Nieuwsbrief Prinsjesdag 2015 Inleiding Het lijkt al enige weken duidelijk wat er op fiscaal gebied staat te veranderen. Toch zijn de echte plannen pas eergisteren gepubliceerd. Deze nieuwsbrief is opgesteld door mr. A.J.D. de Groot. Hij geeft u inzicht in een belangrijk deel van de fiscale plannen van het Kabinet voor 2016 en verder. Wij vragen vooral uw aandacht voor de plannen met de box 3 heffing, de spaartaks . Wij beseffen dat niet alles voor iedereen even interessant is. We vertrouwen erop, dat u toch voldoende wetenswaardigheden aantreft. Mocht u naar aanleiding van deze Nieuwsbrief nadere vragen hebben, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen. Achtereenvolgens bespreken wij: Inhoudsopgave Inleiding ....................................................................................................................................................................................................................... 1 Belastingplan in teken van lagere lasten op arbeid .................................................................................................................................. 2 Inkomstenbelasting, tarief, heffingskortingen gevolgen voor werknemers en ouderen .......................................................... 3 Werknemers gaan er op vooruit Ouderen gaan er niet of nauwelijks op vooruit
3 3
Schenkingsvrijstelling wordt voor woning weer € 100.000 ................................................................................................................... 4 Vereenvoudiging informatieplicht bij eigenwoningschuld aan bijvoorbeeld de eigen BV ..................................................... 4 Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand op eigen woningschuld ............................................................................................ 5 Uitbreiding regeling uitgaven voor monumentenpanden en Natuurschoonwet 1928 naar aanleiding van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie ................................................................................................................... 6 Rekening houden met tegengestelde belangen ten aanzien van de WOZ-waarde................................................................... 7 Vermogensrendementsheffing; de spaartaks op de schop................................................................................................................... 8 Raad van State Opeenstapeling ficties Gedifferentieerd forfaitair rendementspercentage Concluderend
9 9 9 10
Verplichting tot betalen kinderalimentatie niet meer als schuld in mindering op box 3 vermogen ................................ 11 Afschaffen minimumwaarderingsregel bij afkoop lijfrente ................................................................................................................ 11 Benutten dubbele vrijstelling fiscale partners bij onder meer kapitaalverzekeringen ............................................................ 12 Aanmerkelijk belangheffing geëmigreerde aandeelhouders; geen uitstel meer bij dividenduitkeringen en geen kwijtschelding meer van de conserverende aanslag na 10 jaar ....................................................................................................... 13 Werkgevers; de Wet tegemoetkoming loondomein verlaagt loonkosten voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt of met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt .................................................................................................... 14
Pagina 1 van 25
Integratie Speur & Ontwikkeling Afdrachtvermindering en Research en Development Aftrek ......................................... 15 Aanscherpen gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling .......................................................................................................... 15 Implementatie wijziging Moeder-Dochter Richtlijn............................................................................................................................... 16 Implementatie verrekenprijsdocumentatie voor multinationale ondernemingen met een omzet van meer dan € 50 miljoen respectievelijk meer dan € 750 miljoen ...................................................................................................................................... 17 Step-up voor grensoverschrijdende juridische fusie en juridische splitsing ............................................................................... 18 Handhavingsbepalingen Common Reporting Standard ..................................................................................................................... 18 Aanpassingen vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen .................................................................................... 18 Vereenvoudiging verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken........................................................................................................ 19 Aanpakken van erfpachtstructuren in de overdrachtsbelasting ....................................................................................................... 19 Afschaffen jaarbetaling motorrijtuigenbelasting .................................................................................................................................... 19 Vereenvoudiging fiscaal procesrecht; massaal bezwaar en prejudiciële vragen ....................................................................... 19 Schorsende werking hoger beroep bij toeslagen ................................................................................................................................... 20 Growkits en kweekvloeistoffen vallen niet langer onder verlaagd btw-tarief ............................................................................ 21 Verlaging tarief energiebelasting lokaal opgewekte duurzame energie ...................................................................................... 21 Teruggaafregeling voor aardgas als brandstof voor vaartuigen...................................................................................................... 21 Uitzondering partnerbegrip bij stiefkinderen........................................................................................................................................... 22 Lijfsdwang in geval van civiele vordering................................................................................................................................................... 22 Aansprakelijkheid bij handel in vennootschappen met fiscale en stille reserves ...................................................................... 23 Huidige disculpatiemogelijkheid Aanscherping disculpatiemogelijkheid Terugwerkende kracht
23 24 24
Belastingplan in teken van lagere lasten op arbeid Het Belastingplan 2016 staat in het teken van belastingverlaging. Het kabinet vermindert de lasten op arbeid volgend jaar met € 5 miljard. Dat levert extra banen en een hogere economische groei op. Het CPB heeft berekend dat de verlaging van lasten op arbeid met € 5 miljard al binnen 2 jaar in totaal 21.000 banen oplevert. Op de langere termijn leidt de lastenverlichting tot 35.000 extra banen. De Raad van State merkt overigens op dat er een brede consensus bestaat dat ons huidige belastingstelsel structurele aanpassingen behoeft. Met de voorgenomen verlaging van de lasten is een bedrag van zo’n € 5 miljard gemoeid. Eerder heeft de Staatssecretaris van Financiën naar voren gebracht dat een brede belastingherziening zonder gelijktijdige compensatie voor ongewenste inkomensgevolgen (“smeerolie”) niet goed denkbaar is. Zijn inschatting was voorheen dat met een dergelijke lastenverlichting zo’n € 3 tot € 5 miljard gemoeid zou zijn, en dat, zodra deze middelen in de komende jaren beschikbaar zouden komen, het kabinet deze middelen als “smeerolie” voor de hervorming wilde inzetten. Pagina 2 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
De regering merkte daarbij het volgende op: “een stelselherziening zonder lastenverlichting is niet haalbaar, maar een lastenverlichting zonder een bijbehorende stelselherziening is een gemiste kans”. Als er al van uit zou mogen worden gegaan dat er € 5 miljard beschikbaar is, concludeert de Raad van State dat met de voorliggende voorstellen voor lastenverlichting sprake is van een gemiste kans, te meer nu zo’n kans zich in de huidige onzekere economische situatie, mogelijk niet snel weer zal voordoen. Commentaar Rendus Door de nu ingevoerde lastenverlichting zonder fundamentele herziening van het belastingstelsel heeft het kabinet zijn kruid voortijdig verschoten; een cynicus zou hier opzet in kunnen zien.
Inkomstenbelasting, tarief, heffingskortingen gevolgen voor werknemers en ouderen Weliswaar gaat het tarief in de in de 1e schijf met € 18 omhoog, maar de tarieven 2e en 3e belastingschijf gaan omlaag. Door deze wijzigingen betaalt men bij een belastbaar inkomen van € 68.000 in 2016 een bedrag van € 1.775 minder aan inkomstenbelasting. En bij een belastbaar inkomen van € 34.000 betaalt men € 291 minder aan belasting in 2016. Bij een belastbaar inkomen van € 68.000 heeft men in 2015 nog recht op € 1.341 aan algemene heffingskorting en in 2016 een bedrag van € nihil. Bij een belastbaar inkomen van € 34.000 heeft men in 2015 nog recht op € 1.874 aan algemene heffingskorting en in 2016 een bedrag van € 1.555, een achteruitgang dus van € 319. Werknemers gaan er op vooruit De arbeidskorting stijgt fors. Bij een in het belastbaar inkomen begrepen arbeidsinkomen van € 68.000 stijgt de arbeidskorting van € 1491 in 2015 naar € 1.743 in 2016. En bij een in het belastbaar inkomen begrepen arbeidsinkomen van € 34.000 stijgt de arbeidskorting van € 2.220 in 2015 naar € 3.103 in 2016. Werknemers met jonge kinderen profiteren van een verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (maximum van € 2.151 naar € € 2.769) waarbij dit maximum al bij een lager inkomen wordt bereikt. Verder wordt de kinderopvangtoeslag verhoogd. Beide maatregelen maken het makkelijker om een betaalde baan te combineren met de zorg voor kinderen. Ouderen gaan er niet of nauwelijks op vooruit Zoals ook blijkt uit berekeningen van het Centraal Planbureau en het Nibud gaan de ouderen die een laag pensioen genieten en een vermogen van minder dan € 600.000 (gehuwden) of € 300.000 (alleenstaanden) hebben er meer dan 2% op achteruit. Dat komt door het vervallen van de zogeheten ouderentoeslag in box 3.
Pagina 3 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Overige gepensioneerden worden vooral getroffen door het achterblijven van indexatie van de pensioenen bij de prijsstijgingen. De groep gepensioneerden als geheel gaat er per saldo 0,2% op vooruit. Commentaar Rendus Door de combinatie van maatregelen in de tarieven, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting gaat een werknemer zonder kinderen met een inkomen van € 34.000 er per saldo € 855 op vooruit (2,5% ) en de werknemer met een inkomen van € 68.000 er per saldo € 685 op vooruit (1%). Voor niet (meer) actieven is er nauwelijks een netto inkomensverbetering.
