-de arbeid zal kunnen verrichten en de kosten van het gezin met het aantal kinderen toenemen. Zolang de vergoeding voor de arbeid in hèt productieproces geschiedt op de grondslag van prestatie en niet naar gezinsbehoelten, zullen dergelijke correcties wenselijk zijn. De verbetering bestaat nu daarin, dat de uitkering reeds bij de geboorte van het derde kind begint en behalve een bedrag ineens, ook een maandelijkse bijdrage wordt verstrekt van het 2de tot het 5de levensjaar van het kind. Een geheel nieuwe regeling betrelt de uitkering aan ongehuwde moeders, die volgens de vro~gere bepalingen recht hadden op alimenten van den vader ten behoeve van hun kinderen. Hier dienen we vooral te denken aan de gevolgen van de oorlog, waardoor tal van gevallen voorkomen, waarbij de vader àl niet meer in leven àl niet te vinden is, om nog niet te spreken van gevallen van verkrachting door vijandelijke soldaten e.d. Door de nieuwe wet wordt nu de uitkering rechtstreeks door de Staat overgenomen en vastgesteld op een bedrag van 100 roebel voor een kind, totdat dit -de leeftijd van 12 jaar heelt bereikt. Trouwt de betrellende moeder, dan blijft. deze uitkering van kracht en ook uitkeringen wegens grote gezinnen worden daardoor niet beïnvloed. Het spreekt vanzelf, dat -deze regeling vooral onder de gegeven omstandigheden voor de betrellende moeders een grote verbetering is, daar nu aan de moeders de zorgen voor het geregeld ontvangen van alimenten, die soms moeilijk of in het geheel niet te verkrijgen zijn, bespaard blijven. Bovendien heelt de ongehuwde moeder het recht haar kind in een kind.ertehuis te doen opnemen zonder enige vergoeding, waarbij dan de uitkering komt te vervallen. De moeder behoudt echter ten allen tijde de mogelijkheid het kind weer toch zich te nemen en de uitkering te ontvangen. Zoals uit de omschrijving van het doel der wet duidelijk blijkt is de strekking van deze wet niet alleen om te komen tot een billijkere en meer practische regeling voor moeder en kind, maar staat daarbij tevens op de voorgrond de wens tot het bevorderen van grote gezinnen. Dit blijkt ook uit de omstandighei-d, dat voor grote gezinnen onderscheidingen kunnen worden verleend. Het is op dit punt, dat de wet van verschillende zijden in West-Europa bedenkingen heeft gewekt. Wij zijn gewend te leven in een maatschappij, waar het vooruit:.!iicht van een groot deel der kinderen niet veel anders is dan moeilijkheden en ellende, waar de een de ander verdringt, waar werkloosheid en onvoldoende levenskansen een sterk en gezond geslacht demoraliseren en vroegtijdig doen verouderen. Wanneer hier door particulieren en door de autoriteiten gestreeld wordt naar grote gezinnen met het doel sterker te staan in de onderlinge vernietigingsoorlogen, dan is een felle verontwaardiging maar al te begrijpelijk. Wie dergelijke opvattingen gedachteloos overbrengt op de verhoudingen in de Sowjet-Unie, miskent het fundamentele verschil tussen beide werelden. Allereerst zal in een opstrevende wereld, waar plaats is voor iedereén en waar iedere nili'uw-geborene een perspectief van mogelijkheden en van een vrolijk leven voor zich heeft, het vraagstuk reeds een heel ander karakter hebben. Maar bovendien
341
treedt het ook vanuit een algemeen oogpunt beschouwd in een ander licht. Voor de Sowjet-Unie is het vraagstuk van de opbouw een kwestie van tempo, van inhalen en voorbijstreven van het pro,ductiepeil der imperialistische landen. De snelheid van dit oroces beslist telkens weer over het behoud van de vrede, zolang vijandig~ machte"n de socialistische Staat als zodanig bedreigen. Zou het daarbij toch tot een conflict komen,. dan beslist ook dan de productiecapaciteit en de kracht van het leger over het voortbestaan van de socialistische Staat. De ?et· soonlijke opofferingen die hiermede gepaard gaan hebben een geheel ander karakter en ook een andere invloed op de overlevenden, dan die gebracht in een vernietigingsoorlog van imperialistische en fascistische staten om de herverdeling van de wereld en de uitbuiting van afhankelijke volkeren.
*
In het licht van de algemene versteviging van het socialistische vaderland moet men ook zien de wetsbepalingen ,die tot doel hebben het gezrnsverband te ver· sterken. In de eerste periode na de Octoberrevolutie was het streven wat betrelt de verhouding van de vrouw tot echtgenoot en gezin er vooral op gericht, de oude knellende banden te verbreken en een volledige gelijkstelling van de vrouw, materieel en geestelijk, te verzekeren. Daartoe was nodig een zo groot mogelijke mate vah vrijheid in de huwelijkswetgeving met bindende bepalingen alleen in zoverre als deze de belangen der kinderen moesten beschermen. De volledige emancipatie van de vrouw kan thans als een voldongen feit worden beschouwd en is in de nieuwe grondwet verankerd. Onder de thans bestaande verhoudingen tussen man en vrouw blijkt intussen het gezinsverband in zijn nieuwe vormen uiterst waardevol, niet alleen voor de ouders zelve, maar ook en vooral voor de opvoeding van de kinderen, al wordt deze aangevuld door het gebruik maken van kin,dertuinen, kleuterscholen, enz. De ervaring heeft hier uitspraak gedaan en er bestaat bovendien generlei aan· leiding meer om een huwelijksverbintenis niet officieel te doen registreren, nu het knellende van de band (overblijfsel van het verleden) niet meer als zodanig wordt ondervonden. De nieuwe bepalingen laten wel!swaar de vrije ver-bintenis tussen man en vrouw toe, maar alle wettelijke rechten en verplichtingen, die uit een huwelijk voortvloeien zullen voortaan alleen verbonden zijn aan een huwelijk, dat geregistreerd is. Bestaande vrije verbintenissen kunnen worden geregistreerd met terugwerkende kracht. In verband met deze versterking van het gezinsverband is de echtschei-ding minder gemakkelijk gemaakt. De echtscheiding moet op verzoek van een der partijen aanhangig worden gemaakt bij een openbaar gerechtshof, waarbij een onderzoek en getuigenverhoor kunnen plaats vinden. Een poging tot verzoening moet worden ondernomen. Bovendien zijn aan de procedure niet onaanzienlijke kosten verbon· den, die een ondoordacht trouwen en weer scheiden zullen belemmeren. Wel zal de scheiding moeten worden uitgesproken, indien geen verzoening plaats vindt, maar de rechter bepaalt aan wie de kinderen worden toegewezen en wat beide partijen in de opvoeding van de kinderen moeten bijdragen, alsook wie de kosten van het scheidingscertificaat moet dragen, indien deze niet voor rekening van beide partijen komen. De vrijheid van het individu wordt op die wijze niet aangetast, maar wel blijkt uit deze wetgeving, dat de publieke opinie en de socialistische moraal zich verzetten legen een lichtzinnig gebruik maken van het recht tot echtscheiding. Het gezin vormt in versterkte mate .één der grondslagen van de socialistische samenleving, economisch gefundeerd op het systeem van vergoeding voor de arbeid in het productieproces naar de individuële prestatie, geestelijk als uit-drukking van de vastere eenheid, die alle delen van de Sowjet-Republieken samenbindt in de geweldige krachtsinspanning voor de opbouw en de verdediging van het socialis· lische vaderland.
