Nieuwsbrief BDO Atrio AuditorsAccountantsAdvisors
Maart 2009 Jaargang 20 1 Aanbevelingen voor uw bedrijf na de zaak “Cobelfret”. 2 Wijziging Tweede Richtlijn ter modernisering van het vennootschapsrecht. 4 Tijdelijke uitbreiding 6% tarief in de bouwsector. 4 Verlenging van de proceduretermijnen. 5 De nieuwe sociale balans-Registratie van al uw opleidingen? 5 VAT PACKAGE (B2C). 7 Verplichte oprichting auditcomité in genoteerde vennootschappen. 8 IFRS en MKB: geen gemakkelijk huwelijk? 9 BDO Atrio Seminarie: International Tax & Legal Update 2009
Aanbevelingen voor uw bedrijf na de zaak “Cobelfret” Het Belgische stelsel van aftrek van ‘definitief belaste inkomsten’ (DBI) werd in februari strijdig verklaard met de Europese Moederdochterrichtlijn (Richtlijn van 23 juli 1990) door het Europees Hof van Justitie. De door België niet-correcte implementering van de Richtlijn werd bevestigd in het arrest ‘Cobelfret’ inzake DBIoverschotten (H.v.J. 12 februari 2009, nr. C-138/07). Deze uitspraak maakt het voor tal van Belgische bedrijven mogelijk om de vaak aanzienlijke maar tot nu toe niet aftrekbare DBI-overschotten, vooralsnog toch te benutten. ■ Moeder-dochterrichtlijn De bedoeling van de Europese Moeder-dochterrichtlijn is de vrijstelling van belasting van winstuitkeringen tussen dochter- en moedervennootschappen die in de Europese Unie gevestigd zijn. De lidstaat waar de moeder gevestigd is, dient zich te onthouden van verdere belasting op de ontvangen dividenden. Deze niet-belasting kan ofwel gebeuren via ‘vrijstelling’ van de ontvangen dividenden, ofwel via ‘verrekening’ van de belasting die de dochter heeft betaald met de belasting die de moeder verschuldigd is. ■ DBI-regeling België heeft geopteerd voor de vrijstellingsmethode, en voerde hiertoe de DBI-regeling in. Deze regeling bestaat erin dat de ontvangen dividenden eerst worden opgenomen in de belastbare basis van de moedervennootschap. Daarna mogen zij ten belope van 95% terug worden afgetrokken van de belastbare winst voor zover er na aftrek van andere vrijgestelde winsten een positief saldo overblijft voor het betrokken belastbare tijdperk. België hanteert deze vrijstellingsmethode op identieke wijze voor Belgische dividenden.
De problematiek omtrent dit DBI-stelsel is inmiddels voldoende gekend. De DBI-aftrek wordt beperkt tot het fiscale resultaat dat overblijft na de zogenaamde ‘derde bewerking’. Dit betekent dat de DBI-aftrek slechts toepasbaar is op het fiscale resultaat na de compensatie van bepaalde andere vrijgestelde winsten. Het niet-gebruikte saldo van de DBI-aftrek is onoverdraagbaar naar de volgende belastbare tijdperken, en gaat dus verloren in geval van geen of onvoldoende winst. ■ Arrest ‘Cobelfret’ De zaak ‘Cobelfret’ betreft de Belgische vennootschap Cobelfret NV, die dividenden ontving van haar Europese dochtermaatschappijen voor de aanslagjaren 1992 tot en met 1998. De dividenden kwamen in aanmerking voor de DBI-aftrek, maar Cobelfret beschikte over onvoldoende belastbare winst en kon daardoor geen aanspraak maken op de volledige DBI-aftrek. Dit DBI-overschot kon niet overgedragen worden naar de volgende jaren. Cobelfret verdedigde al eerder met succes de strijdigheid van het Belgische DBI-regime met de Moederdochterrichtlijn voor de rechtbank van eerste aanleg (Rb. Antwerpen, 16 december 2005). Nadien werd de zaak door het Hof van Beroep te Antwerpen doorverwezen naar het Europees Hof van Justitie. Intussen heeft ook het Europees Hof zich uitgesproken tegen de Belgische fiscale regeling die voor verlieslatende moederbedrijven de mogelijkheden beperkt om buitenlandse dividenden van dochterondernemingen af te trekken. In het arrest wordt door het Hof van Justitie aangegeven dat de vrijstellingsmethode als ‘onvoorwaardelijk’ moet worden beschouwd. De Belgische wetgeving voegt echter een voorwaarde toe, namelijk dat de moedermaatschappij over een voldoende hoog winstsaldo moet beschikken om de ontvangen dividenden ten belope van 95% te kunnen aftrekken. Bijgevolg oordeelde het Hof de DBIregeling als onverenigbaar met het doel en de bewoordingen van de Richtlijn.
Nieuwsbrief Maart 2009
1
Het Hof van Justitie besliste dat het arrest ‘Cobelfret’ een retroactieve kracht zal hebben. Dit betekent dat belastingplichtigen de terugbetaling van onterecht gevestigde belastingen, of de aftrek van DBI-overschotten kunnen vragen. Hiervoor kan in principe teruggegaan worden tot de datum van de inwerkingtreding van de Richtlijn (1 januari 1992), mits inachtneming van de verjaringsregels waarin het Belgische recht voorziet. ■ Welke devidenden worden geviseerd? Zoals in een vorige editie van onze Nieuwsbrief reeds aangekaart, worden naar onze mening niet alleen de dividenden uit andere lidstaten geviseerd, maar ook deze afkomstig uit Belgische dochters (op grond van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel). Voor dividenden afkomstig uit derde landen is het nog even afwachten op een beslissing van het Europees Hof in de KBC-zaak. ■ Consequenties van het arrest Zelfs bij gebrek aan een wetswijziging, kan uit dit arrest worden afgeleid dat, vanaf 2009, iedere vennootschap de overdraagbaarheid van nieuwe DBI-overschotten in de aangifte kan verwerken. Indien het aangifteformulier niet wordt aangepast, kan de verwerking gebeuren door hetzij een verhoging van de begintoestand van de reserves met het bedrag aan niet-genoten DBI-aftrek, hetzij door het DBI-overschot toe te voegen aan de fiscaal overdraagbare verliezen.
2
Aangezien het Hof de uitwerking van het arrest niet heeft beperkt in de tijd, bespreken we hieronder enkele typegevallen, waarbij in het verleden opgebouwde DBIoverschotten alsnog kunnen worden ingeroepen. Indien de bezwaartermijn van 6 maanden nog niet verstreken is, kunnen vennootschappen een bezwaarschrift indienen om de DBI-overschotten uit het verleden op te eisen. Voor vennootschappen die reeds actie ondernomen hebben (bezwaarprocedure of gerechtelijke procedure), zal de Belgische Staat zich moeten neerleggen bij de uitspraak van het Hof van Justitie en deze op correcte wijze implementeren. Indien vennootschappen nog een bezwaarprocedure hebben lopen in verband met andere zaken, kan het bezwaar uitgebreid worden met een verzoek tot volledige aftrek van de DBI-overschotten.
