Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Nieuwsbrief Prinsjesdag 2013
© 2013 Dukers & Baelemans
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Inhoudsopgave 1
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1
1.1
Inleiding
1
1.2
Maatregelen voor de particulier 1.2.1 Periodieke giften 1.2.2 Algemene heffingskorting 1.2.3 Arbeidskorting 1.2.4 Einde (keuze-)regeling buitenlands belastingplichtigen 1.2.5 Toeslagen en kortingen 1.2.6 Vervallen forfaitaire aftrek levensonderhoud kinderen
2 2 2 3 4 4 5
1.3
Maatregelen voor de ondernemer 1.3.1 Afgezonderd Particulier Vermogen (APV) 1.3.2 Wijzigingen EIA, MIA en Vamil 1.3.3 Belastingrente VPB omhoog naar 8%
6 6 6 7
1.4
Maatregelen voor de eigen woning 1.4.1 Extra verhoogde schenkvrijstelling tot 1 januari 2015 1.4.2 Verlaging hypotheekrenteaftrek 1.4.3 Loan-to-value-ratio 1.4.4 Waardering serviceflats in de Successiewet 1.4.5 Restschuld financieren onder Nationale Hypotheek Garantie (NHG) 1.4.6 Verlaging NHG-grens
8 8 9 10 10 11 11
1.5
Maatregelen voor de werknemer 1.5.1 Afschaffen van de stamrechtvrijstelling 1.5.2 Pensioenakkoord 1.5.3 Aanpassing van de Werkloosheidswet
12 12 13 16
1.6
Bijlage Pensioenakkoord 1.6.1 Tabel AOW 1.6.2 Tabel Pensioen 1.6.3 Tabel Lijfrente
18 18 18 18
© 2013 Dukers & Baelemans
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1.1
Inleiding
Dukers & Baelemans
De derde dinsdag van september, oftewel Prinsjesdag, is de feestelijke opening van het nieuwe werkjaar van de Staten-Generaal. Dit jaar was het een bijzondere Prinsjesdag. Koning Willem-Alexander heeft voor het eerst de troonrede voorgelezen. Daarin sprak hij onder meer over de kans op herstel van de economie en het verdwijnen van de verzorgingsstaat. Hij sprak ook over de nodige bezuinigingen en veranderingen die Nederland gaan treffen om de economie te stimuleren. Traditiegetrouw overhandigt de minister van Financiën na de troonrede de koffer met de Miljoenennota en de Rijksbegroting aan de Tweede Kamer. Naast de Miljoenennota met de begrotingsstukken ontvangt de Staten-Generaal ieder jaar ook het Belastingplan. Deze nieuwsbrief staat in het teken van Prinsjesdag. Wij zetten de belangrijkste wijzigingen voor u op een rij. Ook gaan we in op wijzigingen die al eerder bekend zijn gemaakt. De wijzigingen zijn door onze vakspecialisten voorzien van praktijkvoorbeelden. Daarnaast schetsen we de gevolgen die voor uw adviespraktijk van belang zijn. De nieuwsbrief is ingedeeld in de volgende vier onderwerpen: Maatregelen voor de particulier; Maatregelen voor de ondernemer; Maatregelen voor de eigen woning; en Maatregelen voor de werknemer. Wij wensen u veel leesplezier!
© 2013 Dukers & Baelemans
1
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1.2
Maatregelen voor de particulier
1.2.1
Periodieke giften
Dukers & Baelemans
Giften zijn aftrekbaar van het belastbaar inkomen als persoonsgebonden aftrek. De Wet inkomstenbelasting 2001 maakt een onderscheid in de behandeling van giften. I.
In de eerste plaats is er verschil in behandeling tussen giften aan Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI's) die als culturele instellingen worden aangemerkt en ANBI’s die een ander goed doel beogen. Bij een gift van (bijvoorbeeld) € 1.000 aan een culturele instelling wordt het bedrag verhoogd met 25% en wordt deze voor € 1.250 in aanmerking genomen. Een gift van € 1.000 aan bijvoorbeeld het Rode Kruis, niet zijnde een culturele instelling, wordt voor de fiscale aftrek niet verhoogd.
II.
In de tweede plaats wordt een periodieke gift ruimhartiger behandeld dan een eenmalige gift. Bij een eenmalige gift is het geschonken bedrag aftrekbaar voor zover deze een drempel overschrijdt. De drempel bedraagt 1% van het verzamelinkomen. Daarnaast wordt de gift tot maximaal 10% van het verzamelinkomen in aanmerking genomen. Periodieke giften zijn giften, waarbij men vastlegt dat voor tenminste een periode van vijf aaneengesloten jaren jaarlijks een bedrag wordt geschonken aan een goed doel. Het voordeel van deze manier van schenken is dat het gehele bedrag dat jaarlijks wordt geschonken zonder drempel en zonder maximum voor aftrek in aanmerking komt. Het nadeel was de noodzaak van het opstellen van een notariële akte voor dergelijke periodieke giften. Vanaf 1 januari 2014 is de notariële akte niet langer noodzakelijk. De Belastingdienst zal op haar site een schenkingsovereenkomst publiceren die de belastingplichtige kan hanteren.
III.
In de derde plaats is er een verschil in fiscale behandeling als er sprake is van een gift aan een ANBI of aan verenigingen die een sociaal belang beogen. Een gift aan een vereniging met tenminste 25 leden is alleen aftrekbaar als dit een periodieke gift betreft. De mogelijkheid om periodieke giften zonder notariële akte op te laten stellen, opent vanaf 2014 ook weer extra mogelijkheden voor de muziekverenigingen, sportclubs en dergelijke. Doordat de gang naar de notaris kan worden overgeslagen, worden er kosten bespaard.
1.2.2
Algemene heffingskorting
De hoogte van de algemene heffingskorting wordt vanaf 2014 inkomensafhankelijk. Belastingplichtigen met een belastbaar inkomen uit werk en woning dat lager is dan € 19.645 hebben recht op de maximale algemene heffingskorting. De algemene heffingskorting voor belastingplichtigen met een belastbaar inkomen uit werk en woning dat hoger is dan € 19.645 wordt afgebouwd. In 2014 zal de algemene heffingskorting € 2.100 bedragen. Dit bedrag wordt verminderd met 2% van het belastbare inkomen uit werk en woning dat hoger is dan € 19.645, maar lager is dan € 56.531.
