NIEUWE
VONDSTEN
VAN FOSSIELE
ZOOGDIEREN
IN
TWENTE
door G. M . R O D I N G I n het kader der industrialisatie w e r d i n de laatste jaren ten N . W . v a n A l m e l o i n het z.g. „ D o l l e n g o o r " , een o m vangrijk w e r k uitgevoerd. E r k w a m een v e r b i n d i n g tussen het T w e n t e - k a n a a l en het O v e r ijselse kanaal tot stand, de spoorlijnen naar W i e r d e n en M a r i e n berg w e r d e n verlegd, t e r w i j l i n de aldus ingesloten driehoek een i n d u s trieterrein gereedgemaakt w e r d . D i t industrieterrein w e r d vervolgens aanzienlijk opgehoogd met z a n d , verkregen uit een deel v a n het terrein (afb. 112 : 2) en v o o r z i e n van een insteekhaven (afb. zie 1).
Afb.
113.
A f b
-
U 2
Bovenkaak van mammoet uit het
-
D
e
s l t u a t i e
(Mammonteus
XIII.
A l m e l
°'
giganteus
s c h a a l
1
Blum.)
D o l l e n g o o r , 1951. Foto
Publicatie
->
bl
]. Florijn,
Enschede.
:
1
242 Z o a l s was te v o o r z i e n , leverde dit alles een flinke b u i t aan fossielen op, d i e grotendeels aan het N a t u u r h i s t o r i s c h M u s e u m te E n s c h e d e w e r d e n afgestaan. H o e w e l de m e d e w e r k i n g v a n de uitvoerders b u i t e n g e w o o n groot was, k o n deze vindplaats helaas niet ten volle w o r d e n uitgebuit, omdat hier niet met de h a n d gegraven w e r d , d o c h zandzuigers het voornaamste werk deden, zodat tal v a n beenderen beschadigd w e r d e n , o f op andere wijze v e r l o r e n gingen. E e n belangrijk deel v a n de vondsten uit de insteekhaven bestond uit de resten v a n minstens twee jonge mammoeten, waaronder een p l m . 1 m l a n g deel v a n een slagtand en enige fraaie fragmenten v a n onder- en bovenkaken. H e t meest opmerkelijke stuk was w e l een bovenkaak v o o r z i e n v a n een tweetal kiezen die beide een v e r takte l a m e l v e r t o n e n (afb. 113). V o o r t s w a r e n er enkele beenderen v a n een r u n derachtige, volgens m e j . dr. H o w a r d ( B r i t i s h M u seum, geol. dept. L o n d e n ) waarschijnlijk v a n de steppenwisent (Bison priscus. Bojanus), een tweetal k i e z e n i n een kaakfragment v a n het reuzenhert (Megaceros giganteus Blumenbach) afb. 114, en tenslotte n o g enige stukA f b . 114. Kaakfragment met de twee achterste k i e z e n v a n het k e n v a n p a a r d en edelhert.
reuzenhert (Megaceros giganteus B l u m . ) uit het D o l l e n g o o r 1951.
E e n aparte plaats n e m e n echter de gevonden neushoornresten i n . H e t betreft hier de wolharige neushoorn, Coelodonta (Tichorhinus) antiquitatis Blumenbach. I n ieder geval h e b b e n wij hier met twee i n d i v i d u e n te m a k e n en w e l met een j o n g exemplaar, waarvan fragmenten v a n spaakbeen en ellepijp geborgen k o n d e n w o r d e n en een groot aantal beenderen v a n een volwassen dier. Foto
].
Florijn,
Enschede.
B i j een v l u c h t i g onderzoek gelukte het de heer P . J . v a n der F e e n ( Z o ö l . M u s e u m A m s t e r d a m ) een rechter v o o r p o o t te reconstrueren, maar hoewel d i t è n het feit dat er overigens geen doubletten aanwezig z i j n ervoor z o u d e n spreken, dat alles tot é é n exemplaar behoorde, d i e n d e n wij t o c h uiterst v o o r z i c h t i g te z i j n met onze conclusies. Slechts nauwkeurige m e t i n g en vergelijking met andere volledige skeletten k o n enige zekerheid h i e r o m t r e n t geven. E n hier begonnen n u de m o e i l i j k h e d e n , want hoewel losse geraamtedelen v r i j w e l overal v a n W . - E u r o p a tot i n N . C h i n a regelmatig gevonden zijn, is t o c h slechts hoogst zelden een v o l l e d i g skelet tevoorschijn gekomen. D e eerste zekere vondst v a n een geheel dier h a d plaats i n 1771, toen aan de oevers v a n de W i l u i , een zijrivier v a n de L e n a op 6 8 ° N . B r . een geheel cadaver tevoorschijn k w a m . D e v i n d e r hakte de k o p en een drietal poten af en z o n d ze naar Irkoetsk, waar ze aan Pallas ter h a n d gesteld w e r d e n . D e z e beschreef het dier als Rhinoceros lenensis, liet de resten drogen en z o n d ze naar L e n i n g r a d , waar
243
Afb.
