Benchmark Intramurale Motivatie Centra
Rapportage 2007
Nijmegen, mei 2008 Gerdien H. de Weert-van Oene Cor Verbrugge Cor A.J. de Jong
2
Benchmark Intramurale Motivatie Centra
Rapportage 2007
Nijmegen, mei 2008
Gerdien H. de Weert-van Oene Cor Verbrugge Cor A.J. de Jong Nijmegen Institute for Scientist Practitioners in Addiction Radboud Universiteit Nijmegen/ACSW NISPA Postbus 9104 6500 HE Nijmegen 3
Naar dit rapport kan als volgt worden verwezen: De Weert-van Oene GH, Verbrugge C, De Jong CAJ: IMC benchmark; jaarrapportage 2007. NISPA, Nijmegen, 2008.
4
Inhoudsopgave: Paginanr I.
Voorwoord
7
II.
Introductie
9
III.
Resultaten algemeen
15
IV.
V.
VI.
VII.
III.1. Respons III.2. Achtergrondgegevens patiënten III.3. Primaire uitkomstmaten: Motivatie tot verandering Primaire uitkomstmaten: Motivatie tot behandeling Uitstroom en uitstroomniveau III.4. Kwaliteit van leven III.5. Symptoms Check List III.6. Satisfactie van patiënten III.7. Medicatie III.8. Craving III.9. Self-efficacy
15 16 18 30 35 37 38 40 41 43 44 49
IV.1. Overzicht patiënten 2007 IV.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Resultaten Mft Uitstroom en uitstroomniveau IV.3. Overige maten EuroQol Symptoms Check List Satisfactie van patiënten Medicatie
49 51 51 54 56 57 57 59 61 62
V.1. Overzicht patiënten 2007 V.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Resultaten Mft Uitstroom en uitstroomniveau V.3. Overige maten EuroQol Symptoms Check List GGz-thermometer Medicatie
63 67 67 70 73 80 80 82 84 85
VI.1. Overzicht patiënten 2003-2006 VI.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Resultaten Mft Uitstroom en uitstroomniveau VI.3. Overige maten EuroQol Symptoms Check List Patiëntensatisfactie Medicatie
89 90 90 93 95 97 97 98 100 101
VII.1. Overzicht patiënten 2007 VII.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Resultaten Mft
103 106 106 109
Resultaten A
Resultaten C
Resultaten D
Resultaten E
5
VIII.
IX.
X.
XI.
XII.
Uitstroom en uitstroomniveau VII.3. Overige maten EuroQol Symptoms Check List Medicatie
112 117 117 119 121
VIII.1. Overzicht patiënten 2007 VIII.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Resultaten Mft Uitstroom en uitstroomniveau VIII.3. Overige maten EuroQol Symptoms Check List Patiëntensatisfactie Medicatie
123 125 125 128 131 133 133 135 137 138
IX.1. Overzicht patiënten 2007 IX.1. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Uitstroom en uitstroomniveau IX.3. Overige maten EuroQol Self-Efficacy Medicatie
141 142 142 144 146 146 148 150
X.1. Overzicht patiënten 2007 X.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Uitstroom en uitstroomniveau X.3. Overige maten EuroQol Self-Efficacy Medicatie
151 153 153 156 158 158 160 162
XI.1. Overzicht patiënten 2007 XI.2. Primaire uitkomstmaten Resultaten RCQ Resultaten Mft Uitstroom en uitstroomniveau XI.3. Overige maten EuroQol Symptoms Check List Patiëntensatisfactie Medicatie
163 167 167 170 173 178 178 180 182 183
Resultaten F
Resultaten G
Resultaten H
Resultaten J
Korte beschouwing
185
6
I. Voorwoord Voor u ligt de tweede jaarrapportage rond de benchmark Intramurale Motivatie Centra. Deze rapportage betreft het kalenderjaar 2007. In dit rapport worden de gegevens gepresenteerd van patiënten die in 2007 zijn ontslagen bij een van de negen deelnemende IMC’s: Centrum Maliebaan, De Hoop, Iriszorg, Mondriaan, Novadic-Kentron Breda, Novadic-Kentron Vught, Tactus Enschede, Tactus Zutphen en Verslavingszorg Noord-Nederland. De rapportage is geanonimiseerd. Dat wil zeggen dat de instellingen niet met naam worden genoemd, maar worden aangeduid met een letter.
Nieuwe meetinstrumenten De methode is ongewijzigd gebleven ten opzichte van voorgaande jaren. Hierover wordt in het eerste hoofdstuk kort verslag gedaan, zonder uitgebreid in te gaan op de meetinstrumenten en meetmomenten. Deze inleiding is hetzelfde als die in het rapport van 2006. Wel zijn er enkele wijzigingen opgetreden in de vragenlijsten. De zogeheten HHMgegevens zijn in de loop van het jaar 2007 vervangen door de kerngegevens. Bij opname, ontslag en follow-up worden deze kerngegevens van alle patiënten geïnventariseerd. In de kerngegevens gaan we verder dan bij de HHMlijsten het geval was. In de kerngegevens opname wordt uitgebreider ingegaan op de problematiek: verslavings- en psychiatrische diagnose worden genoteerd, de psychosociale problemen, hulpvragen van verwijzer en patient en behandelplan. In de kerngegevens ontslag is uitgebreider genoteerd op welke wijze de patient vertrekt en welke problemen de patient ondervond met de behandeling en het werken in een groep. Daarnaast wordt een inschatting gevraagd van de situatie van de patient bij ontslag, vergeleken met die bij opname: is er sprake van een verbetering, gelijk blijvende situatie of een verslechtering. Ditzelfde wordt geinventariseerd bij follow-up, drie maanden na ontslag. Op dat moment wordt de situatie vergeleken met de situatie bij ontslag. De formulieren kerngegevens worden ingevuld door de hulpverlener; deze maakt de inschatting van de situatie en ontleent verdere gegevens aan het EPD van de patient. Op deze wijze kunnen van alle patiënten de kerngegevens worden verzameld, waardoor wij inzicht krijgen in de totale patientenpopulatie van de IMC’s. Verder is in de loop van 2007 toegevoegd aan het instrumentarium een lijst die craving meet. Op een Visual Analogue Scale kan de patient aangeven hoeveel trek hij op dat moment heeft in een met name genoemd middel. Voor alle mogelijke middelen geeft de patient op een aparte schaal de mate van trek aan. Deze craving-scale wordt ingevuld op alle vier de meetmomenten. Wij verwachten met deze informatie meer te kunnen zeggen over de motivatie van de patient.
Toegenomen deelname In 2007 hebben meer IMC’s en meer patiënten deelgenomen aan de benchmark. Van twee IMC’s ontbreken de gegevens van 2007; een van deze twee IMC’s heeft inmiddels in 2008 een nieuwe start gemaakt met de deelname. In totaal participeerden in 2007: 268 patienten in de benchmark, tegen 220 in 2006. Het responspercentage is gestegen, hoewel nog niet zoveel als waarop we gehoopt hadden. Er is nog voldoende ruimte voor verbetering wat dat betreft!
Vooruitblik naar 2008 Er zijn volop plannen voor de toekomst van de benchmark. In 2008 verwachten we een toegenomen deelname aan de benchmark. Halverwege het jaar hopen we de benchmark webbased te maken. De vragenlijsten worden online beschikbaar gesteld, kunnen daar worden ingevuld, waarmee ook direct feedback wordt verkregen over de uitkomsten. Rapportages op verschillende niveaus zijn hiermee mogelijk. Naar verwachting zal dit een grote stimulans zijn voor de benchmark. Daarnaast zijn er de activiteiten van de drie werkgroepen: Methodiek, Client Empowerment en Voorschrijfgedrag. Deze werkgroepen zijn ingesteld naar aanleiding van de IMC benchmarkdag in 2007 en zij doen verslag van hun activiteiten op de benchmarkdag in juni 2008. Met deze werkgroepen is een forum ontstaan waar de hulpverleners van de IMC’s op verschillende niveaus met elkaar kunnen uitwisselen en gezamenlijk kunnen werken aan methodiekontwikkeling en kwaliteitsverbetering.
Nijmegen, juni 2008 Gerdien de Weert Cor de Jong Cor Verbrugge
7
8
II. Introductie
Benchmarking heeft als doel met valide instrumenten gestandaardiseerde gegevens te verzamelen, die teruggekoppeld kunnen worden naar alle teams. Met de gebruikte instrumenten worden de vier velden van de uitkomstenkwadrant 'geraakt': Klinische resultaten: • HHM gegevens • Motivatiemeting • Registr. uitstroom
Kwaliteit van leven: * EuroQol - 5 D
Uitkomstkwadrant
Patiënt tevredenheid: * GGZ thermometer
Kosten: * Aantal opnamedagen
De doelstellingen van benchmarking zijn te onderscheiden in algemene en inhoudelijke doelen:
Algemene doelen zijn: • • • •
Het verzamelen en vergelijken van gegevens over patiënten die zijn opgenomen op een IMC, over de klinische resultaten, kwaliteit van leven, tevredenheid over de behandeling en de kosten van de behandeling. Zicht krijgen op de uitkomsten van de behandeling om te komen tot verbetering van protocollen, methodiekontwikkeling en implementatie daarvan. Inzicht krijgen in de invloed van verschillende interventies op de motivatie tijdens de periode van opname op een IMC. Aard van uitstroom van het IMC in beeld brengen aan de hand van vier uitstroom niveaus zoals omschreven in het handboek IMC.
Inhoudelijke doelen zijn: • • • • • •
Het volgen en meten van de motivatie, om het gebruik van een of meerdere psychoactieve stoffen te stabiliseren of te verminderen, bij patiënten met een afhankelijkheid van een of meerdere van deze stoffen. Het meten van motivatie, als zelfbeoordeling, met behulp van de Dutch Readiness to change questionnaire ( RCQ-2 ) en de Motivation for Treatment Scale ( MfT) Veranderingen in de motivatie aangeven door teamleden met behulp van de Motivation for Treatment Observatieschaal (MfT-O ) Kwaliteit van leven: voormeting en nameting door de Euro Qol 5D zelfbeoordelingschaal Tevredenheidsmeting door middel van de GGZ thermometer. Niveau uitstroom registreren bij exit en follow-up door het 'registratie uitstroom' formulier. 9
Financiële kosten in kaart brengen door registratie van aantal opnamedagen.
•
Meetinstrumenten Voor het project worden, afhankelijk van de gehanteerde variant van benchmark, een aantal vragenlijsten gebruikt:
Europ-ASI
: Addiction Severity Index , meting ziektespecifieke indicatoren.
SCL-90
: Klachtenlijst (Zelfbeoordelingschaal 90 items)
ICL-R
: Interpersonal Check List (Zelfbeoordelingschaal persoonlijkheid 160 items)
RCQ
: Dutch Readiness to Change Questionnaire, Nederlands herziene versie 12 - item vragenlijst; meet precontemplatie, contemplatie en actie fase uit model van Prochaska - DiClemente.
MfT
: Motivatie voor Behandeling, 24 items. Meet problemen gepaard gaand met gebruik middelen, wens voor hulp en bereidheid behandeling te krijgen.
Mft-O
: Motivatie voor Behandeling Observatieschaal, 24- items observatielijst, inschatting doorbegeleider hoe patiënt denkt over problemen gepaard gaand met gebruik middelen, wens voor hulp en bereidheid behandeling te krijgen van de patiënt.
EuroQol-5D
: Kwaliteit van Leven, 6 items zelfbeoordeling.
Urinecontrole
: Controle op aanwezigheid van opiaten, cocaïne, cannabis, benzodiazepinen, of op indicatie een andere psychoactieve stof.
BAC
: Blaastest op alcohol promillage
CIDI-sam
: De diagnose afhankelijkheid van een psychoactieve stof volgens de DSM- IV-criteria.
GGZ Thermometer : Meet patiënt tevredenheid.
Kerngegevens
: Ingebed registratiesysteem voor IMC's van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens. Registratie gegevens voor intake, ontslag en voorgenomen vervolgbegeleiding tot 3 maanden na ontslag.
Registratie uitstroom:De registratie van de uitstroom gebeurt in twee fasen. Op het ontslag moment wordt een inschatting gemaakt door de begeleider bij welk niveau van uitstroom de patiënt past. Vervolgens word bij followup nogmaals geregistreerd op welk niveau de patiënt na drie maanden functioneert. Uitleg van de verschillende niveaus volgt hieronder.
Registratie niveau van uitstroom: Wil het IMC zichzelf duidelijker positioneren in de zorgketen, en met name ten opzichte van andere intramurale zorginstellingen, dan moet de uitstroom geëxpliciteerd zijn (Schramade.M, Wildt de W. handboek IMC 2003). Er worden vier niveaus van uitstroom omschreven in het handboek: 1.
De patiënt is na de opname, dus zonder de geboden structuur, niet in staat de vooruitgang vast te houden (bijv. het lichamelijk herstel geldt alleen gedurende de opname). Uitstroom op dit niveau kan eveneens betekenen dat de patiënt de gezondheidsrisico's verminderd door de wijze van gebruik te veranderen. In speciale gevallen, voorziet een IMC opname in de behoefte palliatieve / terminale zorg te bieden aan patiënten binnen de doelgroep, die deze zorg elders niet kunnen krijgen.
10
2.
Patiënt kan het behaalde resultaat na de opname voor een bepaalde periode aantoonbaar vasthouden. Uitstroom op dit niveau kan ondermeer betekenen dat de patiënt na de opname excessief middelengebruik (enigszins) verminderd of het dag- en nachtritme handhaaft.
3.
Patiënt heeft een weloverwogen beslissing genomen om een vervolgtraject te ondergaan dat, in meer of mindere mate gestructureerd gericht is op het bereiken van specifieke reïntegratiedoelen ten aanzien van wonen, werken, dagbesteding en eventueel middelengebruik. De patiënt is in staat om aan de noodzakelijke voorwaarden voor het volgen van het traject te voldoen.
4.
Patiënt heeft een weloverwogen beslissing genomen om een verslavingsbehandeling te ondergaan die gericht is op abstinentie en / of drastische verandering van leefstijl en verslavingsgedrag. De patiënt is in staat om aan de noodzakelijke voorwaarden voor het volgen van deze behandeling te voldoen. Daarnaast heeft de patiënt het contact met de trajectbegeleider verbeterd, of is er een traject begeleider toegewezen. Er wordt aandacht besteed aan de voorbereiding van de patiënt op de eisen in vervolgbehandeling.
De varianten van Benchmarking Er zijn drie varianten bij IMC-benchmarking mogelijk. Het verschil zit in de hoeveelheid vragenlijsten per meetmoment. Instellingen kunnen zelf kiezen voor een minimum, medium of maximum variant. Die varianten kunnen als volgt in schema worden weergegeven, waarbij het onderscheid in doelstellingen duidelijk wordt: De maximum variant
week 1
week 5
week 9
week 13
Opname
Week 25: follow-up
Baseline EuropASI RCQ-2 SCL-90 MfT ICL-R Mft-O Euro-Qol-5D BAC BAC +UC UC CIDI sam
RCQ-2 MfT Mft-O BAC UC
RCQ-2 MfT Mft-O BAC UC
Kerngegevens opname
RCQ-2 Zorgaanbod MfT kerngegevens vervolg Mft-O + ICL-R Registratie uitstroom SCL-90 kerngegevens ontslag Euro-Qol-5D GGZ-thermometer Opnameduur
De te bereiken doelen maximum variant zijn:
Klinische resultaten:
ASI gegevens. Registratie aanmelding en vervolgaanbod gegevens. Meting motivatieproces tot veranderingsbereidheid. Invloed van verschillende interventies op motivatieproces. Inhoudelijke evaluatie programma aanbod. Middelengebruik tijdens opname. 11
Aard van uitstroom. Kwaliteit van leven:
Meting van verandering in kwaliteit van leven.
Patiënt tevredenheid:
Registratie tevredenheids gegevens m.b.t. IMC aanbod.
Kosten:
Registratie aantal opnamedagen.
Follow-up registratie:
Vervolgaanbod na 3 maanden.
De medium variant
week 1
week 5
week 9
week 13
Baseline
week 25: follow-up
Kerngegevens opname UC-Bac EuropASI SCL-90 RCQ-2 Euro-Qol-5
UC-Bac
RCQ-2
UC-Bac
RCQ-2
UC-Bac kerngegevens vervolg ICL-R SCL-90 RCQ-2 Euro-Qol-5D GGZ-thermometer Opnameduur Kerngegevens ontslag
De te bereiken doelen medium variant zijn:
Klinische resultaten
:
ASI gegevens. Registratie aanmelding en vervolgaanbod gegevens Vergelijking gegevens over: Veranderingen interpersoonlijk gedrag. -
Veranderingen klachtenpatroon. Middelengebruik tijdens opname. Aard van uitstroom.
Kwaliteit van Leven
:
Meting van verandering in kwaliteit van leven.
Patiënt tevredenheid
:
Registratie tevredenheids gegevens m.b.t. IMC zorgaanbod.
Kosten
Aantal opnamedagen.
Follow-up registratie:
Vervolgaanbod na 3 maanden.
Vanuit dezelfde structuur kan een instelling kiezen voor een minder zwaar opgetuigde variant, met een uitgebreide voor- en nameting en tussenmetingen van de RCQ waarbij de koppeling met benchmark doelen overeind blijft. Verder kan elke instelling naar eigen wens instrumenten toevoegen. 12
De minimum variant
Baseline
week 1
week 5
week 9
week 13
week 25
Follow -up
Zorgaanbod Euro-Qol-5D RCQ-2 Registratie Kerngegevens opname UC/Bac Opnameduur
RCQ-2
RCQ-2
UC/Bac
UC/Bac
Euroqol-5D RCQ-2 kerngegevens ontslag UC/BAC kerngegevens vervolg
De te bereiken doelen minimum variant zijn: Klinische resultaten :
Registratie aanmeldings- en vervolgaanbod gegevens. Vergelijking gegevens over: -
Veranderingen interpersoonlijk gedrag.
-
Veranderingen klachtenpatroon. Middelengebruik tijdens opname. Aard uitstroom.
Kwaliteit van leven :
Meting veranderingen in kwaliteit van leven.
Cliënt tevredenheid :
Geen registratie (evt. toevoeging GGZ thermometer bij ontslag)
Kosten
Aantal opnamedagen.
Follow-up registratie:
Vervolgaanbod na 3 maanden.
Er kan ook gekozen worden voor een minimum variant, waarbij men zich beperkt tot verzameling van de HHM gegevens, een tussenmeting van de RCQ-2 en aangevuld met een voor en nameting middels een korte 6-items beoordelingsschaal die iets zegt over een eventuele wijziging in de kwaliteit van leven. Eventueel zou de GGZ thermometer nog toegevoegd kunnen worden als nameting.
13
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN TOTAALOVERZICHT III.1. RESPONS Tabel III.1.1. Overzicht respons: aantallen respondenten 2007 A
B
C
D
E
F
G
H
J
Totaal 2007
Totaal 2006
Aantal patiënten in benchmark 2007
26
0
83
0
17
52
12
23
66
268
220
Aantal patiënten totaal ontslagen in 2007 bij IMC
?
?
92
117
124
122
58
102
154
871
781
Percentage patiënten in benchmark
?
