ex officina
NIEUWS UIT DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK JAARGANG 27 / 1 • 2014
De thesisbladen van de oude universiteit ‘Zoals door het tegen elkaar slaan van twee stenen het voordien verborgen vuur wordt opgewekt en tevoorschijn gebracht, zo komt de waarheid bij het disputeren tevoorschijn en ze schijnt meer en meer.’1
H
et universitair onderwijs uit het ancien régime eiste heel wat betrokkenheid van de studenten. De kennis die ex cathedra door de professor werd verkondigd of die door de student zelf uit de boeken werd gepuurd, moest voortdurend verwerkt en vertolkt worden in disputen. Bij deze disputen debiteerde de student stellingen en argumenten voor een gehoor van docenten, medestudenten en andere geïnteresseerden. De stellingen werden van te voren gedrukt, uitgedeeld en geafficheerd zodat alle belanghebbenden zich optimaal konden voorbereiden op het dispuut. Deze zogenaamde thesisbladen geven een uniek inzicht in zowel de onderwijsmethoden als de leerstof van de Leuvense universiteit. Disputatio de interdictis […], thesis van Johannes Falconier bij professor Petrus Gudelinus, Een thesisverdediging aan de oude Leuven, 11 april 1607. – KU Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, CaaTHj321. universiteit was geen eenmalige gebeurtenis die de academische studie besloot. Het hele Het inzicht dat verkregen werd door het opbouwen universitaire curriculum door moest de student en bekritiseren van redeneringen maakte de disputatio stellingen poneren en verdedigen. De disputatio kon ook uitermate geschikt voor educatieve doeleinden. daarbij zowel een verplichte oefening zijn als een Aan de middeleeuwse universiteiten werd de methode examen om de graad van baccalaureus, licentiaat of in het midden van de dertiende eeuw een onderdeel doctor te behalen. De traditie om over de leerstof van het curriculum. Daar werd de disputatio meer dan te argumenteren, is diep geworteld in de werken een theoretische wetenschappelijke methode; ze werd van de Griekse filosofie: de logica van Aristoteles, ook in de praktijk gebracht.Verschillende personen de symposia van de Academie van Athene, de dialogen speelden daarbij een rol als respondens, opponens of van Plato.Vanuit de filosofie, meer bepaald de logica, voorzitter. Niet alleen inzicht en redeneervermogen is deze dialectische methode in andere domeinen van werden bij een discussie gevormd: ‘Ook wordt het de artes liberales doorgedrongen. De disputatio geeft karakter er door gevormd. Men krijgt een snelheid de onderzoeker de gelegenheid om een bepaald om de argumenten te herhalen en te ontwikkelen, probleem te bevragen en te beredeneren om een paraatheid die in het latere leven een sieraad is uiteindelijk via een logische weg tot een besluit en groot nut oplevert bij beraadslagingen en te komen. Dergelijke methode had het voordeel vergaderingen.’2 Het gebruik om de stellingen waarover dat er niet alleen argumenten pro en contra werden het dispuut gehouden werd, te drukken, zou ontstaan ontwikkeld; ze toonde ook aan waaróm een zijn in centraal Europa ergens tussen 1500 en 1550. redenering juist of fout is en verhoogde zodoende De disputatio bleef een vaste waarde aan de oude het inzicht in het onderwerp van het onderzoek. universiteiten, al kwam er kritiek op zowel de Daarom hebben de foute redeneringen in de wetenschappelijke als de pedagogische kwaliteiten. disputatie een even grote waarde: zij dragen net Het gevaar van formalisme was niet denkbeeldig, zozeer bij tot het ontwikkelen van de juiste richting omdat disputen ‘enkel de spitsvondigheid, maar niet van het onderzoek. het inzicht van de studenten aanmoedigden.’3
1 Citaat van Henricus Schotanus, hoogleraar recht aan de Universiteit van Franeker, 1591, uit: Sape van der Woude, De oude Nederlandse dissertaties, Bibliotheekleven, 48, 1963, p. 4. 2 Citaat van Henricus Schotanus, uit: Sape Van der Woude, ibid. 3 Geert Vanpaemel,Van aristotelische Physica tot moderne natuurwetenschap, in: Geert Vanpaemel e.a. (eds), Ex cathedra. Leuvense collegedictaten van de 16de tot de 18de eeuw, Leuven, 2012, p. 134.