342
Gebed om
.1~..--_W_IN_D-----.~1
door Tsjoen Tjam Jeh
Tijdens de geschiedenisles, waarbij hij op:ettend luisterde naar zijn bedaagden professor, die over de lotgevallen van het oude China uitvoerig praatte, voelde Tsjin het hart in zijn lijf een rolfel slaan. Hij trachtte de oorzaak e'r van op te sporen. Was de oude man boos op hem, omdat hij te laat was binnengekomen? Zeker niet. Het was een onnozele oude knaap, die altijd sentimenteel werd, zodra hij het kreeg over het oude China, het rijk van vrede en kunst. Overigens was de grijsaard vol zachtzinnige gevoelens jegens de jeugd, die haar studie in het eerwaardig Peking trots de Japanse bezetting voortzette. Was zijn oude moeder soms in haar dorp door de Japanners vermoord? Het leek heel onwaarschijnlijk: nog maar twee dagen tevoren had hij een brief van haar gekregen, waarin ze hem meedeelde, dat ze het goed maakte en wel in haar schik was met de gedachte, dat hij er in zou slagen, examen te doen en een loopbaan te kiezen. Wat was het dan toch, dat hem het hart zo heltig deed bonzen? Terwijl hij zich het brein afmatte en zat te piekeren, was de bejaarde pedel de klas binnengeslolt, met de lange pijp in de mond. De brave ou
*
Tsjin werd naar het stafkwartier van de Japanse gendarmerie gebracht. Onderweg kreeg hij ettelijke schoppen tegen zijn achterste. Ze deden hem nog pijn, toen hij plaatst moest nemen op een houten stoel, recht tegenover een afschuwelijken kerel met twee of drie snorharen, die in een klein kamertje achter de tafel zal De deur van het kamertje was gesloten, bewaakt door een anderen Japanees, een vetten en ruigharigen man, wiens wenkbrauwen wel twee borstels leken.
343
"Wat voert jullie organisatie alzo uit?" vroeg hem de man met de knevel, terwijijl hij zijn met bloed doorlopen ogen op Tsjin richtte. "We hebben je al heel langg gevolgd. Je hoeft er niet om te liegen." "Wat bedoelt u?" zei Tsjin, het hoofd oprichtend. Hij fixeerde zijn ondervrager,r, die op een struikrover leek "Ik studeer, Ik weet van organisaties niets af." "Niets?" schreeuwde de Japanees met een vrouwelijk ·schelle sopraan, die veehl weg had van het krassen van een uil, die zich op haar prooi werpt. "En dit dan?"'' En hij duwde hem een pamfletje onder de neus met het volgende opschrift:.: MEDEBURGERS, STA OP TEGEN DEN INDRINGER! Het pamfletje was onder··tekend: AFDELING PEKING VAN DE VADERLANDSE LIGA DER JONGEE CHINEZEN. Tsjin las het vliegende blaadje kalm door, zei niets; men zou gezworen hebben,1, dat hij nauwelijks begreep, wat hij las, zo onnozel stond zijn gezicht. Maar hijij wist, dat dit het werk was van Lily, de secretaresse van zijn groep. "Wat eenn reuzenmeid", dacht hij bij zichzelf; ze had toch maar kans gezien, het antiekee vocabularium van het klassieke Rijk van het Mi,dden om te smeden tot een1 vreesaanjagend wapen, dat de nationale bevrijdingszaak dienen kon. Hij had diee tekst persoonlijk goec!_gekeurd en was bijna ontdaan geraakt over het vurig enn strijdbaar sentiment, waarmee de woorden door,drenkt waren. Er was niets, daU Lily's karakter duidelijker typeerde. Hij begreep n·u meteen het doel van zijn1 gevangenneming: men moest hem sinds gistermiddag gevolgd hebben, toen hijij zich met de tram op weg naar school had begeven. Het pamfletje stak half uilt zijn zak op het ogenblik, waarin hij ,de hand in zijn jas had gestoken om geld~ te zoeken voor zijn kaartje. Een der passagiers had het bemerkt en er met onbe-scheiden blikken naar gekeken. Om alle verdenking weg te nemen had hij er een1 prop van gemaakt, die hij uit het raampje had gemikt, zoals men· zich van een1 nutteloos vodje papier ontdoet. Maar de onbescheidene had het waarschijnlijke direct opgeraapt. Tsjin had er een voorgevoel van gehad: in plaats van die avond~ terug te keren naar het familie-pension, waar al zijn vrienden woonden, had hijj de nacht in een logement doorgebracht. "Wie heeft dat geschreven? Dat zul je' je toch wel herinneren?" zei de snorre·baard met zijn krijsende stem, terwijl hij het pamfletje weer onder Tsjin's neuss duwde. Hij sprei,dde het vervolgens op tafel uit, waar hij het om zo te zeggen1 vastnagelde onder zijn korte, vette wijsvinger, die gedrongen was als een wan·· staltige peen. "Zeg me de waarheid," zo llonk de vreemde stem van den Japannerr eensklaps zachter. "Ik weet, jongetje, dat je onschuldig bent, je bent maar een1 blinde meeloper. Zeg me, wie ·dit ding heeft opgesteld en ik zal je je vrijheid! teruggeven." "Ik weet er niets van," antwoordde Tsjin. Hij wist, dat het geen zin had, den1 vijand tot zachtmoedigheid te bewegen. "Werkelijk niets?" begon .de Japanner, door woede gegrepen, hem aan te blaffen .. "Ik heb je voorman gearresteerd. Hij heeft alles bekend." Tsjin was bijna i~ lachen uitgebarsten, maar hij beheerste zich. De Japan~es loog;; zijn leugen was des te grover, omdat hij, Tsjin, zelf de voorman was. Maar hij wa~; er opgetogen over: het betekende, dat de Japanner niemand van zijn vrienden gepakt had. Hij stelde er zich mee tevreden, rustig te antwoorden: "Ik weet er niets van." "Sabrol" schreeuwde de Japanner, terwijl hij zich naar den kerel wendde, die wacht hield bij de deur: "Jij weet, hoe wij er een bekentenis uit moeten krijgen!"'