0
88,0
0
11,3
61,5
24,3
22,5
31,8
30,8
28,0
Tabel III.1.2. Overzicht respons: aantallen respondenten* per benchmarkjaar Totaal
A
B
C
D
E
F
G
H
J
2003
120
0
0
59
0
0
61
2004
174
0
0
52
22
26
18
35
21
2005
260
0
0
86
42
62
32
38
0
2006
210
0
0
77
20
18
39
10
46
2007
268
26
0
83
0
17
52
12
12
66
1.046
26
0
355
84
120
225
14
23
133
Totaal
0
0
In 2007 zijn bij 268 patiënten benchmarkgegevens verzameld. Dat is in absolute aantallen meer dan in 2006, toen er 220 patiënten in de benchmark participeerden. Het responspercentage is echter slechts weinig gestegen, omdat ook het totaal aantal patiënten dat is ontslagen in dit rapportagejaar is toegenomen. Onderstaande figuur geeft een grafische weergave van de respons. 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2003
2004
2005
2006
2007
A
0
0
0
0
26
C
59
52
86
77
83
D
9
22
42
20
0
E
0
26
62
18
17
F
61
18
32
39
52
G&H
0
35
38
10
24
J
0
21
0
46
66
FIGUUR III.1.1. Aantallen respondenten per instelling en per benchmarkjaar. De representativiteit van de verkregen gegevens is getoond bij de rapportage over de afzonderlijke IMC’s. Zie daarvoor de betreffende hoofdstukken. 14
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN TOTAALOVERZICHT III.2. ACHTERGRONDGEGEVENS PATIËNTEN Tabel III.2.1. Enkele patiëntkenmerken 2007: aantallen (percentages tussen haakjes) A
B
C
E
F
G
H
J
N=83
N=17
N=52
N=12
N=12
N=66
21 (81) 5 (19)
65 (78) 18 (22)
14 (82) 3 (18)
46 (88) 6 (12)
11 (92) 1 (8)
9 (75) 3 (25)
56 (85) 10 (15)
219 (81) 53 (19)
603 (79) 161 (21)
37 25-52
39 25-54
37 22-60
40 21-54
43 36-52
41 22-56
38 21-56
39,3 (7,7) 20 - 56
37,4 (7.7) 19 - 61
20 (77) 6 (23)
60 (72) 22 (28)
15 (88) 2 (12)
9 (56) 7 (44)
3 (25) 9 (75)
6 (50) 6 (50)
49 (80) 12 (20)
149 (72) 57 (28)
572 (78) 163 (22)
26 (100)
83 (100)
8 (89) 0 0 1 (11)
Onbekend
Onbekend
8 (67) 0 1 (8) 3 (25)
Onbekend
107 (95) 0 1 (1) 4 (4)
648 (94) 24 (4) 18 (3) 1 (0,1)
Onbekend
6 (9)
0
4 (8)
0
0
39 (63)
49 (23)
118 (17)
5 (19)
41 (68)
14 (82)
33 (64)
5 (46)
10 (83)
24 (37)
122 (74)
409 (71)
10 (39)
53 (79)
12 (71)
38 (91)
11 (92)
11 (92)
60 (97)
185 (88)
650 (92)
0 0 2 (8) 9 (35)
0 0 2 (3) 65 (97)
0 0 3 (17) 14 (83)
2 (5) 2 (5) 10 (23) 29 (67)
0 1 (8) 1 (8) 10 (84)
0 1 (9) 2 (18) 8 (73)
2 (3) 7 (11) 9 (14) 45 (71)
5 (2) 10 (5) 28 (13) 167 (80)
14 (2) 34 (5) 91 (13) 515 (80)
N=26 Geslacht M V Gem. leeftijd (SD) Etniciteit Autochtoon Allochtoon Burg. staat Ongehuwd Gehuwd Samenwon. Gescheiden % Justitiële patiënten Cliënt in aanraking (geweest) met politie/just.
D
Totaal 2007 N= 272
Totaal 2003-06 N=764
Problematiek Drugs Sinds: < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
Verschillen getoetst met chi-kwadraat toets voor categorale en met t-toets voor continue variabelen. Significantie niveau: *: p<.05; **: p<.005. Tabel III.2.2. Ernstscores ASI op verschillende leefgebieden (gemiddelde score (SD)) A
B
C
D
E
F
G
H
J N=10
TOTAAL 2007 N=110
TOTAAL 2003-06 N=423
N=26
N=83
Lichamelijke gezondheid
2,41 (2,7)
2,1 (2,4)
1,3 (1,4)
2,1 (2,4)
2,5 (2.2)
Opleiding & educatie
1,82 (2,5)
4,6 (1,9)
3,2 (1,0)
3,9 (2,3)
4,2 (1.8)
Middelen: alcohol
2,45 (3,6)
3,7 (3,5)
4.0 (2,4)
3,5 (3,4)
2,6 (2.9)
Middelen: drugs
5,95 (3,5)
6,4 (2,6)
5,4 (2,0)
6,3 (2,7)
6,0 (1.7)
Middelen: gokken
0,65 (1,4)
-
0,9 (1,9)
0,7 (1,6)
Gg
Problemen met politie en justitie
2,95 (2,4)
3,5 (2,2)
4,8 (1,1)
3,6 (2,2)
4,0 (2.2)
Sociale problematiek
2,84 (2,9)
3,9 (2,1)
3,5 (1,2)
3,7 (2,2)
4,0 (1.9)
Psychische problematiek
2,95 (3,2)
3,9 (2,9)
3,7 (1,3)
3,7 (2,9)
4,5 (2.1)
15
8 6 4 2 0 lich.gezondheid opleiding&wer
alcohol
drugs
juridisch
sociaal
psychisch
2007
2,1
3,9
3,5
6,3
3,6
3,7
3,7
2003-06
2,5
4,2
2,6
6
4
4
4,5
Figuur III.2.1. Gemiddelde scores op de ASI-leefgebieden in 2007, vergeleken met langjarig gemiddelde 2003-06. Figuur III.2.1 laat zien dat de gemiddelde score voor drugsproblematiek het hoogst is. Dit geldt voor zowel 2007 als voor het langjarig gemiddelde over 2003-06. In 2007 is er een lichte stijging in de score op het leefgebied alcoholproblematiek. Bij de overige leefgebieden is er sprake van een lichte daling. Tabel III.2.3. Resultaten CIDI-SAM; N (%) Afhankelijkheid van:
A
B
C
D
E
N=75
F
G
H
J
TOTAAL 2007 N=91
N=16
TOTAAL 2003-2006 N=281
ALCOHOL
53 (71)
11 (69)
64 (70)
156 (56)
CANNABIS
41 (55)
6 (38)
47 (52)
146 (52)
STIMULANTIA
10 (13)
2 (13)
12 (13)
66 (24)
SEDATIVA
41 (55)
3 (19)
44 (48)
149 (53)
OPIATEN
56 (75)
10 (63)
66 (73)
178 (63)
COCAINE
55 (73)
10 (63)
65 (71)
183 (65)
PCP
1 (1)
1 (6)
2 (2)
46 (16)
PSYCHEDELICA
4 (5)
2 (13)
6 (7)
56 (20)
0
1 (6)
1 (1)
47 (17)
3 (4)
1 (6)
4 (4)
64 (23)
INHALANTIA ANDERS
alcohol stimulantia opiaten pcp inhalantia
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
anders
inhalantia
psychedeli ca
pcp
cocaine
opiaten
sedativa
stimulantia
cannabis
alcohol
2007
4
1
7
2
71
73
48
13
52
70
2003-06
23
17
20
16
65
63
53
24
52
56
Figuur III.2.2. Percentages afhankelijkheid per middel volgens de CIDI-SAM: 2007 vergeleken met langjarig gemiddelde 2003-2006. Er werd met de CIDI-SAM geen misbruik van middelen aangetoond. Het percentage patiënten met afhankelijkheid van alcohol is toegenomen van 56% in 2003-06 naar 70% in 2007. Ook afhankelijkheid van opiaten en van cocaïne is toegenomen in 2007. Bij de IMC-patienten zijn dalingen in percentages te zien bij afhankelijkheid van stimulantia, sedativa, PCP, psychedelica, inhalantia en ‘anders’. 16
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.3. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN: MOTIVATIE1: MOTIVATIE TOT VERANDERING Resultaten met de Readiness to Change Questionnaire (RCQ) Op de volgende pagina’s zijn de resultaten samengevat van de RCQ’s bij de verschillende IMC’s. Allereerst is weergegeven voor de totale populatie en per middel hoeveel procent van de respondenten in welk stadium van motivatie was op elk van de vier meetmomenten: week 1, week 5, week 9 en week 13. Vervolgens zijn gemiddelde scores weergegeven op elk van de drie schalen precontemplatie, contemplatie en actie voor de totale populatie en per middel. Tenslotte worden de gemiddelde scores per instelling en per middel naast elkaar gezet, zodat onderlinge vergelijking direct mogelijk is. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hier gaat om groepsgemiddelden. De kracht hiervan is dat het zo inzicht geeft in de ‘prestaties’ van een IMC bij de totale cliëntengroep. De beperking is dat het geen inzicht geeft in de ontwikkelingen van individuele cliënten. De figuren worden zonder verder commentaar gepresenteerd. Discussie hierover kan intern bij de IMC’s plaatsvinden, maar ook op de landelijke benchmarkdag en in de verschillende overleggen tussen de IMC’s.
III.3.1. Resultaten van de RCQ: percentages patiënten per stadium van motivatie. ALCOHOL
NICOTINE
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
percentage
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
week 1
week 5
precontemplatie
week 9
contemplatie
week 13 actie
week 1 week 5 week 9 precontemplatie contemplatie
week 13 actie
Legenda: in week 1 is bij alcohol 60% van de patiënten in de actiefase; in week 5 is dat toegenomen naar 71% en in week 9 verder toegenomen naar 89%. In week 13 daalt het percentage patiënten in de actiefase naar 82%. Bij nicotine is op elk meetmoment de grootste groep patiënten in de contemplatiefase. De figuren bij de overige middelen kunnen op een vergelijkbare manier geïnterpreteerd worden.
17
CANNABIS
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
percentage
percentage
BENZODIAZEPINEN
week 1 week 5 week 9 precontemplatie contemplatie
week 1 week 5 week 9 precontemplatie contemplatie
week 13 actie
METHADON
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 week 1 week 5 week 9 precontemplatie contemplatie
week 13 actie
OPIATEN
percentage
percentage
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
week 13 actie
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 week 1 week 5 week 9 precontemplatie contemplatie
week 13 actie
percentage
COCAINE 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 week 1 week 5 week 9 precontemplatie contemplatie
week 13 actie
III.3.2. Gemiddelde scores op de schalen precontemplatie, contemplatie en actie per middel In de figuren op de volgende pagina’s zijn de gemiddelde scores gegeven voor de drie fasen voor de totale populatie, per middel en voor de vier meetmomenten. In totaal zijn er door de zeven IMC’s voor alle middelen over de vier meetmomenten 1896 RCQ’s ingevuld. Daardoor zijn er voor de eerste zeven middelen voldoende RCQ’s om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over het verloop van de motivatie over de vier meetmomenten. Voor de laatste drie middelen [amfetaminen, ecstasy en gokken] zijn er alleen op tijdstip 1 voldoende ingevulde RCQ’s.
18
ALCOHOL 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=4
t=1 t=2 aantal dagen
actie
Scores op subschalen
t=3
t=4 hoeveelheid
t=3
t=4 hoeveelheid
t=3
t=4 hoeveelheid
gebruik
NICOTINE 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=4
t=1 t=2 aantal dagen
actie
Scores op subschalen
gebruik
BENZODIAZEPINEN 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=2 precontemplatie
Scores op subschalen
t=3 contemplatie
t=4 actie
t=1 t=2 aantal dagen
gebruik
19
CANNABIS 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=4
t=1 t=2 aantal dagen
actie
Scores op subschalen
t=3
t=4 hoeveelheid
t=3
t=4 hoeveelheid
t=3
t=4 hoeveelheid
gebruik
OPIATEN 40
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
35 30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=1 t=2 aantal dagen
t=4 actie
Scores op subschalen
gebruik
METHADON 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
60 50 40 30 20 10 0 t=1 t=2 precontemplatie
Scores op subschalen
t=3 contemplatie
t=4 actie
t=1 t=2 aantal dagen
gebruik
20
COCAINE 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=2 precontemplatie
Scores op subschalen
t=3 contemplatie
t=4 actie
t=1 t=2 aantal dagen
t=3
t=4 hoeveelheid
gebruik
Bij de ‘illegale middelen’ en ook bij alcohol zien we hoge motivatiescores, met name voor actie vanaf het begin van de opname. Het gebruik daalt tot vrijwel 0 tijdens de opname. Bij benzodiazepinen en methadon is een meer gematigde motivatie te zien en dalend gebruik tijdens de opname, maar patiënten blijven gebruiken. Deze middelen worden ook aan veel patiënten voorgeschreven. Bij nicotine is de motivatie het laagst, op alle drie de schalen. Het gebruik blijft onveranderd hoog.
III.3.3. gemiddelde scores op de schalen precontemplatie, contemplatie en actie per middel en per IMC
In de hierna volgende figuren is per middel weergegeven welke de gemiddelde scores zijn op de drie schalen van de RCQ gedurende de opname, dus op de vier meetmomenten. In deze figuren kunnen de IMC’s onderling worden vergeleken. De figuren zijn ook terug te vinden in de rapportages bij de afzonderlijke IMC’s later in dit rapport.
21
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
RESULTATEN VOOR ALCOHOL INSTELLING A
t=4
t=4
t=4
actie
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
5
10
15
20
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=1 t=2 precontem platie
INSTELLING H
t=1 t=2 precontem platie
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
t=3 contem platie
t=3 contem platie
t=3 contemplatie
t=4
t=4
t=4
actie
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING J
t=1 t=2 precontem platie
INSTELLING F
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING C
t=3 contemplatie
t=3 contem platie
t=3 contemplatie
t=4
t=4
t=4
actie
actie
actie
22
J
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
5
10
15
20
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
precontemplatie
t=1
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie
contemplatie
t=3
RESULTATEN VOOR NICOTINE INSTELLING A
t=4
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
actie
t=4
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING H
precontemplatie
t=1
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie
t=4
t=4
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
actie
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING F
precontemplatie
t=1
INSTELLING C
t=3
t=3
actie
actie
actie
t=4
t=4
contemplatie
t=2
contemplatie
t=3
contemplatie
23
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
5
10
15
20
t=1
t=2
precontemplatie
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
t=1 t=2 precontem platie
t=3
contemplatie
t=3 contemplatie
t=3 contem platie
t=4
t=4
t=4
actie
actie
actie
RESULTATEN VOOR BENZODIAZEPINEN BEN INSTELLING A
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=1
t=2
precontemplatie
INSTELLING H
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
t=3
contemplatie
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
t=4
t=4
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
actie
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=2
t=2
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING J
t=1
precontemplatie
INSTELLING F
t=1
precontemplatie
INSTELLING C
t=3 contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
contemplatie
t=4
t=4
t=4
actie
actie
actie
24
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
precontemplatie
t=1
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie
contemplatie
t=3
RESULTATEN VOOR CANNABIS INSTELLING A
t=4
t=4
t=4
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING H
precontemplatie
t=1
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
actie
actie
actie
t=4
t=4
t=4
5
10
15
20
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING J
precontemplatie
t=1
INSTELLING F
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING C
t=3
contemplatie
t=2
contemplatie
t=3
contemplatie
actie
actie
actie
t=4
t=4
25
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
precontemplatie
t=1
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
contemplatie
t=3
RESULTATEN VOOR METHADON INSTELLING A
t=4
t=4
actie
actie
actie
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=2
precontemplatie actie
t=1
INSTELLING H
precontemplatie
t=1
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
actie
t=4
actie
t=4
t=4
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
5
10
15
20
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING J
precontemplatie
t=1
INSTELLING F
precontemplatie
t=1
INSTELLING C
t=3
contemplatie
t=2
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
actie
actie
t=4
actie
t=4
26
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
5
10
15
20
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
RESULTATEN VOOR OPIATEN INSTELLING A
t=4
t=4
t=4
actie
actie
actie
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING H
precontemplatie
t=1
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie actie
actie
t=4
actie
t=4
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
precontemplatie
t=1
INSTELLING J
precontemplatie
t=1
INSTELLING F
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING C
t=3
contemplatie
t=2
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
actie
actie
t=4
actie
t=4
27
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING G
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING D
t=1 t=2 precontemplatie
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie
t=3 contemplatie
RESULTATEN VOOR COCAINE INSTELLING A
actie
actie
actie
t=4
t=4
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING H
precontemplatie
t=1
INSTELLING E
t=1 t=2 precontemplatie
INSTELLING B
contemplatie
t=3
contemplatie
t=3
t=3 contemplatie actie
actie
t=4
actie
t=4
t=4
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
0
5
10
15
20
precontemplatie
t=1
INSTELLING J
precontemplatie
t=1
INSTELLING F
t=2
t=2
precontemplatie
t=1
INSTELLING C
t=3
t=2
contemplatie
contemplatie
t=3
contemplatie
actie
actie
t=4
actie
t=4
28
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2003-2007 III.3. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN: MOTIVATIE1: MOTIVATIE TOT BEHANDELING Resultaten met de Motivation for Treatment questionnaire (MfT)
Op de komende pagina’s zijn de vergelijkende tabellen gegeven voor de Motivation for Treatment lijst, de MfT. Deze lijst heeft vier subschalen: problem recognition general, problem recognition specific, desire for help en treatment readiness. De vragenlijst is – net als de Readiness to Change Questionnaire – gebaseerd op het Stages of Change Model van Prochaska en DiClemente. Het meetdoel is echter anders: niet de motivatie tot verandering, maar de motivatie tot behandeling wordt hiermee gemeten. De MfT is afgenomen bij patiënten en bij hun behandelaars. Daardoor is het mogelijk te kijken naar de mate waarin de scores met elkaar overeenkomen. Dit is verwerkt bij de aparte rapportages voor de instellingen (zie volgende hoofdstukken). Op de volgende pagina’s zijn de resultaten voor de patiënten voor de verschillende IMC’s naast elkaar getoond. Aangezien de MfT niet bij alle instellingen is afgenomen, ontbreekt hier een aantal IMC’s. De MfT wordt afgenomen – afhankelijk van de benchmarkvariant – of op t1 en t4 (dus in week 1 en week 13) of op vier tijdstippen (week 1, week 5, week 9 en week 13). Net als bij de RCQ is de verandering in de scores op de vier schalen apart weergegeven. Hierbij gelden dezelfde ro’s en con’s als bij de RCQ (zie pg 23).
29
RESULTATEN MET DE MFT en met de MFT-O: scores op de vier schalen op de vier meetmomenten bij patiënten en hulpverleners voor de totale populatie 2007 4
4
3
3
2
2
1
1
0
0 Prgen
Prspec
DH
TR
patient
2,9
2,46
3,09
3,02
hulpverlener
2,59
2,36
2,56
2,26
Prgen
Prspec
DH
TR
patient
2,99
2,57
3,1
3,15
hulpverlener
2,73
2,7
2,75
2,6
WEEK 1
WEEK 5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0 Prgen
Prspec
DH
TR
patient
2,84
2,51
3,03
3,05
hulpverlener
2,74
2,51
2,83
2,82
Prgen
Prspec
DH
TR
patient
2,65
2,5
2,8
3,02
hulpverlener
2,71
2,46
2,68
2,83
WEEK 9 WEEK 13 Figuur III.3.1. Gemiddelde scores op de schalen van de MFT volgens patiënt en hulpverleners voor elk van de vier meetmomenten. De figuren tonen de resultaten van gepaarde t-toetsen. Dat wil zeggen dat steeds per patiënt is gekeken naar de patiënt- en de hulpverlenersscore. De resultaten zijn daarom iets anders dan die in de afzonderlijke hoofdstukken, waar de totale groepsgemiddelden worden gepresenteerd. Deze keuze is gemaakt omdat bij gepaarde t-toetsen die cases worden uitgesloten van de analyse waarvan niet beide gegevens bekend zijn. Bij de afzonderlijke IMC’s zou dat leiden tot te kleine aantallen. Maar bij de totale populatie blijven de aantallen cases acceptabel op elk tijdstip. Bovenstaande figuren laten zien dat in week 1 en 5 patiënten hoger scoren dan hulpverleners. Patiënten schatten hun motivatie aan het begin van de opname dus hoger in dan hulpverleners doen. De verschillen zijn vooral groot bij de Desire for Help en de Treatment Readiness schalen. In de weken 9 en 13 zijn de scores veel dichter bij elkaar gekomen. Dat is een indicatie dat patiënt en hulpverlener elkaar beter hebben leren kennen, dat de patiënt wellicht een reëlere inschatting heeft van de eigen motivatie en dat de hulpverlener beter kan inschatten hoe de motivatie van de patiënt is.
32
Een andere manier om deze resultaten te analyseren is om te kijken naar het verloop van de scores tijdens de opname. De resultaten hiervan zijn in onderstaande figuren getoond. 3,5
3
2,5
2
week 1
week 5
week 9
week 13
Prgen
2,84
2,98
2,69
2,49
Prspec
2,37
2,62
2,45
2,38
DH
3,04
3,08
2,93
2,77
TR
2,97
3,13
3
2,96
3,5
3
2,5
2
week 1
week 5
week 9
week 13
Prgen
2,62
2,75
2,74
2,71
Prspec
2,39
2,64
2,55
2,49
DH
2,57
2,76
2,8
2,66
TR
2,28
2,56
2,72
2,73
Figuur III.3.2. Gemiddelde scores op schalen van de MFT voor patiënten [boven] en hulpverleners {onder] op elk van de vier meetmomenten. Zichtbaar wordt dat de motivatiescores bij patiënten voor de schalen Desire for Help en Treatment Readiness in week 1 het hoogst zijn. Zij nemen in week 5 nog licht toe, maar daarna dalen deze scores. Op alle vier de meetmomenten zijn de contemplatie [Desire for Help] en actie [Treatment Readiness] scores het hoogst, hoger dan de precontemplatiescores die zijn weergegeven in de Problem Recognition General en Specific. Deze laatste twee scores dalen naar het einde van de opname toe. Bij hulpverleners valt allereerst op dat de scores over de gehele linie genomen iets lager liggen dan die van de patiënten. Een uitzondering hierop vormt wellicht week 9, waar de scores het dichtst bij elkaar komen [zie hiervoor ook de afzonderlijke hoofdstukken]. Verder is het verloop van de motivatiescores vrij vlak: hulpverleners laten niet veel variatie zien in de scoring van de motivatie van hun patiënten. Bij hulpverleners juist in week 1 lage scores voor Treatment Readiness. In week 13 is de TR volgens hulpverleners toegenomen. Dit geldt in veel lichtere mate ook voor de Desire for Help en voor de Problem Recognition schalen. In de figuren op de volgende pagina’s worden de resultaten van de IMC’s naast elkaar getoond, zoals dat ook gebeurd is bij de RCQ.
33
WK13
2 1,5 1
2
1,5
1
PR1CLIENT DHCLIENT
WK5
WK9
PR2CLIENT TRCLIENT
0
2,5
2,5
0
3
3
0,5
3,5
3,5
0,5
4
WK13
WK13 PR2CLIENT TRCLIENT
0
4
WK1
WK9
VERLOOP SCORES MFT
WK5 PR1CLIENT DHCLIENT
INSTELLING F
0
0,5
WK1
WK5
PR1CLIENT DHCLIENT
WK1
WK9
WK9
WK13 PR2CLIENT TRCLIENT
VERLOOP SCORES MFT
INSTELLING J
PR1CLIENT DHCLIENT
WK5 PR2CLIENT TRCLIENT
1
1
1
WK1
1,5
1,5
0
0,5
2
2
2
0,5
2,5
2,5
2,5
VERLOOP SCORES MFT
3
3
3
VERLOOP SCORES MFT
3,5
3,5
3,5
1,5
4
4
INSTELLING C
4
INSTELLING A
RESULTATEN MET DE MFT: scores op de vier schalen op de vier meetmomenten bij patiënten; en
WK5
WK9
WK13 PR2CLIENT TRCLIENT
VERLOOP SCORES MFT
PR1CLIENT DHCLIENT
WK1
INSTELLING E
32
0
PR2HV TRHV
1
1
PR1HV DHHV
1,5
1,5
WK9
2
2
WK5
2,5
2,5
0
0,5
3
3
0,5
3,5
3,5
WK13
TRHV
4
WK1
DHHV
VERLOOP SCORES MFT_O
PR2HV
WK13
4
INSTELLING F
PR1HV
WK9
WK13
PR2HV
WK1
DHHV
WK9
PR1HV DHHV
WK5
WK9
WK13 PR2HV TRHV
VERLOOP SCORES MFT_O
INSTELLING J
WK5
WK1 PR1HV
TRHV
0,5
0,5
WK5
1
1
1
WK1
1,5
1,5
1,5
0
2
2
2
0
2,5
2,5
2,5
0
0,5
3
3
3
VERLOOP SCORES MFT_O
3,5
3,5
3,5
VERLOOP SCORES MFT_O
4
4
INSTELLING C
4
INSTELLING A
RESULTATEN MET DE MFT: scores op de vier schalen op de vier meetmomenten bij hulpverleners
PR1HV
WK1
PR2HV
WK5
DHHV
WK9
VERLOOP SCORES MFT_O
INSTELLING E
WK13 TRHV
33
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.3. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN: UITSTROOM EN UITSTROOMNIVEAU gem. verblijfsduur in dgn
120 100 80 60 40 20 0 A
C
E
F
G
H
J
Figuur III.3.1. Verblijfsduur cliënten naar instelling over 2007. In instelling G is de gemiddelde verblijfsduur van de patiënten met gemiddeld 121 dagen [4 maanden] ongeveer 2 maal zo lang als die bij de andere IMC’s. De kortste verblijfsduur is voor de patiënten van IMC E: gemiddeld 31 dagen [een maand]. De verblijfsduur bij de andere IMC’s ligt tussen 43 en 60 dagen [anderhalf tot 2 maanden]. 60
50
40
30
20
10
0
< 1 wk
1-4 wk
5-8 wk
9-12 wk
12-20 wk
> 20 wk
A
10,6
37,1
10,6
10,6
26,5
5,3
C
0
29,2
25,9
19,2
26,8
1,3
E
0
60
30
10
0
0
F
5,3
30,5
23,4
23,4
13
2,6
G
0
0
16,6
16,7
16,7
41,5
H
0
25
41,4
8,3
24,9
0
J
10
35,7
32,3
13,6
8,5
1,7
Figuur III.3.2. percentages vertrekkende patiënten naar duur verblijf; 2007.
Legenda bij figuur III.3.3: bij instelling A [grijswitte lijn met blauwe ruitjes] vertrekt in de loop van de eerste week 10% van de patiënten. Tussen de eerste en vijfde week vertrekt 37% van de patiënten. Bij instelling E vertrekt geen enkele patiënt voor de eerste week voorbij is. Bij die instelling vertrekt 60% van de patiënten tussen week 1 en week 5. 60 50 40 30 20 10 0
niveau 1
niveau 2
niveau 3
niveau 4
C
49,5
18
23
9
E
50
12,5
25
12,5
G
16
25
50
8
H
0
33
42
25
J
23
35
9
33
TOTAAL
38
23
23
16
Figuur III.3.4. niveau van uitstroom bij ontslag cliënten naar instelling over 2007 in %. 70 60 50 40 30 20 10 0
niveau 1
niveau 2
niveau 3
niveau 4
60
11
14
15
57
29
14
0
J
6
25
38
31
TOTAAL
50
15
18
17
C E G H
Figuur III.3.5. niveau van uitstroom bij follow-up cliënten naar instelling over 2007 in %.
Het niveau bij ontslag en bij follow-up is van slechts een beperkt aantal patiënten bekend. Niveau ontslag bij 184 patiënten en niveau follow-up van 88 patiënten. Bij ontslag wordt 38% van de patiënten ingeschat in niveau1, iets minder dan een kwart in niveau 2 en evenveel in niveau 3, en 16% in niveau 4. Bij follow-up is de helft van de patiënten in niveau 1, 15% in niveau 2, 18% in niveau 3 en 17% in niveau 4. Tussen de instellingen zijn tamelijk grote verschillen op te merken, zowel bij ontslag als bij followup.
36
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.4. KWALITEIT VAN LEVEN Resultaten met de EuroQol
1 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0
2003
2004
2005
2006
2007
WEEK1
0,69
0,7
0,71
0,81
0,74
WEEK13
0,86
0,81
0,79
0,86
0,81
Fi guur III.4.1. Kwaliteit van leven op de EQ5D voor de totale populatie per jaar; week 1 en week 13.
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2003
2004
WEEK1
58,83
62,62
WEEK13
78,77
73,71
2005
2006
2007
60,6
64,9
64,54
70,58
75,64
74,12
Fig
uur III.4.2. Kwaliteit van leven op de VAS-schaal voor de totale populatie per jaar; week 1 en week 13. In de figuren zijn de resultaten weergegeven van gepaarde analyses. Bij dezelfde patiënt is de score in week 1 vergeleken met die in week 13. In alle jaren is de kwaliteit van leven in week 1 minder goed dan in week 13. patiënten ervaren dus na een opnameperiode van 13 weken een betere kwaliteit van leven dan daarvoor, zowel bij de score op de items van de EQ5D als op de VAS-schaal. Het verschil dat wordt gemeten is in alle jaren statistisch significant.
37
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.5. SYMPTOMATOLOGIE: Resultaten met de Symptoms Check List (SCL-90) 40 35 30 25 20 15 10 5 0
SOMATIS CH
INSUFF
WANTR
DEPRESS
ANGST
HOSTIL
FOBIEEN
SLAAP
OVERIG
A
18,8
16,9
34,1
34,4
17,5
9,9
10,5
6,4
16,6
C
21,6
18,3
31,8
34
18,7
9,9
11,4
7,3
16,3
E
21,9
18,9
36,8
36,4
19,4
11,1
10,6
8,3
17,3
F
22,2
19,6
35,6
36,3
19,2
11,4
10,1
7,3
16,9
J
17,2
16,4
28,9
28,1
15,9
8,5
9,1
5,6
13,3
Figuur III.5.1. Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. 30
25
20
15
10
5
0
SOMATISC H
INSUFF
WANTR
DEPRESS
ANGST
HOSTIL
FOBIEEN
SLAAP
OVERIG
A
14,3
14,3
23
21,3
12,7
10,3
10
4,7
11,3
C
15,7
14,1
24,6
22,8
13,4
8
8,1
4,9
12,4
E
14
12,5
22
18,5
11,5
9
7
5,5
11,5
F
15,8
15,1
28,3
26,6
13,5
7,4
9
4,9
13,2
J
14,6
12,9
26,3
24,4
14,4
8,7
7,9
4,7
14,1
Figuur III.5.2. Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13. 38
35 30 25 20 15 10 5 0
somatis ch
insuff
wantr
depress
angst
hostil
fobieen
slaap
overig
week 1
10,5
18,1
32,8
33,5
18,1
10,1
10,4
6,9
15,9
week 13
15,3
13,9
25,3
23,4
13,5
8,3
8,3
4,9
12,7
Figuur III.5.3. Gemiddelde scores op schalen van de SCL-90 week 1 en week 13; totale populatie.
39
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2003-2007 III.6. SATISFACTIE PATIENTEN Resultaten met de GGz thermometer 2,1
1,9
1,7
1,5
2003
2004
2005
2006
2007
informatie
1,75
1,7
1,56
1,75
1,63
inspraak
1,69
1,83
1,86
1,9
1,72
hulpverlener
1,82
1,83
1,9
1,88
1,81
resultaat
1,75
1,66
1,8
1,78
1,68
Figuur III.6.1. Scores op schalen van de GGZ thermometer 2003-2007. Bovenstaande figuur toont de gemiddelde scores op de schalen van de GGZ thermometer voor de totale populatie per jaar. Zichtbaar is dat de schaal Informatieverstrekking steeds laag scoort, terwijl de schaal Bejegening door Hulpverlener steeds hoog scoort. Er is enige variatie over de tijd. Zo hebben alle vier de schalen in 2007 lagere scores dan in 2006.
8
7 C
2003
2004
2005
2006
2007
7,44
8,33
7,86
7,45
7,77
7,25
7,56
7,33
7
7,25
7,2
7,2
7,5
7,63
7,42
7,7
D F
7,36
J TOTAAL
7,41
7,73
7,68
F
iguur III.6.2. Rapportcijfers voor zorg; totale populatie 2003-2007. NB; de schaal op de y-as loopt van 7,0 – 8,5! Het rapportcijfer voor de totale zorg varieert van 7,4 tot 7,7. Dit laatste cijfer werd in 2007 behaald en is daarmee hoger dan het cijfer in 2006. Er is geen sprake van een trend, noch voor het totaal, noch per instelling.
40
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.7. MEDICATIE
Tabel III.7.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2007. Alle IMC’s. Week 1 N=653
Week 5 N=386
Week 9 N= 179
Week 13 N= 92
Benzodiazepinen
183 (28,0)
96 (24,9)
44 (24,6)
19 (20,7)
Neuroleptica
101 (15,5)
61 (15,8)
28 (15,6)
9 (9,8)
19 (2,9)
11 (2,8)
6 (3,4)
3 (3,3)
111 (17,0)
59 (15,3)
29 (16,2)
20 (21,7)
1 (0,2)
0
0
0
10 (1,5)
10 (2,6)
3 (1,7)
1 (1,1)
Antidepressiva
64 (9,8)
41 (10,6)
17 (9,5)
10 (10,9)
Tractus digestivus
25 (3,8)
23 (6,0)
12 (6,7)
3 (3,3)
Tractus respiratorius
34 (5,2)
26 (6,7)
9 (5,0)
5 (5,4)
Vitaminen
33 (5,1)
17 (4,4)
9 (5,0)
8 (8,7)
72 (11,0)
40 (10,4)
22 (12,3)
14 (15,2)
Opiaatantagonisten Methadon Bètablokker Analgetica
Overige
Legenda: in week 1 zijn er 183 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 28% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 21% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen. Deze 653 voorgeschreven medicijnen in week 1 zijn bestemd voor 157 patiënten. Gemiddeld krijgen de patiënten in week 1 dus 4,2 medicijnen voorgeschreven. De 92 voorschrijvingen in week 13 zijn bestemd voor 41 patiënten. In week 13 krijgen deze patiënten gemiddeld 2 medicijnen voorgeschreven. Tabel III.7.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle patiënten; 2007. Week 1 N=111 Hoeveelheid methadon in mg Min – max
Week 5 N=59
Week 9 N= 29
Week 13 N= 20
60,41 (38,7)
49,87 (36,3)
54,35 (33,6)
66,56 (34,6)
5 - 196
3 – 140
4 - 118
20 - 135
41
aantal patienten
30
25
20
15
10
5
week 1
re sp T.
ov er ig
in e vi ta m
ge st di T.
an t
id ep r
es si va
et ic a an al g
ke r
m
be ta
bl ok
et ha do
n
t ia at an op
ol ep t ne ur
be nz
o
0
week 5
week 9
week 13
Van de 37 patiënten van wie de medicatie in de weken 1 t/m 13 bekend is, gebruiken er 25 methadon in week 1. In week 5 zijn dat nog 22 patiënten, in week 9: 15 en in week 13 stijgt dit aantal weer naar 18 methadongebruikers. De gemiddelde hoeveelheid methadon die deze cliënten krijgen voorgeschreven, alsmede de minimum en de maximum hoeveelheid voor deze groep, is weergegeven in onderstaande figuur. De gemiddelde hoeveelheid methadon is in week 1: 68 mg. Aanvankelijk is er een lichte daling, maar in week 9 en week 13 is de gemiddelde hoeveelheid methadon die patiënten krijgen voorgeschreven weer op het niveau van week 1. De minimale hoeveelheid is aanvankelijk laag [3 mg], maar deze is in week 9 gestegen naar 20 mg. De maximale hoeveelheid is in week 1 135 mg, vervolgens daalt deze naar 118 mg, maar in week 13 is de maximale hoeveelheid weer op het niveau van week 1. 160 140 120 100
gem. Hoeveelheid min hoeveelheid
80
max hoeveelheid
60 40 20 0 week 1
week 5
week 9
week 13
42
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.8. CRAVING Met de Cravingschaal is onderzocht in welke mate patiënten zucht hebben naar een middel. Zij konden hiertoe op een schaal van 1 [‘helemaal geen trek’] tot 100 [‘heel veel trek’] aangeven hoeveel trek zij op dat moment in het middel hebben. Bovendien werd hen gevraagd hoeveel dagen het op dat moment geleden was dat zij dit middel gebruikten. De resultaten zijn hieronder weergegeven voor de drie instellingen waarbij deze Cravingschaal is afgenomen. Bij twee van de drie instellingen is het aantal dagen dat het middel niet werd gebruikt, vrijwel niet aangegeven. Het aantal respondenten bij deze vragen is dus klein tot afwezig. Het totaal aantal respondenten dat een Cravingschaal heeft ingevuld bij de drie instellingen [C, E en F], is 54. Het aantal respondenten verschilt [uiteraard] per middel en per meetmoment. In de figuur zijn alleen de resultaten in week 1 en week 13 gegeven. Hoewel in deze figuur bij elk middel en op elk meetmoment resultaten zijn getoond, is het soms niet verantwoord ‘gemiddelden’ te presenteren gezien de zeer kleine aantallen respondenten waarop deze betrekking hebben.
alcohol benzo's cannabis methadon heroine cocaine amfetaminen xtc anders 0
10
20
30
anders
xtc
amfetamine n
week 1
40
7,5
week 13
85
0
40
50
60
cocaine
heroine
methadon
5,83
20
32,73
9
0
20
0
0
70 cannabis
80
90
100
benzo's
alcohol
41,67
9,29
27,06
17,76
16,38
22,4
Figuur III.8.1. Scores op Cravingschaal. 2007.
De figuur laat zien dat de zucht naar het middel ‘anders’ het grootst is, vooral in week 13. In week 13 hebben patiënten gemiddeld minder trek in alcohol, cannabis, methadon en heroïne, dan in week 1. Bij cocaïne blijft de trek hetzelfde in week 1 en week 13. De zucht naar benzodiazepinen neemt licht toe. Aan deze resultaten kunnen geen conclusies worden verbonden, gezien het lage aantal respondenten.
43
III. Resultaten IMC Benchmark ALGEMEEN 2007 III.9. SELF-EFFICACY Bij twee instellingen is de Self-Efficacy List for Drugusers [SELD] afgenomen op eigen initiatief. Aangezien deze schaal mogelijk interessant kan zijn voor andere instellingen, worden de resultaten hier ook in het gezamenlijke deel gepresenteerd. Bij de SELD is sprake van twee vraagstellingen rond 22 omschreven situaties: ‘hoe groot denkt u dat de behoefte om te gebruiken is in die situatie’ en ‘hoe zeker bent u ervan dat u dan niet zult gebruiken’. De antwoorden worden per situatie gegeven op een vijf-puntsschaal, variërend van ‘heel klein’ tot ‘heel groot’ respectievelijk van ‘daar ben ik erg onzeker over’ tot ‘daar ben ik erg zeker van’. Hoe hoger de score op de Behoefteschaal, hoe groter de behoefte; en hoe hoger de score op de Self-Efficacy schaal, hoe groter de mate van self-efficacy. Naast weergave van de individuele items [situaties] kunnen ook drie subschalen worden berekend: de subschaal Problemen [bijvoorbeeld: ‘als ik me depressief voel’], de subschaal Omgevingsfactoren [bijvoorbeeld: ‘als ik gratis drugs krijg aangeboden’] en de subschaal Plezierige situaties [bijvoorbeeld: ‘als ik me lichamelijk goed voel’]. De SELD wordt afgenomen in week 1 en in week 13. Het totaal aantal respondenten bij de twee instellingen is 32 in week 1 en 8 in week 13. Onderstaande figuur geeft allereerst de resultaten weer voor de drie subschalen voor beide instellingen. 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1
behoefte1
behoefte2
behoefte3
week1
3,11
3,1
1,77
week13
2,33
2,66
1,33
self-efficacy1
self-efficacy2
self-efficacy3
week1
3,17
3,11
4,28
week13
3,88
3,85
4,85
5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1
Figuur III.9.1. Behoefte [boven] en self-efficacy [onder] op drie subschalen van de SELD; week 1 en week 13; 2007.