© 2013 Dukers & Baelemans
2
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Dit betekent dat in 2014 iedere belastingplichtige minimaal recht heeft op een algemene heffingskorting van € 1.363 (€ 2.100 -/- (2% van (56.5311 -/- 19.645)). Vanaf 2015 zal de vermindering 2,1% bedragen over het belastbare inkomen uit werk en woning dat hoger is dan het belastbare inkomen van de eerste schijf, waarbij de algemene heffingskorting niet verder dan tot nihil kan worden verminderd. Het verminderingspercentage zal in 2016 worden verhoogd naar 3,05%. Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan € 120.000 is er in 2015 geen recht meer op de algemene heffingskorting. In 2016 is er geen recht meer op een algemene heffingskorting bij een inkomen van meer dan € 90.000. Voorbeeld Johan heeft in 2014 een belastbaar inkomen van € 40.000, waardoor hij recht heeft op een algemene heffingskorting van € 1.693. De algemene heffingskorting van € 2.100 wordt namelijk verlaagd met het belastbare inkomen dat in de tweede en derde schijf valt. Hetgeen betekent dat er een vermindering plaatsvindt van 2% over de som van € 40.000 verminderd met € 19.645 1.2.3
Arbeidskorting
De maximale arbeidskorting wordt in 2014 verhoogd naar € 2.097. Dit is een verhoging van € 374 ten opzichte van de arbeidskorting in 2013. De maximale vermindering op de arbeidskorting zal daarentegen verhoogd worden van € 1.173 naar € 1.730. In de komende jaren zal de vermindering op de arbeidskorting voor de hogere arbeidsinkomens verder afgebouwd worden tot nihil. Gevolg hiervan is dat in 2017 bij een arbeidsinkomen van € 110.000 geen recht meer bestaat op de arbeidskorting. De arbeidskorting wordt volgens de volgende drie stappen berekend: Stap 1: De arbeidskorting bedraagt 1,827% van het arbeidsinkomen met een maximum van € 161. Stap 2: Het bedrag uit stap 1 wordt vermeerderd met 16,115% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 8.816. Deze twee bedragen mogen bij elkaar opgeteld niet meer bedragen dan € 2.097. Stap 3: Het maximale bedrag van € 2.097 wordt verminderd met 4% van het arbeidsinkomen voor zover het arbeidsinkomen hoger is dan € 40.248. Deze vermindering bedraagt in 2014 maximaal € 1.730. Voorbeeld Jack heeft in 2014 een inkomen van € 55.000. Stap 1: 1,827% van € 55.000 = € 1.004, maar op grond van de wet maximaal € 161. Stap 2: De uitkomst van stap 1 wordt vermeerderd met € 7.442 (16,115% van (€ 55.000 -/- € 8.816)). Deze twee bedragen mogen samen niet meer bedragen dan € 2.097.
1
In het Belastingplan 2014 wordt gesteld dat de schijven en het schijventarief niet worden geïndexeerd. Uit de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2014 blijkt echter dat de derde schijf wordt opgetrokken naar € 56.531. Dit houdt verband met het wetsvoorstel Wet maatregelen woningmarkt, waarin wordt aangegeven dat de hypotheekrenteaftrek voor belastbare inkomens die hoger zijn dan € 56.531 met 0,5% naar beneden wordt bijgesteld in 2014. Het wetsvoorstel ligt nog bij de Raad van State ter beoordeling. In deze berekeningen gaan we gemakshalve uit van een verhoging van de schijf naar € 56.531.
© 2013 Dukers & Baelemans
3
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Stap 3: Op de uitkomst van stap 2 is nog een vermindering van toepassing van € 590 (4% van (€ 55.000 -/- € 40.248)). De arbeidskorting voor Jack bedraagt derhalve: € 2.097 -/-€ 590 = € 1.507. 1.2.4
Einde (keuze-)regeling buitenlands belastingplichtigen
De huidige regeling op grond waarvan buitenlands belastingplichtigen kunnen kiezen om voor de inkomstenbelasting behandeld te worden als binnenlands belastingplichtige komt te vervallen. De binnenlands belastingplichtige is een natuurlijk persoon die in Nederland woont. De buitenlands belastingplichtige is een natuurlijk persoon die niet in Nederland woont, maar wel inkomen uit Nederland geniet. Vanaf 1 januari 2015 is men automatisch kwalificerend buitenlands belastingplichtige, wanneer er wordt voldaan aan het 90%-criterium (90% of meer van het inkomen wordt in Nederland genoten). Een kwalificerende buitenlands belastingplichtige is in ieder geval een inwoner van een EU-lidstaat, een lidstaat van de EER, Zwitserland of de BES-eilanden, waarvan 90% van het inkomen binnen de Nederlandse loon- of inkomstenbelasting valt. Kwalificeert men als buitenlands belastingplichtige dan heeft men in beginsel recht op dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als een binnenlands belastingplichtige. Het partnerbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt, voor belastingplichtigen die niet in Nederland wonen, eveneens aangepast. Deze wijziging gaat in per 1 januari 2015. De algemene vereisten om als fiscaal partner aangemerkt te worden, blijven gelijk. Bijvoorbeeld gehuwden of samenwoners die samen een kind hebben, zijn fiscaal partner. Voortaan is de hoofdregel dat een belastingplichtige die niet in Nederland woont geen fiscaal partner kan hebben. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk, namelijk wanneer wordt voldaan aan één van onderstaande criteria: - beide partners hebben inkomen dat bij beide partners voor meer dan 90% binnen de Nederlandse loon- of inkomstenbelasting valt; of - één van de partners heeft Nederlands inkomen dat onder de Nederlandse loon- of inkomstenbelasting valt, waarbij het totale inkomen van beide partners voor meer dan 90% binnen de Nederlandse loon- of inkomstenbelasting valt. 1.2.5
Toeslagen en kortingen
In juni 2013 heeft de Commissie Dijkhuizen haar definitieve rapport gepresenteerd. Onderdeel van de plannen die de commissie gepresenteerd heeft, is het invoeren van de huishoudentoeslag. De commissie heeft geadviseerd onderstaande toeslagen te vervangen door een huishoudentoeslag: - de zorgtoeslag; - de huurtoeslag; - het kindgebonden budget; - de MKOB (Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen); - de fiscale ouderenkortingen (de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting).