Schenkingsvrijstelling wordt voor woning weer € 100.000 De vrijstelling voor een eenmalige schenking voor de eigen woning wordt verhoogd en verruimd. Het maximale schenkingsbedrag gaat vanaf 2017 structureel omhoog naar € 100.000. Daarnaast vervalt de beperking dat de schenking door een ouder aan een kind moet worden gedaan. De voorwaarde dat de ontvanger van een schenking tussen de 18 en 40 jaar oud moet zijn, blijft bestaan. Met ingang van 2017 kan iedereen tussen 18 en 40 jaar eenmalig, van een familielid of van een derde, een schenking van € 100 000 vrijgesteld ontvangen. Voorwaarde is wel, dat de schenking verband houdt met de verwerving of de verbetering/onderhoud van een eigen woning dan wel wordt gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld of een restschuld van de vervreemde eigen woning. Volgens de toelichting wordt deze structurele maatregel getroffen om een bijdrage te leveren aan reductie van de hypotheekschuld. Tevens wordt beoogd doorstroming naar een andere woning te vergemakkelijken doordat de schenking ook kan worden gebruikt om af te lossen op een restschuld. Deze aanpassing koste per jaar zo’n € 90 miljoen aan gederfde schenkbelasting. Commentaar Rendus Per 1 januari 2010 is de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar al is verhoogd tot € 52 752 om de toetreding tot de woningmarkt te vergemakkelijken. De nieuwe regeling is vergelijkbaar is met de regeling die gold van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. Met die maatregel werd destijds beoogd om extra middelen voor de financiering van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren.
Vereenvoudiging informatieplicht bij eigenwoningschuld aan bijvoorbeeld de eigen BV Voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld aan bijvoorbeeld de eigen BV of aan een familielid geldt een informatieplicht. Het gaat dan om een schuld die ten minste annuïtair moet worden afgelost om voor renteaftrek in aanmerking te komen. Deze belastingplichtigen moeten aan de belastingdienst bepaalde gegevens over deze schuld te verstrekken, via een daartoe apart opgesteld modelformulier. Pagina 4 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Hierbij gelden verschillende momenten voor het aanleveren van gegevens, namelijk bij het aangaan van de schuld en bij latere wijzigingen (van elementen) daarvan. In de praktijk is dit proces van afzonderlijk aanleveren van gegevens zeer bewerkelijk gebleken voor belastingplichtigen en voor de Belastingdienst. Daarnaast blijken belastingplichtigen zich bij wijzigingen met betrekking tot een schuld vaak pas bij het indienen van de aangifte – en daarmee te laat – te realiseren dat de aanlevertermijn voor de gegevens inmiddels al is verstreken. Zij kunnen hierdoor worden geconfronteerd met een (tijdelijke) renteaftrekbeperking. Het voorgaande is reden om het proces van de informatieplicht bij schulden bij anderen dan aangewezen administratieplichtigen sterk te vereenvoudigen en op andere wijze in te richten. Hiertoe wordt voorgesteld het proces van de informatieplicht te integreren in het aangifteproces en de benodigde informatie vanaf het belastingjaar 2016 nog enkel uit te vragen via de aangifte. De renteaftrek in de aangifte kan enkel worden geclaimd wanneer alle hierop betrekking hebbende vragen zijn beantwoord. Met het doen van aangifte en claimen van renteaftrek voor een schuld bij een ander dan een aangewezen administratieplichtige wordt dus automatisch ook steeds voldaan aan de betreffende informatieplicht. De afzonderlijke sanctie van (tijdelijk) verlies van renteaftrek bij het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens kan daarmee vervallen. Voor het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens gaan de standaard sancties gelden die van toepassing zijn bij het niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte. Commentaar Rendus Dit lijkt bij de jaarlijkse aangifte wat extra werk te kosten, maar dat weegt zeker op tegen niet meer aanwezig zijn van het risico van (tijdelijk) verlies van de renteaftrek. NB de maatregel werkt terug tot 1 januari 2013.
Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand op eigen woningschuld Voor de eigenwoningschuld geldt sinds 2013 een annuïtaire aflossingseis. In bepaalde gevallen, zoals bij betalingsachterstanden, mag hiervan tijdelijk worden afgeweken. Indien de aflossingsachterstand niet binnen de hiervoor geldende termijnen wordt ingehaald, gaat de schuld waarvoor de aflossingsachterstand geldt permanent over naar box 3. Er bestaat dan definitief geen recht meer op renteaftrek binnen de eigenwoningregeling. Indien deze schuld wordt afgelost, wordt ook een eventuele nieuwe schuld tot het niveau van de schuld die eerder permanent is overgegaan naar box 3 niet tot de eigenwoningschuld gerekend. Deze sanctie is naar het oordeel van het kabinet te stringent. Zo krijgen personen die met een dusdanige betalingsachterstand te kampen hebben dat ook na aanpassing van de annuïteit het niet gelukt is binnen de regeling te blijven nimmer de mogelijkheid tot herkansing. Dit terwijl het zeer wel denkbaar is dat deze personen in latere jaren door gewijzigde financiële omstandigheden of een stringenter financieel beheer wel weer in staat zijn om aan de financiële en fiscale verplichtingen te voldoen. Gedacht kan worden aan iemand die door baanverlies in de problemen is gekomen, maar later door verkrijging van een nieuwe baan weer financiële ruimte krijgt om aan de (fiscale) voorwaarden van een eigenwoningschuld te voldoen. Pagina 5 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Daarnaast kunnen personen met de sanctie te maken krijgen bij wie vanwege een onbedoelde fout in de berekening of betaling van de aflossingen een (fiscale) aflossingsachterstand is ontstaan. Ook in die gevallen acht het kabinet voornoemde sanctie te strikt. Daarom wordt voorgesteld voornoemde sanctie te verzachten. Het verzachten van de sanctie houdt in dat de schuld waarvoor de aflossingsachterstand geldt nog steeds overgaat naar box 3, maar dat die overgang niet langer permanent hoeft te zijn, waardoor er (eventueel) slechts tijdelijk geen recht meer bestaat op renteaftrek binnen de eigenwoningregeling. De schuld die is overgegaan naar box 3 of een nieuwe, opvolgende schuld kan hierdoor op enig moment weer wel tot de eigenwoningschuld gerekend worden als voor deze bestaande of nieuwe schuld (weer) aan de eisen voor het aanmerken als eigenwoningschuld is voldaan (volledig en ten minste annuïtair aflossen binnen 360 maanden). In de periode tussen overgang naar box 3 en terugkeer naar de eigenwoningregeling in box 1 van die schuld (of het aangaan van een nieuwe schuld die onder die regeling valt) bestaat geen recht op renteaftrek binnen de eigenwoningregeling. Uiteraard kan die schuld dan wel in box 3 worden meegenomen bij het bepalen van de rendementsgrondslag. Voornoemde resterende sanctie wordt door het kabinet als voldoende sanctie gezien voor het niet voldoen aan de aflossingseis. De in de huidige wettekst opgenomen verdergaande sanctie kan in zoverre als overkill worden gezien. Deze sanctie zal daarom met terugwerkende kracht tot en met invoering van de aflossingseis (1 januari 2013) worden aangepast. Het zal overigens, gezien de ruime termijnen die gelden voordat een overgang naar box 3 aan de orde is en de beperkte tijd die is verstreken sinds invoering van de maatregel, naar verwachting nog niet of nauwelijks aan de orde zijn geweest dat een schuld als gevolg van de sanctie is overgegaan naar box 3. Voor gevallen waarin daarvan wel sprake is, geldt dat de betreffende schuld kan terugkeren naar de eigenwoningregeling vanaf het moment dat aan de voorwaarden voor die regeling is voldaan. Commentaar Rendus Dit is een passende oplossing voor de grote problemen waarin mensen buiten hun schuld in verzeild kunnen raken bij het verlies van de hypotheekrenteaftrek
Uitbreiding regeling uitgaven voor monumentenpanden en Natuurschoonwet 1928 naar aanleiding van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie Bij beleidsbesluit is, vooruitlopend op wetgeving, goedgekeurd dat onder voorwaarden ook aftrek van uitgaven voor monumentenpanden wordt toegestaan voor een monumentenpand dat op het grondgebied van een andere EU-lidstaat of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-staat) is gelegen. Hierbij geldt onder meer de eis dat het monumentenpand een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed. De goedkeuring is gebaseerd op een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 18 december 2014. Dit wordt met ingang van 1 januari 2016 wettelijk geregeld. Voor de Natuurschoonwet 1928 (NSW 1928) is een met bovenstaande uitspraak samenhangende uitspraak van het HvJ EU van dezelfde datum11 verschenen. Pagina 6 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Hierin is bepaald dat een onroerende zaak onder voorwaarden ook onder de NSW 1928 moet kunnen worden gerangschikt wanneer de onroerende zaak buiten Nederland is gelegen. Hierbij geldt, net als voor de faciliteit in de Wet IB 2001 bij een in het buitenland gelegen monumentenpand, onder meer de eis dat de onroerende zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed. Ook in dit geval is een goedkeurend beleidsbesluit12 vooruitlopend op wetgeving uitgevaardigd. Gegeven de – doorlooptijd die nodig is voor de – benodigde aanpassing van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 waarin de criteria zullen worden opgenomen wanneer een in het buitenland gelegen onroerende zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed zal de wijziging van de NSW 1928 op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Tot die tijd is het goedkeurende beleidsbesluit van kracht.
