ex officina
NIEUWS UIT DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK JAARGANG 27 / 3 • 2014
De brand van de Leuvense universiteitsbibliotheek in 1914 en Vesalius’ Fabrica In de nacht van 25 op 26 augustus 1914 werd de universiteitsbibliotheek van Leuven volledig vernield. Even tevoren zag een pater van het Drievuldigheidscollege daar vlakbij hoe de Duitsers een raam van de bibliotheek aan de kant van de Oude Markt insloegen. Hij vestigde de aandacht van de leidinggevende officier op het feit dat het gebouw dat zij op punt stonden te vernielen de universiteitsbibliotheek was. De officier antwoordde: ‘Es ist Befehl’. Duitse soldaten gooiden een ontbrandbare vloeistof door het raam en vuurden een paar schoten af, wat onmiddellijk een explosie veroorzaakte. Geen enkele soldaat ging het gebouw binnen tijdens de brand, en er werd geen enkel boek of manuscript uitgehaald. In enkele uren tijd gingen de wiegendrukken, de kostbare getijdenboeken, de zeldzame middeleeuwse handschriften, samen met meer dan driehonderdduizend boeken in vlammen op.1
V
olgens Harvey Cushing en Theodore Koch ging tijdens de brand van de universiteitsbibliotheek een exemplaar in velijn verloren van Andreas Vesalius’ De Humani Corporis Fabrica Libri Septem, gedrukt in Bazel door Joannes Oporinus in 1543.2 Het boek was, zo meenden beide auteurs, aan de bibliotheek geschonken door keizer Karel V. Hierdoor werd verondersteld dat het om het exemplaar ging dat Vesalius persoonlijk aan de keizer had overhandigd: The presentation copy to Charles V printed on vellum, once in the Library of Louvain, is now beyond recall. I well remember being shown a Vesalius on vellum there and that it had a leaf of superimposed figures. However, after 30-odd years I could not now be certain that it was the Fabrica, and I strongly suspect that it was rather a copy of the Epitome on vellum with figures of the last two leaves superimposed. The British Museum is reported to have had a copy on vellum, but it cannot be traced and is probably again a mistake for Richard Mead's vellum copy of the Epitome which was sold May 8, 1775, for £8.12s.6d. to a person named Ball during the prolonged sale of Mead's effects.3 1 Theodore Wesley Koch, The University of Louvain and its Library, Londen - Toronto 1917.
Volgens Cushing werd tevens een exemplaar van de editie van de Fabrica uit 1552 door de brand vernield, een eerste editie van Vesalius’ Paraphrasis – waarvan er nu nog negen bekend zijn, het verdwenen exemplaar van Leuven inbegrepen – en een uiterst zeldzaam exemplaar in velijn van het Epitome. Hiervan kon Cushing zich niet herinneren of het met de hand was ingekleurd, zoals De Feyfer vermeldde; wel waren de kleine figuren uitgeknipt en erin gekleefd, volgens het voorschrift van Vesalius zelf.4
2 Harvey Cushing, A bio-bibliography of Andreas Vesalius, New York 1943, 112. 3 Cushing, o.c., 80. 4 Cushing, o.c., 112; François M.G. de Feyfer, ‘Die Schriften des Andreas Vesalius’, Janus, 1914, 19, 435-507; later vertaald als ‘Lijst der geschriften van Andreas Vesalius met aanteekeningen voorzien’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 59, 1915, 86-113.
De bibliotheek werd met de steun van de Verenigde Staten opnieuw opgebouwd, aan het Volksplein (het huidige Mgr. Ladeuzeplein), en kon op 4 juli 1928 worden ingewijd.
5 Velarde Pérez Fontana, Andreas Vesalius Bruxellensis y su epoca, Montevideo 1963, 502.
2
Auteursportret in Andreas Vesalius, De Humani Corporis Fabrica, Bazel, Joannes Oporinus, 1543. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, CaaC17, t.o. p. 1.
In totaal vonden 233.000 geschonken boeken en nog eens 300.000 aangekochte werken hun plaats op de nieuwe rekken. Maar in de morgen van 17 mei 1940 werd de universiteitsbibliotheek in brand gestoken, opnieuw door Duitse troepen. Gedurende die tweede brand ging onder andere het houtblok verloren voor de druk van de titelprent van de Fabrica die in 1555 gedrukt werd.5
De houtblokken voor de illustraties van de eerste editie van 1543 werden later vernietigd bij het bombardement van München in 1944.6 De laatste keer dat deze blokken werden gebruikt voor het drukken van de prenten was voor de editie door de Bremer Presse in 1934.7 We beschikken niet over een gedetailleerde beschrijving van de Fabrica van 1543 die in de vlammen verloren ging tijdens de Eerste Wereldoorlog. Heinrich Haeser beweerde in 1845 dat Leuven een gedeeltelijk ingekleurde Fabrica op velijn bezat.8 Paul Delannoy, van 1913 tot 1918 bibliothecaris van de universiteit van Leuven, schreef over het exemplaar in de bibliotheek dat het een fraaie titelpagina bevatte en een portret van Vesalius, en dat het geïllustreerd was met mooie afbeeldingen, allemaal houtsneden, het geheel uitgevoerd op velijn.9 Een Fabrica sur parchemin werd ook vermeld door Edouard de Moreau, die korte beschrijvingen gaf van manuscripten en incunabels aanwezig in de universiteitsbibliotheek voor de brand van 1914.10 Er is geen exemplaar op velijn bekend. Het is trouwens erg onwaarschijnlijk dat er ooit een Fabrica op perkament is geweest. Het boek is veel te omvangrijk om op perkament te drukken; de kostprijs zou veel te hoog zijn. In tegenstelling tot wat Cushing dacht, was het vernielde werk niet dat wat Vesalius zelf ten geschenke had gegeven aan keizer Karel V. Dit bestaat immers nog. Zestien jaar geleden was het nog in handen van dr. Haskell F. Norman (1915-1996), een psychiater uit San Francisco. Op 18 maart 1998 werd de ‘keizerlijke’ Fabrica geveild bij Christie’s.11 Geschat op ongeveer 500.000 euro, werd het uiteindelijk verkocht voor 1.652.500 euro aan een verzamelaar die onbekend wenste te blijven. De expert van Christie’s bleef bij zijn beschrijving voorzichtig, maar de Franse inscriptie op het blanco binnenblad bewijst dat het ooit in handen van de keizer was: Ce Livre a esté donné par lempereur Charles le quint à Messire Jacques Mesnage chevalier seigneur et patron de Cagny Ambassadeur du Roi de France Francois premier aupres de sa personne.