Wijziging Tweede Richtlijn ter modernisering van het vennootschapsrecht Het Koninklijk Besluit van 8 oktober 2008, gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 30 oktober 2008, tot wijziging van het wetboek vennootschappen heeft de gewijzigde “Tweede Vennootschapsrichtlijn” (“Richtlijn 2006/68/EG”) omgezet in Belgisch recht. Ingevolge gewijzigde marktontwikkelingen waren een aantal bepalingen uit deze richtlijn (die oorspronkelijk dateert uit 1977) achterhaald geraakt, waardoor aanpassingen zich opdrongen om het concurrentievermogen van Europese bedrijven te vrijwaren. Verwacht wordt dat deze nieuwe regels een belangrijke stimulans kunnen geven aan o.m. de overnamemarkt, wat welgekomen is in tijden van financiële crisis en schaarste op de kredietmarkt. We bespreken hierna kort de belangrijkste wijzigingen die voormeld KB heeft aangebracht aan de bestaande bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. De wijzigingen zijn in werking getreden op 1 januari 2009.
■ Vereenvoudiging procedure inbreng in natura en quasi-inbreng Bij een inbreng in natura of quasi-inbreng diende tot voor kort steeds een verplicht controleverslag door een bedrijfsrevisor te worden opgesteld om een discrepantie tussen het werkelijk vermogen van de vennootschap en de schijnbare waarde van het kapitaal te voorkomen. Sinds 1 januari kan in drie gevallen deze verplichte controle achterwege gelaten worden. a )
effecten of geldmarktinstru -
Een inbreng in natura van effecten of geldmarktinstrumenten die worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers van de drie maanden voorafgaand aan de inbreng behoeven niet langer een revisoraal verslag. b )
Na het verstrijken van de bezwaartermijn, dient er beroep te worden gedaan op de procedure van ambtshalve ontheffing. Het ligt het meest voor de hand om de ontheffing van ambtswege te vragen op grond van het hierboven besproken arrest van het Hof van Justitie dat als “nieuw feit” kan gelden. Een ambtshalve ontheffing kan thans aangevraagd worden binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd. Vennootschappen die in een verliessituatie verkeren, en de overgedragen verliezen als gevolg van DBIoverschotten nog niet hebben geclaimd in hun aangifte, kunnen hun fiscaal overdraagbare verliezen aanvullen met de door hen opgebouwde DBI-overschotten. Zij kunnen zich hiervoor beroepen op de rechtspraak inzake aftrekbaarheid van fiscale verliezen, waarin is geoordeeld dat de aftrek van vorige beroepsverliezen geenszins afhankelijk is van de vermelding van deze verliezen in een rechtsgeldige aangifte (Antwerpen, 24 juni 2008).
“ verhandelbare menten ”
“ andere delen ”
reeds gewaardeerde vermogensbestand -
Wanneer vermogensbestanddelen (andere dan de bovenvermelde effecten en geldmarktinstrumenten) worden ingebracht welke reeds eerder door een bedrijfsrevisor gewaardeerd werden, mag de verplichte controle eveneens worden achterwege gelaten op voorwaarde dat deze waardering niet ouder is dan zes maanden. c )
“ andere
vermogensbestanddelen waarvan de
waarde kan worden afgeleid uit de geauditeer de jaarrekening van het voorafgaande boek jaar ”
Deze laatste uitzondering kan bijgevolg niet ingeroepen worden door Belgische vennootschappen waar geen commissaris is aangeduid.
Nieuwsbrief Maart 2009
Echter, ingeval van nieuwe bijzondere omstandigheden, die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van inbreng, kan het bestuursorgaan van de vennootschap het initiatief nemen om (op haar verantwoordelijkheid) over te gaan tot herwaardering. In voorkomend geval gelden dan opnieuw de normale regels voor inbreng in natura en zal een revisoraal verslag noodzakelijk zijn. Indien een inbreng in natura of quasi-inbreng gebeurt zonder revisoraal verslag, dient echter wel steeds een verklaring opgesteld te worden en binnen de maand na de datum van effectieve inbreng neergelegd te worden ter griffie van de bevoegde rechtbank van koophandel (de publicatie in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad is beperkt tot de mededeling van de neerlegging, de verklaring zelf dient niet gepubliceerd te worden). Deze verklaring dient de volgende gegevens te bevatten: • een beschrijving en waarde van de ingebrachte vermogensbestanddelen • de herkomst van de waarde en de gebruikte waarderingsmethode • een verklaring dat er zich – ten opzichte van de oorspronkelijke waardering - geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan • een verklaring dat de waarde van de ingebrachte vermogensbestanddelen ten minste overeenkomt met de nominale of fractiewaarde (of het agio) van de –tengevolge van de inbreng – nieuw uit te geven effecten overeenstemt
De financiële bijstand is weliswaar onderworpen aan een aantal voorwaarden. • Het toekennen van de financiële bijstand gebeurt onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Deze moet erop toezien dat de financiële bijstand wordt toegekend tegen marktconforme voorwaarden. Tevens moet het bestuursorgaan ook de kredietwaardigheid van iedere betrokken tegenpartij “nauwgezet” onderzoeken. • Het bestuursorgaan dient een verslag op te stellen waarin de redenen voor de verrichting worden uiteengezet, de risico’s van de verrichting op de solvabiliteit en liquiditeit van de vennootschap, alsook de prijs en de voorwaarden waartegen de verrichting en verwerving van de aandelen gebeurt. Bovendien dient dit verslag integraal gepubliceerd te worden in het Belgisch Staatsblad. • De algemene vergadering dient tenslotte voorafgaandelijk de verrichting met een 3/4e meerderheid goed te keuren. • Het bedrag van de financiële bijstand dat kan worden verstrekt is beperkt tot middelen die ook in aanmerking zouden komen voor een dividenduitkering. Met andere woorden, de verleende financiële bijstand mag er niet toe leiden dat het netto-actief van de vennootschap zou dalen onder het bedrag van het gestorte, of indien dit hoger is, het opgevraagde kapitaal, vermeerderd met alle reserves die volgens de wet of de statuten niet mogen worden uitgekeerd. • De vennootschap neemt op de passiefzijde van de balans een onbeschikbare reserve op ten belope van de totale financiële bijstand.
■ Versoepeling procedure inkoop eigen aandelen Ook de voorwaarden voor de inkoop van eigen aandelen werd aanzienlijk versoepeld: • De duur van de machtiging door de algemene vergadering aan de raad van bestuur om over te gaan tot inkoop van eigen aandelen mag vanaf heden maximaal 5 jaar bedragen (in plaats van de vroegere 18 maanden). • Het percentage van de aandelen dat maximaal mag worden aangehouden door de vennootschap werd opgetrokken van 10% tot 20% van het totale geplaatste kapitaal. ■ Versoepeling van de regels inzake financiële steunverlening bij overname Tenslotte werd ook het absolute verbod op het verlenen van financiële bijstand door de vennootschap in geval van verkrijging van aandelen van de vennootschap door een derde opgeheven. Met ingang van 1 januari 2009 is het dan ook toegelaten dat een bedrijf waarvan de aandelen worden overgenomen zelf een deel van de financiering draagt of bepaalde zekerheden (bijvoorbeeld een hypotheek, …) stelt in het voordeel van de derde verkrijger.
Nieuwsbrief Maart 2009
3
■ Sociale huisvesting
Tijdelijke uitbreiding 6% tarief in de bouwsector Zoals reeds aangekondigd in de pers, zijn de tijdelijke uitbreidingen vanaf 1 januari 2009 tot 31 december 2009 van het 6% btw-tarief in de bouwsector in het kader van het economisch herstelplan, officieel van kracht geworden (KB van 10 februari 2009, B.S. 13 februari 2009).