In de bovenste figuur is de behoefte weergegeven in week 1 en week 13. Te zien is dat patiënten gemiddeld genomen hun behoefte vrij laag inschatten. Het minst is de behoefte in de plezierige situaties; die voor de beide andere subschalen is vrijwel 44
gelijk. In week 13 ervaren patiënten minder behoefte dan in week 1. Dit geldt voor alle drie de subschalen. Bij gepaarde t-toets is alleen het verschil in de behoefte1-schaal statistisch significant. Bij self-efficacy zien we het omgekeerde beeld: patiënten zijn er gemiddeld zeker van dat zij niet zullen gebruiken in probleemsituaties en in situaties waarin omgevingsfactoren een rol spelen. Maar zij zijn er vrij zeker van dat zij niet zullen gebruiken in plezierige situaties. In week 13 is sprake van een toegenomen self-efficacy voor alle drie de subschalen. Hier zijn de verschillen niet significant. Naast een weergave per subschaal, kan ook voor elke situatie apart worden weergegeven hoe de behoefte en self-efficacy zich hierbij ontwikkelen gedurende de opname. De resultaten voor behoefte worden eerst weergegeven; vervolgens die voor selfefficacy.
45
depressief gratis drugs ziek samen andere gebruikers nerveus niemand in omgeving omgeving waar gebruikt ontspannen verkopen verdrietig ander zie gebruiken vrolijk vrienden die niet gebruiken verveel ruzie drugs ter beschikking eenzaam lichamelijk goed aan het werk kwaad alcohol gedronken tegen zit 1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
ver vri teg alc kw aa lic ee dru gra de an ver ver ont om nie ner sa vro ruz zie der dri ko sp ge ma ve me vee en en oh aa n ha nz gs tis pre lijk ie k zie eti pe an vin nd us n l de zit ol d het me aa ter dru ssi week 1 week 13
3,2 2,6 3 1,5 1,9 3,2 3,3 3,1 3,1 1,3 2 3,2 3,5 2,6 2,2 3,4 2,6 2,9 3,4 2,9 3,3 3,3 3 3,5 2,5 1,1 1,1 2,8 2,6 2,6 2,6 1,4 1,8 2,6 2,4 1,9 1,3 2
2 2,5 2,9 2 3,4 3,1
Figuur III.9.2. Behoefte per situatie in week 1 en week 13.
Bij vrijwel alle situaties denken de patiënten in week 13 dat hun behoefte om dan te gebruiken minder groot is dan in week 1. De verschillen zijn soms aanzienlijk. Dat geldt niet voor de situatie waarin de patiënt gratis drugs krijgt aangeboden, wanneer hij samen is met vrienden die niet gebruiken en waneer hij alcohol heeft gebruikt. In die drie gevallen wordt de behoefte in week 1 iets lager ingeschat dan in week 13.
46
depressief gratis drugs ziek samen andere gebruikers nerveus niemand in omgeving omgeving waar gebruikt ontspannen verkopen verdrietig ander zie gebruiken vrolijk vrienden die niet gebruiken verveel ruzie drugs ter beschikking eenzaam lichamelijk goed aan het werk kwaad alcohol gedronken tegen zit
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
ver vri teg alc kw aa lic ee dr gra de an ver ver ont om nie ner sa vro ruz zie der dri ko sp ge ma ve me ve en en oh aa n ha nz ug tis pre lijk ie k zie eti pe an vin nd us n el de zit ol d het me aa s dr ssi week 1
2,9 2,9 3,4 3,3 4,6 4,1 3,1 2,4 3,1 3,3 4,7 3,9 2,8 2,9 3 4,1 3 3,6 3,3 2,7 3,9 3
3
week 13 3,6 3,6 2,9 4,1 5 4,9 3,6 3,6 3,8 3,4 4,9 4,8 3,6 3,8 3,9 4,8 4,3 3,9 4,5 3,6 4,3 3,3 3,6
Figuur III.9.3. Self-efficacy in specifieke situaties; week 1 en week 13. 2007.
De self-efficacy – de mate waarin de patiënt er zeker van is dat hij niet zal gebruiken in een bepaalde situatie – is voor alle situaties in week 13 groter dan in week 1, met uitzondering van de situatie waarin er sprake is van alcoholgebruik. In een aantal situaties waarin sprake is van positieve omstandigheden [aan het werk zijn, bijvoorbeeld], is de self-efficacy score in week 13 maximaal.
47
48
IV. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING A IV.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2007
Tabel IV.1.1. Overzicht respondenten INSTELLING A; 2007 2003 Geslacht (%) Man Vrouw Leeftijd (gem; SD) Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon justitiële cliënten Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar Primaire problematiek Alcohol Opiaten Cocaïne Cannabis Anders
2004
2005
2006
2007 N=26 21 (80,8) 5 (18,2) 36,9 (7,9) 25,1 – 52,4 26 (100)
20 (76,9) 6 (23,1) Onbekend
5 (19,2)
10 (38,5) 0 0 2 (7,7) 9 (34,6) Onbekend
Bij Instelling A zijn geen registratiegegevens over het hele jaar 2007 verkregen. Om die reden kan geen uitspraak gedaan worden over de representativiteit van de benchmarkgegevens.
49
Tabel IV.1.2. ASI scores. INSTELLING A. Gemiddelde ernstscores (SD); 2007. 2003
2004
2005
2006
2007 N=26
Lichamelijke problemen
2,41 (2,7)
Opleiding en arbeid
1,82 (2,5)
Alcohol
2,45 (3,6)
Drugs
5,95 (3,5)
Gokken
0,65 (1,4)
Juridische problemen
2,95 (2,4)
Sociale problemen
2,84 (2,9)
Psychische problemen
2,95 (3,2)
8 6 4 2 0 lich.gezondhei opleiding&wer
alcohol
drugs
juridisch
sociaal
psychisch
2007
2,1
3,9
3,5
6,3
3,6
3,7
3,7
INSTELLING A
2,4
1,8
2,5
5,95
2,95
2,8
2,95
Figuur IV.1.1. ASI scores op zes leefgebieden; vergelijking Instelling A met de totale populatie 2007.
50
IV. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING A IV.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN IV.2.1. Resultaten RCQ
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
12 10 8 6 4 2 0 t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=1
t=4 actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur IV.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IV.2.1a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor alcohol. 2007 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
35 30 25 20 15 10 5 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=1
t=4
contemplatie
actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur IV.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IV.2.2a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. 2007 AANTALLEN VOOR BENZODIAZEPINEN TE KLEIN OM GEMIDDELDE SCORES OVER TE BEREKENEN
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=1
t=4
actie
t=2
aantal dagen gebruik
t=3
t=4
hoeveelheid
Figuur IV.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IV.2.3a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis. 2007.
51
35
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=1
t=4
actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur IV.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IV.2.4a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor methadon. 2007. AANTALLEN VOOR OPIATEN TE KLEIN OM GEMIDDELDE SCORES OVER TE BEREKENEN
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
t=1
t=2
aantal dagen gebruik
t=3
t=4
hoeveelheid
Figuur IV.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur IV.2.5a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne. 2007
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren IV.2.1 tot en met IV.2.7 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. De resultaten zijn gemiddelden voor 2007. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is steeds lager dan dat in t1.
Een punt van aandacht is dat het aantal respondenten niet erg hoog was; dit geldt met name voor t3, waarin veelal nog slechts een respondent over was. In onderstaande conclusies zal dan ook alleen ingegaan worden op de meetmomenten t1 en t2.
Alcohol: patiënten hebben de hoogste scores in de actie-schaal; deze score neemt van t1 naar t2 ook licht toe. Dat laatste geldt ook voor de contemplatie-score, die net iets lager ligt. De score voor precontemplatie neemt licht af. patiënten blijven wel gebruiken: het aantal dagen waarop alcohol wordt gebruikt neemt af, maar de hoeveelheid die op die dagen wordt gebruikt neemt licht toe. 52
Bij nicotine is te zien dat patiënten vooral in de contemplatiefase zitten. Deze scores zijn het hoogst. De actiescores zijn laag. patiënten denken er wel over om iets aan hun rookgedrag te doen, maar het is moeilijk om tot actie over te gaan. Het feitelijk gebruik neemt licht af. Wat betreft cannabisgebruik zijn patiënten vooral in de actiefase. Dee score neemt ook licht toe van t1 naar t2. Het aantal dagen waarop cannabis gebruikt wordt, neemt sterk af, maar de hoeveelheid neemt licht toe. Bij de overige middelen waren er te weinig respondenten om hier scores over te kunnen berekenen.
53
IV.2.2. Resultaten Mft INSTELLING A Tabel IV.2.1. Gemiddelde scores op schalen Mft en Mft/O; 2007. Gegeven zijn de scores in week 1. Scores kunnen variëren tussen 0 en 4. 2003
2004
2005
2006
2007 N=26
Scores patiënt: Problem recognition general
3,39 (0,9)
Problem recognition specific
3,02 (1,1)
Desire for Help
3,43 (0,9)
Treatment Readiness
3,07 (0,7)
Scores hulpverlener Problem recognition general
3,28 (0,8)
Problem recognition specific
3,17 (0,9)
Desire for Help
3,11 (0,7)
Treatment Readiness
2,76 (0,7)
3,5
3,5
3,4
3,4
3,3
3,3
3,2
3,2
3,1
3,1
3
3
2,9
2,9
2,8
2,8
2,7
2,7
2,6
2,6
2,5
2,5
PR1
PR2
DH
TR
PR1
PR2
DH
TR
patient
3,22
2,88
3,38
3,04
patient
3,06
2,67
2,67
3
hulpverl.
3,19
2,83
3,08
2,76
hulpverl.
3,44
2,87
2,67
3,05
Figuur IV.2.6. Verloop van de gemiddelde scores op de schalen van de MfT voor patiënt en hulpverlener. Links de resultaten in week 1; rechts de resultaten in week 13. In deze figuur zijn weergegeven de resultaten bij gepaarde t-toetsen: per patiënt is het verschil tussen de eigen score en die van de hulpverlener bepaald. 4
4
3,5
3,5
3
3
2,5
2,5
2
2
1,5
1,5
1
1 0,5
0,5
VERLOOP SCORES MFT_O
VERLOOP SCORES MFT 0
0 WK1
WK5 PR1CLIENT DHCLIENT
WK9
WK13 PR2CLIENT TRCLIENT
WK1 PR1HV
WK5 PR2HV
WK9 DHHV
WK13 TRHV
Figuur IV.2.7. Verloop van de scores Mft en Mft/O; 2007. 54
1 0,5 PR1 PR2
0 WEEK1
WEEK5
WEEK9
WEEK13
DH TR
-0,5 -1
Figuur IV.2.8B. Verschillen in scores op de MfT tussen patiënt en hulpverlener in week 1, 5, 9 en 13; 2007. Aantallen respondenten: week 1: 16; week 5: 10; week 9: 5; week 13: 4. NB: het gaat hier om ‘paren’ van patiënt en hulpverlener. Daarom zijn de aantallen anders dan het totaal aantal respondenten dat hieronder is beschreven. Conclusies bij Motivatie voor behandeling: Aantallen respondenten op de MfT: week 1 – 21; week 5 – 12; week 9 – 8; week 13 – 5. Aantallen respondenten op de MfT-O: week 1 – 19; week 5 – 15; week 9 – 6; week 13 – 4.
De Mft meet de motivatie voor behandeling. Er zijn vier schalen: problem recognition algemeen (“mijn gebruik is een probleem voor mij”), problem recognition specifiek (“mijn gebruik veroorzaakt problemen met mijn werk”), desire for help (“ik heb hulp nodig om mijn gebruik te kunnen hanteren”) en treatment readiness (“ik wil behandeld worden voor mijn problemen”). De minimale score per schaal is 0 en de maximale score per schaal is 4. De scores van cliënten bij de schalen van de MFT variëren tussen 3,02 en 3,43. De scores van hulpverleners bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,76 en 3,28. De scores gegeven door hulpverleners zijn iets lager dan die gegeven door de cliënten. Deze bevinding geldt voor de scores in week 1. In week 13 zijn de scores van de hulpverleners hoger voor alle schalen. Kijkend naar het verloop van de scores bij cliënten, valt op dat er eigenlijk weinig ontwikkeling is in de scores. Ze blijven vanaf het begin op vrijwel hetzelfde niveau. De score voor de PR1 schaal is het hoogst; die voor treatment readiness het laagst. Ook bij de hulpverleners scores is de score op de PR1 schaal het hoogst in alle meetweken. Bij de hulpverleners is er een toename te constateren in de score op de TR-schaal van week 1 naar week 13. De verschilscores – waarbij de hulpverlenersscore is afgetrokken van de cliëntscore – laten zien dat de verschillen tussen de patiënten en hulpverleners klein zijn. In week 13 liggen de verschillen voor drie van de vier schalen rond de 0; alleen voor de PR1 schaal is er nog sprake van een klein [negatief: de hulpverlenerscore is hoger dan die van de patiënt!] verschil.
55
IV.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING A 60 50 40 30 20 10 0
2003
2004
2005
2006
2007 50,84
gem. duur verblijf in dagen
Figuur IV.2.7A. Niveau van uitstroom (percentages); 2007. 25
percentage clienten
20
15
10
5
0 wk1 wk2 wk3
4
5
6 2003
7
8
9
10 2004
11
12
13 2005
14
15
16
17
2006
18
19
20
2007
Figuur IV.2.7. Verloop duur verblijf; 2007. Legenda bij figuur IV.2.7. Verloop duur verblijf 2007: Voor week 1 stroomt in 2007: 20,6% van de cliënten uit. Voor het einde van week 10 stroomt 5,3% uit.
ER ZIJN GEEN GEGEVENS VERKREGEN OVER HET NIVEAU BIJ ONTSLAG EN DE WIJZE VAN VERTREK.
56
IV. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING A IV.3. OVERIGE MATEN IV.3.1. DE EUROQOL5D
TABEL IV.3.1. Kwaliteit van leven: resultaten met de Euroqol5D Euroqol Utilities
2003
2004
2005
2006
2007
Week 1
0,74 (0,25)
Week 13
*0,83 (0,17)
* en **: verschil tussen week 1 en week 13 is significant bij gepaarde t-toets (p<.05 resp p<.005). Tabel IV.3.2. Score kwaliteit van leven op de VAS Euroqol VAS schaal
2003
2004
2005
2006
2007
Week 1
62,27 (17,8)
Week 13
71,60 (10,5)
* en **: verschil tussen week 1 en week 13 is significant bij gepaarde t-toets (p<.05 resp p<.005). 100 50 0 -50
week 1
week 13
beter
58
80
slechter
-17
-20
Figuur IV.3.1. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week
13; 2007.
57
mobiliteit zelfzorg dag activ pijn stemming procent 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
stemming
pijn
dag activ
zelfzorg
mobiliteit
geen probl
52
52
68
96
92
enige probl
40
40
24
4
8
ernstige probl
8
8
8
0
0
100
mobiliteit zelfzorg dag activ pijn stemming procent 0
10 stemming
20
30 pijn
40
50 dag activ
60
70
80
90
zelfzorg
mobiliteit
geen probl
60
40
60
80
100
enige probl
40
60
40
20
0
ernstige probl
0
0
0
0
0
100
Figuur IV.3.3. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; week 1 [boven] en week 13 [beneden]; 2007.
Conclusies bij kwaliteit van leven: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 25 cliënten in week 1 en bij 5 cliënten in week 13. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de ervaren kwaliteit van leven.
Kwaliteit van leven, gemeten met de Euroqol, is gemiddeld 0,74 op een schaal van 0 – 1. De gemiddelde VAS score komt hiermee overeen en is in 2007: 62,17 gemiddeld. In ‘schoolcijfers’ uitgedrukt zou je kunnen stellen dat patiënten zichzelf een voldoende [6,2] geven voor kwaliteit van leven. In 2007 ervaren respondenten de kwaliteit van leven in week 13 als beter dan in week 1. Deze verbetering is bij gepaarde t-toets statistisch significant. Daarnaast is deze verbetering ook klinisch relevant.
58
IV. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING A IV.3. OVERIGE MATEN IV.3.2. De SYMPTOMS CHECK LIST (SCL-90) Tabel IV.3.2.1. Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. Bij de scores is aangegeven hoe de score zich verhoudt tot de normscores (Arrindell & Ettema, 1975). 2003
2004
2005
2006
2007 N=26
Somatische symptomen
18,8 (5,9) Beneden gem.
Gevoelens van insufficiëntie
16,9 (5,5) Beneden gem.
Wantrouwen
34,0 (12,7) Gemiddeld
Depressie
34,4 (13,9) Beneden gem.
Angst
17,5 (6,3) Beneden gem.
Hostiliteit
9,9 (3,6) Gemiddeld-hoog
Fobieën
10,5 (4,1) Gemiddeld
Slaapproblemen
6,4 (3,8) Gemiddeld
Overig
16,6 (6,8) Niet bekend
TOTAAL
164,1 (59,5) Beneden gem.
Tabel IV.3.2.2, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13 2003 Somatische symptomen Gevoelens van insufficiëntie
2004
2005
2006
2007 N=3 14,3 (3,2) Laag 14,3 (4,0) Beneden gem.
Wantrouwen
23,0 (5,0) Laag
Depressie
21,3 (4,0) Laag
Angst
12,7 (3,8) Laag
Hostiliteit Fobieën Slaapproblemen
10,3 (5,8) gem – boven gem 10,0 (5,2) Zeer laag 4,7 (2,9) Beneden gem.
Overig
11,3 (2,1) Niet bekend
TOTAAL
122,0 (29,0) Laag
59
VANWEGE HET KLEINE AANTAL RESPONDENTEN IN WEEK 13 IS GEEN GRAFISCHE WEERGAVE VAN DE GEPAARDE TTOETSEN MOGELIJK. Conclusies bij SCL-90. De SCL90 is in 2007 ingevuld door 26 patiënten in week 1 en door 3 patiënten in week 13. De SCL90 geeft een indruk van de symptomen die de cliënt/patiënt zelf ondervindt als gevolg van ziekte en/of afwijkingen. Het geeft dus een indruk van de ziektelast. Daarbij zijn 9 schalen onderscheiden die in de figuur zijn weergegeven. De score ranges voor deze schalen zijn verschillend, omdat ze alle een verschillend aantal items hebben waaruit ze zijn opgebouwd. Er kan dus niet gesteld worden (in bovenstaande figuur) dat cliënten vooral veel depressie ervaren. De depressieschaal bevat namelijk 16 items en de schaal Slaapproblemen bijvoorbeeld maar 3.
De scores op de schalen van de SCL90 zijn in week 1 alle gemiddeld tot beneden gemiddeld, met uitzondering van Hostiliteit. Op deze schaal is de gemiddelde score ‘gemiddeld’ tot ‘hoog’, afhankelijk van de leeftijd van de respondent.
In week 13 zijn de gemiddelde scores nog lager en in vergelijking met de normscores beneden gemiddeld tot zeer laag bij de schaal Fobieën.
Deze lage scores op de SCL90 zijn inmiddels bekend bij de verslaafde populatie. De verklaring hiervan is vooralsnog niet opgehelderd.
Er waren in week 13 slechts drie patiënten die de volledige SCL90 hebben ingevuld, reden waarom we geen grafische weergave hebben gemaakt van het verloop van de scores op de schalen van week 1 naar week 13.