2
De onderwerpen van de disputen lagen vaak al van tevoren vast. Studenten waren geneigd dezelfde redeneringen en argumentaties te herkauwen en meden elke controverse: ‘Het steeds weer opnieuw van stal halen van oude stokpaardjes door het ontlenen van vaak herhaalde uitspraken aan klassieke, humanistische of latere auteurs in de vorm van kort geformuleerde stellingen, werd steeds meer onbevredigend en een apert getuigenis van geestelijk onvermogen en desperate hypermiddelmatigheid.’4 Bovendien sloten de theses vaak naadloos aan bij de inzichten van de hoogleraar over de leerstof. Als ze al niet door hem waren opgesteld: ‘Vooral in filosofie en rechten was een dissertatie in opdracht een mooie bijverdienste voor slecht betaalde docenten, repetitoren en andere wakkere geesten.’5 Desondanks vormen de thesisbladen een van de weinige directe bronnen over het onderwijs aan de Leuvense universiteit.6 De collectie thesisbladen die de universiteitsbibliotheek momenteel bezit, telt meer dan 5000 exemplaren. Een heel aantal thesisbladen heeft een stereotype vorm: een eenbladig formaat in folio met daarop de stellingen die verdedigd werden, de naam van de student, de naam van de hoogleraar, de naam van de faculteit en het college (of het klooster) en de datum waarop het dispuut plaatsvond.
De thesisbladen die vanaf 1760 door de vroege Universitaire Pers werden gedrukt, vallen op door hun fraaie neoklassieke typographie pure.7 Kapitaalkrachtige en adellijke studenten konden van de thesis waarmee ze promoveerden een pronkstuk maken door hun stellingen te voorzien van gravures, lofredes, wapenschilden en andere parafernalia. Met het oog op de lucratieve carrière die voor hen in het verschiet lag, was een fraai document dat hun geleerdheid in de verf zette een goede eerste stap in die richting. Dat het dispuut ook gepaard kon gaan met humor, bewijzen de zogenaamde ‘toegevoegde stellingen’ op sommige thesisbladen. Het onderwerp van deze schertsstellingen (in Nederland nog steeds gebruikelijk) is gewild triviaal en heeft meer dan eens de (slechte eigenschappen van de) vrouw als onderwerp. Gelukkig hield men ook zichzelf een spiegel voor, zoals Henricus J. Legrelle, student in de rechten, die het moreel niveau van zijn confraters samenvatte met zijn stelling: ‘Diegenen die zeggen dat Sint-Ivo [patroonheilige van de juristen] de ladder van de hemel heeft opgetrokken opdat er geen advocaten zouden binnenkomen, krijgen een proces wegens smaad.’ Jan Grieten
4 Antoine H.M.C. Kessen, Over de oorsprong en ontwikkeling der academische dissertaties. Relaties tot de universiteitsbibliotheken, Bibliotheekleven, 40, 1955, p. 255. 5 Hilde de Ridder-Symoens, De praktijk van kennisoverdracht aan de Europese universiteiten voor 1800, in: G.Vanpaemel e.a., ibid., p. 16. 6 Jan Roegiers, De Leuvense theologen en de verlichting: onderwijs, wetenschap, polemiek en politiek van 1730 tot 1797, onuitgegeven doct. verh. KU Leuven, 1979, p. 157. 7 Jan Roegiers, De eerste Leuvense universitaire pers, 1759-1797, Ex officina, 19, 1, 2006, p. 3.
Thesis van Henricus Jacobus Legrelle, bij professor Henrico Goessens, Leuven, 8 februari 1779. – KU Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, CaaTH004/163.
3
Leuven en het “Dispuut over toekomstige contingenties”: nieuwe bronnen
In 2006 bood een Duitse antiquaar een handschrift van tweehonderd folia te koop aan, dat volgens de beschrijving zeer interessant zou zijn voor de geschiedenis van de Leuvense universiteit.
D
e Centrale Bibliotheek, de Maurits Sabbebibliotheek en de Bibliotheek van Wijsbegeerte kochten het manuscript gezamenlijk aan (ms. 1635). Een wetenschappelijke raad, bestaande uit onderzoekers van verschillende faculteiten en onder leiding van wijlen prof. dr. Jan Roegiers, bevestigde de grote inhoudelijke waarde van de teksten. De raad diende een aanvraag in tot het opnemen van het handschrift op de lijst van Topstukken van de Vlaamse Gemeenschap (Agentschap Kunsten). Deze keurde in 2008 de aanvraag goed, waardoor het manuscript ook in aanmerking kwam voor restauratiesubsidies van de Vlaamse Gemeenschap. Een restauratie van het handschrift, dat in uiterst fragiele staat verkeerde bij aankoop, werd uitgevoerd in 2010-2013 door restaurator Lieve Watteeuw.
