UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
NGO’s en diplomatieke besluitvorming in België
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 22. 823
MARIEKE VERYSER
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. R. COOLSAET COMMISSARIS: MW. J. KESTELEYN COMMISSARIS: DR. P. DEBAERE
ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
Inhoudstafel
Abstract ................................................................................................................................ 4 1
Inleiding ..................................................................................................................... 5
2
Probleemstelling......................................................................................................... 6
3
Literatuurstudie ......................................................................................................... 8
3.1
Relatie tussen de staat en NGO‟s .............................................................................................8
3.2
Twee visies tegenover elkaar: realistische en liberaal-democratisch, kritische visie ..................9 3.2.1
De realistische of klassieke visie ..............................................................................9
3.2.2
De liberaal-democratisch, kritische visie ................................................................ 11
4
Opbouw .................................................................................................................... 13
5
Methodologisch kader en definiëring ...................................................................... 14
5.1
Methodologisch kader ........................................................................................................... 14
5.2
Poging tot definiëring ............................................................................................................ 16 5.2.1
Definiëring NGO‟s ................................................................................................. 16
5.2.2
Blik op Diplomatieke besluitvorming ..................................................................... 19
6
Casestudy’s .............................................................................................................. 23
6.1
Mensenrechtenbeleid ............................................................................................................. 23
6.2
6.1.1
Ergste vormen van kindarbeid in het cacaodossier .................................................. 24
6.1.2
Kindsoldaten .......................................................................................................... 32
Ontwapeningsbeleid .............................................................................................................. 39 6.2.1
Clustermunitie........................................................................................................ 40
6.2.2
Kleine wapens ........................................................................................................ 47
7
Resultaten en bespreking ......................................................................................... 55
8
Besluit ....................................................................................................................... 62
9
Referentielijst ........................................................................................................... 64
Abstract Een onderzoek naar NGO‟s en diplomatieke besluitvorming, gaat over de relatie tussen niet-statelijke en statelijke actoren. Over de machtsverhouding en belangen tussen hen. Concreet wordt onderzocht welke rol NGO‟s spelen bij de positie die België internationaal inneemt. Hierbij worden vier casestudy‟s uitgevoerd, in het domein van het mensenrechten- en ontwapeningsbeleid. Dit onderscheid wordt gemaakt, omdat deze masterproef een antwoord wil bieden op de vraag of het onderscheid, tussen „high en low politics‟ speelt, in die mate dat NGO‟s in het ontwapeningsbeleid slechts een geringe rol hebben. Bij elke case wordt nagegaan hoe de positie die België inneemt ontstaat en wat de rol van NGO‟s hierin is. Hun interne en externe machtmiddelen, noodzakelijk om te wegen op het beleid en het besluitvormingsproces, worden besproken. Dit gebeurd aan de hand van een literatuurstudie aangevuld met interviews. Uit het onderzoek blijkt dat de NGO‟s coalities vormen met elkaar, zo worden hun verschillen in machtsbronnen geneutraliseerd en kunnen ze hun krachten bundelen. Op deze manier beschikken ze allemaal over de nodige interne machtsmiddelen om te wegen op het besluitvormingsproces. De mate waarin ze hierbij een rol kunnen spelen hangt nauw samen met de staatsbelangen, die in de dossiers, op het spel staan. In dit onderzoek kan een duidelijke tendens vastgesteld worden waaruit blijkt dat niet zozeer de veiligheidsbelangen bovenaan de politieke agenda staan, maar wel de economische belangen. Besluitend kan gesteld worden dat de dichotomie, in de onderzochte cases, tussen „high en low politics‟ niet speelt, maar dat de economische belangen „high politics‟ zijn.
1
Inleiding
België is een klein land maar een land dat op een aantal dossiers, op internationaal niveau, boven zijn gewicht kan spelen. Kijk maar naar de strijd tegen antipersoonsmijnen en clusterbommen, waarbij België telkens een voortrekkersrol innam (Criekemans, 2009). Deze thema‟s komen niet vanzelf op de politieke agenda, het politieke beleid in België ontstaat niet in een vacuüm. Het zijn antwoorden op maatschappelijk geformuleerde problemen. Dewachter (1995) stelt dat deze problemen worden geformuleerd door personen en organisaties die over de “sociologische mogelijkheden beschikken om het antwoord in hun richting te oriënteren, die de informatie en de communicatiemogelijkheden, de organisatiecapaciteit en de macht bezitten om de vragen en oplossingen in hun voordeel om te buigen en te beslechten” (Dewachter, p. 37). De besluitvorming is een maatschappelijk proces, waarbij macht nodig is om dit proces mee vorm te kunnen geven. Deze masterproef stelt zich de vraag welke rol nietgouvernementele organisaties (NGO‟s) kunnen spelen in de besluitvorming en meer specifiek in de diplomatieke besluitvorming. Een besluitvorming die doorgaans als ondemocratisch en elitair gezien wordt (Dewachter, 1995). Slagen NGO‟s erin de positie die België inneemt in internationale fora mee te bepalen? Om maatschappelijke problemen te formuleren, op de agenda te zetten, de antwoorden hierop en het onderhandelen zelf, in hun richting te oriënteren?
Dit onderzoek heeft niet de intentie om een algemeen geldende waarheid naar voor te brengen. Het is een zoektocht. Een zoektocht die aan de hand van vier casestudy‟s wordt uitgevoerd. Twee cases hebben betrekking op mensenrechten waarin de strijd tegen de ergste vormen van kindarbeid in de cacaosector en de strijd tegen kindsoldaten van naderbij bekeken wordt. De andere twee cases gaan over militaire veiligheid, waarbij de strijd tegen clusterbommen en kleine wapens onderzocht wordt. Dit is een bewuste keuze want naast de rol van NGO‟s in diplomatieke besluitvorming, tracht dit onderzoek een antwoord te vinden op de vraag of het verschil tussen „high en low politics‟ invloed heeft op de rol die NGO‟s kunnen spelen. Dit onderscheid in beleidsdomeinen heeft zijn wortels in de realistische stroming, het dominante perspectief van de voorbije halve eeuw in de leer der internationale betrekkingen (Viotti & Kauppi, 1999).
Telkens wordt nagegaan wat de positie van België is op internationaal niveau en in internationale instellingen voor de specifieke cases, en wat de rol van NGO‟s hierin is geweest. Dit wordt opgebouwd aan de hand van een literatuurstudie, aangevuld met interviews met betrokkenen vanuit de NGO wereld.
5
2
Probleemstelling
NGO‟s zijn sinds de 19de eeuw aanwezig (Coolsaet, Lesage, Kleijsen & Van Kerchove, 2006, p.10), maar zijn massaal als paddenstoelen uit de grond geschoten vanaf de jaren 1960. Sindsdien is er bij de bevolking een groot draagvlak aanwezig voor steun aan NGO‟s. Internationale studies hebben bovendien “uitgewezen dat grote NGO‟s meer naambekendheid genieten dan grote privébedrijven, en dat het publiek meer vertrouwen heeft in grote NGO‟s dan in politieke partijen” (actiegroep: “Stop Armoede Nu”, 2006, p. 16)1. NGO‟s voeren regelmatig grote campagnes, wat ervoor zorgt dat acties van bijvoorbeeld Greenpeace of Oxfam-Wereldwinkels, goed gekend zijn en gesteund worden. Naast campagne voeren, doen NGO‟s ook aan lobbywerk, dienstverlening, sensibiliseren van de burgers, vervullen ze een waakhondfunctie ten opzichte van de overheid, etc. Steeds vaker gaan ministeries van Buitenlandse Zaken de dialoog aan met NGO‟s en vormen coalities om het nationaal belang te dienen (Melissen, 1999, p. 7). Hun werking kan niet enkel gefinancierd worden door private giften, daarom wordt een groot deel van de NGO‟s gesteund door de overheid. Uit deze vaststellingen (de dialoog tussen en financiering van de overheid/burgers) kan afgeleid worden dat NGO‟s als positief ervaren worden en erkend worden als legitieme spelers. Deze masterproef focust op de rol van beleidsbeïnvloeding, de lobbyfunctie. In het licht hiervan zou de financiering van de overheid ertoe leiden dat NGO‟s meer politiek actief worden en een grotere invloed hebben op het beleid. Volgens een de studie van de actiegroep”Stop Armoede Nu” wordt een groot deel van deze middelen dan ook gebruikt voor politiek lobbywerk. “Grote NGO‟s hebben fulltime lobbyisten in dienst die, gesteund door gespecialiseerde werkgroepen, de Belgische politici benaderen en proberen te beïnvloeden” (2006, p. 16). Elke NGO is verschillend. Bijgevolg hebben ze elk hun eigen cultuur en manier om aan beleidsbeïnvloeding te doen. Al dan niet in samenwerking met anderen en al dan niet met succes. Over de relatie tussen NGO‟s en overheden is al heel wat inkt gevloeid. Na het einde van de Koude Oorlog waren zelfs stemmen te horen die het einde van de „staat‟ aankondigden waarbij niet-statelijke actoren de dominante positie van staten zouden overnemen (Coolsaet, 2009). In de jaren ‟90 werden diplomaten en ambtenaren, die deel uitmaken van het traditionele besluitvormingsproces in het buitenlands beleid, dan ook geconfronteerd met nieuwe concurrenten zoals deelstaten, nietgouvernementele organisaties of de pers (Coolsaet, 2001, p. 542). In de leer van internationale betrekkingen, worden NGO‟s dan weer als minderwaardig beschouwd door de realistische stroming, het dominante perspectief van de voorbije halve eeuw (Viotti & Kauppi, 1999). Hierin wordt het statensysteem voorgesteld als een biljartspel, wat zich binnen de staten 1
Actiegroep “Stop Armoede Nu” is een samenwerkingsverband tussen Antwerpse organisaties die strijden tegen armoede: Filet Divers / Bond Zonder Naam, Welzijnszorg, Samenlevingsopbouw, het Protestants Sociaal Centrum, De 8, ACW-Antwerpen en het Antwerps Platform Generatiearmen.
6
afspeelt, is van ondergeschikt belang, wat impliceert dat NGO‟s als onbelangrijk gezien worden. Nationale veiligheid en de overleving van de staat, zijn dé beleidsprioriteiten. Bij het bepalen van dit beleid spelen NGO‟s geen rol. Mensenrechten, het klimaat en ontwikkelingssamenwerking, wat belangrijke thema‟s zijn voor NGO‟s, passen moeilijk in het plaatje van de realisten. Dit loopt gelijk met het onderscheid dat gemaakt wordt tussen „high en low politics‟ (Ahmed & Potter, 2006). Vanaf de jaren ‟60 werd dit paradigma uitgedaagd door het liberaal-democratisch, kritisch perspectief dat de wereld bekijkt als een spinnenweb. Volgens deze visie is de wereld een geheel waarin staten, sub- en suprastatelijke actoren met elkaar verbonden zijn, door middel van interacties, ideeën, communicatie, financiële fluxen en handelspatronen (Coolsaet, 1998). Vanuit deze botsende paradigma‟s ontstaan vragen betreffende de machtsverhouding tussen staten en NGO‟s. De tegenstrijdige vaststellingen vanuit de leer der internationale betrekkingen en de realiteit waarbij NGO‟s een niet geringe financiering krijgen en vertrouwen genieten bij de bevolking, waarbij feitelijk erkend wordt dat ze een legitieme rol spelen, brengt ons tot de bedenking wat de werkelijke rol is van NGO‟s in de diplomatieke besluitvorming van een staat. Is er sprake van een bepaalde input vanwege de NGO‟s, een eventuele samenwerking of wordt alles gestuurd vanuit de staat? Hebben NGO‟s voldoende machtsmiddelen om deel te nemen aan het besluitvormingsproces. Speelt bovendien het verschil dat realisten maken tussen „high en low politics‟, wat impliceert dat NGO‟s op het domein van militaire veiligheid minder van belang zouden zijn dan op het mensenrechtenbeleid? Hieruit worden twee hypothesen gedestilleerd over de rol van NGO‟s in de diplomatieke besluitvorming:
Ten eerste wordt er in deze masterproef vanuit gegaan dat NGO‟s de positie die België internationaal inneemt in de diplomatieke besluitvorming, mee kunnen bepalen.
De tweede hypothese volgt uit de dichotomie van „high en low politics‟ en omvat de veronderstelling dat NGO‟s op het veiligheidsbeleid een geringere rol spelen dan op het mensenrechtenbeleid.
Deze hypothesen zullen eerst ingebed en gesitueerd worden in de literatuur, om de relevantie van deze probleemstelling aan te duiden. Hierna wordt de werkwijze van dit onderzoek van naderbij bekeken en er wordt dieper ingegaan op de begrippen „NGO‟s‟ en „diplomatieke besluitvorming‟. Daarna worden de cases toegelicht om deze masterproef te eindigen met een bespreking van de resultaten.
7
3
Literatuurstudie
3.1 Relatie tussen de staat en NGO’s De relatie en machtsverhoudingen tussen de staat en niet-statelijke actoren, NGO‟s, is onderwerp van vele discussies. In wat volgt worden eerst een aantal invalshoeken kort belicht die zich buigen over deze relatie, om daarna de realistische en liberaal-democratische (kritische) visie in de leer der internationale betrekkingen, ten opzichte van elkaar te plaatsen. Deze twee stromingen hebben elk hun eigen, tegenovergestelde visie op deze relatie, wat voor een boeiende analyse zorgt.
Bij het einde van de Koude Oorlog, waarin de wereldorde zich in een transitieperiode bevond, werden diverse wereldbeelden geschetst over hoe de wereld er in de toekomst zou uitzien. Hierbij waren een aantal waarnemers ervan overtuigd dat het einde van de Koude Oorlog, het einde van de staat zou betekenen. Haass (2008) heeft het over een nonpolaire wereldorde, waarin staten minder capaciteiten hebben en uitgedaagd worden door niet-statelijke actoren.“States are being challenged from above, by regional and global organizations; from below, by militias; and from the side, by a variety of nongovernmental organizations (NGOs) and corporations. Power is now found in many hands and in many places” (Haass geciteerd in: Coolsaet, 2009, p. 90). NGO‟s werden vaak als „nieuwe‟ spelers onthaald op het wereldtoneel en bestempeld als staatondermijnend. Deze blik is echter tekenend voor een a-historische kijk op het wereldgebeuren want niet-statelijke actoren zijn al lange tijd aanwezig op het politieke toneel. Denk maar aan de Congo Reform Association van E.D. Morel (1904), verschillende terreurorganisaties en de kredietinstellingen zoals Augsburgse Fuggers (15de, 16de eeuw) (Coolsaet, 2009, p. 414). Deze denkpiste over de wereld, waarin de natiestaat aan macht verliest ten voordele van NGO‟s, moet gesitueerd worden in het einde van de jaren ‟90. Mondialisering leek toen de structuren, waarop de wereldorde gebouwd was, uit te hollen: soevereine staten zouden vervangen worden door mondiale structuren (Coolsaet, 2009). Een nieuw paradigma zag het levenslicht na de Koude Oorlog: Global Governance. Sending en Neumann (2006) hebben het over dit paradigma als een bron van inzichten, als het gaat over de rol van soevereine staten en hun relevantie in het beheer van regionale en globale zaken. Eén van de basisassumpties van Global Governance is dat niet-statelijke actoren machtiger geworden zijn en statelijke actoren minder machtig. Dit is een veronderstelling die uitgaat van een zero-sum game: wat de ene wint, verliest de andere (Sending & Neumann). Dit beeld wordt door heel wat auteurs genuanceerd, zo ook door Sending en Neumann zelf. In het artikel „Governance to Governmentality: Analyzing NGO‟s, States, and Power‟ bekijken ze deze relatie niet als een zero-sum game en dus niet als een transfer van macht van de ene speler naar de andere. Ze gaan uit van een veranderende logica vanwege de overheid, waarbij deze laatste de civiele
8
maatschappij meer als partner gaat beschouwen (Sending & Neumann, 2006). Ook Kegley (2008) heeft het over de wederzijdse beïnvloeding tussen de overheid en NGO‟s. Coolsaet (2009) stelt: De staat speelt … nog steeds een centrale rol in de organisatie van de internationale betrekkingen. Andere spelers - de publieke opinie, grote ondernemingen, een terreurgroep – kunnen af en toe aan zet zijn, maar het zijn de staten die nog steeds het laatste woord hebben, als zij dat wensen ten minste …. De staat is aan een herwaardering bezig, mede omdat er geen enkele alternatieve actor is opgestaan om hun rol over te nemen. (Coolsaet, 2009, p. 92)
Het paradigma in de jaren ‟90 dat stelt dat: de staat aan macht en invloed verliest ten voordele van niet-statelijke actoren en dus NGO‟s, heeft niet de volledige waarheid in pacht en moet genuanceerd worden. Laat dit nu net het kenmerk van een paradigma zijn. Een denkkader waarin de werkelijkheid beschreven en geanalyseerd wordt tot dit denkader vervangen, weerlegd of aangevuld wordt. Dit brengt ons tot de complexe relatie tussen staat en niet-statelijke actoren dat niet eenzijdig kan uitgelegd worden. Er wordt teruggegrepen naar twee belangrijke basisstromingen in de leer der internationale betrekkingen om volgende vragen te kunnen beantwoorden: spelen NGO‟s een rol in de internationale betrekkingen? Kunnen ze het beleid van staten richting geven? De analyse van de rol van NGO‟s in de diplomatieke besluitvorming van een staat wordt gestart door de klassieke realistische visie tegenover de liberaal-democratische visie te plaatsen.
