Nieuwsbrief Zorg │juni 2011
Zorgverzekeraar niet verplicht tot afname ketenprestaties Op 1 januari 2010 trad de beleidsregel ‘Samenwerking ten behoeve van geïntegreerde eerstelijnszorgproducten’ in werking. Hierin stelt de NZa regels vast voor het contracteren en declareren tussen zorgverzekeraars en zorggroepen. Per 1 juli 2010 geldt deze beleidsregel ook voor ketenzorg ten aanzien van de chronische ziekte COPD. Echter, onlangs oordeelde de rechter dat zorgverzekeraars in beginsel de vrijheid behouden om er vanaf te zien ketenzorg tegen een integraal tarief van zorggroepen af te nemen. Ze kunnen er vooralsnog voor kiezen in plaats daarvan zorg bij individuele zorgaanbieders in te kopen. Ketenzorg Ketenzorg stond de afgelopen jaren volop in de belangstelling. Niet in de laatste plaats vanwege de actieve stimulering van ketenzorg in de eerstelijnszorg voor chronische aandoeningen door de (toenmalig) minister van VWS in de periode 2007-2009. De minister vond dat voor de verbetering van de ketenzorg een functioneel/integraal bekostigingssysteem gewenst, waarin de zorgverzekeraar niet rechtstreeks en afzonderlijk de handelingen van de betrokken zorgaanbieders vergoedt, maar een overeenkomst met een zorggroep sluit en per keten Diagnose Behandeling Combinaties (DBC) één prijs betaalt. Verzekeraar verplicht te contracteren met zorggroep? In hoeverre staat het een zorgverzekeraar nu nog vrij om niet met een zorggroep een contract aan te gaan, maar de diverse deelprestaties bij de verschillende zorgaanbieders afzonderlijk in te kopen? Deze vraag werd actueel bij een recent geschil tussen Meditta B.V. en Meditta Zorg B.V. (“Meditta”) enerzijds en zorgverzekeraar Achmea anderzijds. Meditta bood als zorggroep onder meer een multidisciplinair zorgprogramma (ketenzorg) aan voor mensen met COPD. Meditta had in 2008 reeds met zorgverzekeraar CZ een experimentovereenkomst gesloten voor inkoop van het ketenzorgprogramma COPD tegen een integrale prijs. Meditta verzocht Achmea vervolgens op dezelfde wijze als met CZ de zorgketen COPD bij haar in te kopen. Achmea weigerde dit. Volgens Achmea zou integrale bekostiging via zorggroepen tot extra administratie en hogere kosten leiden. In plaats daarvan wilde Achmea liever de administratieve kosten die samenhangen met het organiseren van zorg in ketens vergoeden door middel van een zogenaamd ‘koptarief’. Dit houdt in dat alle zorgaanbieders hun losse verrichting vergoed krijgen en dat de zorggroep daarnaast een apart tarief vergoed krijgt (het ‘koptarief’) ter dekking van de administratieve kosten die samenhangen met het organiseren en coördineren van de ketenzorg. Meditta nam geen genoegen met de weigering van Achmea en spande een kort geding aan om een contract met Achmea af te dwingen.
