Nieuwsbrief BDO Atrio AuditorsAccountantsAdvisors
December 2007 Jaargang 18 1
Vrijstelling vennootschapsbelasting voor multinationale ondernemingen.
2
Europa vraagt drastische vereenvoudiging financiële verslaggeving.
4
Het bewijs van intracommunautaire levering van goederen in een Europees daglicht.
6
Europees Hof van Justitie veroordeelt tewerkstellingsvoorwaarde in Vlaanderen bij vererving familiale onderneming.
7
Outplacement na het Generatiepact? Nieuwe wijzigingen vanaf 1 december 2007.
8
Korting op factuur: autovoertuigen.
9
IAS 8 vermeldingen van standaarden en interpretaties die nog niet van toepassing zijn, en het gevolg van de EU bekrachtiging.
11 Tax and Legal Update Seminar 2008
Vrijstelling vennootschapsbelasting voor multinationale ondernemingen In navolging van recente andere fiscale steunmaatregelen (notionele interestaftrek, octrooiaftrek,..) wordt ons land nu nog aantrekkelijker gemaakt ten aanzien van buitenlandse investeerders. Multinationals kunnen via de Rulingcommissie nu ook voor een periode van drie tot vijf jaar een (gedeeltelijke) belastingvrijstelling genieten, gebaseerd op de nieuwe transfer pricing regeling voorzien in artikel 185, § 2 van het Wetboek Inkomstenbelastingen. Op basis van de rulings die in dit verband reeds werden afgeleverd, kan worden afgeleid dat de voormelde regeling interessante planningsmogelijkheden biedt ten aanzien van multinationale ondernemingen. I NIEUWE TRANSFER PRICING REGELING: BASIS VOOR WINSTCORRECTIES De idee van deze nieuwe transfer pricing regeling (ingevoerd door de Wet van 21 juni 2004 en terug te vinden in artikel 185, § 2 WIB) is dat de belastbare winst van Belgische ondernemingen “at arm’s length” dient te zijn. Ondernemingen die deel uitmaken van een internationale groep dienen in hun intra-groepsverrichtingen op te treden als onafhankelijke ondernemingen en dienen aldus ieder voor zich geldende marktvoorwaarden te respecteren. Dit kan enerzijds leiden tot opwaartse winstcorrecties, maar anderzijds, en tevens fiscaal interessanter, ook tot neerwaartse winstcorrecties indien er sprake is van excessieve winsten. De fiscus van een bepaald land kan immers overgaan tot het belasten van een onderneming op de winst die de onderneming zou moeten hebben behaald, alsof ze geen deel uitmaakt van een groep. Deze winst is in werkelijkheid dan terechtgekomen bij een andere groepsvennootschap. Logischerwijze dient de excessieve winst bij deze
andere groepsvennootschap neerwaarts te worden gecorrigeerd om internationale dubbele belasting te vermijden. In voormeld wetsartikel wordt uitdrukkelijk voorzien dat de nieuwe regeling dient te worden toegepast bij wijze van een voorafgaande beslissing (via de Rulingcommissie). Opmerkelijk is dat de Rulingcommissie bereid is voorafgaande beslissingen af te leveren waarbij enkel sprake is van eenzijdige neerwaartse winstcorrecties (zonder dat er een opwaartse winstcorrectie dient plaats te vinden in hoofde van de buitenlandse groepsvennootschap). In dit verband heeft de Minister van Financiën in het kader van een mondelinge parlementaire vraag gesteld dat het niet aan de Belgische fiscus is om te bepalen bij welke buitenlandse vennootschappen de meerwinst dient te worden belast. Er wordt daarom ook geen informatie uitgewisseld naar buitenlandse belastingadministraties toe. Het volstaat dat de aanvrager de omvang van de “at arm’s length” vergoeding aantoont. Op basis daarvan kan de Belgische excessieve winst eenzijdig worden vrijgesteld van taxatie wat dus in de meeste gevallen neerkomt op een belastingvrijstelling. I VERZOEK TOT (GEDEELTELIJKE) VRIJSTELLING VAN BELASTING VIA EEN VOORAFGAANDE BESLISSING De Rulingcommissie zal, op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie, de excessieve winst bepalen (zijnde de winst die het “at arm’s length” niveau overstijgt) die bijgevolg uit de Belgische belastbare winst mag worden gehaald. Ze besteedt in dit verband eerder aandacht aan de manier waarop die excessieve winst wordt vastgesteld, dan aan het bedrag van de belastbare winst. De aanvrager dient dan ook een transfer pricing studie voor te leggen aan de Rulingcommissie.
Nieuwsbrief December 2007
1
De neerwaartse winstcorrectie wordt fiscaaltechnisch in de vennootschapsbelastingaangifte verwerkt door een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves. Recentelijk werd een voorafgaande beslissing gepubliceerd met betrekking tot een groep die wenst over te gaan tot het Central Entrepreneur Model waarbij een Belgische vennootschap zal optreden als centrale entiteit. De oprichting van deze structuur dient toe te laten dat alle strategische functies en bevoegdheden alsmede alle kosten en inkomstenstromen zowel met groepsvennootschappen als met derden in toenemende mate worden gecentraliseerd. De andere groepsentiteiten (productie, trading en sales) verrichten routine en ondersteunende activiteiten in opdracht van de central entrepreneur. De centrale entiteit krijgt daartoe een aantal elementen ter beschikking waarover de groep als dusdanig beschikt zoals know-how, procurement voordelen, klantenlijsten, verkooporganisatievoordelen … . Dit model heeft tot gevolg dat er residuele winst (zijnde de totale winst van de central entrepreneur na aftrek van de eigen operationele kosten en de vergoedingen betaald aan de buitenlandse groepsvennootschappen voor hun dienstprestaties) ontstaat in hoofde van de central entrepreneur en die winst kan worden opgesplitst in twee delen: • De central entrepreneur zal een “at arm’s length” vergoeding ontvangen voor het dragen van de voornaamste risico’s en het waarnemen van de belangrijkste functies; 2
• Daarnaast blijft er een excessieve winst over die gebaseerd is op een aantal voordelen waarvan de Belgische vennootschap gebruik kan maken of van kan genieten door deel uit te maken van een internationale groep. Het komt er in principe op neer dat een deel van de winst gerealiseerd door de Belgische entiteit te wijten is aan het feit dat deze deel uitmaakt van een internationale groep en aldus kan genieten van een aantal synergie- en schaalvoordelen bestaande uit het uniformiseren van processen en het wegwerken van duplicatie van functies. Deze excessieve winst dient dan ook fiscaal te worden vrijgesteld op basis van artikel 185, § 2, b van het Wetboek Inkomstenbelastingen dat in een neerwaartse winstcorrectie voorziet. Vanuit een Belgisch perspectief wordt de vrijstelling van taxatie aanvaard, uitgaande van het principe dat deze excessieve winsten niet zouden worden gerealiseerd door de central entrepreneur op een stand alone basis, maar volledig te wijten zijn aan het feit dat de entiteit deel uitmaakt van een internationale groep en aldus op deze manier kan genieten van bepaalde voordelen die niet zouden gelden in een stand alone situatie. Gelieve te noteren dat een kostenbesparing die een Belgische vennootschap kan realiseren doordat ze lid is van een internationale groep eveneens kan kwalificeren als een excessieve winst waarvoor aldus een neerwaartse winstcorrectie (vrijstelling van belastbare winst) kan worden aangevraagd via de Rulingcommissie.