© 2013 Dukers & Baelemans
4
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Het kabinet heeft het voorstel van de commissie omarmd en gaat deze toeslagen gefaseerd vervangen door de huishoudentoeslag. In 2015 wordt de MKOB en de fiscale ouderenkortingen in de huishoudentoeslag opgenomen. Vooralsnog is niet bekend wanneer de overige toeslagen worden vervangen. Opname van het kindgebonden budget in de huishoudentoeslag staat op de agenda voor 2017. De kinderopvangtoeslag zal niet worden opgenomen in het huishoudentoeslag. Voor Prinsjesdag was al bekend dat de kinderbijslag versoberd gaat worden. De kinderbijslag is voortaan niet meer afhankelijk van de leeftijd van het kind. Ook deze wijziging gaat gefaseerd in. In drie jaar wordt de kinderbijslag verlaagd. De eerste wijziging is voor juli 2014 voorzien. Voorbeeld Sandra en Tim wonen samen en hebben twee kinderen. Sandra en Tim wonen in een huurwoning. Ze hebben een laag inkomen. Door dit lage inkomen hebben ze op dit moment recht op de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Ook ontvangen Sandra en Tim kinderbijslag en kinderopvangtoeslag. In de toekomst vervallen deze zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. In plaats hiervan ontvangen Sandra en Tim een huishoudentoeslag. De kinderbijslag blijven Sandra en Tim ontvangen. Deze wordt wel verlaagd. Sandra en Tim blijven de kinderopvangtoeslag ontvangen, hieraan verandert niets. 1.2.6
Vervallen forfaitaire aftrek levensonderhoud kinderen
Gescheiden ouders hebben op dit moment vaak recht op een aftrek voor levensonderhoud van kinderen. Dit speelt bijvoorbeeld bij de ouder die niet de dagelijkse zorg heeft over de kinderen maar wel kinderalimentatie betaalt. In de toekomst komt de forfaitaire aftrek voor levensonderhoud aan kinderen te vervallen. Wanneer dit precies gaat plaatsvinden, is op dit moment nog niet duidelijk. Voorbeeld Ronald betaalt onder andere kinderalimentatie in 2013 voor zijn zoon (4 jaar) die bij zijn ex-vrouw woont. Hij betaalt € 200 per maand (€ 2.400 per jaar) kinderalimentatie. Hierdoor heeft hij recht op een aftrek van € 1.180 per jaar. Gezien zijn inkomen heeft Ronald hierdoor een fiscaal voordeel (42%) van € 496. In de toekomst vervalt dit voordeel. Door het vervallen van de aftrek kan dit gevolgen hebben voor de draagkracht van Ronald en kan hij wellicht verzoeken om de hoogte van de alimentatie aan te laten passen.
© 2013 Dukers & Baelemans
5
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1.3
Maatregelen voor de ondernemer
1.3.1
Afgezonderd Particulier Vermogen (APV)
Dukers & Baelemans
Vermogende particulieren zijn vaak op zoek naar manieren om overdracht van vermogen aan de volgende generatie zo fiscaal vriendelijk mogelijk te laten verlopen. Eén van de manieren hierbij was de overdracht van het vermogen aan een trust of stichting. Hierdoor ontstond in het verleden een belastinglek. Om dit belastinglek te voorkomen, is in 2010 de APV-regeling (Afgezonderd Particulier Vermogen) geïntroduceerd. Kern van deze regeling is dat het vermogen van een trust sindsdien wordt toegerekend aan degene die gerechtigd is tot dit vermogen (meestal de overdrager). Er wordt als het ware door de trust of stichting heen gekeken. Een probleem deed zich voor wanneer de trust of stichting zelf ook belasting moest betalen over haar winsten (omdat ze bijvoorbeeld ondernemingsactiviteiten uitoefent). Zonder nadere regelgeving zou hierdoor tweemaal belasting betaald moeten worden, namelijk zowel bij de trust als bij de overdrager. Bij de introductie van de APV-regeling is derhalve de toerekeningsstop opgenomen. De toerekeningsstop betekent dat als de trust of stichting over haar vermogen belasting betaalt, dit vermogen niet meer wordt toegerekend aan de overdrager. Deze regeling werd echter door DGA’s weer gebruikt om een aanmerkelijkbelangverlies te creëren. Door namelijk gebruik te maken van de fictieve vervreemding bij toepassing van de toerekeningsstop, creëert de DGA een aanmerkelijkbelangverlies. Dit terwijl hij gewoon zeggenschap blijft houden over zijn BV middels de trust of stichting. In het belastingplan wordt voorgesteld om een eventueel aanmerkelijkbelangverlies door deze toerekeningsstop voortaan slechts onder beperkte voorwaarden in aanmerking te laten nemen. 1.3.2
Wijzigingen EIA, MIA en Vamil
Op het gebied van de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (Vamil) vinden twee wijzigingen plaats: 1. 2.
Investeringen met een waarde van minder dan € 2.500 komen vanaf 1 januari 2014 niet meer in aanmerking voor de EIA, MIA en de Vamil; Bedrijfsmatige verhuurders die zonnepanelen laten plaatsen bij woonhuizen of woonschepen waar een asbesthoudend dak wordt vervangen, komen voortaan ook in aanmerking voor de MIA. Voorbeeld Een vastgoed-BV gaat bij een aantal van haar woonhuizen asbest verwijderen en de huizen voorzien van zonnepanelen. Totale investeringskosten bedragen € 80.000. De milieu-investeringsaftrek kan de BV een aftrekpost bieden van 27% x € 80.000 = € 21.600.