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Vonnis voorzieningenrechter rechtbank Utrecht van 15 november 2010 In zijn vonnis oordeelt de voorzieningenrechter dat een zorgverzekeraar de vrijheid heeft om niet te contracteren met een zorggroep, indien de zorgverzekeraar bereid is in plaats daarvan ketenzorg door middel van contractering met individuele zorgaanbieders te financieren. De rechter stelt daarbij voorop dat zorgverzekeraars op dit moment niet verplicht zijn om declaraties voor ketenzorg op het gebied van COPD tegen een integrale prijs te accepteren. De rechter overweegt dat de relevante beleidsregel van de NZa uitdrukkelijk een keuze bevat voor zorgverzekeraars met betrekking tot de financiering van zorggroepen. Kiezen voor andere wijzen van bekostiging blijft mogelijk. De rechter concludeert dat het inkoopbeleid van Achmea om per 1 januari 2010 geen gebruik te maken van bekostiging tegen integraal tarief, niet in strijd is met de doelstellingen van VWS en de NZa. Ook van strijd met de zorgplicht (artikel 11 Zorgverzekeringswet) of een andere wettelijke verplichting is geen sprake. De rechter overweegt in dit verband dat niet is gebleken dat Achmea vanwege haar weigering met Meditta te contracteren, haar verzekerden ketenzorg onthoudt. Achmea heeft zich namelijk herhaaldelijk bereid verklaard de COPD-ketenzorg voor haar verzekerden op basis van het zogenaamde ‘koptarief’ te vergoeden. Hierdoor blijft vergoeding van ketenzorg door Achmea aan haar verzekerden tot de mogelijkheden behoren. De rechter wijst de vorderingen van Meditta, die ertoe strekken Achmea te verplichten een contract met betrekking tot ketenzorg met Meditta af te sluiten, dan ook integraal af. Kamervragen naar aanleiding van vonnis Het vonnis heeft aanleiding tot Kamervragen van PvdA-kamerleden gegeven. Volgens de minister van VWS doet dit vonnis echter niets af aan het huidige beleid ter bevordering van ketenzorg en verwacht zij niet dat het een structureel negatief effect op de ontwikkeling van ketenzorg zal hebben. Daarnaast geeft de minister aan het te betreuren indien het vonnis zorggroepen aanleiding zou geven om te besluiten te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s. Naar het oordeel van de minister is het echter nog te vroeg om over onzekerheid van de financiering te spreken, aangezien haar ook signalen hebben bereikt over zorggroepen en verzekeraars die wél tot een overeenkomst over integrale bekostiging dan wel bekostiging via afzonderlijke deelprestaties komen. Conclusie Deze zaak maakt duidelijk dat over financiering van ketenzorg verschillend wordt gedacht. Daarom is het belangrijk dat zorggroepen al in een vroeg stadium (dus al bij de invulling van hun ketenzorgprogramma) de dialoog met zorgverzekeraars zoeken over de bekostiging. Die dialoog zou bij voorkeur ook al moeten uitmonden in harde afspraken over de financiering, zodat achteraf teleurstellingen en conflicten worden voorkomen. Zorgverzekeraars kunnen dit proces vergemakkelijken door hun beleid voor ketenzorg duidelijk te communiceren. Zolang voor integrale bekostiging van ketenzorg geen wettelijke contracteerplicht geldt (en daarvoor is ook weinig te zeggen), zal de zorgverzekeraar bij conflicten al snel aan het langste eind trekken. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
NZa stemt in met de invoering van DOT in 2012 De wens tot verbetering van en het terugbrengen van het aantal diagnosebehandelcombinaties (DBC’s) heeft geleid tot de invoering van DOT (Diagnosebehandelcombinatie Op weg naar Transparantie). Naar verwachting neemt de NZa binnenkort een definitief besluit over de invoering van DOT aan de hand van een beoordeling van de bijbehorende tarieven. Productstructuur De NZa heeft in het op 13 april 2011 gepubliceerde Rapport ‘Beoordeling productstructuur DOT’ bekend gemaakt dat zij DOT geschikt acht om in 2012 te worden ingevoerd als productstructuur voor de medisch specialistische zorg. De 45.000 DBC’s worden teruggebracht naar 4.391 zorgproducten, 928 uitvalproducten, 1.300 declarabele overige zorgproducten en 65 add-on’s. Opvallend hierbij is dat het aantal DOT’s (aanzienlijk) hoger is uitgevallen dan de oorspronkelijk intentie bij de invoering van DOT (te weten maximaal 3.000 zorgproducten). Volgens de NZa zijn er, onvoorziene omstandigheden daargelaten, geen belemmeringen meer voor de invoering van DOT. Wel dient te worden opgemerkt dat het rapport een ‘voorgenomen’ karakter heeft, omdat alleen de productstructuur, zonder de bijbehorende tarieven, is beoordeeld. Positief De NZa concludeert dat DOT een positief effect zal hebben op de publieke belangen kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorgverlening. Volgens de NZa zijn nieuwe