3.2 Twee visies tegenover elkaar: realistische en liberaal-democratisch, kritische visie
3.2.1
De realistische of klassieke visie
Sinds het einde van WOII is het realisme, en neorealisme (vanaf ‟80), het dominante paradigma in de internationale politiek. Ondanks de vele kritieken op dit paradigma, blijft dit voor vele aanhangers de basis waarop de internationale relaties gebouwd zijn (Geeraerts & Mellentin, 1994, p. 2). Voor de volledigheid moet vermeld worden dat er verschillende varianten van het realisme bestaan. Ze hebben allen gemeen dat ze de publieke opinie als minderwaardig ervaren (Arts, Noortmann & Reinalda, 2001, p. 146). Het buitenlands beleid wordt gezien als een geheel van de relaties van de ene staat tot de andere staat, met macht en nationaal belang als centrale concepten. Hierbij zijn de doelstellingen voor alle staten in essentie dezelfde: streven naar een zo groot mogelijke macht om de nationale belangen te dienen (Everts, 1996, p. 9).Deze realistische visie ontstaat vanuit de overtuiging dat er een wezenlijk verschil is tussen binnenlands- en buitenlands beleid. Het buitenlands beleid gaat over de hoogste belangen, met andere woorden de „high politics‟ van een staat. Gebaseerd op veiligheid, onafhankelijkheid en het voortbestaan van de staat zelf. Bijgevolg is het buitenlands- en defensiebeleid een zaak van de 9
elites (Everts, 1996; Dewachter, 1995). Kissinger citerend, moet buitenlandse politiek gevoerd worden, “by stealth, out of sight of the public, the congress, or the bureaucracy” (Kissinger, geciteerd in: Everts, 1996, p. 22). De publieke opinie wordt als ongeïnteresseerd en niet goed geïnformeerd beschouwd. In het licht hiervan heeft Goldmann het over de incompatibility thesis, wat zo veel wil zeggen als de onverenigbaarheid tussen democratie en buitenlands beleid (Everts, pp. 21-23). Aanhangers van dit perspectief halen hun inspiratie uit de discussies gestart tijdens de Verlichting met auteurs zoals Locke en Hobbes die meenden dat democratische controle niet gewenst was op buitenlandse politiek omwille van haar specifieke karakter (Everts, 1996, p. 25). Locke schreef: “The power of war and peace, leagues and alliances … which must be left to the prudence and wisdom of those in whose hands it is in, to be managed for the public good” (Locke, 1727, p. 199). Sceptisch over de rol van de publieke opinie inzake buitenlands beleid was ook Lippmann al in 1922: “The unhappy truth is that the prevailing public opinion has been destructively wrong at the critical juncture. The people have imposed a veto upon the judgment of informed and responsible officials” (Lippmann, 2009, p. 20). Publieke opinie zou zich niet baseren op feiten, maar op stereotypes en “mental pictures”, zou te emotioneel, te weinig geïnformeerd en te wisselvallig zijn. Dezelfde elementen vinden we terug in een studie van G. Almond die in 1950 zijn mood theory voorstelde. Hij focust op het idee dat de publieke opinie over internationale zaken bestaat uit snel wisselende, kortstondige en vluchtige reacties. Buitenlands beleid kan en mag daarom niet op het oordeel van de publiek opinie gestoeld worden (Everts, 1996, pp. 26-27; Knecht & Weatherford, 2006). Waltz (1979) ziet als neorealist, ook geen enkele rol weggelegd voor niet-statelijke actoren: “Sates are the units whose interactions form the structure of international political systems.They will long remain so” (Waltz, 1979, p. 95, geciteerd in: Arts et al, 2001, p. 80). “Men moet juist weten wanneer men moet weigeren toe te geven aan druk van binnenuit of buitenaf en wanneer compromissen noodzakelijk zijn” (Everts, 1996, p. 21). Maarten van den Eynde (n.d.) heeft het ook over de noodzaak dat NGO‟s op het juiste moment de juiste rol spelen, omdat ze anders een rem op de besluitvorming kunnen zijn. Binnen het realisme wordt een onderscheid gemaakt tussen „high politics en low politics‟. Het domein van de „high politics‟ werd hierboven al even aangehaald en omvat alle belangen die vitaal zijn voor de overleving van de staat, zoals militaire veiligheid en strategische kwesties. Met andere woorden de beleidsprioriteiten die bovenaan de agenda van de realisten staan. Dit impliceert dat NGO‟s geen enkele betrekking hebben op deze domeinen. In de „low politics‟ hebben NGO‟s meer manoeuvreerruimte. Dit gaat onder meer over economische, ecologische of sociale zaken. Deze thema‟s komen voor realisten pas op de tweede plaats en hier wordt bijgevolg weinig aandacht aan besteed (Viotti & Kauppi, 1999, p. 7; Arts et al., 2001, p. 146). Dit wordt bevestigd door Kegley in „World Politics: Trend and Transformation‟: 10
As a general rule, NGO‟s are relatively weak in the high politics … states remain in control of defense policy and are relatively unaffected by external NGO pressure. Conversely the NGO clout is highest with respect to issues in low politics, such as respecting endangered species … or combating climate change.” (Kegley, 2008, p.217)
Knecht en Weatherford (2006) hebben het dan eerder over een continuüm waarin staten meer als unitaire eenheid dan wel als plurale actor optreden. Respectievelijk in de „high politics en low politics‟.
Het zijn enkel de vastberaden, volhardende realisten die ontkennen dat de balans tussen staten en nietstatelijke actoren niet veranderd is in de laatste 40-50 jaar. Er wordt sterk getwijfeld aan de effectiviteit van NGO‟s, want ze hebben natuurlijk niet de militaire, economische en politieke middelen ter beschikking zoals staten. Wat niet wil zeggen dat ze geen invloed zouden hebben, want deze organisaties zouden wel effectief kunnen zijn als hun doelstellingen samenvallen met de doelstellingen van de grote, machtige staten (Daniel, 2001; Josselin & Wallace, 2001). Kortom NGO‟s zullen weinig succes boeken in het beïnvloeden van overheden als hun doelstellingen onverzoenbaar zijn met die van overheden.
3.2.2
De liberaal-democratisch, kritische visie
Het elite geconcentreerd model, zoals hierboven beschreven, werd vanaf de jaren ‟60 uitgedaagd door het liberaal-democratisch perspectief. Concepten zoals „macht‟ en „nationaal belang‟ werden in vraag gesteld en niet langer aangenomen als objectieve werkelijkheden (Coolsaet, 1998). Eerder als tijdsgebonden, subjectieve concepten van wat de besluitvormers interpreteerden als in het belang van de samenleving. De liberaal-democratisch, kritische visie is van oordeel dat de machtsconcentratie afneemt en macht zich verspreidt over verschillende groepen in de samenleving. Groepen die vroeger machteloos waren, kunnen nu, door zich te organiseren, aan macht winnen en invloed uitoefenen. Argumenterend dat de publieke opinie wel rationeel reageert op internationale gebeurtenissen, zien zij een sterke correlatie tussen publieke opinie en keuzes in het buitenlands beleid, daarenboven heeft de publiek opinie het potentieel om de keuzes betreffende buitenlands beleid te beïnvloeden (Knecht & Weatherford, 2006, p. 707). Ook het oordeel van experts is niet vrij van emoties en hun beslissingen hebben in het verleden soms aantoonbaar tot desastreuze resultaten geleid (Everts, 1996). Bryce (1924) stelt: “The general principles which should guide and the spirit which should inspire a nation‟s foreign policy are … too wide in scope, too grave in consequence to be determined by any authority lower than that of the people” (Bryce, p. 368). 11
De leer van internationale betrekkingen gaat zich nu meer toespitsen op de interne besluitvormingsprocessen, die een staat ertoe brengen beslissingen te nemen. Richard Snyder, begin jaren 1950, was één van de voorlopers die het belang erkende van intern - politieke variabelen die een rol spelen in het buitenlands beleid. Hiermee viel het schot tussen binnen- en buitenlandse politiek weg die zo kenmerkend was voor de realistische stroming. Logischerwijs breidde de agenda van de buitenlandse politiek hierdoor uit en omvatte meer dan enkel interstatelijke (veiligheids)kwesties (Coolsaet, 1998).
Ahmed en Potter (2006) stellen dat de rol van de publieke opinie in het vormen van buitenlands beleid voor het eerst benadrukt werd in 1920-1930 met het utopisch liberalisme, maar snel opnieuw verdrongen werd door het realisme. In 1960-1970, met het interdependentie liberalisme, krijgt de literatuur opnieuw meer aandacht voor de invloed van niet-statelijke actoren. Dit leidde echter niet tot een grotere aandacht voor de NGO‟s, want de focus lag op multinationale ondernemingen. De verdienste om NGO‟s in de kijker te stellen, is te danken aan transnationalisten zoals Rosenau, Keohane en Nye die kritiek uitten op de realistische benadering waarin de staat centraal staat. Rosenau was één van de eerste in 1966 die een poging waagde om op een systematische manier de internpolitieke variabelen vast te leggen die invloed hebben op het buitenlands beleid van een staat (Coolsaet, 1998). Hij ontwierp een sjabloon van vijf clusters, waarbij hij rekening hield met: individuele karakteristieken van de besluitvormer, de rolpatronen op basis van de functie die de besluitvormer inneemt, impact van de institutionele omgeving, maatschappelijke kenmerken (bv. interne cohesie) en systeemvariabelen die de niet-menselijke aspecten van de omgeving groeperen. Dit model was complex, moeilijk hanteerbaar en groeide daardoor niet uit tot een theorie met voorspelbare waarde betreffende het buitenlands beleid van staten. Auteurs zoals Rosenau, Keohane en Nye zijn transnationalisten en maken deel uit van de neoliberale school. Het neoliberalisme gaat terug naar oude assumpties van de liberale theorie: relaties tussen mensen zijn meer coöperatief en ondersteunend voor vrede dan relaties tussen nationale overheden (Everts, 1996). Het democratisch ideaal bestaat er dan in essentie ook uit dat mensen een stem moeten hebben in het nemen en controleren van beslissingen die de overheid neemt. Dit zeker als het gaat over de meest vitale zaken zoals oorlog en vrede. Een brede binnenlandse steun is bovendien essentieel voor een succesvol en effectief buitenlands beleid.
12
4
Opbouw
Deze masterproef bestaat uit een theoretisch en een empirisch luik. Het theoretische gedeelte is gestart met een inleiding gevolgd door een omschrijving van de probleemstelling. De relevantie van deze probleemstelling en de hieruit afgeleide hypothesen, werd geduid in een literatuurstudie die focuste op de relatie tussen staat en niet-statelijke actoren. Het eigenlijke onderzoek naar de rol van NGO‟s in de diplomatieke besluitvorming start met een toelichting van de werkwijze. Hierin wordt het methodologische kader uitgebreid weergegeven. Er wordt een blik geworpen op de verschillende fasen van de besluitvorming en de interne/externe factoren die de mogelijkheden van NGO‟s mee bepalen. Daarna volgt een poging tot definiëring van de termen NGO‟s en diplomatieke besluitvorming. De band tussen diplomatie, buitenlands beleid en NGO‟s wordt besproken, bovendien wordt het fenomeen van de diplomatie eveneens in het kader van de federale overheidsstaat bekeken. Het empirische luik bestaat uit een studie van vier cases, waarbij van naderbij wordt bekeken welke rol de NGO‟s in de praktijk spelen. Dit alles wordt afgerond met een weergave van de resultaten en een besluit.
13
5
Methodologisch kader en definiëring
5.1 Methodologisch kader
De gegevens voor deze masterproef werden op twee manieren verzameld. Ten eerste aan de hand van een literaatstudie waarbij gebruik werd gemaakt van wetenschappelijke werken, vaktijdschriften aangevuld met informatie van het internet, persberichten, interne nota‟s, vergaderverslagen, voorstellen tot resoluties, etc. Ten tweede werd er gebruik gemaakt van interviews. Dit vormt een belangrijke bron van informatie, aangezien over de rol van NGO‟s in België en het buitenlands beleid in België, niet zo veel gepubliceerd is. Deze interviews werden afgenomen met ervaren mensen in de NGO sector, waarvan de meesten nauw betrokken zijn of waren bij de respectievelijke onderhandelingen. Tijdens de gesprekken werd gebruik gemaakt van de open interview methode. De informatie hierdoor verkregen, werd kwalitatief onderzocht. De NGO‟s en respectievelijke cases werden geselecteerd op basis van volgende drie criteria. 1) Het tijdskader 2001-2010: dit decennium werd door de VN uitgeroepen tot het „Internationaal decennium voor een cultuur van vrede en geweldloosheid voor kinderen van de wereld‟ (UNRIC, n.d.). Dit vormt de eerste inspiratiebron voor het selecteren van de cases, uit nieuwsgierigheid naar wat er in België in deze context gerealiseerd werd. 2) De beleidsdomeinen „high en low politics‟: een logische keuze (afgeleid uit het voorgaande) voor organisaties actief op het gebied van mensenrechten (kinderrechten) en vrede & veiligheid.
3) Een mix van organisatiecultuur: zowel kleine als grotere organisaties worden besproken, zowel christelijk als niet christelijk geïnspireerd. Met elk een eigen invalshoek op de problematiek.
De gestelde vragen zijn gebaseerd op het analytisch raamwerk afkomstig van Betsill en Corell (2008) die in hun boek „NGO diplomacy‟ de invloed van NGO‟s gemeten hebben op internationale milieu onderhandelingen. Zij bieden hierbij een raamwerk aan om op een systematische wijze data te verzamelen en te verwerken. Hierbij wordt zowel gekeken naar het proces als naar de uitkomst van de onderhandelingen. Dit, mits een aantal aanpassingen, vormt het uitgangspunt voor het onderzoek.
Het besluitvormingsproces wordt stapsgewijs opgedeeld in vier fasen, bij elke stap wordt gekeken wat de rol van NGO‟s is:
14
Rol in het onderhandelingsproces
Issue-framing: gaat over de manier waarop het probleem zowel voor als tijdens de onderhandelingen gedefinieerd, geframed wordt. Bij het formuleren van de problematiek kunnen bepaalde aspecten benadrukt worden: oorzaken, oplossingen, de belangen die op het spel staan. Zo kan de problematiek van kindsoldaten bekeken worden vanuit het oogpunt van „ontvoerde kinderen‟ of vanuit het perspectief van„vrijwillige intreding‟, wat op zich een heel ander verloop van de onderhandelingen en mogelijke oplossing met zich meebrengt.
Agendabepaling: hier stelt zich de vraag of NGO‟s een rol spelen bij het bepalen van de politieke agenda. Of zij een bepaalde problematiek in de schijnwerpers kunnen plaatsen en de overheid kunnen aanzetten om actie te ondernemen.
Positie van politici (parlementairen, ministers, etc.): welke houding nemen zij aan bij de aanvang van de onderhandelingen, zijn die gevormd door standpunten van de NGO‟s of veranderd tijdens de onderhandelingen in de richting van het NGO standpunt.
Rol in de uitkomst van de onderhandelingen
Definitieve overeenkomst, eindtekst: gaat zowel over het bereiken van de doelstelling van NGO‟s en over de vraag of deze doelstellingen terug te vinden zijn in de eindtekst. Als over de vraag of er nieuwe instanties, mogelijkheden gecreëerd zijn die de NGO participatie in de besluitvorming, in het specifieke domein, in de toekomst bevorderen. Ten slotte wordt er gekeken of ze een rol spelen in de implementatie van het beleid. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat de focus van het onderzoek niet enkel mag liggen op de doelstellingen die te vinden zijn in de eindtekst. Ook als deze niet terug te vinden zijn of de onderhandelingen nog niet afgerond zijn, kunnen NGO‟s een belangrijke rol spelen. Daarom is een focus op het proces even belangrijk.