© 2013 Dukers & Baelemans
6
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1.3.3
Dukers & Baelemans
Belastingrente VPB omhoog naar 8%
De belasting- en invorderingsrente wordt afgeleid van de wettelijke rente bij niethandelstransacties. Vanaf 1 januari 2014 gaat echter een ondergrens gelden van 4%. Voor de vennootschapsbelasting is er een uitzondering gemaakt. Vanaf 1 januari 2014 geldt in de vennootschapsbelasting geen ondergrens van 4%, maar van 8%. Er wordt hierbij aangesloten bij de wettelijke rente bij handelstransacties.
© 2013 Dukers & Baelemans
7
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
1.4
Maatregelen voor de eigen woning
1.4.1
Extra verhoogde schenkvrijstelling tot 1 januari 2015
Het wordt vanaf 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 mogelijk om een bedrag van € 100.000 belastingvrij te schenken voor de aankoop van een eigen (nieuwbouw)woning, voor de verbetering of het onderhoud van die woning en/of voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Ook wordt de mogelijkheid geboden deze schenking aan te wenden ter aflossing van de restschuld, waarover de belastingplichtige renteaftrek kan hebben. De mogelijkheid de schenking aan te wenden voor een dure studie valt niet onder deze uitbreiding. De huidige verhoogde schenkingsvrijstelling van € 51.407 wordt dus verder verhoogd naar € 100.000. Hoe werkt dit uit? Om te beginnen is er geen restrictie opgenomen ten aanzien van de leeftijd van de ontvanger. Daarnaast vindt er een verrekening plaats op het gebruik van de reguliere vrijstelling. Voorbeeld Rick(32) ontvangt met Kerstmis 2013 van zijn vader een schenking, bedoeld voor de verbouwing van zijn woning, ter grootte van € 100.000. Rick heeft nooit eerder gebruik gemaakt van de verhoogde vrijstelling. Rick kan een beroep doen op de verhoogde vrijstelling van € 100.000. Hiermee wordt zijn schenkingsvrijstelling op basis van de reguliere grote vrijstelling verminderd. Met andere woorden: Rick kan in 2015, als hij 34 jaar is, geen gebruik meer maken van de verhoogde vrijstelling van ruim € 24.000 noch van de vrijstelling van ruim € 50.000. Ook de vrijstelling voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning aan derden wordt verhoogd. In de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 bedraagt de vrijstelling € 100.000 in plaats van € 2.057. Hetgeen betekent dat men zonder rekening te houden met leeftijd of verwantschap een beroep kan doen op een schenkingsvrijstelling van € 100.000. Dit is dus hét moment voor overige familieleden om eventuele neven, nichten, kleinkinderen en/of andere aanverwanten een schenking ten behoeve van de eigen woning te doen. Let op! In de voorstellen zoals die tot nu toe zijn gepubliceerd, is geen aanpassing van de 180-dagenregeling opgenomen. In de huidige wettekst is bepaald dat wanneer er een schenking wordt gedaan 180 dagen vóór het overlijden deze schenking wordt aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht en dat de gebruikte vrijstelling komt te vervallen. Op deze regeling bestaat één uitzondering, namelijk wanneer er gebruik wordt gemaakt van de verhoogde vrijstelling. De schenking binnen 180 dagen voor het overlijden wordt dan niet aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht. Op dit moment is onzeker of dezelfde uitzondering wordt gemaakt voor de tijdelijk verhoogde vrijstelling die nu geïntroduceerd wordt.
© 2013 Dukers & Baelemans
8
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Voorbeeld Boudewijn krijgt op 1 februari 2014 van zijn tante Marian een schenking van € 100.000 voor de aflossing van zijn eigenwoningschuld. Dit bedrag is met een beroep op de hoge vrijstelling van € 100.000 vrijgesteld van schenkbelasting. In het geval zijn tante Marian op 1 mei 2014 overlijdt, wordt de schenking fictief aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht. Het gevolg voor Boudewijn is dat hij alsnog erfbelasting dient te betalen over de schenking. Voor een verkrijging krachtens erfrecht is er sprake van een vrijstelling van € 2.057 en is er sprake van een tarief van 30%. Voor Boudewijn betekent dit een belastingheffing van € 29.382. Voorbeeld Thomas heeft in augustus 2012 zijn woning bij veiling moeten verkopen. Hij heeft daar een restschuld van ruim € 40.000 aan overgehouden. Voorlopig woont hij in een huurhuis. Wel moet hij maandelijks nog een aardig maandbedrag aan rente en aflossing betalen. De rente over de restschuld is voor hem fiscaal niet aftrekbaar, omdat deze voor 29 oktober 2012 ontstaan is en niet onder de renteaftrek voor restschulden viel. Zijn zusje Ellen kreeg in november 2012 met hetzelfde onheil te maken. Ook zij kreeg te maken met een restschuld na verkoop van haar woning in november van dat jaar. Het gaat hier ook om een bedrag van € 40.000. Naast het feit dat Ellen te maken heeft met een restschuld die is ontstaan na 29 oktober 2012, en zij derhalve de rente gedurende 10 jaar in aftrek kan brengen in haar aangifte inkomstenbelasting, wordt er nu nog meer onderscheid gemaakt tussen Ellen en Thomas. Stel, dat hun vader hen beide een bedrag wil schenken om de restschuld af te lossen. Alleen Ellen kan gebruikmaken van de verhoogde vrijstelling. Thomas heeft weliswaar een restschuld, maar niet een restschuld waarvan de rente aftrekbaar is. 1.4.2
Verlaging hypotheekrenteaftrek
Met ingang van 1 januari 2014 daalt het belastingtarief waartegen de hypotheekrente jaarlijks aftrekbaar is met 0,5%. In 2013 kan de hypotheekrente tegen ten hoogste 52% in aftrek worden gebracht. Per 1 januari 2014 bedraagt het hoogste aftrekpercentage 51,5%. De jaarlijkse verlaging van 0,5% resulteert uiteindelijk na 28 jaar tot een maximale hypotheekrenteaftrek van 38%. Voorbeeld Marion heeft een eigen woning en betaalt jaarlijks € 15.000 aan hypotheekrente. Haar box I inkomen bedraagt € 75.000. In 2013 is de volledige rente aftrekbaar tegen 52%. Marion betaalt aan bruto-rente per jaar € 15.000. Na de fiscale renteaftrek resteert er € 7.200 aan netto-rente. Per 2014 zal Marion netto € 7.275 aan rente betalen. Een verschil van € 75 nettorente op jaarbasis.