Europa vraagt drastische vereenvoudiging financiële verslaggeving De Europese Commissie heeft het vennootschapsrecht, de financiële verslaggeving en de controle van jaarrekeningen aangemerkt als prioritaire gebieden om de administratieve lasten van EU- vennootschappen drastisch te verminderen. Met enkele ambitieuze voorstellen werd hiertoe in juli jl. een aanzet gegeven. Na consultatie plant men begin 2008 passende wetgevingsvoorstellen. I AMBITIEUZE VEREENVOUDIGINGSMAATREGELEN... De Commissie heeft een strategie uitgestippeld om de administratieve lasten van bedrijven tegen het jaar 2012 te reduceren met 25% (PB C78 van 11/4/2007, blz.9). Uit onderzoeken in verschillende lidstaten blijkt nu dat de administratieve kosten verbonden aan de regelgeving over vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van de jaarrekening bijzonder hoog oplopen. De vraag stelt zich in welke mate de vele voorschriften opwegen tegen de lasten die eraan verbonden zijn. Immers, het is evident dat het concurrentievermogen van ondernemingen tevens afhankelijk is van de hoegrootheid aan administratieve lasten rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden aan hun bedrijvigheden. De voorbije zomer nam de Commissie het voortouw. Zij publiceerde een mededeling met daarin enkele voorstellen tot vereenvoudiging van administratieve verplichtingen die in het bijzonder voor de kleine en middelgrote ondernemingen onnodig belastend zouden zijn (COM 2007/394). Deze toch wel ambitieuze voorstellen dienen na consultatie van de Lidstaten, het Europees Parlement en andere belanghebbenden aanleiding te geven tot een ontwerp van Richtlijn begin 2008. I ... HEBBEN AANZIENLIJKE IMPACT VOOR DE BELGISCHE MARKT... De gevolgen van de Europese voorstellen voor ons KMOlandje zijn vrij aanzienlijk. Zo zou ruim 94% van de bestaande neerleggingsplichtige bedrijven hun jaarrekening niet langer hoeven neer te leggen bij de Nationale Bank (advies CRB 2007-1150). Of nog, 75% van de ondernemingen die momenteel een jaarrekening volgens het verkort schema opstellen zouden in het licht van de Europese voorstellen volledig van de toepassing van de jaarrekeningrichtlijnen en wettelijke controle van jaarrekeningen worden uitgesloten. Tijd dus om de voornaamste vereenvoudigingsmaatregelen even onder de loep te nemen. Voor de duidelijkheid wordt telkenmale een vergelijking gemaakt met de huidige Belgische voorschriften ter zake.
Uit het bovenstaande kan aldus worden afgeleid dat deze nieuwe transfer pricing regeling, voorzien in artikel 185, § 2 WIB, dient te worden beschouwd als een belangrijke stimulans om buitenlandse investeerders aan te trekken.
Nieuwsbrief December 2007
E UROPESE
H UIDIGE B ELGISCHE
VOORSTELLEN
VOORSCHRIFTEN
Invoer van het begrip “micro-entiteiten” die niet langer een jaarrekening moeten opmaken en neerleggen. De Lidstaten bepalen zelf de voorschriften betreffende financiële verslaggeving voor deze entiteiten. Onder “micro-entiteiten” verstaat de Commissie elke onderneming met : • minder dan 10 werknemers ; én • een balanstotaal lager dan EUR 500.000 ; én • een omzet onder de EUR 1.000.000
Begrip ongekend in Belgisch boekhoudrecht. Echter bestaan er criteria voor het voeren van een vereenvoudigde boekhouding die zijn opgenomen in art. 1 van het KB van 12/09/1983.
Verlengen van twee tot vijf jaar van de overgangsperiode voor kleine en middelgrote ondernemingen die de drempels overschrijden. Het duurt immers langer dan twee jaar voordat een kleine entiteit de groei in haar bedrijvigheden kan consolideren. Voor de vennootschappen die de drempels niet langer overschrijden wordt nog een overgangsperiode van één jaar voorgesteld.
Opgenomen in art. 15 van het Wetb. Venn. Een vennootschap wordt slechts als klein aanzien indien twee opeenvolgende boekjaren de groottecriteria niet werden overschreden.
Afschaffing publicatieplicht jaarrekening voor kleine vennootschappen. In de jaarrekeningrichtlijnen wordt onder “kleine” vennootschappen verstaan een bedrijf welke aan twee van de volgende (Europese) criteria voldoet : • Omzet : EUR 8.800.000 ; • Balanstotaal : EUR 4.400.000 ; • Personeel : 50
Art. 98 van het Wetb. Venn. voorziet in een openbaarmakingsverplichting, met uitzondering voor de kleine vennootschappen die de vorm hebben aangenomen van een VOF, een gewone commanditaire vennootschap of een CV met onbeperkte aansprakelijkheid.
Uitbreiden vrijstellingen voor “kleine” entiteiten naar bepaalde middelgrote vennootschappen. Het betreft bijvoorbeeld de mogelijkheid een jaarrekening volgens het verkort schema op te stellen, vrijstelling opmaak van een jaarverslag of nog het vrijstellen van de verplichting van de revisorale controle. De Commissie volgt evenwel een risicogeoriënteerde benadering en stelt deze vrijstelling enkel open voor vennootschappen waarvan de bestuurders ook de eigenaars zijn en voor vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid.
Onbestaande in Belgische voorschriften. Als deze maatregel zou worden doorgevoerd zou dit het aantal vennootschappen die een jaarrekening volgens het volledige schema moeten opstellen en onderworpen worden aan een revisorale controle, terugbrengen tot ongeveer 1.900 (i.p.v. de huidige 17.000 bedrijven).
Afschaffen boeking “uitgestelde belastingen”.
De naar latere boekjaren uitgestelde belastingen op gerealiseerde meerwaarden dienen te worden geboekt onder de post voorzieningen en uitgestelde belastingen (art. 95, KB 30/1/2001).
Deze criteria slaan zowel op de hoedanigheid van de handelaar als de hoegrootheid van de omzet (maximum EUR 500.000 op jaarbasis).