Dit zal leiden tot beschouwingen over de algemene rol van NGO‟s in desbetreffende cases. Het zal enerzijds een antwoord bieden op de vraag of NGO‟s voornamelijk een rol spelen in de agendasetting, zoals in de literatuur vaak benadrukt wordt (Arts et al., 2009, p. 26). En anderzijds of ze in de onderhandelingen, de bepaling van de eindtekst, de positionering van België mee de touwtjes in handen nemen. De doelstelling is echter ook om te onderzoeken of het verschil tussen „high en low politics‟ bepalend is voor de rol die NGO‟s kunnen spelen. Deze „high en low politics‟ hangen samen met wat de overheid percipieert als zijnde „nationale belangen‟ en wat bijgevolg bovenaan op de politiek agenda staat. De veronderstelling is dat de veiligheidskwesties in België onder „high politics‟ vallen en NGO‟s in deze domeinen een moeilijkere toegang hebben tot de besluitvorming. Om dit te controleren zullen een aantal interne en externe factoren, die invloed hebben op de werking van NGO‟s, in beschouwing worden genomen. Want zoals Dewachter (1995) formuleerde hebben 15
NGO‟s macht nodig om te kunnen wegen op de besluitvorming. Het volstaat echter niet om over veel interne macht te beschikken. Ook externe factoren en de context, waarin NGO‟s opereren, spelen een belangrijke rol, zoals de politieke belangen die voor een land op het spel staan. Een focus op interne en externe factoren zal bijgevolg duidelijker maken, in hoeverre en welke belangen een rol spelen.
De samenstelling van de factoren is ontstaan uit een combinatie van 3 bronnen: Vanhoren (1991), Van den Eynde (n.d.), Lewis en Kanji (2009). Interne factoren: 1. Institutionalisering: organisatiestructuur, het officiële karakter van de organisatie. 2. Professionalisering: hier stelt zich vooral de vraag of er fulltime lobbyisten in dienst zijn of werknemers die het reilen en zeilen kennen van de diplomatieke besluitvorming. 3. Financiële macht. 4. Ledenbestand: mobilisatiecapaciteit, representativiteit, vrijwilligers, etc. Externe factoren: 1. Relaties met andere NGO‟s, drukkingsgroepen. 2. Relatie met publieke instanties (steun/tegenwerking, toegang tot partijen, administratie, etc.) 3. Politieke belangen: NGO diplomaten zouden een grotere rol spelen als het gaat over nietbindende afspraken waar politieke belangen relatief laag zijn en weinig gedragsverandering van staten eisen (Betsill & Corell, 2008). Uit literatuur kan afgeleid worden dat politieke belangen hoger zijn in „high politics‟ dan in „low politics‟.
5.2 Poging tot definiëring
5.2.1
Definiëring NGO‟s
Het begrip NGO is doorheen de jaren een wijdverspreid gegeven geworden, waardoor het een containerbegrip dreigt te worden, waaraan auteurs verschillende invullingen geven. Een NGO staat voor een niet-gouvernementele organisatie. Dit is een entiteit die onafhankelijk van de overheid werkt. NGO‟s worden gezien als de georganiseerde publieke opinie, de spreekbuis van een potentieel groot deel van de bevolking (Arts et al., 2009, p. 12).
Lewis en Kanji (2009) maken een onderscheid tussen een interpretatie van NGO‟s in brede en enge zin. In de breedste zin van het woord citeren ze Sunkin et al. (1993): “privately constituted organizations – be they companies, professional, trade and voluntary organizations, or charities – that 16
may or not make a profit” (Lewis & Kanji, p.10). In de enge zin van het woord ontlenen ze (Lewis & Kanji) hun begrip aan Vakil (1997) en worden NGO‟s gezien als organisaties die economische, sociale of politieke veranderingen nastreven. Ze zijn zelfbesturend, privé, non-profit en erop gericht om een maatschappelijk belang na te streven. Hierdoor kunnen ze onderscheiden worden van organisaties die zich richten op handel, kunst, sport, etc. (Lewis & Kanji, pp. 10-11). Het wordt duidelijk dat NGO‟s op verschillende manieren ingedeeld kunnen worden. Hieronder volgt een schema gebaseerd op Arts et al (2001) in hun boek „Non-State Actors in International relations‟ om het onderscheid tussen NGO‟s duidelijker voor te stellen. Ten eerste wordt er een onderscheid gemaakt volgens hun doelstelling: ze zijn ofwel gericht op het publieke
(non-profit)
of
mensenrechtenorganisaties,
gericht
op
profit.
milieuorganisaties,
Hieronder maar
vallen
evengoed
vredesorganisaties, handelsorganisaties,
bedrijfsorganisaties, etc. Een tweede manier om hen in te richten is volgens hun actieterrein. Als ze zich enkel richten op binnenlandse aangelegenheden, zijn ze nationaal georiënteerd. Wanneer een NGO gaat samenwerken over de grenzen heen met een andere NGO worden ze beschouwd als transnationaal. Wanneer NGO‟s van drie of meer landen samenwerken om te operen als een coördinatiemechanisme, tussen de verschillende nationale NGO‟s, voor internationale zaken, worden ze internationale actoren (Arts et al., 2001, pp. 12-13).
Schema ter verduidelijking:
Niet-gouvernementeel
publiek Niet- gouvernementeel
georiënteerd (non profit):
op winst gericht:
PINGO‟S
BINGO‟S
Trans-
NGO‟s, private organisaties of sociale
Transnationale
nationale
bewegingen
(TNCs)
actoren
NGO‟s*
bedrijven
Criminele organisaties
Gongo‟s Quango‟s Dongo‟s GROs Citizen networks Inter-
INGO‟s
Multinationale
nationale
Nationale NGO internationaal
(MNCs)
actoren
actief
bedrijven
Bron: Arts et al., 2001, p. 13 17
Onder Gongo‟s worden organisaties geplaatst die door de staat „gesponsord worden‟ het zijn private organisaties die hun bestaan te danken hebben aan initiatieven van de overheid. Onafhankelijke organisaties die voor het grootste deel van hun inkomsten afhankelijk zijn van publieke giften worden Quango‟s genoemd (quasi NGO‟s). Wanneer NGO‟s gecreëerd worden door overheden, om te voorzien in hun eigen behoeften worden dit Dongo‟s (donorgeoriënteerde organisaties) genoemd. GROs (grassroots organizations) zijn ledenorganisaties met verantwoording ten opzichte van hun leden (Arts et al., 2001, pp. 14-15).
*
Wanneer er gesproken wordt in deze masterproef over NGO‟s zal een begrip gehanteerd
worden dat gebaseerd is op de benadering van Lewis en Kanji (2009). Onder het begrip „NGO‟s‟ zullen organisaties verstaan worden die onafhankelijk werken van de overheid (de besproken NGO‟s worden wel gesubsidieerd door de overheid), niet gericht zijn op winst en een of ander verondersteld maatschappelijk belang nastreven (Lewis & Kanji, p. 2).
In het licht van het onderzoek is het interessant om stil te staan bij een andere kritische benadering. Beyers (2004) maakt een onderscheid tussen niet-gouvernementele organisaties op basis van hun achterban die ze verdedigen. Op deze manier komt hij tot de opdeling: diffuse en specifieke groepen. Specifieke groepen hebben een welomlijnde achterban en zetten zich in voor specifieke belangen. Bedrijflobbys kunnen hieronder geplaatst worden. Diffuse groepen hebben een wijdverspreide achterban en verdedigen een brede agenda. Ze doen vaak beroep op waarden en normen om mensen te mobiliseren. NGO‟s zoals Oxfam-Wereldwinkels, Pax Christi Vlaanderen vzw, 11.11.11., etc. vallen hieronder (Beyers, pp. 8-9). Volgens deze opdeling stellen De Bièvre en Dür (2005) dat deze groepen er niet in zouden slagen om het beleid te beïnvloeden, hoofdzakelijk omdat ze niet over de nodige bronnen beschikken om politici onder druk te zetten in verband met herverkiezingen, stemmenverlies. Het wordt niet vermeld in het schema, maar NGO‟s kunnen verschillende rollen vervullen zoals diensterverlening, sensibiliseren, educatie, beleidsvormend werken etc. In deze masterproef wordt gefocust op de beleidsbeïnvloeding, op hun rol die ze spelen in de besluitvorming. Hierbij zal de focus vooral liggen op Vlaamse NGO‟s die zowel op Vlaams als federaal niveau te werk gaan. Om dit onderdeel af te sluiten worden de betrokken NGO‟s kort toegelicht:
Oxfam-Wereldwinkels (OWW): is een democratische vrijwilligersbeweging lid van het netwerk Oxfam International, die strijdt voor een rechtvaardige wereldhandel. Op deze manier komt de organisatie op voor ieders recht op een menswaardig bestaan. OWW sensibiliseert het publiek en lobbyt bij de overheid en bedrijven (www.oxfamwereldwinkels.be).
18
Pax Christi Vlaanderen vzw (Pax Christi Vlaanderen): is de Vlaamse afdeling van Pax Christi Internationaal. Politiek ongebonden en evangelisch geïnspireerd voert Pax Christi actie, interpelleert politici, sensibiliseert het publiek, etc. rond mensenrechten (www.paxchristi.be).
Netwerk Vlaanderen vzw (Netwerk Vlaanderen): promoot het anders omgaan met geld en voert campagne tegen het onverantwoord en schadelijk investeren van banken om te komen tot duurzame
investeringen
die
bijdragen
tot
een
milieu-
en
mensvriendelijke
wereld
(www.netwerkvlaanderen.be).
Amnesty International Vlaanderen: lid van Amnesty International, onafhankelijk, onpartijdig en ongebonden, strijdt de organisatie tegen zware mensenrechtenschendingen (www.aivl.be).
5.2.2
Blik op Diplomatieke besluitvorming
Diplomatie is, zoals de titel van het werk van Melissen (1999) doet vermoeden: het raderwerk van de internationale politiek. Het is het belangrijkste instrument dat aanwezig is in de internationale wereldorde om geschillen te beslechten, zaken te doen en problemen zoals milieuvervuiling, internationale crisissen, criminaliteit, etc. het hoofd te bieden.
Melissen (1999) maakt de lezer erop attent om, ten eerste, diplomatie en buitenlands beleid niet met elkaar te verwarren. Ten tweede om diplomatie niet enkel in de enge zin van het woord te benaderen. Vervolgens stipt hij twee manieren aan om naar diplomatie te kijken. Als instrument van het buitenlands beleid van een land, bij de voorbereiding en implementatie van dat beleid. Het buitenlands beleid heeft zonder diplomatie geen levensvatbaarheid. Diplomatie en buitenlands beleid zijn hierbij niet keurig van elkaar gescheiden, in werkelijkheid lopen ze in elkaar over. Melissen bekijkt diplomatie ook als een „instituut in de internationale samenleving‟. Dit impliceert dat diplomatie niet enkel vanuit het handelen van de staat of een staatcentrisch perspectief mag bekeken worden. NGO‟s of internationale ondernemingen kunnen ook aan diplomatie doen. Met deze twee benaderingen wordt diplomatie breed gedefinieerd als “het mechanisme van vertegenwoordiging, communicatie en onderhandeling waarmee staten en andere internationale actoren onderling zakendoen” (Melissen, pp. 7-8). De diplomatieke besluitvorming is nauw verbonden met het buitenlands beleid van een land. Dit buitenlands beleid kan gedefinieerd worden, Coolsaet (2001) parafraserend, (die de mosterd haalde bij Von Clausewitz), als een “voortzetting van de binnenlandse politiek met andere middelen” (Coolsaet, p.555). Net zoals in het standaardwerk: „België en zijn buitenlandse politiek‟ (Coolsaet, 2001) vertrekt dit onderzoek vanuit drie assumpties. Ten eerste staat het buitenlands beleid van een land in functie 19
van wat als het vitaal belang van dat land wordt gezien. De Vos en Rooms (2006) stellen hierbij dat België naast zijn eigen vitale belangen en die van zijn geallieerden, in het buitenlands beleid de rechten van de mens en de democratische waarden verdedigt. Ten tweede bestaat er geen waterdicht schot tussen het binnenlands en buitenlands beleid. Ten derde wordt het buitenlands beleid van een land niet gezien als een blauwdruk, maar als het resultaat van diverse ad hoc reacties en beïnvloeding door verschillende entiteiten. In een eerdere versie van het boek (Coolsaet, 1998) werden vier variabelen ontleend die het buitenlands beleid vorm geven: veiligheidpolitiek en de specifieke interstatelijke relaties, de economische en commerciële belangenbehartiging, ideologische factoren, laatst en meest relevant zijn de intern-politieke machtsverhoudingen. Hierbij wordt het optreden van substatelijke belangengroepen, NGO‟s onderzocht. Ondanks de tegengestelde claims van de realistische visie in de leer der internationale betrekkingen werd zonet aangetoond dat het toch relevant is om de werking van NGO‟s op het diplomatieke terrein van staten te bestuderen. In een gastcollege aan de universiteit Gent zei Nijskens Renier, Belgisch ambassadeur en voormalig directeur Afrika bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, het volgende over NGO‟s: “de meest ongewaardeerde actor in het buitenlands beleid in België, die met eensgezinde, doorduwende standpunten zeker het beleid kan sturen” (R. Nijskens, persoonlijke mededeling, 3 december, 2010). Bij het terugblikken naar de jaren 1990 kan gezien worden hoe de aandacht stijgt voor NGO‟s in de Belgische diplomatie (Coolsaet, 2001). Deze NGO‟s representeren een groot deel van de bevolking, wat impliceert dat de verwachtingen van de bevolking ten opzicht van de diplomatie stijgen en ze tevens op een quasi structurele manier de diplomatieke agenda beïnvloeden (Coolsaet, 2009, p. 419). Dit zorgt voor een nieuwe vorm van diplomatie, waarbij nauwere banden worden aangeknoopt met de civil society. Dit kan afgeleid worden uit nieuwe accenten en contacten sinds de jaren „90, waarbij het ministerie van Buitenlandse Zaken onder andere in overleg treedt met NGO‟s, leefmilieugroepen, academici en externe experts. Voorbeelden zijn de voortrekkersrol die België nam in het dossier rond antipersoonsmijnen 1995-1997 en het voorafgaand overleg met NGO‟s in functie van WHOconferentie in Seattle 1999. Recenter is de sterke inzet op „humanitaire ontwapening‟ met het pleidooi voor het bannen van clustermunitie. Deze nieuwe klemtonen zijn voorbeelden van niche-diplomatie. Niche-diplomatie zijn specifieke deelaspecten van de internationale relaties die door de regering en de diplomatie hoog op de diplomatieke agenda worden geplaatst omdat er speciale interesse uitgaat naar deze thema‟s. Deze verhoogde aandacht voor zaken zoals humanitaire ontwapening betekent niet dat België afstand neemt van de behartiging van het nationale eigenbelang, het zijn complementaire diplomatieke acties (Coolsaet, 2001, pp. 551-552). Melissen stelt dat er bij de diplomatieke besluitvorming een ruimere plaats wordt gegeven aan NGO‟s,
maar dat de mate waarin NGO‟s een reële rol spelen afhankelijk is van staat tot staat, van thema tot 20
thema en de politieke gevoeligheid van de politieke leiders voor de macht die NGO‟s op bepaalde thema‟s kunnen mobiliseren (Melissen, 1999, p. 148) Met deze stelling nuanceert hij de postwestfaalse stelling die stelt dat staten als dragende pijlers op termijn vervangen zullen worden. Aangezien diplomatieke veranderingen parallel lopen met veranderingen in de organisatie van de politieke macht zou dit onvermijdelijk gevolgen hebben voor de diplomatieke besluitvorming. In die zin dat er „nieuwe‟ diplomatieke actoren ontstaan zoals NGO‟s die de dominante positie van staten zouden innemen en de klassieke diplomatie zouden achterhalen (Coolsaet, 2009; Melissen, 2000). Deze visie was erg populair in de jaren ‟90, vooral onder Amerikaanse analisten, maar is sindsdien op zijn retour. De nieuwe actoren blijken helemaal niet zo nieuw te zijn, de klassieke diplomatie is nog steeds cruciaal, wel hebben NGO‟s zeker aan invloed gewonnen en kunnen ze druk uitoefenen (Coolsaet, 2009; Melissen, 2000), wat daarnet ook bevestigd werd door Nijskens. Dewachter (1995) is van oordeel dat het buitenlands beleid van België een elitaire aangelegenheid is waarbij het politieke beleid dat gevoerd wordt in België verloopt binnen bepaalde grenzen, vastgelegd door de elite. Het is mogelijk om een betrekkelijk alternatief beleid voor te stellen en uit te voeren, toch liggen de hoofdlijnen vast bij elitaire consensus (Dewachter, p. 320). Deze elite neemt de vorm aan van diplomaten. Volgens Helmut Gaus is het de sociaal-economische elite die de meeste invloed gehad heeft op het regeringsbeleid (Coolsaet, 1998). Wat een van de verklaringen kan zijn voor de speciale aandacht die België, gedurende zijn geschiedenis, had voor de commerciële en economische belangenbehartiging
Federale België Sinds 1993 is België een federale staat. Sindsdien geldt het adagium: „in foro interno in foro externo‟, wat inhoudt dat “elk van de Belgische overheden een buitenlands beleid dient te vormen voor elk materieel bevoegdheidsdomein waarvoor ze intern in de Belgische constellatie bevoegd is” (Criekemans, 2009, p.100). Gemeenschappen en Gewesten kunnen dus internationale verdragen afsluiten en een eigen diplomatie voeren als die in lijn liggen met de toegewezen aangelegenheden. Als het over exclusieve verdragen gaat is er zelfs geen voorafgaande toestemming vereist, wel moeten ze de federale regering op de hoogte brengen (“Vijftien jaar Vlaams Buitenlands Beleid”, 2008).
Het buitenlands beleid van de Gewesten en Gemeenschappen bestaat uit volgende domeinen: algemene buitenlandse politiek, internationaal cultuurbeleid, toerisme, internationaal milieubeleid, bepaalde aspecten van het energiebeleid, internationaal onderwijsbeleid, aspecten van ontwikkelingssamenwerking zoals onderwijs, gezondheidszorg, gelijke kansenbeleid, controle strategische goederen (o.a. kleine en lichte wapens), etc.
Buitenlands beleid van de Belgisch federale overheid: slaat ten eerste op eigen materiële bevoegdheidsdomeinen (zoals justitie, economische politiek) en hiernaast op het algemene politiek beleid, en in het bijzonder op de „high politic‟ dossiers (Criekemans, 2009, p.101).
21
Als het gaat over de internationale organisaties, en de positie die België er inneemt, stuit deze federalisering op grenzen. Supranationale of internationale instellingen aanvaarden veelal slechts staten als leden. Ondanks het feit dat de controle op strategische goederen (idem mensenrechten die zowel betrekking heeft op federaal als op gewestelijk en gemeenschapsniveau) een bevoegdheid is van de gewesten, zal een delegatie van de federale staat de positie van België uitdragen (“Vijftien jaar Vlaams Buitenlands Beleid”, 2008). Dit betekent voor deze masterproef dat voornamelijk gekeken zal worden naar de verwezenlijkingen op het federale niveau.
22
6
Casestudy’s
In wat volgt wordt onderzocht welke rol NGO‟s, in de praktijk, kunnen spelen in de diplomatieke besluitvorming. In het domein „low politics‟ worden twee cases met betrekking tot mensenrechten bekeken. Voor het domein „high politics‟ gebeurt dit aan de hand van twee cases met betrekking op militaire veiligheid, ontwapening. Er wordt telkens eerste een korte inleiding gegeven over de soms bewogen relatie tussen diplomatie, NGO‟s en mensenrechten enerzijds en diplomatie, NGO‟s en militaire veiligheid anderzijds. Elke casestudy wordt afgesloten met een schematische samenvatting om dieper in te gaan op de organisatie, een duidelijk overzicht te bewaren en de bespreking van de resultaten achteraf te vereenvoudigen.
6.1 Mensenrechtenbeleid Mensenrechten zijn uitgegroeid tot één van de belangrijkste morele normen van de internationale samenleving en bekleden een belangrijke plaats op de diplomatieke agenda. Staten kunnen door andere staten aangesproken worden zowel bi- als multilateraal op hun respect voor de mensenrechten. Dit was ooit anders, daar waar de Vrede Van Westfalen (1648) absolute soevereiniteit en geen inmenging in interne aangelegenheden inluidde, waren staten niet bereid om zich in te zetten voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen (Daniel, 2001; Melissen, 1999). Diplomatie en mensenrechten vormden toen ook een problematisch duo. Terwijl diplomatie gekenmerkt werd door: geslotenheid, non-interventie, met een focus op de staatsbelangen. Waren openheid, universaliteit en fundamentele rechten de essentiële waarden van mensenrechten. Toch hebben beiden elkaar gevonden en is er een nieuwe vorm van diplomatie ontstaan. In de 19de eeuw hebben humanitaire waarden hun intrede gedaan op het interstatelijk systeem, de afschaffing van de slavernij is hiervan een mooi voorbeeld. Hiernaast zijn internationale organisaties cruciaal geweest voor de intrede van mensenrechten op de diplomatieke agenda (Melissen, 1999). Müllerson (1997) heeft het over het fenomeen:„hypocrisy trap‟ waarin staten verzeild kunnen geraken. Het gaat hier over staten die niet uit oprechte morele betrokkenheid, wel vanuit hypocrisie, opportuniteit zich effectief inschrijven in structuren en organisaties die de bescherming van mensenrechten nastreven. Op den duur kunnen deze staten niet meer terug en bevinden zich in een „trap‟. Als
er
kritiek
wordt
geleverd
door
diplomaten
in
international
organisaties
op
mensenrechtenschendingen in andere landen, wordt dit niet meer beschouwd als in strijd met het noninterventie principe en komen diplomatieke relaties minder onder druk te staan. Brems (2011) stelt dat het niet veel moed vergt als staat om in internationale relaties, je nek uit te steken en consequent mensenrechten centraal te stellen. Omdat mensenrechten ten eerste universeel
23
aanvaarde normen inhouden, ten tweede omdat het een groot appel doet op het middenveld en de publieke opinie.
6.1.1
Ergste vormen van kindarbeid in het cacaodossier
In 2008 beslist Oxfam-Wereldwinkels (OWW) om zich in te zetten voor een duurzame cacaoketen. Dit vooral omdat België, ontegensprekelijk een chocoladeland, opvallend afwezig is op het internationale niveau als het over een duurzame cacao economie gaat (OWW, 2010c). Hun doelstelling refereert aan de drie pijlers van duurzaamheid: elke werknemer die deel uitmaakt van deze keten een eerlijk inkomen voor zichzelf en zijn familie geven, goede werkomstandigheden en dit op een manier die de omgeving niet schaadt (Capelle & Demey, 2008). De focus ligt op Ivoorkust en Ghana, respectievelijk de grootste cacaoproducenten. Om zich als een geloofwaardige speler in de cacaosector te positioneren doet OWW aan expertiseopbouw. Onderzoekscentrum IPIS vzw maakte in opdracht van OWW, in mei 2008, een rapport met als titel: „Towards a sustainable Cocoa Chain: power and possibilities within the cocoa and chocolate sector‟. Uit het interview en het rapport bleek dat dit rapport internationale gevolgen had: het rapport legde cijfers en feiten bloot waar de industrie zelf niet altijd weet van had, hierdoor ontstond onrust en industriekoepels kwamen samen om hierover overleg te plegen. Hiernaast zijn ook andere NGO‟s zich op het cacaodossier gaan profileren (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling, 18 februari, 2011). Het rapport werd in januari 2009 erkend als een Oxfam International Research rapport wat impliceert dat dit door alle Oxfam afdelingen wereldwijd goedgekeurd is. „Het rapport geeft een overzicht van de verschillende actoren in de cacao- en ruimere chocoladeketen. Het identificeert de concentratie en aankoopmacht van bedrijven en de trends in de handelsketen‟ (Capelle & Demey, 2008). Het probleem in de cacaosector werd dus geframed door OWW als een probleem in de handelspraktijken, met een oproep naar een eerlijke wereldhandel in cacao.
Uit gesprekken is gebleken dat OWW al in november 2008, voordat het een internationaal rapport werd, in dialoog is getreden met de industrie. Op die bewuste vergadering in Brussel heeft de industrie zelf het probleem van „de ergste vormen van kinderarbeid‟ hoog op de agenda van OWW gezet. De koepels van de cacao- en chocolade-industrie hadden namelijk een defensief discours voorbereid over de ergste vormen van kinderarbeid, om te anticiperen op de verwachte vragen van OWW hierover. Maar tegen hun verwachtingen in stond dit niet prioritair op de agenda van OWW en op deze manier hebben de koepels zelfs het probleem hoog op de agenda geplaatst. Het probleem van de ergste vormen van kinderarbeid in de cacaosector staat al meer dan 10 jaar op de internationale politieke agenda. Verschillende initiatieven werden intussen opgericht. In 2001 werd 24
onder andere het befaamde Harkin-Engelprotocol afgesloten in de VS. Met dit protocol wordt geprobeerd om de ergste vormen van kinderarbeid uit de cacaoketen te bannen. De deadline voor het halen van dit protocol is al twee maal bijgesteld, maar tot op vandaag is het nog steeds wachten op resultaten op het terrein (OWW, 2010a). Hiernaast werd in 2002 het International Cocoa Initiative (ICI) opgericht met de industrie, NGO‟s en de vakbonden. De „Round Table for a Sustainable Cocoa Economy‟ (RSCE) is een platform met alle spelers in de keten: industrie, NGO‟s, vakbonden, producentenorganisaties en overheden van zowel producerende als consumerende landen. België is hierbij niet aanwezig. In de Internationale Cacao Organisatie (ICCO) dat importerende en exporterende
cacaolanden
samenbrengt,
is
België
evenmin
aanwezig,
maar
laat
zich
vertegenwoordigen door de Europese Commissie. Net zoals bij de ronde tafel conferenties, is de rol en impact van de Belgische delegatie, in dit forum, tot een minimum herleid. Voor een land met grote belangen, zoals hieronder zal blijken, in de cacao-economie is dit eerder ongewoon (OWW, 2010c).
De campagne van OWW is gestart vanuit de vaststelling dat de overheid in België weinig tot niets deed om deze situatie te veranderen. Uit rapporten kan afgeleid worden dat de cacao-industrie in België van groot economisch belang is. Zo is Barry Callebaut, met het grootste chocoladebedrijf ter wereld, een leider in de cacaosector. De haven van Antwerpen is wereldwijd de tweede belangrijkste haven voor de import van cacaobonen, na Amsterdam. Hiernaast mogen we de Belgische consument niet vergeten, we zijn het vierde grootste chocoladeconsumerend land (OWW, n.d.). Bovendien heeft België zijn reputatie als „chocoladeland‟ hoog te houden, want „Belgische chocolade‟ is een sterk merk (OWW, 2010c). In 2000 ontstond er een nieuwe Europese richtlijn (2000/36). Hierin wordt toegestaan dat naast cacaoboter ook andere plantaardige vetten, tot 5%, in chocolade verwerkt mogen worden. Deze richtlijn werd door België gelijkgesteld aan kwaliteitsverlies en nefast voor het imago van de Belgische chocolade, die zweert bij 100% cacaoboter. Aangezien ander landen de benaming „Belgische Chocolade‟ vaak misbruiken, ligt deze kwestie erg gevoelig. België neemt positie in op het Europese niveau, verdedigt Belgische belangen en stemt tegen de richtlijn (Universiteit Van Tilburg, n.d.). Ook bedrijven laten hun stem op internationaal niveau horen en verzamelen zich onder de Belgische Chocolade Code: enkel chocolade die volledig in België geproduceerd is, mag deze naam dragen en er worden gezamenlijk maatregelen genomen tegen derden die in België of in het buitenland, op verpakkingen of via publiciteit misleidende informatie meegeven (OWW, 2010c). Ook OWW strijde mee tegen deze „nepchocolade‟, want lobbyen voor zuiver chocolade, is lobbyen voor eerlijke handel zeggen ze (OWW, n.d.).
De Campagne tegen de ergste vormen van kinderarbeid startte in februari 2010. Hierbij hadden ze zowel Vlaamse als federale eisen, deze zijn terug te vinden in het „dossier kindslavernij lust ik niet!‟ (OWW, 2010a) 25
Vlaamse eisen:
De overheid heeft in haar aankoopbeleid meer aandacht voor Fairtrade. Ze moedigt Fairtrade aan bij steden en gemeenten, onder meer via de campagne „Fairtrade Gemeenten‟. Ze adviseert scholen om te kiezen voor producten van eerlijke handel, zoals chocolade en chocolademelk.
Vlaanderen sluit enkel bilaterale verdragen af met landen en regio‟s die een duidelijk standpunt tegen de ergste vormen van kinderarbeid innemen.
Via een kinderrechtentoets bewijzen internationale (cacao)bedrijven dat er in hun toeleveringsketen geen ergste vormen van kinderarbeid aan te pas komen. De Vlaamse overheid zet zich in voor meer transparantie in de internationale toeleveringsketens.
De kinderrechtentoets vormt de basis voor het toekennen van Vlaamse subsidies aan (cacao)bedrijven met internationale toeleveringsketens. Deze toets moet leiden tot de uitbanning van kinderarbeid in internationale toeleveringsketens.
Het Kinderrechtencommissariaat besteedt in haar bestaande initiatieven zoveel mogelijk aandacht aan de problematiek van kindslavernij.
Algemene eisen
Meer Fairtrade chocolade bij -
De Vlaamse en federale overheid: enkel nog Fairtrade cacaoproducten aankopen en dit ook vragen aan instellingen die ze subsidieert (bijvoorbeeld scholen).
-
Bedrijven: meer Fairtrade producten opnemen in hun gamma, of zelfs volledig overschakelen naar een Fairtrade aanbod.
Consument: bewust aankopen
Oproep tot een rondetafel op Belgisch niveau, met overleg tussen Belgische spelers op de cacaomarkt, zodat België aantoont dat ze ontoelaatbare praktijken zoals kindslavernij een halt wil toeroepen en wil komen tot een evenwichtige keten van Belgische chocolade.
Campagne op Vlaams niveau: Op dit niveau bestaat het petitierecht. OWW heeft hiervan gebruik gemaakt en een verzoekschrift 2 opgesteld. Waarin ze vragen aan de Vlaamse overheid om decreetgevende en andere initiatieven te nemen om te komen tot een daadkrachtig Vlaams beleid tegen de ergste vormen van kinderarbeid (OWW, 2010a). 2
Een brief aan het Vlaams Parlement met een concreet verzoek. Bij 15 000 handtekeningen behandelt het Parlement de vraag en mag de eerste ondertekenaar (OWW) dit verzoek toelichten in de bevoegde Commissie van het Parlement (OWW 2010a).
26
Dit verzoekschrift werd voorgelegd aan alle democratische fracties, gemeenten, scholen, vakbonden, etc. Er ontstonden heel wat acties en uiteindelijk werden er 58.771 (OWW, n.d.) handtekeningen verzameld. Op 7 oktober vond de eerste hoorzitting plaats, de beleidsvoorstellen werden voorgelegd aan de Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Niet voor de Commissie Buitenlands Beleid, zoals verwacht. Het dossier werd dus, in eerste instantie, op de agenda gebracht als een probleem met betrekking tot „kinderrechten‟, niet als een probleem in de internationale handelspraktijken. Leden van andere commissies waren wel uitgenodigd en aanwezig. Nadien uitten deze commissieleden hun bezorgdheid en suggereerden al nieuwe initiatieven voor de verdere aanpak tegen kinderarbeid. Ook alle fracties waren goed vertegenwoordigd (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling, 18 februari, 2011). OWW heeft hier heel duidelijk twee belangrijke resultaten bereikt: “We zijn erin geslaagd om met de hoorzitting de problematiek van de ergste vormen van kinderarbeid op de politieke agenda te zetten, en
engageren
ons
om
hierin
verder
een
voortrekkersrol
te
spelen”
(http://www.oxfamwereldwinkels.be/hoorzitting_resultaten, geraadpleegd op 3 maart 2011). Mie Jacobs van het kinderrechten commissariaat: Het gaat over de verantwoordelijkheid van de invoerder en van de consument hier in het Noorden tegenover het kind als producent van grondstoffen in het Zuiden. Wij geloven dat Fairtrade de beste buffer is tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarom steunen wij het signaal van OxfamWereldwinkels en zullen we er in onze verdere werking expliciet aandacht aan blijven besteden. (http://www.oxfamwereldwinkels.be/hoorzitting_resultaten, geraadpleegd op 3 maart 2011)
Daarmee ziet OWW al één van haar eisen uit het verzoekschrift gerealiseerd. Bovendien breidt Barry Callebaut zijn assortiment uit met Fairtrade gecertificeerde chocolade. De Gourmet-lijn van Callebaut wordt sinds januari 2011 ook aangeboden met het Fairtrade-label. Met deze Gourmet-lijn zullen voortaan ook patissiers, chocolatiers en horeca Fairtrade-chocolade kunnen verwerken in hun producten (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling, 18 februari, 2011).