DBC-zorgproducten stabieler, herkenbaarder en transparanter, wat van belang is voor de invoering van prestatiebekostiging in 2012. Door de verbeterde productstructuur zouden de kosten nauwkeuriger geschat kunnen worden en zou patiëntenselectie tegen worden gegaan. De verbeterde herkenbaarheid komt aan zowel de consument als het onderhandelingsproces tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders ten goede, aldus de NZa. De NZa stelt door de invoering van DOT bovendien effectiever te kunnen handhaven. Ontwikkelpunten De NZa geeft in haar rapport wel een aantal (door)ontwikkelpunten aan. Zo blijft een verdere reductie van het aantal zorgproducten nodig. Daarnaast acht zij van belang dat het aantal uitvalproducten nauwkeurig wordt bijgehouden. Hoewel DOT al enige verbetering oplevert, moeten mogelijke negatieve prikkels, welke mogelijk leiden tot een onjuiste registratie en patiëntenselectie, ook in de toekomst continu worden gemonitord. Kritische geluiden De zorgmarkt staat vooralsnog overwegend positief tegenover DOT. Kritische geluiden vanuit het veld zijn niet zozeer gericht tegen de invoering van DOT op zichzelf, maar tegen de samenhang tussen DOT en de prestatiebekostiging. Daarnaast heeft het veld kritiek op de aangekondigde uitbereiding van het B-segment en de herijking van de honorariumtarieven voor medisch specialisten. Zo sprak Edwin Vezel, oud-bestuursvoorzitter van Uvit, tijdens een recent congres zijn zorgen uit over de gevolgen van het in korte tijd doorvoeren van meerdere beleidsaanpassingen. Door uitbreiding van het B-segment ontstaat volgens Vezel een prikkel voor ziekenhuizen om het huidige volume te vergroten. Vezel acht voorts problematisch dat verzekeraars door de veranderende productstructuur pas eind 2013 weten wat de financiële gevolgen zijn. Dit zou mogelijke overschrijdingen Budgettair Kader Zorg van honderden miljoenen euro’s met zich brengen.
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Honorariumtarieven Vooralsnog dient allereerst het definitieve besluit van de NZa over de invoering van DOT te worden afgewacht. Mocht de NZa dan groen licht geven voor de invoering van DOT – waar het op dit moment naar uitziet – dan dient te worden bezien hoe de nieuwe productstructuur van DOT zal uitwerken in de vaststelling van de honarariumtarieven voor medisch specialisten (verwacht in september 2011). Al met al zal het laatste woord over DOT nog niet zijn gesproken. Wij zullen de ontwikkelingen dan ook op de voet blijven volgen. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Toezicht op fusies in de zorg aangescherpt Het toezicht op fusies tussen zorginstellingen wordt aangescherpt. Met dit voorstel van minister Schippers en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten is het kabinet op 14 juni jl. akkoord gegaan, zo blijkt uit een persbericht van het ministerie van VWS. Het kabinet is voornemens de daarvoor benodigde wetsvoorstellen eind 2011 aan de Tweede Kamer toe te sturen. Er is nog geen geplande datum van inwerkingtreding bekend – dit zal afhangen van de duur van de parlementaire behandeling. Fusie-effectrapportage Kern van de nieuwe fusieregels vormt de verplichting voor zorginstellingen om voorafgaand aan een fusie een fusie-effectrapportage op te stellen. Deze verplichting gaat gelden bij fusies tussen tenminste twee zorginstellingen waar minimaal 50 personen werken. Uit deze rapportage moeten de meerwaarde en de risico’s van de fusie blijken voor de betrokken instellingen en voor de cliënten en patiënten. Bij het opstellen van de rapportage moeten de cliëntenraden en ondernemingsraden worden betrokken. Zorgspecifieke fusietoets voorafgaand aan melding bij NMa In het verlengde hiervan scherpt de overheid het toezicht op zorgfusies aan door de introductie van een zorgspecifieke fusietoets. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal - zo nodig in overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) - deze toets uitvoeren. De NZa toetst de voorgenomen fusie op drie aspecten: i) of er een fusie-effectrapportage is opgesteld, ii) of belanghebbenden inbreng hebben kunnen leveren op de fusieplannen en iii) of na de fusie nog steeds wordt voldaan aan de bereikbaarheidscriteria. Keurt de NZa de fusie af, dan gaat de fusie niet door. Keurt de NZa de fusie goed, dan dienen de zorginstellingen vervolgens de voorgenomen fusie nog te melden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (“NMa”). Conclusie Het verscherpte fusietraject moet volgens het kabinet de kwaliteit van zorg bewaken. Of dit doel bereikt gaat worden, zal erg afhangen van de verdere uitwerking van de kabinetsplannen. Niettemin lijkt nu al duidelijk dat de aangescherpte fusietoets zorginstellingen op kosten zal jagen.