© 2013 Dukers & Baelemans
9
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
In 2015 wordt het belastingtarief waartegen de hypotheekrente jaarlijks aftrekbaar is wederom verlaagd met 0,5%. Het betekent dat Marion in 2015 netto € 7.350 aan rente betaalt. In 2030 betaalt Marion door de verlagingen netto € 8.475 aan rente. Uiteindelijk in 2042, bij het bereiken van 38%, betaalt zij netto aan hypotheekrente € 9.300. 1.4.3
Loan-to-value-ratio
Een hypotheek moet vanaf 1 januari 2013 steeds meer in verhouding staan met de waarde van de woning. Dit wordt loan-to-value (LTV) genoemd. De loan-to-value-ratio daalt jaarlijks stapsgewijs, waardoor de bijkomende kosten beperkter meegefinancierd kunnen worden. Per 1 januari 2014 daalt de maximale financieringshoogte van het hypothecair krediet met 1%. De maximale financieringshoogte bedraagt vanaf dat moment 104% van de marktwaarde van de woning. Deze daling zet zich voort tot en met 1 januari 2018, waarbij de loan-to-value-ratio vanaf dat moment 100% zal bedragen ten opzichte van de marktwaarde van de woning: 1.4.4
105% vanaf 1 januari 2013 104% vanaf 1 januari 2014 103% vanaf 1 januari 2015 102% vanaf 1 januari 2016 101% vanaf 1 januari 2017 100% vanaf 1 januari 2018 Waardering serviceflats in de Successiewet
Het uitgangspunt voor de waardering van goederen in de Successiewet is de waarde in het economisch verkeer (WEV). Zo ook voor de onroerende zaken. Is een onroerende zaak echter een woning dan wordt sinds 1 januari 2010 aangesloten bij de WOZ-waarde. In de praktijk is gebleken dat de WOZ-waarde van serviceflats in bepaalde gevallen aanzienlijk hoger kan zijn dan de waarde in het economische verkeer. Dit komt door het specifieke en bijzondere karakter van deze woningen. Bij serviceflats bestaat er namelijk een persoonlijke verplichting tot het betalen van servicekosten voor diensten die geen betrekking hebben op de woning zelf. Het gaat dan om servicekosten voor persoonlijke diensten, zoals bijvoorbeeld maaltijden of de alarmservice. Bij de bepaling van de WOZ-waarde wordt geen rekening gehouden met de invloed van deze verplichting. Hierdoor kan een fors verschil bestaan tussen de WOZwaarde en de WEV. Als bij overlijden de WOZ-waarde van de serviceflat als uitgangspunt geldt, wordt de erfgenaam voor een substantieel hoger bedrag aangeslagen dan in werkelijkheid wordt geërfd.
© 2013 Dukers & Baelemans
10
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Dit ongewenste gevolg is door middel van twee beleidsbesluiten gerepareerd. In deze beleidsbesluiten is goedgekeurd dat voor serviceflats mag worden uitgegaan van de WEV op het moment van overlijden van de erflater als de WEV van de serviceflat meer dan 30% afwijkt van de WOZ-waarde. Dit geldt voor overlijdenssituaties in de jaren 2010 tot en met 2013. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat samen met de Waarderingskamer wordt gezocht naar een structurele oplossing. Deze oplossing zal met ingang van 1 januari 2014 in regelgeving worden vastgelegd. Het kabinet stelt voor om een bepaling in de Successiewet op te nemen, waarbij de serviceflats in aanmerking mogen worden genomen voor de waarde in het economische verkeer indien deze waarde meer dan 30% afwijkt van de WOZwaarde. 1.4.5
Restschuld financieren onder Nationale Hypotheek Garantie (NHG)
Vanaf 29 oktober 2012 is de rente over restschulden voor een periode van 10 jaar fiscaal aftrekbaar. Deze regeling wordt uitgebreid door het voor bestaande NHG-hypotheken mogelijk te maken om restschulden mee te financieren onder de NHG. Hier zullen strikte voorwaarden aan verbonden worden. De minister heeft aangegeven vóór 1 november 2013 terug te komen op de invulling van de betreffende voorwaarden. De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voert al vanaf begin dit jaar, met goedkeuring van de minister, een pilot “intensief beheer” uit. Deze pilot heeft tot doel het realiseren en toepassen van additionele maatregelen en instrumenten om gedwongen verkopen te voorkomen en verliezen zo veel mogelijk te beperken. In dit kader heeft het WEW toestemming van de minister gekregen om in incidentele gevallen, waarin dit mede een oplossing kan zijn voor schrijnende restschuldenproblemen, de restschuld geheel dan wel gedeeltelijk mee te financieren onder de NHG. Als incidenteel geval wordt onder meer een huishouden genoemd dat vrijwillig is verhuisd en geconfronteerd wordt met een restschuld op de vorige woning, omdat deze vanwege de vrijwillige verkoop niet binnen de kwijtscheldingscriteria van NHG valt. 1.4.6
Verlaging NHG-grens
De NHG-grens wordt verlaagd om niet-noodzakelijke marktverstoringen tegen te gaan en de risico’s voor de overheidsfinanciën beheersbaar te houden. De NHG-grens is op 1 juli 2013 verlaagd naar € 290.000. De NHG-grens wordt per 1 juli 2014 verder verlaagd naar € 265.000. Deze verlaging zet zich voort tot 1 juli 2016, waarbij de NHG-grens uiteindelijk wordt verlaagd tot € 225.000. De NHG-grens zal na 2016 gekoppeld worden aan de gemiddelde woningprijs.