Afschaffing bepaalde toelichtingen in de jaarrekening, zoals de toelichting betreffende oprichtingskosten en het vermelden van de netto-omzet, uitgesplitst naar categorieën bedrijfsactiviteiten en naar geografische markten. I ... EN WORDEN NIET OP GEJUICH ONTHAALD. Bepaalde lidstaten (zoals Duitsland) verwelkomen het Europees project. De meeste belangengroepen in ons land lopen echter niet warm voor de voorstellen. De Europese jaarrekeningrichtlijnen staan immers borg voor de instandhouding van de kwaliteit van jaarrekeningen en de controle daarvan in de EU. Het niet langer onderwerpen van een aanzienlijk aandeel van de EU-vennootschappen aan de jaarrekeningrichtlijnen zou een terugkeer zijn naar meer lokale voorschriften welke de Europese harmonisatie schaden. Met de afschaffing van de openbaarmakingsverplichtingen voor de kleine vennootschappen, ontstaat verder een vacuüm waardoor belanghebbenden (bv. banken of leveranciers) moeilijker informatie kunnen inwinnen betreffende dit type bedrijven.
En uiteraard zal ook de link tussen de jaarrekening en de aangifte in de vennootschapsbelasting worden onderbroken, waardoor men zich de vraag kan stellen of de administratieve vereenvoudiging uiteindelijk geen aanleiding zal geven tot andere administratieve lasten. In het kader van het voorgenomen vereenvoudigingproject gelooft de Commissie overigens ook niet in het opleggen van IFRS standaarden (of een afgezwakte versie daarvan) aan KMO’s. Wat bij de meeste belangengroepen wel op gejuich wordt onthaald. De soep zal dus wellicht niet zo heet gegeten worden als ze wordt opgediend en het is met spanning afwachten naar het resultaat van het lobbywerk. Wordt dus zeker vervolgd...
Nieuwsbrief December 2007
3
Het bewijs van intracommunautaire levering van goederen in een Europees daglicht Het bewijs van intracommunautaire levering van goederen is in de praktijk vaak een struikelblok voor het verkrijgen van een btw-vrijstelling met betrekking tot deze handelingen. Het Hof van Justitie bouwt verder aan haar schaarse rechtspraak in dit verband en licht hierbij in drie arresten van 27 september 2007 een aantal communautaire begrippen toe, die een positieve impact zouden kunnen hebben op de bewijslast terzake.
I PRINCIPES AANGEHAALD DOOR HET EUROPESE HOF VAN JUSTITIE Het Europese Hof van Justitie doet in drie recente arresten uitspraak over het recht op toepassing van de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen in bepaalde situaties waarin niet voldaan zou zijn aan de (wettelijke) bewijslast terzake. Zij houdt hierbij tevens rekening met de recente ontwikkelingen inzake btw-fraude. Hier volgt een overzicht op basis van de verschillende arresten. I
I BEWIJSLAST Op basis van Europese regelgeving verlenen de Europese Lidstaten een vrijstelling voor intracommunautaire leveringen van goederen wanneer aan twee voorwaarden is voldaan: • de goederen moeten door of voor rekening van de koper of verkoper verzonden worden naar een andere Lidstaat en het grondgebied van de Lidstaat van levering fysiek hebben verlaten; • de koper moet een BTW-belastingplichtige zijn, die als zodanig handelt.
4
andere Lidstaat verzonden werden. Voor meer gedetailleerde informatie in dit verband verwijzen wij graag naar het artikel in onze Nieuwsbrief van december 2004.
Deze principes zijn tevens vervat in de Belgische btwwetgeving, met name in artikel 39bis WBTW. De leverancier van de goederen zal de vrijstelling evenwel slechts definitief kunnen verwerven, wanneer hij hiertoe de nodige bewijsmiddelen verstrekt: bestelbons, vervoerfacturen, vervoerbewijzen, betalingsstukken, contracten, … . Voornamelijk het bewijs dat de goederen België verlaten hebben blijkt in de praktijk vaak een doorslaggevend probleem te zijn. Wanneer dit bewijs (samen met het bewijs van de andere voorwaarden tot vrijstelling) niet kan worden gegeven, dient de leverancier Belgische btw aan te rekenen op de levering. Hij draagt in de praktijk aldus de verantwoordelijkheid met betrekking tot het op te leveren bewijs. De Belgische btw-administratie blijkt in dit verband veel belang te hechten aan vervoersbewijzen, zoals bijvoorbeeld originele afgestempelde en afgetekende CMR-vrachtbrieven (transport te land via de openbare weg). Deze bevatten immers informatie omtrent de beschrijving van de goederen, het adres van de levering, de naam van de bestuurder en het registratienummer van het voor het vervoer gebruikte voertuig. Vaak voorkomende moeilijkheden in dit verband situeren zich voornamelijk bij het ontvangen van de koper van een niet volledig ingevuld en afgetekend CMR-document of zelfs een vals document. Daarnaast vormen de leveringen af-fabriek, waarbij de goederen door of voor rekening van de koper worden afgehaald op de plaats waar de goederen door de verkoper worden ter beschikking gesteld, tevens vaak een probleem inzake bewijslast in hoofde van de leverancier. Deze laatste is dan afhankelijk van de koper om na de levering het nodige bewijs te verkrijgen dat de goederen België verlaten hebben en naar een
V ALSE V ERVOERSDOCUMENTEN A FGELEVERD DOOR DE A FNEMER In de zaak Teleos Plc e.a. (H.v.J., 27 september 2007, C409/04) verkochten een aantal Britse ondernemingen mobiele telefoons aan een Spaanse vennootschap onder Incoterm voorwaarden “af fabriek”. De plaats van bestemming van deze goederen was op basis van de verkoopscontracten doorgaans Frankrijk. De afnemer van de goederen leverde systematisch na ontvangst van de levering CMR-documenten af. Toen de Britse btw-administratie, na de CMR-documenten aanvankelijk te hebben aanvaard, vaststelde dat deze documenten vals waren omdat het leveringsadres vermeld op de documenten niet correct was of onbestaande transporteurs vermeldden, probeerde zij de Britse btw op deze leveringen na te vorderen bij de betrokken leveranciers. Vooreerst verwijst het Hof van Justitie in haar antwoord naar de definitie van “verzending” vervat in artikel 28 quater, A, sub a van de voormalige Zesde Btw-Richtlijn (huidig artikel 