Het eerste deel van de Collectanea Adriani zal opgenomen worden in de kritische uitgave van de Opera omnia van De Rivo, die momenteel wordt voorbereid (uitg. Brepols, in de reeks Corpus Christianorum Continuatio Mediaevalis).
Het handschrift werd door de raad Collectanea Adriani genoemd, omdat voor alle onderdelen een verband te leggen is met Adriaan van Utrecht (1456-1523), de latere paus Adrianus VI. Hij was verbonden aan
Over de restauratie, zie het artikel van Lieve Watteeuw en Katharina Smeyers, Collectanea Adriani. Een laatmiddeleeuws Leuvens topstuk, De gulden passer, 91, 2013, p. 263-265.
4
Collectanea Adriani (na de restauratie). – KU Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, ms. 1635.
de Leuvense universiteit van 1478 tot 1515. Zijn handtekening komt voor in het tweede deel van het handschrift, dat Leuvense juridische consulten en besluiten bevat (ca. 1500). Het eerste en grootste gedeelte van het handschrift bevat unieke Leuvense notities over de controverse De futuris contingentibus en het inquisitieproces tegen Petrus de Rivo (Peter van der Beken, Asse, ca. 1420 – Leuven, 1499). Deze Leuvense professor retorica aan de Artesfaculteit raakte vanaf 1465 verzeild in een groot conflict omtrent de futura contingentia met Hendrik van Zomeren (ca. 1418 – 1472), hoogleraar in de theologie. Het zogenaamde ‘dispuut over toekomstige contingenties’ gaat over het al dan niet bestaan zowel van toevallige of mogelijke toekomstige gebeurtenissen, als van menselijke vrije handelingen én de vraag of God hiervan dan toch voorkennis heeft. Het conflict tussen de twee professoren ontaardde al snel in een internationale strijd, waarin ook Keulse en Parijse theologen, het Bourgondische hof en de Heilige Stoel betrokken raakten. Hendrik van Zomeren deed een beroep op paus Paulus II, die een inquisitieonderzoek gelastte tegen de stellingen van De Rivo.
Het resultaat was dat De Rivo, onder dwang van de paus, in Rome zijn standpunt herzag en zijn herroeping ondertekende op 19 maart 1473. Terug in Leuven, kwam hij echter terug op zijn beslissing. De strijd ging verder. In september 1476 herriep hij uiteindelijk zeven stellingen. Het onderwerp deed heel wat inkt vloeien en vele documenten hierover zijn nog bewaard. Theologische en filosofische verhandelingen, lijsten van verdachte stellingen en antwoorden, brieven en officiële akten in verband met het dispuut werden bestudeerd door du Plessis d’Argentré, Laminne, Fredericq, Baudry, Tournoy en Schabel, die ook historische en doctrinaire reconstructies hebben ontwikkeld. Het manuscript in de Centrale Bibliotheek bevat verschillende reeds bekende documenten, namelijk het korte Dilecti filii van Paus Sixtus IV (tweemaal: f. 25v en 45r) en zijn bulla (ff. 45v-47r), het Decretum Facultatis Sacrae Theologiae Lovaniensis met daarin de zeven thesen onderschreven door Petrus de Rivo in 1476 (f. 29r), een afschrift van De Rivo’s instrumentum revocationis (ff. 42r−43r) en declaratio revocationis (ff. 43v−44v). Belangrijker is echter dat het manuscript nieuw materiaal bevat dat ons een beter inzicht in het dispuut kan verschaffen.