© 2013 Dukers & Baelemans
11
Nieuwsbrief Prinsjesdag
1.5
Maatregelen voor de werknemer
1.5.1
Afschaffen van de stamrechtvrijstelling
Dukers & Baelemans
Per 1 januari 2014 wordt de stamrechtvrijstelling voor nieuwe ontslagvergoedingen geheel afgeschaft. Dit betekent dat iedere werknemer, die vanaf deze datum een ontslagvergoeding ontvangt, in één keer over dit bedrag fiscaal moet afrekenen. De fiscale afrekening vindt plaats tegen het progressieve tarief in de loonbelasting. Voor veel werknemers betekent het een loonbelastingheffing die op kan lopen tot (maximaal) 52%. Uitstel van belastingheffing door middel van een stamrechtverzekering, een stamrechtspaarrekening, een stamrechtbeleggingsrekening of een stamrecht-BV is dus vanaf 1 januari 2014 niet meer mogelijk. Een mogelijkheid die werknemers nog hebben om belastingheffing over hun ontslagvergoeding te beperken, is middeling. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de middelingsregeling een drempel kent van € 545. Belastingheffing kan ook beperkt worden door gebruik te maken van de jaarruimteaftrek. De ontslagvergoeding behoort tot de premiegrondslag voor het berekenen van de jaarruimte, waardoor deze dan ook verhoogd wordt. Let op! Het gaat om de jaarruimte in het jaar volgend op het jaar van ontslag. De werknemer kan één jaar na het jaar van ontslag zijn ontslagvergoeding aanwenden om zijn jaarruimte te benutten. Daarnaast kan er mogelijk ook gebruik worden gemaakt van de reserverings- of inhaalruimte. Overigens wordt de jaarruimteberekening per 1 januari 2014 aangepast. Er ligt op dit moment een wetsvoorstel in de Eerste Kamer, waarin wordt voorgesteld de jaarruimteberekening per 1 januari 2015 nog verder te beperken (zie paragraaf 1.5.2). Bestaande stamrechten Voor bestaande stamrechten op 31 december 2013 geldt een eerbiedigende werking (de huidige regels van 2013 blijven gelden). Werknemers met een bestaand stamrecht mogen kiezen om het stamrecht ineens uit te laten keren zonder dat revisierente verschuldigd is. Voor deze werknemers vervalt dus de verplichting dat het stamrecht in periodieke uitkeringen moet worden uitgekeerd. Indien ervoor wordt gekozen om het stamrecht ineens uit te laten keren, is slechts 80% van de waarde van het stamrecht belast. Deze 80%-faciliteit geldt alleen in 2014. Kortom, is in het verleden aan klanten geadviseerd om hun ontslaguitkering in een stamrechtverzekering, stamrechtspaarrekening, stamrechtbeleggingsrekening of stamrecht-BV te storten dan zal in 2014 samen met deze klanten moeten worden bepaald of uitkering ineens van het stamrecht een aantrekkelijke optie is. Voorbeeld Peter is 38 jaar. Hij wordt in 2014 ontslagen en ontvangt een ontslagvergoeding van € 40.000. Zijn regulier inkomen (loon en WW-uitkering) bedraagt in 2014 € 48.000. Zijn totale inkomen bedraagt in 2014 dus € 88.000.
© 2013 Dukers & Baelemans
12
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Een groot deel van de ontslagvergoeding wordt belast tegen 52%. De totale inkomstenbelastingheffing bedraagt € 39.176 in 2014. In 2013 bedroeg het inkomen van Peter € 46.000 en in 2012 bedroeg zijn inkomen € 45.000. Peter wil graag middelen. De belastingheffing over de jaren 2012 tot en met 2014 bedraagt: Jaar 2012 2013 2014 Totaal
Belastbaar inkomen € 45.000 € 46.000 € 88.000 € 179.000
Belastingheffing € 17.205 € 18.336 € 39.176 € 74.717
Het totale inkomen in de afgelopen drie jaar bedroeg € 179.000. Gemiddeld bedroeg dus het inkomen de afgelopen drie jaar € 59.666. Jaar 2012 2013 2014 Totaal
Belastbaar inkomen € 59.666 € 59.666 € 59.666 € 179.000
Belastingheffing € 23.682 € 24.443 € 24.443 € 72.568
Het verschil tussen de verschuldigde belasting en de herrekende belasting bedraagt € 74.717 -/- € 72.568 = € 2.149. Dit bedrag wordt verminderd met de teruggaafdrempel van € 545. Uiteindelijk heeft Peter recht op een teruggaaf van € 2.149 -/- € 545 = € 1.604. Door de hoge drempel van € 545 zal lang niet iedere werknemer voor middeling in aanmerking komen. Stel dat Peter optimaal gebruik wil maken van zijn fiscale mogelijkheden. Hij wil daartoe in 2015 graag zijn jaarruimte benutten. Uit zijn uniform pensioenoverzicht (UPO) blijkt dat zijn pensioenaangroei (factor A) in 2014 € 600 bedroeg. De jaarruimteberekening luidt vanaf 2014: 15,5% x premiegrondslag -/- 7,2 x factor A. Dit betekent dat de hoogte van de jaarruimte van Peter als volgt is: 15,5% x (€ 88.000 -/- € 11.829) -/- (7,2 x € 600) = € 7.487. Peter kan dus een lijfrentepremie van € 7.487 op zijn inkomen in 2015 in aftrek brengen. Het belastingvoordeel voor Peter is afhankelijk van zijn inkomen in 2015. 1.5.2
Pensioenakkoord
Op het gebied van de verhoging van de AOW-leeftijd en de pensioenleeftijd zijn inmiddels verschillende maatregelen ingevoerd. Daarnaast is er nog een aantal maatregelen dat op stapel staat. Velen zijn inmiddels het overzicht een beetje kwijt. Hieronder volgt een korte samenvatting van de verschillende maatregelen. Vorig jaar is de Wet verhoging AOW- en pensioenleeftijd (Wet VAP) aangenomen. Een aantal maatregelen is al ingegaan per 1 januari 2013 (verhoging AOW-leeftijd) en een aantal maatregelen gaat per 1 januari 2014 in (verhoging pensioenleeftijd). Het betreft dus maatregelen die al definitief zijn.