60
IV. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING A IV.3. OVERIGE MATEN IV.3.3. PATIENTENSATISFACTIE: DE GGZ THERMOMETER
Tabel IV.3.3.1. Resultaten GGZ thermometer 2003-2007. 2003 Waardering informatie
2004
2005
2006
2007 N=4 1,33 (0,4)
Waardering inspraak
1,17 (0,3)
Waardering hulpverlener
1,70 (0,8)
Waardering resultaat
1,45 (0,5)
Rapportcijfer range
7,33 (1,2) 6,0 – 8,0
Conclusies bij GGZ thermometer: De GGZ thermometer is in 2007 door 4 patiënten ingevuld. De GGZ thermometer geeft een globale indruk van de mening van de patiënt over de kwaliteit van de zorg op vier schalen: informatieverstrekking, inspraak, hulpverlener en resultaat behandeling. Daarnaast dient de patiënt een cijfer toe tussen 1 en 10 voor de ervaren kwaliteit van de zorg als geheel. Antwoorden op de vragen van de GGZ thermometer zijn als volgt gehercodeerd: ‘ja’ = 2, ‘nee’ = 0 en ‘weet niet’ = 1. De somscores zijn gecorrigeerd voor het aantal items per schaal. Scores voor de vier schalen kunnen daarmee variëren tussen 0 en 2. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe tevredener de cliënt.
Het gemiddelde rapportcijfer voor de zorg is in 2007: 7,3. De schaal Waardering Hulpverlener heeft ook in 2007 de hoogste gemiddelde score: 1,7. De schaal Waardering Inspraak heeft de laagste score: 1,17.
61
IV. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING A IV.3. OVERIGE MATEN IV.3.4. MEDICATIE
Tabel IV.3.4.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2007. Week 1 N=215
Week 5 N=143
Week 9 N= 52
Week 13 N= 0
Benzodiazepinen
67 (31)
43 (30)
15 (29)
Neuroleptica
61 (28)
40 (28)
15 (29)
Opiaatantagonisten
12 (6)
8 (6)
3 (6)
Methadon
12 (6)
8 (6)
3 (6)
Bètablokker
0
0
0
Analgetica
0
0
0
25 (12)
17 (12)
6 (11,5)
Tractus digestivus
11 (5)
8 (6)
3 (6)
Tractus respiratorius
12 (6)
8 (6)
3 (6)
0
0
0
15 (7)
11 (8)
4 (8)
Antidepressiva
Vitaminen Overige
Legenda: in week 1 zijn er 67 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is iets minder dan een derde van het totaal aantal voorschrijvingen in week 1. In week 13 komt 29% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen. Ter aanvulling op tabel IV.3.4.1. wordt in tabel IV.3.4.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel IV.3.4.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle cliënten. Week 1 N=6 Hoeveelheid methadon in mg Min – max
Week 5 N=3
Week 9 N= 1
Week 13 N= 0
42,5 (20,9)
48,3 (27,5)
65,0
20 - 80
20 - 75
65 – 65
Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC bestaat iets minder dan een derde van de voorgeschreven medicijnen uit benzodiazepinen Zes procent van het aantal voorgeschreven medicijnen betreft methadon. In week 13 is het percentage voorschrijvingen voor benzodiazepinen nagenoeg gelijk gebleven. Dat geldt overigens voor alle medicijnen die in week 1 worden voorgeschreven: de percentages verschillen niet veel in week 13 ten opzichte van week 1. Wel is het totaal aantal voorgeschreven medicijnen gedaald van 215 in week 1 naar 52 in week 13. De aantallen patiënten die methadon krijgen voorgeschreven zijn te klein om hier conclusies aan te kunnen verbinden.
62
V. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING C V.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2007 Tabel V.1.1. Overzicht respondenten C 2003 N= 59 Geslacht (%) Man Vrouw
2004 N= 52
2005 N= 86
2006 N= 77
2007 N=83
47 (80) 12 (20)
41 (79) 11 (21)
65 75.6) 21 (24.4)
69 (90) 8 (10)
65 (78) 18 (22)
38,0 (7.6) 24 – 51
36,1 (7.3) 20 – 51
38.8 (6,5) 22 – 55
37.8 (6,4) 23 – 49
39,47 (6,4) 25 - 54
Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend
54 (92) 2 (3) 3 (5)
47 (90) 3 (6) 2 (4)
83 (96.5) 3 (3.5) 0
74 (96) 3 (4) 0
83 (100)
Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon
47 (80) 12 (20)
42 (81) 10 (19)
63 (73.3) 23 (26.7)
48 (62) 29 (38)
60 (72) 22 (28)
10 (17)
7 (15)
17 (19,5)
6 (9)
37 (75,5)
23 (59)
52 (78)
56 (87,5)
41 (68)
54 (93)
44 (98)
79 (91)
65 (93)
53 (79,1)
0 1 (2) 7 (12) 51 (86)
1 (2) 1 (2) 6 (13) 38 (83)
0 1 (1) 8 (9) 78 (90)
0 1 (1) 6 (9) 63 (90)
0 0 2 (3) 65 (97)
Leeftijd (gem; SD)
justitiële cliënten Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar Primaire problematiek Alcohol Opiaten Cocaïne Cannabis Anders
21 (25) 37 (45) 18 (22) 2 (2) 5 (6)
Representativiteit: Totaal ontslagen in 2007 bij Instelling C: 92 patiënten. In benchmark: 83. Responspercentage: 90,2%. Benchmark N=83 Geslacht (%) Man Vrouw Leeftijd (gem; SD) Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon
Niet in benchmark N=9
Toets
65 (78) 18 (22)
8 (89) 1 (11)
Chi-kwadraat: niet significant
39,5 (6,4) 25 - 54
40,0 (11,2) 23 - 58
t-toets: niet significant
83 (100) 0 0
8 (89) 1 (11) 0
Chi-kwadraat: Niet significant
60 (72) 23 (28)
7 (78) 2 (22)
Chi-kwadraat: Niet significant
Primaire problematiek
63
Benchmark N=83
Toets
21 (25) 37 (45) 18 (22) 2 (2) 5 (6)
3 (33) 3 (33) 3 (33) 0 0
Chi-kwadraat: Niet significant
Verslavingsduur • 0-5 jaar • 5-10 jaar • > 10 jaar
1 (1) 3 (4) 79 (95)
0 2 (22) 7 (78)
Chi-kwadraat: Niet significant
Justitieel verleden: ja
80 (96)
8 (89)
Chi-kwadraat: Niet significant
81 (98)
9 (100)
Reden ontslag • Eenzijdig door patiënt • Eenzijdig door instelling • Wederzijds overleg
35 (42) 11 (13) 37 (45)
3 (33) 0 6 (67)
Chi-kwadraat: Niet significant
Duur verblijf: Gemiddeld aantal dgn [sd]
59,9 (36,2) 6 - 153
34,6 (30,3) 0 - 76
T=2,43; p=0,046
alcohol heroïne cocaïne cannabis anders
Niet in benchmark N=9
patiënt eerder behandeld: ja
Chi-kwadraat: Niet significant
Conclusie over representativiteit: door de hoge respons kunnen de patiënten die hebben meegedaan in de benchmark als een representatieve afspiegeling worden gezien van de patiënten van deze instelling. Er zijn geen verschillen geconstateerd tussen de patiënten die wel en die niet hebben meegewerkt aan de benchmark voor wat betreft de meeste baseline patiëntkenmerken. Het enige kenmerk waarin benchmark patiënten verschillen van niet-benchmarkpatienten is de duur van het verblijf: benchmarkpatienten bleven significant langer bij het IMC dan niet-benchmarkpatienten. Drie van deze patiënten vertrokken binnen een week na opname. Het is aannemelijk dat deze patiënten vertrokken zijn voordat ze konden worden geïncludeerd in de benchmark. De overigen bleven langer. De reden voor hun exclusie is niet duidelijk.
64
Tabel V.2. Problematiek patliënten INSTELLING C; aantallen (percentages tussen haakjes) 2003
2004
2005
2006
2007 N=53
Primaire problematiek drugs alcohol
39 (74) 14 (26)
Gebruik middelen opiaten cocaïne amfetamine cannabis ecstasy hallucinogenen polydruggebruik
19 (36) 16 (30) 1 (2) 0 0 0 3 (6)
As-I verslavingsproblematiek bij opname alcoholafhankelijkheid drugsafhankelijkheid drugsmisbruik
13 (25) 31 (60) 8 (15)
As-I psychiatrische diagnose bij opname geen angststoornis psychotische stoornis anders
46 (88) 1 (2) 2 (4) 3 (6)
As-II persoonlijkheids stoornis bij opname geen Borderline pd Antisociale pd NAO Uitgesteld zwakbegaafdheid Niet vermeld
39 (75) 1 (2) 3 (6) 8 (15) 0 1 (2) 1
Somatische diagnose bij opname
Niet vermeld
Psychosociale problematiek bij opname
Niet vermeld
GAF score bij opname (n=2) range
52,5 (10,6) 45 – 60
Tabel V.1.3. Hulpvraag INSTELLING EC aantallen 2003 Hulpvraag verwijzer [meerdere antwoorden mogelijk] diagnostiek afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie doorbreken problematiek inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbrengen structuur/dagbesteding behandeling resocialisatie hanteren gebruik/problematiek time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken
2004
2005
2006
2007 N=53
0 6 1 5 6 0 1 0 3 0 1 0 0 1 0 4
65
2003
2004
2005
2006
2007 N=53
behandeling somatiek anders
0 0
Hulpvraag patiënt [meerdere antwoorden mogelijk] geen diagnostiek omgaan met problemen afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie doorbreken problematiek inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbrengen structuur/dagbesteding psychosociale hulp behandeling resocialisatie hanteren gebruik/problematiek time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
21 1 4 9 4 7 8 0 3 1 3 1 0 0 1 1 0 0 0 3 1
Behandeldoel diagnostiek afbouw middelen stabilisatie gebruik/problematiek terugvalpreventie detoxificatie inzicht bieden inzetten vervolgbehandeling instellen medicatie aanbieden structuur/dagbesteding behandeling resocialisatie hanteren gebruik time-out werken aan toekomst spoedopname motiverende gesprekken behandeling somatiek anders
1 14 4 10 9 0 2 1 4 0 1 1 0 0 1 1 4 1
Tabel V.1.4. ASI scores. INSTELLING C. Gemiddelde ernstscores (SD); 2003-2007. 2003 N= 59
2004 N= 52
2005 N= 86
2006 N= 77
2007 N=83
Lichamelijke problemen
3.1 (2.1)
1.9 (1.6)
2.1 (2.0)
2,5 (2,6)
2,1 (2,4)
Opleiding en arbeid
4.4 (1.4)
4.5 (1.3)
2.9 (1.6)
4,6 (2.2)
4,6 (1,9)
Alcohol
2.4 (2.4)
2.0 (2.5)
1.8 (2.7)
3,7 (3.6)
3,7 (3,5)
Drugs
5.9 (1.1)
6.1 (0.9)
5.7 (1.4)
6,8 (2.1)
6,4 (2,6)
Gokken
0.1 (0.6)
0.6 (2.1)
-
-
-
Juridische problemen
5.1 (1.6)
4.5 (1.8)
2.8 (1.9)
4,2 (2.4)
3,5 (2,2)
Sociale problemen
4.4 (1.4)
4.5 (1.5)
3.2 (1.8)
3,7 (2.5)
3,9 (2,1)
Psychische problemen
4.5 (1.8)
4.7 (1.7)
4.1 (2.2)
4.9 (2.6)
3,9 (2,9)
66
8 6 4 2 0 lich.gezondhei opleiding&wer
alcohol
drugs
juridisch
sociaal
psychisch
2007
2,1
3,9
3,5
6,3
3,6
3,7
3,7
INSTELLING C
2,1
4,6
3,7
6,4
3,5
3,9
3,9
Figuur IV.1.1. ASI scores op zes leefgebieden; vergelijking Instelling C met de totale populatie 2007.
V. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING C V.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN V.2.1. Resultaten RCQ 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
16 14 12 10 8 6 4 2 0 t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=1
t=4 actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.1a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor alcohol. 2007 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
35 30 25 20 15 10 5 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=1
t=4
actie
t=2
aantal dagen gebruik
t=3
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.2a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. 2007
67
35
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
30 25 20 15 10 5 0 t=1 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.3a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor benzodiazepinen. 2007 16
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=1
t=4
contemplatie
actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.4a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis. 2007. 70
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
60 50 40 30 20 10 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=1
t=4
actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.5a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor methadon. 2007. 14
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
t=1
t=2
aantal dagen gebruik
t=3
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.6. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.6a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor opiaten. 2007 68
14
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
t=1
t=2
aantal dagen gebruik
t=3
t=4
hoeveelheid
Figuur V.2.7. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur V.2.7a. Gebruik op 4 tijdstippen; Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne. 2007
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren V.2.1 tot en met V.2.7 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. De resultaten zijn gemiddelden voor 2007. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is steeds lager dan dat in t1.
Bij alcohol valt op dat er niet veel verandert in de motivatie gedurende de opname. patiënten zijn vanaf week 1 in de actie-fase en dat blijft zo gedurende de opname. Zij zijn dus volgens deze gegevens zeer gemotiveerd iets aan het alcoholgebruik te doen. Het feitelijk gebruik neemt vanaf de eerste week sterk af. Bij nicotine is te zien dat de scores op de drie schalen gemiddeld lager zijn dan bij de andere middelen. patiënten zijn dus minder gemotiveerd iets aan dit gebruik te doen. De scores veranderen ook nauwelijks gedurende de opname. Ook het feitelijk gebruik neemt nauwelijks af gedurende de opname. Ook bij benzodiazepinen zijn lage motivatiescores te zien op alle drie de schalen. Hier is wel de actie-schaal het hoogst in score. Het feitelijk gebruik neemt wel iets af tijdens de opname: dit geldt met name voor het aantal dagen waarop benzo’s worden gebruikt, niet voor de gemiddelde hoeveelheid die gebruikt wordt. Wat betreft cannabisgebruik zien we een stabilisatie in de scores van de schalen precontemplatie en contemplatie. De gemiddelde score op de actieschaal stijgt van week 1 naar week 5 en stabiliseert vervolgens op dat niveau. Het feitelijk gebruik neemt aanvankelijk sterk af na opname. Bij methadon zien we aanvankelijk een toename van de scores op de actieschaal, maar na week 5 neemt deze score weer licht af. Bij precontemplatie is een geleidelijke stijging te zien, bij contemplatie een geleidelijke daling. Het gebruik van methadon neemt gedurende de opname iets af (deze bevinding wordt bevestigd bij de registratie van medicatie). patiënten zijn vanaf het begin gemotiveerd iets aan het gebruik van opiaten te doen. Zij zijn vanaf week 1 in de actiefase. Dit verandert niet gedurende de opname, hoewel de score op de precontemplatieschaal licht stijgt. Het gebruik neemt drastisch af tot vrijwel 0 na opname. Bij cocaïne geldt hetzelfde als voor opiaten: ook hier hoge scores op de actieschaal en een toename van precontemplatie. Gebruik neemt af na opname tot bijna 0. Bij de overige middelen waren er te weinig respondenten om hier scores over te kunnen berekenen.
69
V.2.2. Resultaten Mft INSTELLING C 3,5
3,5
3,3
3,3
3,1
3,1
2,9
2,9
2,7
2,7
2,5
2003
2004
2005
2006
2007
PR1
3,03
3,08
3,31
3,37
3,01
PR2
2,64
2,6
2,68
3,02
2,57
DH
3,22
3,22
3,25
3,5
TR
3,3
3,27
3,34
3,37
2,5
2003
2004
2005
2006
2007
PR1
2,74
2,77
PR2
2,66
2,74
2,75
2,9
2,95
2,63
2,78
2,61
3,19
DH
2,86
2,84
2,91
2,94
2,82
3,05
TR
2,63
2,62
2,72
2,73
2,64
Figuur V.2.8. Gemiddelde scores op schalen Mft en Mft/O; 2003-2007. Gegeven zijn de scores in week 1. Scores kunnen variëren tussen 0 en 4. Te zien is bij de patiëntscores dat over de gegevens van 2006 bij alle vier de schalen hogere gemiddelde scores werden bereikt dan in de voorgaande jaren. In 2007 zijn de gemiddelde scores weer naar een lager niveau. De scores die door de hulpverleners worden gegeven zijn voor alle vier de schalen lager dan die door de patiënten worden gegeven. Hier is over de jaren nauwelijks sprake van een verandering, met uitzondering van de PR1-score: deze neemt van 2003 naar 2007 toe van gemiddeld 2,74 naar 2,95. 3,5
3,5
3,3
3,3
3,1
3,1
2,9
2,9
2,7
2,7
2,5
PR1
PR2
DH
TR
patient
3,04
2,57
3,21
3,07
hulpverl.
2,89
2,61
2,81
2,62
2,5
PR1
PR2
DH
TR
patient
3,08
2,89
3,13
3,1
hulpverl.
2,77
2,51
2,84
3,05
Figuur V.2.9. Verloop van de gemiddelde scores op de schalen van de MfT voor patiënt en hulpverlener. Links de resultaten in week 1; rechts de resultaten in week 13. In deze figuur zijn weergegeven de resultaten bij gepaarde t-toetsen: per patiënt is het verschil tussen de eigen score en die van de hulpverlener bepaald. De scores in week 1 voor de beide PR-schalen komen redelijk overeen; bij Desire for Help en Treatment Readiness lopen de scores bij patiënt en hulpverlener uiteen. In week 13 zijn de scores voor deze beide laatste schalen juist dichterbij elkaar gekomen, maar is er grotere discrepantie bij de PR-schalen ontstaan.
70
4 4
3,5
3,5
3
3
2,5
2,5
2
2
1,5
1,5
1
1
0,5 0
0,5
VERLOOP SCORES MFT
WK1
WK5
WK9
PR1CLIENT
3,01
3,06
2,77
2,98
PR2CLIENT
2,57
2,62
2,6
2,85
DHCLIENT
3,19
3,11
2,98
3,05
TRCLIENT
3,05
3,14
2,98
3,06
0
WK13
VERLOOP SCORES MFT_O
WK1
WK5
WK9
WK13
PR1HV
2,95
2,93
2,78
2,78
PR2HV
2,61
2,66
2,55
2,55
DHHV
2,82
2,93
2,84
2,79
TRHV
2,64
2,77
2,85
2,99
Figuur V.2.10. Verloop van de scores Mft en Mft/O op vier meetmomenten; 2007. patiënt: over de vier meemomenten blijkt dat de gemiddelde scores voor drie van de vier schalen in week 9 het laagst zijn. Alleen de PR2-score is gelijk aan die in week 1 en week 5; deze score is in week 13 hoger. Hulpverlener: de gemiddelde scores zijn op alle vier de meetmomenten lager dan die van de patiënten. Bovendien is het verloop vlakker. Alleen bij treatment readiness is er sprake van hogere scores in week 13 dan in week 1. NB: let op: de schaal loopt van 0 [minimaal haalbare score] tot 4 [maximaal haalbare score]. NB: de aantallen patiënten zijn per meetmoment verschillend! In week 13 zijn er minder patiënten dan in week 1. 0,5 0,4 0,3 PR1
0,2
PR2
0,1
DH
0
TR WEEK1
-0,1
WEEK5
WEEK9
WEEK13
-0,2 -0,3
Figuur V.2.11. Verschillen in scores op de MfT tussen patiënt en hulpverlener in week 1, 5, 9 en 13; 2007. Aantallen respondenten: week 1: 65; week 5: 44; week 9: 24; week 13: 15. De verschillen in scores tussen patiënt en hulpverlener zijn tamelijk groot in week 1 en worden kleiner naar week 9. In week 13 nemen de verschillen echter weer toe. Bij alle verschillen geldt dat de score van de patiënt hoger is dan die van de hulpverlener [het verschil is positief], met uitzondering van de PR2-schaal, waar het verschil in de weken 1, 5 en 9 negatief is en dus de hulpverlenersscore hoger is dan de patiëntscore. Conclusies bij Motivatie voor behandeling: Aantallen respondenten op de MfT: week 1 – 83; week 5 – 62; week 9 – 35; week 13 – 22. Aantallen respondenten op de MfT-O: week 1 – 72; week 5 – 47; week 9 – 27; week 13 – 16.