138.1 Richtlijn 2006/112/EG) om te concluderen dat er effectief bewijs verstrekt moet worden dat de goederen naar een andere Lidstaat werden verzonden en dat zij de Lidstaat van vertrek derhalve verlaten hebben. Wie aldus de nodige bewijzen voor de vrijstelling levert mag evenwel, aldus het Hof, niet worden verplicht tot nabetaling van de lokale btw in het land van vertrek van de goederen, wanneer nadien de bewijzen vals blijken te zijn, zonder dat daarbij is aangetoond dat de leverancier betrokken is bij de eventuele fraude én voor zover hij redelijkerwijs alles heeft gedaan om zich ervan te vergewissen niet bij frauduleuze handelingen betrokken te zijn. Het Hof besluit tenslotte dat het bewijs van aangifte van de intracommunautaire verwerving van goederen kan worden beschouwd als een aanvullend, doch niet als een doorslaggevend bewijs van de eraan verbonden vrijgestelde intracommunautaire levering. I
T IMING VAN HET G ELEVERDE B EWIJS In een tweede zaak (H.v.J., 27 september 2007, C-146/05, Collée t. Finanzamt Limburg an der Lahn), had een Duitse concessiehouder met beperkt geografisch afzetgebied voor de verkoop van wagens beroep gedaan op een (fictieve) Duitse tussenpersoon, teneinde de wagens ook buiten Duitsland te kunnen verkopen. Wanneer de Duitse fiscus de btw-aftrek in hoofde van deze tussenpersoon weigert wegens het rapporteren van fictieve leveringen, corrigeert
Nieuwsbrief December 2007
de Duitse concessiehouder de facturenstroom en reikte zelf een factuur uit aan de afnemers in het buitenland. De Duitse belastingdienst weigert vervolgens de vrijstelling voor intracommunautaire levering van goederen in hoofde van de concessiehouder, om de reden dat het bewijs van de vrijstelling niet onmiddellijk werd geleverd, niettegenstaande de Duitse wetgeving geen termijn voorziet voor het leveren van dit bewijs. Het Hof van Justitie oordeelt in deze zaak dat het materiële bewijs van de vrijstelling voorrang moet krijgen op de formele vereisten. Wanneer aldus onmiskenbaar blijkt uit de materiële bewijsvoering dat een intracommunautaire levering is verricht, dient de btw-vrijstelling te worden toegekend, ook al is aan bepaalde formele vereisten, zoals de termijn voor bewijslevering, niet voldaan. Het ontbreken van dergelijke formele vereisten zou naar oordeel van het Hof slechts een vrijstelling in de weg kunnen staan wanneer zij het materiële bewijs zouden verhinderen. I
BTW-F RAUDE EN A NDERE F RAUDE Het is weliswaar vaststaande rechtspraak dat frauduleuze belastingplichtigen het gemeenschapsrecht (en dus de toepassing van een btw-vrijstelling voor intracommunautaire levering) niet in hun voordeel kunnen inroepen. Volgens het Hof is dit echter enkel het geval wanneer de frauduleuze handeling gesteld wordt om een ongerechtvaardigd belastingvoordeel te halen. In voormelde zaak Collée werd de fictieve tussenpersoon niet ingeschakeld om een ongerechtvaardigd belastingvoordeel te halen, doch louter met het oog op verkoop buiten het concessiegebied. Dergelijke contractbreuk kan naar oordeel van het Hof niet gelijkgesteld worden met btw-fraude en mag aldus geen reden zijn de belastingplichtige de toepassing van het gemeenschapsrecht te weigeren.
Bovendien mag een vrijstelling terzake niet geweigerd worden wanneer de leverancier, die te goeder trouw is, aangewezen is op valse bewijzen afgeleverd door de afnemer, wanneer hij kan aantonen niets van de fraude te weten of redelijkerwijs had kunnen weten. Dit zal uiteraard steeds een feitenkwestie zijn. De aangifte van intracommunautaire verwerving van goederen door de afnemer in het land van aankomst wordt nu ook als bijkomend bewijs aanvaard voor het verkrijgen van de vrijstelling wegens intracommunautaire levering. Dergelijke elemententen zouden toch enigszins een positieve invloed moeten hebben op de bewijslevering met betrekking tot leveringen “af-fabriek”. Een formele vereiste, zoals de termijn voor het leveren van dit bewijs (mocht deze al in de nationale wetgeving zijn ingeschreven), mag verder de vrijstelling niet in de weg liggen, wanneer deze het leveren van het materiële bewijs van vrijstelling niet verhindert. Tot slot werd in het licht van recente ontwikkelingen inzake wetend of onwetend betrokken geraken bij fraude door het Hof een duidelijk onderscheid gemaakt tussen btw-fraude en andere fraude. Enkel btw-fraude kan desgevallend tot gevolg hebben dat de belastingplichtige zich niet kan beroepen op een communautair recht, zoals het recht op vrijstelling voor de intracommunautaire levering van goederen. Bovenstaande rechtspraak zou derhalve enige doorbraak kunnen betekenen in het versoepelen van de bewijslast van de leverancier van intracommunautaire leveringen van goederen. Het valt echter af te wachten of de Belgische btw-administratie zich hier op korte termijn bij zal aansluiten.
I
V ERPLICHTING TOT HET I NWINNEN VAN I NLICHTINGEN IN DE L IDSTAAT VAN A ANKOMST ? In een derde arrest van 27 september 2007 (H.v.J., 27 september 2007, C-184/05, Twoh International BV t. Staatssecretaris van Financiën) kon een Nederlandse belastingplichtige geen bewijs van verzending voorleggen met betrekking tot een aantal intracommunautaire leveringen. Volgens deze onderneming diende de Nederlandse belastingdienst zelf inlichtingen in te winnen bij de Lidstaat van aankomst van de verzending op basis van de internationale verplichtingen tot wederzijdse bijstand. Het Hof oordeelde echter dat dergelijke regeling een andere finaliteit heeft en dus niet voor doeleinden van bewijs van intracommunautaire handelingen kan worden aangewend en alleszins niet kan dienen om de bewijslast de facto om te draaien. I CONCLUSIE Uit de diverse recente arresten van het Hof van Justitie kunnen volgende principes worden afgeleid. De verantwoordelijkheid voor het bewijs van de intracommunautaire levering van goederen mag niet louter bij de leverancier liggen. Dit opent alleszins een deur om deze verantwoordelijkheid contractueel te verdelen tussen leverancier en afnemer.