Vooral het Examen articulorum seu assertionum aliquot Petri de Rivo (ff. 1r−22r) zou nieuw licht kunnen werpen op de latere fasen van het dispuut; het is geschreven na 1476 en bestaat uit een weerlegging in artikelen van acht opvattingen van De Rivo. Opmerkelijk genoeg stemmen die stellingen overeen met deze die behandeld worden in een tekst die bekend was aan de Spaanse theoloog Juan de Lugo in de vroege jaren 1630 en die geciteerd wordt in zijn De incarnatione Domini (disp. 26, sectie 6). Het Examen wordt gevolgd door een bespreking van De Rivo’s rationes (Nunc ponendae sunt, ff. 23r−25v) en door een brief (Longo tempore, ff. 26r−29r). De brief is wellicht, zoals het Examen, opgesteld in een late fase van het dispuut, aangezien de auteur beweert dat ondanks De Rivo’s herroeping van zijn standpunt in 1473, hij nog steeds vasthoudt aan zijn opvattingen. De brief bestaat uit een verslag van een discussie tussen de (anonieme) afzender en De Rivo, waarbij enkele onderwerpen behandeld in de artikelen 5 en 7 van het Examen aan bod komen. Het bevat tevens antwoorden op drie bezwaren en opmerkingen over De Rivo’s evasio, dit is het onderscheid tussen een ‘Aristotelische waarheid’ en een ‘ongeschapen waarheid’, wat door de schrijver van de brief sterk bekritiseerd wordt. In de brief vindt men ook de reeds vermelde zeven stellingen die De Rivo in 1476 moest ondertekenen als een finale herroeping. Een ander interessant document is een lijst van 39 stellingen die De Rivo naar verluidt had verdedigd aan de universiteit in 1469 (ff. 61r–65v). De lijst is gebundeld met de opmerkingen van een getuige (misschien wel dezelfde iudex et rector die de laatste opmerking schreef). Hij verklaart voor elke stelling of hij ze Petrus de Rivo al dan niet had horen uitspreken, en verduidelijkt hoe de stellingen waar De Rivo werkelijk van overtuigd was, moeten begrepen zijn geweest. Deze artikelen staan mogelijk in verband met een vorig inquisitieproces uit 1470-71. Verder onderzoek is nodig om te bepalen of de overige teksten (zoals deze op ff. 29v–33v) enig verband hebben met het dispuut, evenals om een meer nauwkeurige datering en heldere omschrijving te verschaffen van de documenten die hier kort zijn beschreven. Serena Masolini en Katharina Smeyers
Examen articulorum seu assertionum aliquot Petri de Rivo, in Collectanea Adriani (voor de restauratie). – KU Leuven, Centrale Bibliotheek, Tabularium, ms. 1635, f. 1.
5
Rubens, Woverius en Leuven De Universiteit verwierf in januari 2014 een schilderij, waarmee ze haar humanistisch, Romeins én Europees verleden eens te meer in de verf kan zetten.
Ze hebben er ongetwijfeld meermaals samen een glas gedronken, als leden van een Academia Belgica avant la lettre. Het hele ontwerp doet denken aan een moderne platenhoes: de leden van de popgroep etaleren elk apart hun persoonlijkheid, samen met Lipsius en Seneca, hun geestelijke leiders.
H
et paneel in hout (46 cm x 35,5 cm) toont in trefzekere olieverftoetsen het portret van Jan van den Wouwer (1576 – 1636), alias Woverius, Antwerps schepen en vertrouwensman van de Aartshertogen. Het is een getrouwe deelkopie naar een werk door Pieter Paul Rubens (1576 – 1640) in het Palazzo Pitti (Firenze), de zogenaamde vier filosofen, een groepsportret met Woverius, Justus Lipsius (1547 – 1606), de filoloog en Antwerpse stadssecretaris Filip Rubens (1574 – 1611), broer van, én Pieter Paul zelf. Een eerste analyse van dit paneel heeft uitgewezen dat het waarschijnlijk oorspronkelijk tot de negentiende-eeuwse collectie van de familie Arenberg in Brussel behoorde, en zou kunnen geïdentificeerd worden als de verloren gewaande kopie die in het Corpus Rubenianum vermeld wordt.1 Woverius zit, in profiel naar links, aan een tafel, met de handen op een opengeslagen boek. Hij kijkt geconcentreerd voor zich uit. Naast Woverius’ rechterhand liggen nog twee boeken. Boven zijn hoofd zien we de aanzet van een nis met borstbeeld. In de linkerbovenhoek is er een gezicht op Romeinse ruïnes. De hemel staat in een zachte gloed van een laaghangende zon. Deze deelkopie verschilt in een aantal details van het paneel in Firenze,2 zoals het ontbreken van de vaas met tulpen en de volledige portretbuste van Seneca in de nis. De boeken in het originele groepsportret in Firenze vormen een band tussen de Leuvense oudstudenten Filip Rubens (Artes (?) én nadien doctor utriusque iuris in Rome), Woverius (Artes en nadien rechten in Orléans) en hun leermeester Lipsius, wiens huis en tafel ze in Leuven hadden gedeeld. Bovendien waren zowel Woverius als Filip Rubens auteurs van diverse belangrijke publicaties. Lipsius had Filip Rubens zelfs als zijn opvolger in Leuven aangeduid, maar dat had hij in alle bescheidenheid geweigerd. Hij publiceerde in 1608 een lofdicht op Lipsius. 1 Hans Vlieghe, Rubens portraits of identified sitters painted in Antwerp, 1987 (Corpus Rubenianum Ludwig Burchard, 19/2), p. 129, kopie nr. 8; de hier opgegeven afmetingen zijn foutief: de breedte is 36 cm en niet 63 cm, ongetwijfeld te wijten aan een zetfout.