Klaarblijkelijk gaf Karel V het boek bij een of andere gelegenheid aan de Franse ambassadeur Mesnage gedurende de twee jaar waarin deze aan het keizerlijke hof verbleef (1545-1547). Het geveilde exemplaar is echt bijzonder: de meer dan tweehonderd houtsneden zijn alle met de hand ingekleurd, en hier en daar is zelfs goud en zilver gebruikt. In de akte waarbij keizer Karel V Andreas Vesalius in de adelstand verheft, wordt over slechts één Fabrica gesproken die de keizer persoonlijk van Vesalius had gekregen. ... nunc vero tua opera et studio medicis adeo peculiariter inaudita hactenus industria, solertia, sagacitate et diligentia maximisque sumptibus et laboribus variis et immodicis Parisiis, Lovanii, atavii, Bononiae et Pisis, exhibitis publicis humanorum corporum dissectionibus, editoque ante multos annos de humani corporis fabrica volumine tanti erudiotionis verissimae judicii, ingenii et industriae, sicque elaborato ut nil usque eloquentius nil doctius, nilque utilius compositum sit, ac facile procul summis omnibus libris qui de anatomiae facultatibus conscripti fuerant, praeclara erat illa illlustrando [...] (‘Maar nu, door uw inspanningen en inzet voor de artsen, met een tot nu ongekende gedrevenheid, handigheid, wijsheid en oppassendheid, en met de grootste inzet van verscheidene en onophoudelijke inspanningen in Parijs, Leuven, Padua, Bologna en Pisa, en door het uitvoeren van openbare lijkschouwingen op mensen en de publicatie, vele jaren terug, van uw werk De Humani Corporis Fabrica, met zulk een eruditie, waarachtig oordeelsvermogen, talent en inspanning, en in die mate uitgewerkt, dat tot op heden niets samengesteld geweest is dat zo welsprekend, geleerd en nuttig is. Het is met gemak en zonder discussie het grootste aller boeken geschreven over anatomie en beroemd vanwege zijn illustraties…’). En verder: Nos cum idem volumen nobis ad Gueldricam expeditionem proficiscentibus offeres, [...] (‘Toen u ons datzelfde boekwerk aanbood op het ogenblik > dat wij op veldtocht trokken naar Gelderland …’).12
6 Willy Wiegand, ‘Marginal Notes by the Printer of the Icones’, in: Samuel W. Lambert e.a., Three Vesalian essays to accompany the Icones anatomicae of 1934, New York 1952, 25-42. 7 Andreae Vesalii Bruxellensis Icones Anatomicae, New York - München 1934. 8 Heinrich Haeser, ‘Andreas Vesalius’ in Idem (ed.), Lehrbuch der Geschichte der Medizin und der Volkskrankheiten, Jena 1845, 425, par. 316-322. 9 Paul Delannoy, l’Université de Louvain. Conférences données au Collège de France en février 1915, Parijs 1915, 219, n. 2. 10 Edouard de Moreau, La Bibliothèque de Louvain “1636-1914”, Leuven 1918, 42-43. 11 The Haskell F. Norman Library of Science and Medicine. Part I:The Middle Ages and The Renaissance,Wednesday, 18 March 1998, New York, Christie’s, 1998, kavel 213. 12 Charles Donald O’Malley, ‘Andreas Vesalius. Count Palatine: further information on Vesalius and his ancestors’, Journal of the History of Medicine and Allied Sciences, 9, 1954, 196-223.