*
Het ruigharige individu, dat, gedrongen en zwaar als hij was, op een beroeps jiu-jitsu-vechter leek, naderde Tsjin, wiegelend als ··een logge eend. Een ogen· blikje bleef hij rechtop voor den jongen man staan en keek hem aan, als wist hij niet, wien hij voor had. Daarna klemde hij de tanden opeen en liet zijn gebalde vuist op het onbedekte hoofd van Tsjin neersuizen, waarna hij zijn gebaar onver· moeibaar herhaalde, alsof hij met een hamer op een gebedsklok sloeg. De jongen viel bewusteloos neer en bleef op de grond ineengerold liggen, als was hij een dode hond. Hierop schopte de Japanner hem een paar maal met zijn bespijkerde schoenen in de lendenen en wel met zoveel verwoedheid, dat hij er van begon te zweten.
344
,.Dat is voorlopig voldoende," zei de jiu-jitsu-expert grijnzend, terwijl hij zich tot den man met de knevel wendde. Vervolgens keerde hij zich om naar de ijskast, die in een hoek van het vertrek stond, en haalde er een karaf met koud water uit. Hij sprenkelde Tsjin zorgvuldig en met bijzÓndere behoedzaamheid, om het water regelmatig over zijn kledingstukken te verdelen. Nu leek Tsjin's lichaam, doorweekt, veel op een verdronken hond, die uit een nachtmerrie was gesprongen. Tsjin kwam langzamerhand bij; hij opende de ogen en zijn blik kruiste die van den snorreman • .,Ziezo , jonge man, zeg me de waarheid," zei deze, met een voldaan lachje . .,Ik weet niets," steunde Tsjin, zonder eigenlijk te weten, wat hij zei. De jiu-jitsu-expert ontstak een zwaar geparfumeerde reukwerkstok en hield die onder Tsjin's neus, terwijl hij hem de rook zachtjes tegen de neusvleugels wuifde. Hij deed het met de zorgzaamheid van een Almachtig God, die den door hem gekneden mens met liefde het leven in de lemen vorm blaast. Tsjin niesde eerst heftig, alsof hij tot nieuw leven ontwaakte. En toen werd hij stil, alsof hij niet meer was dan een zachtjes kreunende mummie ..... Alsof zijn ziel was overgevlogen naar een andere wereld, een nieuwe, kalme en wazige wereld, zonder mensen en mensenwreedheid, maar vol smaragden grasvelden, geboomten en kristalheldere beken, waarin vissen dartelden; hij werd Lily gewaar, die uit een bamboebosje te voorschijn kwam. Het was de Lily van zijn kinderjaren, zijn medescholier. Zij was zo liefl Zij glimlachte aan één stuk door. Zij wist niets af van alle menselijke ellende . .,Vandaag is het vaca~tie voor ons, Tsjin," zei ze, ·hem bij de hand nemend . .,Onze wiskundeleraar is ziek: Je hoeft niet op school te zitten en die droge sommen te maken. 0, Tsjin, kijk eens naar de morgenzon!" Op het grastapijt buitelde ze van blijdschap bij het gezicht van de zon, ,die aan de oasterhemel klom, eerst als een soort rosse stralenkrans opstijgend, daarna veranderd in een vuurbol, die de aarde liet herleven, de mist uiteenjoeg en alle levende dingen tot · het bestaan terugriep. Een damhert sprong uit groene heesters. Vissen schoten omhoog uit het water. Een leeuwerik zorg: .,Kom, Tsjin, laten we ook dansen en zingen. Maar Tsjin, wat nu, waarom h'uil je? Je hebt vandaag vrijaf. Je hoeft vandaag geen droge sommen te makenl" En Lily haalde een zakdoek, met blauwe violieren geborduurd, te voorschijn, om de tranen weg te wissen, die langs Tsjin's wangen stroomden.
Hij werd wakker. Zijn wangen waren inderdaad nat van tranen, maar in plaats van in een park bevond hij zich in een onderaardse cel met een minieme opening, die uitzag op een groot binnenplein, dat door muren omringd was en er verveloos, spookachtig en angstaanjagend uitzag. Tussen hem en de harde, kille cementvloer bevond zich niets dan de rietmat, waar,op hij lag. En hij begon zijn pijnlijke lendenen te voelen, het leek wel, of ze verstard waren en los zaten terzelfdertijd, zo los, ,dat hij de indruk kreeg, dat ze gebroken en ontwricht waren, dat ze nog maar door een onaanzienlijk stukje huid waren bijeengehecht En zijn wangen gaven hem een gevoel, als waren ze opge· blazen als rubber-ballen, die bij het minste geringste met een knal uiteenspringen. Zijn neusvleugels waren verschroeid en zaten vol bloed. Hij had zich willen bewegen, maar zijn machteloosheid belette het hem, en hij wist zich ellendig eenzaam. Alles was rustig, behalve dan dat een Japanse schUdwacht op de gang zijn vaste aantal schreden beschreef. Langs deze gang lagen achter tralies naast hem een rij van cellen. De gevangenen gaven geen teken van leven. Het waren vreemd· soortige wezens geworden. Men zou zweren, dat ze bij hun aankomst in het gevang hun stemgeluid verloren hadden. Tsjin had graag met iemand willen praten. Maar zelfs de beeltenis van Lily was vervlogen, verloren als zijn kinder· jaren. Boven hem liet het kleine venstertje een eentonig stukje hemel zien, dat bij het kijken nog troostelozer leek:De ijzeren tralies daarvan leken stug en kil en onwrikbaar. Plotseling liep een rilling over zijn rug. Hij begon te begrijpen, waar hij was. Hier hadden duizenden en duizenden jonge patriotten hun leven beëindigd..... met al hun vage en grootse denkbeelden over de toekomst van het mensengeslacht en hun liefde voor het vaderland, voor hun medeburgers. Ook hij zou hier zijn
345
'j
bestaan beëindigen. En toch was hij nog maar net gaan leven, hij had nog maat t net de warmte en de levensdrift van het bestaan geproefd. 0, kilte van deze! plekt.. ... Er bleef hem misschien nog één oplossing over: zijn volk verraden en zijn1 ziel verkopen aan de Japanners. Maar wat was dan nog de moeite van het leven1 waard? Waarvoor had hij eigenlijk geleefd? Terwijl hij opzag naar de zwarte! tralies - de stomme tralies! - voelde hij voor het eerst in zijn leven zijn harlt zwaar worden en zijn ogen stroomden vpl. Hij herinnerde zich de laatste woorden van zijn vader, die zijn moeder hem, toen1 hij een kind was, steeds weer had moeten voorzeggen. De oude man had zijn1 jeugd gewijd aan het oprichten van een Chinese republiek; hij was doodgegaan1 direct of bijna direct na zijn bevrijding uit de Mandsjoe-gevangenis, waarin hijj het beste en werkzaamsta deel van zijn bestaan gesleten had. Toen hij stierf, had! hij de handen van zijn vrouw in de zijne geklemd en gestameld: ,.Ik sterf, maarr een macht van mensen zal er voor zorgen, dat er een vervolg op mijn leven1 komt." 1 Dat was het, ieder leven was een bestendiging van het geschapene, dacht Tsjln1 eensklaps bij zichzelf, alsof er een scherm voor hem opging; ik ben maar eem . nietige cel van het geheel en ik heb mijn taak volbracht zo goed ik kon. Lily, de! secretaresse van de organisatie, zal op haar beurt mijn werk voortzetten. Ze :zaV zeker door onze vrienden worden aangewezen als mijn opvolgster: het is een1 bijzonder meisje. Hij dacht aan Lily's levendigheid, aan haar slagvaardigheid, haarr waakzaamheid, aan haar begrip voor al de vrienden, en bovenal aan haar geest·· driftige vaderlandsliefde, haar liefde voor de verdrukten. Als in een visioen hoorde! hij haar sterke lach! Een lachen van kristal, helder als de voorjaarszon, vol ver·· trouwen als de ziel van China zelf .......
*
De deur van de cel werd opengedaan, en er kwam een einde aan zijn extatisch! denken. Drie politiekerels met rode armbanden waren binnengekomen; zij namem de traliewanden van twee aangrenzende cellen weg en sleepten er. twee jongeluii uit. De deur viel rinkelend achter hen in het slot. Het was nu zo schemerig, datt hij nauwelijks nog het benarde stukje lucht door het gat in de muur kon zien. Hijj hoorde een commando: ,.Vuur!" op de binnenplaats. Er knetterden vuurwapens .. Vaag gerucht van iets, dat viel. Hij ~ist, dat het de vallende lichamen warem van de twee jongelui, het einde van liun cel-bestaan. Haastig scheurde Tsjin eem blaadje uit zijn zakboek en vliegensvlug, als kon hij elk ogenblik wellicht van zijm vermogen tot schrijven beroofd worden, krabbelde hij enkele woorden neer: ,.Zett mijn leven voort, Lilyl Zet mijn leven voort, Lilyl" Daarna bad hij, dat er eem stormwind zou ontstaan, sterk genoeg, om het blaadje papier door de muur·· opening te zuigen en weg te ·dragen langs de straat, naar Lily toe ..... Maar de nacht gleed voorbij zonder één aasje wind .Het werd ochtend en de zon begon te fonkelen, de vogels zongen en de man in het zwart kwam hem halen, om hem naar de folterkamer te brengen. Hij ging zitten aan tafel tegenover den Japanner met de knevel. De Jap grinnikte, waarbij hij zijn gele, onregelmatige tanden liet zien: ,.En, wat voor indruk heb je gekregen van je leven gisteravond!" zei hij. ,.Was het nogal naar je zin? Vertel eens, jongetje," - en hier steeg zijn stemgeluid weer tot sopraan - ,.wat je allemaal van je organisatie weet. Dan laat ik Je vrij. Ik weet we/, d~ jongelui dikwijls heethoofdig zijn, zonder dat ze toch van plan zijn, in opstancl:l te komen tegen he! gezag van Zijne Majesteit den Mikado." Tsjin keek nu eens naar den cynischen kwelduivel, dan weer naar den ruighàrige, wachtpost bij ·de deur, en hij kreeg een gevoel van iets belachelijks, dat her. ergerde en mistroostig stemde tegelijkertijd. Ook dit waren celletjes van ee1 groter geheel, maar vernielzieke cellen. "Wat mij aangaat, ik ben patriot," ant woordde Tsjin met vaste stem. ,.Meer weet ik niet." "Dus je wenst me niets mee te delen?" De Japanner grijnsde. "Vergeet nie, dat we het heel druk hebben. We kunnen nTet te veel tijd aan jou vermorsen." "Ik heb u niets mee te delen," antwoordde Tsjin op een toon, •die onderwarpin aan zijn lot uitdrukte. Hij wist, dat hij geen keus had; hij bevond zich in hande van den vijand. Zijn vader had zich opgeofferd voor een nieuw leven, het leve van zijn volk. Hij zou hetzelfde doen. "Ik heb u volstrekt niets mee te delen, voegde hij er met forsere stem aan toe.
346
De jiu-jitsu-specialist liep naar een soort wapenrek, dat naast de deur hing, en haalde er een lange zweep van buigzame gummi met. twee riemen uit. Hii liet die met zoveel vaardigheid en gemak om Tsjin's hoofd heen kronkelen, dat Tsjin onmiddellijk ter aarde stortte, waar hij als een -vod bleef liggen, zonder dat de kwelgeest zich daarmee tevreden stelde. Tsjin lag op de kille vloer, met onbedekt gezicht, zonder een kik, zonder protest, zonder zelfs de minste uitdrukking van pijn. Hij had zijn gevoel verloren. De slagen rege"'den neer op zijn hoofd, zonder weerstand te ontmoeten, zij maakten een dof gerucht en de littekens van de kwetsuren tekenden zich geel, purper en paars af. "Zo, dat is voor vanavond weer voldoende," zei de knevel en stak een cigaret op. "Hij deugt nergens meer voor."
*
Toen Tsjin bijgekomen was en met de grootste moeite zijn schrijnende ogen opsloeg, kon hij niets meer onderscheiden. Hij bevond zich weer in zijn cel, het was nacht. Hij voelde zijn zwaar hoofd, zo zwaar, dat de pijn er van zelfs niet meer tot hem doordrong. Het scheen hem, dat hij te midden van wolken vloog, dat hij ronddoolde in het rijk van den Keizer der Schemeringen, dat hij voortdeinde op een rivier, die de wereld van den mens scheidt van de wereld der geesten. ,.Zou ik dood zijn?" Maar er was iets, dat hem als een sein van het leven de oren deed spitsen.-Achl het waren de krekels, die sjirpten in de spleten van de muur. Hij vernam ook de voetstap van de wachtposten, een dreigend r_hythme. Ja, hij zat gevangen. Waar was toch die minieme opening, de enige verbinding van dit onderaards hol met de were(,d der mensen? Hij tilde het hoofd op en bemerkte het kleine ronde luchtgat waarachter sterren glimlachten. Leven! Ik leef nog steeds, zei hij bij zich zelf: En hij herinnerde zich het stukje papier, waarop hij geschreven had: "Zet mijn leven voort, Lilyl zet mijn leven voort, Lilyl" 0 Lily, je m6ét mijn laatste woorden lezen! Nog eens bad hij, dat er een wind mocht -opstaan, een wervelende ademtocht, die het papiertje naar haar toe zou dragen. Maar de nacht was vredig, vredig als de eerste morgen in het Paradijs. En de tralies van zijn cel werden onverhoeds weggenomen, terwijl de sterrenlucht, hoog bovenhem, bleek glimlachte. Drie gendarmes met rode armbanden tekenden zich af in het schijnsel van hun zaklampen. Een van hen sprak Tsjin toe :"Sta op, hond, we zullen een eind aan je lijden maken." Tsjin begreep, wat er volgen zou. Hij stond op en trachtte moedig te glimlachen; hij wist wel, dat hem niets anders meer restte. Maar zijn hart was zwaar van een druk, die hem de lippen versteende. Begeleid door de drie mannen verliet hij de cel, om naar de binnenplaats te gaan; en onder het lopen mompelde hij in zijn machteloosheid en bijna als een zucht niet anders dan: "Er waait geen wind, er waait geen wind!" ·
"Maar de vijver is van mij", zei ling Tan zonder na te denken, want aiïe jaren van zijn leven sedert hij een kind was had hij vis uit deze vijver gehaald en vis was hun voornaamste vleesgerecht. "Niets is van jou(" blafte de man. "Zullen jullie dorpslui dan nooit leren, dat jullie overwonnen bent?" Ling Tan hief zijn hoofd weer op. Hij sloot zijn lippen over zijn tanden om zijn leven te redden, maar hij keek den kleinen man in de ogen. "Neen", zeiden zijn ogen, wij zullen nooit leren, dat wij overwonnen zijn" en "Neen" zei zijn opgeheven hoofd en "Neen" zei zijn gehele uiterlijk tegenover die mannen. Maar zijn stem sprak niet, omdat hij wist, dat hij als levende al zijn land kon beho-uden, terwijl hij als dode slechts zoveel kon behouden als waarin hij begraven kon worden. Hij herinnerde zich, dat Jade hem eens verteld had, dat er maar één maan en éné zon voor allen was. Hij· was verrast en vol ongeloof geweest, toen hij dit voor het eerst gehoord had, maar nu kwam het bij hem op, dat het wel zo kon zijn, als zij zei, dat de mensen aan de andere kant van de wereld de zon 's nachts hadden en dat zij overdag de maan hadden en zo werd de hemel door allen gedeeld. "Zo moesten wij de aarde delen", dacht hij. Uit: Pearl Buck: Dragon Seed (Drakenzaad), dat de strijd der Chinezen tegen de Japanse bezetting behandelt.