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Zorginstellingen zullen eerst moeten investeren in een fusie-effectrapportage alvorens aan een NMatraject toe te komen. Naast dit kostenverhogend effect zal ook de gemiddelde doorlooptijd van een fusie toenemen. Daar staat tegenover dat deze nieuwe regelgeving zorginstellingen dwingt om goed vooraf na te denken over de effecten van een fusie op de kwaliteit van zorg. Dit lijkt ons echter meer een kwestie van ‘goed bestuur’ en niet de rechtvaardiging voor het zoveelste stukje zorgspecifieke regelgeving. Wij zouden dan ook niet verbaasd zijn als de ‘dreiging’ van deze nieuwe regelgeving voor de inwerkingtreding al het tegenovergestelde effect heeft en op korte termijn tot een nieuwe fusiegolf zal leiden. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Overgangsregeling intrekking besluit afzien integratieheffing en btw op werkzaamheden beheer en onderhoud woningen De staatssecretaris van Financiën heeft per 1 januari 2010 een besluit ingetrokken op grond waarvan het voor bepaalde instellingen mogelijk was om af te zien van de zogenoemde integratieheffing en/of af te zien van het in rekening brengen van btw op werkzaamheden in het kader van het beheer en onderhoud van woningen. In verband met de intrekking van het besluit is een overgangsregeling getroffen. Integratieheffing Wanneer een ondernemer in diens opdracht een onroerende zaak laat bouwen op zijn perceel grond en deze vervolgens voor vrijgestelde prestaties gaat gebruiken, moet bij de ingebruikname een integratieheffing worden aangegeven. De integratieheffing komt neer op 19% btw over de voortbrengingskosten. Eventuele btw op de aankoop van de grond en de btw op de bouwkosten mogen dan (gedurende de bouw) door die ondernemer in aftrek worden gebracht. Afzien van integratieheffing In een besluit van de staatssecretaris van Financiën werd goedgekeurd dat woningcorporaties, gemeentelijke woningbedrijven, pensioenfondsen en dergelijke instellingen, alsmede ziekenhuizen en bejaardentehuizen van die integratieheffing mochten afzien, indien zij eventuele btw op de aankoop van de grond en de btw op de bouwkosten van de woningen niet in aftrek brachten. Per 1 januari 2010 is deze goedkeuring vervallen. Overgangsregeling Als overgangsregeling kan tot 1 januari 2014 door de hiervoor vermelde instellingen nog worden afgezien van integratieheffing, indien de instellingen vóór 31 december 2009 zijn aangevangen met de realisatie van de woningen. Dit kan worden aangetoond indien in verband met de realisatie kosten zijn gemaakt die rechtstreeks en objectief toerekenbaar zijn of verplichtingen zijn aangegaan die contractueel zijn vastgelegd.
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Beheer en onderhoud In hetzelfde besluit werd goedgekeurd dat bepaalde instellingen (zoals woningcorporaties, gemeentelijke stichtingen en verenigingen) ter zake van het uitvoeren beheers- en onderhoudswerkzaamheden tegen vergoeding geen btw hoefden te voldoen. Het moest gaan om bepaalde categorieën woningen die aan een woningcorporatie of gemeente toebehoorden. Aanvullende eis was dat die instellingen (ter zake) geen btw in aftrek brachten. Per 1 januari 2010 is ook deze goedkeuring vervallen. Als overgangsregeling geldt dat de per 31 december 2009 lopende contracten in het kader van het beheer en onderhoud van deze woningen uiterlijk tot 1 januari 2014 zullen worden geëerbiedigd. Meeromvattend project Indien een onroerende zaak onderdeel uitmaakt van een meeromvattend project (zoals de realisatie van een woonwijk), dient de toepassing van de overgangsregeling per onroerende zaak te worden getoetst. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Geen integratieheffing bij verhuur woningcomplex door woningcorporatie aan zorginstelling Tot 1 januari 2010 konden woningcorporaties op grond van een besluit van de staatssecretaris van Financiën ervoor kiezen om af te zien van de zogenoemde integratieheffing (zie het voorgaande item in deze nieuwsbrief). De rechtbank Den Haag oordeelde op 31 maart 2010 dat ook in geval van verhuur van een woningcomplex via een zorginstelling de integratieheffing achterwege kan blijven. In de onderhavige casus ging het om een woningcorporatie die een woningcomplex voor gehandicapten liet bouwen, waarbij de woningen via een zorginstelling werden verhuurd: de woningcorporatie verhuurde de woningen aan de zorginstelling, die de woningen op haar beurt doorverhuurde aan de bewoners. Naar het oordeel van de rechtbank moet een situatie met tussenkomst van een zorginstelling op één lijn worden gesteld met rechtstreekse verhuur, waarbij het geen verschil mag maken of één woning of meerdere woningen als complex worden verhuurd. De rechtbank oordeelde dan ook dat de woningcorporatie de integratieheffing niet was verschuldigd. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Verbouwing of nieuwbouw? Een verbouwing leidt tot een nieuw vervaardigde onroerende zaak in btw-technische zin, indien de ingrepen van zodanige aard waren dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Dat oordeelde de Hoge Raad op 19 november 2010. Gevolgen Of er sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak is onder andere van belang voor het moeten aangeven van integratieheffing, de toepassing van vrijstelling van overdrachtsbelasting wegens de samenloop met btw en of er een nieuwe herzieningstermijn aanvangt. Naar onze mening zal een verbouwing van een onroerende zaak minder snel leiden tot een nieuw vervaardigde onroerende zaak in btw-technische zin dan wellicht in de vastgoedpraktijk vóór dit arrest door menigeen werd verondersteld. Het verdient desalniettemin aanbeveling om bij verbouwingen van bijvoorbeeld een school- of kantoorgebouw tot woningcomplex, waarbij de onroerende zaak intern en/of extern ingrijpende wijzigingen ondergaat, deskundig fiscaal advies in te winnen omtrent de vraag of met de ingrepen aan de onroerende zaak in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Arrest In deze zaak ging het om een woonwinkelpand dat werd gebruikt als tandtechnisch laboratorium en verbouwd tot een kinderdagopvang. Door de verbouwing was de indeling van het pand vrijwel volledig gewijzigd en waren de aanwendingsmogelijkheden ingrijpend veranderd. De enige wijzigingen die aan het uiterlijk hadden plaatsgevonden, waren wijzigingen ten aanzien van de pui op de begane grond en de aanleg van een speeltuin. De Hoge Raad oordeelde dat in dit geval geen sprake was van vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak, omdat de ingrepen aan het woon-winkelpand niet van zodanige aard waren dat in wezen nieuwbouw had plaatsgevonden. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Administratieve diensten ziekenhuis niet vrijgesteld van btw Het factureren, administreren en innen van vorderingen ten behoeve van medisch specialisten is niet vrijgesteld van btw. Dat oordeelde het Hof ’s-Hertogenbosch op 5 maart 2010. In de onderhavige casus factureerde het ziekenhuis aan zijn patiënten in één bedrag alle aan de patiënten verleende diensten, inclusief de door de medisch specialisten verleende diensten. De medisch specialisten konden een voorschot ontvangen waarover het ziekenhuis rente berekende en een bedrag in rekening bracht vanwege het factureren, administreren en innen van de vorderingen. Volgens het Hof hingen de administratieve diensten niet zodanig nauw samen met de verpleging en verzorging van de patiënten, met als gevolg dat sprake was van een afzonderlijke prestatie die niet vrijgesteld was van btw. Meer informatie:
[email protected] [email protected] advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Diensten niet BIG-geregistreerden vrijgesteld van btw De diensten van een niet BIG-geregistreerde psychotherapeut zijn vrijgesteld van btw. Dat oordeelde de Rechtbank Arnhem 18 februari 2010. Het Hof Amsterdam oordeelde op 1 juli 2010 in dezelfde zin met betrekking tot de diensten van een niet BIG-geregistreerde acupuncturist. In beide gevallen waarborgden de betreffende beroepskwalificaties dat de diensten van een gelijkwaardige kwaliteit konden worden geacht als die van soortgelijke diensten van wel BIGgeregistreerde beroepsbeoefenaars. Beroepskwalificatie In eerstgenoemde zaak betrof het een psychotherapeut die beschikte over een Eurocertificaat voor Psychotherapie van The European Association for Psychotherapy. Dit certificaat was mede verleend op aanbeveling van de Nederlandse Associatie voor Psychotherapie (NAP), waar de psychotherapeut stond ingeschreven. Volgens de rechtbank vielen de diensten van de psychotherapeut onder de btwvrijstelling, omdat de psychotherapeut beschikte over beroepskwalificaties die waarborgden dat zijn diensten een kwaliteitsniveau hadden dat gelijkwaardig was aan dat van soortgelijke diensten van BIGgeregistreerden. Hierbij hield de Rechtbank rekening met het feit dat reguliere artsen patiënten naar de psychotherapeut doorverwezen en een grote zorgverzekeraar de verrichte behandelingen vergoedde. In de andere zaak betrof het een acupuncturist die lid was van de Nederlandse Vereniging van Acupunctuur (NVA) en zijn vooropleiding had gevolgd aan het Nederlands College voor Natuurgeneeskunde. Het gerechtshof oordeelde dat belanghebbende hiermee beschikte over een met die van artsen en fysiotherapeuten (wel BIG-geregistreerden) vergelijkbare beroepskwalificatie. Nu de richtlijnen en voorschriften van de NVA gelijkelijk golden voor artsen en fysiotherapeuten en andere acupucturisten, kwam het gerechtshof tot het oordeel dat de diensten van betreffende acupuncturist van een gelijkwaardige kwaliteit konden worden geacht als die van de diensten van artsen en fysiotherapeuten. In beide zaken oordeelde de rechter in kwestie dat de werkzaamheden waren vrijgesteld van btw. Beperkt In reactie op de bovengenoemde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam heeft de minister van Financiën laten weten dat de uitspraak in zijn ogen feitelijk en niet onjuist is. De minister stelt in dit kader dat toepassing van de btw-vrijstelling echter beperkt blijft voor beroepsbeoefenaren die acupunctuurdiensten verrichten en lid zijn van de beroepsvereniging voor acupunctuur (de NVA), terwijl zij een regulier westers-(para)medische vooropleiding, minimaal op hbo-niveau, met goed gevolg hebben afgerond en vervolgens een door de NVA erkende acupunctuuropleiding hebben voltooid. Tot slot merken wij op dat op dit moment wordt gewerkt aan de invulling van een wettelijke btwvrijstelling voor niet BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Nederlandse btw-vrijstelling terbeschikkingstelling personeel gezondheidszorg niet in strijd met EU-recht De Nederlandse btw-vrijstelling, die geldt voor (structurele) terbeschikkingstelling van personeel in de gezondheidszorg, is niet in strijd is met het EU-recht en derhalve toegestaan. Dat oordeelde het Europese Hof van Justitie op 25 maart 2010. De Europese Commissie was een inbreukprocedure tegen Nederland gestart, omdat de btw-vrijstelling die in Nederland geldt ter zake van (structurele) terbeschikkingstelling van personeel in de sociaalculturele sector, de gezondheids- en onderwijssector, aan de “eurregio´s” en in het kader van de bevordering van arbeidsmobiliteit niet in lijn zou zijn met het EU-recht. Het Europese Hof oordeelde echter dat de btw-vrijstelling in Nederland niet in strijd is met het EU-recht. Het hof komt met name tot deze conclusie, omdat de Europese Commissie onvoldoende heeft onderbouwd waarom de terbeschikkingstelling als een afzonderlijke prestatie moet worden gezien die belast is met btw. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Btw-heffing detachering ondersteunend personeel aan huisartsen Europese btw-regelgeving staat niet toe dat btw-heffing bij het detacheren van ondersteunend personeel, vanuit een afzonderlijke rechtspersoon, aan huisartsen achterwege blijft. Dat stelde de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een brief aan de Tweede Kamer op 10 mei 2010. Hij beschrijft wel drie alternatieven ter voorkoming van btw-heffing. Afzonderlijke rechtspersoon Indien een huisarts ondersteunend personeel in loondienst heeft, dan is btw-heffing niet aan de orde. In de praktijk komt het echter steeds vaker voor dat het ondersteunend personeel in dienst treedt van een speciaal of mede daarvoor in het leven geroepen afzonderlijke rechtspersoon. Dit leidt tot btw-heffing, waar vanwege Europese btw-regelgeving niet vanaf kan worden gezien. Alternatieven Ter voorkoming van btw-heffing biedt de minister de volgende alternatieven:
• •
Het aangaan van meerdere dienstverbanden, waardoor de praktijkondersteuner formeel in deeltijd in dienst is bij elk van de deelnemende huisartsen. Het sluiten van een overeenkomst voor ‘kosten voor gemene rekening’. In deze situatie zal één van de huisartsen de ondersteuner in loondienst nemen en vervolgens een deel van de kosten doorbelasten aan de andere deelnemende huisartsen. Deze onderlinge kostenverdeling kan onder bepaalde voorwaarden zonder btw-heffing.
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
•
In geval van structurele uitlening aan de huisartsen, waarbij de huisartsen als inlener in materiële zin optreden als werkgever, kan onder bepaalde voorwaarden btw-heffing achterwege blijven.
Meer informatie:
[email protected] [email protected]
Vertrouwelijk verstrekte financieel-economische gegevens niet altijd geheim Zorgaanbieders dienen er op bedacht te zijn dat de gegevens die zij aan beroepsorganisaties verstrekken bij de NZa kunnen belanden. Aan de algemene informatieplicht is niet te ontkomen door bijvoorbeeld onderling gegevens als ‘vertrouwelijk verstrekt’ aan te merken. Informatievordering De NZa kan via een informatievordering de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) verplichten aan haar financieel-economische gegevens van tandartsen te verstrekken. Dat oordeelde de Voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 januari 2011. Financieel-economische gegevens Via het Project Peilstations verzamelt de NMT sinds 1995 actuele informatie over de beroepsuitoefening van tandartsen in Nederland. De NZa stelde zich op het standpunt dat zij deze gegevens nodig had voor de voorbereiding van haar besluitvorming over de bekostiging van orthodontische zorg. De NMT verzette zich in deze voorlopige voorzieningsprocedure tegen de aan haar opgelegde informatieverplichtingen. Afweging De algemene plicht voor een ieder om desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs voor de uitvoering van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) van belang kunnen zijn, is ook van toepassing op beroeps-, koepel-/brancheorganisaties en wetenschappelijke verenigingen, zo luidt de uitspraak van de Voorzieningenrechter. De rechter overweegt dat de deelnamebereidheid van tandartsen aan het project Peilstations weliswaar kan afnemen als aan de informatievordering van de NZa wordt voldaan. Volgens de voorzieningenrechter zou het echter voor iedereen tot meer administratieve lasten leiden als de NZa de voor de voorbereiding van de tariefvaststelling benodigde gegevens zou moeten verkrijgen door deze rechtstreeks op te vragen bij de individuele tandartsen. Meer informatie:
[email protected] [email protected]
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Zorgcorporaties toch ‘algemeen nut beogende instellingen’? Woningcorporaties kunnen wel degelijk als ‘algemeen nut beogende instellingen’ (“ANBI”) kwalificeren. Dat stelde Advocaat-Generaal Wattel (“AG”) op 25 maart 2011 in zijn conclusie. Wanneer de Hoge Raad deze mening deelt, zou dit voor bijvoorbeeld zorgcorporaties kunnen betekenen dat zij recht hebben op de zogenaamde zorgvrijstelling. Zorgvrijstelling In de vorige Nieuwsbrief Zorg zijn wij ingegaan op de vraag in hoeverre een woningcorporatie die vrijwel alleen woningen verhuurt aan ouderen en zorgbehoeftigen, een zorgcorporatie, een beroep kan doen op de ‘zorgvrijstelling’. Deze zorgvrijstelling is een subjectieve vrijstelling voor lichamen die als ‘instellingen van algemeen nut’ in de zorg werkzaam zijn. In de Wet vennootschapsbelasting 1969 worden verschillende formuleringen gebruikt wanneer wordt gerefereerd aan lichamen die werkzaam zijn in het algemeen belang. Aangenomen wordt dat deze formuleringen gelijk geïnterpreteerd dienen te worden als de term ANBI zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. ANBI In het onderhavige geval stelde een woningcorporatie, actief in de sociale woningverhuur, dat zij als ANBI kwalificeerde. De inspecteur was het hier niet mee eens omdat sociale woningverhuur niet rechtstreeks gericht zou zijn op het algemeen belang, maar eerder het particulier belang van de betreffende huurders dient. De rechtbank en het gerechtshof in Leeuwarden onderschreven dit. Ditzelfde argument gebruikt de staatssecretaris van Financiën wanneer het de positie van zorgcorporaties betreft. Daarmee zouden verhurende zorgcorporaties niet als ANBI kunnen kwalificeren en daarmee niet de zorgvrijstelling deelachtig kunnen worden. Collectief belang Woningcorporaties ex artikel 70 van de Woningwet komen volgens de AG naar hun aard reeds in aanmerking om te kwalificeren als ANBI, waarbij dan onder de huidige wetgeving getoetst moet worden of de feitelijke werkzaamheden van de woningcorporatie voor minimaal 90% het algemeen belang dienen. In dit verband merkt de AG op dat het dienen van een algemeen belang normaal gesproken samen zal gaan met het dienen van een bepaalde collectiviteit van particuliere belangen. Het feit dat bij het dienen van een algemeen belang ook een particulier belang gediend wordt, zou hieraan niet in de weg moeten staan. Wanneer ook de Hoge Raad deze mening is toegedaan, zou een aantal fiscale tegemoetkomingen waaronder de zorgvrijstelling ook voor woningcorporaties bereikbaar worden. Meer informatie:
[email protected]
advocaten ● belastingadviseurs ● notarissen
Nieuwsbrief Zorg ● juni 2011
Colofon De Nieuwsbrief Zorg is een uitgave van het Team Zorg en is bedoeld voor iedereen die actief is in de zorgsector en te maken heeft met juridische vraagstukken. De Zorgnieuwsbrief verschijnt op regelmatige basis en signaleert op concrete wijze voor de zorgpraktijk belangrijke actualiteiten. Voor meer informatie over ons Team Zorg verwijzen wij u naar onze website www.loyensloeff.com. Hoewel deze nieuwsbrief met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaardt Loyens & Loeff N.V. geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder haar medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies. Voor vragen kunt u contact opnemen met: Tom van Helmond T 020 578 52 17 E
[email protected] Gert-Wim van de Meent T 020 578 55 38 E
[email protected]
www.loyensloeff.com
AMSTERDAM • ARNHEM • BRUSSEL • EINDHOVEN • LUXEMBURG • ROTTERDAM • ARUBA • CURAÇAO DUBAI • FRANKFURT • GENÈVE • LONDEN • NEW YORK • PARIJS • SINGAPORE • TOKIO • ZÜRICH