3
Het exemplaar dat in de universiteitsbibliotheek terechtkwam, moet dus van elders komen. Dankzij het testament van Joris van Oostenrijk jr. weten wij dat deze een exemplaar van Vesalius’ Fabrica naliet aan het Collegium Trilingue te Leuven. Joris van Oostenrijk, deken van de Sint-Pieterskerk van Leuven en kanselier van de universiteit in 1597, stierf in 1619. Hij was de natuurlijke – maar gewettigde – zoon van de prins-bisschop van Luik met dezelfde naam, die op zijn beurt een natuurlijke zoon was van keizer Maximiliaan I en bijgevolg de oom van keizer Karel V.13 Ick Georgius van Oostenryck... Noch laet ick vuyt mijne bibliotheque aen de collegie van dry tonghen voer haer librarie oft biblioteque tot Loven deze naervolgende boecken Anathomia Vesalii in uno magno volumine […].14 Was dit het exemplaar dat in de universiteitsbibliotheek van Leuven terechtkwam en bij de brand werd vernietigd? Vermeldenswaard is wellicht ook dat de lijfarts van Joris van Oostenrijk sr. Gisbertus Carbo (Gijsbrecht Colen) was, een jeugdvriend van Vesalius. Deze laatste schonk Carbo een menselijk skelet, dat door hem zelf was gemaakt.15 Ondertussen heeft de universiteitsbibliotheek van Leuven, naast enkele facsimiles, opnieuw haar eigen exemplaar van de editio princeps van de Fabrica, gedrukt door Oporinus in 1543.16 Het werd in 1986 geschonken aan de bibliotheek door een privéstichting.
Spierman, illustratie in Andreas Vesalius, De Humani Corporis Fabrica, Bazel, Joannes Oporinus, 1543. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, CaaC17, p. 190.
Maurits Biesbrouck en Omer Steeno
13 Légitimations enregistrées à la Chambre des Comptes de Bruxelles; Registre 166, fol. 27v, mai 1591 (geciteerd bij W. van Hille, Inventaire des Lettres de Légitimations..., Kortemark 1979, 41: Messire Georges d'Autriche, fs. Georges en son vivant prince évêque de Liège et d'une certaine jeune fille libre). 14 Leuven, Rijksarchief Leuven, Archief Oude Universiteit Leuven, nr. 1464: Testament van Georgius van Oostenryck van 16.9.1613, fol. 14r. 15 Omer Steeno en Maurits Biesbrouck, ‘Ghysbrecht Colen, alias Gisbertus Carbo, een Leuvense vriend van Andreas Vesalius’, in: Luc Missotten (ed.), Omtrent Andreas Vesalius [About Andreas Vesalius], Antwerpen - Apeldoorn 2007, 21-40; Idem. ‘Ghysbrecht Colen, alias Gisbertus Carbo, Andreas Vesalius’s friend from Leuven (Louvain)’, Acta Internationalia Historiae Medicinae - Vesalius, 13, 2007, 75-76. 16 Chris Coppens, ‘Vesalius regained: een Fabrica te Leuven’, Ex officina, 3, 1986, 181-186.
4
De drie anatomische theaters van Leuven Omstreeks 1719, toen hij een eerste maal tot rector was benoemd, nam de jonge, veelzijdige hoogleraar in de medicijnen Hendrik Jozef Rega (1678-1754) het initiatief om een volwaardig anatomisch theater aan de Leuvense universiteit op te richten. De anatomische dissecties die voordien aan de universiteit werden gehouden, vonden vermoedelijk plaats in de Universiteitshal, waar de medische faculteit een aantal lokalen ter beschikking had. Het voorstel van Rega werd echter niet aanvaard en het duurde tot 1742 vooraleer de regering van de Oostenrijkse Nederlanden in Brussel de plannen goedkeurde. De bereidheid van Rega om de bouw van het theater met eigen middelen te bekostigen, gaf hierbij ongetwijfeld de doorslag.
R
ega had een deel van zijn opleiding genoten in Parijs, dat in het begin van de achttiende eeuw het belangrijkste centrum van anatomisch onderwijs vormde. Hij had er vermoedelijk les gekregen in het pas gebouwde anatomische theater van het Parijse chirurgijnsgilde. Het gebouw was opgetrokken tussen 1691 en 1697 en bestond uit een losstaand monumentaal achthoekig bouwwerk. Het kende over heel Europa navolging en heeft waarschijnlijk ook voor het Leuvense theater als voorbeeld gediend. Het Leuvense theater werd gebouwd tussen 1744 en 1749 op een terrein dat zich bevond aan de zuidwestelijke hoek van de hortus botanicus van de universiteit. Deze plantentuin werd in 1738 aangelegd op een groot perceel dat eigendom was geweest van de patriciërsfamilie Van Ophem. Het terrein omvatte, naast de eigenlijke hortus met een oranjerie en kassen, een groot woonhuis, waarin later onder meer een scheikundig laboratorium en de universitaire pers werden gehuisvest.