347
Inspiratie traditie en
door
J. A.
N. Knuttel
Het ligt In het algemeen niet op de weg van ons tijdschrift intreeredes van professoren te toetsen. Maar iets anders wordt het, wanneer in zulk een rede zich het streven openbaart, ten aanzien van zekere wetenschappelijke verworve1· heden de klok terug te zetten en zich van sommige problemen al te maken net het introduceren van min of meer mystiek geïnterpreteerde begrippen. Zulk en rede was het, waarmee Dr. H. van der Waal het hoogleraarschap in de kurtgeschiedenis te Leiden aanvaardde en daartegen past een protest, dat we'er dia\ te steunen op een weerlegging. Gelukkig kan dat zonder een nieuw boekje :e schrijven, daar het kwaad zich concentreert in enkele leidende gedachten. Volgens dr. Van der Waal behoort de kunst tot een geheel ander rijk dan Ie gebeurtenissen des dagelijksen levens. Kennis der historische omstandigheden brengt ons op haar gebied niet verder. Zij kan ons leren waar de "eilandet" liggen, maar niets van hoe het er op die eilanden uitziet. Het voorbeeld waarmee de hoogleraar zijn stelling toelicht, is niet anders te noemen dan kinderachtg: wij komen niets nader tot Frans Hals, als wij meer weten van de regenten vm hofjes en andere instellingen die hij schilderdel Elk commentaar. is aan zo'n uit· vlucht verspild. 1 ) Op het standpunt kom ik nog terug, maar ik wil alvast vragm, waar V. d. W. blijft met de van materiaal, gereedschap en eisen der practijk in haar vormgevillg en versiering afhankelijke gebruikskunst, hoe hij zich de onaarce ontwikkeling van het schilderij via het altaarstuk uit de muurschildering voorste? Als de elementen waaruit een kunststuk ontstaat ziet V. d. W., uiterst simplistis«h, inspiratie en traditie. Wat hij zich onder inspiratie voorstelt, komen wij niet te weten. Het woord zegt blijkbaar genoeg. In elk geval vertegenwoordigt zij h.et "andere rijk". Met de traditie zit hij wel wat in zijn maag, want een aards element laat zich niet geheel wegredeneren. Hij gaat dan ook In alle ernst in op de vraag of inspiratie en traditie wel verenigbaar zijn. Inderdaad, volgens zijn zienswijze kan de inspiratie het best zonder traditie al. . Wat is inspiratie? Ik zou willen zeggen: een emotionele verhoogde werking, op een direct doel gericht, van bepaalde geestelijk geleide functies. Deze toestand kan opgewekt worden door verschillende aandoeningen, zoals vreugde of smart, bewondering of verontwaardiging, liefde of haat, wedijver. Deze worden op hun beurt veroorzaakt en wel in den regel door dingen des dagJeijksen levens. Om een simpel voorbeeld te geven: hoeveel jonge mensen zonder aanspraken op dichterschap gaan niet eens een dichterlijke ontboezeming maken als ze verlielfd zijn - een tamelijk vleselijke oorzaak! Het "andere rijk" ligt gelukkig nogal dichtbij. Ja maar, kan iemand zeggen, dergeliJk gellefhebber heeft niets met inspiratie te maken, die juist de echte kunstenaar stempelt. Maar die den veldheer, den staatsman, den schaker, den uitvinder ook niet vreemd isl Wil de heer V. d. W. het gebruik van inspiratie beperken tot het vermogén dingen van betekenis te scheppen, dan zal ik hem niet verbieden kwantitatieve verschillen in kwalitatieve te laten overgaan, maar een scherpe grens voor het "geheel andere" rijk zal hij niet vermogen te trekken. 1 )V. d. W. gebruikt vaker verwerpelijke argumenten. Zo wanneer hij zich van de
literatuurgeschiedenis afmaakt, door ze èf biografisch èf interpreterende filologie te noemen. Of wanneer hij een methode verwerpt op grond van een fout die ·er mee gemaakt is.