115.
D e tweede beschikbaar
Afb.
116.
neushoorn
van Starunia
in het
M u s e u m te
Cracow. Foto
gesteld door Prof. D r . J . Stach, directeur v a n dit
Geraamte
van de neushoorn
welwillend
museum.
van Starunia, mus. Cracow. Foto
Prof.
Dr J.
Stach.
244 ze n u nog berusten. D e conservering was echter zo p r i m i t i e f en de opgaven v a n de afmetingen v a n het gehele dier door A r g o u n o f z i j n zo twijfelachtig, dat we er w e i n i g mee k u n n e n beginnen. Helaas is het tot dusver bij deze enkele vondst gebleven en h o e w e l , " schreef E . N . P a w l o w i k i j , directeur v a n het m u s e u m te L e n i n g r a d m i j , ,,het aantal beenderen, schedels en horens i n de musea v a n L e n i n g r a d en K a z a n o v e r w e l d i g e n d groot is, bezit de S o w j e t - U n i e slechts é é n v o l l e d i g skelet i n het streekmuseum te T i o e m e n . " I n 1874 w e r d bij K r a i b u r g i n Beieren een v o l l e d i g geraamte opgegraven, dat tot A p r i l 1944 i n het m u s e u m te M ü n c h e n stond, tot het, naar prof. dr. R . D e h m mij meldde, bij een luchtaanval v o l k o m e n v e r l o r e n ging. O o k de Berlijnse verz a m e l i n g v a n pleistocene zoogdieren g i n g i n de jongste o o r l o g grotendeels verloren. H e t skelet i n M u n s t e r ( W e s t f . ) is samengesteld uit skeletdelen v a n verschillende dieren en dus voor ons doel ongeschikt. B e r o e m d is de vondst v a n 1907, toen i n een aardwasgroeve te Starunia ( G a l i c i ë , thans Ö e k r a i n s e V o l k s r e p u b l i e k ) een kop en h u i d d e l e n o p g e d o l v e n w e r d e n ( m u s e u m van graaf D z i e d u s z y c k i te L w ó w ( L e m b e r g ) . O m deze vondst te completeren w e r d door de Poolse academie te C r a c o w i n 1929 het onderzoek ter plaatse voortgezet. M e n v o n d hier niet alleen een tweede en thans compleet exemplaar, d o c h k o n tevens vaststellen, dat het eerste veel vroeger al eens opgegraven was gew eest. H e t volksverhaal i n die streek, dat de d u i v e l er begraven was, h a d er al op k u n n e n w i j z e n ) , zodat de vroegere conclusies uit de gevonden plantenresten onjuist w a r e n (J. Stach c.s. 1930). D e z e laatste vondst w e r d z o r g v u l d i g geprepareerd, zodat m e n het dier i n de h u i d en onlangs ook het geraamte k o n opstellen i n het m u s e u m C r a c o w (afb. 115 en 116). E e n b e s c h r i j v i n g h i e r v a n is echter nog niet gereed. O o k het Parijse exemplaar, afkomstig uit N . - C h i n a , wacht nog op b e w e r k i n g . H o e w e l het K r a i b u r g e r skelet te M ü n c h e n geen moderne b e w e r k i n g m o c h t beleven, k o n d e n w ij slechts dit gebruiken voor een vergelijkende studie. W i j deden d i t aan de h a n d van B r a n d t (1877) en Stromer v o n R e i c h e n b a c h (1899). W a a r B r a n d t met gipsafgietsels en Str. v. R . met de originelen werkte, h e b b e n wij waaide maten verschilden, die van B r a n d t tussen haakjes v e r m e l d . T
x
T