Op 25 januari 2011 was er een nieuwe hoorzitting in de Commissie Jeugd van het Vlaamse Parlement. Hierbij kregen verschillende spelers in de cacaoketen het woord: de cacao- en chocolade-industrie, WCF, vakbonden met werknemers uit de Belgische chocoladebedrijven (ACV, ABVV en ACLVB) en de NGO Save the Children. Tussen de eerste en tweede hoorzitting werd specifiek gelobbyd om de mogelijkheden af te toetsen voor resoluties bij de partijen. Momenteel is er overleg over een voorstel om tot een resolutie te komen. Dit is tot nu toe nog steeds de stand van zaken.
27
Campagne op Federaal niveau: In 2008 waren er gesprekken met Kabinet de Gucht. De link tussen handel en ontwikkeling in het Zuiden lag in die periode moeilijk en hierdoor ook de eisen van NGO‟s (T. Kesteloot, persoonlijke mededeling, 3 november, 2010). In 2009 waren er gesprekken met het Kabinet van Ontwikkelingssamenwerking. In de beleidsnota werden de ergste vormen van kinderarbeid in de cacaosector één van de prioriteiten. Dit geproclameerde discours strookte wel niet met de werkelijkheid, waar de inzet beperkt bleef tot een project waarbij het wachten is op resultaat. Op 10 november werd een Fairtrade-ontbijt georganiseerd in de Senaat door OWW en OxfamMagains du Monde, de Waalse zusterorganisatie. Uit een lobbyfiche van OWW wordt volgende suggestie tot actie gelanceerd naar de parlementsleden toe: Federale parlementsleden kunnen onze vraag voor een nationale ronde tafel voor een duurzame cacaoeconomie mee ondersteunen. Zij kunnen de nodige parlementaire vragen stellen om de regering tot besluiten te bewegen om een dergelijk overleg in te stellen. Verder kunnen zij aandringen op een actievere rol van onze overheid in de internationale processen (zoals de RSCE) om naar een duurzamere sector te werken. (OWW, 2010d)
Dit leidde tot een schriftelijke vraag van Eva Brems aan minister Vanackere (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling, 18 februari, 2011). Het beleidswerk, in de campagne, op federaal niveau werd in het najaar mee gedragen door Magasins du Monde. In december 2010 op de European Development Days (EDD), onder Europees voorzitterschap van België, stond cacao en de ergste vormen van kinderarbeid op de agenda, hierop geplaatst door Minister van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel. OWW zat niet in het panel, maar nam wel de gelegenheid om achteraf kritische vragen te stellen. Na de conferentie vond een informeel gesprek plaats tussen OWW - en de coalitiepartners in de campagne - en het Kabinet van Charles Michel. Na het Kabinetoverleg verklaarde het Kabinet zich schriftelijk akkoord met een aantal eisen, zoals het opstarten en trekken van de ronde tafel voor een duurzame Belgische cacaoketen. OWW erkent echter het hiaat dat niet hard gemaakt kan worden of deze plotse ommezwaai (o.a. kinderarbeid als agendaitem op van de EDD) al dan niet het resultaat is van hun campagne, net zoals de aanpassing van de Gourmet-lijn van Callebaut. Maar het is wel duidelijk dat de toegeving op aansturen is gebeurd van OWW en het een engagement is identiek aan het voorstel van OWW (M. Poissonnier, persoonlijke mededing, 18 februari, 2011). Uit een e-mailbericht (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling,6 april 2011) blijkt dat er tevens bij de Belgische industrie bereidheid (mondelings, informeel meegegeven) is om onderhandelingen op te starten. Momenteel zit het dossier in een impasse, de reden: „regering van lopende zaken‟. Een excuus of geldige reden om niet verder in actie te treden? 28
Uit het gesprek is gebleken dat de resultaten bereikt konden worden door het vormen van een grote basis, een goede coördinatie tussen verschillende organisaties zoals: 11.11.11, Max Havelaar, Vredeseilanden, Broederlijk Delen, onderzoeksinstellingen, BV‟s, Vlaamse Jeugdraad (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling, 18 februari, 2011). Niet enkel de parlementaire weg werd bewandeld door deze coalitie, er was ook rechtstreekse dialoog met de industrie. Hiernaast was de samenwerking met de vakbonden belangrijk (ACV, ABVV, ACVB). Zij hebben veel macht op beleidsbeïnvloeding (T. Kesteloot, persoonlijke mededeling, 3 november, 2010) en zijn als het ware ingangspoorten tot het beleid. Er is sprake van informatiedoorstroming van zowel OWW naar de vakbonden als omgekeerd. OWW gaat spreken op studiedagen van de vakbonden en sensibiliseert werknemers in de cacao-industrie. Het gezamenlijke lobbywerk van vakbonden en OWW zorgde voor grote druk op zowel Vlaams als federaal niveau. Druk op de overheid kwam er tevens ook door de aandacht die de problematiek in de media kreeg. Het lobbywerk resulteerde hier in een reportage over de cacaosector in Vranckx en aandacht voor de problematiek in het nieuws (M. Poissonnier, persoonlijke mededing, 18 februari, 2011).
Het is duidelijk dat de cacao- en chocolade-industrie een grote economische waarde heeft voor België en dat ons land op internationaal niveau (RSCE, ICCO, etc.) afwezig is, als het aankomt op initiatieven die strijden voor een duurzame cacaoketen, inclusief de strijd tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Uitgezonderd een aantal kleine initiatieven, die bij nader onderzoek weinig structureels veranderen. Er kan besloten worden dat OWW, samen met de coalitiepartners, er duidelijk in geslaagd is om internationaal een proces op gang te brengen die de problemen in de cacaosector en de noodzaak tot een duurzame cacaoketen extra onder de aandacht bracht. Dit heeft de deuren geopend om de ergste vormen van kinderarbeid op de politieke agenda in België te brengen en hierop de aandacht te vestigen. Dit is voor een groot deel te danken aan de industrie die dit probleem prominent op de voorgrond heeft gebracht. OWW heeft op Vlaams niveau gebruik gemaakt van het petitierecht met een hoorzitting als gevolg. Een tweede volgde iets later. De problematiek werd besproken in de Commissie Cultuur, Jeugd, Sport en Media, en door hen dus geframed als een probleem met betrekking tot kinderrechten en niet als een probleem in de handelsbetrekkingen. Dit resulteerde in een aanpassing van de werking van de kinderrechtencommissie, Barry Callebaut breidt zijn productie uit met Fairtrade gecertificeerde producten. Als we echter kijken naar de andere doelstelling die te maken hebben met buitenlandse betrekkingen, zien we bitter weinig resultaat op het Vlaams niveau. Er wordt werk gemaakt van een resolutie. Federaal kan opgemerkt worden dat in 2009 de kinderarbeid in de cacaosector een beleidsprioriteit wordt, hoewel dit in de praktijk weinig resultaten oplevert. Ondanks het feit dat België lang geen standpunt inneemt rond deze problematiek, staat het thema op de agenda met de EED in december 29
2010. Op dat moment was België voorzitter van Europese Unie. Hiermee gaf het land een signaal aan Europa: België neemt de problematiek serieus. Na deze conferentie ging het Kabinet van Charles Michel schriftelijk akkoord met een aantal eisen, zoals het opstarten en trekken van de ronde tafel voor een duurzame Belgische cacaoketen, dit kan het begin betekenen van een Belgisch standpunt betreffende de problematiek. Op internationale fora is België nog steeds afwezig. In deze case gaat het niet hoofdzakelijk over wat NGO‟s kunnen betekenen in de diplomatieke besluitvorming. Het gaat er in eerste instantie over om dit ethisch probleem op de diplomatieke agenda te krijgen. Eens dit gebeurd is, blijkt het niet zo eenvoudig om concrete acties vanwege de overheid te bewerkstelligen. Als het echter gaat over economische belangen, zoals de Europese richtlijn (2000/36) zorgt dit duidelijk voor beroering binnen de Belgische politiek en een duidelijke positionering van België in het debat.
30
Schematische samenvattin:
Proces van
issue framing
onderhandelen
- OWW: Oproep naar rechtvaardigde wereldhandel in cacaoketen. - Industrie: problematiek van EVKA in aandacht gebracht.
agenda-
- Voor de campagne niet op politieke agenda.
bepaling
- Door de campagne: ->Vlaams niveau: verzoekschrift -> hoorzittingen -> voorstel tot resolutie? ->Federaal niveau: beleidsprioriteit geworden (2009), agenda EED, schriftelijk akkoord met een aantal eisen en een ronde tafel.
positie sleutelactoren
- Belgische overheid terughoudend, cacao- en chocoladesector van groot nationaal economisch belang, niet actief op internationale fora, weinig beweging omtrent dit thema in bilaterale betrekkingen, etc.
Uitkomst
- Onderhandelingen nog steeds bezig, zowel op federaal (omwille van „regering in lopende zaken‟?) als op Vlaams niveau.
Externe
1)institutionalisering
factoren
- sociaal culturele organisatie (www.socius.be), in netwerk van Oxfam International
2)professionalisering
- politiek dienst, geen full- time lobbyisten
3)financiële macht
- inkomsten 2009 (zonder kosten): 2 025 996 (OWW, 2010b)
4)ledenbestand
Interne
1) relaties andere instanties
factoren
- 7.606 vrijwilligers (www.ngo-openboek)
- alliantie: 11.11.11, Max Havelaar, vakbonden, Vlaamse Jeugdraad, Oxfam International, Oxfam-in-België, Vredeseilanden, Broederlijk Delen, Stop The Traffik, Save the Children, Unicef, Plan België, onderzoeksinstellingen
2) relaties met publieke
- open cultuur
instanties 3) politieke belangen
- nationale economische belangen
31
6.1.2
Kindsoldaten
Na de Koude Oorlog werd de wereld geconfronteerd met de opgang van een nieuw soort conflicten: interne gewapende conflicten. Dit zijn kleinere conflicten, maar met een hoge intensiteit waarbij de bevolking vaak zwaar getroffen wordt. Burgeroorlogen, vluchtelingenstromen, verscheurde families en gemeenschappen, etc. zijn niet vreemd in onder andere in Siera Leone, Oeganda en de Democratische Republiek Congo. Deze conflicten –in combinatie met de verspreiding van kleine en lichte wapens, het feit dat de helft van de bevolking vaak uit kinderen bestaat en dat ze gemakkelijk te gebruiken en misbruiken zijn in conflicten– werken het ontstaan van kindsoldaten in de hand (Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten [Belgische Coalitie], n.d.).
Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie voor kindsoldaten. Er is wel een brede consensus rond de zogenaamde „Kaapstad-principes‟. In deze masterproef wordt eveneens vertrokken vanuit deze brede definitie die kindsoldaten omschrijft als: Iedere persoon jonger dan 18 jaar die behoort tot een geregeld leger of een gewapende groep is een kindsoldaat. Ook wanneer ze kok, drager of boodschapper zijn en zij die zulke groepen vergezellen. Tot die groep behoren ook meisjes die misbruikt worden als seksslaven of voor een gedwongen huwelijk. De term verwijst dus niet enkel naar een kind dat een wapen draagt of gedragen heeft. (Belgische Coalitie, 2004, p. 6)
Internationaal wettelijk kader betreffende kindsoldaten:
Verdrag voor de Rechten van het Kind aangenomen in 1989: Article 38 3. States Parties shall refrain from recruiting any person who has not attained the age of fifteen years into their armed forces. In recruiting among those persons who have attained the age of fifteen years but who have not attained the age of eighteen years, States Parties shall endeavour to give priority to those who are oldest. (http://www2.ohchr.org/english/law/crc.htm, geraadpleegd 11 april 2011)
Facultatief Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind (2000): -
Stelt 18 jaar in als minimale leeftijd voor deelname aan gewapende conflicten.
-
Verbiedt elke vorm van gedwongen rekrutering onder de leeftijd van 18 jaar.
-
Verzoekt staten de minimumleeftijd voor vrijwillige rekrutering op te trekken tot boven de 15 jaar, en in ieder geval speciale beschermingsmaatregelen te nemen voor min-18 jarigen die vrijwillig gerekruteerd worden.
-
Verbiedt elke vorm van rekrutering van min-18jarigen - gedwongen of vrijwillig - door niet statelijke gewapende
groeperingen.
32
(http://www.kindsoldaat.be/page/root/Informatie/basisdocumenten/23/OptioneelProtocolbijhetVerdragv anderechtenvanhetKind2002.html, geraadpleegd op 11 april 2011)
Het basiswerk van Graça Machel in 1996 (de echtgenote van Nelson Mandela) „Impact of Armed Conflict on Children‟ heeft een grote impuls gegeven aan de strijd tegen kindsoldaten en heeft deze problematiek mee op de internationale agenda gezet. Sindsdien zijn er een aantal positieve evoluties geboekt zoals het internationaal strafhof van Den Haag die de rekrutering van kindsoldaten strafbaar heeft gemaakt. De VN resolutie 1612 (2005) maakt het mogelijk om gerichte acties te ondernemen tegen rebellengroepen of regimes, aldus de speciale VN-Gezant voor „Kinderen en Gewapende Conflicten‟, Radhika Coomaraswamy in een interview met MO* (Vancaeneghem, 2010). Internationaal is een „Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten‟ opgericht in 1998. Hierover zal het in deze casestudy gaan. Deze Coalitie heeft als hoofddoelstelling: het Facultatief Protocol bij het Verdrag van de VN inzake de Rechten van het Kind (zoals hierboven omschreven) door zoveel mogelijk regeringen te laten tekenen, te ratificeren en te respecteren. Verder voert de Coalitie onderzoek uit naar de problematiek van kindsoldaten (Belgische Coalitie, 2004, p. 8). Deze Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten heeft afsplitsingen in nationale coalities. De Belgische Coalitie3 is opgericht in september 1999. Zij sensibiliseert de publiek opinie en de overheid over de problematiek en wil dat de regering het Facultatief protocol ondertekent en verdedigt op internaal niveau (Belgische Coalitie, 2004, p.43; Horemans & Vervliet, 2002, p.116). Uit een interview met een medewerker van Pax Christi blijkt dat er een link kan gelegd worden met de oorlog in de Democratische Republiek Congo en de opstart van de Belgische campagne. Ten eerste is België niet ongevoelig, gezien de koloniale geschiedenis, voor wat er in het land gebeurt. Bovendien wordt er vanuit internationale hoek steeds gekeken naar België als het over de Democratisch Republiek Congo gaat. Een onderzoek uitgevoerd door het Rode Kruis heeft het probleem van kindsoldaten pertinent onder de aandacht gebracht. Naast dit onderzoek heeft Els de Temmerman, journaliste en schrijfster, een grote bijdrage geleverd om de problematiek rond kindsoldaten onder de aandacht en in de media te brengen (S. Van Bever, persoonlijke mededeling, 23 maart, 2011). Temmerman zet zich in voor ontvoerde kindsoldaten in Oeganda en deze verhalen hebben mee het beeld gevormd dat ontstaan is van „kindsoldaten‟. Hierdoor wordt het probleem voornamelijk bekeken vanuit het perspectief van ontvoerde kinderen. Minder aandacht wordt besteed aan sociale en economische oorzaken die aan de basis liggen van „vrijwillige intreding‟ van de kinderen in milities, in de hoop op een betere toekomst. (S. Van Bever, persoonlijke mededeling, 23 maart, 2011). Dit dominante frame van kindsoldaten als jonge slachtoffers, visueel en tekstueel, zien we heel vaak opduiken. Rosen (2005) uit kritiek op dit
3
De coalitie bestaat uit: UNICEF België, Amnesty International, Defence for Children International Vlaanderen, Jesuit Refugee Service, Missio, Plan België, Pax Christi en het Vlaams Internationaal Centrum (Belgische coalitie, 2004, p. 43).
33
fenomeen: “Als al wordt gesproken over vrijwillige aansluiting bij een leger, dan wordt benadrukt dat het kind (niet: de jongere) nauwelijks andere keuzes had” (Vanderveen, 2011, p. 430).
Om hun doelstelling te bereiken zet de Belgische coalitie volgende activiteiten op:
Lobbywerk naar de Belgische overheid toe zodat deze in zijn buitenlands beleid zou streven naar adoptie, ratificatie en toepassing van het Facultatief Protocol.
Informeren en sensibiliseren van de publieke opinie.
Het verduidelijken van de toestand van de rekrutering van kinderen in het leger in België (Het Belgische beleid inzake kindsoldaten, 2004, p.43).
Deze inspanningen resulteren in een voortrekkersrol die België internationaal gaat spelen in dit dossier (De Gendt, 2001). Toen het Facultatief Protocol nog in zijn ontwerpstadium zat nam België al een vooruitstrevend standpunt in om een sterk verdragsregeling te bekomen (Belgische Coalitie, 2004, p. 13). De ondertekening gebeurde vier maanden na de goedkeuring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De ratificatie gebeurde heel wat later op 6 mei 2002 (Belgische coalitie, p. 13). België heeft zijn eigen wetgeving moeten aapassen om in lijn te zijn met art. 1 van het protocol: “leden van hun krijgsmacht jonger dan 18, niet zouden deelnemen aan vijandelijkheden” (Belgische coalitie, p. 14). Bij de goedkeuring van het protocol had België namelijk geen eigen nationale wet die de deelname van jongeren, onder de 18 jaar, aan militaire operaties verbood. Deze aanpassing is gebeurd met de wet van 22 maart 2001 die stelt dat: “elke minderjarige die nog geen 18 jaar is, niet mag deelnemen aan enige gewapende operatie” (Belgische coalitie, p. 14). Hierbij heeft België dus gekozen voor een strikte invulling van dit protocol in de eigen wetgeving.
Het oorspronkelijke doel van de Belgische Coalitie tegen kindsoldaten heeft relatief snel zijn oorspronkelijke doelstelling bereikt: goedkeuring van het Facultatief Protocol. De bindende verklaring die hierbij hoort respecteert ten volle de geest van het protocol. Uit het interview bleek dat er vanuit bijna elke Belgische partij iemand betrokken was bij het dossier. Er was een brede politieke coalitie om de problematiek rond kindsoldaten aan te pakken. Dit kan verklaard worden op basis van volgende vaststellingen: ten eerste vormen „kinderen‟ een interessant thema, het is aantrekkelijk voor politici om zich hierop te focussen. Hetzelfde verhaal horen we bij Oxfam-Wereldwinkels, met betrekking tot „ergste vormen van kindarbeid in het cacaodossier‟. Ten tweede werd het probleem in de preonderhandelingsfase gekaderd in de problematiek van „ontvoerde kinderen‟ die ingezet worden in milities. Met als gevolg dat een oplossing voor het probleem voor de hand lijkt te liggen: het aanhouden van de militieleiders en hen voor een strafhof brengen. Waardoor het bijgevolg opnieuw aantrekkelijk wordt voor politici om zich hierop te focussen. Hiernaast was er de oorlog in Congo, waarbij kindsoldaten betrokken waren. Bovendien zijn er in dit dossier geen 34
Belgische belangen die in het gedrang komen (S. Van Bever, mededeling, 23 maart, 2011). Naast een brede politieke coalitie was er ook grote publieke belangstelling. Na deze realisatie werd nog verder campagne gevoerd om de Belgische politici en publieke opinie te blijven sensibiliseren. Uit een interne nota blijkt dat de Coalitie de Belgische regering wil aansporen om te lobbyen naar andere Europese landen om dit protocol te ratificeren. Ten tweede willen ze dat België het probleem van minderjarigen in de militaire scholen aanpakt. De Coalitie pleit ervoor om ofwel de minimumleeftijd voor de toelating op 18 jaar te brengen, ofwel het statuut van militaire studenten te wijzigen in een burgerlijk statuut. Ten derde wil de Coalitie deze ratificatie in het algemeen opvolgen (Coalition belge contre l‟utilisation des enfants soldats, 2002, p. 2).
In 2003 werd de problematiek van kindsoldaten vermeld in het regeerakkoord als een prioritaire doelstelling, opgesteld door Premier Verhofstadt (Belgisch Coalitie, 2004, p.23). In mei 2005 volgde een voorstel van resolutie inzake „kinderen in gewapende conflicten‟. Ingediend door senatrice Sabine de Bethune. Uit een interne nota (2005) blijkt dat de Belgische coalitie intens samenwerkte met de senatrice en in het voorstel van resolutie, worden de bekommernissen van de Belgische Coalitie tegen kindsoldaten gereflecteerd. Er worden onder andere aanbevelingen gedaan tot het Belgische buitenlands beleid:
Het aandringen in bilaterale contacten op snelle ratificatie en uitvoering van het protocol, naar partnerlanden, Europese partners, handelspartners, etc.
Een actieve diplomatie voeren naar andere Staten die het straight-18 principe niet onderschrijven.
Diplomatieke druk uitoefenen op Staten en milities die gebruik maken van kindsoldaten.
Oproep om minimumleeftijd voor militaire scholen op te trekken tot 18 of militaire statuut van studenten te veranderen in een burgerlijk statuut, etc. (Belgische Senaat, 2006a, para. 3).
De publieke hoorzitting georganiseerd door de Belgische Coalitie en de Senaat volgde op 16 november 2005. Inhoudelijk ging dit over het voorstel tot een resolutie: „kinderen in gewapende conflicten‟. Hierbij werden leden van de Belgische Coalitie, Amnesty International Belgique francophone, GRIP, etc. uitgenodigd. De tekst werd uiteindelijk aangenomen op 21 maart 2006 door de Commissie voor de buitenlandse betrekkingen en voor landsverdediging, hierbij wordt duidelijk rekening gehouden met de aanbevelingen uit het middelveld: “gelet op het alternatief rapport van de Belgische Coalitie …. Gelet op de aanbevelingen van Pax Christi” (Belgische Senaat, 2006a, para. F).
Op 25 september 2007 deed Guy Verhofstadt een toespraak op VN Veiligheidsraad, waarin hij duidelijk maakt dat België de strijd tegen kindsoldaten serieus neemt en druk uitoefent naar andere landen toe om dit ook te doen. In 2008 was er de internationale rode handen campagne waarin België een grote rol heeft gespeeld en tevens grote steun genoot van de Eerste Minister Guy Verhofstadt. Minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht en Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel 35
wierpen zich eveneens op als voortrekkers. Ze verbonden zich ertoe om het Belgische beleid in de strijd tegen kindsoldaten verder te zetten, te intensifiëren zowel op nationaal als internationaal vlak (Van Bever, 2009). In een ontmoeting met de Belgische Coalitie, vertelde de Eerste Minister het volgende: De straffeloosheid van krijgsheren die kindsoldaten inzetten, blijft het belangrijkste probleem, vindt Verhofstadt …. België probeert dit binnen de VN Veiligheidsraad aan te kaarten …. Daarnaast is het niet enkel een kwestie van bestraffing, maar tevens een zaak van preventie en reïntegratie. De coalitie pleit er dan ook voor dat de Belgische overheid in haar strijd tegen het gebruik van kindsoldaten een ruimer perspectief hanteert… Verhofstadt gaat hiermee akkoord en zal dit samen met minister Charles Michel bespreken. (http://www.paxchristi.be/2008/02/premier-verhofstadt-ondersteunt-de-belgische%E2%80%9Crode-handen-campagne%E2%80%9D-tegen-de-inzet-van-kindsoldaten/, geraadpleegd op 20 april 2011)
„Kindsoldaten‟ werd een absolute topprioriteit van Charles Michel. De doelstellingen waren meer dan bereikt. Bovendien dreigden andere thema‟s en programma‟s ondergewaardeerd te worden. Om deze redenen werd ervoor gekozen om op termijn dit thema wat minder intens te behartigen (S. Van Bever, persoonlijke mededeling, 23 maart, 2011). Ondanks de grote aandacht dat het probleem rond kindsoldaten krijgt, blijft de Belgische overheid in gebreke wat het probleem betreft in de wetgeving rond de wapenexport. Het is belangrijk om dit te vermelden omdat het probleem van kindsoldaten in de hand wordt gewerkt door de verspreiding van kleine en lichte wapens. Deze wapens kunnen gemakkelijk gebruikt worden om kindsoldaten mee te bewapen. De nieuwe wapenwet van maart 2003 wijzigt de wet van 5 augustus 1991 „inzake de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en de daaraan verbonden technologie‟, door de wapenverkoop af te stemmen op de Europese Gedragscode. In deze aangepaste wet wordt een duidelijke vermelding gemaakt van kindsoldaten: elke uitvoer- of doorvoervergunning zal worden geweigerd als er voldoende bewijzen zijn dat kindsoldaten worden ingelijfd in regelmatige strijdkrachten. Dit is een nobele vermelding, ware het niet dat in deze wet kindsoldaten bekeken worden als: alle jongeren die geen 16 jaar oud zijn (Belgische Coalitie, 2004, p. 21). Bijgevolg is dit in strijd met het Facultatief Protocol dat België goedkeurde, waarin kindsoldaten gedefinieerd worden als alle personen jonger dan 18. Met andere woorden voert België strijd tegen kindsoldaten jonger dan 18, maar als het aankomt op wapenexport mogen wapens uitgevoerd worden naar landen waar kinderen, ouder dan 16, ingezet worden als soldaten. In het rapport „Belgisch beleid inzake kindsoldaten‟ (2004) van de Belgische coalitie wordt deze lijn nog harder doorgetrokken en stelt men zich de vraag of België koste wat kost de goede relaties met de
36
Verenigde Staten en Groot-Brittannië wil behouden en de wapenleveringen naar die landen niet in het gedrang wil brengen, omdat zij wel degelijk gebruik maken van kindsoldaten.
Als besluit kan gesteld worden dat de hoofddoelstelling van de Belgische Coalitie - het onderteken, ratificeren en later promoten van het Facultatief Protocol- niet zo moeilijk te realiseren was. Er was zowel een groot politiek draagvlak als een groot maatschappelijk draagvlak. De NGO‟s hebben in dit dossier mogelijkheden om hun stempel te drukken. Een aantal factoren kunnen deze politieke welwillendheid mee duiden: ten eerste stonden geen Belgische belangen op het spel. Ten tweede vormt de thematiek „kinderen‟, en zeker „kindsoldaten‟ een interessant thema voor politici: het spreekt aan, leeft bij en ontroert de publieke opinie. Ten derde was er de oorlog in Congo, gebeurtenissen in dit land liggen niet ongevoelig voor de Belgische overheid. Ten derde werd dit probleem gekaderd in het frame van „ontvoerde kinderen‟ waardoor een oplossing voor dit probleem niet zo veraf lijkt te liggen.
België neemt in de VN, in internationale relaties dan ook een voortrekkersrol in, inzake kindsoldaten. Reeds tijdens de ontwerpfase van het verdrag streefde België naar een strikte verdragsregeling. Een aanpassing van de eigen wetgeving was noodzakelijk om in overeenstemming te zijn met het protocol en om dit te bewerkstellingen werd gekozen voor een nauwgezette invulling van dit protocol in de wetgeving. De oproep van de Coalitie om dit protocol te promoten bij andere landen heeft de overheid ter harte genomen. Op internatonale fora roept België op om dit protocol mee te ondertekenen en te ratificeren. Ook op Belgisch niveau bleef het niet enkel bij deze ratificatie, er werd een resolutie ingediend en aangenomen door de Commissie voor buitenlandse betrekkingen en landsverdediging inzake „kinderen in gewapende conflicten‟ waarbij verdere aanbevelingen van de Belgische Coalitie opgenomen werden die betrekking hadden op het buitenlands beleid van België. Het thema kindsoldaten werd een absolute topprioriteit. In dit opzicht heeft de campagne van de Belgische Coalitie zeker zijn doelstellingen gehaald en een rol gespeeld in de positionering van België in dit verhaal. Een kanttekening dient echter gemaakt te worden bij de wet rond wapenexport, waarbij de definiëring van kindsoldaten in strijd is met deze van het Facultatieve Protocol. Volgende stelling kan uit dit onderzoek niet hard gemaakt worden, maar is wel belangrijk om rekening mee te houden: daar waar de economische belangen van de wapenhandel op het spel staan, gaat België een minder strikt internationaal discours aannemen in de strijd tegen kindsoldaten, om de handelsrelaties met landen die gebruik maken van kindsoldaten, jonger dan 18, niet te schaden.
37
Schematische samenvatting:
Proces van
issue framing
- Media: probleem van kindsoldaten vooral bekeken vanuit het
onderhandelen
frame: ontvoerde kinderen. Minder aandacht naar sociale en economische oorzaken van o.a. „vrijwillige intreding‟.
agenda-
- Internationaal: door G. Machel en de vele interne conflicten „90
bepaling
- België: oorlog Congo, onderzoek Rode Kruis, Els Timmerman, ->Belgische Coalitie: betrokken bij goedkeuring en ratificatie Aanvullend Protocol, bij voorstel en goedkeuring resolutie, hoorzitting in Senaat 2005.
positie
- Belgische overheid zeer betrokken, weinig Belgische belangen
sleutelactoren
Uitkomst
op het spel, aantrekkelijk thema, etc.
- ratificatie en goedkeuring protocol - voortrekkersrol op internationaal niveau - resolutie inzake „kinderen in gewapende conflicten‟
Externe
1) institutionalisering
- NGO, juridisch statuut: VZW
factoren
2) professionalisering
- wel politieke werking, geen lobbyisten in dienst
3) financiële macht
- totale inkomsten 2009 (zonder kosten): 881 215 (“financiële informatie Pax Christi Vlaanderen vzw”, 2009)
4) ledenbestand
- 10 structurele vrijwilligers, ongeveer 50 leden (S. Van Bever, persoonlijke mededeling, 23 maart, 2011)
Interne
1) relaties andere instanties
- goede relaties: Belgische Coalitie
factoren
2) relaties met publieke instanties
- open cultuur
3) politieke belangen
- geen economische belangen, tenzij bij de wet rond wapenhandel
38
6.2 Ontwapeningsbeleid Het ontwapeningsbeleid van een staat kan geplaatst worden onder de noemer „high politics‟, dit beleid is inherent verbonden aan de veiligheid van een land. Al eeuwenlang staat de veiligheid van het grondgebied bovenaan de politieke agenda. In combinatie met de commerciële belangenbehartiging wordt gesproken van de dubbele diplomatieke agenda, waarbij de focus afwisselend op het ene en dan op het andere ligt (Coolsaet, 2009, pp. 397-399). De diplomatieke agenda werd doorheen de tijd weliswaar uitgebreid, maar de veiligheidspolitiek blijft prominent aanwezig (Coolsaet, p. 422). Lataire (2009) stelt in zijn artikel „Verdragen voor een Verbod op Landmijnen en Clustermunitie‟ duidelijk dat staten bij het ondertekenen van een (ontwapenings)verdrag steeds hun eigen nationale veiligheid voorop stellen en nooit tegen hun eigen staatsbelangen zullen handelen. Nationale politieke belangen zijn in dit geval steeds erg bepalend. Het feit dat NGO‟s op internationaal niveau toch mee het ontwapeningsbeleid vorm hebben kunnen geven, heeft te maken met een accentverschuiving. Hierbij kwam de nadruk meer op de humanitaire gevolgen van het wapengebruik te liggen dan op de militaire noodzaak van een wapen. Deze verandering kan gevat worden in het concept „human security‟. Deze term kwam op in de jaren negentig waarbij de exclusief militair kijk op staatsveiligheid deels plaats maakte voor aandacht voor de veiligheid van de mensen binnen die staat, want het bleek dat de traditionele staatsveiligheid -bescherming tegen externe agressie- niet voldoende bleek om de burgerbevolking te beschermen. Deze nieuwe focus op humanitaire zorg schept nieuwe mogelijkheden voor zowel de rol die NGO‟s kunnen spelen in het ontwapeningsbeleid, als voor politici, die politiek wel wat kunnen winnen door het feit dat het accent op humanitaire aspecten komt te liggen (Lataire, pp. 212-213). Clustermunitie en kleine wapens vormen beide een bedreiging voor de human security. Deze problematiek wordt door NGO‟s dan ook vaak benaderd vanuit het discours van mensenrechten. Om nuance aan te brengen in dit onderzoek wordt de case rond clustermunitie bekeken door de ogen van een NGO die clustermunitie wil bannen en hierbij de problematiek benadert vanuit het investeringsbeleid van banken (Netwerk Vlaanderen). De case rond kleine wapens wordt bekeken vanuit het perspectief van een mensenrechtenorganisatie (Amnesty International Vlaanderen).
39
6.2.1
Clustermunitie Clustermunitie is munitie die is samengesteld uit een container waarin kleine explosieve ladingen zitten. Wanneer de munitie wordt afgevuurd, opent de container zich in de lucht en worden de explosieve ladingen, ook wel submunitie genoemd, over een groot oppervlakte verspreid. De munitie is berucht vanwege onnauwkeurigheid en onbetrouwbaarheid en treft zowel tijdens als na het conflict heel vaak burgers. Dit komt doordat vele submunities niet ontploffen en zo de facto landmijnen vormen. (Lataire, 2009, p. 214)
De actieve deelname van NGO‟s in de strijd tegen clustermunitie, op internationaal niveau, was ongezien. NGO‟s werden beschouwd als belangrijke medespelers, met expertise en ervaring op het terrein (Lataire, 2009, p. 211). Ook op het Belgische niveau was er een opmerkelijke interactie tussen de FOD Buitenlandse Zaken, het diplomatieke netwerk en NGO‟s (FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, 2010).
België heeft op het domein van clustermunitie, net zoals bij het verdrag rond landmijnen, een voortrekkersrol gespeeld. Deze dossiers vormen een voorbeeld bij uitstek van niche-diplomatie. In 2006 was België het eerste land dat een verbod op clustermunitie (gebruik, productie, export, opslag) opnam in zijn wetgeving. Clustermunitie werd hierbij naar analogie met antipersoonsmijnen ingedeeld in de categorie van verboden wapens (FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, 2010). In 2007 was België tevens het eerste land dat een verbod instelde op de financiering van producenten in clustermunitie ( Boer & Vandenbroucke, 2010). Internationaal startte Noorwegen in februari 2007 een proces dat geleid heeft tot een Conventie inzake Clustermunitie (Oslo proces). In mei 2008 werd dit internationaal verdrag onderhandeld die een verbod op clustermunitie oplegt. Het is een wettelijk bindend verdrag dat het gebruik, de productie, de opslag en de overdracht van clustermunitie verbiedt. België ratificeerde dit op 22 december 2009. De Conventie inzake clustermunitie ging uiteindelijke op 1 augustus 2010 van kracht (Vanacker, 2010). Om vervolgens de investeringen in clustermunitie te verbieden startte wereldwijd, in oktober 2009, de campagne: „Stop explosive Investments‟.
In België is er één bedrijf die clustermunitie produceerde: Les Forges de Zeebruggen (FZ) uit Herstal. Het bedrijf voelde zich bedreigd door het nakende verbod op clustermunitie en zette grote druk op het parlement. Dit door te wijzen op de werkgelegenheid en de sterke bijdrage van het bedrijf tot de economische ontwikkeling in Wallonië (Stockmans, 2006). Volgens GRIP moeten deze sociale en economische argumenten genuanceerd worden want FZ is “geen bedrijf in moeilijkheden en er zijn slechts een handvol werknemers (op een totaal van een 50-tal werknemers) betrokken bij dit project. Het argument van de werkgelegenheid lijkt dan ook niet pertinent” (De Belgische Kamer van 40
volksvertegenwoordigers, 2006a, p. 28). Naast FZ was er ook druk vanuit de VS tegen een totaalverbod want dit zou de Amerikaanse militaire transporten via de haven van Antwerpen in gevaar brengen (Stockmans, 2006).
In België spelen Handicap International en Netwerk Vlaanderen een grote rol in de strijd tegen clustermunitie. Dit zijn twee verschillende organisaties, waarbij de eerste een sterke diplomatieke manier van werken heeft. Netwerk Vlaanderen heeft een meer campagnematige werking waardoor ze eerder perswerking en sociale acties opzetten om gehoord te worden. Als het over clustermunitie gaat, kan dit opgedeeld worden in twee dossiers waarbij het eerste gaat over een verbod op productie, opslag, gebruik etc. en het tweede over de investeringen in clustermunitie. Op dit laatste concentreert Netwerk Vlaanderen zich en wordt hieronder dieper ingegaan.
Sinds 2003 voert Netwerk Vlaanderen actie rond banken en hun financiering in wapens. In samenwerking met Forum voor Vredesactie, Vrede en Voor Moeder Aarde wordt de campagne „Mijn Geld, Goed Geweten?‟ opgestart. Hieraan werden volgende doelstellingen verbonden: transparante informatie verstrekken over het wapeninvesteringsbeleid van banken en deze investeringen in de wapenindustrie stopzetten. Er werd aan expertiseopbouw gedaan en in oktober 2003 publiceerde Netwerk Vlaanderen een eerste rapport: „Mijn Geld, Goed Geweten?: een onderzoek naar de financiële banden tussen banken en wapenproducenten‟. Waaruit bleek dat “vijf grote bankgroepen (AXA, Dexia, Fortis, ING en KBC) samen voor meer dan 1,5 miljard dollar investeren in elf wapenproducenten” (http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/index.php?option=com_content&task=view&id=200&Itemid=2 56, geraadpleegd op 7 april 2011 ). In een tweede rapport (2004) werd meer in detail gekeken naar de investering in controversiële wapens, zoals clusterbommen (Scheire & Weyn, 2005). Met deze campagne had Netwerk Vlaanderen in eerste instantie geen politieke intenties. Hun doelstelling was om het publiek bewust te maken en het beleid van banken te veranderen. Het was niet de bedoeling om een aanpassing in de wetgeving door te voeren. Toch heeft dit financieringsrapport clustermunitie prominent op de politieke agenda in België gebracht: “Toen Netwerk Vlaanderen eind 2003 met zijn campagne startte, was de betrokkenheid van financiële instellingen bij de wapenindustrie voor geen enkele politieke partij een thema” (Scheire & Weyn, 2005, p. 29).
De campagne was succesvol en werd opgepikt door verschillende parlementairen, die er mee voor gezorgd hebben dat een wet tot stand is gekomen. Toen het punt ter sprake kwam in het parlement, bleek dat een overgrote parlementaire meerderheid voorstander was van meer transparantie in de investeringpolitiek van financiële instellingen, dit zowel in Vlaanderen als in Wallonië (Netwerk Vlaanderen, 2005). Ook over een verbod op het financieren van financiële instellingen in verboden wapens is een meerderheid het eens. Hieronder volgt een grove schets waarin de positie van vijf 41
Vlaamse partijen (CD&V, VLD, Spirit, Sp.a en Groen!) wordt weergegeven in het onderzoeksrapport: „Een overzicht van de resultaten van de campagne „Mijn Geld. Goed Geweten?‟ van Netwerk Vlaanderen (2005b): -
Ze zijn het erover eens dat financiële instellingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten opnemen. Welke wapensystemen niet mogen gefinancierd worden zorgt voor discussie.
-
Zijn het eveneens eens over de noodzaak van een gedragscode. De manier waarop dit ingevuld moet worden is verschillend voor elke partij.
-
Ten slotte vinden alle partijen dat de klant recht heeft op meer informatie dan nu het geval is. Ze stellen een rapporteringverplichting voor. Eensgezindheid over de te rapporteren criteria en of de namen van gefinancierde bedrijven die bekend gemaakt moeten worden, is er niet.
Een aantal politici hebben het rapport ter harte genomen. Zoals de senator Philippe Mahoux (PS) die in dit dossier een grote rol gespeeld heeft en net zoals Isabelle Durant (Ecolo) parlementaire vragen heeft gesteld aan de verantwoordelijke minister van Financiën Didier Reynders (MR) (Scheire & Weyn, 2005). Uit de antwoorden van de minister onthouden we volgende zaken: - " … Het is onaanvaardbaar dat er rechtstreeks of via een beleggingsfonds wordt geïnvesteerd in ondernemingen die de internationale regelgeving met de voeten treden. …. U hebt een aantal voorbeelden opgesomd (antipersoonsmijnen, chemische en biologische wapens, kernwapens, wapens met verarmd uranium, fragmentatiebommen). … We moeten in die richting evolueren." - "… Ik vind het op zijn minst abnormaal dat financiële instellingen bankgaranties verlenen aan bedrijven die o.m. anti-persoonsmijnen fabriceren. … Het aangekaart probleem beperkt zich niet tot beveks of de instellingen voor collectieve beleggingen". - " … Het opstellen van gedragscodes moet aangemoedigd worden”. (Reynders geciteerd in: Scheire & Weyn, 2005, p. 31)
“Verrassende uitspraken voor een minister die de reputatie heeft de spreekbuis te zijn van het banken en financiewezen. Uitspraken die aansluiten bij onze eisen tot meer transparantie en maatschappelijke verantwoordelijkheid bij financiële instellingen” (Scheire & Weyn, 2005, p. 31).
In Nairobi, tijdens de conferentie inzake het verbod op antipersoonsmijnen, 2005, heeft België bij monde van de Staatssecretaris voor economische zaken een positie ingenomen die het verbod op de financiering van wapens ter harte neemt. Hij heeft een “wetsvoorstel aangekondigd dat financiële instellingen
verbiedt
bij
te
dragen
tot
de
verspreiding
van
moordtuigen”
42
(http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/http/files/flashmovies/reclame/http/index.php?option=com_cont ent&task=view&id=84&Itemid=190, geraadpleegd op 7 april).
Dit toont aan dat er een draagvlak bestaat op zowel Vlaams, Waals als federaal niveau voor meer transparantie in de investeringspolitiek van financiële instellingen en een verbod op het financieren van verboden wapens zoals clustermunitie. Op 5 december 2005 diende Senator Mahoux een wetsvoorstel in “inzake het verbod op financiering van de productie, het gebruik en het bezit van submunitie” (Belgische Senaat, 2006b, geraadpleegd op 10 april 2011). Volksvertegenwoordigers Dirk Van Der Maelen en Annemie Roppe zetten er in de Kamer hun schouders onder. Het Belgische parlement heeft dit op 20 maart 2007 goedgekeurd. Nu staat ingeschreven in de Belgische wet dat het verboden is voor banken en investeringsfondsen om kredieten toe te staan aan producenten van clustermunitie. Aandelen of obligaties van deze bedrijven verwerven of uitgeven is eveneens verboden door de wet. Internationaal neemt België een sleutelpositie in en geeft hiermee als eerste invulling aan een Europese resolutie, die lidstaten aanzet om financiering van clustermunitie te verbieden (Netwerk Vlaanderen, 2011).
Netwerk Vlaanderen heeft de financiering van clustermunitie op de agenda geplaatst en zonder dat dit de doelstelling was, is er een wet ontstaan die de investering in clustermunitie verbiedt. Hierdoor wordt het geld van alle Belgische bankklanken, ongeacht hun bank, niet geïnvesteerd in de productie van clustermunitie (Netwerk Vlaanderen, 2007). De NGO heeft hierin een belangrijke rol gespeeld, geholpen door een politieke wil in België om deze problematiek aan te pakken.
De Belgische overheid neemt internationaal dan ook een positie in die de strijd tegen clusterbommen en de financiering ervan ter harte neemt. Onder minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht werd in het Egmontpaleis op 30 oktober 2007 een internationale conferentie georganiseerd over clustermunitie. Omschreven als een „diplomatiek offensief‟ zou dit het pad moeten effenen naar een wereldwijd verdrag (Clerix, 2007). Hieruit blijkt dat België wil streven naar een wereldwijd verdrag en dit net zoals bij het Arms Trade Treaty verdrag4 verdedigt op internationale fora. Dit wordt tevens bevestigd door volgende uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken Steven Vanackere in een artikel van MO*: “wij zullen ons blijven inspannen om zoveel mogelijk landen bij het verdrag te betrekken. België zal ook actief de Conferentie in Laos van landen die het verdrag ratificeerden voorbereiden en coördineert daartoe nu al met een groep van gelijkgezinde landen” (http://www.mo.be/artikel/verdrag-clustermunitie-dit-jaar-van-kracht, geraadpleegd op 5 april 2011).
4
( zie 6.2.2 kleine wapens)
43
De wet is gestemd, maar als het over de uitvoering van de wet gaat, moeten er een aantal kanttekeningen gemaakt worden. Zo blijkt uit een onderzoek in 2009 van Netwerk Vlaanderen dat de wet nog steeds overtreden wordt. Zo boden Dexia, Fortis, Delta Lloyd, Citibank en Bank Degroof in 2009 nog steeds fondsen aan op de Belgische markt die investeren in producenten van clustermunitie, onder andere in de VS. Dit heeft te maken met het in gebreke blijven van de controle op de wetgeving en het opstellen van een „zwarte lijst‟ van bedrijven die clustermunitie produceren (Netwerk Vlaanderen, 2009). De wet van 20 maart 2007 legt de overheid op om deze „zwarte lijst‟ te maken. De deadline voor het opstellen van deze lijst was ten laatste 1 mei 2008. Nu, 3 jaar later is deze er nog steeds niet en zit dit deel van de uitvoering in een impasse. Hierdoor dreigt België zijn leiderspositie in de strijd tegen clustermunitie te verliezen en ongeloofwaardig over te komen. Tegen de hiaten in de uitvoering van de wet voert Netwerk Vlaanderen al een aantal jaar campagne, zonder veel resultaat. Uit het interview met Netwerk Vlaanderen blijkt dat minister Reynders verzuimt hiervan werk te maken. Hij verwijst hierbij naar de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, die op zijn beurt de bal doorspeelt naar Reynders (E. Vandenbroucke, persoonlijke mededeling, 7 april, 2011). Voor wat betreft de publicatie van de lijst antwoordt Reynders via zijn woordvoerder: We vroegen aan Justitie om ons de informatie inzake de betrokken bedrijven over te maken. We beschikken immers niet over bewijsmateriaal omtrent de geviseerde bedrijven. Justitie is echter wel in staat om ons de namen van de bedrijven te geven die al veroordeeld zijn voor dit soort feiten of die daarvoor in aanmerking komen. (Netwerk Vlaanderen, 2009, para 2)
Toch blijkt dat er wel degelijk duidelijkheid bestaat over bedrijven die investeren in clustermunitie zoals Raytheon (USA), Lockheed Martin (USA), Singapore Technologies Engineering (Singapore) etc. Bovendien was de productie in clustermunitie, tot voor kort, enkel verboden in België en Oostenrijk. Met het in werking treden van de Conventie in Clustermunitie is in veel meer landen de productie verboden. De VS en Singapore hebben dit verdrag niet ondertekend, dus gaat het bovendien, in deze gevallen, om een lijst met bedrijven die in hun land eigenlijk niets illegaals doen omdat de productie in clustermunitie er niet verboden is (Netwerk Vlaanderen, 2009). Op basis van deze feiten lijkt het samenstellen van een lijst geen jaren in beslag te nemen. In „Ban Newsletter‟ (2010, p17) van Handicap International wordt gesproken over deze nalatigheid van de minister van Financiën en wordt in één adem aangehaald dat de MR in het debat (2005-2006) over het verbod op clustermunitie de belangen van de wapenindustrie verdedigde. Dit wijst erop dat de belangen van de wapenindustrie hier wel voor iets tussen zouden kunnen zitten. Het is bovendien duidelijk dat deze zwarte lijst geen prioriteit is voor de minister. Op het uitvoerend niveau, het niveau van de ministers blijkt het dan ook moeilijker om zaken erdoor te krijgen.
44
We maken kort een zijsprongetje naar de financiële crisis van 2008 waarbij banken zoals Dexia en Fortis gered werden met miljarden overheidssteun en de overheid per geredde financiële instellingen twee bestuursmandaten kreeg. Het lijkt er niet op dat de federale overheid, met behulp van deze kapitaalinjecties en bestuurmandaten, de banken naar een meer maatschappelijk verantwoord en duurzaam investeringsbeleid leidt. Integendeel lijkt Minister Reynders er alles aan te doen om te
voorkomen dat de samenleving impact krijgt op het grootkapitaal (Bienstman & Verpoest, 2010).
Door een degelijke expertiseopbouw heeft een kleine NGO zoals Netwerk Vlaanderen zichzelf op de kaart gezet en zich opgeworpen tot een speler die niet meer genegeerd kan worden in dit dossier. Verschillende rapporten werden uitgebracht waarin het probleem rond investeringen in clustermunitie aan de kaak werd gesteld, wat politici niet onberoerd liet. Financiering van clustermunitie werd een item op de politieke agenda. Door de coalitie met Handicap International kreeg de oproep tot een verbod op de productie en investering in clustermunitie grote aandacht. Beide wetten werden gestemd. Hiermee neemt België een voortrekkersrol in. Wat de uitvoering van de wet rond investeringen betreft blijft België in gebreke en valt er nog heel wat werk te verrichten. De „zwarte lijst‟ die opgesteld moet worden ligt momenteel in handen van minister Reynders. Deze lijst laat al meer dan drie jaar op zich wachten. De reden hiervoor is onduidelijk, maar er zijn aanwijzingen dat de belangen van de wapenindustrie hier voor iets tussenzitten. Uit het interview en uit een rapport van het Vlaams Vredesinstituut blijkt dat het moeilijker is voor NGO‟s om op ministerieel niveau iets in beweging te brengen. Dit niveau wordt wel eens de „hogere‟ agenda genoemd, met helemaal bovenaan de begroting (Verhulst, Van Laer, Van Aelst, & Walgrave, 2007).