Nieuwsbrief December 2007
5
Europees Hof van Justitie veroordeelt tewerkstellingsvoorwaarde in Vlaanderen bij vererving familiale onderneming Vlaanderen kent sinds verscheidene jaren een gunstregime voor de vererving van zogenaamde “familiale ondernemingen” (art 60 bis Wetboek Successierechten). Wanneer aan een aantal voorwaarden op het gebied van onder meer aandeelhoudersschap en tewerkstelling voldaan is (en wanneer de onderneming verder gezet wordt gedurende een aantal jaren na het overlijden) kunnen de erfgenamen de toepassing van een gunstregime vragen, waardoor de aandelen aan 0% vererfd worden. In een recent arrest heeft het Europees Hof van Justitie nu de tewerkstellingsvoorwaarde als discriminerend beschouwd. I DE HUIDIGE REGELING: WELKE ONDERNEMINGEN KOMEN IN AANMERKING? • a) participatievoorwaarde: De wet schrijft allereerst voor dat de aandelen van de vennootschap (gedurende een termijn van minstens 3 jaar voor het overlijden) voor meer dan 50 % in handen moeten zijn van een beperkte kring familieleden (de erflater, zijn/haar echtgeno(o)t/(e), kinderen, kleinkinderen, broers, zussen, …). 6
• b) tewerkstellingsvoorwaarde: Daarnaast moet de onderneming in de 3 jaar die aan het overlijden voorafgaan minstens 5 voltijdse werknemers (of het equivalent daarvan in deeltijdse werknemers) in het Vlaamse gewest in dienst hebben. Wanneer er minder dan 5 werknemers in het Vlaamse gewest zijn tewerkgesteld in deze periode, kan er een proportionele vermindering worden toegekend (wanneer bijvoorbeeld 3 voltijdse werknemers in het Vlaamse gewest tewerkgesteld zijn, zal slechts voor 3/5e of 60% van de aandelen toepassing van het gunsttarief gevraagd kunnen worden). Wanneer er echter wel meer dan 5 werknemers zijn, maar deze tewerkgesteld zijn buiten het Vlaamse gewest, kan niet van de vrijstelling genoten worden en zijn de “gewone” tarieven van de successierechten van toepassing. I ARREST EUROPEES HOF VAN JUSTITIE Net deze laatste voorwaarde, en dan meerbepaald het feit dat tewerkstelling alleen in het Vlaamse gewest zou mogen plaatsvinden, ligt al enige tijd onder vuur. Het Europese Hof van Justitie heeft recentelijk (na een prejudiciële vraag van de rechtbank van eerste aanleg van Hasselt) geoordeeld dat het beperken van de tewerkstellingsvoorwaarde tot het Vlaamse gewest in strijd is met de vrijheid van vestiging vermeld in artikel 43 van het EGverdrag. (H.v.J. 25 oktober 2007)
Volgens de redenering van het Europese Hof mag er namelijk geen onderscheid gemaakt worden tussen een Belgische onderneming met zetel te Gent die 6 werknemers tewerkstelt in Antwerpen en een Nederlandse onderneming die 12 werknemers tewerkstelt in Breda. In beide gevallen moet (uiteraard alleen indien aan alle andere voorwaarden van het gunstregime voldaan is) de toepassing van het 0%-tarief mogelijk zijn. I WELKE GEVOLGEN HEEFT DIT ARREST NU CONCREET? Allereerst heeft het een bindend juridisch effect ten aanzien van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, die de vraag stelde. Algemeen wordt er vanuit gegaan dat de rechtbank in de voorliggende zaak dus geen rekening zal houden met de plaats van tewerkstelling om tot een besluit te komen of het gunstregime al dan niet had moeten worden toegepast. Het gunstregime voor familiale ondernemingen zelf blijft uiteraard onaangetast. Erfgenamen kunnen de toepassing blijven vragen wanneer ze aan alle voorwaarden (inclusief tewerkstelling in het Vlaamse gewest) voldoen. Wanneer aan alle voorwaarden, behalve de lokalisering van het minimum aantal werknemers in het Vlaamse gewest is voldaan, zou de Administratie vanaf nu de toepassing van het gunsttarief niet meer mogen weigeren. Doet ze dit toch, dan zullen de erfgenamen (op basis van bovenstaand arrest) juridische stappen kunnen ondernemen om de beslissing aan te vechten. Voor alle andere Belgische rechtbanken heeft dit arrest immers een zogenaamd “gezag van interpretatie”, wat inhoudt dat rekening moet worden gehouden met de interpretatie die het Hof van Justitie in dit vonnis heeft gegeven met betrekking tot de tewerkstellingsvoorwaarde in artikel 60bis. Wat moet gebeuren met zaken uit het verleden is minder duidelijk. In dossiers waarbij de toepassing van het gunstregime in het verleden effectief aangevraagd en geweigerd werd, lijkt de kans tot (mogelijke) teruggave van teveel betaalde rechten groter dan wanneer (zoals meestal het geval is) de toepassing nooit gevraagd is omdat de erfgenamen wisten dat ze niet aan een van de voorwaarden voldeden. Het valt echter af te wachten hoe de rechtbanken dit arrest zullen interpreteren en toepassen. De Vlaamse overheid heeft voorlopig nog niet gereageerd op de uitspraak, doch het lijkt waarschijnlijk dat de voorwaarde van de plaats van tewerkstelling hetzij volledig achterwege gelaten, hetzij uitgebreid wordt tot de ganse Europese Economische Ruimte (alle E.U. lidstaten, aangevuld met Liechtenstein, IJsland en Noorwegen).
Nieuwsbrief December 2007
Outplacement na het Generatiepact? Nieuwe wijzigingen vanaf 1 december 2007 Voor de werknemers die worden ontslagen vanaf 1 december 2007 zijn er opnieuw belangrijke wijzigingen aan het systeem van outplacement. Deze zijn het gevolg van de wet van 17 mei 2007 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, de nieuwe CAO 82bis van de Nationale Arbeidsraad (algemeen verbindend verklaard met een KB van 3 oktober 2007) en een KB van 21 oktober 2007.
Het recht op outplacement was oorspronkelijk ook niet van toepassing op de werknemers die aan alle voorwaarden voldeden maar die op brugpensioen gingen. Vanaf 1 januari 2007 hebben echter ook de bruggepensioneerden die beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt recht op outplacement. Dit is het geval wanneer zij op brugpensioen gaan in het kader van het activerend beleid bij herstructurering en zij de leeftijd van 58 jaar niet hebben bereikt op het moment van het einde van de oorspronkelijk door de werkgever gegeven opzeggingstermijn of de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding. Vanaf 1 december 2007 wordt deze regeling al vervangen door een nieuwe meer uitgebreide regeling. I 3. … NAAR AANBODVERPLICHTING VANAF 1 DECEMBER 2007
I 1. INLEIDING In het verleden werd outplacement in de praktijk weinig toegepast in verhouding tot de talrijke ontslagen en herstructureringen die zich voordeden. Ook outplacement voor de 45-plussers waarbij deze een individueel afdwingbaar recht hebben tegenover de werkgever (of het stelsel dat eventueel op sectoraal vlak is opgericht via een CAO) indien zij aan bepaalde voorwaarden voldeden, kende weinig belangstelling in de praktijk. Een van de juridische problemen was immers dat de betreffende C.A.O. nr. 82 slechts in werking trad als betrokkene dit vroeg (uiterlijk binnen de twee maanden na het effectief einde van de arbeidsovereenkomst door ontslag van de werkgever). Vele mogelijke genieters van dit recht, waren hiervan niet op de hoogte. Betrokkene was niet verplicht het te vragen en hij werd hiervoor ook niet extra gesanctioneerd als hij het niet vroeg of niet inging op een concreet aanbod van de werkgever inzake outplacement. Nochtans boekt outplacement goede resultaten om sneller een andere gelijkwaardige job te vinden op de arbeidsmarkt en dus ook voor de “oudere” werknemers. I 2. GENERATIEPACT: VAN INFORMATIEPLICHT… Met het Generatiepact is dit alles grondig gewijzigd. De werknemer kan een sanctie oplopen in de werkloosheidsuitkeringen indien hij zijn recht niet tijdig heeft uitgeoefend of niet is ingegaan op een geldig aanbod. Anderzijds zal de werkgever zelf de rechthebbende werknemer op basis van de C.A.O. nr. 82 moeten informeren (best schriftelijk) over zijn recht op outplacement op het moment van de kennisgeving van het ontslag. Dit voor alle kennisgevingen van ontslagen vanaf 4 augustus 2006. Het betreft enkel een wettelijke informatieplicht en niet de verplichting tot een werkelijk aanbod inzake outplacement; dat laatste impliceert immers dat de werkgever al de nodige stappen heeft genomen om een opdracht te geven aan een outplacementkantoor. Uiteraard mag de werkgever op dat moment al een concreet aanbod doen maar hij is hiertoe juridisch dus niet verplicht (tenzij in het kader van het nieuwe activerend beleid bij herstructurering).
Voor de werknemers die worden ontslagen vanaf 1 december 2007 zijn er opnieuw belangrijke wijzigingen aan het systeem van outplacement. Deze zijn het gevolg van de wet van 17 mei 2007 tot uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, de nieuwe CAO 82bis van de Nationale Arbeidsraad (algemeen verbindend verklaard met een KB van 3 oktober 2007) en een KB van 21 oktober 2007. Voortaan zal de werkgever een daadwerkelijk aanbod moeten doen van outplacement aan de ontslagen werknemer (zonder dringende reden) die op dat moment minstens 45 jaar is en ten minste één jaar anciënniteit heeft en die niet op rustpensioen kan gaan. Dit aanbod moet ten laatste gebeuren binnen 15 dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst. Hij moet echter niet spontaan een aanbod doen indien het gaat om: • een werknemer waarvan de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur minder dan de helft is van een voltijdse werknemer; • een ontslagen werknemer die volledig uitkeringsgerechtigde werkloze zou worden en niet beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt. Het gaat hier om bruggepensioneerden maar ook niet-bruggepensioneerden die op het einde van de opzeggingstermijn of de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding ofwel 58 jaar oud zijn ofwel al een beroepsverleden van 38 jaar kunnen aantonen. In al deze gevallen zal de werkgever maar een outplacement moeten aanbieden als en nadat de betrokken werknemer er uitdrukkelijk om heeft verzocht. Nieuw is ook dat het recht op sollicitatieverlof voor de tweede categorie van werknemers voortaan aan die uitdrukkelijke vraag tot outplacement wordt gekoppeld. In de gevallen waar de werknemer zelf aan de werkgever moet vragen dat deze een aanbod doet, moet hij dit uiterlijk doen binnen 2 maanden na de kennisgeving van het ontslag. Het aanbod moet dan gegeven worden binnen de 15 dagen na de datum van dit verzoek.
Nieuwsbrief December 2007
7
I WELKE VOERTUIGEN?
Korting op factuur: autovoertuigen De programmawet van 27 april 2007 (B.S. van 08.05.2007) introduceert milieuvriendelijke maatregelen voor autovoertuigen, die tot doel hebben de aankoop van CO2 zuinige wagens aan te moedigen. I NIEUWE MAATREGEL De wetgever heeft een nieuwe maatregel ingesteld die bestaat in het verlenen van een korting op factuur voor alle uitgaven die werkelijk zijn betaald om een voertuig in nieuwe staat te verwerven: • met een uitstoot van maximaal 115 gram CO2 per kilometer of • met een dieselmotor, voorzover die motor standaard is uitgerust met een roetfilter, en met een uitstoot van minder dan 130 gram CO2 per kilometer.
Deze maatregel geldt voor nieuwe voertuigen. Onder een “voertuig in nieuwe staat” worden personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik en minibussen verstaan die in het repertorium van de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen worden ingeschreven en nog niet eerder het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving in België of in het buitenland op de datum die voorkomt op de verkoopfactuur van het voertuig. I WIE KOMT IN AANMERKING VOOR DEZE MAATREGEL? De kortingen op factuur worden verleend aan de natuurlijke persoon die het bewuste voertuig aanschaft. Ze worden rechtsreeks verleend door de leverancier bij wie het voertuig wordt aangeschaft.
I BEDRAG VAN DE VERLEENDE KORTING De verleende korting bedraagt: Auto met uitstoot < 115 g CO2/km CO2 uitstoot < 105 g 15% van de aanschaffingswaarde met een maximum van 3,280 EUR (niet geïndexeerd)1
8
Auto met roetfilter (uitstoot < 130 g CO2)
CO2 uitstoot van 105 g tot max.115 g 3% van de aanschaffingswaarde met een maximum van 615 EUR (niet geïndexeerd)2
150 EUR (niet geïndexeerd)3
De korting wordt berekend over de verkoopprijs van het voertuig inclusief BTW. Het BTW-bedrag moet worden berekend over de verkoopprijs vóór het verlenen van de korting op factuur. 1 2 3
Voor het begrotingsjaar 2007 bedraagt dit bedrag 4 270 EUR. Voor het begrotingsjaar 2007 bedraagt dit bedrag 800 EUR. Voor het begrotingsjaar 2007 bedraagt dit bedrag 200 EUR.
I IN DE PRAKTIJK
I
I
B IJZONDERE VERMELDINGEN OP FACTUREN Om in aanmerking te komen voor terugbetaling van de aan de consument verleende korting moet de leverancier op de verkoopfactuur van een propere auto met een geringe CO2 uitstoot of een roetfilter verklaren dat het voertuig voldoet aan de vereiste voorwaarden. Bovendien moet de leverancier de volgende stukken ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën: • de factuur voor de verkoop van het voertuig waarvoor de korting wordt aangevraagd, • het bewijs van betaling van het op deze factuur vermelde bedrag.
A ANVRAAG TOT TERUGBETALING De aanvraag tot terugbetaling van de korting wordt door de leverancier gedaan met behulp van het formulier dat te vinden is op de site www.minfin.fgov.be (rubriek “Propere voertuigen” - “Formulier”) en kan elektronisch naar de bevoegde dienst worden verzonden (
[email protected]). De aanvraag kan tevens per post worden ingediend bij de dienst en wel op het onderstaande adres: Dienst Terugbetaling Uitgaven Milieuvriendelijke Voertuigen North Galaxy – Toren A - 18de verdieping Koning Albert II–laan, 33 – bus 41- B-1030 Brussel.