De Mft meet de motivatie voor behandeling. Er zijn vier schalen: problem recognition algemeen (“mijn gebruik is een probleem voor mij”), problem recognition specifiek (“mijn gebruik veroorzaakt problemen met mijn werk”), desire for help (“ik heb hulp nodig om mijn gebruik te kunnen hanteren”) en treatment readiness (“ik wil behandeld worden voor mijn problemen”). De minimale score per schaal is 0 en de maximale score per schaal is 4.
De scores van cliënten bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,6 en 3,1. De scores van hulpverleners bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,5 en 3,0.
71
De scores gegeven door hulpverleners zijn lager dan die gegeven door de cliënten. Deze bevinding geldt zowel voor de scores in week 1 als die in week 13. Kijkend naar het verloop van de scores bij cliënten, valt op dat de scores voor de beide PR schalen het laagst zijn en die voor de schaal PR2 daarvan het laagst. Dit is de schaal waarin de cliënt kan aangeven in welke mate zijn gebruik problemen oplevert op specifieke gebieden (problemen met kinderen, justitie, werk etc). De scores op deze beide schalen blijven in alle vier de meetweken het laagst. De scores op de schalen ‘Desire for Help’ en Treatment Readiness’ zijn juist hoog en nemen gaande de behandeling iets af. Ook bij de hulpverleners scores is de score op de PR2 schaal het laagst in alle meetweken. Bij de hulpverleners is er een toename te constateren in de score op de TR-schaal van week 1 naar week 13. De verschilscores – waarbij de hulpverlenersscore is afgetrokken van de cliëntscore – laten zien dat er in week 1 met name bij de TR- en DH-schalen tamelijk grote verschillen zijn tussen patiënt en hulpverlener. De verschillen bij de beide PR-schalen zijn klein. Het verschil bij de PR2-schaal is steeds negatief, wat betekent dat hulpverleners hier steeds hoger scoren dan patiënten. Naar week 9 toe nemen de verschillen in scores tussen patiënt en hulpverlener voor alle vier de schalen af tot bijna 0. Echter in week 13 zijn de verschillen voor drie van de vier schalen weer toegenomen. Alleen het verschil in score voor de TR-schaal is nog steeds klein.
72
V.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING C 70 60 50 40 30 20 10 0 gem. duur verblijf in dagen
2003
2004
2005
2006
2007
47,9
37
55,4
59,6
57,5
Figuur V.2.12. duur verblijf 2003-2007. 14
percentage clienten
12 10 8 6 4 2 0 wk1 wk2 wk3
4
5
6
7
8
9
2003
10
11
2004
12
13
14
2005
15
16
17
18
2006
19
20
2007
Figuur V.2.13. Verloop duur verblijf; 2003-2007. Legenda bij figuur IV.2.13. Verloop duur verblijf 2003-07: Voor week 1 stroomt in 2004 13% van de cliënten uit. In 2006 is dat percentage 10%.
werkelijke duur
geplande duur
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Fig uur V.2.14. Geplande duur en werkelijke duur verblijf 2007 [n=53]. De gemiddelde geplande verblijfsduur is bij instelling C: 89,5 dagen. De werkelijke verblijfsduur verschilt daar significant van met gemiddeld 59 dagen. Het verschil is gemiddeld 30,5 (sd: 62,8) dagen.
73
gem. verblijfsduur
100 80 60 40 20 0 Lijn 1
1
2
3
4
35,9
40,5
95,1
90
Figuur V.2.15. Gemiddelde verblijfsduur naar niveau bij ontslag; 2007.
procent
patiënten in niveau 1 en 2 verblijven gemiddeld ongeveer de helft van de tijd die patiënten in niveau 3 en 4 doorbrengen bij het IMC. 80 60 40 20 0
2003 [n=59]
2004 [n=52]
2005 [n=86]
2006 [n=77]
2007 [n]56]
61
60
40
42
45
2
7
12
22
23
29
3
25
16
15
23
29
4
7
12
22
12
7
1
Figuur V.2.16. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. Gegeven zijn percentages. Over alle jaren stromen de meeste patiënten uit in niveau 1. In 2003 en 2004 is dat 60%; vanaf 2005 40-45%. Het percentage patiënten dat uitstroomt in niveau 2 neemt toe van 7% in 2003 naar 29% in 2007. Tussen 30 en 40 procent van de patiënten stromen uit in niveau 3 of 4. Wanneer deze niveaus samen worden genomen, is er weinig verschil tussen de jaren. Apart genomen, zien we dat niveau 3 in 2003 op een kwart van de patiënten van toepassing was, vervolgens afnam tot 15% in 2005 en daarna weer toenam tot 29% in 2007. Bij niveau 4 is een omgekeerde beweging: 7% in 2003, daarna een toename tot 22% in 2005 en vervolgens weer een afname naar het niveau van 2003. Tabel V.2.1. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2007. Totaal 2003-2006 N= 273
2007 N=34
Niveau 1
128 (54)
17 (50)
Niveau 2
34 (14)
6 (17)
Niveau 3
35 (15)
6 (17)
Niveau 4
39 (17)
5 (15)
De correlatie tussen het niveau van uitstroom en het niveau bij follow-up is matig sterk (R=0,44; p=0,012). Dat betekent dat er redelijk goede overeenkomst is tussen het geschatte niveau van uitstroom en het niveau bij follow-up. Het gemiddelde niveau bij uitstroom is 2,06 en bij follow-up 1,94. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat een aantal patiënten het bij follow-up minder goed blijkt te doen dan bij uitstroom werd verwacht. Onderstaande figuur laat dit zien.
74
4
10
niveau followup
3 2 1
0 1
2
3
4 niveau van uitstroom
1
2
3
4
Figuur V.2.17. Niveau van uitstroom en niveau van follow-up. Legenda bij V.2.17: de balkjes geven de aantallen patiënten weer per niveau van follow-up. Op de x-as zijn de vier niveaus van uitstroom uitgezet. Twaalf patiënten waren in niveau 1 bij uitstroom en zijn ook bij follow-up in niveau 1. Twee patiënten waren bij uitstroom in niveau 2 ingedeeld en zijn bij follow-up in niveau 1. Enzovoorts.
Tabel V.2.2. Wijze van vertrek; 2003-2007. 2003 N= 59
2004 N= 52
2005 N= 86
2006 N= 77
2007 N=56
Volgens behandelovereenkomst
20 (34)
13 (25)
35 (56)
23 (37)
19 (33,9)
Voortijdig afgebroken door cliënt
21 (36)
22 (43)
19 (31)
21 (33)
15 (26,8)
Voortijdig afgebroken door instelling
10 (6)
8 (16)
6 (10)
9 (14)
12 (21,4)
Met instemming, door cliënt afgebroken
8 (14)
6 (12)
0
0
9 (16,1)
0
2 (4)
2 (3)
10 (16)
0
N=0
N=1
N=24
N=14
N=1
Anders Missende waarden
Factoren die hebben bijgedragen aan het voortijdig ontslag: geen terugval groep regels afspraken anders 0
2
4
6
8
10
Figuur V.2.17B. Factoren die hebben bijgedragen tot voortijdig vertrek; 2007 [aantallen]. Terugval of herhaalde uitglijders waren bij 9 patiënten de reden voor het voortijdig vertrek. Bij 7 patiënten was de reden dat zij zich niet konden of wilden conformeren aan de regels, 5 patiënten konden niet functioneren in de groep en 4 patiënten hielden zich niet aan de afspraken die waren gemaakt in het behandelplan. Bij 7 patiënten kon geen reden worden aangewezen.
75
10
onbe ke nd
14
naar huis zb
zb = zonder begeleiding mb = met begeleiding kliniek verslavingszorg resocialiserende voorziening verslavingsz.
naar huis mb klin vz
1
re socialis. Vz ribw maat s ch opvang 2
12 11 3
Figuur V.2.18. Bestemming van de patiënt na vertrek; 2007. Gegeven zijn aantallen. Veertien patiënten vertrekken met onbekende bestemming. Bij zes van hen is de behandeling door de instelling verbroken; bij vier is sprake van vertrek zonder overleg. Dertien patiënten gaan naar huis: twee zonder begeleiding en elf met begeleiding. Drie patiënten gaan naar een klinische en 12 naar een resocialiserende voorziening in de verslavingszorg. Een patiënt gaat naar een RIBW en tien naar de maatschappelijke opvang. ambulante beh vz klinische beh vz cm vz anders ontbrekend 0
aantal
5
10
15
20
25
30
35
ontbrekend
anders
cm vz
klinische beh vz
ambulante beh vz
14
1
2
6
30
Figuur V.2.19. Advies vervolgbehandeling na ontslag; 2007 [aantallen].
Ontslagdiagnose: van 19 patiënten is de ontslagdiagnose genoteerd. • Verslavingsdiagnose: Bij alle patiënten geldt: afhankelijkheid van meerdere middelen. Combinaties worden genoemd van opiaten en cocaïne, alcohol en opiaten en andere. • Psychiatrische diagnose: ADHD [2 maal], psychotische stoornis [2 maal], persoonlijkheidsstoornis [7 maal], uitgestelde diagnose [9 maal]. • Somatiek: longproblemen, viraemie en HCV-infectie, eczeem, maag- en slokdarmproblemen, leverproblemen. • Psychosociaal: o Werk/dagbesteding: n=10; o Wonen/huisvesting: n=12; o Relationeel/sociaal netwerk: n=7; o Criminaliteit: n=1; o Financieel: n=1; o Anders: n=6. • Gemiddelde GAF-score bij ontslag: 47,4 (sd 6,3) met een range van 35,0 – 60,0 (n=19).
76
Hulpvraag beantwoord? ja
ja
nee
nee
26
gedeeltelijk
26
gedeeltelijk
2
1
13
14
Figuur V.2.20. Hulpvraag verwijzer [links] en patiënt [rechts] beantwoord; 2007 [n=41]. Volgens de hulpverleners is in 63% van de gevallen de hulpvraag van de verwijzer niet beantwoord. Bij een derde is dat wel het geval en bij 5% gedeeltelijk. Bij de hulpvraag van de patiënt zijn deze cijfers nagenoeg gelijk.
Middelengebruik tijdens opname: Bij 18 patiënten (36%) is sprake geweest van middelengebruik tijdens opname; gemiddeld gebeurde dat 4,5 keer per patiënt. Bij 11 patiënten ging het om alcoholgebruik, bij 1 patiënt om heroïnegebruik, bij 1 patiënt om cannabisgebruik en bij 5 patiënten om cocaïnegebruik. Functioneren in groep: Negen patiënten ( 18%) konden volgens opgave niet goed functioneren in een groep; bij nog eens tien patiënten (20%) was dat soms wel/soms niet het geval. Effectiviteit van de behandeling: De hulpverlener heeft aan het einde van de behandeling aangegeven of er sprake is van verbetering, verslechtering of gelijk blijven in de situatie wat betreft psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek en psychosociale problematiek. Over deze drie schalen worden gemiddelde scores berekend, waarbij een hogere score staat voor verbetering, en een negatieve score voor verslechtering. De scores hebben een spreiding van -0,33 tot +2,0. De scores worden ook berekend bij follow-up. Hier wordt gevraagd aan de hulpverlener aan te geven hoe de situatie van de patiënt bij follow-up is, vergeleken met de situatie bij ontslag. De scores zijn berekend over een zeer beperkt aantal patiënten [n=7] bij ontslag en bij follow-up [n=22].
psychiatrisch
verslaving
psychosociaal
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
ontslag
fu
1
Figuur V.2.21. Effectiviteit behandeling: gemiddelde scores op drie schalen bij ontslag en follow-up; 2007. De volgende zaken vallen op aan figuur V.2.21: - Er is gemiddeld genomen geen sprake van verslechtering. Dit geldt voor alle drie de schalen en voor beide meetmomenten. - De verbetering bij ontslag is bij de schalen ‘situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek’ en ‘situatie m.b.t. de verslavingsproblematiek’ is tamelijk groot. De verbetering bij de ‘situatie m.b.t. de psychosociale problematiek’ is geringer bij ontslag. 77
-
-
-
Bij follow-up is gemiddeld genomen ook sprake van een verbetering sinds de situatie bij ontslag. Dat betekent dat de ingezette verbetering ook na ontslag doorzet. De hier getoonde cijfers zijn gemiddelden. Kijken naar individuele patiënten levert een genuanceerder beeld op. Dan zien we dat bij 1 patiënt bij ontslag sprake is van een verslechtering in de situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek en ook bij de psychosociale problematiek. Bij follow-up is bij 6 patiënten sprake van een verslechtering in de situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek, bij 9 patiënten is een achteruitgang in de situatie m.b.t. de verslavingsproblematiek en bij 5 patiënten m.b.t. de psychosociale problematiek. Wat de interpretatie van deze uitkomsten betreft: hier zal nog verder in IMC-benchmark verband over moeten worden gesproken.
Conclusies bij uitstroom: De verblijfsduur is in de loop van de jaren toegenomen van gemiddeld 50 dagen in 2003 naar gemiddeld 60 dagen in 2006. In 2007 is er sprake van een lichte daling naar 57,5 dagen gemiddeld. Het ziet ernaar uit dat in 2006 een betere spreiding tot stand is gekomen in de duur van het verblijf: de uistroom in de eerste weken van het verblijf is verminderd. In 2007 zijn er weer iets meer patiënten die in de eerste weken uitstromen. Ongeveer de helft van de cliënten stroomt uit in niveau 1, 19% in niveau 2, 29% in niveau 3 en 7% in niveau 4. Het percentage patiënten dat in niveau 1 of 2 uitstroomt en het percentage dat in niveau 3 of 4 uitstroomt is ten opzichte van 2006 onveranderd. patiënten die in niveau 3 of 4 uitstromen verblijven gemiddeld ongeveer tweemaal zo lang in het IMC dan patiënten die in niveau 1 of 2 uitstromen. Het niveau bij follow-up is gemiddeld genomen iets lager dan dat bij ontslag. Vooral patiënten die in niveau 1 of niveau 3 zijn ingeschat bij ontslag, behouden datzelfde niveau bij follow-up. Maar patiënten die in niveau 2 of 4 werden ingeschat, blijken bij follow-up nogal eens in een lager niveau te zitten. Eenderde van de patiënten rondt de behandeling af conform de behandelovereenkomst. Een op de vier verbreekt eenzijdig het behandelcontact. Bij ruim een op de vijf patiënten wordt het behandelcontact door de hulpverlening verbroken. Bij 16% wordt het behandelcontact door de patiënt verbroken, met instemming van de hulpverlening. Vooral het percentage ‘verbroken door hulpverlening’ is in 2007 toegenomen ten opzichte van 2006. Bij 9 van de 32 patiënten (28%) die voortijdig zijn vertrokken speelt terugval en/of herhaalde uitglijders een rol bij het voortijdig vertrek, 22% conformeerde zich niet aan de [huis]regels, 16% kon niet in de groep functioneren en haakte daarom af, en 12,5% hield zich niet aan de afspraken die gemaakt waren in het behandelplan.
De kerngegevens laten de volgende resultaten zien: Conclusies wat betreft de diagnosen bij opname en ontslag zijn moeilijk te trekken ivm de lage aantallen patiënten waarbij deze zijn genoteerd; Bij ongeveer tweederde van de patiënten is bij ontslag de hulpvraag van verwijzer en patiënt beantwoord; Ruim een derde van de patiënten gebruikte een keer of vaker middelen tijdens de opname; Voor 18% was het functioneren in de groep moeilijk; Wat betreft de effectiviteit van de behandeling: de grootste winst wordt gemiddeld genomen behaald direct bij ontslag. Vooral bij de schalen situatie m.b.t. de psychiatrische problemen en situatie m.b.t. de verslavingsproblemen wordt dan flinke vooruitgang geboekt ten opzichte van de situatie bij opname. Bij follow-up zet de verbetering nog in lichtere mate door. Bij follow-up is bij 27% sprake van achteruitgang in de situatie m.b.t. de psychiatrische problematiek; bij 41% is achteruitgang in de verslavingsproblematiek en bij 22% is verslechtering in de psychosociale problematiek. Het gaat om kleine aantallen patiënten, dus de resultaten zijn voorlopig en moeten nog op hun betrouwbaarheid worden getoetst.
78
V. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING C V.3. OVERIGE MATEN V.3.1. DE EUROQOL5D 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0
2003
2004
2005
2006
2007
WEEK 1
0,73
0,75
0,68
0,68
0,7
WEEK 13
0,85
0,83
0,78
0,88
0,83
Fig
uur V.3.1. Kwaliteit van leven: scores op EQ5D; 2003-2007. 100 80 60 40 20 0
2003
2004
2005
2006
2007
WEEK 1
58,37
62,8
60,67
65,93
64,14
WEEK 13
80,4
76,67
75,68
77,62
75,6
Fig
uur V.3.2. Kwaliteit van leven; scores op VAS; 2003-2007.
100 50 0 -50
week 1
week 13
beter
48,6
80
slechter
-21,6
-4
Figuur V.3.4. Ervaren gezondheid beter/slechter dan een jaar geleden (in percentages); week 1 en week
13; 2007.
79
mobiliteit zelfzorg dag activ pijn stemming procent 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
stemming
pijn
dag activ
zelfzorg
mobiliteit
geen probl
48
49
74
99
74
enige probl
37
38
22
1
26
ernstige probl
15
12
4
9
0
100
mobiliteit zelfzorg dag activ pijn stemming procent 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
stemming
pijn
dag activ
zelfzorg
mobiliteit
geen probl
80
52
92
100
87,5
enige probl
16
40
8
0
12,5
ernstige probl
4
8
0
9
0
100
Figuur V.3.3. Kwaliteit van leven: percentages patiënten die geen, enige of ernstige problemen ervaren op de schalen van de EQ5D; 2007.
Conclusies bij kwaliteit van leven: In 2007 is de EQ5D afgenomen bij 74 cliënten in week 1 en bij 25 cliënten in week 13. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de ervaren kwaliteit van leven.
Kwaliteit van leven, gemeten met de Euroqol, is gemiddeld 0,70 op een schaal van 0 – 1. De gemiddelde score is in 2007 vergelijkbaar met die in 2006 en eerdere jaren. De gemiddelde VAS score komt hiermee overeen en is in 2007: 64,14 gemiddeld. In ‘schoolcijfers’ uitgedrukt zou je kunnen stellen dat patiënten zichzelf een voldoende [6,4] geven voor kwaliteit van leven. In 2007 ervaren respondenten de kwaliteit van leven in week 13 als beter dan in week 1. Deze verbetering is bij gepaarde t-toets – met uitzondering van het jaar 2004 - statistisch significant. Daarnaast is deze verbetering ook klinisch relevant. De resultaten bij kwaliteit van leven zijn over de gehele linie vergelijkbaar met die van voorgaande jaren.
80
V. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING C V.3. OVERIGE MATEN V.3.2. De SYMPTOMS CHECK LIST (SCL-90) Tabel V.3.2.1, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. Bij de totaalscores is aangegeven hoe de score zich verhoudt tot de normscores (Arrindell & Ettema, 1975). 2003 N= 59 Somatische symptomen
2004 N= 52
2005 N= 86
2006 N= 77
2007 N=69
22,5 (8.4)
22.3 (10.3)
24.9 (11.2)
22.8 (9.8)
21,55 (7,8)
19.1 (7.3)
19.1 (8.0)
20.6 (7.4)
18.6 (7.5)
18,29 (6,4)
gemiddeld Gevoelens van insufficiëntie
gemiddeld Wantrouwen
35.7 (14.7)
33.2 (12.3)
36.7 (13.9)
33.5 (12.1)
31,78 (12,5)
Beneden gem. Depressie
36.8 (15.2)
34.1 (13.6)
37.1 (13.6)
35.7 (13.9)
34,02 (14,4)
Beneden gem. Angst
19.4 (8.4)
18.7 (8.6)
21.9 (9.7)
19.7 (8.3)
18,67 (7,7)
Beneden gem. Hostiliteit
10.4 (4.3)
10.2 (5.1)
10.9 (5.1)
9.7 (3.5)
9,88 (4,7)
Gemiddeld Fobieën
11.4 (5.4)
11.0 (5.2)
12.5 (6.0)
10.5 (4.1)
11,36 (5,8)
Gemiddeld Slaapproblemen
7.1 (3.5)
6.9 (3.8)
7.4 (3.6)
6.6 (3.8)
7,30 (3,9)
Gemiddeld Overig
16.2 (6.3)
16.3 (7.1)
17.5 (7.1)
17.2 (7.2)
16,29 (6,2)
Niet bekend TOTAAL
182.8 (66.8)
171.4 (60.1)
187.3 (64.7)
174.9 (59.0)
170,25 (56,5)
Beneden gem.