In het archief van Hendrik Jozef Rega, bewaard in het Universiteitsarchief, bevinden zich ook de meetstaten van de bouw van het anatomisch theater. Die maken het mogelijk op een erg gedetailleerde wijze het bouwproces te volgen en de aannemers en toegepaste materialen te bepalen. Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) werden het anatomisch theater en het ernaast gelegen huis Van Ophem ter beschikking gesteld van de Rijksuniversiteit, opgericht in 1817. Het theater diende voor de anatomische lessen en in de voormalige patriciërswoning werd de collectie anatomische preparaten bewaard. Jean Baptist Lameere geeft in zijn boek over Leuven, uitgegeven in 1829, een opsomming van de collectie van het ‘Kabinet van Ontleedkunde’ die een tweehonderdtal stuks telde. >
De bouw van het theater werd toevertrouwd aan de Brusselse bouwmeester en landmeter Jacques Antoine Hustin (1709-1787). Hustin ontwierp later nog andere universitaire colleges, waaronder het Vigliuscollege (1751-1755), het Sint-Annacollege (1755), het Hollands College (1756-1757), het Savoiecollege (1757), het Sint-Ivocollege (1757-1765 en 1775), het Craenendonckcollege (1761-1762), en de Sint-Gorgoniuskerk in Hoegaarden (1754-1759). Het anatomisch theater van Hustin bevindt zich op de hoek van de Minderbroedersstraat en de Kapucijnenvoer. Het heeft een achthoekig grondplan en is voorzien van een aanbouw met een portaal en twee kleinere ruimten. Het interieur wordt bekroond met een koepelgewelf en wordt geleed door pilasters. Zij steunen op een hoge plint, waartegen de tribune met staanplaatsen opgesteld was. De kapitelen van de pilasters, de sluitstenen van de hoge ramen, de gewelfribben en -vlakken zijn voorzien van fraai uitgewerkte rocailles en bladwerkmotieven in stucwerk.
Het anatomisch theater en de plantentuin van Leuven, potloodtekening, ca. 1800. - KU Leuven, Universiteitsarchief, Topografisch-Historische Atlas, Tekeningen 1.14.
5
Zowel het theater als het huis Van Ophem werden vanaf 1835 door de nieuwe Katholieke Universiteit gebruikt voor het anatomisch onderwijs. Dankzij een beschrijving van het instituut, opgenomen in het jaarboek van 1851, weten we dat de collectie anatomische preparaten en chirurgische instrumenten op dat ogenblik aanzienlijk was uitgebreid. Een aantal chirurgische instrumenten die gebruikt werden voor bevallingen waren opgesteld in glazen toonkasten in het theater. De gebouwen voldeden echter niet meer aan de noden van de groeiende medische faculteit. Omwonenden klaagden bovendien over het transport van de lijken van het SintPietersziekenhuis naar het theater via de Kapucijnenvoer. In 1874 wees de stad een voorstel van de universiteit af om een gebouw met een dissectiekamer op te trekken op het terrein van de kruidtuin, die inmiddels verhuisd was naar de overkant van de Kapucijnenvoer. De stad betwistte immers het recht van de universiteit op het gebruik van de gronden. Korte tijd later liet de stad op het perceel een nieuwe gemeenteschool bouwen naar een ontwerp van Edouard Lavergne (1815-1878). In 1875 kocht de universiteit van de familie d’Udekem-Van der Stegen een terrein met een woning en een tuin verderop in de Minderbroedersstraat.
Dit stuk grond bood het voordeel dat men via het binnengebied rechtstreeks het Sint-Pietersziekenhuis voor het vervoer van de lijken kon bereiken zonder gebruik te maken van de openbare weg. De universiteit verkreeg van de stad Leuven overigens een vergoeding om afstand te doen van het gebruik van het oude anatomische theater. Het nieuwe anatomisch instituut werd opgetrokken tussen 1876 en 1877 naar een ontwerp van de pas benoemde ingenieur-architect Joris Helleputte (1852-1925). De bouw werd bekostigd door de Luikse bisschop Théodore de Montpellier (1807-1879). Het kreeg de naam Vesaliusinstituut naar de beroemde Andreas Vesalius (1514-1564), die baanbrekende studies had verricht op gebied van anatomie. Vesalius had gestudeerd aan het Leuvense Collegium Trilingue te Leuven en voerde omstreeks 1537 in Leuven een publieke dissectie uit. Het instituut bestond, naast een museum en twee laboratoria die in het voormalige woonhuis ondergebracht waren, uit een achthoekig amfitheater en een rechthoekige snijzaal. Het amfitheater bood plaats aan tweehonderd studenten, was goed verlicht door grote raampartijen en werd geventileerd door kachels die zuivere, opgewarmde lucht verspreidden. De ruimte werd bekroond door een fraai uitgewerkt houten gewelf met acht ribben voorzien van goudkleurige sierbanden. Een foto van omstreeks 1900 uit het album van de Leuvense fotograaf Edouard Morren (1867-1939) toont de steile, sober uitgewerkte houten tribune met gradinen waarop de studenten plaats namen. De dissectiezaal was voorzien van een pomp en een waterreservoir dat gevoed werd met het regenwater dat van de daken kwam. In 1883 werd het instituut uitgebreid met een klein fysiologisch kabinet en een toegangspoort. In 1896 werd haaks op de dissectiezaal een aanbouw met een curiositeitenkabinet toegevoegd. Tussen 1906 en 1907 moest het oude woonhuis met laboratoria plaats ruimen voor het Pathologisch Instituut, ontworpen door Vincent Lenertz (1864-1914). Tevens werd het fysiologisch kabinet afgebroken en aan de straatkant vervangen door een muur met hekwerk. Het 18de-eeuwse anatomische theater van Jacques A. Hustin, buitenaanzicht en het met stucwerk versierde koepelgewelf.
6
In de kelder waren er, naast lokalen voor de preparatie van geraamten en een bergruimte voor lijkkisten, ook lokalen voor proefdieren. Het gebouw werd pas in gebruik genomen in 1948, vermoedelijk vanwege de oorlog.
Het anatomisch theater, gebouwd in 1876-1877 naar het ontwerp van Joris Helleputte.