Rekening houden met tegengestelde belangen ten aanzien van de WOZ-waarde In de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vormt de WOZ-beschikking het fundament van de rechtsbescherming. De bezwaarprocedure beperkt zich tot een geschil tussen de heffingsambtenaar en de indiener van het bezwaarschrift ten aanzien van de op grond van de wet WOZ vastgestelde waarde (WOZ-waarde). Andere belanghebbenden zijn geen partij in de bezwaarprocedure en worden daarbij niet betrokken, terwijl zij wel een belang kunnen hebben ten aanzien van de WOZ-waarde. Een voorbeeld daarvan is te vinden in de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel (WWS). In dit stelsel wordt de WOZwaarde medebepalend voor de vaststelling van de maximale huurprijs van een woning in de gereguleerde huursector. Het gevolg daarvan is dat huurders een belang kunnen hebben bij een lagere WOZ-waarde voor hun woning. Verhuurders daarentegen kunnen belang hebben bij een hogere WOZ-waarde. Huurders en verhuurders kunnen dus een tegengesteld belang hebben ten aanzien van de WOZ-waarde. Om die reden wordt voorgesteld het regime voor de behandeling van bezwaren in het kader van de Wet WOZ zodanig te wijzigen dat bij de heroverweging in bezwaar met de mogelijk tegengestelde belangen rekening kan worden gehouden. Wanneer de huurder of verhuurder bezwaar maakt, zal de gemeente bij de bezwaarprocedure de standpunten van de verhuurder, onderscheidenlijk de huurder, moeten kunnen meewegen door voor de beslissing op het bezwaarschrift tegen een WOZbeschikking zowel de huurder als verhuurder in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit komt de waardebepaling op grond van de Wet WOZ ten goede. Met de voorgestelde wijziging wordt ook zo veel mogelijk voorkomen dat een toegewezen bezwaar van de huurder of verhuurder leidt tot een (nieuw) bezwaar van de verhuurder, onderscheidenlijk de huurder. Daardoor wordt het gevaar afgewend dat een iteratief proces ontstaat, omdat zowel de huurder als verhuurder bezwaar kunnen maken tegen hun eigen (eerdere) WOZ-beschikking.
Pagina 7 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Vermogensrendementsheffing; de spaartaks op de schop De vermogensrendementsheffing is ingevoerd bij de Wet IB 2001 als antwoord op het op niet adequate wijze kunnen belasten van de inkomsten uit vermogen onder de Wet IB 1964. Deze laatste wet bedoelde het werkelijk genoten inkomen te belasten. Maar de belastingplichtige slaagde er vaak in door (en masse door banken en verzekeraars aangeboden) producten en constructies dit inkomen te vertalen in een niet belaste vermogenstoename. De vermogensrendementsheffing is van toepassing op alle vermogensbestanddelen (het saldo van bezittingen minus schulden). Toegespitst op de bezittingen, belast de vermogensrendementsheffing niet het daadwerkelijk met de bezittingen behaalde rendement, maar stelt zij dit rendement forfaitair vast op 4% van de werkelijke waarde van de bezittingen. Het aldus bepaalde forfaitaire rendement wordt belast tegen een vast proportioneel tarief van 30%. Grofweg betaalt men dus 1,2% belasting over zijn netto vermogen aan het begin van het jaar. De maatschappelijke weerstand tegen de bestaande vermogensrendementsheffing is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen, vooral als gevolg van de gedaalde spaarrente. Met het onderhavige voorstel wordt beoogd de forfaitaire benadering beter te laten aansluiten bij de in het desbetreffende kalenderjaar gemiddeld werkelijk behaalde rendementen. De wijziging houdt in dat het forfaitaire rendement voortaan wordt gebaseerd op een gemiddelde vermogensmix gecombineerd met een in de markt gerealiseerd gemiddeld rendement per vermogenstitel in die vermogensmix. Dit komt feitelijk neer op een progressieve rendementsheffing. De vermogensmix bestaat uit enerzijds spaargeld en anderzijds uit beleggingen zoals in aandelen, obligaties, onroerende zaken en overige beleggingen (kunst). Er wordt dus gekeken naar het gerealiseerde gemiddelde rendement op de spaargelden en het gerealiseerde gemiddelde rendement op de overige beleggingen. Afhankelijk van de grootte van het vermogen wordt een deel geacht te zijn belegd in spaargelden en een deel geacht te zijn belegd in de overige beleggingsmogelijkheden. Het heffingsvrije vermogen wordt voortaan € 25.000. Het tarief blijft 30%. Schijven grondslag sparen en beleggen (2017) Van het gedeelte van de grondslag voor sparen Maar niet meer dan en beleggen meer dan €0 € 100.000 € 100.000 € 1.000.000 € 1.000.000 * Rendement in rendementsklasse I: 1,63% ** Rendement in rendementsklasse II: 5,5%
Wordt toegerekend aan En wordt toegerekend rendementsklasse I* aan rendementsklasse II 67% 21% 0%
33% 79% 100%
Pagina 8 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Raad van State De Raad van State staat zeer kritisch tegenover de voorgestelde wijzigingen. In deze paragraaf geven wij een deel van de kritiek weer. Opeenstapeling ficties In de voorgestelde wijziging wordt het forfaitaire rendement vastgesteld op basis van drie ficties. De gemiddelde vermogensmix wordt fictief vastgesteld en ook het daarbij behorende rendement wordt forfaitair bepaald, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen twee rendementsklassen met elk een eigen forfaitair rendement. De opeenstapeling van ficties heeft als belangrijk nadeel dat de kans groter wordt dat het forfaitair bepaalde rendement nog verder dan onder de thans bestaande vermogensrendementsheffing afwijkt van de werkelijk behaalde rendementen. Het evenwicht tussen de winst aan doelmatigheid tegenover het verlies aan rechtvaardigheid kan hierdoor leiden tot onbalans. De Raad van State wijst er op dat dit zich onder het voorgestelde systeem zou kunnen voordoen bij particuliere beleggers die om hen moverende redenen grotendeels spaarrekeningen aanhouden en daarmee afwijken van de bij fictie vastgestelde vermogensmix. Bij de huidige rentestand confronteert het voorstel hen met zeer hoge tarieven die boven de 100% kunnen uitstijgen. Meer concreet noemt de Raad van State als voorbeeld een situatie waarin grotere vermogens (al dan niet tijdelijk) grotendeels bestaan uit spaargelden op een bankrekening, in welk geval het forfaitaire rendement in het voorstel aanmerkelijk hoger ( namelijk 4,7% of zelfs 5,5%) kan uitpakken dan de thans geldende 4%. Een dergelijke situatie is zeer wel denkbaar. Zo wijst de Raad van State er op dat financiële instellingen, indachtig hun zorgplicht, beleggers die beleggen met als doel hun pensioen aan te vullen, zullen adviseren niet teveel risico’s te aanvaarden. Het is dan ook maar zeer de vraag of de beleggingsportefeuilles van dit soort beleggers overeenkomstig de fictief vastgelegde beleggingsmix zijn samengesteld en of zij voldoende risicovol kunnen of willen beleggen om het forfaitair vastgestelde rendement van bijvoorbeeld 5,5% te realiseren. De Afdeling wijst in dit verband ook op de spanning met hetgeen de regering bij de totstandkoming van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen heeft opgemerkt, namelijk dat vanaf een inkomen van 3x modaal moet worden aangenomen dat mensen zelf in staat zijn om desgewenst via vrije (box 3) besparingen in een aanvulling op het inkomen na pensionering te voorzien. Dit betekent meer eigen verantwoordelijkheid voor het pensioen en het is niet ondenkbeeldig dat die verantwoordelijkheid in de toekomst zal toenemen. De voorgestelde rendementsheffing houdt hier volgens de Afdeling onvoldoende rekening mee, omdat het nadelig is voor bedoelde voorzichtige belegger. Gedifferentieerd forfaitair rendementspercentage Bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 is een forfaitair rendement van 4% ingevoerd. De veronderstelling destijds was dat een risicovrij reëel rendement van 4% relatief eenvoudig te halen zou zijn. Er is uitdrukkelijk gekozen voor één ongedifferentieerd forfaitair tarief van 4% voor alle vormen van vermogen. Daar lagen verschillende overwegingen aan ten grondslag. Zo werd overwogen dat bij een ongedifferentieerd forfaitair rendementspercentage potentieel hogere rendementen die samenhangen met het nemen van extra risico niet in de Pagina 9 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
heffing worden betrokken waardoor een zuivere economische afweging kan worden gemaakt tussen rendement en risico die niet wordt beïnvloed door fiscale overwegingen. Dit zou, zo werd destijds betoogd, de efficiency van de kapitaalmarkt ten goede komen. Ook eenvoud en uitvoerbaarheid hebben een rol gespeeld. Tevens is meegewogen dat de vergoeding voor eigen vermogen niet aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting en de vergoeding voor vreemd vermogen wel. De nietaftrekbaarheid van de vergoeding voor eigen vermogen van de vennootschapsbelasting zou pleiten voor een lagere forfaitaire rendementsheffing over beleggingen die als eigen vermogen kwalificeren. Anderzijds is het rendement op beleggingen in eigen vermogen in het algemeen hoger dan het rendement op vreemd vermogen. Dit zou juist pleiten voor een hogere rendementsheffing. Mede gelet op deze tegengestelde effecten is uiteindelijk gekozen voor een ongedifferentieerd rendementspercentage. Maar nu maakt het kabinet een andere beleidsafweging. Er wordt een gedifferentieerd rendementspercentage voorgesteld waardoor de hogere rendementen die samenhangen met het nemen van extra risico thans wel in de heffing worden betrokken. Het kabinet rechtvaardigt deze keuze door te stellen dat er nu beter wordt aangesloten bij de werkelijke wijze waarop belastingplichtigen gemiddeld bezien hun vermogen beleggen. In dit verband wijst de Raad van State ook op de conclusie van de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen (hierna: Commissie Van Dijkhuizen) die van oordeel is dat de forfaitaire benadering van box 3 zonder onderscheid naar type vermogen vanuit een oogpunt van eenvoud gehandhaafd kan blijven. Het voorstel van de commissie Van Dijkhuizen houdt in dat het forfaitaire rendement jaarlijks wordt vastgesteld op een vijfjaarsgemiddelde van de gemiddelde rente op spaarrekeningen in de jaren t-6 tot en met t-2 (jaar t = het belastingjaar). Het kabinet stelt, dat zij ook de spaarrente op die manier herijkt. Maar, en dan komt het, het kabinetsvoorstel houdt daarnaast ook rekening met het feit dat het box 3-vermogen gemiddeld genomen niet alleen in spaargeld is belegd, maar ook in andere vermogenstitels. Dit gebeurt op basis van de feitelijke vermogensmix, zoals die gemiddeld volgt uit de aangiftegegevens. Het kabinet betoogt dan ook, dat het voorstel met andere woorden beter aansluit bij de manier waarop het box 3-vermogen van belastingplichtigen gemiddeld is samengesteld. Het voorstel van de commissie Van Dijkhuizen is in tegenstelling tot het voorstel van het kabinet overigens niet budgettair neutraal, maar kost circa € 1,5 miljard (raming bij invoering 2014). Concluderend Concluderend merkt de Raad van State het volgende op. In de toelichting wordt niet gemotiveerd wat de doorslaggevende argumenten zijn om de hogere rendementen die samenhangen met extra risico’s in de heffing te gaan betrekken. Daarnaast werkt het voorstel in het nadeel van de voorzichtige belegger. Tot slot draagt het voorstel niet bij aan complexiteitsreductie.
Pagina 10 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Commentaar Rendus Zo komt de voorzichtige spaarder van de regen in de drup. De Raad van State heeft zware kritiek op dit waarschijnlijk in de beleving van vele spaarders onrechtvaardige voorstel. Een aanpassing van de box 3 heffing op basis van het voorstel van de commissie Van Dijkhuizen zou € 1,5 miljard kosten. Vooralsnog lijkt het erop dat in de Tweede Kamer vanuit het CDA politieke weerstand tegen het voorstel bestaat. De vraag is of er verder nog maatschappelijke krachten op gang komen om dit voorstel te wijzigen.
Verplichting tot betalen kinderalimentatie niet meer als schuld in mindering op box 3 vermogen Voor de bepaling van de rendementsgrondslag in box 3 worden in beginsel alle rechten en verplichtingen die een waarde in het economische verkeer hebben als bezitting, onderscheidenlijk schuld, in aanmerking genomen. Aan het recht op kinderalimentatie is op basis van een arrest van de Hoge Raad uit 201128 ook een waarde in het economische verkeer toe te kennen. De aanspraak op kinderalimentatie is op grond van de rangorderegeling (vanwege het (vrijgesteld) in aanmerking nemen in box 1) uitgezonderd van box 3. Voor deze rechten wordt dus geen bezitting in aanmerking genomen. Voor kinderalimentatieverplichtingen geldt sinds 1 januari 2015 dat deze niet langer zijn uitgesloten als verplichting in box 3 en dus als schuld in aanmerking zouden kunnen worden genomen. De aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen is namelijk met ingang van die datum komen te vervallen. Als gevolg hiervan valt een kinderalimentatieverplichting niet langer onder de uitsluiting in box 3 van verplichtingen die kunnen leiden tot uitgaven die als een persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking worden genomen. Bij de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen is verzuimd de voornoemde verplichting via een afzonderlijke bepaling uit te sluiten van box 3. Hierdoor is een disbalans in box 3 ontstaan waarbij het recht niet, maar de verplichting wel in aanmerking wordt genomen. Om dit te herstellen, wordt voorgesteld met ingang van 1 januari 2017 een bepaling toe te voegen waarmee verplichtingen aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn die rechtstreeks uit het familierecht voortvloeien worden uitgezonderd van de in box 3 in aanmerking te nemen verplichtingen. Commentaar Rendus De belastingplichtige kan de kinderalimentatieverplichting nog opvoeren als schuld in box 3 in de aangiften 2015 en 2016.
Afschaffen minimumwaarderingsregel bij afkoop lijfrente Premies voor (onder meer) lijfrenten die dienen ter compensatie van een pensioentekort zijn in box 1 aftrekbaar; de latere uitkeringen worden in box 1 belast. Indien met betrekking tot een lijfrente – daaronder mede begrepen lijfrentespaarproducten – een handeling wordt verricht die in strijd is met de voorwaarden voor premieaftrek (zoals bij afkoop), vindt belastingheffing plaats. Pagina 11 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Namelijk door het in box 1 in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. In beginsel wordt hierbij uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van de aanspraak. Als die afkoop in de opbouwfase plaatsvindt, wordt de voor de belastingheffing in box 1 in aanmerking te nemen waarde echter minimaal gesteld op het totaal van de eerder voor de aanspraak betaalde premies. Dat is de zogenoemde minimumwaarderingsregel. Deze minimumwaarderingsregel geldt niet voor de sinds 2010 ter zake van dergelijke afkopen verschuldigde loonbelasting. De minimumwaarderingsregel kan bij afkoop van een lijfrente ongewenste gevolgen hebben. Als de waarde van de lijfrente aanzienlijk lager is dan het bedrag van de in aftrek gebrachte premies, kan dit in de praktijk tot situaties leiden waarin de verschuldigde belasting het door de verzekering uitgekeerde bedrag overstijgt. Dit resultaat acht het kabinet niet wenselijk. Daarom, wordt voorgesteld om bij afkoop ook in de inkomstenbelasting niet langer de minimumwaarderingsregel toe te passen. De wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. In gevallen waar de termijn voor ambtshalve vermindering nog niet is verlopen, wordt op verzoek een tegemoetkoming verleend voor afkopen die zijn gedaan vóór 1 januari 2016.
Commentaar Rendus Nu wordt bij afkoop tenminste geen belasting meer geheven over niet genoten inkomsten. Dat is een goede zaak. Voor afkopen van vóór 2016 waarbij de minimumwaarderingsregel is toegepast, kan nog binnen de daarvoor geldende vijfjaarstermijn worden verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag.
Benutten dubbele vrijstelling fiscale partners bij onder meer kapitaalverzekeringen Voor een zogenoemde Brede Herwaarderingspolis, een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) en een beleggingsrecht eigen woning (BEW) geldt een vrijstelling per belastingplichtige, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin deze vrijstelling in eerdere kalenderjaren reeds is benut. Deze vrijstelling kan enkel benut worden wanneer de betreffende belastingplichtige (mede-)gerechtigde is tot de uitkering bij leven bij een kapitaalverzekering dan wel (mede-)rekeninghouder is van een SEW, onderscheidenlijk (mede-)eigenaar van een BEW. Om bij fiscaal partnerschap een dubbele vrijstelling te kunnen benutten dienen beide partners aan voornoemde voorwaarde te voldoen. Zo dienen bijvoorbeeld bij een KEW beide partners begunstigde te zijn van de uitkering bij leven. In de praktijk blijkt deze benodigde dubbele begunstiging vaak niet aanwezig. Vaak is bij het afsluiten van het betreffende product en een in samenhang daarmee aangegane eigenwoningschuld uitgegaan van het op termijn kunnen benutten van een dubbele vrijstelling. Wanneer dan toch slechts eenmaal de vrijstelling kan worden benut – waardoor veelal een deel van het rendement in de uitkering belast is – kan de aflossing op de eigenwoningschuld lastig worden. Pagina 12 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Dit aangezien vanwege de belastingheffing niet de volledige uitkering beschikbaar is om de vereiste aflossing te kunnen doen en men hier geen rekening mee gehouden heeft waardoor er ook geen andere middelen hiertoe beschikbaar zijn. Voorgaande is reden het voor fiscale partners mogelijk te maken om – ook zonder feitelijke aanpassing van de begunstiging – een dubbele vrijstelling te benutten. Op basis van de voorgestelde regeling kunnen partners bij het indienen van de aangifte een gezamenlijk verzoek doen op basis waarvan een uitkering uit een zogenoemde Brede Herwaarderingskapitaalverzekering of een KEW, een gedeblokkeerd tegoed SEW dan wel een gedeblokkeerde waarde BEW wordt geacht voor de helft bij iedere partner op te komen. Vervolgens kan iedere partner voor zijn deel van de uitkering, het tegoed of de waarde zijn persoonlijke vrijstelling benutten. Uiteraard moet elke partner wel aan de overige voorwaarden voldoen om een vrijstelling te kunnen benutten, zoals voor de KEW, de SEW of het BEW de eis om het aan de betreffende partner toegerekende deel aan te wenden voor aflossing van de eigenwoningschuld. Ook in die gevallen kan de benodigde dubbele begunstiging ontbreken, maar wel gewenst zijn om voldoende vrijstelling te kunnen benutten. Omdat voor gevallen van voor 1 januari 2016 een verzoek via de aangifte niet mogelijk is, zal via beleidsbesluit een overeenkomstige tegemoetkoming voor dit soort gevallen19 worden ingevoerd.
Aanmerkelijk belangheffing geëmigreerde aandeelhouders; geen uitstel meer bij dividenduitkeringen en geen kwijtschelding meer van de conserverende aanslag na 10 jaar Bij emigratie van de aandeelhouder die meer dan 5% van de aandelen in een vennootschap (BV of NV) houdt, wordt een zogeheten conserverende aanslag opgelegd. Voor die aanslag wordt 10 jaar uitstel van betaling verleend. In Nederland woonachtige aanmerkelijkbelanghouders worden op enig moment belasting verschuldigd over de waardeaangroei van het aanmerkelijk belang. Doel van het opleggen van de conserverende belastingaanslag is om ook bij emigrerende aanmerkelijk belang houders de claim over de waardeaangroei van het aanmerkelijk belang veilig te stellen. De conserverende belastingaanslag hoeft niet direct te worden voldaan; de betaling ervan dient uiterlijk plaats te vinden op het moment waarop ook in binnenlandse situaties afgerekend zou moeten worden, zoals bij vervreemding van de aandelen. Om praktische redenen is er destijds voor gekozen de conserverende belastingaanslag na tien jaar kwijt te schelden. In de praktijk blijkt evenwel dat aanmerkelijkbelanghouders die naar het buitenland verhuizen dit vaak doen voor een periode van ten minste tien jaar en in die periode geen handelingen verrichten die tot invordering van de conserverende aanslag leiden. Kwijtschelding is derhalve de regel geworden, en betaling van de conserverende aanslag de uitzondering. Hiermee gaat de in Nederland opgebouwde fiscale claim veelal alsnog verloren. Veelal gaat de emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder gepaard met verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap waarin het aanmerkelijk belang wordt gehouden.
Pagina 13 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Bij emigratie naar een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten zonder zogenoemd aanmerkelijk belang voorbehoud ten aanzien van dividenden kan de aanmerkelijk belanghouder dividend genieten zonder dat Nederland daarop belasting kan inhouden. Wordt (kort) na emigratie een winstuitdeling tot net onder 90% van de aanwezige winstreserves aan de aanmerkelijkbelanghouder gedaan, dan leidt deze winstuitdeling niet tot inning van de conserverende belastingaanslag. De aanmerkelijkbelanghouder kan vervolgens na afloop van de tienjaarstermijn de resterende reserves uitkeren of het aanmerkelijk belang vervreemden. Met deze (combinatie van) handelingen wordt voorkomen dat de conserverende belastingaanslag wordt geïnd. Het verleende uitstel van betaling op de conserverende belastingaanslag leidt dan tot afstel. Immers, de conserverende belastingaanslag wordt na afloop van de tienjaarstermijn kwijtgescholden Het kabinet acht het wenselijk dat de in Nederland over het aanmerkelijk belang opgebouwde fiscale claim behouden blijft. Daarom stelt het kabinet een regeling voor waarbij (1) winstuitdelingen na emigratie in alle gevallen leiden tot belastingheffing of tot een (naar rato) intrekking van het uitstel en (2) de conserverende belastingaanslag niet meer louter als gevolg van tijdsverloop na tien jaar wordt kwijtgescholden. Door deze maatregelen, die ertoe leiden dat Nederland de conserverende belastingaanslag ook bij een winstuitdeling van minder dan 90% kan innen, wordt het doel van de conserverende belastingaanslag bereikt. In buitenlandsituaties wordt hierdoor op hetzelfde moment afgerekend als in binnenlandsituaties, zij het onder een verschillende titel. Bovendien komen ook bij winstuitkeringen van minder dan 90% financiële middelen beschikbaar ter voldoening van de belastingschuld. Het is onwenselijk dat voldoening van de Nederlandse fiscale claim onnodig wordt uitgesteld en dat de claim na tien jaar zelfs wordt prijsgegeven. Daarom komt de tienjaarstermijn te vervallen. Deze regeling geldt al vanaf 15 september 2015 en wel vanaf 15.15 uur. Commentaar Rendus De aanmerkelijkbelanghouder die al in het buitenland woont kan de oude regeling blijven toepassen.
Werkgevers; de Wet tegemoetkoming loondomein verlaagt loonkosten voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt of met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Dit wordt geregeld in de Wet tegemoetkoming loondomein. Vanaf 2017 krijgen werkgevers een tegemoetkoming van maximaal € 2.000 per jaar voor elke werknemer met een salaris tot een maximum van 120% van het wettelijk minimumloon. Dit noemt men het lage inkomensvoordeel (het LIV). Het LIV wordt toegerekend op basis van het uurloon.
Pagina 14 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Verder wordt een aantal regelingen in de wet opgenomen die er toe dienen om de arbeidsparticipatie van aangewezen groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt te bevorderen. Dit zijn de loonkostenvoordelen (de LKV’s). Die komen in de plaats van de bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden en mensen met een arbeidsbeperking. Dit deel van de wet zal waarschijnlijk pas gaan gelden vanaf 1 januari 2018.
Integratie Speur & Ontwikkeling Afdrachtvermindering en Research en Development Aftrek Het kabinet wil met ingang van 2016 de RDA met de S&O-afdrachtvermindering samenvoegen tot één geïntegreerde regeling in de sfeer van de loonheffing. De integratie van de S&O-afdrachtvermindering en de RDA heeft tot gevolg dat er per 2016 een fiscale regeling minder is en de S&O-afdrachtvermindering bestaat uit een grondslag voor alle S&O-kosten (S&O-loonkosten, overige S&O-kosten en S&O-uitgaven). De huidige S&O-afdrachtvermindering zal dus in een soortgelijke vorm blijven bestaan. Echter naast de S&O-loonkosten worden ook de overige S&O-kosten en S&O-uitgaven (die nu nog onder de RDA vallen) onder het regime van de S&O-afdrachtvermindering gebracht. Daarbij blijft het mogelijk om, aan eigen S&O gerelateerde, kosten en uitgaven op te voeren die worden gemaakt door een ander lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&Oinhoudingsplichtige. Verder blijft de opzet van de regeling (de parameters) in grote lijnen gelijk. Er gelden twee schijven met een verschillend voordeelpercentage (32% en 16% - thans nog 35% en 14%), waarbij de te gebruiken schijf afhankelijk is van de totaal gemaakte S&Okosten (grens tussen de eerste en de tweede schijf ligt bij € 350.000 (thans nog € 250.000)). Daarnaast zal er een verhoogd starterspercentage van de eerste schijf blijven bestaan (40% thans nog 50%). Tot slot vervalt het huidige plafond in de S&O-afdrachtvermindering waardoor er geen maximum meer bestaat voor de in aanmerking te nemen afdrachtvermindering op de te betalen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Het kabinet kiest ervoor de grondslag van de geïntegreerde regeling te versoberen door twee soorten werkzaamheden met ingang van 1 januari 2016 niet langer te laten kwalificeren voor de S&O-afdrachtvermindering. Dit betreft het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid (ATH) voor het zelf verrichten van het S&O en het uitvoeren van een technisch onderzoek (TO) naar een substantiële wijziging van een productiemethode (bij productieprocessen) dan wel naar een modellering van processen (bij programmatuur).
Aanscherpen gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2015 is in het kader van de werkkostenregeling in beide Kamers van de Staten-Generaal de zorg geuit dat bonussen met het oog op tariefarbitrage zouden worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Stel, dat een bonus van € 100.000 zou worden uitgekeerd en dat de werknemer hierover 52% inkomstenbelasting moet betalen. Dan houdt hij hieraan € 48.000 over.
Pagina 15 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Zou de werkgever ervoor kunnen kiezen de bonus als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen, dan moet de werkgever daarover 80% belasting betalen. Als de werkgever zijn kosten gelijk wil houden, dan zal hij de bonus die hij aanwijst als eindheffingsbestanddeel vaststellen op netto € 55.555, waarover de werkgever dan € 44.444 aan eindheffing moet betalen. De kosten voor de werkgever zouden hierbij gelijk blijven, maar de werknemer zou er netto € 7.555 op vooruitgaan. Dit zoeken naar een wijze van uitkering die leidt tot de laagste Aan beide Kamers heeft de staatssecretaris toegezegd om het gebruikelijkheidscriterium aan te scherpen teneinde de mogelijkheden om tariefarbitrage te bestrijden te verbeteren. In de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is bepaald dat de werkgever in geval van tegenwoordige arbeid vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel kan aanwijzen. Daarbij geldt als voorwaarde dat deze vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate afwijken van hetgeen in voor het overige overeenkomstige omstandigheden gebruikelijk is. Dit wordt het gebruikelijkheidscriterium genoemd. Met de onderhavige wijziging wordt verduidelijkt dat het door de werkgever aanwijzen van aan een werknemer verstrekte vergoedingen of verstrekkingen van een bepaalde omvang als eindheffingsbestanddeel gebruikelijk moet zijn (en - anders dan op grond van de huidige wettekst zou kunnen worden betoogd - niet de omvang van de vergoedingen of verstrekkingen als zodanig).
Implementatie wijziging Moeder-Dochter Richtlijn De Moeder-dochterrichtlijn (MDR) heeft als doel een gelijk speelveld te bewerkstelligen tussen nationaal opererende concerns en grensoverschrijdend opererende concerns. Op grond van de MDR dienen de lidstaten van de Europese Unie (EU) de winst die een dochteronderneming uitdeelt aan haar moedermaatschappij vrij te stellen van dividendbelasting. Voorts dienen de lidstaten op grond van de MDR dubbele belasting van de winst van een dochteronderneming te voorkomen op het niveau van de moedermaatschappij. Op deze wijze ondervinden grensoverschrijdende concerns geen nadeel ten opzichte van nationaal opererende concerns als gevolg van economisch dubbele belasting. Met de eerste wijziging van de MDR wordt beoogd situaties tegen te gaan waarin een geldverstrekking aan een vennootschap in de ene lidstaat wordt gezien als verstrekt kapitaal en in de andere lidstaat als een verstrekte geldlening. Dat doet zich bijvoorbeeld voor bij de zogeheten prêt-participatif. Als een Nederlandse BV die aan haar Franse dochter verstrekt, dan wordt die door de Nederlandse fiscus beschouwd als verstrekt kapitaal. Terwijl deze voor de Franse fiscus een geldlening is. De vergoeding op de verstrekte gelden wordt in Nederland gezien als een dividend en is hier niet belast op grond van de deelnemingsvrijstelling. In Frankrijk wordt vergoeding op de verstrekte gelden gezien als rente die aldaar aftrekbaar is van de winst. de geldontavngende vevergoeding voor een geldverstrekking in de ene lidstaat aftrekbaar is en in de andere lidstaat niet wordt belast zoals bij een mismatch bij hybride leningen. De wijziging voorkomt dat bepaalde geldverstrekkingen in grensoverschrijdende verhoudingen gunstiger worden behandeld dan in nationale verhoudingen. Pagina 16 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Een dergelijke behandeling kan het gevolg zijn van kwalificatieverschillen tussen verschillende jurisdicties. Binnen één jurisdictie zullen deze kwalificatieverschillen zich niet voordoen. Met de tweede wijziging van de MDR wordt beoogd misbruik van de MDR te bestrijden en een consistentere toepassing in de verschillende lidstaten van nationale of verdragsrechtelijke bepalingen ter bestrijding van misbruik te bewerkstelligen. Deze wijziging betreft de invoering van een antimisbruikbepaling. Beide maatregelen sluiten aan bij de zienswijze van het kabinet dat belastingontwijking door multinationale ondernemingen moet worden aangepakt in internationaal verband, zoals ook gebeurt in het kader van het OESO-project Base Erosion and Profit Shifting (BEPS).
Implementatie verrekenprijsdocumentatie voor multinationale ondernemingen met een omzet van meer dan € 50 miljoen respectievelijk meer dan € 750 miljoen In dit wetsvoorstel zijn nieuwe gestandaardiseerde documentatieverplichtingen opgenomen voor multinationale groepen over de verrekenprijzen die zij binnen het concern hanteren. De nieuwe documentatieverplichtingen betreffen een landenrapport (‘country-by-country report’), een groepsdossier (‘master file’) en een lokaal dossier (‘local file’). Met deze nieuwe documentatieverplichtingen implementeert Nederland voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016, de uitkomst van actiepunt 13 van het OESO-project Base Erosion and Profit Shifting (BEPS–project) in opdracht van de G20. De nieuwe standaard is gepubliceerd in het ‘September 2014 Report on Action 13’ (‘September 2014 Report’) en zal worden opgenomen als het nieuwe hoofdstuk 5 in de OESO Transfer Pricing Guidelines. Het idee achter het nieuwe gestandaardiseerde landenrapport is dat belastingdiensten daardoor efficiënter de risicoselectie voor verrekenprijzen kunnen uitvoeren. Blijkt uit deze risicoselectie een hoog risico op winstverschuiving, dan kan de betreffende belastingdienst nadere informatie opvragen en de zaak verder onderzoeken.. Het groepsdossier en het lokale dossier hebben daarbij als doel te komen tot een onderbouwing van de gehanteerde verrekenprijzen. De standaardisatie heeft voor het bedrijfsleven het voordeel dat de documentatieverplichtingen niet voor alle landen verschillend zijn. Een multinationale groep met een omzet vanaf € 750 miljoen dient jaarlijks een landenrapport op te stellen. Het landenrapport wordt door de belastingdienst van het betrokken land automatisch doorgestuurd naar alle landen die meedoen aan een overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten of een internationale overeenkomst, waarin een dergelijke automatische uitwisseling is geregeld, en waar de multinationale groep een vestiging heeft. Deze informatie is vertrouwelijk, net als andere tussen de bevoegde fiscale autoriteiten uitgewisselde informatie, en zal derhalve niet publiek toegankelijk zijn. Naast de introductie van een verplichting tot het opstellen van een landenrapport, schrijft het ‘September 2014 Report’ voor dat er een verplichting wordt opgenomen voor ondernemingen om een groepsdossier en een lokaal dossier op te stellen. De Belastingdienst kan deze informatie dan opvragen bij de lokale vestiging. In het groepsdossier wordt een overzicht opgenomen van het verrekenprijsbeleid van de hele groep. Pagina 17 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
In het lokale dossier worden de intra-groeptransacties van de lokale vestiging opgenomen. De verplichting om een groepsdossier en een lokaal dossier op te stellen, geldt in beginsel voor alle ondernemingen. Het ‘September 2014 Report’ beveelt aan, in de paragraaf over materialiteit, dat bij het opleggen van documentatieverplichtingen rekening wordt gehouden met de omvang van de onderneming. Om MKB-ondernemingen niet onnodig op te zadelen met meer administratieve lasten, is ervoor gekozen voor deze categorie de bestaande documentatieverplichting te handhaven. Het gaat hierbij om MKB-ondernemingen met een omzet tot € 50 miljoen.
Step-up voor grensoverschrijdende juridische fusie en juridische splitsing In de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt een step-up geregeld voor een grensoverschrijdende juridische fusie en juridische splitsing zoals nu al het geval is bij een grensoverschrijdende aandelenruil. Kort gezegd houdt dit in dat het gestorte kapitaal op de toegekende aandelen wordt gesteld op de waarde in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de fusie of splitsing overgaat, behoudens voor zover dat vermogen bestaat uit aandelen in een Nederlandse vennootschap. Hiermee wordt voorkomen dat Nederland een dividendbelastingclaim vestigt op bestaande buitenlandse winstreserves.
Handhavingsbepalingen Common Reporting Standard In het kader van de aanpak van internationale belastingontduiking en belastingfraude is door de OESO een wereldwijde standaard ontwikkeld voor de identificatie van en rapportage over rekeningen van buitenlandse rekeninghouders, te weten de Common Reporting Standard (CRS). De CRS is door de Europese Unie overgenomen in Richtlijn 2014/107/EU.14 Op basis van Richtlijn 2014/107/EU moeten EU-lidstaten onder meer aan hun financiële instellingen dezelfde identificatie- en rapportagestandaard opleggen als voortvloeit uit de CRS. Zowel de CRS als Richtlijn 2014/107/EU moeten per 1 januari 2016 in de nationale wetgeving geïmplementeerd zijn. Voor Nederland worden de desbetreffende regels opgenomen in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.
Aanpassingen vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen Per 1 januari 2016 treedt de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen in werking. Deze wet wordt nu op twee plaatsen aangepast. De eerste wijziging strekt ertoe te voorkomen dat ondernemingswinsten door publiekrechtelijke rechtspersonen onbelast kunnen worden genoten, door de onderneming onder te brengen in een commanditaire vennootschap. Verder wordt een wijziging voorgesteld die het gemeenten, provincies, waterschappen en ministeries mogelijk maakt zonder fiscale consequenties te fuseren, te splitsen of taken te herschikken.
Pagina 18 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
Vereenvoudiging verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken Het kabinet stelt in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken enerzijds een tariefverhoging voor en anderzijds enkele vereenvoudigingen om de administratieve lasten voor bedrijven en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst te verminderen. De huidige twee tarieven - voor vruchtensap, groentesap en mineraalwater € 5,70 per 100 liter en voor limonade € 7,59 per 100 liter - worden vervangen door één tarief van € 7,91 per 100 liter. Ook komt het onderscheid in huishoudelijk en niet huishoudelijk gebruik voor de berekening van de verbruiksbelasting voor onder meer siropen en poeders te vervallen. Tot slot schaft het kabinet de vrijstellingen voor vruchten- en groentesappen die uitsluitend bestemd zijn als aanvulling op kindervoeding, voor medicinale doeleinden of voor ander gebruik dan om te worden gedronken, af. De opbrengst van deze maatregelen is € 30 miljoen per jaar.
Aanpakken van erfpachtstructuren in de overdrachtsbelasting Geconstateerd is dat in de praktijk als financieringsstructuur of voor de vervreemding van beleggingsvastgoed steeds vaker gebruik wordt gemaakt van de zogenoemde erfpachtlease in plaats van een “sale-en-leaseback” om heffing van overdrachtsbelasting te voorkomen. Het kabinet stelt voor deze economische vergelijkbare gevallen gelijk te behandelen door niet meer toe te staan dat de grondslag waarover in geval van verkoop met gelijktijdige vestiging van een erfdienstbaarheid, een recht van erfpacht of een recht van opstal verminderd kan worden met de gekapitaliseerde waarde van de erfpacht canon of retributie. Dit leidt naar verwachting per jaar tot € 20 miljoen meer heffing van overdrachtsbelasting
Afschaffen jaarbetaling motorrijtuigenbelasting Het kabinet schaft de mogelijkheid om de motorrijtuigenbelasting voor een heel jaar in één keer te betalen met ingang van 1 juli 2016 af. Het vervallen van de mogelijkheid tot jaarbetaling leidt ertoe dat de motorrijtuigenbelasting alleen nog per tijdvak van drie maanden vooruit kan worden betaald of maandelijks automatisch wordt afgeschreven. Voor gedane jaarbetalingen tot en met 30 juni 2016 heeft de maatregel geen effect: de tot en met 30 juni 2016 gedane jaarbetalingen blijven voor de resterende duur van de betaalde periode geldig.
Vereenvoudiging fiscaal procesrecht; massaal bezwaar en prejudiciële vragen Het kabinet stelt voor een aantal verbeteringen aan te brengen in de massaalbezwaarprocedure en om ook in belastingzaken een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad in te voeren. De massaalbezwaarprocedure is geïntroduceerd met ingang van 1 april 2003. Als aanleiding is destijds met name genoemd dat bij massaal bezwaar een individuele afdoening van al die bezwaren een uitermate zware uitvoeringslast voor de Belastingdienst veroorzaakt. Echter ook voor belastingplichtigen heeft de massaalbezwaarprocedure voordelen. Zij kunnen op betrekkelijk eenvoudige wijze ‘meeliften’ op de uitkomst van een gerechtelijke procedure. Doordat bezwaren worden gebundeld, bevordert massaal bezwaar bovendien de rechtseenheid. Daarnaast is de massaalbezwaarprocedure erop gericht zo snel mogelijk Pagina 19 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
uitsluitsel te krijgen over de beantwoording van een breder levende rechtsvraag en dient de procedure daarmee de rechtszekerheid. Inmiddels is eenmaal een massaalbezwaarprocedure afgerond en is een tweede net gestart. Dat ten opzichte van het aantal massaal ter discussie gestelde regelingen beperkt gebruik wordt gemaakt van de massaalbezwaarprocedure komt vooral door knelpunten die bij (een voorgenomen) toepassing van de massaalbezwaarprocedure worden ervaren. Daarom wordt een aantal voorstellen tot verbetering van de massaalbezwaarprocedure gedaan, zodat deze eenvoudiger, doeltreffender en dus vaker kan en zal worden benut. Zo hoeft het voornemen tot aanwijzing van een geschil niet meer vier weken te worden voorgelegd aan de Tweede Kamer en wordt de aanwijzing massaal bezwaar gepubliceerd op www.belastingdienst.nl, met daarbij relevante informatie voor burgers die kunnen aanhaken. Ook vormen andere geschilpunten voor een belastingplichtige geen beletsel om toch aan te sluiten bij de massaalbezwaarprocedure De prejudiciële procedure bij de Hoge Raad bestaat in civiele zaken al sinds 1 juli 2012.6 De civiele rechter kan aan de Hoge Raad lopende het geding een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing. Deze mogelijkheid bestaat voor zogenoemde massavorderingen en ter beantwoording van rechtsvragen die tegelijkertijd in talrijke feitelijk vergelijkbare geschillen aan de orde zijn en waar de rechtseenheid eveneens gediend is met een spoedig antwoord. In de praktijk tot nu toe behoren de prejudiciële vragen die de civiele rechter stelt nagenoeg uitsluitend tot de tweede categorie. De president van de Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad ondersteunen van harte het voornemen van het kabinet om ook in belastingzaken de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen in te voeren. Deze positieve waardering wordt ondersteund door de ervaringen die de civiele kamer van de Hoge Raad met de prejudiciële procedure heeft opgedaan. De president van de Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad hebben tevens een aantal opmerkingen gemaakt ten aanzien van de inhoud van de regeling en van redactionele en wetstechnische aard. Het kabinet onderschrijft deze opmerkingen en heeft deze in het voorstel nagenoeg geheel overgenomen. Daarbij werd unanieme steun uitgesproken voor het invoeren van een fiscale prejudiciële procedure. Het kabinet is overtuigd geraakt van de toegevoegde waarde van het bestaan van deze procedure naast de fiscale sprongcassatie. Daarom stelt het kabinet voor nu ook in belastingzaken een prejudiciële procedure in te voeren.
Schorsende werking hoger beroep bij toeslagen In de sfeer van de toeslagen zijn er jaarlijks ongeveer 3000 uitspraken van rechtbanken in beroepsprocedures. Hoger beroep tegen deze uitspraken dient te worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schorst dit hoger beroep niet de werking van de uitspraak van de rechtbank. Stel, dat de uitspraak van de rechtbank is, dat de toeslag moet worden terugbetaald. Gaat de toeslaggerechtigde in beroep, dan krijgt hij daarvoor uitstel van betaling. In een aantal gevallen is het de Belastingdienst/Toeslagen die in hoger beroep gaat. Het ontbreken Pagina 20 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
van schorsende werking levert in dat geval wel de nodige problemen op omdat de Belastingdienst/Toeslagen dan gehouden is om ondanks het hoger beroep een besluit te nemen conform de uitspraak van de rechtbank. Het betekent in de praktijk dat al toeslag moet worden uitbetaald in gevallen waarin de rechtbank een uitspraak heeft gedaan waartegen door de Belastingdienst/Toeslagen in hoger beroep wordt gegaan. Als het hoger beroep succesvol is, moet dat geld weer worden teruggevorderd. Om het uitvoeringsproces in dit opzicht te vereenvoudigen, stelt het kabinet voor een nieuwe bepaling in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op te nemen die regelt dat het instellen van hoger beroep wel schorsende werking heeft. Die schorsende werking gaat dan zowel voor de burger als voor de Belastingdienst/Toeslagen gelden. Ook voor de fiscaliteit geldt dat een hoger beroep schorsende werking heeft.
Growkits en kweekvloeistoffen vallen niet langer onder verlaagd btw-tarief Op grond van twee door de Hoge Raad gewezen arresten, zijn leveringen van growkits en kweekvloeistof voor psilocybe paddenstoelen (paddo’s) belast tegen het verlaagde btw-tarief. Het kabinet acht toepassing van het verlaagde btw-tarief voor producten die worden gebruikt bij het kweken van verboden middelen echter niet wenselijk. Daarom wordt voorgesteld het verlaagde btw-tarief niet van toepassing te laten zijn op pootgoed en landen tuinbouwzaden waaruit planten of vruchtlichamen van schimmels voortkomen, die zijn opgenomen in lijst I of lijst II behorende bij de Opiumwet.
Verlaging tarief energiebelasting lokaal opgewekte duurzame energie In het Regeerakkoord en het Energieakkoord is afgesproken dat het kabinet kleinschalige duurzame energieopwekking zal stimuleren via een nieuwe fiscale regeling voor energiecoöperaties. Hieraan is uitvoering gegeven met de introductie van een verlaagd energiebelastingtarief voor lokaal duurzaam opgewekte energie met ingang van 1 januari 2014. Sinds de inwerkingtreding van deze regeling heeft het kabinet al verschillende knelpunten weggenomen om de regeling te verbeteren. Nu geschiedt dat verder door verlaging van het tarief van de energiebelasting voor lokaal opgewekte duurzame energie. De tariefsverlaging voor de energiebelasting wordt per 1 januari 2016 vastgesteld op 9,0 cent per kWh in plaats van 7,5 cent per kWh. Ze geldt zowel voor coöperaties die vanaf 1 januari 2016 worden aangewezen door de inspecteur als voor coöperaties die voor die datum zijn aangewezen.
Teruggaafregeling voor aardgas als brandstof voor vaartuigen In de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) wordt een teruggaafregeling voorgesteld voor aardgas dat is geleverd om te worden gebruikt als brandstof voor vaartuigen op communautaire wateren (met inbegrip van de visserij). Het gaat hierbij om gebruik op andere wateren dan de binnenwateren. Pleziervaartuigen zijn uitgezonderd van de teruggaafregeling. Op grond van de zogenoemde Richtlijn energiebelastingen is er een verplichte vrijstelling van belasting voor het hiervoor genoemde Pagina 21 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
gebruik. Tot op heden was deze vrijstelling alleen geïmplementeerd in de Wet op de accijns. Nu zeeschepen gebruik gaan maken van CNG (gecomprimeerd aardgas) als motorbrandstof, moet ook voor de energiebelasting worden voorzien in een vrijstelling in de Wbm. Vanwege uitvoeringstechnische en controletechnische redenen is ervoor gekozen geen rechtstreekse vrijstelling te verlenen maar deze te realiseren via een teruggaafregeling.
Uitzondering partnerbegrip bij stiefkinderen In het voor de fiscaliteit en toeslagen geldende partnerbegrip is bepaald dat de bloedverwant in de eerste graad van de belastingplichtige, onderscheidenlijk de belanghebbende, in ieder geval niet als diens partner wordt aangemerkt, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt. Dit betekent dat een kind dat jonger is dan 27 jaar niet als partner van zijn vader of moeder kan kwalificeren. Een dergelijke uitzondering geldt op grond van de tekst van de wet niet voor stiefkinderen jonger dan 27 jaar, omdat de uitzondering uitsluitend geldt voor bloedverwantschap. Het betreft de situatie dat een ouder een kind heeft gekregen in de periode voordat hij of zij (opnieuw) trouwt met een persoon, niet zijnde de ouder van dit kind. Indien dit huwelijk (ook) eindigt en het kind op hetzelfde adres als de stiefouder staat ingeschreven kan dit kind als partner kwalificeren met zijn stiefouder. Naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015 wordt voorgesteld, om bloed- en aanverwanten in het partnerbegrip hetzelfde te behandelen. In de wet wordt daarom opgenomen dat de aanverwant in de eerste graad van de belastingplichtige of de belanghebbende op verzoek niet als partner kwalificeert, tenzij beiden bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt.
Lijfsdwang in geval van civiele vordering De Invorderingswet 1990 (IW 1990) biedt de ontvanger de mogelijkheid om een dwangbevel ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang. Met dit dwangmiddel ontneemt de ontvanger de belastingschuldige zijn persoonlijke vrijheid door hem vast te laten houden in een huis van bewaring tot hij zijn belastingschulden betaalt. De lijfsdwang kan eveneens worden gebruikt om een directeur van een BV te dwingen de belastingschuld van de BV met geld van de BV (dus niet met zijn privégelden) te betalen. De Belastingdienst heeft de bevoegdheid om via de civiele weg betaling van belastingschulden af te dwingen, bijvoorbeeld door middel van een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Voor dergelijke civiele vorderingen geldt de bestaande bevoegdheid tot lijfsdwang niet. In de memorie van toelichting staat een voorbeeld waarin de lijfsdwang na wetswijziging toegepast zou kunnen worden. Dat betreft een belastingadviseur die zich willens en wetens schuldig maakte aan het benadelen van de ontvanger door actief mee te werken aan het wegsluizen van vermogen bij een vennootschap met belastingschuld. Hierdoor werd verhaal bemoeilijkt. De adviseur werd hiervoor door de rechter veroordeeld tot een schadevergoeding aan de ontvanger van € 17 miljoen op grond van onrechtmatige daad. Nu deze adviseur, in het buitenland genoot van zijn verworven vermogen en het vonnis Pagina 22 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
in dat land niet ten uitvoer kon worden gelegd, viste de Belastingdienst achter het net bij de inning van de vordering tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Ook kon de betreffende adviseur niet worden aangemerkt als bestuurder van de vennootschap, waardoor de huidige lijfsdwangbepaling niet op hem van toepassing was. De bestaande bevoegdheden van de ontvanger schoten in deze situatie derhalve tekort. Gezien het maatschappelijke belang van aanpak van malafiditeit en de hoogte van de fiscale belangen die daarmee doorgaans zijn gemoeid, wil het kabinet aan de ontvanger in dergelijke situaties de bevoegdheid van lijfsdwang verlenen. De ontvanger zal volgens het kabinet het dwangmiddel alleen inzetten indien er geen andere, minder vergaande, dwangmiddelen voorhanden zijn en in gevallen waarin bovendien het maatschappelijke en fiscale belang toepassing van lijfsdwang rechtvaardigen. De beoordeling of hiervan sprake is, is voorbehouden aan de rechter. Daarnaast wordt expliciet geregeld dat toepassing van lijfsdwang niet alleen mogelijk is ten aanzien van de formele bestuurder, maar ook ten aanzien van degene die het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder: de feitelijke bestuurder of beleidsbepaler. Net als onder de huidige regeling is het toepassen van lijfsdwang op de bestuurder, de vereffenaar en de feitelijke beleidsbepaler niet mogelijk als het niet voldoen van de belastingschuld niet aan hem is te wijten.
Aansprakelijkheid bij handel in vennootschappen met fiscale en stille reserves Degene die voor ten minste een derde gedeelte van het geplaatste kapitaal aandeelhouder (grootaandeelhouder) is in een vennootschap waarvan de bezittingen in belangrijke mate uit beleggingen bestaan, en die zijn aandelen in die vennootschap vervreemdt, is op grond van de Invorderingswet 1990 onder voorwaarden (onder meer) aansprakelijk voor de vennootschapsbelasting die over de op het tijdstip van de vervreemding van de aandelen bij de vennootschap aanwezige stille en fiscale reserves is verschuldigd. Deze aansprakelijkheidsbepaling beoogt oneigenlijk gebruik bij verkoop van vennootschappen met dergelijke reserves tegen te gaan. Van een dergelijk oneigenlijk gebruik is bijvoorbeeld sprake als bij het bepalen van de verkoopprijs van de aandelen bewust niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met de (latente) fiscale claim bij de vennootschap en de vennootschap in verband hiermee is of wordt “leeggehaald”. Op het moment dat over de fiscale claim moet worden afgerekend, biedt de vennootschap geen verhaal (meer), waardoor de Belastingdienst achterblijft met een oninbare belastingaanslag. In de praktijk gaat het doorgaans om aanzienlijke bedragen. Genoemde aansprakelijkheidsbepaling geldt sinds 1 juni 1990 en is met ingang van 1 januari 2001 gewijzigd met als doel de bewijspositie van de Belastingdienst te versterken. Huidige disculpatiemogelijkheid De grootaandeelhouder is op grond van de huidige wet niet aansprakelijk voor zover er zekerheid ten behoeve van de ontvanger is gesteld. Daarnaast kan hij zich disculperen van aansprakelijkheid als hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de verkochte vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting. In 2014 heeft de Hoge Raad in twee arresten nader invulling Pagina 23 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
gegeven aan de bewijslast van de grootaandeelhouder bij een beroep op de disculpatiemogelijkheid. De Hoge Raad oordeelde dat een dergelijk beroep niet slaagt als de grootaandeelhouder ten tijde van de vervreemding wist of behoorde te weten dat de koper van de aandelen of een derde door het entameren van buiten de normale bedrijfsvoering liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. Daarvan is volgens de Hoge Raad geen sprake indien de verkoper gedegen onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de koper en de vennootschap ten tijde van de verkoop beschikte over voldoende vermogen om de verschuldigde belasting te voldoen. Uit genoemde arresten volgt dat voor een succesvolle bestrijding van de handel in vennootschappen met (latente) fiscale claims een juiste vaststelling van de feiten van wezenlijk belang is. Een verkoper kan op redelijk eenvoudige wijze de indruk wekken dat aan de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden voor disculpatie is voldaan. Hierdoor drukt er volgens de staatssecretaris een onevenredig zware bewijslast op de Belastingdienst. Aanscherping disculpatiemogelijkheid De aansprakelijkheidsbepaling is met de huidige disculpatiemogelijkheid, mede gezien de uitleg ervan door de Hoge Raad in genoemde arresten, ontoereikend om de maatschappelijk ongewenste handel in vennootschappen met (latente) fiscale claims te voorkomen en te bestrijden. Met het oog op versterking van de preventieve werking van de aansprakelijkheidsbepaling en ter voorkoming van een forse budgettaire derving, wordt voorgesteld de bestaande disculpatiemogelijkheid zodanig in te perken, dat disculpatie niet langer mogelijk is in geval van aansprakelijkheid voor vennootschapsbelasting die is verschuldigd ten aanzien van (1) een herinvesteringsreserve of (2) een (stille) reserve die samenhangt met activa die binnen zes maanden na de aandelenoverdracht worden vervreemd. De verkoper die het risico op aansprakelijkheid wil uitsluiten, zal van de koper zekerheid moeten eisen, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie of een hypotheekrecht ten behoeve van de ontvanger. Terugwerkende kracht Teneinde anticipatiegedrag te voorkomen, werkt de onderhavige wetswijziging terug tot en met 15 september 2015, 15.15 uur, het tijdstip waarop over de voorgenomen wijziging een persbericht is verschenen. Commentaar Rendus De verkoper van de aandelen in een BV met daarin een herinvesteringsreserve of activa met stille reserves zal in de overeenkomst van koop/verkoop zich tegen deze aansprakelijkheid moeten indekken. --Disclaimer
Pagina 24 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.
De inhoud van deze nieuwsbrief is bestemd voor algemene informatiedoeleinden; zij kan niet worden beschouwd als een juridisch, financieel, fiscaal of ander professioneel advies. Zonder voorafgaand deskundig advies dient u op grond van deze informatie geen handelingen te (laten) verrichten. Hoewel wij deze nieuwsbrief met de grootst mogelijke zorgvuldigheid samenstellen kunnen wij niet garanderen dat deze informatie (volledig) juist is. Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV aanvaardt dan ook geen aansprakelijkheid voor directe of indirecte schade welke ontstaat door gebruikmaking van, het vertrouwen op, of handelingen verricht naar aanleiding van de in deze nieuwsbrief verstrekte informatie.
Pagina 25 van 25 © 2015 Libra Belastingadviseurs BV en Rendus Accountants en Belastingadviseurs BV ; overname uit deze uitgave is toegestaan onder bronvermelding.