© 2013 Dukers & Baelemans
13
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Inmiddels is er een nieuw wetsvoorstel ingediend, het wetsvoorstel Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen. Dit is dus nog geen definitieve wetgeving. Het wetsvoorstel is al aangenomen in de Tweede Kamer. Op 8 oktober 2013 vindt de behandeling hiervan plaats in de Eerste Kamer. Zoals bekend heeft het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer en is het niet zeker of dit wetsvoorstel ongeschonden door de Eerste Kamer komt. Het is dus mogelijk dat het wetsvoorstel inhoudelijk moet worden aangepast. In dit geval zal het voorstel ook weer opnieuw door de Tweede Kamer moeten. Verhoging AOW-leeftijd Door de Wet VAP wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs per 1 januari 2013 verhoogd. Op 1 januari 2013 is de leeftijd met één maand verhoogd. In 2023 zal volgens het schema de AOW-leeftijd 67 jaar bedragen. Vanaf 2024 zal de AOW-leeftijd aan de levensverwachting worden gekoppeld. In het Regeerakkoord is een snellere verhoging van de AOW-leeftijd afgesproken. Medio 2014 moet hierover een wetsvoorstel worden ingediend. Dit wetsvoorstel moet op 1 januari 2016 ingaan. Tweede pijler en pensioenregelingen Op grond van de Wet VAP wordt de pensioenrichtleeftijd voor collectieve pensioenregelingen verhoogd naar 67 jaar. Hieraan gekoppeld worden vanaf 1 januari 2014 de opbouwpercentages verlaagd. Voor middelloon- en eindloonregelingen worden de opbouwpercentages verlaagd met 0,1% naar 1,9% voor eindloonregelingen en 2,15% voor middelloonregelingen. Voor de beschikbare premieregelingen heeft het Ministerie van Financiën inmiddels nieuwe premiestaffels bekendgemaakt. Belangrijk om te weten is dat opgebouwde pensioenrechten intact blijven. Het is overigens mogelijk een lagere pensioenleeftijd in de regeling als uitgangspunt te nemen. In dat geval zal het opbouwpercentage in de pensioenregeling naar beneden moeten worden aangepast. Wetsvoorstel In het wetsvoorstel verlaging maximumopbouw- en premiepercentages is voorzien in een verdere verlaging van de opbouwpercentages per 1 januari 2015. Het opbouwpercentage voor de middelloonregeling gaat volgens het voorstel 1,75% bedragen en voor de eindloonregeling zal het opbouwpercentage 1,55% gaan bedragen. Dit is nog een wetsvoorstel dat op 8 oktober in de Eerste Kamer wordt behandeld. In het wetsvoorstel verlaging maximumopbouw- en premiepercentages is daarnaast opgenomen dat boven een salaris van € 100.000 geen pensioen meer mag worden opgebouwd. In het Sociaal Akkoord is vervolgens afgesproken dat de effecten van de sobere pensioenopbouw zullen worden verzacht. In een vlak voor de zomer ingediend nieuw wetsvoorstel is een netto spaarfaciliteit voorzien om te zijner tijd de versoberde pensioenen te kunnen aanvullen. Ook dit wetsvoorstel wordt op 9 oktober aanstaande in de Eerste Kamer behandeld. De reacties op deze aanvulling zijn niet bijster positief. De vraag is met name of deze netto spaarfaciliteit in de praktijk wel werkbaar is.
© 2013 Dukers & Baelemans
14
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Voorbeeld Willem, Kees en Jan beginnen op hun 25e met werken. Hun werkgever heeft een maximale middelloonregeling toegezegd en hun pensioengrondslag is € 20.000. Willem is geboren in 1988, Kees in 1989, en Jan in 1990. Willem start in 2013, pensioenrichtleeftijd 65 jaar: 40 x 2,25% x € 20.000 = € 18.000 Kees start in 2014, pensioenrichtleeftijd 67 jaar: 42 x 2,15% x € 20.000 = € 18.160 Jan start in 2015, pensioenrichtleeftijd 67 jaar: 42 x 1,75% x € 20.000 = € 14.700 In een periode van twee jaar is dat een daling van € 3.300 ouderdomspensioen, 18,3% en twee extra dienstjaren. Lijfrentepremieaftrek in 2013 en 2014 Met de verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd wordt beoogd dat werknemers langer doorwerken. In dat geval moet ook de jaarruimteberekening voor de lijfrentepremieaftrek in de derde pijler worden aangepast. In de jaarruimteformule wordt de premiegrondslag met ingang van 2014 vermenigvuldigd met 15,5% in plaats van 17%. De maximale jaarruimte wordt hierdoor kleiner. In de jaarruimteformule wordt daarnaast de factor A vermenigvuldigd met 7,2 in plaats van 7,5. De formule luidt in 2014: 15,5% x (inkomensgrondslag -/- AOW-franchise) -/- 7,2 x factor A -/- OR Dennis heeft een belastbaar inkomen van € 50.000. Dennis heeft via zijn werkgever een pensioenregeling. Jaarlijks bouwt hij 2% aan pensioen op over een pensioengrondslag van € 35.000. Maximale jaarruimte Dennis in 2013: 17 % x (50.000 -/- 11.829) -/- 7,5 x 700 = € 1.240 Maximale jaarruimte Dennis in 2014: 15,5% x (50.000 -/- 11.829) -/- 7,2 x 700 = € 877 De maximale jaarruimte van Dennis neemt af met € 363. Wetsvoorstel In het wetsvoorstel verlaging maximumopbouw- en premiepercentages wordt voorzien in een verdere versobering van de lijfrentepremieaftrek. Voorgesteld is om per 1 januari 2015 in de jaarruimteformule het percentage van 15,5% verder te verlagen naar 12,7%. De factor A wordt vermenigvuldigd met 6,4 in plaats van 7,5. Het maximale inkomen voor het bepalen van de premiegrondslag wordt verlaagd naar maximaal € 100.000. Het gaat dan om het inkomen voor toepassing van de AOW-franchise. De formule luidt in dat geval: 12,7% x (inkomensgrondslag (max. € 100.000) -/- AOW-franchise) -/- 6,4 x factor A -/- OR