348
Vanwaar echter het verschil tussen de waardeloze en de meer ol minder waardevolle inspiratie? Mij dunkt dat niemand mij zal tegenspreken als ik zeg: het hangt af van geestelijke 1 ) capaciteiten en geestelijke inhoud. Die capaciteiten zijn als mogelijkheid aangeboren, gericht door ontvangen indrukken en gewekte. senti· menten, ontwikkeld door oefening. De dingen 'des dagelijksen levens hebben hierwel wat mee te maken! De geestelijke inhoud wordt verworven uit de verwerking van ' eigen ervaringen en lering van anderen. De lering wordt gekozen volgens de gerichtheid of voorgelegd door de omstandigheden. Hoe wij het wenden of keren, van de maatschappij komen wij niet los. Inmiddels zijn we aardig in de buurt van de traditie van den heer V. d. W. aangeland. Inderdaad, in veler geestelijke inhoud speelt de traditie, dat is de gehechtheid aan waarden, opvattingen, gewoonten uit het verleden, een zekere rol. Het verschil is echter, dat de heer V. d. W. de traditie niet ziet als een element In een veel groter geheel, te weten de geestelijke inhoud, en dat hij alleen aan k u n st tradities als bepalende factor denkt. Hij ziet de ontwikkeling der kunst als volkomen zelfstandig. Maar hoe hoog men ook de betekenis van de traditie aanslaat, hoeveel invloeden en navolgingen men ook ziet optreden, een ontwikkeling kan men délaruit nooit verklaren, alleen bepaalde beperkingen in de ontwikkeling, grenzen waarbinnen zij zich beweegt. De ontwikkeling berust juist op een doorbreken van de traditie. Nu zal de heer V. d. W. wel niet menen, dat een nieuwe richting ontstaat ·doordat, door een volkomen mystieke oorzaak, opeens gelijkgerichte inspiraties optreden. Volgens zijn beschouwing zou men moeten aannemen, dat .iemand toevallig een Inspiratie krijgt, waarvan het wezenlijke als een soort versgebakken traditie door tal van anderen bij hun eigen inspiratie wordt ingelijfd. Als psychisch proces vrij . wonderlijk, maar ook niet kloppend met de feiten. Grote stromingen, zoals impressionisme, expressionisme, surrealisme, zijn niet scheppingen van één persoon, maar ontspringen elk (als voortontwikkeling en reactie) in meerdere elkaar niet rakende en met uiteenlopende middelen werkende milieux. Hun snelle verbreiding is (voorzover zuiver) geen eigenlijke navolging op aasthetische gronden, maar aanvaarding als het gezochte uitdrukkingsmiddel van bepaalde stemmingen, van bepaalde drang, van bepaalde overtuigingen. De menigvuldigheid van het optreden van zulke overeenkomstige behoeften tot uiting, van zulk een overeenkomst in geestelijke sfeer, kan niet anders zijn dan een mulschappelijk verschijnsel. Ook al niet blijkens de weerklank bij een groter of kleiner publiek. In de meeste gevallen Is hun werkwijze de kunstenaars zelf als uitvloeisel van de tijdgeest bewust en vaak weten zij aan te wijzen welk geloof ol ongeloof in de gang der mensheid, welke kijk op het leven zij tot uitdrukking zoeken te brengen. Wij moeten ons echter we'l hoeden het "maatschappelijk verschijnsel" te simplis· tisch te zien. Bij de individuen laat het zich niet zuiver gelden, maar treedt op als hestanddel van een complex. 2 ) Dit verklaart zowel de nuanceringen binnen een richting, het feit bijvoorbeeld dat surrealisme zowel reactionair als progressief kan zijn, als de veelvuldige overgang van de ene richting naar de andere, door ver· schulvingen binnen het individueel complex. Het maatschappelijk verschijnsel echter wordt gevormd door het gemeenzame in die complexen, het restant van deze Is natuurlijk ook van maatschappelijke oorsprong en kan, in andere groeperingen van personen als iets nieuws optredend, eveneens verschijnsels helpen vormen. Er ZOIJ over deze dingen en in het algemeen over deze rede nog veel te zeggen zijn. Maar het was er mij slechts om te doen, ook onze stem we'er eens te doen horen tegenover blijkbaar in wetenschappelijke kringen opnieuw het hoofd opste· kende dierbare wanbegrippen. Daarnaast wil ik deze praktische vraag aan de or'de stellen: Prof. Van der Waal heeft zich welbewust afgewend van de. kunstge,chie· denis en zijn hart verpand aan de kunstwetenschap, speciaal de Ikonologie (leer der voorstellingen). Dit vak is slechts van belang voor een handjevol specialisten, kunstgeschiedenis Is echter voor aanstaande leraren in geschiedenis en zelfs In talen van hoge waarde. Wat moet daar In Lelden van terecht komen? 1)1k geel er mij rekenschap van, dat niet uitsluitend geestelijke capaciteiten in het
geding hoeven te komen, doch daarop kan ik nu niet ingaan.
i) Dit woord niet in pathologische zin.
349
TWEE SOORTEN
* Revolutionnairen
Uit Maxim Gorki's werken (Overgenomen uit "Opwaarts")
De Eeuwige Revolutionnair Wanneer men de arbeid van onze hedendaagse revolutionnairen gadeslaat, kan~ men onder hen twee typen onderscheiden, .,de eeuwige", en .,de ge Ie·g e n h e i d s" revohitionnairen, de r·evolutionnairen van vandaag. De eerste vertegenwoordigd het revolutionnaire beginsel en is de geestelijke erf.:. genaam van de ideeën die de mensheid steeds bewogen hebben op haar wego tot de volmaking. Deze ideeën zijn niet alleen in zijn verstand, maar ook in zijn1 gevoel en zelfs in zijn onderbewustzijn belichaamd. Hij is een levende schakel in de oneindige keten van ideële krachten, en in zijm gevoelens en overtuiging blijft onder alle denkbare sociale ordeningen altijd ietss onbevredigd, omdat hij weet en gelooft dat de mensheid de kracht heelt om tolt in het oneindige uit het goede het betere voort te brengen. Hij heelt zijn eeuwige jonge waarheid lief met vurige liefde, maar niet op zult« een fanatieke wijze, dat hij haar tot elke prijs aan de mensen zou willen opdringen,, die nog door de oude dode waarheden gevangen gehouden worden, of aan helt verleden hangen met hun gehele hart. De. mensheid is trouwens voor hem eem onuitputtelijke geestelijke kracht, die onophoudelijk nieuwe gewaarwordingen., gedachten, ideeën, dingen en levensvormen scheppen kan. Hij zou de wereldziel, voor zover die leeft in de hoofden aller aardbewoners., willen bezi·elen en prikkelen. Terwijl hij dit doet, het eeuwig waarachtig revolutionnaire doel nastreeft, is hijj niet in staat enig geweld te gebruiken behalve in het allernoodzakelijkste revaiJ. en doet het dan nog alleen met innerlijke weerzin, die hij volgens zijn natuull' tegen elke gewelddaad heelt. Hij weet zeer goed hoe waar de opmerking v1111 een der grootste Russische denkers is, dat het vreselijkste en het ongelukkigste der wereldgeschiedenis hierin bestaat, dat de mens een gruwelijk gefolterd wezen is gefolterd door de natuur, die hem geschapen en in de wereldwoestijn als eem dier tussen andere dieren geplaatst heelt· en hem door zijn ontwikkeling en ver~ volmaking slechts dezelfde voorwaarde verleend heelt als ieder ander dier, gefolterd door de goden, die hij zich in zijn blijde ogenblikken en In zijn vrees voor de natuurkrachten al te vroeg haar zijn beeld geschapen heelt, verschrikkelijk gefolterd door zijn sterkere of sluwere medemensen, het gruwelijkst gefolterd door ,zich zelf, door zijn eeuwig heen en weer slingeren tussen het oude dier en de nieuwe mens. De eeuwige revolutionnair kent echter geen persoonlijke haat tegen de mensen, hij kan zich ,altij-d boven het persoonlijke verhellen en elke kleingeestige wraak~ zucht over het lijden dat anderen hem toevoegen bij zich zelf onderdrukken. Zijn ideaal is de mens als een physiek sterk en .schoon dier, en moet in overeenstemming zijn met de geestelijke mens. Het menselijke • is het geestelijke en .alles wat door de rede g.eschapen wordt. Op de werkelijke rede berust de wetenschap, de kunst en het bewustzijn van eenheid in doel en belangen, dat ,zich in steeds grotere krlnaen van mensen baanbreekt De eeuwige revolutionnalr streelt er naar met al zijn geestelijke krachten om dat bewustzijn te verdiepen en te verbreden, opdat het de gehele mensheid moge omvatten. Alles wat de mensen en volken, rassen en standen scheidt moge vernietigd worden en alle mensen mogen zich verenigen tot een groot gezin van werkers, die alle schatten en vreugde des levens voor elkaar voortbrengen. De verandering der sociale levensvormen is voor den eeuwigen revolutionnair slechts een trede op de oneindige ladder waarlangs de mensheid omhoog moet
$tlj1en. Hij vergeet nooit, .dat alleen dàarin de betekenis van de historische vooruitgang bestaat, in welk proces hij niets anders is dan een der ontélbare noodzakelijkheden. De eeuwige revolutionnair is de geest, die voortdurend bezig is te werken in de 'hoofden en zenuwen der mensheid. Soms is hij een genie, dat door hem zelf gevonden waarheden weer omverwerpt en in haar plaats weer nieuwe schept'. Soms is het een bescheiden mens, die het rustige bewustzijn zijner kracht bezit en in wien een heimelijk, dikwijls bijna on· zichtbaar vuur brandt, dat de wegen der toekomst verlicht.