In 1939 werden de plannen getekend om het Pathologisch Instituut aanzienlijk uit te breiden met een nieuwe vleugel met voorzieningen voor anatomische dissecties en onderwijs. Beide gebouwen vormden samen de nieuwe Schola anatomica Andreae Vesalii.Voor de bouw van de nieuwe vleugel werd een oud pand, dat gebruikt werd door het Zoötechnisch Instituut, samen met enkele kassen en stallingen gesloopt. Het nieuwe bouwwerk werd ontworpen in een strakke, moderne vormentaal door de aan de universiteit verbonden ingenieur Joseph van Pelt (1900-1965). Hij had voordien het Instituut voor Geografie in de Dekenstraat (1937) en de uitbreiding van het Instituut van Dierkunde (1938) ontworpen. De gevel van de nieuwe vleugel in de Minderbroedersstraat herkent men aan de licht verspringende vlakken en een monumentale toegangspoort met vlaggenmast. Achter het binnenplein staat een hoog, van grote raampartijen voorzien bouwblok, waarin zich de traphal bevindt. Rechts van de ingang aan de straatzijde was een groot auditorium en in de achtervleugel bevonden zich vier grote snijzalen met bijbehorende kleedkamers en laboratoria. Een grote museumzaal, didactische expositieruimten en een kamer voor radiografie werden ondergebracht op de begane grond.
De twee oudere anatomische theaters hadden ondertussen een andere bestemming gekregen. Het oudste anatomische theater stelde de stad Leuven vanaf 1887 ter beschikking van Constantin Meunier (1831-1905), die door het stadsbestuur naar Leuven was gehaald om er schilderkunst aan de stedelijke academie te onderwijzen. De stad nam de restauratie van het gebouw voor haar rekening. Men herstelde de daken en de ramen, schilderde het interieur en plaatste nieuwe deuren. Vermoedelijk werd toen ook de oude tribune verwijderd. In 1902 kreeg de Evangelische Kerk het theater ter beschikking voor zijn erediensten. In 1957 werd het theater, samen met het huis Van Ophem en de normaalschool ernaast, opnieuw eigendom van de universiteit. Het geheel werd een onderdeel van het Sint-Elisabethinstituut voor verpleegkunde, beheerd door de congregatie van de Zusters van Liefde. De zusters stonden toe dat de protestantse gemeenschap in het theater bleef. Deze drong meermaals aan op de restauratie van hun kerkgebouw, maar kreeg geen gehoor. In het anatomisch theater van Helleputte werden in de jaren 1930 twee tussenvloeren aangebracht voor een bibliotheek met leeszaal. Ook de dissectiezaal werd volledig heringericht tot een clublokaal met fauteuils en tafeltjes. Het houten koepelgewelf van het theater alsook de houten dakkap van de dissectiezaal bleven wel bewaard. Op dit ogenblik zijn grote delen van de ziekenhuisfuncties en afdelingen van de faculteit Geneeskunde verhuisd van de binnenstad van Leuven naar de campus Gasthuisberg. De volgende jaren zullen ook de overblijvende universitaire activiteiten die nog plaatsvinden in de binnenstad mee verhuizen.Voor het enorme terrein van de oude universitaire ziekenhuizen – waarvan de drie anatomische theaters deel uitmaken – is een grootschalig herontwikkelingsproject opgestart, genaamd Hertogensite. De uitvoering hiervan is voorzien vanaf omstreeks 2020. Het achttiende-eeuwse theater, dat beschermd is, zal grondig worden gerestaureerd. Al dan niet in combinatie met de voormalige patriciërswoning Van Ophem, zal het een culturele of didactisch herbestemming krijgen. Het theater van Helleputte, eveneens beschermd, zal als historische getuige geïntegreerd worden binnen het project. Het twintigste-eeuwse anatomische instituut is echter niet erkend als monument en wacht een onzekere toekomst. Joris Snaet >
Het anatomisch theater van Helleputte, omstreeks 1900. Foto door Edouard Morren. – KU Leuven, Universiteitsarchief, Topografisch-Historische Atlas.
7
Ontwerptekening door Joseph Van Pelt voor de nieuwe vleugel van het Pathologisch Instituut, opgenomen in de bouwvergunning Minderbroedersstraat 38-40, 1939. – Leuven, Stadsarchief.
Bibliografie • Jean Benoit Lameere, Beschryf van oud en nieuw Loven, gevolgd van den lyst der primussen van de oude universiteyt, Leuven 1829, p. 151-152. • Jaarboekje der Leuvense Hoogeschool Voor het Jaar 1829, Brussel 1829, p. 83. • ‘Cabinet d’Anatomie humaine’, Annuaire de l’Université catholique de Louvain, Leuven 1851, p. 253-267. • ‘Inauguration de l’Institut anatomique de Louvain’, Revue catholique, 17, 1877, p. 506-511. • ‘Inauguration de l’Institut anatomique de Louvain’, Annuaire de l’Université catholique de Louvain, Leuven 1878, p. 441-457. • Edward van Even, Louvain dans le passé et dans le présent, Leuven 1895. • Savina Moens, Het architecturale patrimonium van de oude universiteit Leuven in de achttiende eeuw, beeld van de Verlichting, onuitg. lic.verhand. KU Leuven, 1985. • Jan de Maeyer e.a. (red.), Joris Helleputte: architect en politicus 1852-1925. Biografie, Leuven 1998 (KADOC-Artes). • Tom Verbist, Het anatomisch amfitheater van J.A. Hustin te Leuven: architectuurhistorische studie en restauratievoorstel, onuitg. lic. verhand., KU Leuven, 2000.
8
• Jan Staes e.a., Hortus Lovaniensis:Vijf eeuwen plantkunde te Leuven, Leuven 2004. • Caroline Daemen, Het anatomisch theater van Jacques Antoine Hustin te leuven (1744-1749): Reconstructie van het bouwproces en typologisch onderzoek, onuitg. masterthesis KU Leuven, 2009-2010. • Nicky Vancaudenberg, Restauratie en herbestemming van het Anatomisch Amfitheater (1876-1883) van Joris Helleputte (1876-1883), onuitg. masterthesis KU Leuven, 2009-2010. • Geert Vanpaemel, Mark Derez en Johan Tollebeek, Album van een wetenschappelijke wereld: De Leuvense universiteit omstreeks 1900, Leuven 2012.
De anatomische theaters in Leuven komen ook aan bod op de tentoonstelling Theatrum anatomicum. De expositie loopt tot 18 januari 2015 in de universiteitsbibliotheek (Mgr. Ladeuzeplein 21, Leuven).
Vesalius en het surrealisme van de anatomie In het najaar van 2014 herdenkt de Leuvense universiteit de vijfhonderdste verjaardag van Andreas Vesalius, één van haar meest beroemde en belangrijke alumni. Vesalius was één van de wegbereiders van de moderne wetenschap, een grondlegger van de menselijke anatomie en een boegbeeld van de renaissancecultuur. Zijn anatomisch leerboek, De Humani Corporis Fabrica, uitgegeven in 1543, vormt een keerpunt in de geschiedenis van de anatomie en is ook een mijlpaal in de artistieke representatie van het menselijk lichaam.
I
n Museum M loopt een tentoonstelling die de betekenis van Vesalius vanuit verschillende invalshoeken belicht. Het verhaal van Vesalius en de anatomie wordt verteld vanuit het standpunt van de toeschouwer, de ‘consument’ van anatomische prenten en beelden. Daardoor ligt de klemtoon niet op de medische interpretatie van de prenten. Door de eeuwen heen is de anatomie immers ingezet om talrijke boodschappen over te brengen: de autoriteit van de arts, de opwinding die gepaard gaat met de publieke dissectie, de schoonheid van het lichaam, de morele plicht van gezondheid en hygiëne, de verhouding tussen man en vrouw, enzovoort. De tentoonstelling wil deze (en andere) betekenissen weer voor het voetlicht halen en vooral de bezoeker ertoe aanzetten om te ervaren hoe anatomische beelden blijven fascineren en nieuwe reacties blijven oproepen. De tentoonstelling bevat geen anatomische preparaten. Alle prenten en beelden zijn gemaakt door kunstenaars die al dan niet op aanwijzingen van artsen min of meer getrouwe afbeeldingen van het menselijk lichaam hebben geproduceerd. Toch zijn er, ondanks de schijnbaar wetenschappelijke objectiviteit, grote verschillen tussen de beelden. Als men de atletische spiermannen van Vesalius vergelijkt met de slanke figuren van de achttiende-eeuwse anatoom Albinus, of met de elegante, licht erotische prenten van Jacques-Fabian Gautier d’Agoty, valt op hoe de anatomie zich bij uitstek leent tot indringende mensbeelden. Door de gehele of gedeeltelijke ontleding van het getoonde lichaam dient de toeschouwer – misschien met enige gêne maar ook met het zelfbewustzijn van een ‘overlever’ – de ontbrekende elementen opnieuw in te vullen. Anatomische prenten hebben daardoor een surrealistisch karakter. Steeds opnieuw moet de toeschouwer dwars door de realiteit van de afbeelding op zoek naar de diepere zin en betekenis. Anatomische dissecties waren vooral een publieke aangelegenheid waarin het amusement, de verbazing en het afgrijzen een essentiële rol speelden.Vesalius was een meester in het bespelen van zijn publiek. De tentoonstelling wil ook dit element aan bod laten komen. Elk van de getoonde prenten, wassen beelden of gipsen écorchés ontlenen hun vorm en inhoud aan het publiek waarvoor ze werden gemaakt. In elke zaal van de tentoonstelling wordt de rol van dat publiek anders ingevuld. Nu eens ligt de nadruk op de volgzame tentoonstellingsbezoeker die kennis neemt van het leven en werk van Vesalius. Dan weer wordt hij een ‘anatomisch toerist’ die wandelt tussen museumstukken als tussen winkeletalages en zich vrij laat meeslepen door zijn impressies.