Tabel V.3.2.2, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13 2003 N= 18 Somatische symptomen
19.0 (7.5)
Gevoelens van insufficiëntie
14.9 (6.7)
Wantrouwen
24.7 (4.3)
2004 N= 12 16.5 (4.6)
2005 N= 20 19.6 (8.0)
2006 N= 22 17.9 (8.3)
2007 N=24 15,67 (5,5)
Beneden gem. 16.1 (6.1)
15.1 (6.2)
14.4 (4.5)
14,09 (4,3)
Beneden gem. 31.0 (14.5)
29.5 (12.6)
25.6 (7.9)
24,65 (6.0)
Beneden gem. Depressie
26.3 (10.0)
29.5 (16.9)
28.9 (12.2)
23.3 (8.1)
22,77 (9,1)
14.5 (4.7)
16.7 (8.7)
17.3 (8.6)
13.3 (3.4)
13,41 (4,3)
Laag Angst
Beneden gem. Hostiliteit
8.0 (2.1)
10.4 (6.5)
9.8 (4.0)
8.4 (3.6)
8,04 (2,4)
Gemiddeld Fobieën
8.8 (1.8)
10.5 (7.6)
9.8 (4.9)
8.5 (1.8)
8,09 (1,5)
Beneden gem. Slaapproblemen
5.7 (3.6)
5.0 (2.6)
6.5 (3.9)
4.8 (2.0)
4,92 (2,4)
Beneden gem. Overig
12.3 (2.4)
14.8 (5.8)
15.6 (7.7)
12.5 (3.5)
12,41 (3,8)
Niet bekend TOTAAL
129.4 (27.5)
135.7 (40.6)
145.8 (59.7)
131.9 (33.4)
125,63 (35,7)
laag
81
35 30
gemid. score
25 20
15 10 5 0 week 1
week 13
somatisch**
insufficientie*
wantrouwen*
depressie**
hostiliteit*
fobie
slaap
overig*
angst**
Figuur V.3.2.1. Verloop scores SCL-90 (2007) volgens gepaarde t-toetsen. *: p<.05; ** : p<.005. Conclusies bij SCL-90. De SCL90 is in 2007 ingevuld door 69 patiënten in week 1 en door 24 patiënten in week 13. De SCL90 geeft een indruk van de symptomen die de cliënt/patiënt zelf ondervindt als gevolg van ziekte en/of afwijkingen. Het geeft dus een indruk van de ziektelast. Daarbij zijn 9 schalen onderscheiden die in de figuur zijn weergegeven. De score ranges voor deze schalen zijn verschillend, omdat ze alle een verschillend aantal items hebben waaruit ze zijn opgebouwd. Er kan dus niet gesteld worden (in bovenstaande figuur) dat cliënten vooral veel depressie ervaren. De depressieschaal bevat namelijk 16 items en de schaal Slaapproblemen bijvoorbeeld maar 3.
Daarom is in de tabel V.3.2.1. bij elke schaal voor 2007 aangegeven hoe de gemiddelde totaalscore zich verhoudt tot die van een ‘normpopulatie’, zoals bekend uit ander onderzoek. Uit deze vergelijking blijkt dat de cliënten van het IMC op alle schalen gemiddeld tot beneden gemiddeld scoren. Volgens deze normering kan dus geconcludeerd worden dat de patiënten niet buitengewoon veel ziektelast ervaren zoals gemeten met de SCL90. Naar week 13 zijn de scores alle gedaald (zie figuur V.3.2.1) en daarmee zijn de scores veelal ‘beneden gemiddeld’ tot laag wanneer vergeleken met die van de normpopulatie. Met name bij de schalen Somatische problemen, Depressie en Angst is sprake van een sterke daling in week 13 ten opzichte van week 1.
82
V. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING C V.3. OVERIGE MATEN V.3.3. PATIENTENSATISFACTIE: DE GGZ THERMOMETER
Tabel V.3.3.1. Resultaten GGZ thermometer 2003-2007. 2003 N= 18
2004 N= 12
2005 N= 20
2006 N= 22
2007 N=35
Waardering informatie
1.7 (0.5)
1.9 (0.2)
1.4 (0.7)
1.8 (0.4)
1,7 (0,6)
Waardering inspraak
1.6 (0.6)
1.9 (0.2)
1.8 (0.3)
1.9 (0.2)
1,9 (0,4)
Waardering hulpverlener
1.8 (0.5)
1.9 (0.3)
1.9 (0.3)
1.9 (0.2)
1,8 (0,3)
Waardering resultaat
1.7 (0.4)
1.8 (0.4)
1.8 (0.4)
1.8 (0.4)
1,7 (0,4)
7.5 (1.2) 4 - 10
8.3 (0.8) 7 - 10
7.9 (1.1) 6 - 10
7.5 (1.5) 3 - 10
7,8 (1,3) 4 - 10
Rapportcijfer range
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Lijn 1
2003
2004
2005
2006
2007
7,5
8,3
7,9
7,5
7,8
Figuur V.3.3.1. Rapportcijfers Instelling C 2003-2007 Conclusies bij GGZ thermometer: De GGZ thermometer is in 2007 door 35 patiënten ingevuld. De GGZ thermometer geeft een globale indruk van de mening van de patiënt over de kwaliteit van de zorg op vier schalen: informatieverstrekking, inspraak, hulpverlener en resultaat behandeling. Daarnaast dient de patiënt een cijfer toe tussen 1 en 10 voor de ervaren kwaliteit van de zorg als geheel. Antwoorden op de vragen van de GGZ thermometer zijn als volgt gehercodeerd: ‘ja’ = 2, ‘nee’ = 0 en ‘weet niet’ = 1. De somscores zijn gecorrigeerd voor het aantal items per schaal. Scores voor de vier schalen kunnen daarmee variëren tussen 0 en 2. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe tevredener de cliënt.
Het gemiddelde rapportcijfer voor de zorg is in 2007: 7,8. Dit is een lichte stijging ten opzichte van 2006. De schaal Waardering Hulpverlener heeft ook in 2007 de hoogste gemiddelde score: 1,9. Bij de andere drie schalen is sprake van een lichte daling ten opzichte van 2006 (maar zo klein dat deze niet significant is).
83
V. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING C V.3. OVERIGE MATEN V.3.4. MEDICATIE
Tabel V.3.4.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2007. Week 1 N=132 Benzodiazepinen
Week 5 N=96
Week 9 N= 46
Week 13 N= 38
42 (31,8)
25 (6,0)
12 (26,1)
9 (23,7)
6 (4,5)
4 (4,2)
4 (8,7)
2 (5,3)
0
0
1 (2,2)
1 (2,6)
39 (29,5)
5 (26,0)
9 (19,6)
8 (21,1)
Bètablokker
1 (0,8)
0
0
0
Analgetica
2 (1,5)
6 (6,3)
1 (2,2)
0
Antidepressiva
11 (8,3)
8 (8,3)
4 (8,7)
4 (10,5)
Tractus digestivus
3 (2,3)
3 (3,1)
0
0
Tractus respiratorius
5 (3,8)
3 (3,1)
2 (4,3)
2 (5,3)
Vitaminen
11 (8,3)
11 (11,5)
6 (13,0)
5 (13,2)
Overige
12 (9,1)
10 (10,4)
7 (15,2)
7 (18,4)
Neuroleptica Opiaatantagonisten Methadon
Legenda: in week 1 zijn er 42 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 32% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 23,7% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen. Ter aanvulling op tabel V.3.4.1. wordt in tabel V.3.4.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel V.3.4.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle cliënten. Week 1 N=39 Hoeveelheid methadon in mg Min – max
Week 5 N=5
Week 9 N= 9
Week 13 N= 8
58,92 (42,9)
47,04 (35,5)
56,89 (34,7)
52,50 (32,7)
8 - 196
8 - 128
20 - 118
20 - 108
84
aantal patienten
16 14 12 10 8 6 4 2
week 1
re sp T.
ov er ig
e vi ta m in
di ge st T.
id ep re ss iv a
ic a
an t
an al ge t
ke r be ta bl ok
n ad o m et h
nt ia at a op
ne ur ol
be nz
ep t
o
0
week 5
week 9
week 13
Figuur V.3.4.1. Gebruik van medicijnen door 16 cliënten die het hele programma van het IMC hebben doorlopen in week 1, week 5, week 9 en week 13. Legenda: 13 cliënten krijgen in week 1 benzodiazepinen voorgeschreven; in week 5 is dit aantal gelijk gebleven, in week neem dit aantal af naar 11 en in week 13 naar 9. Van de 16 cliënten van wie de medicatie bekend is en die zowel in week 1, week 5, week 9 en week 13 medicijnen kregen voorgeschreven, gebruiken er 13 methadon (81%) in week 1. In week 5 gebruiken nog 12 cliënten methadon (75%), in week 9: 8 cliënten (50%). Dit aantal blijft in week 13 gelijk. De gemiddelde hoeveelheid methadon van deze 16 cliënten is gegeven in tabel V.3.4.3. Tabel V.3.4.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon en benzodiazepinen in week 1, 5, 9 en 13 van 16 cliënten. METHADON Hoeveelheid methadon in mg Min – max methadon BENZO’S Hoeveelheid benzo’s in mg Min – max benzo’s
Week 1 N=13
Week 5 N=12
Week 9 N= 8
Week 13 N= 8
60,77 (35,5)
49,17 (38,0)
57,0 (37,1)
52,5 (32,7)
28 - 124
8 - 118
20 - 118
20 – 108
Week 1 N=13
Week 5 N=13
Week 9 N=11
Week 13 N=9
52,88 (52,7)
43,27 (52,9)
36,14 (33,8)
35,28 (37,4)
8 - 200
8 - 200
8 - 100
8 - 100
Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC bestaat iets minder dan een derde van de voorgeschreven medicijnen uit benzodiazepinen. Drie van de tien patiënten krijgen methadon voorgeschreven. In week 13 zijn beide percentages geleidelijk afgenomen tot minder dan een kwart voor de benzodiazepinen en ruim een vijfde voor methadon. Ook de hoeveelheid voorgeschreven methadon is gedaald: van gemiddeld 59 mg in week 1 naar gemiddeld 52,5 mg in week 13, evenals de maximaal voorgeschreven dosering (: van 196 mg in week 1 naar 108 mg in week 13). De daling van de hoeveelheid voorgeschreven methadon is minder dan over 2003-2006. Toen nam de gemiddelde hoeveelheid af van 58 mg in week 1 naar 38 mg in week 13. 85
Van de 16 cliënten van wie de medicatie in de weken 1 t/m 13 bekend is, gebruikt 81% in week 1 methadon. Dit percentage daalt naar 50% in week 13. Ook hier een daling van de hoeveelheid voorgeschreven methadon: van gemiddeld 61 mg in week 1 naar gemiddeld 52,5 mg in week 13. Ook het percentage voorgeschreven benzodiazepinen daalt bij deze groep cliënten: van 81% in week 1 naar 56% in week 13. De hoeveelheid voorgeschreven benzo’s neemt af van gemiddeld 53 mg in week 1 naar gemiddeld 38 mg in week 13.
86
VI Resultaten IMC Benchmark INSTELLING D VI.1. OVERZICHT PATIENTEN 2003-2007
Tabel VI.1. Overzicht respondenten INSTELLING D Totaal N= 84 Geslacht (%) Man Vrouw Leeftijd (gem; SD) Burg. staat (%) Ongehuwd Gehuwd Samenwonend Etniciteit (%) Autochtoon Allochtoon % justitiële cliënten Cliënt in aanraking geweest met politie / justitie Problematiek Primaire probl is drugs Sinds < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar > 10 jaar
2003 N= 0
2004 N= 22
2005 N= 42
2006 N= 20
2007 N=0
Gg 48 (56.5) 37 (43.5) 34.8 (8.3) 19.2 – 54.6
Gg
14 (64) 8 (36)
23 (55) 19 (45)
10 (53) 9 (47)
31,6 (7.6) 21.2 – 45.4
35,2 (8.2) 20.3 – 54.6
37,5 (8.4) 19.2 – 48.4
22 (100) 0 0
42 (98) 1 (2) 0
16 (84) 1 (5) 2 (10)
22 (100) 0
40 (95) 2 (5)
18 (95) 1 (5)
Gg 81 (95) 2 (2) 2 (2) Gg 82 (96.5) 3 (3.5) 4 (5)
Gg
2 (9)
2 (5)
0
48 (62)
Gg
14 (70)
23 (60,5)
10 (53)
76 (92)
21 (96)
38 (93)
16 (84)
3 (4) 9 (11) 13 (16) 56 (69)
1 (4) 5 (23) 4 (18) 12 (55)
1 (3) 2 (5) 7 (18) 29 (74)
1 (5) 2 (11) 2 (11) 14 (73)
Gg
Gg: geen gegevens Er zijn geen ASI gegevens bekend van INSTELLING D.
87
VI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING D VI.2. PRIMAIRE UITKOMSTMATEN VI.2.1. Resultaten RCQ DE ONDERSTAANDE FIGUREN BEVATTEN GEGEVENS VAN 2003-2006. ER ZIJN OVER 2007 GEEN NIEUWE GEGEVENS VERKREGEN 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
16 14 12 10 8 6 4 2 0
t=1 t=2 precontemplatie
t=3 contemplatie
t=1
t=4 actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur VI.2.1. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.1a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor alcohol. 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
35 30 25 20 15 10 5 0
t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=1
t=4
contemplatie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
actie
t=4
hoeveelheid
Figuur VI.2.2. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.2a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor nicotine. 16
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
14
12
10
8
6
4
2
0
t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
t=1
actie
t=2
t=3
t=4
aantal dagen gebruik
Figuur VI.2.3. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.3a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor benzodiazepinen.
88
12
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
10
8
6
4
2
0
t=1
t=2
precontemplatie
t=3
t=1
t=4
contemplatie
actie
t=2
t=3
t=4
aantal dagen gebruik
hoeveelheid
Figuur VI.2.4. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.4a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor cannabis.
40
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
35 30 25 20 15 10 5 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=1
t=4
actie
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur VI.2.5. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.5a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor methadon. 16
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
14 12 10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
t=1
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur VI.2.6. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.6a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor opiaten
89
12
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
10 8 6 4 2 0 t=1
t=2
precontemplatie
t=3
contemplatie
t=4
actie
t=1
t=2
t=3
aantal dagen gebruik
t=4
hoeveelheid
Figuur VI.2.7. Verloop van scores op schalen RCQ; Figuur VI.2.7a. Gebruik op 4 tijdstippen; totaal over 2004-2006. Scores in week 1 t/m 13 voor cocaïne.
Conclusies over motivatie: Motivatie is in de figuren VII.2.1 tot en met VI.2.9 weergegeven als scores op de drie schalen van de Readiness to Change Questionnaire: de RCQ. Deze drie schalen zijn Precontemplatie, Contemplatie en Actie. Deze drie schalen vertegenwoordigen drie fasen in het Stages of Change model van Prochaska en DiClemente. Bij alle drie de schalen geldt: hoe hoger de score op deze schaal, hoe verder men is met deze fase. De scores hebben bij alle drie de schalen een range van 4 tot 20. Naast de resultaten van de RCQ is voor elk middel weergegeven op hoeveel dagen de cliënt aangaf gebruikt te hebben (of, in het geval van gokken, te hebben gegokt) en in welke hoeveelheid. Deze hoeveelheid is weergegeven in de eenheid die van toepassing is. Zo is de hoeveelheid bij alcohol bijvoorbeeld weergegeven in glazen; bij methadon in mg. Bij alle bovenstaande figuren geldt: t1 is week 1 van opname, t2 is week 5 van opname, t3 is week 9 van opname en t4 is week 13 van opname. De resultaten zijn gemiddelden voor de totale populatie. Het zijn dus geen gepaarde waarnemingen. Het aantal respondenten voor de resultaten die over t4 zijn weergegeven, is dus lager dan dat in t1. De resultaten van de gepaarde waarnemingen zijn wel gegeven in hoofdstuk 1, bij de resultaten Algemeen.
Bij alcohol valt op dat er sprake is van een toename van contemplatie. De actiebereidheid neemt toe in de laatste fase van de opname. Wel neemt dan ook het feitelijk gebruik weer iets toe. Bij nicotine blijkt dat cliënten er wel over denken te stoppen (hoge contemplatiescores), maar dat het gebruik nauwelijks afneemt. De bereidheid tot het ondernemen van actie op dit gebied neemt ook af. Het gebruik van benzodiazepinen neemt sterk af. Op t4 zijn hiervoor geen resultaten bekend. De scores voor de actie-schaal nemen toe in de loop van de 9 opnameweken. Het feitelijk gebruik van cannabis neemt sterk af gedurende de opname en stopt vrijwel geheel. Cliënten geven aan meer na te denken over stoppen en bereid te zijn hierop actie te ondernemen. Zij raken dus meer gemotiveerd aan hun cannabisgebruik te werken. Aan de motivatie om iets aan het gebruik van methadon te veranderen, wijzigt niet veel. Er zijn wel wat fluctuaties in de scores, maar er is geen sprake van een duidelijke tendens. Ook het feitelijk gebruik vermindert wel iets, maar niet duidelijk interpreteerbaar. Het gebruik van opiaten neemt sterk af en is tot vrijwel 0 gedaald in week 13. De wil om hier iets aan te doen is groot, maar verandert in de loop van de opname nauwelijks. Het afgenomen gebruik zou dus eerder het gevolg zijn van het restrictieve beleid van het IMC, dan van de motivatie bij de cliënten om hier iets aan te doen. Cocaïnegebruik neemt af gedurende de opname. De scores op de actieschaal zijn hoog, maar nemen aan het einde van de opname weer iets af. Tegelijkertijd neemt het gebruik weer iets toe. Bij de overige middelen waren er te weinig respondenten om hier scores over te kunnen berekenen.
90
VI.2.2. Resultaten MfT INSTELLING D Tabel VI.2.1. Gemiddelde scores op schalen Mft en Mft/O; 2004-2006. Gegeven zijn de scores in week 1. 2003 N= 0
2004 N= 22
2005 N= 42
2006 N= 20
2007 N=0
Scores cliënt:
Gg
Problem recognition general
Gg
3.5 (.6)
3.3 (.8)
3.1 (1.0)
Problem recognition specific
Gg
3.0 (.8)
2.9 (1.0)
2.8 (1.1)
Desire for Help
Gg
3.4 (.5)
3.5 (.6)
3.6 (.5)
Treatment Readiness
Gg
3.2 (.5)
3.3 (.5)
3.5 (.5)
Scores hulpverlener
Gg
Problem recognition general
Gg
2.7 (.6)
2.7 (.5)
2.6 (.6)
Problem recognition specific
Gg
2.6 (.8)
2.8 (.6)
2.7 (.5)
Desire for Help
Gg
2.9 (.4)
2.7 (.5)
2.8 (.5)
Treatment Readiness
Gg
2.6 (.5)
2.6 (.5)
2.6 (.3)
Tabel VI.2.2. Verband tussen scores op de Mft en Mft/O; totaal over 2003-2006. Gegeven zijn scores in week 1. Scores patiënt> Scores hulpverlener:
Problem recognition general
PATIENT HULPVERLENER
Problem recognition specific
Desire for Help
Treatment Readiness
3.3 (.8)
2.9 (1.0)
3.5 (.5)
3.3 (.5)
**2.7 (.6)
2.7 (.6)
**2.8 (.5)
**2.6 (.4)
* en **: verschil tussen score cliënt en score hulpverlener is significant bij gepaarde t-toets (p<.05 resp p<.005). Tabel VI.2.3. Verband tussen scores op de Mft en Mft/O; totaal over 2003-2006. Gegeven zijn scores in week 13. Scores patiënt> Scores hulpverlener:
Problem recognition general
PATIENT HULPVERLENER
Problem recognition specific
Desire for Help
Treatment Readiness
3.5 (.8)
3.3 (.7)
3.5 (.6)
3.4 (.8)
**2.8 (.8)
*2.8 (.8)
**2.6 (.6)
**2.6 (.5)
* en **: verschil tussen score cliënt en score hulpverlener is significant bij gepaarde t-toets (p<.05 resp p<.005).