De revolutionnair van vandaag De revolutionnair van vandaag is een mens, die alle sociale beledigingen en krenkingen, welke hem door anderen worden aangedaan, bijzonder zwaar' op• neemt, terwijl hij de hem door de tijdgeest aan gebrachte r·evolutionnaire gedachten louter met zijn verstand in zich opneemt, blijft hij toch in zijn innerlijk wezen conservatief voelen en vertoont aldus het tragisch-komische schouwspel van een wezen, dat alleen hiervoor op de wereld is om de revolutionnaire ideeën te verminken, te schenden en ze in hun grootmenselijke human·e strekking belachelijk te maken. Om te beginnen voelt hij zich daarvoor reeds gekrenkt, omdat hij onbegaafd en zwak is, of omdat men hem beledigd, in de gevangenis gezet heeft of uit 't 'land verbannen heeft en hij het moeilijke leven van een politiek vluchteling heeft moeten lijden. · Hij zit vÓI wraakzucht als een spons met water en is van plan de hem toegevoegde krenkingen honderdvoudig. te vergelden. De ideeën, die hij alleen met zijn ver• stand zich eigen heeft gemaakt ·~n die niet zijn zielsbezit zijn, staan met zijn handelingen in lijnrechte tegenstelling. Zijn strijdmiddelen zijn dezelfde als die zijn tegenstanders in de strijd tegen h·em gebruikten, andere wapens kent hij niet. De tijdelijke opstandig geworden slaaf van een straflende wraakzuchtige God kan de schoonheid van een barmhartig vergevensgezinde God onmogelijk begrijpen. Hij voelt zich in 't geheel niet organisch verbonden met het verleden en houdt zich zelf voor geheel onafhankelijk, terwijl hij inderdaad gebonden wordt door het zware conservatisme zijner dierlijke instinkten en gevangen zit in een net van persoonlijke gevoeligheden, waar hij zich niet bovenuit verheffen kan. Zijn opvattingen brengen hem er toe, dat hij in de mensen en in het leven aU.een maar de negatieve zijde ontdekt. In het diepst van zijn ziel veracht hij de mensen, terwille van wie hij meermalen moet lijden, maar die te veel met hun eigen leed bezig zijn, om het lijden van anderen op te merken en te waarderen. De revo· lutionnair van vandaag werkt weliswaar mede om de uitwendige vormen van het maatschappelijk leven te veranderen. Mocht het hem ooit door een wonder of een gewelddaad gelukken nieuw leven te scheppen, dan zou hij zelf de eerste zijn, die zich in die atmosfeer van dat nieuwe leven vreemd en vereenzaamd zou voelen, want hij is naar zijn wezen geen socialist, maar individualist. Hij behandelt de mensen zoals een onbekwaam geleerde bij zijn wrede weten· schappelijke proefnemingen honden en kikvorsen behandelt, alleen met dit verschil, dat die geleerde althans nog die proefdieren martelt met het doel de m,ns· heid te dienen, terwijl de revolutionnair van vandaag bij zijn experimenten niet altijd oprecht is. De mensen zijn voor hem een des te bruikbaarder materiaal, lîoe minder ze zelfstandig denken. Wanneer echter hun persoonlijk en maatschappelijk zelfbewustzijn in verzet komt tegen de uiterlijke formele uitingen van revolutlonnaire gezindheid, dan deinst de revolutionnair van vandaag niet terug de protesterende te dreigen met bestraffing zoals vertegenwoordigers van dit type dan ook doen. Hij is een gevoelloze asceet, hij verminkt de scheppende kracht der revolutionnaire idee. Daarom kan hij nooit de schepper van de nieuwe· geschiedenis noch haar ideële held zijn. Ligt misschien zijn betekenis hierin, dat hij, terwijl hij in de massa de dierlijke instinkten opwekt, tegelijk de dood der dierlijke beginselen helpt verhaasten, want wreedheid maakt de mens zat en wekt op, ·den duur een gevoel van afschuw voor zich zelve, en in die afschuw ligt haar doodvonnis.
Boeken en Tirochures Prof. Dr. P. J. Bouman: SOCIALE SPANNINGEN. (Uitgeverij H. J. Paris. Amsterdam, 1946). Dr. Souman heeft voor zijn intreerede aan de Rijksuniversiteit te Groningen, waar hij de nieuwe leerstoel voor sociologie zal bezetten, het bovenstaande on• derwerp gekozen. Als kenmerken van sociale spanning noemt hij: massaliteit, duurzaamheid en latentheid. Zij is een psychische gesteldheid, die zich kan ontladen in revoluties, klassenstrijd, enz. Marx, de theoreticus van de klassenstrijd, is z.I. te ver gegaan in zijn generaliseringen; zijn b!!grip klassenstrijd is te vaag en eenzijdig en hij zjet het verband tussen economische en sociale factoren te eng. De moderne sociologie kan volgens Souman het marxistische klassebegrip en de historisch materialistische visie op de ontwikkeling der mensenmaatschappij niet meer aanvaarden . .,Marx verwart de symptomen, die de aanwezigheid van sociale spanningen verraden, met klassenstrijd als zodanig", aldus Souman (blz. 11). Het is typerend, dat de schrijver voor de staving van zijn standpunt Hendrik de Man als kroongetuige aanvaart, de Man, die In zijn boek .,De psychologie van het socialisme' (1929) heeft gepoogd om de marxistische opvattingen omtrent klassebewustzijn en klassenstrijd te weerleggen. Gelijk bekend, is deze voormalige grootheid uit de Belgische Werkliedenpartij verwijderd wegens zijn pro-nazi-. houding tijdens de bezettingsjaren, zodat hij thans in ballingschap zijn overpeinzingen over het wedervaren van een beginselloos politicus kan ·voortzelten. De schrijver haalt voorbeelden aan uit de sociale geschiedenis van Nederland in de vorige eeuw en staat in het bijzonder stil bij de spoorwegstakingen van 1903. Hij lanceert ~e stelling, dat bij stijgende welvaart het klassebewustzijn vaak toenam en omgekeerd, - een zeer discutabele en in leder geval te schematische bewering, zodat het verwijt v.an schematisme, dat Souman aan Marx maakt, hier op hem zelf terugslaat.