Het huidige tarief (onder bepaalde voorwaarden reeds 12% ipv 21%) wordt verlaagd naar 6% (enkel voor het jaar 2009) voor: • levering en werken in onroerende staat voor gebouwen voor sociale huisvesting (sociale woningen, bejaardentehuizen, psychiatrische instellingen,...) • verbouwingswerken aan woningen voor huisvesting van o.a. bejaarden, leerlingen,... maar nu ook psychiatrische verzorgingtehuizen
■ Aankoop/oprichting van nieuwbouwwoning Het verlaagd tarief van 6% is van toepassing op een schijf van 50.000,00 EUR excl. BTW, wat neerkomt op een maximum voordeel van 7.500,00 EUR, voor de volgende handelingen: • werken in onroerende staat met als voorwerp de oprichting van een gebouw; deze werken moeten worden uitgevoerd door een geregistreerd aannemer; • verkopen van nieuwe gebouwen door bouwpromotoren of door toevallige btw-belastingplichtigen; • vestiging, overdrachten en wederoverdracht van zakelijke rechten op nieuwe gebouwen.
4
Het verlaagd tarief is enkel van toepassing voor woningen die uitsluitend of hoofdzakelijk voor privé-doeleinden worden bestemd. Bovendien moet de bouwheer of de koper er zijn domicilie vestigen tot 31 december van het vijfde jaar volgend op het jaar van de eerste ingebruikneming. Dit verlaagd tarief is een tijdelijke maatregel die slechts kan worden ingeroepen voor handelingen waarvan het tijdstip waarop de btw opeisbaar wordt, (bij voltooing van de werken of als er daarvóór een betaling wordt gedaan of een factuur wordt uitgereikt) zich voordoet vóór de eerste ingebruikneming van het gebouw en uiterlijk op 31 december 2009. Uiteraard moeten de nodige formaliteiten worden gerespecteerd, die verschillen naargelang het handelt om de oprichting van een nieuwbouw, dan wel om de verkoop ervan. Het betreft ondermeer het indienen van een verklaring bij het bevoegde btw-controlekantoor. Tevens moet de factuur van de aannemer of de verkoper een aantal specifieke vermeldingen bevatten. De toepasselijke formulieren zijn inmiddels beschikbaar op Finform. ■ Afbraak en wederopbouw van privéwoning Het reeds bestaande verlaagde tarief van 6% voor werken in onroerende staat die betrekking hebben op afbraak en daarmee gepaard gaande heropbouw wordt uitgebreid tot het volledige grondgebied (en niet langer tot 32 grote steden). De overige voorwaarden blijven behouden, zoals ondermeer de voorwaarde dat het gebouw na de heropbouw uitsluitend of hoofdzakelijk voor privé-bewoning moet worden bestemd en dat de werken moeten worden uitgevoerd door een geregistreerd aannemer.
Verlenging van de proceduretermijnen Ingevolge de Programmawet van 22 december 2008 ( B.S. 29 december 2008), werd er op fiscaal vlak o.a. een betere fraudebestrijding in het vooruitzicht gesteld. Anderzijds wordt de termijn waarbinnen de belastingplichtige een ontheffing van belastingen kan vragen verlengd. ■ Fraude bestrijding: Hierna vindt u de belangrijkste aanpassingen op het vlak van procedure inzake inkomstbelastingen en btw: • Indien de belastingplichtige een in artikel 354 §1 W.I.B. opgesomde inbreuk heeft begaan (geen of laattijdige aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting gebaseerd op de correct ingediende aangifte) en dit ‘met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden’ bedroeg de aanslagtermijn voorheen 5 jaar (vanaf 1 januari van het aanslagjaar). Vanaf 29 december 2008 werd deze termijn verlengd tot 7 jaar. In de praktijk beschikt de fiscus voor aanslagjaar 2009 (boekjaar per 31/12/2008) in een fraudezaak aldus tot en met 31 december 2015 om een bijkomende aanslag te vestigen, maar ook retroactief tot en met aanslagjaar 2004. • In navolging van de eerste aanpassing, werd bij fraude de onderzoekstermijn eveneens naar 7 jaar gebracht (in tegenstelling tot 5 jaar voorheen – zie art. 333, 3de lid WIB). De voorwaarde van voorafgaandelijke kennisgeving en motivatie door de fiscus aan de betrokken belastingplichtige blijft bestaan. • Ook op het vlak van btw is een gelijkaardige regeling in werking getreden (artikel 81bis WBTW). De zogenaamde ‘buitengewone’ verjaringstermijn inzake btw werd ook op 7 jaar gebracht indien het een overtreding betreft met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. Hierbij moet de administratie de belastingplichtige eveneens steeds schriftelijk en nauwkeurig op de hoogte brengen van de fraudeaanwijzingen.
Nieuwsbrief Maart 2009
• Gelet op de voormelde aanpassingen werd de bewaringsplicht (artikel 315 W.I.B. e.v.) van boeken en bescheiden, andere documenten en informatie op computersystemen ‘waarop het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld’ verlengd tot 7 jaar na het verstrijken van het belastbare tijdperk, zodat aanslagtermijn, onderzoekstermijn en bewaringstermijnen in geval van fraude gelijklopend zijn. Deze termijn bedroeg in het verleden eveneens 5 jaar. ■ Ambtshalve ontheffing: Anderzijds wordt de termijn voor ambtshalve ontheffing (in het kader van materiële vergissingen, dubbele belasting of nieuwe feiten) verlengd van 3 naar 5 jaar. De termijn begint te lopen vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd. Indien voor aanslagjaar 2008, de belasting wordt gevestigd in 2009 loopt de termijn bijgevolg tot 31 december 2013. Anderzijds heeft men voor aanslagen die gevestigd zijn in 2005, nog tijd tot 31 december 2009 om een verzoek tot ontheffing in te dienen. Genomen beslissingen worden door de fiscus evenwel niet herroepen.
De nieuwe sociale balansRegistratie van al uw opleidingen? Vanaf 1 december 2008 is de vereenvoudigde sociale balans in voege getreden met slechts 3 rubrieken en waarbij deze vooral zal gebruikt worden om de opleidingsinspanningen te meten. Deel 3 van deze vernieuwde sociale balans bevat immers een overzicht van de opleidingsactiviteiten die gevolgd werden door de werknemers en waarvan de kost geheel of gedeeltelijk ten laste is van de werkgever. ■ Ook informele opleidingen Het gaat hierbij niet enkel om de formele opleidingen (ook reeds te melden in de “oude” sociale balans), dit zijn de cursussen en stages die ontwikkeld zijn door lesgevers of sprekers, maar thans ook om de informele opleidingen, dit zijn de vormingsactiviteiten die rechtstreeks betrekking hebben op het werk (zoals training-onthe-job, coaching, zelfstudie,...). Hierbij dient telkens ook de bruto en nettokost, zijnde subsidies en financiële voordelen (voor de informele opleidingen en de initiële beroepsopleidingen is dit enkel de nettokost) geregistreerd te worden. De brutokost omvat niet alleen de kosten rechtstreeks verbonden aan de opleiding (verplaatsingskosten, loonkosten van de deelnemers indien de opleiding tijdens de werkuren gebeurt,verblijfskosten, inschrijvingsgeld of de loonkost van de lesgever indien deze behoort tot het eigen personeel) maar ook de bijdragen en stortingen aan collectieve fondsen die voorzien in opleiding en meestal zijn opgezet op het niveau van het Paritair Comité.
Het is dan ook aan te raden op geregelde tijdstippen de gevolgde opleidingen te registreren en hierbij de volgende gegevens te noteren: per geslacht, het aantal werknemers die de opleiding volgden, het aantal uren van de gevolgde opleiding en de kost van deze opleidingen. ■ Sanctie? Het niet vermelden van alle gevolgde opleidingen in de sociale balans wordt niet bestraft met een specifieke sanctie, maar dit kan wel mee tot gevolg hebben dat een bijkomende RSZ-bijdrage moet betaald worden. De wet betreffende het generatiepact heeft immers bepaald dat wanneer de globale inspanningen inzake opleiding van alle werkgevers uit de privé-sector samen niet minstens 1,9% van de totale loonmassa van die ondernemingen bedragen, de werkgeversbijdrage voor de financiering van het educatief verlof kan verhoogd worden met 0,05% van de jaarlijkse loonmassa voor de ondernemingen behorend tot de sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren.
VAT PACKAGE (B2C) In onze vorige Nieuwsbrief hebben we uw aandacht gevestigd op de nieuwe btw-regels voorvloeiend uit de zogenaamde “VAT Package” zoals deze gelden tussen belastingplichtigen (B2B). Alhoewel er voor dienstprestaties die worden verricht ten behoeve van niet-belastingplichtigen (B2C) de facto eigenlijk niet veel verandert, zijn toch aan aantal punten vermeldenswaardig. Pro memorie, de “VAT Package” omvat een aantal hervormingen inzake: • nieuwe regels inzake de plaatsbepaling voor dienstverrichtingen; • de invoering van een rapporteringssysteem voor grensoverschrijdende dienstverrichtingen binnen de Europese Unie; • invoering van een nieuwe administratieve teruggaafprocedure voor de teruggave van buitenlandse btw binnen de Europese Unie, alsook de maatregelen met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen de verschillende Lidstaten. Voor de plaatsbepaling inzake dienstprestaties wordt met ingang van 1 januari 2010 een onderscheid gemaakt tussen Business-to-Business (B2B) en Business-to-Consumer relaties (B2C). Daar waar dienstprestaties in de toekomst volgens de algemene lokalisatieregel in B2B- relaties gelokaliseerd worden daar waar de dienstontvanger gevestigd is, blijven diensten verricht ten behoeve van niet belastingplichtige afnemers (B2C) gelokaliseerd daar waar de dienstverrichter gevestigd is.
Nieuwsbrief Maart 2009
5
■ Ficties Zoals eveneens toegelicht in onze vorige editie, introduceert de “VAT Package” ook een fictie, waardoor een belastingplichtige die naast het verrichten van belastbare activiteiten ook werkzaamheden verricht die buiten het toepassingsgebied van de btw vallen, voor het geheel van de door hem gestelde handelingen wordt aangemerkt als een belastingplichtige. Zo dient een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die over een btw-identificatienummer beschikt eveneens als een belastingplichtige te worden aanzien voor alle aan hem verleend diensten. Dit heeft als gevolg dat de lokalisatieregels die gelden voor B2B-situaties ook op deze personen dienen te worden toegepast. ■ Uitzonderingsregels Het principe dat de basisregels slechts van toepassing zijn in de mate geen uitzonderingsregel geldt, blijft onveranderd. De uitzonderingen op de hoofdregel worden in de Btw-Richtlijn opnieuw gedefinieerd, alhoewel zij in B2Crelaties in vele gevallen een bevestiging zijn van de huidige regels.
6
Bepaalde diensten worden bij uitzondering op de algemene regel geacht gelokaliseerd te zijn daar waar de dienst effectief gebruikt en genoten wordt en dit ongeacht het btw-statuut van de afnemer. Dit geldt met name ook na 2010 voor: • dienstprestaties die verband houden met onroerend goed: plaats waar het onroerend goed gelegen is; • expertise of materieel werk met betrekking tot roerende goederen: plaats waar de diensten daadwerkelijk worden verricht; • personentransport/(inter)nationaal goederenvervoer (ander dan intracommunautair goederenvervoer): plaats waar het vervoer plaatsvindt, naar verhouding van de afgelegde afstanden; • culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs- en vermakelijkheidsactiviteiten, of soortgelijke activiteiten alsook het verlenen van toegang tot deze activiteiten en hiermee samenhangende diensten: plaats waar de activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden; • restaurant- en traiteurdiensten: plaats waar de diensten materieel worden verricht; • kortdurende verhuur van vervoermiddelen (ten hoogste 30 dagen, 90 dagen voor schepen): plaats waar het vervoermiddel ter beschikking wordt gesteld van de afnemer; • diensten van tussenpersonen: plaats waar de onderliggende handeling wordt verricht. De huidige plaatsbepalingsregels inzake intracommunautair goederenvervoer blijven in B2C-relaties ook na 2010 gelokaliseerd daar waar het vervoer aanvangt. Bepaalde diensten verricht aan niet-belastingplichtige afnemers die buiten de EU gevestigd zijn, worden net zoals in de B2B-transacties gelokaliseerd daar waar de afnemer gevestigd is. Het betreft de diensten die
momenteel omschreven staan in artikel 56 van de BtwRichtlijn: de overdracht of het verlenen van intellectuele eigendomsrechten, reclamediensten, intellectuele dienstprestaties, etc. Echter worden telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten en elektronische diensten met ingang van 1 januari 2015 steeds geacht gelokaliseerd te zijn daar waar de dienstontvanger gevestigd is, ongeacht of dit binnen of buiten de Unie is én ongeacht de plaats van vestiging van de dienstverrichter. Dit in tegenstelling tot de huidige regeling waarbij dergelijke diensten verricht ten behoeve van binnen de Unie gevestigde niet-belastingplichtige afnemers steeds volgens de algemene regel gelokaliseerd worden daar waar de dienstverrichter gevestigd is. Het gevolg van deze plaatsbepalingsregel is dat een dienstverrichter zich voor dergelijke diensten voor btwdoeleinden in principe zou moeten registeren in het land waar de ontvanger van de dienst gevestigd is, teneinde lokale btw aan te rekenen op de gestelde handelingen. Bovendien ontstaat hierdoor tevens een rapporteringsverplichting in dat land. Echter voor telecommunicatiediensten, radio- en televisieomroepdiensten, alsook voor elektronische diensten verricht tussen partijen die binnen de Europese Unie gevestigd zijn voorziet de “VAT Package” in een zogenaamd “éénloket” of “one-stop-shop”-systeem, waardoor de dienstverrichter de nodige btw-formaliteiten kan vervullen in de eigen Lidstaat van vestiging (of voor niet-EU dienstverrichters een EU Lidstaat naar keuze). Volledig nieuwe regels gelden ook voor lange termijn verhuur van vervoermiddelen (andere dan plezierboten) aan niet-belastingplichtigen. In de mate dit vervoermiddel binnen de Unie gebruikt wordt, blijven deze diensten tot 31 december 2012 gelokaliseerd daar waar de dienstverrichter gevestigd is. Met ingang van 2013 worden zij echter gelokaliseerd daar waar de afnemer gevestigd is, zij het zonder toepassing van verlegging van heffing. Het “éénloketsysteem” blijkt hier echter niet van toepassing te zijn. Wij merken hier nogmaals op dat de uitzonderingsregels die specifiek van toepassing zijn op niet-belastingplichtige afnemers niet van toepassing zijn op deze die onder de fictiebepaling gelijkgesteld worden met belastingplichtigen.
■ Concrete Actiepunten De impact van de “VAT Package” mag niet worden onderschat. Wij kunnen nu al ten stelligste aanbevelen na te gaan hoe de bedrijfsprocessen inzake plaatsbepaling en rapportering in uw onderneming omgaan met deze wijzigingen, of uw ERP-systemen nog steeds op een correcte wijze de plaats van de dienst bepalen en of deze de nieuwe rapporteringsverplichtingen aankunnen, en last but not least, de behoefte aan de nodige opleiding van de medewerkers in uw onderneming te beoordelen. Uiteraard staan de leden van het Center of Competence BTW graag tot uw beschikking om u bij al deze vragen te assisteren.
Nieuwsbrief Maart 2009
Verplichte oprichting auditcomité in genoteerde vennootschappen Met de wet van 17 december 20081 heeft België gevolg gegeven aan de omzettingsverplichting van de Europese Richtlijn van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen2. Met ingang van 8 januari 2009 moeten alle genoteerde vennootschappen hierdoor een auditcomité oprichten binnen hun raad van bestuur (artikel 526 bis W.Venn). Alleen voor de zogenaamde genoteerde “kleine” ondernemingen3 is een uitzondering voorzien. Zij dienen geen auditcomité op te richten, maar moeten de taken van het auditcomité laten uitvoeren door de raad van bestuur. Tevens is vereist dat er minstens één onafhankelijk lid in de raad van bestuur zetelt.
• Geen “significante” zakelijke relatie hebben of gehad hebben (direct of indirect) in het voorbije boekjaar met de vennootschap (of met verbonden vennootschappen). We geven daarbij mee dat onafhankelijke bestuurders bij genoteerde vennootschappen die reeds voor de inwerkingtreding van de nieuwe criteria benoemd waren4, maar die niet voldoen aan de nieuwe criteria van 526 W. Venn, nog tot 1 juli 2011 mogen blijven zetelen.
■ De taken van het auditcomité Wat zijn nu de toegewezen taken van het auditcomité? De wet vermeldt5 volgende “minimum”bevoegdheden: • Monitoring van het financiële verslaggevingproces • Monitoring van de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en risicobeheer van de vennootschap • Indien er een interne audit bestaat, monitoring van de interne audit en zijn doeltreffendheid.
■ Samenstelling Het auditcomité moet bestaan uit een aantal niet-uitvoerende leden van de raad van bestuur. Daarbij moet minstens één lid van het auditcomité een onafhankelijk bestuurder (in de zin van artikel 526 ter W. Venn) zijn die tevens moet beschikken over de nodige deskundigheid inzake boekhouding en audit. Deze deskundigheid kan worden aangetoond op basis van een hoger diploma in financiële of economische richting of op basis van een aantal jaren relevante beroepservaring. In elk geval dient bovenvermelde onafhankelijkheid én deskundigheid in het jaarverslag van de raad van bestuur verantwoord te worden (artikel 96 W. Venn). ■ Nieuwe criteria “onafhankelijke bestuurders” De wet voegt in artikel 526 ter W. Venn. tevens een aantal criteria in om de “onafhankelijkheid” van een bestuurder te definiëren (en vervangt daarmee de oude criteria van artikel 524 W. Venn). Het valt daarbij op dat de onafhankelijkheidscriteria aanzienlijk strenger zijn geworden onder de nieuwe wetgeving. We zetten de voornaamste criteria om als onafhankelijk bestuurder beschouwd te kunnen worden hieronder op een rijtje: • Gedurende een periode van 5 jaar geen uitvoerend mandaat in de vennootschap (of verbonden vennootschappen) hebben uitgeoefend en gedurende 3 jaar geen deel hebben uitgemaakt van het leidinggevend personeel. • Niet meer dan 3 opeenvolgende mandaten als nietuitvoerend bestuurder hebben uitgeoefend (met een absoluut maximum van 12 jaar) en geen vergoedingen, … hebben ontvangen van de vennootschap (of verbonden vennootschappen), behalve de tantièmes in het kader van de uitoefening van zijn niet-uitvoerend bestuursmandaat. • Geen 10 % van de maatschappelijke rechten of een categorie aandelen van de vennootschap (direct of indirect via gecontroleerde vennootschappen) bezitten
• Monitoring van de wettelijke controle van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening, inclusief opvolging van de vragen en aanbevelingen geformuleerd door de commissaris of bedrijfsrevisor • Beoordeling en monitoring van de onafhankelijkheid van de commissaris of bedrijfsrevisor (met bijzondere aandacht voor eventueel bijkomend verleende diensten aan de vennootschap). Daarnaast zal het voorstel benoeming (of hernieuwing van de benoeming) van de commissaris die door het bestuursorgaan aan de algemene vergadering wordt gedaan, slechts kunnen op voorstel van het auditcomité. Het auditcomité dient over haar werkzaamheden bovendien op regelmatige basis verslag uit te brengen bij de raad van bestuur.
■ Conclusie Indien uw vennootschap onder het toepassingsgebied van de nieuwe wetgeving valt, is het aangewezen na te gaan of uw statuten in overeenstemming zijn met deze nieuwe wettelijke bepalingen en zo nodig, de vereiste wijzigingen aan te brengen om conform te zijn met de nieuwe wetgeving. Indien uw vennootschap reeds een auditcomité heeft ingericht, dient er nagegaan te worden of het auditcomité conform is aan de nieuwe wet.
1
Wet 17 december 2008 “inzonderheid tot oprichting van een auditcomité in de genoteerde vennootschappen en financiële ondernemingen”, B.S. 29 december 2008
2
Richtlijn 2006/43/EG
Een onderneming wordt aanzien als “klein” wanneer aan minstens 2 van de volgende criteria is voldaan: -gemiddeld aantal werknemers tijdens betrokken boekjaar < 250 -balanstotaal is kleiner dan/ gelijk aan 43 mio EUR -jaarlijkse netto-omzet is kleiner dan/ gelijk aan 50 mio EUR 3
4
conform het oud artikel 524 W. Venn
5
artikel 526 bis,§4 W.Venn.
Nieuwsbrief Maart 2009
7
IFRS en KMO: geen gemakkelijk huwelijk? Sinds 2005 is het verplicht om de International Accounting Standards IFRS toe te passen op de geconsolideerde rekeningen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa. In België heeft deze verplichting zich ook uitgestrekt tot de banken en de vastgoedbeleggingsmaatschappijen met vast kapitaal (Bevak). Momenteel kunnen alle Belgische ondernemingen hun geconsolideerde rekeningen opstellen overeenkomstig de IFRS-standaarden. Maar wanneer komt het KMO nu aan de beurt? En waarom? En in welke vorm?
■ Toepassing van de IFRS in België: huidige situatie Krachtens de Europese Verordening van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden (IFRS), zijn beursgenoteerde ondernemingen sinds 1 januari 2005 verplicht hun geconsolideerde rekeningen op te stellen overeenkomstig de IFRS-standaarden die zijn vastgesteld volgens de in de verordening opgenomen procedure. Dit betreft ongeveer 110 ondernemingen in België en 7.000 ondernemingen in de hele Europese Unie.
8
De verordening bepaalt ondermeer dat de lidstaten het gebruik van de IFRS-standaarden voor de jaarrekening van de beursgenoteerde ondernemingen evenals voor de geconsolideerde rekeningen en/of jaarrekening van de niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen toestaan of hiertoe kunnen verplichten. België is een van de landen die gebruik maakt van de mogelijkheid die de verordening biedt, zodat behalve de beursgenoteerde ondernemingen die verplicht zijn hun geconsolideerde rekeningen op te stellen overeenkomstig de op Europees niveau aangenomen IFRSstandaarden, ook andere ondernemingen hun rekeningen kunnen of moeten opstellen op basis van dit referentiesysteem. Allereerst moeten de kredietinstellingen en de investeringsmaatschappijen hun geconsolideerde jaarrekening sinds 1 januari 2006 opstellen overeenkomstig de IFRSstandaarden. Ten tweede kunnen alle niet-genoteerde ondernemingen, waaronder verzekeringsmaatschappijen, onherroepelijk beslissen hun geconsolideerde rekeningen op te stellen volgens de in Europa aangenomen IFRS-standaarden. Ten derde, zijn de vastgoedbeleggingsmaatschappijen met vast kapitaal (Bevak) verplicht om behalve hun geconsolideerde rekeningen, ook hun jaarrekening op te stellen overeenkomstig de sinds 1 januari 2007 op Europees niveau aangenomen IFRSstandaarden. België heeft zich nooit uitgesproken over de toepassing van de IFRS-standaarden op de statutaire rekeningen van de handels- en industriële ondernemingen, waaronder het KMO. Noch de volledige IFRS-standaarden, noch het referentiesysteem “IFRS for Private Entities” waarvan in dit artikel sprake is, schijnen de Belgische wetgever namelijk ooit te hebben bekoord. De wetgever geeft er waarschijnlijk de voorkeur aan om de huidige interna-
tionale ontwikkelingen waar te nemen en de komende af te wachten, voordat zij een standpunt op dit gebied inneemt. Tegen deze achtergrond, richten de blikken zich met name op het door de IASB ontwikkelde netelige, en niet minder geruchtmakende, consultatiedocument “IFRS for Private Entities”. ■ Het consultatiedocument “IFRS for Private Entities” van de IASB In februari 2007 heeft de IASB een consultatiedocument gepubliceerd over de IFRS die op het KMO van toepassing zijn, “IFRS voor het KMO”, dat, om onderstaande redenen, “IFRS for Private Entities” is geworden. Het doel was een vereenvoudigd en op zichzelf staand boekhoudkundig referentiesysteem voor te stellen dat zou kunnen worden gebruikt door de kleinere entiteiten en dat door de Staten zou moeten worden aangenomen. Het commentaar inzake dit consultatiedocument werd verwacht voor eind november 2007. Op dit moment kunnen de ondernemingen geen gebruik maken van dit referentiesysteem, maar het is zeker interessant, omdat het in onze ogen een belangrijke fase vormt in het grootschalig harmonisatieproces van de financiële verslaggeving.
■ De kansen van een gemeenschappelijk boekhoudkundig referentiesysteem voor het KMO Transparante jaarrekeningen voor algemeen gebruik. Het referentiesysteem “IFRS for Private Entities” vormt een transparant referentiesysteem dat bestemd is voor de besluitvorming door een groot aantal economische subjecten (bankiers en overige kredietverstrekkers, klanten en leveranciers, externe beleggers, werknemers, management). Vergelijkbaarheid en toegang tot kapitaal. International Accounting Standards bieden beleggers en kredietverstrekkers een betere vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving, waardoor zij hun kapitaal beter kunnen aanwenden. Dit is gunstig voor zowel de geldschieters als voor de entiteiten, hoe klein ook, die toegang wensen te verkrijgen tot kapitaal of tot krediet. Gunstig voor de internationale handel. Het KMO is steeds actiever aanwezig op het internationale toneel. Als klant, kan het KMO hierdoor gemakkelijker een analyse maken van de jaarrekening van zijn buitenlandse leverancier en de levensvatbaarheid beoordelen van hun onderlinge handelsrelatie. Daar staat tegenover dat een leverancier hierdoor gemakkelijker tot een oordeel kan komen over de financiële gezondheid van zijn buitenlandse klant alvorens aan hem zijn goederen te leveren of zijn diensten te verlenen. Beiden kunnen zo hun internationale groei ontwikkelen op een veiliger manier. Aangepast boekhoudkundig referentiesysteem. In de Staten die de volledige IFRS-standaarden gebruiken voor al hun entiteiten, onafhankelijk van hun aard of omvang, kan dit een vermindering betekenen van de werklast. Daarnaast kan dit “gebruiksklare” referentiesysteem een onverwacht voordeel vormen voor de Staten die nog niet beschikken over een boekhoudkundig referentiesysteem.
Nieuwsbrief Maart 2009
Gemakkelijker consolidatie. Het gebruik van de “IFRS for Private Entities” door de dochtermaatschappijen van een groep die haar jaarrekening consolideert overeenkomstig de volledige IFRS-standaarden moet enerzijds een grotere vergelijkbaarheid mogelijk maken tussen de dochtermaatschappijen onderling en anderzijds een gemakkelijker consolidatie vanwege de soortgelijke basisbegrippen die deze twee referentiesystemen beheersen. ■ De beoogde entiteiten Het consultatiedocument richt zich tot de entiteiten zonder “externe verantwoording” die de jaarrekening publiceren voor algemeen gebruik door externe gebruikers, bijvoorbeeld aandeelhouders die niet betrokken zijn bij het bestuur van de onderneming of schuldeisers. In de zin van het consultatiedocument, zijn de entiteiten met “externe verantwoording” de entiteiten: • waarvan de aandelen staan genoteerd of waarvan de notering in voorbereiding is; • of die effecten houden voor rekening van derden, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen, makelaars, pensioenfondsen of beleggingsfondsen. In mei 2008 heeft de IASB de term “klein - en middengrote Onderneming” vervangen door de geschiktere term “Private Entities”. De term “klein - en middengrote Onderneming” gaf namelijk aanleiding tot verwarring doordat een groot aantal landen, waaronder België, hun eigen definities van deze term hebben opgesteld. De nationale regelgevende instanties of de nationale opstellers van standaarden voor jaarrekeningen moeten dus nader bepalen welke ondernemingen, in voorkomende gevallen, dit referentiesysteem kunnen of moeten gebruiken. Bij het besluit over de inhoud van het consultatiedocument, heeft de IASB zich namelijk geheel willekeurig gericht op de types transacties en gebeurtenissen die het MKB met een personeelsbestand van rond de 50 werknemers over het algemeen tegenkomt. ■ De logische opbouw Het consultatiedocument “IFRS for Private Entities” is bedoeld als een op zichzelf staand document, met een minimum aantal verwijzingen naar de volledige IFRSstandaarden. Het consultatiedocument bestaat uit de volgende 3 banden:
■ De verwijzing naar de volledige IFRS-standaarden De in het consultatiedocument opgenomen fundamentele waarderings- en verwerkingsconcepten berusten grotendeels op het conceptuele raamwerk van de IASB (Framework for the Preparation and Presentation of Financial Statements) en op de volledige IFRS-standaarden. De nodige wijzigingen zijn enerzijds ingegeven door de specifieke behoeften van de gebruikers van de rekeningen van het KMO en anderzijds door overwegingen op het gebied van kosten-batenverhouding.
Er zijn in wezen 4 types van deze wijzigingen: • De voor het merendeel van het KMO niet relevant geachte onderwerpen zijn weggelaten uit de Standaard, die het KMO dat met dergelijke transacties te maken heeft echter wel oplegt gebruik te maken van de volledige IFRS-standaarden (bijvoorbeeld bij: stock options, tussentijdse financiële verslaggeving, financiële lease bij de leasegever, segmentinformatie…); • Als het volledige IFRS referentiesysteem een alternatief biedt voor de verwerking, dan is slechts gekozen voor de meest eenvoudig geachte mogelijkheid (bijvoorbeeld: kostprijsmodel voor de verwerking van de materiële en immateriële activa, kasstroomoverzicht volgens de indirecte methode, financieringskosten als last…), maar het KMO kan gebruik maken van de andere mogelijkheid door verwijzing naar de desbetreffende volledige IFRS-standaarden; • De opname- en waarderingsbeginselen zijn vereenvoudigd (bijvoorbeeld: twee categorieën financiële instrumenten in plaats van vier, geen verplichting tot het activeren van R&D-uitgaven, impairment test van de goodwill in het geval van een aanwijzing van een bijzondere waardevermindering …); • De in de bijlagen te verstrekken informatie is substantieel beperkt. In vergelijking met de volledige IFRS-standaarden, hebben deze 4 types wijzigingen het mogelijk gemaakt het aantal verwerkingsbepalingen terug te dringen met zo’n 75%. Hoewel de Standaard op zichzelf staat, wordt erop gewezen dat verwijzingen naar de volledige IFRS-standaarden echter toch nodig zijn in drie omstandigheden:
• de Standaard als zodanig, die 38 hoofdstukken (228 pagina’s) beslaat, waaraan een woordenlijst (24 pagina’s) is toegevoegd en een bronnenoverzicht (3 pagina’s) met de belangrijkste bronnen in de volledige IFRS-standaarden voor de beginselen die in de verschillende hoofdstukken van “IFRS voor het KMO” staan opgenomen;
• als het KMO, in bepaalde gevallen, de keuze maakt voor de optie van meer ingewikkelde verwerking binnen de volledige IFRS-standaarden;
• de fundamentele conclusies (52 pagina’s), met een uitleg van de gekozen vereenvoudigingsmaatregelen en de onderzochte, maar verworpen maatregelen, evenals de redenen voor het uitsluiten van bepaalde types transacties;
• als het KMO, om voor een gegeven transactie de meest geschikte wijze van verwerken te bepalen, geen referentiebron vindt in de verwerkingsbepalingen van de Standaard en ook niet in de algemene begrippen en beginselen in hoofdstuk 2 van de Standaard.
• als het KMO te maken heeft met transacties die uit de Standaard zijn weggelaten, omdat zij a priori geen betrekking hebben op standaardondernemingen binnen het KMO;
• een handleiding voor de toepassing (82 pagina’s) met modeljaarrekeningen en een uitputtende lijst met alle informatie die in de bijlagen wordt gegeven. Nieuwsbrief Maart 2009
9
■ De algemene waarderingsgrondslagen Tijdens de aanvankelijke verwerking, worden de activa en passiva gewaardeerd tegen historische kostprijs, tenzij de Standaard een andere waarderingsgrondslag oplegt. Daarna wordt in de regel gekozen voor de volgende grondslagen: • De financiële activa en passiva worden tegen reële waarde gewaardeerd, tenzij een andere waarderingsmethode wordt opgelegd of toegestaan door de Standaard; • De materiële en immateriële vaste activa worden opgenomen tegen kostprijs minus afschrijving of hun lagere realiseerbare waarde (maximum tussen de verkoopwaarde en de bedrijfswaarde); • De voorraden worden opgenomen tegen de vervaardigingskosten of de lagere opbrengstwaarde; • niet-financiële verplichtingen worden opgenomen tegen het meest waarschijnlijke bedrag dat nodig is voor het afwikkelen van de verplichting op de balansdatum. ■ Ontvangen commentaar met betrekking tot het consultatiedocument en de veldtests
10
Aan het einde van de commentaarperiode, te weten op 30 november 2007, had de IASB 162 brieven met commentaar ontvangen met betrekking tot het consultatiedocument “IFRS for Private Entities”, die beschikbaar zijn op de internetsite van de IASB (www.iasb.org). De IASB heeft overigens een programma van veldtests georganiseerd met betrekking tot het consultatiedocument. Die tests bestonden er met name in om aan de deelnemende ondernemingen te vragen hun laatste jaarrekening om te zetten overeenkomstig het referentiesysteem “IFRS for Private Entities” en vervolgens antwoord te geven op een aantal vragen die tot doel hadden om de problemen op te sporen die men tijdens deze omzetting had ontmoet. In totaal 116 ondernemingen uit 20 landen hebben aan deze tests meegedaan. In het kort, zijn hieruit de volgende voornaamste wensen naar voren gekomen: • volledige autonomie van de Standaard; • meer verwerkingskeuzes binnen de volledige IFRSstandaarden; • niet vooruitlopen op de verwachte veranderingen in de volledige IFRS-standaarden; • meer vereenvoudigingen in de bepalingen die over de bijlagen gaan; • nadere gegevens over het belang van de toepassing van de Standaard door bepaalde types entiteiten; • een beperking van het gebruik van de reële waarde; • een verdergaande vereenvoudiging van verschillende verwerkingswijzen. Sinds mei 2008 stelt de IASB een bepaald aantal wijzigingen van de Standaard voor. De werkbijeenkomsten worden in de komende weken voortgezet en beogen een antwoord aan te dragen op alle vastgestelde problemen in de hoop de eindversie van de Standaard te publiceren
voor het einde van juni 2009. Een specifieke datum van inwerkingtreding van de Eindstandaard wordt nog niet aangegeven, omdat het aannemen van de Standaard, op het moment dat het zich voordoet, ondergeschikt zal zijn aan de beslissingen van de nationale instanties. ■ Is het aannemen van de Standaard in Europa mogelijk? De technologische evolutie en de kapitaaleisen leggen van dag tot dag meer nadruk op het verschijnsel van de globalisering. Tegen deze achtergrond lijkt een internationale harmonisatie van de beginselen die ten grondslag liggen aan het opstellen van de financiële verslaggeving en die een echte beslissingsfactor vormen voor het internationale handelsverkeer, onvermijdelijk te zijn (evenzeer als overigens de controle van deze verslaggeving). Dit is een voldongen feit, met inbegrip van de invloed die hiervan uit zal gaan op het KMO. Wereldwijd zijn er al meer dan 50 Staten die al de volledige IFRS-standaarden toestaan of opleggen aan hun Private Entities. In Europa staan vandaag de dag 12 landen aan hun KMO toe de IFRS in hun statutaire rekeningen te gebruiken en bepaalde landen, met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken hebben al kennis gegeven van hun voornemen de Standaard “IFRS for Private Entities” aan te nemen. In deze aanloop naar een