In het paneel in Firenze pakt Pieter Paul Rubens uit met een wel erg persoonlijk statement: Leuven, Antwerpen en Rome worden verbonden door vriendschap, eruditie, esthetiek, filologie, filosofie, tulpen en de stralen van een opkomende zon. Bovendien hebben Pieter Paul, Filip en Woverius (jaren na Lipsius zelf) Italië bereisd, er gewerkt en er elkaar ook ontmoet.
2 Cfr. www.polomuseale.firenze.it/ invpalatina/scheda.asp
6
Joannes Woverius, olieverf op paneel, vermoedelijk 17de-eeuwse kopie. KU Leuven, Centrale Bibliotheek.
Het paneel werd aangekocht met giften uit het Bibliotheekfonds en wordt bewaard in de Centrale Bibliotheek. Jan van Impe Met dank aan prof. dr. Katlijne Van der Stighelen
Nieuw landmark in Leuven Torens zijn altijd fascinerend. Eerst is er de uitdaging om ze te beklimmen en eenmaal je boven bent, wacht je de verrassing van het vergezicht. Toch lukt het niet vaak om ze toegankelijk te maken voor het grote publiek omdat de trappen te steil zijn of te onveilig. Niet iedereen beweegt zich nu eenmaal met evenveel gemak in een toren als Quasimodo, de held uit de Klokkenluider van de Notre-Dame van Victor Hugo.
D
e toren van de Leuvense universiteitsbibliotheek vormt hierop een uitzondering, ongetwijfeld omdat hij in de eerste plaats is opgericht als een gedenkteken dat de aandacht moest trekken door zijn massieve uitstraling. Daarin is architect Whitney Warren zeker geslaagd. De beklimming van de toren begint in feite reeds met de indrukwekkende staatsietrap en de hallen die ook als entree dienen voor de leeszalen. Daarna volgt een sierlijke wenteltrap die evengoed in een Loirekasteel zou kunnen staan. Deze gaat dan over in een gietijzeren trap die eveneens goed begaanbaar is. De klim wordt onderbroken door vijf ruime zalen van meer dan honderd vierkante meter elk. Deze zalen stonden sinds de bouw van de bibliotheek leeg, met uitzondering van een korte periode toen er stocks van academische publicaties gestapeld werden. Sinds enkele jaren is de culturele functie van de universiteitsbibliotheek belangrijker geworden. Het gebouw trekt steeds meer toeristen aan en er vinden steeds meer evenementen in plaats. Als vanzelf kwam dan de vraag naar een mogelijke functie voor de zalen in de bibliotheektoren. De universiteitsbeiaardier droomde al geruime tijd van een soort museale invulling. Iedereen die de bibliotheektoren heeft beklommen weet dat er bovenaan een prachtig balkon is vanwaaruit men kan genieten van een uniek uitzicht op de stad tot ver in de omtrek. Zo groeide geleidelijk het idee om de toren open te stellen en om tegelijk het publiek kennis te laten maken met de geschiedenis van het gebouw – oorlog en wederopbouw – die zo innig verweven is met die van de stad en de universiteit. Bovendien werd vlug duidelijk dat een toren bij uitstek geschikt is om een verhaal te vertellen dat chronologisch is opgebouwd. In 2010 lanceerde Toerisme Vlaanderen een Impulsprogramma voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. De universiteit diende een subsidieaanvraag in voor de ontsluiting van de bibliotheektoren. Het was de bedoeling om de bezoeker tijdens zijn beklimming naar het balkon door een evocatie in permanente opstelling te loodsen. Het project werd bijzonder gunstig onthaald, maar de aanvraag kon niet worden gehonoreerd aangezien toerisme nu eenmaal niet tot de opdrachten van een universiteit behoort. Intussen had de stad Leuven interesse gekregen voor het project. De bibliotheektoren zou namelijk een belangrijke nieuwe trekpleister kunnen worden. De openstelling van een van de meest markante gebouwen uit haar patrimonium bood ook voor de universiteit een unieke kans. Er werd een overeenkomst afgesloten tussen stad en universiteit waarbij de stad voor 15 jaar gebruiksrecht over de toren heeft. Bovendien was de stad bereid om de niet-subsidieerbare kosten van het project op zich te nemen. De infrastructuurwerken zou de universiteit voor haar rekening nemen.