;,
In het voetspoor van de Man alweer inntroduceert Souman de begrippen deer massa-psychologie in de wetenschap deer sociale verschijnselen. He\ k\assebe'!lust• zijn der arbeiders verklaart hij als een Jit minderwaardigheidsgevoelens voortgelcomen psychische reactie. Hij meent nlfs ,.dat de ondernemers door hun bevoorrechte maatschappelijke positie meer de redelijkheid in acht kunnen nemen dan de groepen, die door hun klasse-ressentiment geneigd zijn samènwerking van de hand te wijzen" (blz. 21). Van dictatoriale bewegingen, waaronder het Duitse nationaal-socialisme is te verstaan, waagt Prof. Souman nog. te gelulgen, dat zij .,bij een sociaal-vooruitslre· vend program (I) dikwijls toch een colnservatieve inslag vertoonden (blz. 2). Het is op zich zelf verheugend, dat ll>r. Souman opkomt voor het belang van de sociologie als de jonge wetenschap van de maatschappelijke werkelijkheid. Uit zijn oratie blijkt echter, dat hij nog net volkomen ontgroeid is aan een denkwij:e in totalitaire zin. Hendrik de Man is wf een zeer slechte gids, voor wie het mat• schappelijk gebeuren van onze tijd ril doorgronden. Hij is van de socialistisae theoretlcl waarschijnlijk een dergenen, tie het minst wezenlijk tot de verrijking 'fn de kennis der sociale verhoudingen heft bijgedragen en het snelst zal worden vrgeten. Verheugend Is ook, hoezeer de leer van Marx door Souman als een der toomaangevende factoren In de ontwikkeling der gehele maatschappijwetenschap gezien wordt; zijn gehele betoog Is daar· door eigenlijk een polemiek met let marxisme geworden. Misschien dat wmne·er Dr. Souman eens meer aandacht wi\ schenken aan de klassieke werken van Marx, Engels en lenln en de modene marxistische 1iteratuur in het buitenlad, dan ook zijn tekening van het marxiste aan waarheidsgetrouwheid en zijn vAe op de maatschappelijke strijd aan die~e wint.
A. F. Mellink.
BEZOEKT UW BOEKWINKEL
Pegasus LEIIDSCHESTRAAT 25
-
AMSTERDAM-C.
-
TEL. 35957
-
GIRO 173127
.Ruime keuze Marxistische lectuur, o.a.: K. MARX!FR. ENGELS
Het Communistisch Manifest
(0,60
Het Socialisme v. Utopie tot Wetenschap
f 1,00
Het Imperialisme
f 1,00
FR. ENGELS
W. I. LENIN
J. W. STALIN
, Enige Vraagstukken van het Lepinisme Over de Grondslagen van het Leninisme
f 0,75 f 0,75
W. I. LENIN
Staat en Revolutie A. F. MELLINK Pioniers der Arbeidersbeweging
f 0,75 f0,50
J. W. STALIN
Redevoeringen en Legerorders
f 2,75
T. A JACKSON
Waarom Socialisme
f0,95
Binnenkort zullen verschijnen: W. I. LENIN De Linkse Stroming e. Kinderziekte v. h. Comm.
f0,75
Mr. PRINS-WILLEKES
Tactiek in de Opvoeding W. GROSSMANN De Slag om Stalingrad
f 0.40
f 2,90
Kranten en tijdschriften in het Nederlands, Frans, Engels en Russisch
-----------------
Bestellingen telefonisch, per giro of postwissel worden franco uitgevoerd
In verband met de vacantie van onze Redactie en Administratie vervalt het September-nummer. Zowel het October- als het November-nummer zullen in een omvang van 48 blz. versc"ijnen. Prij& van clit en het volg. nr. 45 ct. (ook voor mnd.alll.)
Over problemen van vandaag en morgen . . . ne
, .••
_!!!Je weekblad onder hoofdredactie van mr. P. E. Eldering, Theun de Vries en mr. H. P. L. Wiessing. Tot de redactie en vaste medewerkers behoren verdeo.m.: L. P. J. Braat, Marius Flothuis, dr. A. de Froe, A. F. Mellink, Lex Metz, Ph. Pos, mr. Ph. Th. v. Raaltt . (Theo}, dr. A. Romein-Verschoor, Nico Rost, J. v. San\en A. F. Willebrands Jr. Abonnementsprijs per jaar f 8.- ; eveneens te voldoel per half jaar à f 4.- of per kwartaal à f 2. - . Losse nummers f 0.25. Proefnummers worden op aan vraag gratis toegezonden. Adres redactie en administratie: Keizersgracht 520, Amsterdam-C., Telef. 30709-33709 ZESDE JAARGANG: "DE VRIJE KATHEDER" IN VERGROOT FORMAAT !
(INHOUD
van dit nummeT
J. Schalker: Waarom geen troepen naar Indonesië? M. Joesoef: De Nationale Revolutie in Indonesië ........................ . F. Baruch: Het solidarisme ................................................................. . S. J. Rutgers: Nationalisatie in de periode van het Monopoliekapitaal Sectie Landbouw van het Wetensch. Bureau der C.P.N.: De betekenis der vruchtwisseling in verleden en toekomst van de landbouw ................ . A Roelfsema: Arbeidsbemiddeling en haar sociale betekenis .................... . J. A N. Knuttel: De or1!wikkeling van het Nederlandse Volkskarakter, 111 . .. A F. Mellink: Buitenlands overzicht: Problemen der vredeaconfenrentie van Parijs . . .. . ........ ... .. . . . . . .. . .. .. . . .. . . . .. . .. . . . . . .. . .. . . . . . . . . . . .. .. . . .. . .. . .. . . . . . . . ....... S. J. Rutgers: Versterking van het gezin in de Sowjet-Unie . . . . . . .............. Tsjoen Tjan Jeh: Gebed om wind . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .................... J. A N. Knuttel: Inspiratie en traditie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ............................. M. Gorki: Twee soorten Revolutionnairen . . .. . .. . . . . . . . .. . .. . . . . .. . .. ... .. . . ....... Boeken en Brochures: Prof. Dr. P. J. Bouman: Sociale spanningen . . . . . . .
305 309 312 3181
3231 3'1.7' 33~
331 341
343 348 350 352