© 2013 Dukers & Baelemans
15
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Mara heeft een belastbaar inkomen van € 125.000. Mara heeft via haar werkgever een pensioenregeling. In deze regeling wordt uitgegaan van een maximaal pensioengevend loon zodat over een pensioengrondslag van € 50.000 2% pensioen wordt opgebouwd. Per 1 januari 2015 gaat dit opbouwpercentage naar 1,75%. Maximale jaarruimte Mara in 2013: 17% x (125.000 -/- 11.829) -/- 7,5 x 1.000 = € 11.740 Maximale jaarruimte Mara in 2014: 15,5% x (125.000 -/- 11.829) -/- 7,2 x 1.000 = € 10.342 Maximale jaarruimte Mara in 2015: 12,7% x (100.000 -/-11.829) -/- 6,4 x 875 = € 5.598 De maximale jaarruimte van Mara neemt af met een bedrag van € 6.142. 1.5.3
Aanpassing van de Werkloosheidswet
In het sociaal akkoord van 11 april 2013 is besproken welke wijzigingen er worden doorgevoerd in de huidige Werkloosheidswet (WW). In verband met de huidige economische situatie is er afgesproken dat deze wijzigingen pas vanaf 1 januari 2016 van kracht worden. De plannen voor de aanpassingen van de huidige WW zijn niet opgenomen in de Prinsjesdagstukken, maar worden wel beschreven in de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het wetsontwerp Werk en Zekerheid is onlangs naar de Raad van State gestuurd. De wijzigingen zijn definitief als de Eerste en Tweede Kamer akkoord gaan met dit voorstel. De opbouw van de maximale duur van de WW-uitkering wordt aangepast naar één maand per dienstjaar in de eerste 10 arbeidsjaren en een halve maand per dienstjaar in de jaren daarna. Reeds opgebouwd arbeidsverleden tot 2016 wordt gerespecteerd. De maximale duur van de WW, die nu op 38 maanden ligt, wordt vanaf 2016 geleidelijk teruggebracht. In 2019 zal de duur van 38 maanden zijn teruggebracht naar 24 maanden. Sociale partners kunnen op CAO-niveau een aanvulling van 14 maanden WW overeenkomen. In eerste instantie werd in het Regeerakkoord gesproken over een verlaging in de hoogte van de uitkering in het tweede jaar, naar 70% van het minimumloon in plaats van 70% van het laatstverdiende salaris (tot maximaal 70% van het maximumdagloon). In het Sociaal Akkoord is besloten de WW-uitkering toch 70% van het laatstverdiende loon te laten. Werknemers gaan weer de helft van de WW-premie betalen, net als voor 2009. Invoering hiervan vindt plaats tussen 2016-2020. Deze overgang zal lastenneutraal worden vormgegeven. De definitie van passende arbeid wordt per 1 januari 2016 aangescherpt. Werknemers moeten sneller, al na 6 maanden in plaats van 12 maanden, passend werk accepteren.
© 2013 Dukers & Baelemans
16
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
Voorbeeld Rutger is geboren in 1962 en is met ingang van 1 september 2013 werkloos geworden. Hij werkte al sinds 1985 bij hetzelfde accountantskantoor. Zijn salaris was € 3.000 bruto per maand. De afgelopen jaren is hij nooit ziek of afwezig geweest. Volgens de huidige regeling heeft Rutger recht op een loongerelateerde uitkering omdat hij voldoet aan zowel de jareneis als de wekeneis. Hij heeft van de afgelopen 5 kalenderjaren, 4 kalenderjaren gewerkt en van de afgelopen 36 weken heeft hij minimaal 26 weken in loondienst gewerkt. Als Rutger in 2013 werkloos raakt, heeft hij recht op 33 maanden WW-uitkering. Wordt Rutger na 2019 werkloos dan heeft hij nog maar recht op een WW-uitkering met een duur van 24 maanden. De minister heeft toegezegd om voor oudere werknemers aanvullende voorzieningen te treffen. Wellicht dat Rutger hiervoor te zijner tijd in aanmerking komt.
© 2013 Dukers & Baelemans
17
Nieuwsbrief Prinsjesdag
Dukers & Baelemans
1.6
Bijlage Pensioenakkoord
1.6.1
Tabel AOW
Huidige wetgeving: Jaar Uitkering 2013 65 jaar en 1 maand 2014 65 jaar en 2 maanden 2015 65 jaar en 3 maanden 2016 65 jaar en 5 maanden 2017 65 jaar en 7 maanden 2018 65 jaar en 9 maanden 2019 66 jaar 2020 66 jaar en 3 maanden 2021 66 jaar en 6 maanden 2022 66 jaar en 9 maanden 2023 67 jaar
1.6.2
(Eventuele) nieuwe wetgeving: Jaar Uitkering 2013 65 jaar en 1 maand 2014 65 jaar en 2 maanden 2015 65 jaar en 3 maanden 2016 65 jaar en 6 maanden 2017 65 jaar en 9 maanden 2018 66 jaar 2019 66 jaar en 4 maanden 2020 66 jaar en 8 maanden 2021 67 jaar
Tabel Pensioen
Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen
Middelloonregeling 2013 2014 Wet al aangenomen 2,25% 2,15% 1,58% 1,51% 0,32% 0,30%
2015 Wetsvoorstel bij E.K. 1,75% 1,23% 0,25%
Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen
Eindloonregeling 2013 2014 Wet al aangenomen 2,00% 1,90% 1,40% 1,33% 0,28% 0,27%
2015 Wetsvoorstel bij E.K. 1,55% 1,09% 0,22%
1.6.3
Tabel Lijfrente
Premiegrondslag Pensioenaangroei (A) Formule
© 2013 Dukers & Baelemans
Lijfrentepremieaftrek 2013 2014 Wet al aangenomen 17% 15,5% 7,5 7,2 17% * 15,5% * (premiegrondslag -/- (premiegrondslag -/AOW-franchise) -/AOW-franchise) -/7,5*factor A -/- OR 7,2*factor A -/- OR
2015 Wetsvoorstel bij E.K. 12,7% 6,4 12,7% * (premiegrondslag -/AOW-franchise) -/6,4*factor A -/- OR
18