Daarna kon de stad in haar naam het project bij Toerisme Vlaanderen indienen en op die manier een subsidie ontvangen van zestig procent van de totale kost. Daarnaast kon men ook nog rekenen op een subsidie van de Provincie Vlaams-Brabant. De vormgeving van de evocatie werd toevertrouwd aan het ontwerpbureau Fugzia. Het Universiteitsarchief en de Centrale Bibliotheek verzorgden de inhoudelijke uitwerking. Het oorspronkelijke ontwerp kon worden verrijkt door de integratie van een aantal objecten die een functie hebben gehad bij het ontwerp van het gebouw en die wat in de vergetelheid waren geraakt. Het gaat om gipsafgietsels van beelden op de lantaarntoren (de symbolen van de vier evangelisten en een kariatide uit het atelier van Jozef van Uytvanck) en pleistermodellen van fragmenten van de topgevel, met enkele letters van de fameuze balustrade. De integratie in de bibliotheek zorgde voor meer moeilijkheden. Belangrijke vaststelling daarbij was dat de bibliotheek op dit moment al een kleine tienduizend bezoekers per jaar aantrekt, naast de bibliotheekgebruikers uiteraard.Voor die groep is er niet altijd een aanbod. De openstelling van de toren kon daar verandering in brengen waardoor het ook mogelijk werd om deze stroom beter te kanaliseren. Het was ook van in het begin duidelijk dat niet alle toeristen in staat zijn om de toren te beklimmen. Daarom ontwierp Fugzia een mediazuil waarop beelden van de toren worden getoond, naast andere bezienswaardigheden in de stad en uiteraard ook van de universiteitsbibliotheek zelf. Deze zuil werd in de binnengalerij geplaatst. Het torenproject maakte het ook mogelijk om een probleem aan te pakken waar de universiteitsbibliotheek al lang mee kampt: de vernieuwing van de receptie. Naast de bibliotheekgebruikers moest nu ook rekening worden gehouden met de toeristen. De Technische Diensten waren bereid om hierover mee te denken. Zo kwam een ontwerp voor een geheel nieuwe balie tot stand die in de vorm van een glazen huis in de binnengalerij zal worden geplaatst. De werken hiervoor zijn gepland in september 2014. De bibliotheektoren werd op 6 januari 2014 onder grote belangstelling geopend. De technische uitvoering van de evocatie en zorgvuldig gedoseerde invulling ervan vallen erg in de smaak. Ondertussen vinden de toeristen stilaan hun weg naar wat ongetwijfeld een nieuw landmark zal worden in de Leuvense binnenstad.
Voor meer informatie over openingstijden en toegangskaartjes: www.bibliotheektoren.be Dirk Aerts 7
Cover: Joannes Woverius, olieverf op paneel, vermoedelijk 17de-eeuwse kopie. KU Leuven, Centrale Bibliotheek. (cfr. p. 6)
Redactie: Dirk Aerts, Kjell Corens, Mark Derez, An Smets, Katharina Smeyers (hoofdredacteur), Dirk van Eldere, Jan van Impe. Redactieadres: Katharina Smeyers, Universiteitsbibliotheek KU Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven; katharina.smeyers@bib.kuleuven.be - http://bib.kuleuven.be/ex_officina. Opmaak: Altera. Foto’s: Dirk Motmans (KU Leuven), Bruno Vandermeulen (KU Leuven) en Frederic van Cutsem (KU Leuven). Druk: Artoos. ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Stefan Gradmann, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven.