blok 3
2
C
Hoe lang worden we? lengte in cm
1
les 1 en 2
185 180 175 170 165 160 155 150
1500
1550
1600
1650
1700
1750
1800
1850
Zet een rondje om het goede antwoord. a Hoe lang waren b De gemiddelde mannen ongeveer lengte van mannen gemiddeld in 1500? was 1 m 65 cm in: 1. 1 m 55 cm 1. 1650 2. 1 m 62 cm 2. 1700 3. 162 m 3. 1750 4. 1 m 50 cm 4. 1800
C
2
1900
1950
2000 jaar
c Tussen 1700 en 1850 steeg de gemiddelde lengte met: 1. 5 m 2. 5 cm 3. 5 dm 4. 50 cm
d De gemiddelde lengte steeg het snelst tussen: 1. 1600 en 1700 2. 1700 en 1800 3. 1800 en 1900 4. 1900 en 2000
Jongens en meisjes groeien uit elkaar. Zet een rondje om het goede antwoord en vul in.
lengte
jongens meisjes
a Op de leeftijd van 12 jaar zijn jongens en meisjes even lang/ niet even lang. b Hoe lang zijn jongens gemiddeld als ze 18 zijn?
185 180 175
m
170 165
c Hoe lang zijn meisjes gemiddeld als ze 18 zijn?
160
m
155
cm.
d Boven deze opgave staat ‘Jongens en meisjes groeien uit elkaar.’
150 145
Wat betekent dat?
140 135
cm.
12
13
14
15
16
17
18
C
leeftijd
3
Hoeveel mensen gaan met vakantie? Kijk naar de grafiek en vul in. Nederland
80%
Engeland
74%
België
62%
Spanje
52%
op vakantie Nederland Engeland België Spanje
per 100
dat is per 1000
3 4 CD
Kleur het goede deel. Meet de hele balk. Reken dan uit hoe lang elk deel is. Kleur van deze balk: 13 deel geel, 14 deel rood en 16 deel groen. De rest wordt blauw. Het blauwe deel is
5 CD
cm.
Hoeveel kinderen hebben een huisdier? Vul in. Op onze school zitten 300 kinderen. a
1 3
deel heeft een hond. Dat zijn
1 6
deel heeft een kat. Dat zijn
1 3
deel heeft een konijn of cavia. Dat zijn
kinderen. kinderen.
De rest heeft geen huisdieren. Dat zijn
kinderen. kinderen.
b Schrijf de dieren op de goede plek in het cirkeldiagram.
6 CD
Hoeveel heb je nodig? Je kookt nasi. Vul de tabel in. recept voor 2 personen 200 g rijst
7 CD
voor 4 personen
400
voor 6 personen
g rijst
g rijst
175 g gehakt
g gehakt
g gehakt
1 2
rode paprika
rode paprika
rode paprika
375 g groentemix
g groentemix
g groentemix
Tel verder en terug. a Met sprongen van 5. 3629
3634
9956
9961
1100
1125
1266
1277
b Met sprongen van 5.
c Met sprongen van 25.
d Met sprongen van 11.
blok 3
4
C
1
les 3 en 4
Wat is goedkoper? Zet een rondje om het goede antwoord. a Tweede tube voor de helft van de prijs. 2 tubes voor € 1,68
€ b
€
2,68
Tweede pak voor de helft van de prijs.
C
2
1. Ze kosten evenveel. 2. Aquafresh is goedkoper. 3. Prodent is goedkoper.
1,12
2 pakken voor € 3,98
Wat is goedkoper? Reken uit hoeveel het kost per stuk. Zet een rondje om het goede antwoord. a b
2 voor € 1,80
4 paar sokken voor € 3,20
of 3 voor € 2,25
c
5 repen voor € 2,25
5 paar sokken voor € 4,10
d
of
8 repen voor € 3,60
6 rollen voor € 2,76
1. Ze kosten evenveel. 2. 5 repen voor € 2,25 is goedkoper. 3. 8 repen voor € 3,60 is goedkoper.
3
of
1. Ze kosten evenveel. 2. 4 paar voor € 3,20 is goedkoper. 3. 5 paar voor € 4,10 is goedkoper.
1. Ze kosten evenveel. 2. 2 ijsjes voor € 1,80 is goedkoper. 3. 3 ijsjes voor € 2,25 is goedkoper.
C
1. Ze kosten evenveel. 2. Felix is goedkoper. 3. Gourmet is goedkoper.
of
12 rollen voor € 5,40
1. Ze kosten evenveel. 2. 6 rollen voor € 2,76 is goedkoper. 3. 12 rollen voor € 5,40 is goedkoper.
Hoeveel kost het? Maak de tabel af. aantal
2
20
prijs in centen
580
5800
prijs in euro’s
€ 5,80
200
40 Nu 2 flessen vers sap voor 580 cent
5 4 CD
Hoe loopt de teller verder? Vul de tabel in.
bedrag € 22,87 liters 21,17
euro’s
liters
euro’s
liters
€ 22,87
21,17
€ 149,97
56,98
€
€
€
€
€
€
€
€
€ 22,92
5 CD
€
Reken uit en vul in. Schat eerst en reken dan uit met je rekenmachine. de som
9 × 2,30
ik schat
9 × 2 = 18 20,7
het is precies
6 CD
21,22
7 × 1,90 ×
6 × 3,84 =
×
125 + 300 =
123 + 124 =
250 +
2 0 0, 8 0
:
310 + 29
=
0= 45 + 12
=
360 =
242 + 241 =
215 + 21
6=
1
253 + 257
9 5+
5=
=
c
1 5, 9 0 : 3 =
1 8, 9 0 : 6 =
4 =
: 4 =
5 + 0, 2 0
×
5 345 + 34
300 =
Reken uit. Reken met splitsen en schrijf op hoe je rekent. a b 2 0, 8 0 : 4 =
8 CD
=
Niet rekenen, maar goed kijken. Reken de sommen niet uit, maar let op het eindcijfer van het antwoord. Kleur de sommen met een antwoord dat eindigt op 5 rood. Kleur de sommen met een antwoord dat eindigt op 0 blauw. Kleur de sommen met een oneven antwoord (niet 5) geel.
7 CD
8 × 2,53
=
Tel verder. a
41 675
41 676
b
45 996
45 997
12,45 : 3 = ? Dat wordt: 12 : 3 = 4 En dan 0,45 : 3 = 0,15 Samen 4,15
blok 3
6 1
Bekijk de grafiek en vul de tabel in.
lengte
C
les 5 herhalen 155 lengte van Ruben
150 145 140 135 130 125
C
2
leeftijd
6
7
lengte
125
8
9
10
11
12
120 115
6
7
8
9
Reken uit. In groep 8 van de Vensterschool in Vinkhuizen zijn de schoenmaten van alle kinderen genoteerd: schoenmaat
36
37
38
39
40
41
42
43
aantal
1
5
8
6
3
0
1
0
a Hoeveel leerlingen zijn er in totaal? b Welke schoenmaat komt in deze groep het meest voor? c Zitten er in jouw klas kinderen met een schoenmaat groter dan 40?
C
3
Wat is goedkoper? Zet een rondje om het goede antwoord. a
1. Ze kosten evenveel. 2. Aquafresh is goedkoper. 3. Prodent is goedkoper.
€ 2,48
2 tubes voor € 3,72
Tweede tube voor de helft van de prijs.
b
1. Ze kosten evenveel. 2. Felix is goedkoper. 3. Gourmet is goedkoper.
Tweede pak voor de helft van de prijs.
C
€
4
3,18
2 pakken voor € 4,48
Wat is goedkoper? Reken uit hoeveel het kost per stuk. Zet een rondje om het goede antwoord. a 10 repen voor € 3,40
b 15 repen of voor € 5,50
1. Ze kosten evenveel. 2. 10 repen voor € 3,40 is goedkoper. 3. 15 repen voor € 5,50 is goedkoper.
6 rollen voor € 2,78
of
12 rollen voor € 5,40
1. Ze kosten evenveel. 2. 6 rollen voor € 2,78 is goedkoper. 3. 12 rollen voor € 5,40 is goedkoper.
10
11
12 leeftijd
les 5 oefenen 5 CD
blok 3
Heeft meester Joost genoeg geld om de boeken te kopen? Reken uit Op de school zitten 147 leerlingen en 8 meesters en juffen. Iedereen krijgt een boek. Meester Joost heeft € 623. Manja rekent 623 : 4 = Rachid rekent 155 × 4 = Zet een rondje om het goede antwoord. a Wie maakt een goede rekensom? 1. allebei 2. alleen Manja 3. alleen Rachid b Manja en Rachid zeggen allebei dat er genoeg geld is. Dat klopt wel/niet.
6 CD
Zet de komma op de goede plek. b a 8,6 – 2,5 = 6 1
2,5 × 2,5 = 6 2 5
88
: 6=147
11,8 – 6,9 = 4 9
3,9 × 5 = 1 9 5
75
: 6=125
17,6 + 3,6 = 2 1 2
25,3 – 1,9 = 2 3 4
4,3 × 4,2 = 1 8 0 6
94
: 7=134
2,1 + 28,7 = 3 0 8
85,6 – 58,9 = 2 6 7
10,2 × 11,2 = 1 1 4 2 4
2,5 + 3,4 = 5 9 8,2 + 2,9 = 1 1 1
7 CD
85,4 : 6 = 1 4 2
Hoeveel heb je nodig? Vul de tabel in. Let op gram en kilogram.
aantal cakes 1
8 CD
d
c
2
meel
150 g
suiker
125 g
eieren
1
melk
0,75 l
1 2
4
300
stuks
8
12
g
g
kg
g
g
g
kg
kg
stuks
stuks
stuks
stuks
l
l
l
l
Vul in. a
b
c 180
1625
75
925
270
90
240
328
172
7
blok 3
8
C
1
Kleur het goede deel. a Kleur 1 5
C
2
les 6 en 7
1 5
b Kleur
deel.
× 10 =
blokjes
1 4
1 4
× 12 =
Hoeveel is het samen? a
1 2
+ 41 =
C
4
deel.
× 12 =
blokjes
+
=
d
+
3
1 3
blokjes
1 3
b
c
C
c Kleur
deel.
=
+
+
+
=
Reken uit. a 1 2 × 600 =
b 1 4
× 800 =
1 5
× 500 =
1 2
× 88 =
1 3
× 600 =
2 4
× 800 =
2 5
× 500 =
2 4
× 88 =
2 3
× 600 =
1 2
× 800 =
4 10
× 500 =
3 6
× 88 =
c
Kruis het goede antwoord aan. a Britt heeft 1 liter b Evelien heeft 1 slagroom nodig. sap nodig. Ze koopt: Ze koopt:
▫ 8 bekertjes van ▫ 8 bekertjes van ▫ 8 bekertjes van
1 4
l
1 8
l
1 2
l
▫ 6 pakjes van ▫ 6 pakjes van ▫ 6 pakjes van
1 2
1 6
l
1 4
l
1 3
l
l
c
d
2 5
deel van 250 fiches is groen. Dat zijn:
▫ 50 fiches ▫ 100 fiches ▫ 125 fiches ▫ 200 fiches
d Niels maakt op de rekenmachine een kommagetal van 13 . Het wordt:
▫ 0,30 ▫ 0,10 ▫ 0,33 ▫ 0,300
9 5 CD
Omtrek en oppervlakte. a Teken zo veel mogelijk verschillende veldjes met een oppervlakte van 24 hokjes.
1 cm
b Schrijf in elk veldje de omtrek in cm. 1 cm
6 CD
7 CD
8 CD
Reken uit. a 20% van 50 =
b 50% van 750 =
c 3% van 100 =
20% van 250 =
50% van 1240 =
3% van 400 =
20% van 1000 =
50% van 228 =
3% van 5000 =
20% van 3000 =
50% van 862 =
3% van 6000 =
Hoeveel rente? Als je geld spaart bij de bank krijg je rente. Na 1 jaar heb je dus meer geld op je rekening. Vul de tabel in. Je spaart:
De rente is:
Dat is in euro’s:
€ 200
1%
€
€ 200
3%
€
€
€ 900
3%
€
€
€ 1200
4%
€
€
2
Na 1 jaar heb je: €
202
Rente. Maak de zinnen af of zet een rondje om het goede antwoord. a Je kunt je spaargeld het best op een bank zetten, omdat b Rente betekent dat c Milan zet € 500 op zijn spaarrekekening. De rente is 4%. Na een jaar heeft Milan € 520. waar/niet waar. d Milan laat zijn spaargeld nog een jaar staan. Daarna heeft hij € 540. waar/niet waar. e Leg je antwoord op vraag d uit.
blok 3
10
C
Hoeveel mensen wonen er in Nederland? Kijk naar de grafiek en vul in. De blauwe lijn is de bevolkingsgroei. De grijze lijn is een voorspelling. miljoenen aantal mensen
1
les 8 en 9
a In 1900 waren er bijna 4 21 miljoen inwoners.
18
b In 1950 waren er ruim
16
c In 1975 waren er
miljoen inwoners.
14
d In
12
e In 2050 verwachten we f
10
miljoen inwoners.
waren er 16 miljoen inwoners. miljoen inwoners.
In de periode van 1975 tot 2000 groeide de bevolking met
miljoen inwoners.
8 6 4 1900
C
2
1925
1950
1975
2000
2025
2050
Wat is de bevolkingsdichtheid? Gebruik je rekenmachine en vul de tabel in.
Je deelt het aantal inwoners door het aantal km2.
a Hoeveel inwoners zijn er per km2? inwoners
oppervlakte in km2 inwoners per km2
Laren
11 532
12
Zuidwolde
6111
97
Nijmegen
152 160
48
Bolsward
30 418
134
11 532 : 12 =
b In welke plaats hebben de mensen de meeste ruimte? Kleur die plaats geel. c Nederland is dichtbevolkt. Dat betekent dat er veel/weinig mensen op 1 km2 wonen.
3 CD
4 CD
Reken uit. a 81 : 9 =
b 810 : 9 =
72 : 8 =
10 =
d 480 : 80 =
720 : 9 =
540 : 100 =
48 : 80 =
63 : 7 =
630 : 9 =
5400 : 100 =
54 : 6 =
540 : 9 =
540 : 1000 =
c 540 :
480 :
8=
48 : 800 =
Wat hoort bij elkaar? Geef die vakjes dezelfde kleur. 50%
10%
25%
20%
40%
1 10
1 4
2 5
1 2
1 5
11 5 CD
Welke breuk hoort erbij? Kleur het goede gedeelte. a 50%
breuk
6 CD
breuk
breuk
niet
Reken uit. Kijk welke getallen je eerst vermenigvuldigt. b a 2 × 7 × 50 = 2×4×5=
c 6× 2×
1 2
=
2 × 11 × 50 =
9× 2×
1 2
=
2 × 12 ×
1 2
=
4× 8×
1 2
=
2×8×5=
2 × 5 × 50 =
2×9×5=
2 × 6 × 50 =
2×3×5=
8 CD
c 20%
Hoeveel bromfietsers zijn niet verzekerd?
Van de bromfietsers waren er verzekerd.
7 CD
b 25%
Zoek getallen bij elkaar die samen 100 zijn. Maak ze vast. 45
22
25
44
36
64
50
51
78
49
82
50
55
70
89
56
11
30
18
75
blok 3
12
C
1
les 10 herhalen
Hoeveel is het samen? b a
1 2
+ 42
=
c
+
=
d
+
=
+
C
2
3
Reken uit. a 1 2 × 900 =
b
c
1 4
× 600 =
1 5
1 3
× 900 =
2 4
2 3
× 900 =
1 2
+
=
d × 75 =
1 2
× 1000 =
× 600 =
2 5
× 75 =
2 4
× 1000 =
× 600 =
4 10
× 75 =
3 6
× 1000 =
Teken de koortsgrafiek.
8 december: Bram voelt zich prima. Hij heeft overal zin in. 9 december: Bram hangt voor de tv en heeft nergens zin in. 10 december: Bram heeft 38,5 graden koorts. 11 december: de koorts wordt hoger, wel 39,5. 12 december: Bram heeft 40 graden koorts. De dokter geeft een drankje. 13-15 december: Bram wordt langzaam aan beter. Je normale lichaamstemperatuur is
temperatuur in ºC
C
+
41 40 39 38
37
ºC. 36 35
4
Vul de grafiek aan. Geef ieder deel de goede kleur. Alwin brengt een kaart naar de brievenbus. Daar praat hij even met iemand. Dan loopt hij weer naar huis terug. Dit is de grafiek van zijn wandeling. a b c d
Maak de heenweg rood. Maak de tijd bij de brievenbus groen. Maak de terugweg geel. Op de terugweg loopt Alwin langzamer/sneller dan op de heenweg.
afstand vanaf huis in meters
C
8
9
10
11
12
400
300
200
100
0
1
2
3
4
5
6
7
tijd in minuten
13
14 15 december
les 10 oefenen 5 CD
blok 3
Wat moet je berekenen? Kies uit: omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht. a Je wilt weten hoeveel benzine er in een tank gaat. b Je wilt voor een vliegreis weten of je niet te veel bagage bij je hebt. c Je wilt weten hoe lang een broekriem moet zijn. d Je wilt weten hoeveel verf je nodig hebt om de garagevloer te schilderen.
6 CD
Bereken de inhoud van deze blokkenstapels. Ieder blokje is 1 cm3.
a De inhoud is
7 CD
cm³.
b De inhoud is
Hoeveel is het cijfer waard? Vul in. a b De 8 in 1689 is De 2 in 12 345 is waard.
8 CD
25
c De inhoud is
c De 8 in 34 872 is
waard.
Zet in de goede volgorde. Van klein naar groot. a 2,5
cm³.
cm³.
d De 5 in 34,5 is waard.
waard.
b 2,05
c
340
3,40
3,04
99,1
99,01
9,9
d 0,001
1,00
0,10
13
blok 3
14
C
1
les 11 en 12
Vul aan tot 15.00. Hoeveel moet erbij? a
b
c
€ 13,50
km
C
2
uur en
5,3
5
3
€
Maak de kaartjes op de goede plaats vast aan de getallenlijn.
5,1
C
minuten
5,6
5,9
5,5
6,2
6
6,5
6,7
6,9
6,5
7
Zet in de goede volgorde. 1 km = 1000 m
a Zet de afstanden op volgorde van klein naar groot. 2,5 km
1900 m
1,86 km
2,15 km
2050 m
2100 m
1 kg = 1000 g
b Zet de gewichten op volgorde van licht naar zwaar.
C
3,5 kg
4
3400 g
3,6 kg
Wat is de goede maat? Vul in. Kies uit: uur, seconden, liter, kg, m2, m3. a In de kamer komt een tapijt van 7 b De meterstand van het gas was 235,642 c Laura is wel 6 d Mees loopt de 100 meter in 15 e In een emmer past meestal 10 f
De klok slaat elk half
afgevallen.
3,15 kg
3079 g
3190 g
15 5 CD
Welke som kun je ervan maken? Reken uit. a Vorige maand had Samira € 2264 op haar rekening staan. Nu staat er € 2634 op. Hoeveel is er bij gekomen? De som is:
b Luuk koopt 8 dvd’s van € 8,63. Hoeveel moet hij betalen? De som is:
c In een parkeergarage staan om 9 uur ’s morgens 1249 auto’s. 2 uur later zijn er 452 bij gekomen. Hoeveel auto’s staan er dan? De som is:
d Aan de roeimiddag doen 119 kinderen mee. Er kunnen 6 kinderen in een boot. Hoeveel boten zijn er nodig? De som is: Hoeveel boten zijn er nodig? Hoeveel kinderen zitten er in de laatste boot?
6 CD
De kaart van een dorp. Vergelijk de tekening en de plattegrond.
a Zoek de kerk op de tekening. Zoek nu de kerk op de plattegrond. Kleur die rood. b Zoek de 3 kleine huizen langs de weg. Kijk eerst op de tekening en dan op de plattegrond. Kleur de huizen blauw. c Zoek het ronde parkje. Kleur dat groen. d Zoek de antiekwinkel. Kleur die bruin. e Zoek het huis met 5 ramen dat in de bocht van de weg staat. Kleur dat geel. f Wat kun je zeggen over de bomen en de bankjes?
7 CD
Reken uit. a 6 × 700 =
b 5 × 600 =
c 800 : 10 =
d 835 : 10 =
6 × 70 =
5 × 60 =
850 : 10 =
435 : 10 =
6 × 770 =
5 × 660 =
260 : 10 =
657 : 10 =
blok 3
16
C
Bevolkingsgroei. x 1 miljoen
1
les 13 en 14
De bevolking van Nederland
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
1970
1980
1990
2000
a In 1970 woonden er in Nederland b In 1980 waren er ruim c In
2
miljoen mensen.
miljoen mensen.
waren er bijna 16 miljoen mensen.
d Tussen
C
2010
en
zijn er bijna 2 miljoen mensen bij gekomen.
Geboorten in Beekdorp. Geboorten in Beekdorp
a Hoeveel jongens werden er in 2007 geboren?
jongens
b Hoeveel meisjes werden er geboren in 2008?
meisjes
425
c Hoeveel kinderen werden er geboren in 2009? 375
d In welke jaren werden er evenveel jongens als meisjes geboren?
200
250
250 375
3 CD
4 CD
Bereken de prijzen.
200
200
2006
2007
prijs 11 cent
a
b
c
d
€
€
€
€ 3,30
Hoeveel bezoekers zijn er meer dan vorig jaar? Gebruik je rekenmachine. In 2010 kwamen er 54 887 mensen naar het grote bloemencorso. In 2009 waren dat er 48 656. In 2010 waren er dus
meer.
250
250
2008
2009
2010
17 5 CD
Bereken de prijzen. Vul de tabellen in.
€
2,50 €
1,50
a kg aardappelen
1
2
4
8
10
prijs
€ 2,50
€
€
€
€
meter stof
1
2
4
6
10
prijs
€ 1,50
€
€
€
€
b
6 CD
Hoeveel moet je betalen? Schat het eerst. Controleer dan met je rekenmachine. a Ik schat €
c Ik schat €
SUPER SIMON
SUPER A 2000
Yoghurt Appels Kaas Druiven Brood
Melk Peren Kaas Gehakt Rozijnenbrood
TOTAAL:
7 CD
b Ik schat €
€ 0,61 € 2,56 € 5,68 € 1,99 € 1,72
€ 1,12 € 2,89 € 6,73 € 3,58 € 2,48
TOTAAL:
d Ik schat €
KOOPGROOT Volle melk Peren Gehakt Ananas Beschuit
€ 0,48 € 2,98 € 3,68 € 1,75 € 0,72
TOTAAL:
BOERENHUIS Vanillevla Mandarijnen Boterhamworst Shampoo Chocoladecake
€ 2,75 € 3,10 € 0,88 € 3,98 € 2,66
TOTAAL:
De kalender. a Julian moet op 12-03-10 naar de tandarts. Dat is in de maand b Hij moet over precies 3 maanden terugkomen. Dat is in de maand c Daarna moet hij over 6 maanden terugkomen. Dat is in de maand d Tussen 30 maart en 2 april zitten
8 CD
dagen.
Zet een rondje om het goede antwoord. a Hoelang duurt een b Hoeveel km kun je gewone schooldag ongeveer lopen in (een ochtend en een een uur? middag)? 1. 12 uur 2. 24 uur 3. 5,5 uur 4. 8 uur
1. 2,2 km 2. 10,7 km 3. 20 km 4. 4,5 km
c Hoelang is het vliegen naar Parijs?
1. ruim een uur 2. een dag 3. een halve dag 4. een paar minuten
d Hoelang moet een eitje koken tot het lekker is?
1. een uur 2. een half uur 3. een kwartier 4. 5 minuten
blok 3
18
C
1
les 15 herhalen
Vul aan tot 23.00. Hoeveel moet erbij? a
b
c
€
km
C
2
uur en
0,4
0,7
1,0
1,1
0
3
1,5
1,6
1,8
2,0
2
Zet de gewichten op volgorde. Van licht naar zwaar. 5950 g
6000 g
6,1 kg
5875 g
7950 g
Bevolkingsgroei. a In 1900 waren er in Nederland b In
miljoen mensen.
waren er 6 miljoen mensen.
c In 1960 waren het er
keer zoveel.
d Er zijn nu ruim 16 miljoen mensen. In
woonden er in Nederland half zoveel mensen als nu. De bevolking van Nederland
x 1 miljoen
4
€
1
5,9 kg
C
minuten
Maak de kaartjes op de goede plaats vast aan de getallenlijn.
0,2
C
18,30
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 1900
1910
1920
1930
1940
1950
1960
1970
1980
1990
2000
2010
les 15 oefenen 5 CD
Door welke camera is het beeld opgenomen? Vul in.
Camera
6 CD
7 CD
blok 3
maakt dit beeld. Dat denk ik omdat
Grote getallen. Vul in. a Hoeveel is het cijfer waard? Vul in. De 6 in 4689 is
waard.
De 7 in 43 679 is
waard.
De 5 in 50 347 is
waard.
De 3 in 73 281 is
waard.
b Zet de getallen in de goede volgorde: van klein naar groot. 37 864
86 423
46 873
Hoeveel euro moet je betalen? Schat het eerst. Controleer dan met je rekenmachine. a Ik schat €
b Ik schat €
c Ik schat €
SUPER SIMON
SUPER A 2000
Yoghurt Appels Kaas Druiven Brood
Melk Peren Kaas Gehakt Rozijnenbrood
TOTAAL:
€ 0,76 € 3,64 € 6,38 € 2,75 € 1,55
TOTAAL:
€ 1,24 € 3,15 € 4,86 € 2,98 € 2,37
d Ik schat €
KOOPGROOT Melk Yoghurt Stroop Kaas Appelsap
TOTAAL:
€ 0,86 € 0,96 € 1,12 € 5,81 € 1,02
H e t Ve r s h u i s Geitenkaas Zalmfilet Brood Bananen Tomaten
TOTAAL:
€ 2,17 € 4,30 € 1,49 € 1,69 € 2,99
19
C
20 1
les 16 en 17
blok 3
Reken het benzineverbruik uit.
b PX Mini
a PX Maxi liter benzine
8
kilometers
40
4
2
1
liter benzine
8
kilometers
120
4
2
1
C
c Welke auto rijdt het zuinigst? De
2
Reken het benzineverbruik uit. Vul in. a Linde’s auto verbruikt 1 liter benzine per 12,5 km. Linde maakt een rit van 100 km. Hoeveel benzine verbruikt de auto dan? liter benzine
1
2
kilometers
12,5
25
De auto verbruikt
3 CD
4 CD
Reken uit. a 2 × 5,7 km =
b 1 liter benzine kost € 1,20. Hoeveel kost de rit als je 8 liter verbruikt? € Laat zien hoe je rekent.
liter.
b 7 × 2,75 km =
km
km
Reken de lengte uit. a
c 245 : 6 =
d 312 : 4 =
b Vul de tabel in.
8m
256 m
2
?m
De lengte van het grasveld is 256 : 8 =
m.
oppervlakte
breedte
133 m²
7
120 m²
8
216 m²
9
lengte
21 5 CD
Hoe groot zijn de afstanden in het echt? Vul de tabel in. Weet je nog? Schaal 1 : 100 000 betekent: 1 cm op de kaart is 1 km in het echt. Schaal 1 : 800 000 betekent: 1 cm op de kaart is 8 km in het echt. Zutphen
Je kunt dat ook zo zien:
Utrecht
8 km
Arnhem
Nijmegen
6 CD
van
naar
op de kaart
km in het echt
Arnhem
Nijmegen
2,5 cm
km
Arnhem
Utrecht
7,5 cm
km
Arnhem
Zutphen
3,75 cm
km
Hoeveel kan erin? Maak er sommen bij. a
b
3 dm
c
5 dm 1 dm 4 dm 5 dm
=
7 CD
×
× =
dm³
Dat is
3 dm
6 dm
×
Dat is
l.
5 dm 3 dm
×
× =
dm³
Dat is
l.
× dm³ l.
Reken uit. a 6 × 30 =
b 5 × 80 =
c 25 : 10 =
d 86 : 10 =
6 × 35 =
5 × 83 =
250 : 10 =
860 : 10 =
6 × 350 =
5 × 830 =
250 : 100 =
860 : 100 =
blok 3
22
C
1
les 18 en 19
Hoelang doen deze sporters over de 100 meter? Vul de tabellen in. Sportuitslagen: Jansen: 400 m horden in 48 seconden Rutten: 200 m vrije slag in 1 minuut en 40 seconden Kemmer: 1000 m wielrennen in 1 minuut en 20 seconden
C
2
c Kemmer
b Rutten
a Jansen m
400
sec.
48
200
100
m
m
sec.
sec.
Hoeveel kilometer rijdt Jelle? Jelle gaat op bezoek. Hij moet 250 km rijden. Hij rijdt 100 km per uur. Onderweg rust hij een half uur. a Hoelang doet hij over de hele tocht? Ongeveer b Hoelang rijdt hij?
uur.
uur.
c Rijdt Jelle steeds precies 100 km in een uur? ja/nee
C
d Komt Jelle met de auto of op de fiets?
3
Hoeveel kilometer per uur? a 330 km in 3 uur =
km per uur. Daar hoort plaatje
bij.
b
80 km in 2 uur =
km per uur. Daar hoort plaatje
bij.
c
25 km in 5 uur =
km per uur. Daar hoort plaatje
bij.
1
4 CD
2
3
Tel verder met sprongen van 50. a 74 750
74 800
75 000
75 050
46 820
46 870
47 120
63 840
63 890
64 140
b
c
23 5 CD
Zet de klok vooruit of achteruit. a begintijd vooruit zetten
30 minuten
3 kwartier
30 minuten
3 kwartier
1 uur en 15 minuten
2 uur
eindtijd b begintijd achteruit zetten
1 uur en 15 minuten
2 uur
eindtijd c Als je om 8 uur ’s avonds gaat slapen en om 7 uur ’s morgens wakker wordt, hoeveel uur heb je dan geslapen?
6 CD
uur.
Welk bedrag is het? het bedrag 1
2
2
3
1
7 CD
2
4
4
1
2
3 4
2
1
€
1
€
5
€
3
1
€
Zet de dozen op volgorde van licht naar zwaar.
1 4
8 CD
3
kg
200 g
Hoeveel kosten deze stukken kaas? Maak de som erbij en reken uit. a 500 g
1 2×
€
€ 8,50 =
b 1
1 2
kg
175 g
1 2
kg
1 14 kg
1500 g
€ 8,50 per kilo c 2 kg
d 1 2
kg
e 250 g
C
24 1
les 20 herhalen
blok 3
Reken het benzineverbruik uit. Vul in en zet een streep onder het goede antwoord. a Dorine’s auto verbruikt 1 liter benzine per 15 km. Dorine maakt een rit van 300 km. Hoeveel benzine verbruikt de auto dan?
b Wesley’s auto verbruikt 1 liter benzine per 12 km. Wesley maakt een rit van 480 km. Hoeveel benzine verbruikt de auto dan?
15
kilometer
kilometer
liter benzine
liter benzine
c Een auto verbruikt 1 liter per 10 km. Je kunt ook zeggen: de auto rijdt 1 op 10. waar/niet waar
C
d Een auto rijdt 1 op 10. Dan heeft de auto na 10 km precies 10 l benzine verbruikt. waar/niet waar
2
Hoelang doen deze sporters over de 100 meter? Vul de tabel in.
Sportuitslagen:
Jansen: 400 m horden in 52 seconden Richards: 200 m vrije slag in 1 minuut en 30 seconden a Jansen meter
b Richards
400
meter
seconden
seconden
c Wie is het snelst? d Hoe komt dat?
3 CD
4 CD
Reken uit. a 997 + 3 =
b 2000 − 25 =
c 20 × 5 =
d 100 : 25 =
984 + 16 =
2000 − 125 =
20 × 0,5 =
10 : 25 =
963 + 37 =
2010 − 35 =
2 × 0,5 =
10 : 2,5 =
989 + 11 =
2002 − 30 =
20 × 0,5 =
100 : 2,5 =
Reken uit. a 2 6 4 6 ×
b
c 7 2 5 5 ×
128 : 7 =
d
352 : 8 =
les 20 oefenen 5 CD
6 CD
Maak er sommen bij. a Het circus heeft nog 3456 kg krachtvoer liggen. Vandaag wordt er nog 1245 kg bijgeleverd. Hoeveel is er nu?
blok 3
b De supermarkt heeft 3835 pakken kattenbrokken in voorraad. Na een week zijn er 2547 verkocht. Hoeveel zijn er over?
Is het ochtend, middag, avond of nacht? b a 17.55 uur 12.50 uur middag
c 11.45 uur
07.30 uur
22.15 uur
02.45 uur
d Morgen heeft 2 betekenissen. Schrijf ze op:
7 CD
Hoelang duurt de reis? Reken uit en vul in. a afstand
8 CD
snelheid
b reisduur
afstand
snelheid
reisduur
12 km
4 km/uur
3 uur
24 km
8 km/uur
uur
60 km
120 km/uur
uur
200 km
80 km/uur
uur
Tel met sprongen verder en terug. a 2,8
2,9
26,4
26,6
12
12,5
3,6
4
b
c
d
25
C
26 1
les 21 en 22
blok 3
Hoeveel rollen drop zijn dit? Maak de sommen erbij en reken uit.
C
a In de grote doos zitten
2
b Dat zijn
×
c Dat kost
×€
1 rolletje drop kost € 0,50 ×
×
=
=
doosjes drop.
rolletjes drop. =€
Wat is de inhoud van deze bak? De inhoud van de bak is
1 dm3 = 1 liter
× Dat is
×
=
dm³.
l.
4 dm
3 dm
C
5 dm
3
1 dm3 = 1 liter 1 dm3 = 1000 cm3 1 liter = 1000 ml
Reken om.
a 1 dm³ =
l
b 1 cm³ =
l
c 1 dm³ =
cm³
d 1 cm³ =
dm³
8 dm³ =
l
4 cm³ =
l
5 dm³ =
cm³
5 cm³ =
dm³
C
4
Hoeveel parfum zit erin? Zet een rondje om het goede antwoord. In dit parfumflesje zit: 1. 8 l 2. 8 dl 3. 8 cl 4. 8 ml
C
5
Hoeveel liter water zit er in dit aquarium? Vul in.
4 dm
3 dm 5 dm
a Het aquarium is tot 1 dm van de bovenrand gevuld. Er zit
×
×
=
dm³ in. Dat is
b Na een tijdje is de helft verdampt. Hoeveel liter water moet er dan weer bij?
liter. l.
27 6 CD
Waterverbruik. a Schrijf de goede nummers in de vakjes. 1
wc, bad, douche
65%
2
was
25%
3
afwas, koken en drinken
5%
4
schoonmaken, tuin, auto
5%
b Bij Anouk thuis gebruiken ze 1000 l water per maand. Ze gebruiken dan 650 l voor wc, douche en bad. waar/niet waar
7 CD
Hoeveel liter water past er in de tank? Vul in. a Deze watertank is voor 25% gevuld. Er zit nu 125 liter in. Hoeveel water past er in de hele tank?
×
l=
l.
b Vul de tabel in.
8 CD
% gevuld
25%
aantal liters
125
50%
75%
100%
Hoeveel bedden heeft het hotel? Vul in.
25% =
×
=
deel = 125 bedden.
Dat is 4 × zoveel.
bedden.
b De bezettingsgraad is de volgende nacht 50%. Dan zijn er
1 4
Alle bedden is 100%.
In het hotel zijn 125 bedden bezet. De bezettingsgraad is 25%. a Het hotel heeft
1%
bedden bezet.
Dus 4 × 125 = 500.
c Over het hele jaar is de bezettingsgraad 80%. Hoeveel bedden zijn dat? d Een bezettingsgraad over een heel jaar van 80% betekent dat er elke nacht 400 bedden bezet zijn. waar/niet waar
9 CD
Reken uit. a 50% van 480 =
b 50% van 220 =
c 50% van 88 =
d 50% van 90 =
25% van 480 =
25% van 220 =
25% van 88 =
25% van 90 =
10% van 480 =
10% van 220 =
10% van 88 =
10% van 90 =
75% van 480 =
75% van 220 =
75% van 88 =
75% van 90 =
C
28 1
blok 3
les 23 en 24
Hoeveel kost het betegelen van het vloertje? Schrijf de sommen op en reken uit.
€8
a De oppervlakte is
×
C
b De vloer kost
2
=
×€
tegels.
=€
9m
Hoeveel kost de vloer? Schrijf de sommen op en reken uit.
2m
berghok
Deze houten vloer kost € 20 per m . In het berghok komt geen houten vloer. 2
a De hele oppervlakte is
2m
×
=
b De oppervlakte zonder het berghok is
C
c De vloer kost
3
×€
m². –
=
m². 12 m
=€
Hoeveel dozen graszaad heb je nodig voor elk gazon? Let op de rest. Je mag je rekenmachine gebruiken. a
b
= 1 m2
GRASZ
AAD
voor ca 30 m
²
De oppervlakte is De som is Je hebt dus
× :
= =
dozen nodig.
m².
De oppervlakte is De som is Je hebt dus
c Lieke heeft een grasveld van 165 m². Ze koopt 5 dozen. Heeft ze genoeg? ja/nee
× :
= =
dozen nodig.
m².
29 4 CD
Hoe lang zijn de toren en de boom? Gebruik je liniaal. a
b
c
2m
5m 1,5 m
De schaduw is 2 m.
De schaduw is 5 m.
De schaduw is
De vlaggenmast is 3 × zo hoog.
De toren is
De boom is
De mast is dus
De toren is dus
3×2=
5 CD
× zo hoog.
×
m hoog.
Vul in. a
m. × zo hoog.
De boom is dus =
×
m hoog.
b
=
m hoog.
c 180
1625
6 CD
7 CD
75
925
270
90
Schrijf op een andere manier. a 134 cm = 1 m 34 cm= 1,34 m
240
328
b 1225 m = 1 km
172
250 m = 1,250 km
245 cm =
m
cm =
m
2350 m =
km
m=
km
359 cm =
m
cm =
m
5780 m =
km
m=
km
538 cm =
m
cm =
m
8410 m =
km
m=
km
Maak een mooi kunstwerk. Kleur de vakjes. a
1 = rood 2 = geel 3 = blauw 4 = groen
b
1
3
1
2
3
2
3 1 2
2
4
1
c
4
4
2
1
d 1 2
3
2
3
1 2 3
1
4
1
Welke figuren zijn symmetrisch?
blok 3
30
C
1
les 25 herhalen
Reken uit. a Het aquarium wordt tot 1 dm van de rand gevuld. In het aquarium gaat: ×
×
Dat is
5 dm
=
dm³.
l.
b Na een week is de helft van het water verdampt. Hoeveel 4 dm
zit er dan nog in?
l.
C
6 dm
2
Reken om. a 1 dm³ = 1000 cm³
C
8 dm³ =
3
cm³
cm³
c 1l=
1,7 dm³ =
cm³
1l=
Zet de flessen op volgorde van weinig naar veel. a b c
0,5 l
C
b 3,5 dm³ =
0,35 l
d
0,55 l
10 dl cl
e
10 dl
f
1,25 l
0,1 dl
GRASZ
AAD
4
Hoeveel dozen graszaad heb je nodig voor elk gazon? Let op de rest. Je mag je rekenmachine gebruiken. a
b
4m
c
30 m
voor ca 30 m ²
2,5 m
9m
16 m
20 m
× De som is Je hebt dus
De oppervlakte is
De oppervlakte is
De oppervlakte is =
m².
: 30 = dozen nodig.
× De som is Je hebt dus
= :
m². = dozen nodig.
× De som is Je hebt dus
= :
m². = dozen nodig.
les 25 oefenen 5 CD
Verse vis. Vul de tabel in. soort vis
%
schol
23% 43%
schol haring 7%
kabeljauw
kabeljauw
overig
overig
8 CD
garnalen
7%
garnalen
7 CD
haring tong
tong
6 CD
blok 3
14%
6%
Reken uit. a 50% van 240 kg =
kg
b 10% van 1200 kg =
kg
25% van 240 kg =
kg
50% van 1200 kg =
kg
10% van 240 kg =
kg
25% van 1200 kg =
kg
10% van 480 kg =
kg
25% van 3600 kg =
kg
Reken uit. a 992 + 8 =
b 2000 – 125 =
974 + 26 =
=
d 200 : 25
=
2000 – 525 =
20 × 0,6 =
20 : 25
=
953 + 47 =
2020 – 35 =
2 × 0,6 =
20 : 2,5 =
959 + 41 =
2012 – 30 =
200 × 0,6 =
200 : 2,5 =
Kleur de tegelvloer. Probeer hem symmetrisch te maken.
c 20 × 6
31
Alles telt
Reken-wiskundemethode voor het basisonderwijs
Auteurs: Els van den Bosch-Ploegh Brugt Krol Jeannette Nijs-van Noort Ad Plomp Wim Sweers Anne Coos Vuurmans Inhoudelijke redactie: Broodtekst redactie, Utrecht / Marieke van Osch
Illustratie: Marian Latour – pag. 19, 26, 46, 47, 48, 61 LaVerbe – pag. 2, 3, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 42, 43, 45, 48, 49, 51, 53, 55, 56, 57, 58, 60, 61 Anka Kresse - omslagillustratie Fotografie: iStockphoto.com – pag. 22, 43, 49, 55 Kees van Welzenis – pag. 22 LaVerbe – pag. 4, 7, 16, 20
Redactie: Fundamentaal, Culemborg
Ron Steemers – omslagfotografie
Ontwerp: Criterium, Arnhem
Overige foto’s in deze uitgave: Paul Meek; Dirk E. de Jong; Gerben Edens
Opmaak: GrafiData, Deventer Vormgeving en beeldverwerving: LaVerbe, Nijmegen ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Onderwijs Meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff.nl of via onze klantenservice (088) 800 20 17 ISBN 978 90 06 63307 8 Tweede druk, derde oplage, 2012 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 De 2e editie van Alles telt is een volledige herziening van de 1e editie © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort De 1e editie van Alles telt is gebaseerd op Das Zahlenbuch © Ernst Klett Verlag GmbH, Stuttgart, Federal Republic of Germany Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw voor het gebruikte papier op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
9 789006 633078