ex officina
NIEUWS UIT DE UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK JAARGANG 29 / 1 • 2016
De échte geboorte van de Gazet van Antwerpen Naar aanleiding van het digitaliseringsproject van de Gazet van Antwerpen en de Gazet van Mechelen,1 werd de papieren collectie Gazet van Antwerpen van de Universiteitsbibliotheek aan een nader onderzoek onderworpen en waar nodig meteen ook opnieuw verpakt in zuurvrije mappen en dozen. De jaargangen 1891-1915 bleken een ware schatkamer te zijn. Heel wat zeldzame en zelfs unieke edities van de respectabele Antwerpse persdiva kwamen tevoorschijn.
D
e meest opvallende vondst was een exemplaar van de allereerste editie ooit van deze krant, jaargang 1, nummer 1, op datum van maandag 29 september 1891. De verwarring was aanvankelijk groot, want de Gazet van Antwerpen zag pas op dinsdag 3 november 1891 het levenslicht.
Op 3 november zag de volkskrant op zijn persen het levenslicht, volledig door hemzelf gefinancierd. De schrijver van de teksten was onder andere Jan van Kerckhoven, later hoofdredacteur, van 1893 tot 1898. In 1893 verkocht ‘Napolitaan’ zijn krant aan de pas opgerichte nv De Vlijt.
Was dit een grap of een vervalsing van de geschiedenis? Verre van. Een kleine aantekening in potlood rechts bovenaan de kop bracht het verlossende antwoord. ‘Modelnummer’ lezen we, in een fraai handschrift. Het was dus een proefdruk van pagina 1 - de achterzijde is onbedrukt - die heel sterk gelijkt op de voorpagina van de editie van 3 november. Eigenlijk ging het om wat we nu een nulnummer zouden noemen.
Een eerste vergelijking tussen beide titelpagina’s levert heel wat boeiende verschillen op. De ontstaansredenen, het concept en de doelstellingen van de nieuwe krant worden toegelicht. Zo kondigt men in de editie van 29 september nog een ‘Rechterlijke Kronijk’ aan, verwijst men expliciet naar de pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891), en worden in de eerste plaats de oproerige socialisten aangevallen. In de uiteindelijke versie van 3 november is van een juridische rubriek geen sprake meer, blijven de socialisten buiten schot en worden de goddeloze liberale geuzen van ‘Het Laagste Nieuws’ frontaal aangevallen. De confraters van de liberale krant hadden de katholieke volkskrant intussen al bedacht met de koosnaampjes ‘Japgazet’ en ‘Antwerpsche Frut’. Het was het begin van een lange, boeiende relatie.
We mogen in deze totaal onbekende uitgave ongetwijfeld de hand zien van de flamboyante Jan Baptist ‘Napolitaan’ van Os (1847-1911), 2 oud-officier van het Belgische leger, uitgever, journalist en eigenaar van de boek- en handelsdrukkerij Van Os-De Wolf in de Nationalestraat in Antwerpen. Hij was de feitelijke stichter van de Gazet van Antwerpen. Een krant waarvan de geboorte als sinds februari 1891 werd voorbereid door een groep van Franstalige, katholieke Antwerpse bourgeois (verbonden met de Meetingpartij), in het zogenaamde ‘Komiteit voor de stichting van een katholiek Volksblad’. Acht maanden lang werd er vergaderd, smeedde men plannen, zocht men naar kapitaal en geschikte beheerders, maar er gebeurde niets concreets. Napolitaan van Os verloor uiteindelijk zijn geduld en nam vriend en vijand in snelheid.
1 Zie: http://provincieantwerpen.bibliotheek.be/ pagina.krantenarchief 2 De voornaam ‘Napolitaan’ is een afgeleide vorm van zijn officiële doopnaam Joannes Baptista Napolitanis Josephus. Het gaat hier dus over een heilige, een zekere Jan Baptist van Napels (Napolitanis), vermoedelijk een van de patroonheiligen van Napels, en niet over een vergissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand, die ‘Napoleon’ verbasterd zou hebben tot ‘Napolitaan’, zoals men tot nog toe algemeen heeft aanvaard.
Hiermee wordt weer eens bewezen dat kranten erg kostbaar erfgoed zijn, wat trouwens intussen wereldwijd als algemeen principe wordt aanvaard. Ze zijn zeldzamer en kwetsbaarder dan een incunabel. Ook dat besef is intussen, dankzij de vele digitaliseringsprojecten, nationaal en internationaal, doorgedrongen. 3 Jan van Impe Gazet van Antwerpen, nulnummer van 29 september 1891, meer dan een maand voor de officiële lancering op 3 november 1891. KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, RJ241.
3 Met dank aan de heren Jan en Raf van Os, achterkleinzonen van Napolitaan van Os, voor hun mondelinge informatie en de inzage in een aantal cruciale archiefstukken.
2
Honderd jaar Music-Hall. Paul van Ostaijen te Leuven In een Parijse veilingcatalogus (Pierre Bergé, 11 december 2015), beschrijft Umberto Eco gespeeld pessimistisch de eenzame bibliofiel en het perverse kantje aan verzamelwoede. Terwijl de bezitter van Chinees porselein steevast bewondering krijgt, mag de eigenaar van de nergens bekende duodecimodruk dit vergeten, want de collega-bibliofiel verzamelt iets anders of kent nijd om het stuk. Gelukkig telt de boekwereld ook optimisten. Het Genootschap Paul van Ostaijen en de Vereniging van Antwerpse Bibliofielen bijvoorbeeld, die op twee zaterdagen, 7 en 14 mei 2016, samen een tentoonstelling bouwen rond Paul van Ostaijen (1898-1928) met stukken uit privébezit.
B
ezoekers zien op twee Antwerpse locaties, De Slegte (Wapper) en Campus La Strada van het Onze-Lieve-Vrouwecollege, waar van Ostaijen school liep (Frankrijklei), twee exposities. De Slegte belicht handschriften en drukken van de dichter; Campus La Strada duidt Van Ostaijens jeugdjaren en de culturele context. Er is een persmoment op 6 mei en een nocturne op 11 mei. Sprekers en dichters zorgen voor animo en in De Slegte kunnen passanten met memorabilia terecht. Er komt een kleine catalogus.
Zijn voorkeur ging uit naar Herinnering en hij merkte op: ‘De buitelsprongen en slordigheden zullen bij dezen jongen dichter verdwijnen en zijn hoedanigheden zullen zich ontwikkelen tot een scherpe vizie en tot heel fijn en diep gevoelen. Dan zal hij van zijn eersteling niet meer houden, wat onrechtvaardig zal wezen, en 't zal een zeldzaam boekje worden’.
Honderd jaar geleden verscheen Music-Hall, Van Ostaijens debuutbundel en de eerste humanitairIronisch genoeg werd het een expressionistische dichtbundel in ons taalgebied. zeldzaam boekje, althans de eerste Van Ostaijen liet de bundel voor eigen rekening druk, en hield Van Ostaijen later verzorgen door drukker-uitgever Gust Janssens in niet meer van ‘zijn eersteling’. Antwerpen. Music-Hall werd volgens het colofon in Paul van Ostaijen, Music-Hall verzen, Antwerpen 1916, p. 5. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, R5A4995 Hij uitte meermaals de wens om april 1916 gedrukt. De oplage telde zes luxealle exemplaren van Music-Hall exemplaren op Japans papier (1 tot 6), en tweehonderd op te kopen en te verbranden. Ondanks die afkeer is de bundel exemplaren voor de handel (7 tot 200). Uit een bewaard gebleven van enorm belang geweest.Van Ostaijen loodste de Vlaamse afrekeningsstaat blijkt dat tussen 3 april en 17 augustus 1916 in totaal 84 exemplaren werden verkocht, waarvan 53 aan intekenaren, literatuur, die al geruime tijd de nieuwe stromingen in de Europese literatuur niet kon bijbenen, de twintigste eeuw binnen. De bundel 11 aan de boekhandel en 20 aan het stadsbestuur. Na het versturen van 26 recensie-exemplaren bleven na vier en een halve maand nog vestigde zijn naam in Vlaanderen als modern schrijver en kenner van moderne kunst. 90 exemplaren over. Latere verkoopgegevens ontbreken. De Leuvense universiteitsbibliotheek bezit nummer 137 van de eerste druk (Tabularium, R5A4995). Een exlibris vermeldt de gift van de Antwerpse stadsbibliotheek aan de universiteit. Het exemplaar heeft enkele inktstempels, de oudste van het Antwerpse stadsarchief: ‘archief Nr. 4995/21-8-1916’. De blauwe stempel ‘Stedel. Openb. Bibliotheek Antwerpen afgevoerd 28 juli 1953’ is misschien terminus post quem voor de schenking aan Leuven. Het exemplaar zat ook in stedelijke volksboekerijen. Reacties in dagbladen op Van Ostaijens debuut als dichter waren niet ongunstig. De belangrijkste bespreking, door Rafael Verhulst onder het pseudoniem Luc, verscheen onder de rubriek ‘Iets voor iederen dag’ in Het Vlaamsche Nieuws van 17 mei 1916. De recensent vond de gedichten slordig van vorm, maar ze hadden ‘iets jong bekoorlijks’ en waren ‘persoonlijk’.
In Leuven zit Van Ostaijen gebeiteld. In 2009 beëindigde de faculteit Sociale Wetenschappen een tien jaar durende campusrenovatie. Als slotakkoord werd Van Ostaijens Alpejagerslied (voor E. Du Perron) uit Gedichten 1918 aangebracht op een glazen inkomgevel, volgens de jury een tekst met ‘stopping power’. Van Ostaijen haalde het op Goethe, Karl Marx en Max Weber. Wie brieven, foto’s of boeken omtrent Paul van Ostaijen bezit uit de periode van Music-Hall kan dit zeker nog signaleren. Misschien komt het handschrift van Music-Hall, dat totnutoe onvindbaar is, wel boven water? An Blommaert (Genootschap Paul van Ostaijen) Aagje Van Cauwelaert (Vereniging van Antwerpse Bibliofielen) www.facebook.com/events/1526541104313526/ 3
Nikolaj Roerich en zijn prent over Leuven en Reims Onlangs ontving de Universiteitsbibliotheek via ruil met de Moskouse bibliotheek voor vreemde talen een merkwaardige publicatie.1 Drie werken, twee octavo’s en een quarto, zijn samengebonden. Ze bevatten beeld- en fotomateriaal in verband met de Eerste Wereldoorlog. Het grootste boek bevat karikaturen en affiches, vooral kleurenlitho’s. In enkele gevallen zijn oude volksprenten overgenomen, de zogeheten ‘loebki’, waarbij de historische personages vervangen zijn door contemporaine personen. Een tweede boek bestaat uit een fotoverzameling over het leven van een regiment aan het front. Merkwaardig zijn de opnamen van een peloton dat poseert met enkele types van gasmaskers. Een derde werk biedt toelichting bij de foto’s
Vijand van de mensheid. Prent door Nikolaj Roerich, 1915. Gereproduceerd in Pervaia mirovaia […], Moskou 2014, p. 227. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, 76.03(47)”19”.
uit boek twee en bevat het dagboek van een kapitein. Het materiaal uit de drie boekwerken komt uit verschillende musea.
E
nkele prenten uit het eerste boek hebben betrekking op ons land. Heel bijzonder is de prent uit 1915 van de Russische kunstenaar Nikolaj Roerich. Het draagt de titel Vijand van de mensheid en stelt de Duitse keizer Willem II voor als een rode Satan, met op zijn staart het opschrift ‘de Duitse booswicht’ (p. 227). Tegen een achtergrond van ommuurde steden staan, onder de teksten ‘Vele volkeren in razernij vernietigd’ en ‘Vele steden diefachtig verwoest’, ‘Frankrijk – de stad Reims’ en ‘België – de stad Leuven’. Bij Reims is de kathedraal afgebeeld, bij Leuven het stadhuis (dat evenwel niet werd verwoest). Deze prent toont aan dat tot in Rusland de twee verwoeste steden samen worden afgebeeld, een‘curieus verbond dat gretig ingang vond in de pers, polemiek en propaganda en zelfs in de poëzie’.2
1 Pervaia mirovaia: vojna i mif. Pecˇatnaia grafika iz sobraniia Ivanovskogo istoriko-kraevedcˇeskogo muzeia im. D.G. Burylina, fotografii iz kollekcii Rybinskogo muzeia-zapovednika i Nacional’nogo muzeia Respubliki Komi, Moskou 2014, 400 + 272 + 296 p. Het boek is te raadplegen in het Tabularium.
Vermeldenswaard is dat Roerich in hetzelfde jaar 1915 een schets maakte die qua compositie erg gelijkend is. Het betreft een ontwerp voor een fresco van Olga, grootvorstin van Kiev, die zich omstreeks 955 in Constantinopel liet dopen en door de orthodoxe kerk in 1547 heilig werd verklaard. Ze is afgebeeld in een landschap met enkele ommuurde steden, waaronder haar geboortestad Pskov aan de Velikaja, en draagt de Drievuldigheidskerk, die ook aan haar voeten is afgebeeld.
2 Mark Derez, ‘De brand van een bibliotheek’, De Boekenwereld, 2015, 31, 2, p. 14. Zie ook Mark Derez, ‘De brand van Leuven’ en ‘Reims: de beschoten kathedraal’ in Jo Tollebeek en Eline van Assche (eds), Ravage. Kunst en cultuur in tijden van conflict, Brussel 2014, p. 81-85 en 86-91. 3 Geciteerd in Dominic Lieven, Rusland tegen Napoleon. De strijd om Europa 1807-1814, Utrecht 2010, p. 545.
De beeldspraak van de duivel als ‘vijand van de mensheid’ is niet ongewoon. Honderd jaar eerder al kreeg Napoleon in Rusland die benaming, bijvoorbeeld in een rapport van Fabian Osten-Saken over de gevechten in 1813.3 In Oorlog en Vrede zou Tolstoj een halve eeuw later die uitspraak enkele keren zijn personages in de mond leggen, ook in het Frans: ‘l’ennemi du genre humain’. 4
4 Geciteerd in de hoofdstukken I,3,1; I,3,9, II,2,8; in de tweedelige Nederlandse vertaling van H.R. de Vries, Amsterdam, 1966, I, 251, 309, 456, 461 en II, 105. 5 Charles A. Ruud, Russian entrepreneur. Publisher Ivan Sytin of Moscow 18511934, Montreal 1990.
4
De besproken prent meet 615 x 430 mm en is gedrukt bij Ivan Dmitrijevitsj Sytin (1851-1934), die in 1876 in Moskou een steendrukkerij oprichtte. Sytin werd een van de belangrijkste uitgevers van zijn tijd. Zijn bedrijf werd na de revolutie genationaliseerd. Hij kreeg een functie bij de in 1919 opgerichte Staatsuitgeverij (Gosizdat) en ontving na 1928 een pensioen. Het grote gebouw dat hij 1905-1907 in de Tverskajastraat 18 liet optrekken, werd bij de verbreding van de straat verplaatst en als museum ingericht. 5 Nikolaj Konstantinovitsj Roerich heette eigenlijk Rjorich (Pëpиx). Hij werd geboren in SintPetersburg in 1874 en stierf in 1947 in Naggar, Himachal Pradesh, in India. De schilder met archeologische vorming ontwierp ook decors en kostuums voor opera, ballet en theater.Voor 1914 zocht hij vooral thema’s in het Slavische en Scandinavische verleden. Roerich illustreerde onder meer de Russische vertalingen van het werk van Maurice Maeterlinck, met houtsneden die invloed vertonen van de grafiek van George Minne en Charles Doudelet. Op de tentoonstelling Europalia Rusland, Avant-garde in Rusland 1900-1935 (20052006), was zijn werk Aardse bezwering uit 1907 te zien. Roerich leefde op het einde van de oorlog om gezondheidsredenen in het Finse Sortavala (thans gelegen in de Russische deelrepubliek Karelië). Na de Oktoberrevolutie verklaarde Finland zich onafhankelijk en in mei 1918 sloot het zijn grenzen. De Roerichs gingen naar Engeland en reisden in 1920 door naar de Verenigde Staten. In 1936 trok de schilder naar Indië, waar hij vooral bekend is geworden met werken die geïnspireerd zijn door oosterse symboliek en de landschappen van het Himalayagebied.
Geallieerde staatshoofden. Prent gedrukt door I.D. Sytin, 1915 of later. Gereproduceerd in Pervaia mirovaia […], Moskou 2014, p. 29. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, 76.03(47)”19”.
Roerich kreeg het geregeld voor mekaar dat musea met zijn kunstwerken werden opgericht. Dit was onder meer het geval in New York en in Parijs. Hij schonk werken aan Russische musea. In Moskou is nu een museum van de Roerichs, waar ook zoon Vjatoslav (1904-1993) is vertegenwoordigd. Net als zijn vader werd hij in Rusland bij de honderdste verjaardag van zijn geboorte met een postzegel herdacht. Op het landgoed in Izvara, ten zuidwesten van Sint-Petersburg, waar de familie tussen 1872 en 1900 woonde, opende in 1984 een museum met werk van Roerich (Muzej-usad’ba imena N.K. Reriha). In Naggar is werk van hem te zien in de Roerich Art Gallery. Bij ons is Roerich vooral bekend door het Roerichpact. Gegrepen door ‘la perte de la Bibliothèque de Louvain, le tort irréparable porté à l’exquise beauté de la Cathédrale de Reims’ tijdens de Eerste Wereldoorlog, zette Roerich zich in voor de bescherming van kunst in oorlogstijd. Hieruit ontstond het Roerichpact. Het was de bedoeling van Roerich de bepalingen van het Congres van Den Haag 1917 en van Saint-Germain-en-Laye 1921 verder uit te werken. De Parijse jurist internationaal recht Georges Chklaver (Shklaver), schreef voor hem de tekst van het Pact. In een publicatie van 1931 zijn de instellingen opgenomen die werden aangeschreven en schriftelijk instemden met de voorstellen van Roerich. De Leuvense universiteit antwoordde bij monde van haar secretaris-generaal, de historicus Leo van der Essen.6 Ook 21 staten van de Pan-Amerikaanse Unie ondertekenden op 15 april 1935 in Washington de Treaty on the protection of artistic and scientific institutions and historic monuments (Roerich Pact).7 Roerichs voorstel om een vlag met drie rode bollen in een cirkel te plaatsen op gebouwen die daardoor neutraal internationaal gebied zouden worden, werd echter niet aanvaard. In uitvoering van het Cultuurgoederenverdrag van Den Haag 1954 worden gebouwen nu voorzien van het blauwwitte schildje.
Camille Tulpinck, een Brugse medestander Roerich had in Brugge tijdens het Interbellum een enthousiaste medestander, kunstschilder Camille Tulpinck (1861-1946). Hij werd in 1931 voorzitter van het Comité Belge d’Initiative de l’Union Internationale pour le Pacte Roerich. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Tulpinck zich ingezet voor de bescherming van de kunstschatten in Brugge, een stad die in de dichte nabijheid van het front lag. Tulpincks comité ten bate van het Roerichpact hield in Brugge in 1931 en in 1932 congressen.8 De stad stelde het huis De Rode Steen, op de hoek van Genthof en Spiegelrei, ter beschikking voor het Museum Tulpinck Roerich, Museum pro pace, arte, scientia et labore.
Er was uiteraard vooral werk te zien van Tulpinck en van Roerich. In 1950 werd het museum opgedoekt.
Enkele andere prenten met betrekking tot België Naast de prent van Roerich zijn er nog andere prenten in het eerste deel van de publicatie die met Belgïe te maken hebben, zoals ‘De overwinning van Fransen, Engelsen en Belgen op de Duitsers en de Oostenrijkers in Vlaanderen’ (p. 165). De kunstenaar beeldt een wirwar van vechtende troepen uit in een Vlaams landschap, met de Engelsen in Schotse klederdracht. Dat de Oostenrijkers niet in onze gewesten vochten, wist hij kennelijk niet. Op pagina 29 worden de geallieerde staatshoofden getoond. Zulke afbeeldingen kwamen wel meer voor tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op de Russische prent zijn ze met zeven: tsaar Nicolaas II, omringd door de Franse president Raymond Poincaré, Nicolaas I, koning van Montenegro, Peter I, koning van Servië, de Britse koning George V, Victor Emmanuel III van Italië, koning Albert I en Joshihito, de Japanse keizer. De prent is gedateerd (1914), maar zal van wat later zijn. Japan, dat zich van Tsing-Tau, de Duitse enclave in China, wilde meester maken, verklaarde Duitsland de oorlog op 23 augustus 1914. Italië verklaarde de oorlog aan Oostenrijk op 23 mei 1915 en op 28 augustus 1916 aan Duitsland. De prent is gedrukt door de reeds genoemde Sytin. Op de prent ‘De Luxemburgse prinses en de Duitse barbaar’ heeft de Luxemburgse groothertogin Maria Adelheid (1894-1924) haar koets midden op de weg gezet om de Duitsers de toegang tot Luxemburg te versperren (p. 41). Het rijmende bijschrift voorspelt dat haar heldhaftige daad in de loop der eeuwen niet zal worden vergeten, zoals ook “de ‘culturele’ beulen” niet zullen worden vergeten. De groothertogin had zich echter niet zo vijandig opgesteld en ze moest zelfs kort na de oorlog aftreden, toen zowel Frankrijk als België zich met Luxemburg gingen moeien. De kleurenlitho is van de in 1880 in Riga geboren Aleksandr Petrovitsj Apsit (of Apsitis). Hij maakte naam als karikaturist en afficheontwerper. Na de Oktoberrevolutie verwierf hij grote faam met prenten die de opstandige arbeiders en matrozen en het Rode Leger verheerlijkten, zodat hij wordt beschouwd als de grondlegger van de Sovjet-affichekunst.9 Hij werkte vanaf 1921 in Riga als boekillustrator en zou op 19 september 1943 zijn overleden in het Meckelenburgse Ludwigslust. Vier tafereeltjes, met als titel ‘Het menu van Wilhelm’ (p. 163) beginnen in Antwerpen: de keizer hoopt ’s morgens in Antwerpen op de koffie te komen maar wordt op water getrakteerd: hij dreigt in een grote watervlakte te verdrinken. Hij dacht ’s middags in Parijs te lunchen, maar krijgt het stopsel van een champagnefles op zijn achterste.Voor zijn avondmaal wordt hij door een Rus vergast op een pak slaag met berkentakken. Als schipbreukeling strandt hij op een eilandje. Roger Tavernier
6 Le Pacte Roerich Bannière de la Paix – The Roerich Pact Banner of Peace, Parijs 1931 p. 17 en 132. 7 Dietrich Schindler en Jirˇí Toman, The Laws of Armed Conflicts. A Collection of Conventions, Resolutions and Other Documents, Alphen aan den Rijn 1981, p. 653-655. 8 Heidi Deneweth en Jan D’hondt, ‘Het Roerichpact (1935) en Camille Tulpinck in Brugge’ Brugs Ommeland, 2005, 4, p. 247-254. 9 Stephen White, The Bolshevik Poster, New Haven-Londen 1988, p. 25-34. White noemt Apsit ‘the master of the early Soviet political poster’.
5
Hugo Claus studentikoos, tegen betaling Op 16 november 1949 werd in Gent het Gravensteen bezet door studenten en dezelfde dag nog weer ontzet door een coalitie van brandweer en politie. Het ging om de vierde belegering van de aloude middeleeuwse burcht: na die van Diederik van den Elzas in 1127, die van de Gentenaars in 1302 (enkele weken voor de Brugse Metten en de Guldensporenslag), en die van Jacob van Artevelde in 1338 aan het begin van de Honderdjarige Oorlog. De actie draaide telkens om de vrijheden van onze vroede vaderen. De studenten stonden dus in een roemruchte traditie. Toen het bier op was, gaven ze zich over. Er werden 137 bezetters ingerekend, de politie ging ze gewapend met revolver en matrakken te lijf en naar verluidt ging het er bepaald brutaal aan toe, wat bij sommigen de herinnering aan de Duitse bezetting wakker riep en Zelfportret van Hugo Claus in Ons Verbond, november 1948. – KU Leuven, Archief en Museum van het Vlaamse Studentenleven.
bij anderen die aan de repressie van net na de oorlog.
M
et hun bezetting protesteerden de studenten zogezegd tegen de verhoging van de bierprijs en tegen de vervanging van de witte politiehelmen door blauwe kepies, waardoor de agenten nauwelijks nog te onderscheiden waren van postbodes of taxichauffeurs. De kepies deden ook denken aan de Duitse uniformpetten van onder de bezetting. De oude hoofddeksels die op tropenhelmen leken en ‘potten’ werden genoemd, gaven alvast aanleiding tot veel verwarring in de buitenlandse pers.Volgens een Franse krant bestookten de studenten de politie met rot fruit waarvan ze een stevige voorraad bij zich hadden en eisten ze confituurpotten als hoofddeksel voor de agenten, volgens een Engels blad eiste men echter chamber pots voor de onfortuinlijke dienders. De New York Herald Tribune was laaiend enthousiast: The Students of Ghent are the biggest in the world, although they are not Americans. Die geweldige studenten vonden een geweldige weerklank met wat eigenlijk niet meer was dan een gekke inval. Op de keper beschouwd ging het om een onschuldige acte gratuit, zoals die bij surrealisten en existentialisten ter discussie stond en daar lustten aankomende intellectuelen toentertijd wel pap van. Het relaas van het beleg werd geboekstaafd, in twee publicaties die allebei ook nog eens in de beide landstalen verschenen. Een heel aardig geïllustreerd boekwerk is Die waere ende suevere chronycke van sgraevensteene… in prosen ghescreven deur Anatole Ghekiere ende verlucht van diverssche scilderingen door Geo Frankenhoff ende Faf Zenner (Gent, 1950). Dit studentikoze gewrocht op naam van een zekere Anatole Ghekiere mocht niet ontbreken in de onvolprezen collectie van het Leuvense Studentenmuseum. 6
Een ander exemplaar berust in de nalatenschap van Hugo Claus, met een kanttekening van de meester: geschreven door Hugo Claus, zodat we moeten aannemen dat deze cluyte in pseudo-Middelnederlands door niemand anders is geschreven dan onze gedoodverfde (en gemankeerde) Nobelprijswinnaar. De Antwerpse hoogleraar Georges Wildemeersch, de geleerde biograaf van Claus, heeft dat met filologische acribie nagevlooid en alles uit de doeken gedaan in zijn recente publicatie over de jonge Claus. Claus kreeg de opdracht van de Gentse student Anatole Ghekiere, die hij kende van de jeugdbeweging (nu ja, de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen – ze waren op dat moment dertien jaar oud), en die het inmiddels gebracht had tot feitelijk hoofdredacteur van Ons Verbond, het huisorgaan van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond in Gent. Deze boezemvrienden deden wel eens vaker aan persoonsverwisseling en traden voor elkaar als spookschrijver op. Ze leken er zo’n beetje een sport van te maken. In november 1948 verscheen in Ons Verbond een lovende bespreking van De Eendenjacht door Hugo Claus van de hand van Anatole Ghekiere en een exclusief portret van de jonge schrijver getekend door ene R. Cocteau (enigszins in de stijl van de lijntekeningen van de bekende Franse schrijver Jean Cocteau). De erudiete recensie was van a tot z verzonnen door Claus zelf en het geflatteerde portret was een zelfportret. De Eendenjacht was zelfs nog niet verschenen en dit romandebuut zou pas een paar jaar later onder de titel De Metsiers het licht zien.
Laat ons zeggen dat dit onder studenten de gangbare perceptie was, redelijk kleinburgerlijk en met weinig oog voor sociale verhoudingen. Claus, die overigens nooit student is geweest, ging voorbij aan de toch wel reële klassentegenstelling tussen de bourgeois-bohème van de fils-à-papa’s die de studenten waren én de proleten die het repressieapparaat bemannen.Voor de jonge Claus dus geen klassenstrijd, maar veeleer een generatieconflict tussen jeugd en volwassenheid, een vertrouwd motief in diens latere werk. Alles staat in het teken van de Vrije Geest die in botsing komt met de Macht. De strijd verloopt meedogenloos. Als een brandweerman wankelend op zijn ladder om genade smeekt en inroept dat hij thuis een vrouw en vijf zonen heeft, repliceren de studenten: ‘Alleen uwe dochters interesseren ons’ (wat historisch vast staat) en stort de ongelukkige van de transen (wat een dichterlijke overdrijving was). Mark Derez
‘Spaart mij, o edele studenten van hoogeboren geslacht, ende bedenkt dat ik thuis ene vrouw ende vijf kloeke zonen wachtende heb’. Illustratie in Anatole Ghekiere, alias Hugo Claus, Die waere ende suevere chronycke van Sgraevensteene, Gent 1950, p. 61. – KU Leuven, Archief en Museum van het Vlaamse Studentenleven.
Anatole Ghekieres kroniek van de Gravensteenbezetting was dus het echte prozadebuut van Hugo Claus, die op zijn beurt voor ghostwriter speelde. Hij moest het stuk in een recordtempo afwerken en ving er ‘duizend ballen’ voor. Onder de pen van de toekomstige keizer der Vlaamse experimentelen groeit het relaas van een studentengrap uit tot een machtig epos met groteske overdrijvingen, burleske taferelen, kolderieke figuren en een episodische verhaallijn die typisch is voor de picareske roman. Claus was natuurlijk gepokt en gemazeld in het mentale universum van het Vlaamse nationalisme. Gudrun, Hadewijch en Genoveva van Brabant worden obligaat aangeroepen. Julius Caesar en Egmont en Hoorne blijken eveneens op afroep beschikbaar. Voorts zijn er gastoptredens van Vondel en Conscience, en van Rabelais en François Villon, de usual suspects in dit soort rocamboleske literatuur, en van Conan Doyle, de geestelijke vader van Sherlock Holmes. En er zijn glimprollen voor Sigmund Freud en de Leuvense wielerkampioen Poeske Scherens, en nog andere gastoptredens voor de Vlaamse rexist Paul de Mont en de Franse seriemoordenaar docteur Pétrot. Centraal in het verhaal staat de tegenstelling tussen agent en student. Dit sloot aan bij een lange studentikoze traditie waarbij de ‘vrije studentenschap’ (waartoe Claus ook Uilenspiegel en de Vier Heemskinderen rekende) staat tegenover de ‘pandoerlijke macht en opgeblazen tyrannie’.
Student en pandoor voor het Gravensteen, in Die waere ende suevere chronycke van Sgraevensteene, Gent 1950, p. 17. – KU Leuven, Archief en Museum van het Vlaamse Studentenleven.
Literatuur Anatole Ghekiere, ‘Een jongere van groot formaat: Hugo Claus: De Eendenjacht’, Ons Verbond. Orgaan van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond, 1948, 4, 2; Roger Stengel, De IVde belegering van het Gravenkasteel. Een burlesk epos, Brussel 1950; Robrecht Vanhaezebrouck, ‘Hugo Claus en Izegem’, Ten Mandere, 2008, 48, 1; Georges Wildemeersch, Hugo Claus. De jonge jaren, Antwerpen 2015. 7
De bezetting van het Gravensteen, prospectus van Die waere ende suevere chronycke van Sgraevensteene, Gent 1949. KU Leuven, Archief en Museum van het Vlaamse Studentenleven. Cover: Vijand van de mensheid. Prent door Nikolaj Roerich, 1915. Gereproduceerd in Pervaia mirovaia […], Moskou 2014, p. 227. – KU Leuven, Universiteitsbibliotheek, Tabularium, 76.03(47)”19”.
Redactie: Dirk Aerts, Kjell Corens, Mark Derez, An Smets, Katharina Smeyers (hoofdredacteur), Dirk van Eldere, Jan van Impe. Redactieadres: Katharina Smeyers, Universiteitsbibliotheek KU Leuven, Mgr. Ladeuzeplein 21 bus 5591, 3000 Leuven;
[email protected] - http://bib.kuleuven.be/ex_officina. Opmaak: Altera. Foto’s: Digitaal Labo KU Leuven, Jan van Impe. Druk: Van der Poorten ISSN: 0772-6848. Verantwoordelijke uitgever: Hilde van Kiel, Mgr. Ladeuzeplein 21, bus 5591, 3000 Leuven.