4
4 3,5
3,5
3
3
2,5
2,5
2
2
1,5
1,5
1
1
0,5
0,5
VERLOOP SCORES MFT_O
VERLOOP SCORES MFT 0
0 WK1 WK5 PR1CLIENT DHCLIENT
WK9
WK13 PR2CLIENT TRCLIENT
WK1 PR1HV
WK5 PR2HV
WK9 DHHV
WK13 TRHV
91
Figuur VI.2.8. Verloop van de scores Mft en Mft/O; totaal over 2003-2006.
92
Conclusies bij Motivatie voor behandeling: De Mft meet de motivatie voor behandeling. Er zijn vier schalen: problem recognition algemeen (“mijn gebruik is een probleem voor mij”), problem recognition specifiek (“mijn gebruik veroorzaakt problemen met mijn werk”), desire for help (“ik heb hulp nodig om mijn gebruik te kunnen hanteren”) en treatment readiness (“ik wil behandeld worden voor mijn problemen”). De minimale score per schaal is 0 en de maximale score per schaal is 4. De scores van cliënten bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,7 en 3,1. De scores van hulpverleners bij de schalen van de MFT variëren tussen 2,3 en 2,7. De scores gegeven door hulpverleners zijn lager dan die gegeven door de cliënten. Kijkend naar het verloop van de scores door de opname heen, dan valt vooral de toename op bij de cliënten in de scores op de problem recognition schalen. Hieruit kan worden afgeleid dat cliënten zich meer bewust worden van de problemen die veroorzaakt worden door het middelengebruik of het gokken. De observatiescores veranderen nauwelijks gedurende de opname. Scores van cliënt en hulpverlener komen in de loop van de opname niet nader tot elkaar. Het verschil blijft groot en bij drie van de vier schalen statistisch significant; in week 13 zelfs bij alle schalen.
93
VI.2.3. Resultaten Uitstroom INSTELLING D Gemiddelde duur verblijf. 2004: 47,7 (sd 32.5) dagen (7 – 117). 2005: 83,1 (sd 42.6) dagen (9 – 191). 2006: 91,1 (sd 42.9) dagen (19 – 177). 2007: GEEN GEGEVENS. TOTAAL: 76,8 (sd 44,1) dagen (7 – 191).
percentage clienten
25 20 15 10 5 0 wk1 wk2 wk3 4
5
6
7
8
9
2004
10
11
12
2005
13
14
15
16
17
18
19
20 >20
2006
Figuur VI.2.9. Verloop duur verblijf; 2004-2006. Tabel VI.2.5. Niveau van uitstroom bij ontslag; 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 22
2005 N= 42
2006 N= 19
2007 N=0
Niveau 1
Gg
7 (39)
3 (60)
Niveau 2
Gg
3 (17)
0
Niveau 3
Gg
8 (44)
2 (40)
Niveau 4
Gg
0
0
Missende waarden
N=3
N=42
N=14
Tabel VI.2.5A. Niveau van uitstroom bij follow-up; 2003-2006. Totaal N= 83 Niveau 1
28 (54)
Niveau 2
3 (6)
Niveau 3
16 (31)
Niveau 4
5 (10)
Missende waarden
N= 31
94
Tabel VI.2.6. Wijze van vertrek; 2003-2006. 2003 N= 0
2004 N= 22
2005 N= 42
2006 N= 19
2007 N=0
Volgens behandelovereenkomst
Gg
10 (45.5)
20 (48)
3 (25)
Voortijdig afgebroken door cliënt
Gg
1 (4.5)
4 (10)
0
Voortijdig afgebroken door instelling
Gg
7 (31.8)
9 (22)
8 (67)
Eenzijdig door cliënt verbroken met instemming
Gg
4 (18.2)
5 (12)
1 (8)
Anders
Gg
0
2 (5)
0
Tabel VI.2.7. Verband tussen wijze van vertrek en niveau van uitstroom; totaal over 2003-2006. Niveau 1 N= 10
Niveau 2 N= 2
Niveau 3 N= 2
Niveau 4 N= 0
Volgens behandelovereenkomst
0
0
1
0
Voortijdig afgebroken door cliënt
1
0
0
0
Voortijdig afgebroken door instelling
8
1
1
0
Anders
1
1
0
0
Conclusies bij uitstroom: Cliënten in 2006 stromen iets later uit dan de cliënten in 2004. Er is een lichte verschuiving van de curve naar rechts. De piek die in 2004 in week 4/5 bestond, is in 2006 verdwenen. De gemiddelde verblijfsduur van de cliënten is toegenomen van 48 dagen in 2004 naar 91 dagen in 2006. Gemiddeld blijven de cliënten over de gehele populatie 77 dagen bij het IMC (ca 2,5 maand). Gegevens over het niveau van uitstroom ontbreken veelal. Daarom zijn hier nauwelijks uitspraken over te doen. Bij follow-up zijn er wat meer cliënten die gecategoriseerd worden in niveau 1 en in niveau 4. Hierbij ontbreken echter de gegevens van 31 van de 83 cliënten. Wat de wijze van vertrek betreft: iets minder dan de helft van de cliënten vertrekt ‘volgens behandelovereenkomst’. Een op de drie cliënten wordt door de instelling weggestuurd en 19% van de cliënten besluit zelf tot een voortijdig vertrek.
95
VI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING D VI.3. OVERIGE MATEN VI.3.1. Kwaliteit van leven: de Euroqol5D
VI.3.1. Kwaliteit van leven: resultaten met de Euroqol5D EuroQol Utilities
2003
2004
2005
2006
2007
Week 1
Gg
0.69 (.2)
0,61 (.3)
0,64 (.2)
Week 13
Gg
0.89 (.1)
0,81 (.2)
0,56 (.3)
* en **: verschil tussen week 1 en week 13 is significant bij gepaarde t-toets (p<.05 resp p<.005). Gg: geen gegevens EuroQol VAS schaal
2003
2004
2005
2006
2007
Week 1
Gg
61,23 (16.2)
62,76 (15.0)
56,58 (19,1)
Week 13
Gg
*78,64 (6.7)
75,76 (15.0)
69,50 (4.2)
* en **: verschil tussen week 1 en week 13 is significant bij gepaarde t-toets (p<.05 resp p<.005). Gg: geen gegevens 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 week 1
week 13 EQ utilities
week 1
week 13 EQ vAS
Figuur VI.3.1. Kwaliteit van leven op t=1 (week 1) en t=2 (week 13). Totale populatie (n=83).
Conclusies: Over de totale populatie is de EQ5D afgenomen bij 83 cliënten in week 1 en bij 30 cliënten in week 13. Kwaliteit van leven, gemeten met de EuroQol, is gemiddeld 0,64 (SD 0,3) op een schaal van 0 – 1. Bij de EQ5D geldt: hoe hoger de score, hoe beter de kwaliteit van leven wordt ervaren. De gemiddelde VAS score komt hiermee overeen en varieert tussen 61,2 en 78,6. Ook bij deze score geldt: hoe hoger de score, hoe beter de kwaliteit van leven. Gemiddeld genomen neemt de kwaliteit van leven bij de cliënten toe van week 1 naar week 13. Scores in week 13 zijn hoger, zowel voor de EQ5D als voor de VAS.
96
VI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING D VI.3. OVERIGE MATEN VI.3.2. DE SYMPTOMS CHECK LIST (SCL90) Tabel VI.3.2.1, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 1. Daarnaast is voor de totale populatie aangegeven hoe deze score zich verhoudt tot de normscores. Totaal N= 83 Somatische symptomen
2003 N= 0
24.6 (9.1)
2004 N= 22
2005 N= 42
2006 N= 19
2007 N=0
Gg
25.1 (9.4)
22.5 (7.9)
28.2 (10.4)
Gg
18.8 (5.3)
19.2 (7.8)
22.5 (9.4)
Gg
37.5 (16.6)
34.6 (14.9)
42.4 (19.2)
Gg
39.0 (13.3)
37.6 (14.8)
46.6 (15.6)
Gg
23.5 (9.8)
20.3 (8.9)
24.7 (10.2)
Gg
12.2 (6.4)
10.6 (5.8)
12.7 (6.4)
Gg
12.3 (6.1)
11.6 (6.3)
13.9 (7.9)
Gg
7.8 (3.1)
7.4 (3.4)
8.5 (5.1)
Gemiddeld Gevoelens van insufficiëntie Wantrouwen
19.9 (7.7)
Gemiddeld 37.1 (16.5)
Gemiddeld Depressie
40.1 (14.9)
Gemiddeld Angst
22.1 (9.6)
Gemiddeld Hostiliteit
11.5 (6.1)
Gemiddeld Fobieën
12.3 (6.6)
Gemiddeld Slaapproblemen
7.7 (3.8)
Gemiddeld Overig
10.0 (8.2)
Gg
20.0 (7.5)
17.5 (7.6)
21.1 (9.9)
Totaal
194.7 (72.8)
Gg
196.2 (66.5)
183.1 (72.1)
216.7 (80.1)
Gemiddeld
Tabel VI.3.2.2, Scores op schalen van de SCL-90. Gemiddelde scores in week 13. Daarnaast is voor de totale populatie aangegeven hoe deze score zich verhoudt tot de normscores. Totaal N= 32 Somatische symptomen
18.2 (7.2)
2003 N= 0
2004 N= 11
2005 N= 17
2006 N= 4
2007 N=0
Gg
16.3 (3.5)
17.8 (6.3)
Gg
Gg
15.4 (3.8)
15.9 (7.4)
Gg
Gg
30.7 (12.9)
29.6 (14.7)
Gg
Gg
27.1 (8.7)
26.9 (12.7)
Gg
Gg
16.5 (4.3)
16.1 (6.9)
Gg
Gg
9.8 (3.6)
10.2 (5.0)
Gg
Gg
8.8 (2.6)
9.9 (5.2)
Gg
Gg
4.5 (1.7)
5.7 (2.8)
Gg
14.0 (4.5)
Gg
14.5 (4.6)
13.4 (4.7)
Gg
149.4 (49.7)
Gg
143.6 (35.5)
152.3 (62.5)
Gg
Beneden gem. Gevoelens van insufficiëntie Wantrouwen
15.9 (5.9)
Beneden gem. 29.4 (12.9)
Beneden gem. Depressie
27.3 (10.7)
Beneden gem. Angst
16.4 (6.0)
Beneden gem. Hostiliteit
9.9 (4.3)
Gemiddeld Fobieën
9.3 (4.0)
Laag Slaapproblemen
5.6 (3.0)
Beneden gem. Overig Totaal
Beneden gem.
97
40 35
gemid. score
30 25 20 15 10 5 0 somatisch** hostiliteit
week 1
insufficientie* fobie*
wantrouwen* slaap**
week 13
depressie** overig**
angst*
Figuur VI.3.2.1. Verloop scores SCL-90 (totale populatie) volgens gepaarde t-toetsen. *: p<.05; ** : p<.005. Conclusies bij SCL-90. De SCL90 geeft een indruk van de symptomen die de cliënt/patiënt zelf ondervindt als gevolg van ziekte en/of afwijkingen. Het geeft dus een indruk van de ziektelast. Daarbij zijn 9 schalen onderscheiden die in de figuur zijn weergegeven. De score ranges voor deze schalen zijn verschillend, omdat ze alle een verschillend aantal items hebben waaruit ze zijn opgebouwd. Er kan dus niet gesteld worden (in bovenstaande figuur) dat cliënten vooral veel depressie ervaren. De depressieschaal bevat namelijk 16 items en de schaal Slaapproblemen bijvoorbeeld maar 3. Daarom is in de tabel VI.3.2.1. bij elke schaal aangegeven hoe de gemiddelde totaalscore zich verhoudt tot die van een ‘normpopulatie’, zoals bekend uit ander onderzoek. Uit deze vergelijking blijkt dat de cliënten van het IMC op alle schalen gemiddeld scoren. Zij ervaren dus niet buitengewoon veel ziektelast zoals gemeten met de SCL90. Naar week 13 zijn de scores alle gedaald (zie figuur VI.3.2.1) en daarmee zijn de scores veelal ‘beneden gemiddeld’ wanneer vergeleken met die van de normpopulatie. Met name bij de Depressie schaal is sprake van een sterke daling in week 13 ten opzichte van week 1.
98
VI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING D VI.3. OVERIGE MATEN VI.3.4. PATIENTENSATISFACTIE: DE GGZ THERMOMETER
Tabel VI.3.4.1. Resultaten GGZ thermometer 2003-2007. 2003 N= 0
2004 N= 11
2005 N= 17
2006 N= 3
2007 N=0
Waardering informatie
Gg
1.51 (.8)
1.67 (.5)
Gg
Waardering inspraak
Gg
1.70 (.5)
1.96 (.2)
Gg
Waardering hulpverlener
Gg
1.92 (.2)
1.96 (.2)
Gg
Waardering resultaat
Gg
1.47 (.8)
1.79 (.3)
Gg
Gg
7.25 (1.1)
7.56 (.5)
Gg
Rapportcijfer range
9 7 5 3 1 2003
2004
2005
2006
Figuur VI.3.4.1. Rapportcijfer INSTELLING D 2004-06
Conclusies bij GGZ thermometer: Antwoorden op de vragen van de GGZ thermometer zijn als volgt gehercodeerd: ‘ja’ = 2, ‘nee’ = 0 en ‘weet niet’ = 1. De somscores zijn gecorrigeerd voor het aantal items per schaal. Scores voor de vier schalen kunnen daarmee variëren tussen 0 en 2. Daarbij geldt: hoe hoger de score, hoe tevredener de cliënt. Over 2006 kunnen ivm het lage aantal respondenten geen gemiddelden worden berekend. Het gemiddelde rapportcijfer voor de zorg is 7,4 over alle jaren. Dit cijfer is het hoogst in 2005. De schaal Waardering Hulpverlener heeft steeds iets hogere scores dan de andere schalen.
99
VI. Resultaten IMC Benchmark INSTELLING D VI.3. OVERIGE MATEN VI.3.5. MEDICATIE
Tabel VI.3.5.1. Overzicht voorgeschreven medicatie 2003-2006. Week 1 N=352 Benzodiazepinen
Week 5 N=210
Week 9 N=91
Week 13 N=99
48 (13.6)
9 (4.3)
1 (1.1)
5 (5.1)
31 (8.8)
19 (9.0)
14 (15.4)
13 (13.1)
1 (0.3)
2 (1.0)
1 (1.1)
2 (2.0)
49 (13.9)
33 (15.7)
16 (17.6)
15 (15.2)
5 (1.4)
3 (1.4)
1 (1.1)
0
Analgetica
19 (5.4)
19 (9.0)
7 (7.7)
7 (7.1)
Antidepressiva
26 (7.4)
16 (7.6)
12 (13.2)
10 (10.1)
Tractus digestivus
14 (4.0)
15 (7.1)
5 (5.5)
4 (4.0)
Tractus respiratorius
28 (8.0)
21 (10.0)
8 (8.8)
10 (10.1)
Vitaminen
48 (13.6)
14 (6.7)
2 (2.2)
1 (1.0)
Overige
83 (23.6)
59 (28.1)
24 (26.4)
32 (32.3)
Neuroleptica Opiaatantagonisten Methadon Bètablokker
Legenda: in week 1 zijn er 48 voorschrijvingen voor benzodiazepinen. Dit is 14% van het totaal aantal voorschrijvingen. In week 13 komt 5.1% van de voorschrijvingen op rekening van de benzodiazepinen. Deze rapportage betreft 83 cliënten. Gemiddeld krijgen deze cliënten in week 1 daarmee 4,2 middelen voorgeschreven. In week 5 is dit 2,5; in week 9: 1,1 en in week 13: 1,2. Ter aanvulling op tabel VI.3.5.1. wordt in tabel VI.3.5.2. de hoeveelheid voorgeschreven methadon gegeven. Tabel VI.3.5.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van alle cliënten 2003-2006. Week 1 N=46 Hoeveelheid methadon in mg Min - max
Week 5 N=29
Week 9 N=15
Week 13 N=13
47.8 (23.5)
41.4 (25.0)
32.2 (28.6)
34.8 (28.2)
10 - 120
4 - 100
0 - 100
11 – 100
100
aantal patienten
35
30
25
20
15
10
5
week 1
p re s T.
ov er ig
vi ta m
in e
ge st di T.
es si va
an t
id ep r
et ic a an al g
ke r be ta
bl ok
n m et ha do
t ia at an op
ol ep t ne ur
be nz
o
0
week 5
week 9
week 13
Figuur VI.3.5.1. Gebruik van medicijnen door 30 cliënten die het hele programma van het IMC hebben doorlopen in week 1, week 5, week 9 en week 13. Legenda: 16 cliënten krijgen in week 1 benzodiazepinen voorgeschreven; in week 5 is dit aantal afgenomen naar 3, in week 9 naar 1 en week 13 naar 5. Van de 30 cliënten van wie de medicatie bekend is en die zowel in week 1, week 5, week 9 en week 13 medicijnen kregen voorgeschreven, gebruiken er 18 methadon (60%) in week 1. In week 5 gebruiken nog 14 cliënten methadon (47%), in week 9: 11 cliënten (37%) en in week 13 gebruiken 15 van de 30 cliënten methadon (50%). De gemiddelde hoeveelheid methadon van deze 53 cliënten is gegeven in tabel VI.3.5.3. Tabel VI.3.5.2. Gemiddelde hoeveelheid methadon in week 1, 5, 9 en 13 van 30 cliënten. Week 1 N=17 Hoeveelheid methadon in mg Min - max
Week 5 N=13
Week 9 N=11
Week 13 N=13
48.2 (20.4)
45.0 (26.4)
41.2 (28.2)
34.8 (28.2)
10 - 80
14 - 100
15 - 100
11 – 100
Conclusies bij medicatie: In week 1 van de opname bij het IMC bestaat ongeveer een kwart van de voorgeschreven medicatie uit de groep “overige”. Hiertoe behoren ondermeer medicijnen tegen astma, infecties (viraal en bacterieel), en anticonceptie. 14% van de voorgeschreven medicijnen betreft methadon. Een even groot percentage betreft benzodiazepinen en vitaminen. In week 13 Is het percentage voorgeschreven medicijnen voor methadon nagenoeg gelijk gebleven; ook voor vitaminen zijn in week 13 veel minder voorschrijvingen. Het percentage voorgeschreven neuroleptica en antidepressiva is in de periode van 13 weken toegenomen. De gemiddelde hoeveelheid voorgeschreven methadon neemt af van gemiddeld 48 mg in week 1 naar gemiddeld 35 mg in week 13. Bij de groep van 30 cliënten van wie bekend is welke medicatie zij voorgeschreven kregen in de hele verblijfsperiode bij het IMC, zien we deze tendensen terug. Bij deze groep zien we eenzelfde afname in de hoeveelheid gebruikte methadon: van 48 mg in week 1 naar 35 mg in week 13. 101
102