Nieuwsbrief December 2007
I
D E BESLISSING TOT TERUGBETALING De beslissing inzake aanvragen tot terugbetaling van de korting wordt genomen door de ontvanger der belastingen van de dienst “Belastingen Auto’s Brussel” of de door hem gedelegeerde ambtenaar. Deze beslissing moet de leverancier uiterlijk bij het verstrijken van de 3de maand die volgt op die waarin de aanvraag is ingediend, worden medegedeeld. In geval van laattijdige terugbetaling heeft de leverancier recht op de wettelijke interest, berekend per kalendermaand. I
H ERZIENING
VAN EEN BESLISSING TOT TERUGBE -
TALING
De beslissing tot terugbetaling kan in 3 gevallen door de ambtenaar worden herzien: • indien blijkt dat het voertuig niet voldoet aan de voorwaarden die vereist zijn om voor de maatregel in aanmerking te komen; • indien er sprake is geweest van fraude; • indien de beslissing is genomen op grond van documenten of verklaringen die later onwaar of onjuist zijn gebleken. De beslissing tot herziening moet uiterlijk bij het verstrijken van het 3de kalenderjaar dat volgt op de datum van de oorspronkelijke beslissing tot terugbetaling worden genomen. Indien de terugbetaling al heeft plaatsgevonden, moet de leverancier het eerder ontvangen bedrag, vermeerderd met de wettelijke interest berekend per kalendermaand, terugstorten ten voordele van de Schatkist. Deze interest begint te lopen vanaf de eerste dag van de maand waarin de terugbetaling plaatsvindt, ten voordele van de FOD Financiën. I SANCTIE Alle inbreuken op de bepalingen houdende regeling van deze maatregelen aangaande de korting op factuur worden bestraft met een administratieve boete die ten hoogste het dubbel bedraagt van de toegekende of toe te kennen korting of terugbetaling. I INWERKINGTREDING Al deze maatregelen zijn van toepassing op uitgaven gedaan vanaf 1 juli 2007.
O PMERKING Voor dieselvoertuigen die zijn uitgerust met een roetfilter blijft de maatregel van kracht tot en met 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar in hetwelk de Europese Commissie de verplichting invoert dat alle modellen standaard moeten worden uitgerust met een roetfilter.
IAS 8 Vermeldingen van standaarden en interpretaties die nog niet van toepassing zijn, en het gevolg van de EU bekrachtiging. I ACHTERGROND IAS 8.30 zet de vereisten uiteen om toelichting te verstrekken omtrent nieuwe standaarden en interpretaties die (1) reeds uitgevaardigd zijn (2) nog niet van kracht zijn en (3) nog niet werden toegepast door de entiteit zelf. IAS 8.31 Bij de naleving van alinea 30 dient een entiteit de volgende informatie te verschaffen: (a) de naam van de nieuwe standaard of interpretatie; (b) de aard van de aanstaande wijziging of wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving; (c) de datum met ingang waarvan de toepassing van de standaard of de interpretatie vereist wordt; (d) de datum met ingang waarvan de entiteit voornemens is de standaard of interpretatie voor het eerst toe te passen; en (e) hetzij: (i) een bespreking van de verwachte impact van de eerste toepassing van de standaard of de interpretatie op de jaarrekening van de entiteit; of (ii) indien die impact niet bekend of redelijkerwijs inschatbaar is, een mededeling van deze strekking De vereisten onder IAS 8 gelden voor alle standaarden en interpretaties die zijn uitgevaardigd door het IASB, maar de standaard maakt geen verwijzing naar het bekrachtigingproces van de Europese Unie. Dit laatste proces kan echter 6 tot 9 maanden duren navolgend op de uitvaardiging van een nieuwe standaard of interpretatie door het IASB. Als gevolg hiervan, zijn er vragen gerezen over welke standaarden toegelicht dienen te worden; betreft het hier alle uitgevaardigde maar nog niet aanvaarde standaarden of betreft het enkel deze die door de EU bekrachtigd zijn? Wij zijn de mening toegedaan dat de entiteiten toelichting dienen te verstrekken omtrent alle standaarden en interpretaties die reeds uitgevaardigd zijn door het IASB, maar die de entiteiten nog niet hebben toegepast. Daarenboven zou een korte beschrijving van de status van de EU bekrachtiging aan de toelichting moeten worden toegevoegd. I VEREISTEN Voorbeelden van dergelijke toelichtingen zijn beschikbaar voor onze klanten en relaties. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat deze vermelding moet aangepast en bijgewerkt worden tot op moment van goedkeuring van de jaarrekening in functie van de omstandigheden van de entiteit en de status van de EU bekrachtiging. Indien mogelijk dient eveneens de financiële impact
Nieuwsbrief December 2007
9
gekwantificeerd te worden. (Voor actuele informatie omtrent EU bekrachtigingen kan men op de website http://www.efrag.org het volgende document raadplegen: “Endorsement Status Report” In praktijk wordt deze toelichting hetzij als deel van of hetzij onmiddellijk na de waarderingsregels opgenomen. De omvang van de toelichting dient dermate aangepast te worden dat de nadruk gelegd wordt op rubrieken waar men verwacht dat de nieuwe vereisten een impact zullen hebben op het gerapporteerde resultaat. Een mogelijke oplossing bestaat erin de toelichting op te splitsen in enerzijds standaarden en interpretaties die een effect hebben op het gerapporteerde resultaat of de financiële positie van de onderneming en anderzijds deze die geen impact zullen hebben. I VEREISTE ACTIE Entiteiten die hun jaarrekening opstellen in overeenstemming met IFRS (EU aangenomen of andere) moeten zich ervan vergewissen dat zij adequate en bijgewerkte vermeldingen publiceren over IFRS standaarden en IFRIC interpretaties die in de toekomst zullen worden aanvaard. I EU BEKRACHTIGING: EEN LEIDRAAD VOOR EERDERE TOEPASSING
10
tend zijn dan wat het geval zou zijn geweest indien de entiteit gewacht had tot de bekrachtiging van de interpretatie. I STATUS VAN DE EU-BEKRACHTIGING Entiteiten gevestigd in landen van de Europese Unie die rapporteren in overeenstemming met EU bekrachtigde IFRS standaarden kunnen enkel IFRS standaarden en IFRIC interpretaties toepassen indien het bekrachtigingproces afgerond is op datum van de goedkeuring van hun jaarrekening. Ter informatie vermelden wij dat de volgende standaarden en interpretaties nog niet bekrachtigd werden door de Europese Unie op datum van redactie van deze nieuwsbrief: • IFRS 8 Operating segments; • IFRIC 12 Service Concession Arrangements; • IFRIC 13 Customer Loyalty Programmes; • IFRIC 14 IAS 19- The limit on a Defined Benefit Asset, Minimum Funding Requirements and their Interaction; • Amendments to IAS 23 Borrowing Costs; and • Amendments to IAS 1 Presentation of financial Statements – a Revised Presentation.
Entiteiten die EU aanvaarde IFRS standaarden hanteren, moeten vóór effectieve toepassing ervan overwegen of een standaard formeel bekrachtigd is door de EU. In principe ligt de “effectieve” datum voor de toepassing van een IFRS standaard dermate ver in de toekomst dat de standaard reeds bekrachtigd is vooraleer de toepassing ervan verplicht wordt. Echter, indien een nieuwe standaard of interpretatie eerder toegepast wordt bestaat de kans dat deze nog niet bekrachtigd is vóór goedkeuring van de jaarrekening. Een nieuwe standaard of interpretatie die niet bekrachtigd is, kan worden toegepast door een entiteit die rapporteert volgens EU-bekrachtigde IFRS standaarden enkel wanneer deze consistent is met de bestaande bekrachtigde standaarden en enkel indien deze in overeenstemming is met IAS 8 paragraaf 10, die vereist dat waarderingsregels relevant en betrouwbaar moeten zijn. In praktijk betekent dit dat: • een niet-bekrachtigde nieuwe standaard die een bestaande standaard vervangt, waarschijnlijk niet kan worden toegepast. De nieuwe standaard zal in dit geval normaliter tegenstrijdig zijn met de bestaande te vervangen standaard. • Een niet-bekrachtigde nieuwe standaard die een onderwerp omvat die nog niet door een bestaande standaard werd behandeld, kan toegepast worden zolang deze niet tegenstrijdig is met bestaande standaarden. Een IFRIC met betrekking tot de interpretatie van een bekrachtigde IFRS standaard kan normaal gezien eerder toegepast worden alhoewel de voordelen en modaliteiten van een overgangsmaatregel niet benut kunnen worden. Hierdoor kan een eerdere toepassing meer belas-
Nieuwsbrief December 2007
1. BDO Atrio Seminarie Tax and Legal Update 2008 BDO Atrio AuditorsAccountantsAdvisors
De onderwerpen die aan bod zullen komen zijn : - de ruling in de praktijk - nieuw fiscaal regime firmawagens - fiscale en sociale update. Q
Onze Troeven Integriteit
NEDERLANDSTALIGE SEMINARIES:
11 februari 2008 (BDO Atrio Brussel)
Crowne Plaza, Da Vincilaan 4 1831 Brussel-Diegem
18 februari 2008 (BDO Atrio Gent)
Auberge du Pêcheur, Pontstraat 41, 9831 Sint-Martens-Latem (Deurle)
19 februari 2008 (BDO Atrio Antwerpen)
San Marco Village, Boomsesteenweg 31 2627 Schelle
25 februari 2008 (BDO Atrio Hasselt)
Radisson SAS Hotel Hasselt, Torenplein 8, 3500 Hasselt
26 februari 2008 (BDO Atrio Roeselare)
Ter Eeste, Spanjestraat 133 8800 Roeselare
Q
Nabijheid Q
Pragmatische aanpak Q
Q
Sterk internationaal netwerk
FRANSTALIGE SEMINARIES:
3 maart 2008 (BDO Atrio Waver)
CERCLE du Lac, Terrasse de l’Aula 4 1348 Louvain La Neuve
4 maart 2008 (BDO Atrio Namen)
Cercle de Wallonie Avenue de la Vecquée 21 5000 Namur
10 maart 2008 (BDO Atrio Luik)
Rue Waucomont 51 4651 Battice
17 maart 2008 (BDO Atrio Brussel)
Crowne Plaza, Da Vincilaan 4 1831 Brussel-Diegem
2. BDO Atrio International Tax Seminar 2008 De onderwerpen die aan bod zullen komen zijn : - transfer pricing - ruling in internationale transacties - cross border herstructurering. Q
ENGELSTALIG SEMINARIE:
21 april 2008 (BDO Atrio Brussel)
Crowne Plaza, Da Vincilaan 4 1831 Brussel-Diegem
Aanvang seminarie 16U30 Er zal nog een officiële uitnodiging volgen voor deze seminaries. Indien u zich alvast wilt aanmelden kan dat via het volgende e-mailadres:
[email protected]
www.bdo.be
Worldwide number five
Q
Number one for you
BDO International is a world wide network of public accounting firms, called BDO Member Firms, serving international clients. Each BDO Member Firm is an independent legal entity in its own country.
Q
Flexibiliteit
BDO International is a world wide network of public accounting firms, called BDO Member Firms, serving international clients. Each BDO Member Firm is an independent legal entity in its own country.
BDO Atrio
AuditorsAccountantsAdvisors
BDO Atrio Antwerpen Uitbreidingstraat, 66 bus 13 2600 Antwerpen Tel.: +32 (0) 3/230.58.40 Fax: +32 (0) 3/218.45.15
[email protected]
BDO Atrio Luik Rue Waucomont, 51 4651 Battice Tel.: +32 (0) 87/69.30.00 Fax: +32 (0) 87/67.93.58
[email protected]
BDO Atrio Brussel The Corporate Village - Da Vincilaan 9 - Box E.6 Elsinore Building - 1935 Zaventem Tel.: +32 (0) 2/778.01.00 Fax: +32 (0) 2/771.56.56
[email protected]
BDO Atrio Namen Rue Camille Hubert, 1 5032 Les Isnes Tel.: +32 (0) 81/20.87.87 Fax: +32 (0) 81/20.14.14
[email protected]
BDO Atrio Gent Guldensporenpark, 14 9820 Merelbeke Tel.: +32 (0) 9/210.54.10 Fax: +32 (0) 9/232.43.40
[email protected]
BDO Atrio Roeselare Ter Reigerie, 7 bus 3 B-8800 Roeselare Tel.: +32 (0) 51/26.08.40 Fax: +32 (0) 51/24.10.89
[email protected]
BDO Atrio Hasselt Kuringersteenweg, 304 3511 Hasselt Tel.: +32 (0) 11/28.60.60 Fax: +32 (0) 11/28.52.78
[email protected]
BDO Atrio Waver Rue de Genval, 20 1301 Bierges Tel.: +32 (0) 2/656.01.90 Fax: +32 (0) 2/656.01.99
[email protected]
www.bdo.be I
[email protected]
De opgenomen informatie in deze Nieuwsbrief heeft een signalerend en globaal karakter en is niet bedoeld als beroepsmatig advies. Onze adviseurs houden zich ter beschikking om verdere adviezen en acties terzake met u uit te werken. Wenst u deze Nieuwsbrief voortaan ook electronisch te ontvangen, dan kan u ons contacteren via
[email protected]. U vindt onze Nieuwsbrief eveneens op www.bdo.be. Ook Frans-, Engels- en Duitstalige versies zijn beschikbaar. V.U. Werner Lapage, p/a The Corporate Village - Da Vincilaan 9 Box E.6 - Elsinore Building - 1935 Zaventem.