O p g r o n d van deze cijfers en feiten m e n e n wij te m o g e n aannemen, dat genoemde beenderen i n het D o l l e n g o o r gevonden, tot é é n dier hebben b e h o o r d en tevens, dat het vroeger i n ons gewest leefde! W e l i s w a a r zijn reeds eerder i n ons l a n d , vooral i n het Zeeuwse gebied, zeer veel beenderen gevonden, d o c h deze zijn bijna altijd van elders aangevoerd. H i e r ligt de zaak anders. T w e n t e is a.h.w. een k o m tussen twee heuvelrijen (stuwruggen) welks b o d e m sterk naar hei N . W . helt. H e t gebied h a d i n vroeger tijden i n het voorjaar grote overstromingen te v e r d u r e n (waarvan wij i n 1946 een kleine reprise hadden) en de lijken v a n de i n de w i n t e r o m g e k o m e n dieren w e r d e n zo op de laagstgelegen plaatsen bijeengedreven. E e n feit, dat onze bewering, dat onze D o l l e n g o o r s e n e u s h o o r n ter plaatse leefde, zou k u n n e n staven is dit, dat volgens de heer G . K o r t e b o u t van der Sluys (Rijksm u s e u m v. G e o l o g i e te L e i d e n ) enige beenderen door hyena's (Crocuta crocuta spelaea Goldfuss) z o u d e n zijn aangeknaagd. Helaas m i s l u k t e n tot dusver proeven i n deze r i c h t i n g , welke m e n op m i j n verzoek i n de d i e r e n t u i n e n v a n A m s t e r d a m , 1)
volgens de Ö e k r a i n s e schrijver M . B r y k .
245 Gevonden skeletdelen van de Beierse en de Twentse neushoorn.
Kraiburg
Almelo
±
±
Bizonderheden. De maten zijn in mm
Kop Slechts 4 fragmenten 90
90
de aanwezige li. gewrichtsknobbel van het achterhoofdsbeen past indebetr. kom van de atlas.
Romp Atlas grootste
afst.
gewrichtsvlakken 151,2
152 67 X 70 passen vrij goed ineen. passen met hiaten ineen, laatste wervel sluit precies aan het os sacrum.
Lende-heiligbeen (os sacrum) . . grootste lengte Bekken (pelvis), li. helft afmeting gewrichtskom . . . . dikte kop dijbeen Ribben, 4 compleet of vrijwel compl., 25 fragm. Grootste lengte compl. rib . .
170 240
±
168 240
het os sacrum sluit weer volkomen aan het bekken.
100 X 108 96 enkele koppen van ribben juist tussen de wervels.
passen
± 1080
Voorpoten Opperarmbeen (Humerus) re. grootste breedte boven grootste breedte onder
450 230 180
442 220 190
(er ontbreekt een klein fragmentje)
. . . . . . . .
. . . . . . . .
370 (390) 115 (112) 130
370 114 125
humerus, radius en ulna sluiten volkomen ineen, alle zijn vrijwel volkomen gaaf.
het onder-fragment v.d. li humerus stemt hiermede overeen.
Spaakbeen (radius) re grootste breedte boven grootste breedte onder Ellepijp (ulna), rechts
475 os hamatum (li)lunare en acces (rechts)
3 handwortelbeenderen 3 fragmenten van middenhandsbeenderen (metacarpale), 1 compleet, 1 vingerkootje
Achterpoten Knieschijf (patella) rechts gr. afmetingen v o o r z i j d e . . . . Scheenbeen (tibia) li en re . . . grootste lengte . 380 (390) grootste breedte boven . . . . 135 (140) grootste breedte onder . . . . . 115 (120) 4 voetwortelbeenderen
2 fragmenten middenvoetsbeenderen (metatarsale) en 1 compleet
104 X 82 zijn volkomen symmetrisch 382 139 110 astralagus li. past volkomen in tibia li, astralagus, calcaneus en cuboidum re. sluiten onderling volkomen aaneen en ook aan het re tibia.
246 R o t t e r d a m en W a s s e n a a r met paardebotten n a m : de dieren negeerden de botten ( A m s t e r d a m en R o t t e r d a m ) o f vraten ze geheel op (Wassenaar). O v e r de datering k u n n e n we helaas w e i n i g positiefs mededelen. H e t resultaat van een t w i n t i g t a l g r o n d b o r i n g e n , ons d o o r de gemeentewerken te A l m e l o verstrekt, vatten wij i n é é n profiel samen (afb. 117). A l l e vondsten z i j n afkomstig uit de laag B (fijn zand) w a a r i n wij laagterrasafzettingen herkennen. E n k e l e zandmonsters uit beenderholten, welke prof. dr. m r . F . F l o r s c h ü t z p o l l e n a n a l y t i s c h onderzocht, leverden slechts sporen op van Picea, P i n u s , Cyperaceae en een S p h a g n u m , hetgeen slechts wijst op een pleistocene o u d e r d o m . D e begeleidende fauna pleit n a t u u r l i j k voor het T u b a n t i e n (v. d. V l e r k en F l o r s c h ü t z , 1950, p . 120/21), de tijd w a a r i n het ijs z i c h teruggetrokken had tot i n Sleesw i j k - H o l s t e i n en uitgestrekte toendra's ons l a n d bedekten.
Afb.
117.
Samenvattend van
20
resultaat
grondboringen
tot 10 m i n h e t D o l l e n g o o r bij
Almelo.
Gomiddelde waarden : A
—
B
— fijn
C
—
humuslaag zand
50 c m 4.43
m
g r o f z a n d 3.20 m
D
—
E
— grof zand.
g r o f g r i n d 1.22
m
Evenals de zeldzame witte o f s t o m p s n u i t n e u s h o o r n (Ceratotherium simum Burchell) v a n n u , was de wolharige neush o o r n een bewoner v a n o p e n terrein, die z i c h hoofdzakelijk met k r u i d a c h t i g e p l a n t e n voedde, zoals Stach c.s. (1930), F . Z e u n e r (1934, 1945) en mej. dr. M . Frian.t (1948) uit verschillende feiten concludeerden. O f wij echter op g r o n d h i e r v a n tot een nauwe verwantschap o f zelfs afstamming m o g e n besluiten, lijkt m i j , met het oog op de m o g e l i j k h e i d v a n parallele adaptatie n o g zeer twijfelachtig. O o k over het hoe en w a a r o m d i t d i e r is uitgestorven is m e n het n o g l a n g niet eens. W è l schijnt de n e u s h o o r n eerder u i t deze streken v e r d w e n e n te z i j n d a n de m a m m o e t . V e e l m i n d e r d a n zijn tijdgenoot, de m a m m o e t , is de n e u s h o o r n door de mens v a n zijn tijd gejaagd. Z i j n grotere weerbaarheid is hieraan waarschijnlijk niet v r e e m d , een u i t r o e i i n g door mens o f dier is d a n ook v r i j w e l uitgesloten. B r a n d t (1877) spreekt v a n ,,morphologische en physische o o r z a k e n " N i e z a b i t o w s k i (1924) meende te k u n n e n vaststellen, dat de voortplantingsfrequentie te gering was, terwijl anderen weer aan over-specialisatie denken. U i t het bovenstaande blijkt w e l heel duidelijk, dat v o o r het oplossen v a n talrijke vraagstukken r o n d o m dit d i e r naast een n a u w k e u r i g onderzoek, een goede internationale s a m e n w e r k i n g onontbeerlijk is!
T e n s l o t t e rest mij een w o o r d v a n dank, allereerst aan de gemeentelijke autoriteiten v a n A l m e l o en de leden v a n de firma K o n i n g , de uitvoerders v a n het werk, aan de heren P . J . v a n der F e e n te A m s t e r d a m e n dr. D . A . H o o i j e r te L e i d e n , en aan de talrijke anderen i n b i n n e n - en b u i t e n l a n d , zoals prof. d r . J . Stach te C r a c o w , die mij door het verstrekken v a n i n l i c h t i n g e n of literatuur hielpen. E n s c h e d e , O c t o b e r 1952.
247 L I T E R A T U U R BRANDT, d.
J . F . (1877):
St. P e t e r s b o u r g .
FRIANT,
Monografie der
tichorhinen N a s h ö r n e r " .
M é m . de l ' A c . Imp. d. Sc.
X X I V N o . 4.
m e j . M . (1948): ,,Sur la m o r p h o l o g i e de l ' a r t i c u l a t i o n t e m p . - m a x .
c h e z les R h i n o c e r o s
etc." M e d . K o n . Natuurhist. M u s e u m België. D e e l X X I V N o 51, Brussel. H O O I J E R , D . A . (1952) : T h e cave h y e n a , C r o c u t a c r o c u t a spelaea. G o l d f u s s , n e w to t h e fauna o f the N e t h e r l a n d s . NIEZABITOWSKI, Muz.
20 F e b r . STACH,
1952.
E . L . (1924) : „ S z c z a t k i n o s o r o z c a w o c h a t e g o z n a l e z i o n e n a z i e m i w i e l k o p o l s k i e j .
W i e l k o p o l s k i e w. P o z n a n i u , R o c z n i k II, P o z n a n
RODING
pleistocene
G e o l o g i e e n M i j n b o u w " N w s e r i e N r . 1 1 , 14. J g , p . 3 8 5 — 3 8 8 , 1926.
G . M . (1952) : H e t m o n s t e r v a n h e t „ D o l l e n g o o r " .
D a g b l a d van het O o s t e n , "
Almelo
W . Szafer e n J . S t a c h : „ T h e
second
1952. J . (1930) i n : J . N o w a k , E . P a n o w , J . T o k a r s k i ,
w o o l l y r h i n o c e r o s f r o m S t a r u n i a , P o l a n d . " B u l l . i n t . d . l ' A c . P o l . d . S c . et d . L e t t r . C r a c o v i e 1 9 3 0 . STROMER
V O N REICHENBACH,
E . (1899) : U e b e r R h i n o c e r o s r e s t e i m M u s e u m z u
S a m m l u n g e n d . G e o l . M u s . L e i d e n , N e u e F o l g e B a n d II, H e f t II, VLERK,
I. M . v . d . en
F. F L O R S C H Ü T Z
(1950):
„Nederland
Leiden.
Leiden.
i n het
IJstijdvak". D e
Haan-
Utrecht. ZEUNER, Ber.
F . (1934): „ D i e Beziehung zwischen Schadelform u n d Lebensweise bei N a s h ö r n e r n " .
d. Naturf. Ges. zu Freiburg i . B r
N r . 3 4 . S. 2 1 — 8 0 . ( 1 9 4 5 ) : „ N e w r e c o n s t r u c t i o n o f t h e
W o o l l y Rhinoceros and M e r c k ' s Rhinoceros". Proc. L i n n .
Z W E R F S T E E N V O N D S T E N IN
S o c . L o n d o n N r . 156 p . 183—-195.
„DOLLENGOOR"
door H.
KRUL
D e zandzuigers h e b b e n bij de aanleg v a n het i n d u s t r i e t e r r e i n „ D o l l e n g o o r " bij A l m e l o niet alleen een grote r i j k d o m aan d i l u v i a l e zoogdierresten opgeleverd, maar ook een hoeveelheid mooie zwerfstenen, waarbij de sedimentaire gesteenten overheersen, waarschijnlijk omdat zij het meest o p v i e l e n door de fossielen, welke i n verschillende s t u k k e n w e r d e n aangetroffen. V o o r z o v e r i k k a n nagaan, k u n n e n nagenoeg al deze v o n d s t e n gerangschikt w o r d e n onder het materiaal, dat i n T w e n t e i n het zogenaamde O o s t e l i j k D i l u v i u m w o r d t aangetroffen. D i t , , O o s t e l i j k D i l u v i u m " betreft prae-glaciale z a n d - en grindlagen. H e t verzamelde materiaal w e r d i n de collecties v a n het N a t u u r h i s t o r i s c h e M u s e u m te E n s c h e d e ondergebracht. A l s enig vermeldenswaardige kristallijne z w e r v e l i n g v a n „ D o l l e n g o o r " n o e m i k hier een gneis met prachtige granaatnesten, v a n w e l k stuk de herkomst uit oostelijke r i c h t i n g niet vaststaat, daar het ook v a n hoger gelegen glaciale afzettingen afkomstig kan zijn. D e sedimentaire zwerfstukken o m vatten : B l a u w a c h t i g e achaat-chalcedoonvorming, g l i m m e r h o u d e n d e l e i en g l i m m e r h o u d e n d e kwartsietlei. V a n deze drie s t u k k e n is de vermoedelijke plaats v a n herkomst onbekend. B u i z e n z a n d s t e e n ( K a m b r i s c h e zandsteen met Scolithus linearis H A L D E M A N ) . A s t y l o s p o n g i a praemorsa G O L D F . G a r p o s p o n g i a globosa R A U F F en H e l i o l i t e s interstinctus L . D e laatste drie s i l u r i s c h . C r i n o ï d e n z a n d s t e e n (devonische zandsteen met a f d r u k k e n v a n zeeleliesteelfragmenten). E e n groot stuk v a n d i t gesteente is vermoedelijk geen zwerfsteen