Nieuws Jaargang 7 - Nr. 2
brief
Driemaandelijks - Juni 2008
BELGIË P.B. 1750 LENNIK 1 BC5759 AFGIFTEKANTOOR 1750 LENNIK 1 - P.309387
Editoriaal
Codex Gerechtsdeurwaarders 2008
Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders vzw Nekkerspoelstraat 55 2800 Mechelen Telefoon 03-886 51 77 kantoor Discart 03-218 28 28 kantoor Brackeva 015-21 95 75 kantoor Van Lierde Fax 015-21 02 12
kantoor Van Lierde
E-mail
[email protected] Website www.cvg.be Bank 068-2321248-65 Raad van Beheer Guido Discart Voorzitter Marc Brackeva Ondervoorzitter Jan Eyskens Penningmeester Johan Van Lierde Secretaris Marc Beerten Paul Bruloot Frank De Smet Gilbert De Wilde Francis Snoeck Patrick Van Buggenhout Peter Van Noten Productie Vanwittenbergh&Partners Vearntwoordelijke uitgever Guido Discart Veemarkt 25, 2800 Mechelen
Zo ook uit deze Zoals n nieuwsbrief blijkt, is d de complexiteit van d de rechtsuitvoering sterk toegenomen. st D De gerechtsdeurw waarder is méér d dan ooit in eerste lij lijn de “buffer” of h het “stootkussen” die oog-in-oog staat m met de rechtzoekende burger. En bij procedurale uitschuivers of verkeerde betekeningen wordt de zwarte piet al vlug naar de deurwaarder toegeschoven. Aangezien alle uitvoeringen meestal onder sterke tijdsdruk gebeuren, is het steeds van primordiaal belang de meest actuele wetteksten bij de hand te hebben. Daarom nam de Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders, onder impuls van confrater en CVG-bestuurder Francis Snoeck, het initiatief om in coproductie met mijnwetboek.be (Knops Publishing) een handzame “Codex Gerechtsdeurwaarder 2008” samen te stellen, waarin de meeste wetteksten die specifiek en relevant zijn voor de deurwaarderspraktijk aan bod komen. Opzoekingwerk en toetsing aan de wetteksten wordt met deze Codex voor de medewerkers op de deurwaarderskantoren dan ook heel wat efficiënter en accurater. De CVG biedt aan alle CVG-leden deze codex aan als een dagelijkse leidraad en flexibel werkinstrument en betrouwbaar hulpmiddel bij onze uitvoerende rechtspraktijk. Bijkomende exemplaren van deze praktische Codex kunnen door de CVG-leden nog bijbesteld worden (info bij kantoor Marc Brackeva – email:
[email protected])
Aanmerkingen, suggesties en voorstellen tot verbetering van deze Codex zijn dan ook steeds welkom. Het is onze wens dat deze Codex uitgroeit tot uw vertrouwde consulent en metgezel in het labyrint van onze juridische regelgeving. Binnenkort zal de CVG terug bij alle deurwaarderskantoren een grootscheepse enquête coördineren voor het samenbrengen van alle relevante kerncijfers die een overzicht geven van de macro-economische, bedrijfsmatige en financiële impact van ons beroep (o.m. omzet van transacties en verrichtingen, tewerkstelling, enz.) Marc Brackeva, waarnemend voorzitter
2 • JUNI 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Nieuwe wetgeving betreffende de verjaring
Praktische nota over 10 jarige verjaringstermijn bij De verjaringswet van 10 juni 1998 treedt in werking vanaf 27 augustus 2008 en zal drastisch ingrijpen in ons rechtssysteem. In dit artikel worden de voornaamste wijzigingen en aanpassingen met duidelijke datumvoorbeelden in kaart gebracht. Het is derhalve géén academische nota, maar een praktische leidraad.
De actio judicati is sedert de nieuwe verjaringswet van 10 juni 1998 (B.S.17 juli 1998) onderworpen aan een 10-jarige verjaringstermijn (art.2262 bis B.W.). Dit is de nieuwe gemeenrechtelijke verjaringstermijn (E.Dirix – K.Broeckx – Beslag – APR – uitgave 2001 – nr.213) in plaats van de vroegere 30-jarige termijn. De nieuwe termijn van 10-jarige verjaring is van toepassing vanaf 27 juli 1998, nl. op de rechtsvorderingen tot uitvoering ontstaan na 27 juli 1998. Aangezien de 10-jarige verjaringstermijn werd ingevoerd door de wet van 10.06.1998 die gepubliceerd werd in het B.S. 17 juli 1998 en deze in werking treedt vanaf 27 juli 1998, is de datum van 27 juli 2008 van cruciaal belang.
Wat is de actio judicati? Het recht om een gerechtelijke titel ten uitvoer te leggen . Ieder vonnis brengt een nieuwe vordering tot stand met als voorwerp de uitvoering van de gerechtelijke titel. Deze bevrijdende verjaring tast het bestaan van de schuld niet aan, maar wel haar opeisbaarheid. Persoonlijk meen ik dat ieder vonnis ( wat ook aan de grondslag ligt ) automatisch als rechtsvordering tot ten uitvoerlegging onder de 10-jarige verjaringstermijn valt . Door de omzetting in een vonnis werd de vordering een kapitaalschuld die onderworpen is aan de 10-jarige verjaring van de persoonlijke vorderingsrechten .
3
uitvoeringen Vertrekpunt berekening van termijn: Het vertrekpunt van de verjaringstermijn komt overeen met het ogenblik waarop de vordering ontstaat. Dit is de datum waarop het uit te voeren vonnis werd gewezen of de datum van de titel. Art.2260 BW bepaalt dat de verjaring wordt berekend met dagen en niet met uren. Eindpunt berekening van termijn: Art.2261 BW voorziet dat de verjaring is verkregen wanneer de laatste dag van een termijn verlopen is . De dies ad quem is in de termijn begrepen . De dies a quo niet. Wanneer de dies ad quem valt op een zaterdag of op een zondag wordt deze niet verlengd. Opgelet : 27 juli 2008 is een zondag! Opmerking : het overgangsrecht De nieuwe regels zijn van toepassing vanaf 27 juli 1998, met name op de rechtsvorderingen tot uitvoering ontstaan na 27 juli 1998. Quid met alle titels die dateren van vóór 27 juli 1998? De nieuwe verjaringswet heeft een “eerbiedigende“ werking in die zin dat nieuwe kortere termijnen van verjaring slechts gelden wanneer de oude termijnen niet verstreken zijn en waarbij de totale duur van de verjaringstermijn de vroegere gemeenrechtelijke termijn van 30 jaar niet mag overschrijden.
Schematisch per periode 1. titel van vóór 27 juli 1978 valt nog onder de 30 jarige verjaring en verjaart op 27 juli 2008 bv. vonnis van 21 februari 1972 verjaart na 30 jaar op 21 februari 2002 Op 27 juli 1998 had het vonnis reeds 26 jaar doorlopen , maar een nieuwe termijn van 10 jaar vanaf 27 juli 1998 wordt niet toegestaan omdat men anders op een verjaringstermijn zou uitkomen langer dan 30 jaar . 2. titel tussen 27 juli 1978 en 27 juli 1998 De nieuwe verjaringswet heeft een “eerbiedigende “ werking in die zin dat nieuwe kortere termijnen van verjaring slechts gelden wanneer de oude termijnen niet verstreken zijn en waarbij de totale duur van de verjaringstermijn de
vroegere gemeenrechtelijke termijn van 30 jaar niet mag overschrijden . bv. vonnis van 21 januari 1980 vroegere verjaringstermijn (30 jaar) was 21 januari 2010 nieuwe verjaringstermijn: 10 jaar vanaf 27 juli 1998 = 27 juli 2008 (= zondag) zodat het wordt vrijdag 25 juli 2008 bv. vonnis van 21 april 1993 vroegere verjaringstermijn (30 jaar) was 21 april 2023 nieuwe verjaringstermijn: 10 jaar vanaf 27 juli 1998 = 27 juli 2008 (= zondag) zodat het wordt vrijdag 25 juli 2008 3. titel na 27 juli 1998 valt onder de 10-jarige verjaringstermijn
Stuiting van de verjaring 1. Stuiting van de verjaring door betaling Art.2248 BW bepaalt dat verjaring wordt gestuit door de erkenning vanwege de schuldenaar van het recht van degene tegen wie de verjaring loopt . De spontane uitvoering van een gerechtelijke veroordeling stuit krachtens art.2248 BW de verjaring van de actio judicati .De termijn van verjaring begint te lopen vanaf de laatste vrijwillige betaling 2. Stuiting van de verjaring door bevel of beslag Dit zijn de gemeenrechtelijke manieren van stuiting voorzien door art.2244 BW Maar quid met de vonnissen die nog niet betekend werden? ■ indien uitvoerbaar bij voorraad: betekening met bevel ■ indien niet uitvoerbaar bij voorraad: men kan geen bewarend beslag leggen omdat dit niet meer voldoet aan de vereiste van hoogdringendheid. Men kan wel nog geldig stuiten met een bevel tot betalen te betekenen op 25 juli 2008 op voorwaarde dat het vonnis betekend is geworden uiterlijk op 24 juni 2008.
Deze nota is opgesteld voor de CVG met medewerking van Freddy Loyson – gerechtsdeurwaardersassociatie Gerhanko Kortrijk. De CVG, auteurs en uitgever kunnen geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden met betrekking tot andersluidende interpretaties door hoven en rechtbanken
4 • JUNI 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Rechtsplegingen inzake intellectuele rechten:
Exit tussenkomst beslagrechter voor ‘beslag inzake namaak’
1. Inleiding. Sinds 2007 kent België een vernieuwde wetgeving inzake handhaving van intellectuele rechten, dit in uitvoering van de Europese richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004. De oprukkende handel in namaakproducten vergde een efficiëntere aanpak. De Belgische wetgeving ter zake hinkte al een tijdje achterop in de alsmaar groeiende en wereldwijde namaakmarkt. De nieuwe wetgeving heeft inhoudelijk geen aardverschuiving teweeg gebracht. Regels die de rechtspraak al had uitgewerkt worden bevestigd; voorwaarden zijn aangepast, de uniformiteit wordt verhoogd en de procedureregels zijn gemoderniseerd, zoals een centralisering van de bevoegde rechtbanken met het oog op specialisatie. De regelgeving ligt wel nog verspreid over diverse wetteksten. Meer coherent zou zijn om de afzonderlijke intellectuele eigendomswetten te bundelen in één transparant wetboek ‘intellectuele rechten’. De Belgische wetgever vaardigde binnen een kort tijdsbestek drie wetten uit inzake intellectuele rechten, namelijk: ■ De wet van 09 mei 2007 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten (B.S., 10 mei 2007, err. B.S., 14 mei 2007), in werking getreden op 10 mei 2007. ■ De wet van 10 mei 2007 betreffende de aspecten van gerechtelijk recht van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten (B.S., 10 mei 2007, err. B.S., 15 mei 2007) in werking getreden op 1 november 2007. ■ De wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten (B.S., 18 juli 2007), in werking getreden op 1 oktober 2007. Deze bijdrage beoogt kort de belangrijkste wijzigingen voor de praktijk van de gerechtsdeurwaarder aan te stippen. Voor een grondige bespreking zie o.m. M.-C. JANSSENS, “Drie wetten inzake handhaving van intellectuele rechten openen nieuwe horizonten in de strijd tegen namaak en piraterij”, R.W., 200708, 930-944.
2. Burgerrechtelijke vorderingen ter bestrijding van inbreuken op intellectuele rechten. Naast het gewone kort geding of de procedure op eenzijdig verzoekschrift beschikt de houder van het recht nu over enkele specifieke vorderingen om de inbreuk te doen stoppen, namelijk: 2.A. De vordering tot stopzetting (staking) van de inbreuk, ofwel via een gewone procedure ten gronde of via de procedure
5
zoals in kort geding (art. 96 WHPC). 2.B. De vordering tot schadevergoeding. 2.C. Andere nevenvorderingen: de vordering tot informatieverstrekking, terugroeping van de goederen uit het handelsverkeer, vernietiging van de goederen, afgifte van de goederen, publicatie van de beslissing, veroordeling tot de kosten, afdracht van de winst, verbeurdverklaring en bewarend beslag op roerende of onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker. 2.D. Wat de tussenkomst van gerechtsdeurwaarders betreft verdient de vordering tot beschrijving en/of beslag van de namaak een bijzondere aandacht, gelet op de wijzigingen van kracht sinds 1 november 2007. Deze vordering betreft het vroegere beslag inzake namaak zoals dit was geregeld in de inmiddels opgegeven artikelen 1481 tot 1488 Ger.W. Beslag inzake namaak is niet afgeschaft, maar de procedure is gewijzigd en overgeheveld uit de regels betreffende het bewarend beslag (vijfde deel) naar het vierde deel van het gerechtelijk wetboek, boek IV, nieuw hoofdstuk XIXbis “rechtsplegingen inzake intellectuele rechten”. Deze rechtspleging moet mogelijk maken de namaak en de omvang of oorsprong snel en efficiënt aan te tonen via de beschrijving, eventueel gecombineerd met bewarende maatregelen
met betrekking tot het (beweerd) inbreukmakend materiaal. Deze procedure ‘beslag inzake namaak’ bestaat in het Belgisch recht al sinds de Octrooiwet van 1854 en heeft haar groot nut bewezen. De procedure is nu gemoderniseerd en staat voortaan open voor alle houders van een intellectueel recht zonder de beperking van het afgeschafte art. 1481 Ger.W. De voorwaarden voor toepassing van de procedure zijn wel strenger geworden. De nadruk ligt op de maatregelen van beschrijving. Bijkomend kan beslag gevorderd worden ter vrijwaring van de rechten. De voorwaarden voor het toekennen van beslagmaatregelen zijn strenger dan voor het toestaan van de beschrijving. Beslag kan pas indien de voorzitter van de rechtbank oordeelt dat het intellectueel eigendomsrecht waarvan de bescherming wordt ingeroepen ogenschijnlijk geldig is, vaststelt dat en motiveert waarom de inbreuk niet redelijkerwijs kan worden betwist en de gevraagde maatregel redelijk voorkomt (art. 1369bis/1 §4 en §5 Ger.W.) Hoewel de procedure éénzijdig begint kan – en dit is innovatief – de voorzitter eventueel beslissen tot het horen van de tegenpartij. Dit kan enkel wanneer beslag wordt gevraagd, niet voor alleen een beschrijving. De voorzitter moet dit wel voorafgaandelijk aan de verzoeker meedelen zodat die zijn vraag tot beslag nog kan intrekken. Zoals voorheen stelt de voorzitter een deskundige aan met opdracht alles te beschrijven wat van aard is om de vermoedelijke namaak of de oorsprong ervan aan te tonen. Lees verder blz. 6
6 • JUNI 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
intellectuele rechten: Exit tussenkomst beslagrechter voor ‘beslag inzake namaak’ De ratio legis van deze verstrengde procedure is dat men wil vermijden dat ze te snel gebruikt wordt, wat voor de tegenpartij (niet zelden een concurrent) immers een vrij onaangename ervaring is; tevens wil men voorkomen dat de procedure misbruikt wordt (v.b. in verband met bedrijfsspionage.). In principe heeft de deskundige twee maanden de tijd om zijn verslag neer te leggen vanaf de betekening van de beschikking (art. 1369bis/1 §3 in fine Ger.W.). De wet bepaalt (net zoals vroeger) dat de beschikking vóór het aanvatten van de verrichtingen wordt betekend (art. 1369bis/1 §6 Ger.W.). De gerechtsdeurwaarder vermeldt daarom best op zijn akte betekening en het proces-verbaal van de verrichtingen het uur waarop één en ander gebeurt. Indien de deuren gesloten zijn of de toegang geweigerd wordt handelt de gerechtsdeurwaarder, net zoals vroeger, conform art. 1504 Ger.W. (art. 1369bis/5 Ger.W.). De verzoekende partij mag aanwezig of vertegenwoordigd zijn indien zij daartoe bijzonder door de voorzitter is gemachtigd. De voorzitter die de maatregel heeft toegestaan neemt kennis van alle incidenten in verband met de uitvoering van de beschrijvings- en beslagmaatregelen (art. 1369bis/8 Ger.W.). De deskundige moet zijn verslag ter griffie neerleggen en een afschrift bij aangetekende brief verzenden naar de verzoeker en de houder van de beschreven voorwerpen en in voorkomend geval de beslagene. De beschrijving moet gevolgd worden door een dagvaarding ten gronde voor een bevoegde rechtsmacht binnen de termijn bepaald door de voorzitter of indien geen termijn is vermeld binnen ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig dagen, naargelang welk van beide de langste is, volgend op de ontvangst van het verslag. Zoniet heeft de beschikking geen rechtsgevolgen meer (art. 1369bis/9 Ger.W.).
3. Bevoegde rechter. De bevoegdheidsregels betreffende de vorderingen inzake intellectuele rechten vormen een vrij technisch geheel. 3.A. Materiële bevoegdheid. De bevoegdheid om te oordelen over vorderingen inzake intellectuele rechten komt enkel toe aan de rechtbanken van koophandel, met uitzondering van de sector van de auteursrechten en naburige rechten, waar ook de rechtbank van eerste aanleg bevoegd kan zijn. Het verzoekschrift tot aanstelling van een deskundige en desgevallend beslag van de namaak moet niet langer ingediend worden bij de beslagrechter maar bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel (of in auteursrechtelijke zaken soms ook de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg).
3.B. Territoriale bevoegdheid. Enkel die rechtbanken zijn bevoegd die zitting houden in de zetel van een hof van beroep. Voor inbreukprocedures inzake Gemeenschapsmerken en Gemeenschapsmodellen is enkel de rechtbank van koophandel te Brussel (en eventueel het hof van beroep te Brussel) bevoegd. Deze regeling beoogt een grotere specialisatie van de betrokken rechtsmachten. Aanknopingsfactor is het rechtsgebied waar ofwel de inbreuk plaats vindt ofwel de verweerder zijn woon- of verblijfplaats c.q. zetel heeft.
4. Besluit. De procedure ‘beslag inzake namaak’ is deels van naam veranderd (‘rechtsplegingen inzake intellectuele rechten’) en heeft nu een zelfstandige plaats in boek IV van het vierde deel van het gerechtelijk wetboek (bijzondere rechtsplegingen). Eigenlijk logisch: de nadruk ligt op de maatregelen van beschrijving, en bijkomstig kan beslag toegestaan en gelegd worden. Het onlogische aan de vroegere invoeging van de procedure in het (vijfde) deel van het gerechtelijk wetboek betrekkelijk beslag is hiermee weggewerkt. Het gaat immers niet om de invordering van gelden. Het is het enige beslag, naast het beslag tot terugvordering, dat gelegd wordt zonder vermelding van een verschuldigd bedrag. De tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder blijft noodzakelijk: hij moet de beschikking betekenen voorafgaandelijk de maatregelen van beschrijving en hij dient de deskundige(n) in de mogelijkheid te stellen zijn verrichtingen van beschrijving uit te voeren en dient daarvan proces-verbaal op te stellen en in voorkomend geval kan hij uiteraard beslag leggen, goederen verzegelen e.d. (afhankelijk van de modaliteiten bepaald in de beschikking). Merk trouwens op dat de subtitel van Hoofdstuk XIXbis van boek IV van het vierde deel van het Ger.W. ‘rechtsplegingen inzake intellectuele rechten’ luidt: ‘Afdeling 1. Betreffende het beslag inzake namaak’. De terminologie is dus niet helemaal overboord gegooid, de gerechtsdeurwaarder blijft een noodzakelijke tussenkomst verlenen, maar de rol van de beslagrechter is volledig uitgespeeld.
Francis Snoeck lic.iur.lic.not. Gerechtsdeurwaarder Bestuurder CVG
7
Vrije Tribune
De deurwaarder in het middenveld bij de schuldbemiddeling …
In het raam van de opleiding van ondermeer de Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW’s - in Vlaanderen en Brussel zijn er zo’n 27 centra!) en OCMW’s en op initiatief van het Vlaams Centrum voor Schuldbemiddeling had ik op 15 april 2008 de eer op te treden als lesgever voor de module gerechtsdeurwaarders en dit samen met confrater Peter Van Noten. Zowaar een ontnuchterende en leerrijke activiteit die ik alle daartoe geroepen confraters zou willen aanraden. Het bekijken van de schuldenproblematiek en de relatie gerechtsdeurwaarder en schuldenaar vanuit een andere ooghoek brengt nieuwe inzichten en zet aan tot reflectie. En dit niet louter vanuit een intellectueel standpunt, maar ook vanuit een moraliteitsbesef. Zijn wij gerechtsdeurwaarders niet immuun geworden voor de problemen waarmee onze minder gefortuneerde medemensen worden geconfronteerd? Je weet maar hoe het is aan de andere kant, als je er geweest bent en met eigen ogen hebt gezien en ervaren. Dat laatste is wellicht voor niemand van ons aan de orde. Ons wettelijke monopolie en de numerus clausus maken dat niemand binnen de beroepscategorie in een situatie zit waarin hij de touwtjes aan mekaar dient te knopen. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken.
Schuldbemiddeling als maatschappelijk fenomeen Voor de medewerkers van CAW’s en OCMW’s is het dan ook onbegrijpelijk hoe sommige van onze confraters het beroep zien als een methode om zichzelf te bedienen. Hoe hun optreden louter robotachtig is zonder acht te slaan op de specifieke situatie van een schuldenaar. Ook storen zij zich aan de ongebreidelde incassopraktijken van enkele leden van ons korps en de toepassing van een tarief in dat verband, dat er eigenlijk geen is. Het zijn steeds wederkerende ergernissen, waar wij geen pasklaar antwoord voor hebben. Dit is al jaren zo, maar de toenemende mediatisering – waarbij traditionele heilige huisjes worden neergehaald – en het aanhoudende lobbywerk van de grote spelers op de incassomarkt veroorzaken een sneeuwbaleffect, waarbij ons ambt te kijk wordt gezet. Actie is noodzakelijk en vanuit de CVG worden initiatieven genomen om de gerechtsdeurwaarder als gesprekspartner te Lees verder blz. 8
8 • JUNI 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Vrije Tribune De deurwaarder in het middenveld bij de schuldbemiddeling … betrekken bij het beleid op alle niveau’s – wetgevende initiatieven, afspraken met de uitvoerende macht, dialoog met de belangengroepen voor kansarmen, enz. Dit zal in de toekomst hopelijk concrete resultaten opleveren. Doch, alle inspanningen ter zake zijn nutteloos indien de leden van het korps zich geen rekenschap geven van het feit dat hun dagelijks optreden de geloofwaardigheid van ons korps beïnvloedt.
Commerciële incasso versus minnelijke aanmaning… Anderzijds kan men van ons ook niet verwachten dat wij ter plaatse blijven trappelen in een wereld waar de toename van kennis elke drie jaar verdubbelt. In de huidige economische context moeten wij durven spreken over ondernemerschap, ook in gerechtsdeurwaarderkringen. Met de terugval in ambtelijke opdrachten, de gestage verhoging van de numerus clausus en de willekeurige toekenning van overheidsopdrachten zoeken vele leden van ons korps naar alternatieven. Wij bewandelen daarmee gekende paden, maar op een gans andere wijze en zoals nooit tevoren. Meer in het bijzonder voor wat betreft de minnelijke incasso treedt de gerechtsdeurwaarder sinds enkele jaren sterk op de voorgrond. Van nature hoort minnelijke incasso tot het werkterrein van de gerechtsdeurwaarder. Dit is nooit anders geweest, maar om hoger aangehaalde redenen, in combinatie met het huidige insolvabiliteitsrecht, marktvraag en informaticatoepassingen, profileert de gerechtsdeurwaarder zich in toenemende mate op dit terrein. Dit veroorzaakt deining op de incassomarkt ten nadele van haar traditionele spelers. Als reactie hierop wordt door hen het optreden van ons korps in de minnelijke incasso aan de kaak gesteld. Ook binnen de rechterlijke macht heerst verdeeldheid omtrent ons optreden in de minnelijke fase. De ene rechter kent zonder meer de kosten van aanmaning toe, de andere meent dat een aanmaning via gerechtsdeurwaarder totaal overbodig is en de kosten niet verantwoordt. Nog andere rechters verklaren het aanrekenen van kosten voor aanmaning als onwettig, want niet voorzien in het K.B. van 1976 op het tarief van gerechtsdeurwaarders. Dit alles is de mensen van de CAW’s en OCMW’s niet ontgaan en dat brengt ons weer tot hun bezwaren. En die zijn niet steeds van de minste. Als iemand voorhoudt dat wij ons ambt “degraderen” door ons te lenen tot incassopraktijken en als diezelfde persoon bovendien beweert de voorkeur te geven aan incassokantoren, daar deze geen zogenaamde “extra kosten” aanrekenen, dan voel ik mij gekrenkt in mijn beroepseer en voel ik mij verplicht standpunt in te nemen ten voordele van ons korps.
Duidelijke tarifering noodzakelijk Sinds vele jaren bestaat het gebruik om het tarief dat voorzien is in het K.B. van 1976 voor het betekenen van een aanmaning tijdens de uitvoeringsfase (of voorafgaand daaraan) naar analogie ook toe te passen in de minnelijke fase. Dit zelf opgelegde tarief werd in het verleden zelden in vraag gesteld. Mijn inziens terecht. Het tarief, thans begroot op maximaal 14,96 euro, is objectief gesproken redelijk. Puur economisch gezien, mogelijk zelfs aan de lage kant. De som van 14,96 euro is niet alleen een vergoeding voor de administratieve handeling (softwarematige verwerking, materiële aanmaak van de aanmaningsbrief, drukwerk, onder briefomslag plaatsen, verzending per post), maar is ook de vergoeding voor de intellectuele prestatie die ermede gepaard gaat (advies aan de schuldeiser, beoordeling toepasselijkheid factuurvoorwaarden, haalbaarheid van de voorwaarden, opportuniteitsbeoordeling van het optreden, …). Uiteraard wens ik afstand te nemen van misbruiken en volg daarin de Nationale Kamer die - mede onder impuls van de CVG - in haar richtlijn 2008/001 duidelijk standpunt heeft ingenomen ter zake, met name het éénmalig aanrekenen van dit gangbare tarief per verstrekte opdracht (maximaal te verhogen met de opzoekingskosten, de briefport en het inningsrecht). Wanneer dit tarief wordt vergeleken met de zogenaamde administratieve kosten en schadebedingen die incassokantoren door hun klanten contractueel laten bedingen – en laten we niet vergeten dat het hier meestal toetredingscontracten betreft waarop de consument geen enkele invloed heeft : het is te nemen of te laten –, kan men niet anders dan erkennen dat het deurwaarderstarief redelijk en zelfs eerder bescheiden is.
Voordeel van rechtzekerheid door optreden van deurwaarder Gezien het objectief redelijke tarief lijkt de toepassing ervan afwijzen omwille van het vermeend kostenvermeerderend effect weinig verdedigbaar. Integendeel, dient een schuldeiser veeleer te worden beloond voor zijn initiatief. Niemand is immers verplicht voorafgaand het inleiden van een gerechtelijke procedure een aanmaningsbrief via de gerechtsdeurwaarder te versturen. Men kan en mag onmiddellijk tot dagvaarding overgaan. Dit leidt tot een sterke verhoging van het kostenplaatje ten nadele van de schuldenaar (kosten dagvaarding inclusief indirecte belastingen, rechtsplegingvergoeding, …) en verhoogt de werklast voor hoven en rechtbanken. De CVG wil dan ook pleitbezorger zijn van de zogenaamde gerechtelijke aanmaning, die in een vorige uitgave door confrater Francis Snoeck omstandig werd toegelicht. Vanuit de CAW’s en OCMW’s – alsmede toegepast door sommige rechtspraak –, wordt beweerd dat een aanmaning van de schuldeiser zelf voldoende is. Bij hen leeft het gevoel dat het schrijven van de gerechtsdeur-
9
waarder overbodig is. Met andere woorden, als de schuldeiser het initiatief neemt moet die opdraaien voor de kost van de gerechtsdeurwaarder. Een begrijpelijk standpunt, maar het tegenovergestelde is evenzeer verdedigbaar. Net zoals in milieu-aangelegenheden is het de vervuiler die betaalt. Te meer daar de praktijk leert dat een schrijven via gerechtsdeurwaarder wel degelijk effect heeft. Hij staat in de vuurlinie en in direct contact met de schuldenaar. Hij is aanspreekbaar en nog steeds deel van het openbaar gezag. Daarom durf ik het nut van het inschakelen van een gerechtsdeurwaarder voorafgaand het inleiden van een procedure voor de rechtbank te bepleiten. Het zou moeten worden gestimuleerd, ondermeer door de kostprijs van de tussenkomst verhaalbaar te maken op de schuldenaar. Voor CAW’s en OCMW’s kan daar geen sprake van zijn omwille van het aangehaalde kostenvermeerderend effect. Zij gaan dan evenwel voorbij aan het preventieve effect van een aanmaning door de gerechtsdeurwaarder. Een dergelijke aanmaning is een alarmbel die maakt dat in een vroege fase door hen kan worden tussengekomen. Communicatie is daarbij van vitaal belang. Na zo’n aanmaning kan reeds een regeling worden getroffen. Iets wat na dagvaarding veel moeilijker ligt. Het nemen van een vonnis is dan dikwijls onafwendbaar met alle bijkomende (gerechts)kosten van dien. Ik meen dat de CVG vragende partij is om een betere communicatie te bewerkstelligen en gesprekspartner wil zijn om bijvoorbeeld het nut van de aanmaning door de gerechtsdeurwaarder te verdedigen binnen CAW’s en OCMW’s.
Dringend nood aan wetgevend initiatief Het verplichten van de tussenkomst lijkt mij daarentegen een brug te ver. De schuldeiser moet de keuzevrijheid behouden. In vele gevallen zal het schrijven van de gerechtsdeurwaarder ook niet opportuun zijn. Bijvoorbeeld wanneer de schuldenaar het factuur heeft geprotesteerd of in geval van nakende insolventie in hoofde van de schuldenaar. In zulke gevallen zou het schrijven van een gerechtsdeurwaarder effectief een overbodige meerkost uitmaken en/of onnodig tijdsverlies veroorzaken ten nadele van de rechtzoekende. Of wat te denken van een aanmaning door een gerechtsdeurwaarder na tussenkomst van een incassokantoor? Is dit nutteloos en/of overbodig? De praktijk leert ons veelal het tegenovergestelde, maar het lijkt logisch dat schuldeisers in alle redelijkheid een keuze dienen te maken. Ofwel kiezen zij voor de commerciële incasso,
ofwel voor de gerechtelijke incasso die start met de gerechtelijke aanmaning. Hoe je het ook draait en keert, aan het eind van de dag, na een open en sereen debat, laat de conclusie zich raden. Welke richting men ook wil uitgaan, een wetgevend initiatief is vereist (naar analogie met het wetgevend initiatief betreffende de verhaalbaarheid van kosten en erelonen van de advocaat?). Dat de CVG daarin een rol van betekenis op zich dient te nemen, staat buiten kijf. Of willen we lijdzaam aan de zijlijn blijven toekijken hoe het ABR-BVI (Belgische Vereniging van Incasso-ondernemingen) ons beroep verder in diskrediet brengt met georkestreerde mediatiek-populistische acties? Laat ons deze problematiek even toetsen en vergelijken met de wet omtrent de verhaalbaarheid van het ereloon van de advocaat die momenteel wordt ingecalculeerd in het verhoogde tarief inzake rechtsplegingsvergoeding Meest ideale oplossing is lijkt me nog steeds, - naar analogie met andere Europese landen - , het systeem van omkering van bewijslast of de “verkorte procedure” om een uitvoerbare titel te verkrijgen. We moeten alleszins pleiten voor een dergelijke procedure met tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder. In de huidige situatie voorziet het K.B. van 1976 geen dergelijke tarifering, ofschoon het tarief dat wij in de praktijk toepassen heel redelijk is, en vanuit puur economisch standpunt gezien mogelijk niet rendabel. Gezien het deurwaardersambt een zelfstandig beroep is, dient te wetgever dan het kader te voorzien dat de economische onafhankelijkheid van ons ambt verzekert. Zo wij niet zelfstandig kunnen overleven, verliezen wij onze onafhankelijkheid. Een transparant evenwicht tussen ondernemerschap en het ambtelijk en openbaar karakter van ons beroep is derhalve een dwingende noodzaak. Het minnelijk optreden is naar onze mening de meest voor de hand liggende opdracht en bovendien sociaalmaatschappelijk meest verantwoord. Op deze wijze worden verhoudingsgewijs dure procedures voor de rechtbank vermeden en worden kosten beperkt ten aanzien van de schuldenaar. Het ontlast bovendien de griffies en de rechtsprekende macht. Wat kan men daar tegen inbrengen? Concluderend kunnen we stellen dat een wetgevend initiatief noodzakelijk is om het domein van de minnelijke aanmaning een rechtszeker, sociaal verantwoord en transparant kader te bieden in het belang van alle betrokken partijen, zowel schuldeiser als schuldenaar. De deurwaarder is in deze context best geplaatst als letterlijke en figuurlijke “bemiddelaar”. Jef Verhulst
Jef Verhulst is gerechtsdeurwaarder met kantoor te Geel.
10 • JUNI 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Over elektronische platformen en e-government
De weg naar e-government in Justitie is als de spreekwoordelijke processie van Echternach, twee stappen vooruit, 1 achteruit. Als het maar geen weg naar Canossa wordt, zullen de cynici onder ons wel stellen… De informatisering bij Justitie werd indertijd nog op de sporen gezet door minister Marc Verwilghen, in het zog van de turbulente Dutroux-omwenteling. Nadien nam Laurette Onkelinx het roer over als justitieminister, en werd met grote trom het zogenaamde Phenix-project aangekondigd. Het eerste wat minister Onkelinx deed was een consortium rond Dolmen aan de deur zetten, dat werd vervangen door Unisys, wiens contract ondertussen ook al is opgezegd. In 2005 werd de hulp van FEdICT (de Federale Overheidsdienst voor Informatie- en Communicatietechnologie) gemobiliseerd om het informatiseringsproject weer op gang te krijgen. Eén van de weinige projecten die in alle luwte maar gestaag vooruitgang boekte, mede onder impuls van de CVG-bestuurder Patrick Van Buggenhout, is de operationele informatisering van het Centraal Bestand voor Beslagberichten, dat nu in zijn eindfase zit. Bij het aantreden van de nieuwe minister van Justitie Jo Vandeurzen wordt de informatisering van de rechterlijke orde terug als een bijzondere prioriteit beschouwd. De ambitie is om met een nieuw traject naar een geïntegreerd informaticasysteem te gaan, waarbij de lessen uit het verleden worden meegenomen en waar het kan nog “gerepareerd”. Er volgt nu een nieuw verhaal, zoals justitieminister Vandeurzen hiernavolgend aangeeft…
11
Een verwachtingsvolle parabel: van Phenix naar Cheops…. Speerpunt van het nieuwe traject is de bottom-up aanpak. We beginnen “onderaan”, bij de burgers die als klant van Justitie worden beschouwd, en werken nauw samen met de medewerkers van de bevoegde administraties. We beginnen bij de vredegerechten en daarop bouwen we voort. De bottom-up filosofie doet ons denken aan de piramides, aan die van Cheops, de mooiste. Er is aan die piramides lang gewerkt en het is een stabiele constructie, ze staat er, nog altijd. In Cheops worden de stenen kleiner naarmate ze hoger zitten. Uiteindelijk zal het geheel een herkenbare vorm hebben, een identiteit, een identiteit van Justitie, terwijl toch elke steen comfortabel zijn eigen plek, en ook wat zijn eigen groeven, scherpe kantjes en kleur kan hebben. De stenen komen uit de parketten en rechtbanken van de verschillende ressorten en arrondissementen. Ze zijn daar gekapt, wat moeizaam soms, maar met volharding, op maat. Ze hebben een naam, en allemaal zijn ze uit dezelfde materie gekapt, de data delen ze. De schatten van Cheops Justitie zijn de data. Om niet van nul te moeten starten, hebben we optimaal gebruik gemaakt van de reeds aanwezige hardware en know-how. Alle investeringen op dat vlak in Mammoet gaan niet verloren, we beginnen niet van nul, we valoriseren wat er al is: een schat aan informatie. We maken ook optimaal gebruik van de al geleverde apparatuur, namelijk een gigantische server die in Brussel staat. Op die manier gaan de investeringen die vorige regeringen gedaan hebben, ook niet helemaal verloren, maar worden ze juist gevaloriseerd. De investeringen en de know-how opgedaan tijdens de operatie Mammoet gaan dus niet verloren. We beginnen dus terug aan de basis en gebruiken de schat aan informatie. Het vredegerecht van Torhout en dat van Charleroi nemen het voortouw. Ze pionieren, op vrijwillige basis, omdat ze geloven in de informatisering. Bij momenten was het bijna tegen beter weten in. Er kwam veel volhouden bij kijken. Want terwijl je test, moet je wel performant voortdoen. De rechtsbedeling duldt geen oponthoud. Maar dankzij deze pilootprojecten zullen uiterlijk midden volgend jaar de 229 vredegerechten de (ver)nieuw(d)e software kunnen gebruiken. De software is een upgrade van de bestaande zogenaamde Mammouth-applicatie tot de nieuwe MaCH-applicatie. MaCH staat voor “Mammouth-At-Central-Hosting”. Na Torhout en Charleroi volgen nog 10 andere testsites. Check and doublecheck, vinden we. Hoe meer locale expertise we kunnen integreren, hoe beter. Hetzelfde traject wordt afgelegd voor de politieparketten en politierechtbanken. Ook hier bouwen we gestaag. De software die nu vernieuwd wordt, zal in alle pilootsites getest worden. Daarna zal de vernieuwde applicatie parallel lopen in de politieparketten en politierechtbanken van Antwerpen en Luik. Na
validatie kan de roll-out van de andere sites starten, zodat ook de 37 politierechtbanken en 29 politieparketten in 2009 van de (ver)nieuw(d)e MaCH-applicatie gebruik kunnen maken. Daarna volgt de uitrol voor de eerstelijnparketten en eerstelijnrechtbanken op het niveau van de rechtbank van eerste aanleg. Daarmee willen we uiterlijk eind 2010 rond zijn.
Geïntegreerde visie… Behalve de parketten en rechtbanken zijn ook andere justitiediensten vragende partij voor informatisering: de justitiehuizen bijvoorbeeld, en de gevangenissen. Ook hier zal de Beleidscel Justitie de ‘lead’ nemen in het verbeteren van de bestaande applicaties. De elektronische gerechtsbrief en het Centraal Bestand van Beslagberichten zijn eveneens innovaties die op het menu staan. Dit nieuwe informatiseringproject wordt zorgvuldig gecoördineerd door de bevoegde dienst van de administratie en de Beleidscel Justitie, in nauw overleg met het door de wetgever opgerichte Beheerscomité. Beiden plannen ook het beheer en de bewaring van de gerechtelijke dossiers, het invoeren van een nationale rol en het aanleggen van een gegevensbank voor de rechtspraak. Cheops Justitie zal ook statistieken produceren over de werking van de rechterlijke orde. Een centraal repertorium van gerechtelijke, elektronische adressen zal toegankelijk zijn voor de leden van de rechterlijke orde en voor de medewerkers van het gerecht. Cheops Justitie levert naderhand voorts een interne gegevensbank voor de rechtspraak, zodat de verschillende leden van eenzelfde gerecht de gerechtelijke dossiers efficiënt kunnen verwerken. Het kantelmoment van deze etappe is 1 januari 2011. Dan wordt de nieuwe regelgeving van kracht. Met Cheops Justitie zullen alle gerechtelijke documenten in hun originele vorm op de servers bewaard blijven. Zo ontstaan gaandeweg volledig gedigitaliseerde dossiers. Een deel van de medicatie tegen de gerechtelijke achterstand heet Cheops Justitie. De informatisering is een ‘tool’ die achterstand snel detecteerbaar maakt. En aangezien de magistratuur zelf voor een goed beheer moet instaan, wordt Cheops Justitie haar partner. En de burger? Natuurlijk, hij is de “klant” van Justitie. Hij zal naderhand stukken via elektronische weg kunnen deponeren, het zal sneller gaan, hij zal nauwgezet de gang van de rechtsbedeling kunnen volgen. Dat is, uiteindelijk, de bedoeling. Tot hier deze hoopgevende “parabel” van de nieuwe justitieminister Jo Vandeurzen. Vanuit hun terreinervaring in de rechtsbedeling en dagelijks geconfronteerd met de rechtzoekende burger, zijn de gerechtsdeurwaarders vragende partij voor een geïntegreerde informatisering van Justitie. We verwachten véél van dit vernieuw(en) de informatiseringtraject. Het zal nog een lange weg te gaan zijn, maar met het aangekondigde voluntarisme en de duidelijk geformuleerde beleidsvisie kunnen we hoopvol naar de toekomst kijken.
12 • JUNI 2008 Nieuwsbrief • Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders
Stand van zaken ….. Vaststelling telefoongesprekken Op 23 mei 2008 velde de correctionele rechtbank te Antwerpen en belangrijk vonnis in verband met de geoorloofdheid van vaststellingen van telefoongesprekken door een gerechtsdeurwaarder. Wie een telefoongesprek opneemt waaraan hij zelf deel neemt, valt niet onder de bepalingen van art. 259bis of 314bis StrafWb. De gerechtsdeurwaarder die het gesprek beluistert en registreert, kan niet beschouwd worden als een derde in de zin van art. 259bis StrafWb omdat hij dit doet in zijn hoedanigheid van ministerieel ambtenaar en in opdracht en als lasthebber van een betrokken partij. Bijgevolg is dit geen misdrijf. Meer over dit vonnis in een volgende Nieuwsbrief.
1 op 7 failliet omdat klant niet betaalt… Elke dag gaan zeven bedrijven over kop door wanbetalers. De bedrijven, vaak kleine zelfstandigen, zitten met zoveel onbetaalde facturen dat ze zelf de boeken moeten neerleggen. Wie naar de rechter stapt om zijn geld te eisen, begint an een jarenlange juridische lijdensweg. Daarom pleit het Liberaal Verbond voor Zelfstandigen (LVZ) voor een eenvoudig betalingsbevel om een deurwaarder in te schakelen.(…) “De schuldeiser moet met een eenzijdig verzoekschrift naar de rechter kunnen stappen, die op zijn beurt een vonnis kan vellen na 15 dagen. Het enige dat de schuldeiser dan moet doen, is het bevel laten betekenen door een deurwaarder. Die procedure duurt maar 2,5 maanden en kost maar 120 euro aan deurwaarderskosten”, legt Luc Soens van het LVZ uit. Senator Martine Taelman (Open VLD) diende een wetsvoorstel in om zo’n verzoekschrift voor gedwongen uitvoering van betalingen mogelijk te maken : “In Frankrijk bestaat het al en met veel succes. Mijn collega’s van CD&V zijn voor hetzelfde principe gewonnen, zodat we de komende maanden allicht een wetsvoorstel kunnen goedkeuren.” (Het Laatste Nieuws van 25 april 2008)
Notarissen en registratierechten De Belgische notarissen hebben in 2007 4,5 % minder akten verleden dan in het voorgaande jaar. Toch inden ze zo’n 3,5 miljard euro aan registratierechten, wat overeenkomt met een stijging
van 7,6 %. Dat is volgens de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat vooral te wijten aan de stijgende trend van de vastgoedprijzen. (uit het jaarverslag - www.notaris.be)
Nieuw paritair comité voor de vrije beroepen Er zijn drie nieuwe paritaire comités in het leven geroepen. Ze zijn bevoegd voor de sociale organisaties (PC nr 335), de non-profitsector (337) en voor werkgevers die een vrij beroep uitoefenen. Dit laatste draagt het nummer 336. De gerechtsdeurwaarders vallen onder dit PC nr 336,indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het hangt er met name van af onder welke juridische vorm men zijn activiteit uitoefent.
Wetswijziging voor vennootschapsgeschillen De vrije beroepen komen een stapje dichter bij de gewone handelsvennootschappen. Voor hun vennootschapsgeschillen zullen ze ook bij de rechtbank van koophandel moeten zijn, besluit minister van Justitie Jo Vandeurzen. Er bestaat geen universele definitie van wat een ‘vrij beroep’ is. Een negatieve definitie in de wet luidt : ‘een zelfstandige beroepsactiviteit die dienstverlening of levering van goederen omvat welke geen daad van koophandel of ambachtsbedrijvigheid is’. Het kan gaan om boekhouders, bedrijfsrevisoren, belastingsconsulenten, architecten, landmeters, advocaten, notarissen, deurwaarders, apothekers, tandartsen, verzekeringsmakelaars, reclamemakers, vertalers en kunstenaars. Volgens het nieuwe wetsontwerp zullen alle vrije beroepen die actief zijn via een burgerlijke vennootschap hun geschillen die te maken hebben met hun vennootschap niet meer voor de rechtbank van eerste aanleg mogen brengen. Twisten met vennoten of schuldeisers bv. moeten ze beslechten voor de rechtbank van koophandel, net als de gewone handelsvennootschappen. Minister van Justitie Jo Vandeurzen heeft de wetswijziging al door de ministerraad laten goedkeuren. De maatregel gebeurde niet in overleg met de Federatie voor Vrije en Intellectuele Beroepen (FVIB), geassocieerd met Unizo. (….) (De Tijd van 27 mei 2008)
DEXIA Antwerpen Metropool cvba Contactpersonen :
Dany Annys
' 03 286 42 40 E-mail :
[email protected]
Yves Vanderhoeven
' 03 260 84 10 E-mail :
[email protected]