Nog later kruipt hij in de rol van de kunstkenner, onzeker of anatomie nu juist de ideale schoonheid dan wel de natuurgetrouwe afbeelding nastreeft. Elk van deze rollen gaat terug op Vesalius en de enorme impact van zijn werk op de Westerse cultuur. Zijn invloed is op geen enkel moment in de geschiedenis weg te denken. Het was Vesalius die de band tussen anatomie en Griekse beeldhouwkunst voor het eerst ontwikkelde. Het was ook Vesalius die de anatomie bij het grote publiek verspreidde en de kijk op het lichaam veranderde. Het was ten slotte nogmaals de invloed van Vesalius die in de vorming van kunstenaars de band tussen anatomie en lichamelijke expressie verbeeldde. Een invloed die in onze tijd van body scans, 3D-printing en Photoshop nog niet helemaal achter de rug ligt. Geert Vanpaemel De tentoonstelling Vesalius. Het lichaam in beeld loopt tot 18 januari 2015. Duiding wordt geboden in een publieksboek met historische en beschouwende essays dat tegelijk met de tentoonstelling verschijnt. Zie ook: www.vesaliusleuven.be
Gregor Reisch, Margarita philosophica, Bazel, 1508. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, R3A12055.
9
Een beeld voor Andreas Vesalius Vanaf de bouw tot het midden van de negentiende eeuw waren alle nissen in de gevels en de torens van het Leuvense stadhuis leeg. In april 1849 keurde de gemeenteraad een ambitieus plan goed: Transformer la façade du monument en une sorte de galerie historique, où l’on verrait représentés les personnages ayant illustré Louvain, en rappelant en même temps les principales institutions de la commune dans les siècles passés. De aankleding van de nissen – 87 beelden in de torens, 149 in de gevels – gebeurde in verschillende fasen tussen 1854 en 1904. De historische inbreng van Edward van Even, sinds 1853 stadsarchivaris, dateert van 1859.
Andreas Vesalius, beeld op de gevel van het stadhuis van Leuven, door Frantz Vermeylen en Benoît van Uytvanck, 1903.
V
andaag staan in de zes torens leden uit de stamboom van Jezus, de apostelen en enkele andere figuren.Vorsten die over Leuven en de Zuidelijke Nederlanden hebben geregeerd, paraderen bovenaan in de voor- en zijgevels; een niveau lager staan patroonheiligen van kerken, ambachten, schuttersgilden en rederijkerskamers; in de onderste twee nissenrijen pronken 67 personages die zich vanaf de middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw verdienstelijk hadden gemaakt in het religieuze, politieke, universitaire, sociale en artistieke milieu te Leuven. De beelden van 25 geleerden en/of professoren onder wie Desiderius Erasmus, Justus Lipsius, Jan Baptist Gramaye, Petrus Stockmans, Adrianus Romanus, Cornelius Gemma, Cornelius Jansenius, Juan Luis Vives en Valerius Andreas, werden reeds tussen 1854 en 1858 aangebracht. De keuze voor Andreas Vesalius viel pas in januari 1903. Zijn beeld – een rijzige man met baard, met Spaanse pofbroek en met een doodshoofd op de linkerarm – staat, verdoken achter het dak van de dekenij, pal onder Napoleon. 10
Hoe kwam het daar terecht? Bij een blikseminslag op dinsdag 8 april 1890 werd de middelste torenspits van de westgevel getroffen en beschadigde in zijn val de gevel. De nodige herstellingswerken volgden, maar zouden jarenlang aanslepen. Pas in 1903 werd de restauratie van de beelden aangevat. Dat werk werd toevertrouwd aan de Leuvense beeldhouwers Frantz Vermeylen en Benoît van Uytvanck. Zij renoveerden dertig bestaande beelden en maakten er, voor de nog leegstaande nissen, zes nieuwe bij: Jan van Rillaer, Gui Morillon, koning Leopold II, Nicolas Chavre, Alard du Hamel en Andreas Vesalius. Daarmee zagen enkele critici een droom in vervulling gaan: zij vonden immers dat er bij de beelden van ‘illustere Leuvenaars’ enkele ‘belangrijke’ ontbraken, onder wie Vesalius, die toch in Leuven had gestudeerd. Maar die werkwijze wekte wrevel en onbegrip op bij de toen al 82-jarige Van Even. Hij was niet geraadpleegd en voelde zich gepasseerd. In een brief dd. 22 februari 1903 aan het stadsbestuur ventileerde hij zijn ongenoegen: de keuze van de zes personages evenals de fabricatie en de plaatsing van de beelden beantwoordden allesbehalve aan zijn initieel voorstel. In het verleden had hij van de beeldhouwers geëist dat zij zich voor de hen toegewezen personages zouden inspireren op oude afbeeldingen, zoals schilderijen, gravures, standen/of borstbeelden. Bovendien moesten ze hun werkstukken, alvorens ze een definitieve plaats kregen, door een vakjury laten keuren. Il me semble, aldus Van Even, qu’il serait prudent d’agir de la même façon pour les statues à exécuter. La Commission des Monuments est là pour guider les artistes. Zijn opmerkingen vielen echter in dovemansoren: van enige ‘leiding’ van de Commissie voor de aanmaak van de nieuwe beelden door Vermeylen en Van Uytvanck is niets bekend. Trouwens, op aandrang van het stadsbestuur, moesten zij zorgen dat hun werk, koste wat het kost, in het voorjaar van 1904 was voltooid. Op zondag 8 mei 1904 verwachtte men immers het bezoek van het kroonprinselijk echtpaar Albert en Elisabeth en dan moest het stadhuis volledig ‘af ’ zijn. De gedenksteen in de toren op de hoek van de Grote Markt met de Naamsestraat is daarvan een stille getuige. Gilbert Huybens
Bibliografie • Gilbert Huybens, Who’s Who? De beelden op de gevels van het Leuvense Stadhuis / Les statues des façades de l’Hôtel de ville de Leuven / The statues of the façades of the Leuven Town Hall, Leuven 2012.