geharmoniseerde boekhouding zien we, met name in Europa, drie grote belemmeringen. De eerste belemmering ligt in de historische samenhang tussen het jaarrekeningenrecht en het belastingrecht. Het zou namelijk ondenkbaar zijn een nieuw boekhoudkundig referentiesysteem aan te nemen, dat bovendien berust op het begrip “reële waarde”, zonder ervoor te zorgen dat de fiscale effecten die het gevolg zijn van haar toepassing worden geneutraliseerd, of dit nu gebeurt via een sluitend overzicht tussen het boekhoudkundig resultaat en het resultaat dat ten grondslag ligt aan de belastingaangifte of, hetgeen van meer ambitie getuigt, via een belastingharmonisatie op Europese schaal met als basis de harmonisatie van de boekhouding. Dit vormt een enorme belemmering als men weet dat de belastingdiensten, samen met de banken en de beleggers, de belangrijkste geadresseerden vormen van de jaarrekening van het Europese KMO. Overigens beïnvloedt een overgang van het jaarrekeningenrecht naar de Standaard “IFRS for Private Entities” niet alleen het belastingrecht, maar ook het vennootschapsrecht. Dit ondergaat namelijk de invloed van verschillende begrippen die afkomstig zijn van het Belgische jaarrekeningenrecht, zoals de voor uitkering beschikbare winst, het nettovermogen of vooral de criteria die betrekking hebben op de grootte van de vennootschappen. De tweede belemmering heeft te maken met de perceptie die bepaalde politieke beleidsmakers en burgers hebben van de boekhouding en van de financiële verslaggeving. Zolang laatstgenoemde door sommigen meer beschouwd wordt als een potentiële bron van kostenvermindering en van administratieve vereenvoudiging en niet zozeer als een instrument voor besluitvorming, bestuur en communicatie, zijn de kansen dat een dergelijk plan voor de boekhoudkundige harmonisatie slaagt, beperkt. De derde belemmering komt tenslotte voort uit het verzet dat uitgaat van bepaalde landen, die invloedrijk zijn
Nieuwsbrief Maart 2009
op het gebied van de Europese wetgeving, zoals Frankrijk en Duitsland. Afgezien van de bezwaren die verbonden zijn met het loskoppelen van het in deze twee landen onderling sterk verbonden jaarrekeningenrecht en het belastingrecht, pleiten Frankrijk en Duitsland voor een grotere vereenvoudiging van bepaalde verwerkingsbepalingen, met name met betrekking tot de financiële instrumenten, de financiële leaseovereenkomsten, de belastinglatenties of de pensioenregelingen. Ongeacht de kans dat (of de termijn waarop) dit internationale referentiesysteem voor Private Entities wordt aangenomen, lijkt het ons van belang dat de ondernemingen, van welke grootte dan ook, maar ook de financiële professionnals en de studenten zich voorbereiden op een dergelijke boekhoudontwikkeling en zich verdiepen in het referentiesysteem “IFRS for Private Entities” en de volledige IFRS-standaarden waarop het grotendeels gebaseerd is. Beiden zouden hierin overigens een welkome kans moeten zien om zich te onderscheiden op de goederen- en dienstenmarkt, de krediet- of de arbeidsmarkt, waarop door de huidige economische crisis de nodige strijd zal worden geleverd. IFRS en KMO: zeker geen gemakkelijk huwelijk, maar bovenal een verstandshuwelijk, waarvan de voorbereidingen al zijn begonnen… Bron: BDO werknemer A. Streel: “IFRS et PME: le mariage difficile?”, Comptabilité et Fiscalité Pratiques, n°2, Februari 2009, pp. 46-58.
BDO Atrio Seminarie International Tax & Legal Update 2009 Uw bedrijf herstructureren in een vernieuwd fiscaal kader Een recente wetswijziging creëert de mogelijkheid om op een fiscaal interessante wijze grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten te reorganiseren. Ook binnenlandse reorganisaties kunnen verder geoptimaliseerd worden. In de huidige economische crisis biedt deze wijziging bijgevolg ook voor uw onderneming ongetwijfeld opportuniteiten. In dit seminarie willen wij u een aantal van deze wijzigingen toelichten en mogelijke oplossingen aanreiken die nuttig kunnen zijn voor uw onderneming.
26 mei 2009 (Engelstalig) The Corporate Village Da Vincilaan 9 - Box E.6 (BDO Atrio Brussel) Elsinore Building - 1935 Zaventem 28 mei 2009 (Nederlandstalig) Clintonpark Ter Reigerie 7 Bus 3 (BDO Atrio Roeselare) 8800 Roeselare
Inschrijven kan gratis (maximaal 2 personen per uitnodiging) via een eenvoudige mail aan
[email protected] of telefonisch op +32 (0)2 778 0100 of per fax op het nummer +32 (0)2 771 56 56 onder vermelding van datum & locatie seminarie en naam van deelnemer(s) en bedrijfsnaam. Elke deelnemer krijgt op aanvraag een aanwezigheidsattest. 16u00 ontvangst n 16u15 aanvang seminarie n 18u00 drink
Nieuwsbrief Maart 2009
11
BDO International is a world wide network of public accounting firms, called BDO Member Firms, serving international clients. Each BDO Member Firm is an independent legal entity in its own country.
BDO Atrio
AuditorsAccountantsAdvisors
BDO Atrio Antwerpen Uitbreidingstraat, 66 bus 13 2600 Antwerpen Tel.: +32 (0) 3/230.58.40 Fax: +32 (0) 3/218.45.15
[email protected]
BDO Atrio Luik Rue Waucomont, 51 4651 Battice Tel.: +32 (0) 87/69.30.00 Fax: +32 (0) 87/67.93.58
[email protected]
BDO Atrio Gent Guldensporenpark, 100 (Blok B) 9820 Merelbeke Tel.: +32 (0) 9/210.54.10 Fax: +32 (0) 9/232.43.40
[email protected]
BDO Atrio Namen Rue Camille Hubert, 1 5032 Les Isnes Tel.: +32 (0) 81/20.87.87 Fax: +32 (0) 81/20.14.14
[email protected]
BDO Atrio Hasselt Prins Bisschopssingel 36-3 3500 Hasselt Tel.: +32 (0) 11/28.60.60 Fax: +32 (0) 11/28.52.78
[email protected]
BDO Atrio Roeselare Ter Reigerie, 7 bus 3 B-8800 Roeselare Tel.: +32 (0) 51/26.08.40 Fax: +32 (0) 51/24.10.89
[email protected]
BDO Atrio DFSA Lasne Chaussée de Louvain, 428 1380 Ohain Tel.: +32 (0) 2/352.04.90 Fax: +32 (0) 2/351.04.87
[email protected]
BDO Atrio Waver Ferme des quatre Sapins Chaussée de Huy, 120 A - 1300 Wavre Tel.: +32 (0) 2/656.01.90 Fax: +32 (0) 2/656.01.99
[email protected]
BDO Atrio Brussel The Corporate Village - Da Vincilaan 9 - Box E.6 Elsinore Building - 1935 Zaventem Tel.: +32 (0) 2/778.01.00 Fax: +32 (0) 2/771.56.56
[email protected] www.bdo.be n
[email protected]
De opgenomen informatie in deze Nieuwsbrief heeft een signalerend en globaal karakter en is niet bedoeld als beroepsmatig advies. Onze adviseurs houden zich ter beschikking om verdere adviezen en acties terzake met u uit te werken. Wenst u deze Nieuwsbrief voortaan ook electronisch te ontvangen, dan kan u ons contacteren via
[email protected]. U vindt onze Nieuwsbrief eveneens op www.bdo.be. Ook Frans-, Engels- en Duitstalige versies zijn beschikbaar. V.U. Werner Lapage, p/a The Corporate Village - Da Vincilaan 9 Box E.6 - Elsinore Building - 1935 Zaventem.