Plemp, het anatomisch theater en Vounck. Nieuwe stukken in het Universiteitsarchief
Vesalius in de marge
A
ndreas Vesalius werd in 1544 benoemd tot hofarts van keizer Karel V. Over deze vorst bezit de universiteitsbibliotheek enkele opmerkelijke stukken, waaronder de Duitse vertaling van de Constitutio Criminalis Carolina, het eerste Duitse strafwetboek. Tot aan de Verlichting stond het model voor het strafrecht in de Duitse landen, zoals dat werd vastgelegd op de rijksdagen van Augsburg (1530) en Regensburg (1532). Het boek dateert van 1573 en is versierd met enkele fraaie houtsneden. Het maakt deel uit van een convoluut. De andere boekdelen bevatten een juridische tekst, de Historia juris civilis Juliacensium et Montensium, vermoedelijk gedrukt in 1668, en een ordonnantie van paltsgraaf Philipp Wilhelm uit 1667. Het convoluut werd op het einde van de vorige eeuw geschonken door bemiddeling van Jan Roegiers aan de universiteitsbibliotheek door Romano Tondat, mozaïek- en granitobewerker uit Eeklo. Het hele boekwerk werd recent gedigitaliseerd en kan binnenkort geraadpleegd worden via de onlinecatalogus Limo.
In een octrooi van 1 februari 1661 verleende koning Filips IV aan de medische faculteit van Leuven toelating om een anatomisch theater in gebruik te nemen, een magnificq Theatrum Anatomicum in forme van een Amphitheatrum, en om onder wel bepaalde voorwaarden te kunnen beschikken over lijken van terechtgestelde misdadigers.
T
ijdens de koude maanden van oktober tot maart mocht de faculteit bij elke terechtstelling één mannenlijk opeisen om het naar Leuven te laten overbrengen. Terechtstellingen van vrouwen waren veel zeldzamer; lijken van vrouwen mochten daarom het hele jaar door worden opgeëist. Bij executies van meerdere personen waarbij delinquenten van beide geslachten waren betrokken, konden een lijk van een man en van een vrouw worden meegenomen. De scherprechter kreeg de opdracht om het lichaam niet meer te kwetsen dan nodig.
Hierbij horen dit charter, dat tot nu enkel in druk bekend was, en de benoemingsbrief uit 1634 van de bekende Leuvense hoogleraar medicijnen Vopiscus Fortunatus Plempius (1601-1671). Het octrooi van Filips IV kan u zien in de tentoonstelling Vesalius. Het lichaam in beeld in M - Museum Leuven; de benoemingsbrief van Plempius wordt getoond in de tentoonstelling Theatrum anatomicum in de universiteitsbibliotheek. Beide tentoonstellingen lopen tot 18 januari 2015.
Het octrooi maakt deel uit van een genealogische collectie archiefstukken betreffende de Mechelse schepenfamilie Parasiers, die werd verworven door Jan Roegiers in februari 2013. Tot die familie behoorde ook de Leuvense hoogleraar geneeskunde Joost Vounck (1733-1799). Langs deze weg kwamen zonder twijfel niet alleen een aantal interessante stukken betreffende Vounck in de collectie terecht, maar ook enkele stukken uit het archief van de medische faculteit zelf.
Marc Nelissen
Dit jaar werd ook gestart met de digitalisering van handboeken voor het Collegium Trilingue. In 2017 wordt de vijfhonderdste verjaardag van dit Drietalencollege – waar ook Vesalius ooit student was – gevierd, met onder andere een tentoonstelling in de universiteitsbibliotheek en een publicatie. Recent werd een belangrijk stuk in verband met dit college verworven: een Album amicorum uit 1570-72 van een Utrechtse student die in Leuven studeerde. Enkele professoren van het Collegium Trilingue leverden een bijdrage in het Album. Met de opbrengst van het concert op 3 december, tijdens het congres over Vesalius, kunnen we dit handschrift betalen. Meer informatie vindt u in bijgevoegde flyer. A.S. en K.S. • Over de Constitutio, zie: S. Diller (red.), Kaiser Karl V und seine Zeit, Bamberg 2012.
Octrooi van koning Filips IV, 1 februari 1661. – KU Leuven, Universiteitsarchief.
11
Voor- en achterkant: titelprent en skelet, illustraties in Andreas Vesalius, De Humani Corporis Fabrica, Bazel, Joannes Oporinus, 1543. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, CaaC17.
Redactie: Dirk Aerts, Kjell Corens, Mark Derez, An Smets, Katharina Smeyers (hoofdredacteur), Dirk van Eldere, Jan van Impe. Redactieadres: Katharina Smeyers, Universiteitsbibliotheek KU Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven;
[email protected] - http://bib.kuleuven.be/ex_officina. Opmaak: Altera. Foto’s: Eric Dewaersegger (p. 10), Joris Snaet (p. 6, 7 boven en 8) en Digitaal Labo ISSN: 0772-6848. KU Leuven (overige). Druk: Artoos. Verantwoordelijke uitgever: Hilde van Kiel, Mgr. Ladeuzeplein 21, 3000 Leuven.