45
Schematische samenvatting:
Proces van
issue framing
- Netwerk Vlaanderen: problematiek van clustermunitie benaderd
onderhandelen
vanuit het investeringbeleid van banken.
agendabepaling
- Voor de campagne stond deze financieringsproblematiek niet op politieke agenda. - Door de campagne: debat in het parlement, wetsvoorstel Mahoux leidt tot wet.
positie
- wapenindustrie (FZ) protesteert
sleutelactoren
- Politici positief, draagvlak aanwezig voor verbod op financiering clustermunitie. Enkel de MR verdedigt de belangen van de wapenindustrie tijdens het debat over het verbod op clustermunitie. Toch is een verbod er gekomen, maar nu zijn er moeilijkheden met het opstellen van de zwarte lijst. (Handicap International, 2010; H. Vansintjan, persoonlijke mededeling, 21 maart, 2011).
Uitkomst
- wet goedgekeurd: inzake het verbod op financiering van de productie, het gebruik en het bezit van submunitie - de uitvoering laat op zich wachten (controle en zwarte lijst)
Externe
1) institutionalisering
Factoren
- VZW, sociaal culturele organisatie (www.socius.be),
2) professionalisering
- geen fulltime lobbyisten in dienst
3) financiële macht
- totale inkomsten 2009 (zonder kosten): 798 384 (Netwerk Vlaanderen, 2009)
Interne
4) ledenbestand
- geen ledenorganisatie
1) relaties andere instanties
- alliantie voor campagne met Handicap
Factoren
International, vrede, vredesactie, Voor Moede Aarde 2) relaties met publieke instanties
- open cultuur
3) politieke belangen
- geringe nationale economische belangen, geen productie van clustermunitie meer in België
46
6.2.2
Kleine wapens
De term „kleine wapens‟ wordt vaak samen met „lichte wapens‟ vermeld. Toch is er een wezenlijk verschil tussen beiden. „Kleine wapens‟ omvatten elk conventioneel wapen dat door één persoon kan gedragen worden, van kleine handwapens tot luchtdoelraketten (Vranckx, 2006). Lichte wapens daarentegen zijn wapens die niet gedragen kunnen worden door één persoon zoals: zware machinegeweren, raketwerpers, draagbare versies van granaatwerpers, etc. (“Actieprogramma tegen kleine wapens”, 2003). In het Engels wordt de term Small Arms and Light Weapons (SALW) gebruikt (FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, 2010).
Per jaar worden er miljoenen van deze wapens verhandeld en geproduceerd dit zowel via illegale als legale handel. Vaak is er binnen landen een gebrekkig wettelijk kader die de wapenhandel regelt. Met als gevolg dat veel wapens in verkeerde handen vallen, zo ook Belgische wapens ("Belgische wapens komen te vaak in verkeerde handen terecht", 2010, 22 november). Bijgevolg draagt dit bij tot een verhoging van de criminaliteit, meer instabiliteit, mensenrechtenschendingen en de ontwikkeling van landen wordt erdoor afgeremd. Net doordat kleine wapens beperkt zijn in grootte en gewicht zijn ze gemakkelijk in zowel het gebruik als onderhoud en gaan conflictpartijen er vaak kindsoldaten mee bewapenen (FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, 2010).
België is Europese de grootste uitvoerder van lichte wapens (Vranckx, 2010, pp. 66-67). Kleine en lichte wapens zijn het belangrijkste Belgische militair exportproduct (31%) (Vlaams Vredesinstituut, 2008). Het Vlaams Vredesinstituut stelt in hun rapport „Vlaamse Buitenlandse wapenhandel 2010‟ vast dat de Vlaamse export met 13,5% gestegen is ten opzichte van 2009 en er een verdubbeling is van de Vlaamse wapenexport in vijf jaar tijd. Deze stijging is in lijn met internationale ontwikkelingen: wereldwijd zijn de militaire uitgaven van de afgelopen jaren, tussen 2000 en 2009 met 50% toegenomen tot 1.531 miljard. Bovendien zou de economische crisis geen impact hebben op deze trend (Duquet, 2011). De wapenindustrie is aanwezig in België. Deze sector die duizend banen en technologische innovatie oplevert is ontegensprekelijk van economisch belang en de promotie van deze sector is onderdeel van het takenpakket van regeringsleden en diplomaten (Bruyland, 2011).
Sinds 2003 is de wapenhandel een gewestelijke bevoegdheid. De controle op in- en uitvoer wordt gewestelijk geregeld. Hierdoor zijn het aantal, de aard en de eindbestemming van de exportvergunningen verschillend van gewest tot gewest. Deze federalisering heeft impact op het buitenlands beleid in België en de positie die België internationaal en Europees kan innemen. Net om die positie van België te begrijpen is het nuttig om even stil te staan bij de kenmerken van de export van de verschillende gewesten:
47
Vlaams Gewest: “de drie belangrijkste defensiegerelateerde exportproducten van Vlaanderen zijn visualisatieschermen, militaire elektronica en (onderdelen van) militaire voertuigen” (Duquet, p.1, 2011), kortom vooral hoogtechnologische componenten. Export is voornamelijk voor de defensiegerelateerde industrie in Europa (60%), de Verenigde Staten (28%) en Azië (12%). Vergunningen, goed voor bijna 10%, waren uitgereikt voor gebruikers in MiddenOosten en de Maghreb: Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, Bahrein, Oman, Egypte, Saoedi-Arabië en Irak (Duquet, 2011, p. 1).
Waals Gewest: de defensiegerelateerde industrie richt zich vooral op de „traditionele‟ defensieproducten zoals “kleine en lichte wapens, munitie en zware ontploffingsmechanismen zoals granaten en mortieren” (Duquet, 2011, p. 29 ). Export gaat naar de VS, EU-lidstaten en landen uit het Midden-Oosten, vooral Saoedi-Arabië. Opmerkelijk is dat het Waalse Gewest geheel of gedeeltelijk aandeelhouder is in Waalse defensiebedrijven, zoals in FN-Herstal (Vlaams Vredesinstituut, 2008, p. 30).
Brussel Hoofdstedelijk Gewest: is het kleine broertje op vlak van de Belgische wapenexport. Het gaat vooral om de export van vuurwapens en toebehoren bestemd voor particulieren en wapenhandelaars wereldwijd (Duquet, 2011, p. 29).
Federaal niveau: is bevoegd voor in- en uitvoervergunningen aangevraagd door het Belgische leger.
Het
gaat
over
vlieg-
en
vaartuigen,
machinegeweren,
zendtoestellen
en
uitrustingsgoederen bestemd voor Europese partnerlanden, maar ook voor landen uit het Midden-Oosten (Vlaams Vredesinstituut, 2008).
Bron: Duquet, 2011, p. 29 Voor het toekennen van exportvergunningen baseren de drie gewesten zich op de bestaande Belgische Wet van 5 augustus 1991 “betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en
daaraan
verbonden
technologie”
48
(http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1991080568&table_n ame=wet, geraadpleegd op 20 april 2011). Wat concreet wordt verstaan onder “wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel" wordt gedefinieerd in de bijlage van het Koninklijk Besluit van 8 maart 1993. Deze bijlage bevat zowel een lijst van goederen en technologie waarvan de uitvoer vergunningsplichtig is (2de categorie, afdeling 1) als een lijst van goederen en technologie waarvan de uitvoer verboden is (1ste categorie). Naast deze Belgische lijsten bestaat ook de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen… . (Duquet, 2011, p.25)
Deze Belgische wetgeving is gebaseerd op de Europese gedragscode, die verankerd is in de wet. Hierin staan 8 criteria vermeld waarmee overheden rekening moeten houden bij wapenexport (Duquet, 2011, p.7).
Internationaal bestaat er nog geen wet die de wapenhandel regelt. In 2003 is er een campagne gestart: de „Control Arms‟-campagne, een coalitie van Oxfam International, Amnesty International en International Network on Small Arms (INSA). Ze streven naar het tot stand komen van een internationaal juridisch bindend, conventioneel wapenhandelverdrag (Arms Trade Treaty = ATT) binnen de Verenigde Naties. Deze coalitie wil het misbruik van kleine wapens aanpakken en een betere regulering van de internationale wapenhandel tot stand brengen gebaseerd op bestaande internationale conventies en akkoorden inzake mensenrechten en humanitair recht (de Vries, 2010, p. 531). Er wordt internationaal aan expertiseopbouw gedaan: onderzoeken worden uitgevoerd en rapporten opgesteld. Dit wordt gebruik om zowel internationaal als nationaal te lobbyen bij politici (Amnesty International Vlaanderen, n.d.). Wereldwijd is de campagne in meer dan 70 landen tegelijk opgestart (Amnesty International Vlaanderen, 2004a). Momenteel resulteerde de campagne in een VNresolutie, in oktober 2009, waarbij de lidstaten akkoord gaan om de onderhandelingen over een internationaal wapenhandelverdrag op te starten in 2012. Voor oktober 2009 gaven NGO‟s aan dat er sprake zou zijn van een succesvolle campagne indien alle lidstaten zouden instemmen om onderhandelingen op te starten (de Vries, 2010, p. 531). In het licht van dit onderzoek, wordt bekeken welke rol deze campagne op Belgisch niveau speelt.
Amnesty International Vlaanderen wil met deze campagne de Belgische overheid aanzetten om het ATT te onderschrijven. Pas als regeringen dit doen, zullen minimale normen toegepast worden om de aanvoer van wapens wereldwijd aan strengere controle te onderwerpen. Hiernaast roept „Control Arms‟ op om lokale gemeenschappen te beschermen tegen gewapend geweld. Als de vraag naar wapens vermindert zullen gemeenschappen in veiligere omstandigheden kunnen leven. Het gaat dus
49
over een striktere controle op zowel aanvoerzijde als gebruik van wapens (Amnesty International Vlaanderen, 2004a, 2004b).
Uit het interview met een medewerker van Amnesty International Vlaanderen blijkt dat er twee voorwaarden nodig zijn om van goed lobbywerk, naar de politici toe, te kunnen spreken. Er moeten acties zijn naar zowel de achterban/publieke opinie als naar de media toe. Want wat het publiek belangrijk vindt, vinden politici doorgaans belangrijk. Bovendien is er een wisselwerking tussen lobbywerk achter de schermen en het zichtbaar mobiliseren van de publieke opinie (F. Reyniers, persoonlijke mededeling, 6 april, 2011). Dit laatste werd gedaan via de „One Million Faces‟ petitie. Met als doel tegen juli 2006 (tegen de VN Herzieningscampagne rond lichte wapens) één miljoen gezichten uit 153 verschillende landen bij elkaar te krijgen (Amnesty International Vlaanderen, 2004a). 25 000 Belgen hebben deze petitie ondersteund die werd afgegeven bij minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht. Hij sloot zich vervolgens aan bij de petitie en beloofde de doelstellingen te verdedigen in New York op de „UN Small Arms Review Conference‟ in 2006. De Gucht heeft zijn belofte gehouden en tijdens zijn openingsspeech sterk gepleit voor een ATT. “Dat België op dit moment ook voorzitter is van de OVSE maakt deze stellingname uiteraard nog belangrijker” (http://www.aivl.be/nieuws?page=80, geraadpleegd op 15 april 2011).
In het interview werd bevestigd dat er naast de publieke campagne ook achter de schermen wordt gelobbyd. Dit met de administratie van Buitenlandse Zaken, parlementairen die op hun beurt parlementaire vragen stellen en de Belgische diplomaten die bezig zijn rond wapenhandel en de positie van België vertegenwoordigen op de internationale scène. Dit op formele en informele basis. Er is sprake van wederzijdse informatie en kennis uitwisseling. Tijdens het gesprek werd benadrukt hoe belangrijk het is om over dossierkennis te beschikken, omdat je dan als organisatie effectief kan wegen op het beleid (F. Reyniers, persoonlijke mededeling, 6 april, 2011). Amnesty International Vlaanderen is een NGO met een zeer goede dossierkennis, jarenlange ervaring en heeft bijgevolg nauwe contacten met de bevoegde personen die mee het buitenlands beleid in België vormgeven. In België is er sprake van niche-diplomatie inzake wapenhandel. Er is een draagvlak zowel bij de publieke opinie als bij de politici voor een internationaal bindend wapenhandelverdrag. Op 16 september 2005 (voor de speech van De Gucht op de UN Small Arms Review Conference) geeft de Eerste Minister Guy Verhofstadt officieel te kennen dat België achter de ontwikkeling van een internationaal wapenhandelverdrag staat. Dit deelde hij mee tijdens de topontmoeting van de VN: “En vrede betekent een halt aan de wapenhandel. België steunt daarom ook het voorstel om zo snel mogelijk
onderhandelingen
te
starten
voor
een
Internationaal
Wapenhandelverdrag”
(http://archive.verhofstadt.belgium.be/nl/premier/speeches/2005/10797.html, geraadpleegd op 21 april 2011). Op deze manier steunt zowel de minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht als de 50
Premier Guy Verhofstadt een ATT op internationale fora en neemt België een duidelijke positie in. Bovendien werd op 26 juni 2006 een resolutie goedgekeurd betreffende de politieke houding en actie ten
aanzien
van
een
internationaal
wapenhandelsverdrag 5
(Belgische
Kamer
van
Volksvertegenwoordigers, 2006b). Waarin naar de Belgische regering toe wordt opgeroepen om een voortrekkersrol te spelen in het promoten van een internationaal verdrag. In het integraal verslag, van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers wordt er duidelijk verwezen naar de „ControlArms‟-campagne: - Het internationaal wapenhandelsverdrag dat Amnesty International, Oxfam International via de Control Arms Campagne promoten, is gebaseerd op de Global Principles for International Arms Transfers.… Het zijn deze principes – waar de resolutie ook uitdrukkelijk naar verwijst – die moeten opgenomen worden…. - Door de resolutie goed te keuren, nemen wij hier alleszins duidelijk positie in. Ik stel voor om – het is een constructief voorstel – … om de vraag van organisaties als Amnesty International, Oxfam en Pax Christi te honoreren en deze resolutie goed te keuren. (Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2006c, p. 33)
De officiële positie die België inneemt ten opzicht van een ATT staat te lezen in een verslag van de Algemene Vergadering van de VN, 27 augustus 2007: - “A legally binding international instrument would be feasible provided that it was ratified by a sufficient number of Member States and that it was actually applied” - “Belgium considers that the instrument must cover all conventional weapons, from hand-held weapons to other small arms and light weapons to tanks and other armoured combat vehicles, combat aircraft (including helicopters), warships and missiles equipped with conventional charges” - “Among the parameters in question, which might be taken into consideration in the drafting of the future instrument, let us mention the following grounds for rejection: Any flagrant violation of human rights to which the export or transit might contribute; [...] The risk that the export might cause or prolong armed conflicts or aggravate tensions, conflicts or a state of civil war in the final destination country; The existence of a clear risk that the destination country might use the materiel in question for aggression against another country or to assert a territorial claim by force” – .
(Verenigde Naties, 2007, pp. 20-22)
De positie van België in de VN kan samengevat worden als volgt: er is een wil om een internationaal bindend instrument te ontwikkelen waarin alle conventionele wapens worden omvat. Dat een code of
5
“Voorstel van resolutie ingediend door de heren Koen T‟Sijen en Dirk Van der Maelen, mevrouw Brigitte Wiaux en de heren Mohammed Boukourna en Roel Deseyn” (http://www.lachambre.be/FLWB/PDF/51/1952/51K1952006.pdf, geraadpleegd op 21 april 2011).
51
conduct, zoals die bestaat op Europees vlak, ingesloten wordt waarin verschillende criteria worden opgenomen. Ten slotte wil België een mensenrechtenclausule in de ATT. Deze welwillende houding van België op internationaal niveau, de aandacht die uitgaat van parlementariërs naar een bindende ATT is een belangrijke verwezenlijking van de binnenlandse „Control Arms‟-campagne. Dat deze campagne invloed heeft wordt ook bewezen in praktijk door de omstreden export vergunning die in 2005 aan het bedrijf New Lachaussée geweigerd werd. Dit Waalse bedrijf wou machines uitvoeren voor de productie van munitie in Tanzania. Dit land staat bekend als een draaischijf voor illegale wapens en de kans zou heel groot zijn dat deze wapens terecht komen in nabijgelegen conflicthaarden zoals de Democratische Republiek Congo, Brundi, etc. (Amnesty International Vlaanderen, 2005). Deze licentie werd door het Waalse Gewest goedgekeurd, maar onder druk van federaal minister Buitenlandse Zaken Karel De Gucht en verschillende NGO‟s werd dit geschorst en vervolgens door het Waalse Gewest ingetrokken. Het Waalse Gewest onderstreepte hierbij dat Wallonië rekening moet houden met zijn positie in Europa en de rest van de wereld. Dit vergroot de geloofwaardigheid van België bij streven naar vrede en stabiliteit in het gebied van de Grote meren, net zoals in het streven naar een ATT (Timmerman, 2005, p. 7). Deze samenwerking was een sterkte. De federalisering van de wapenhandel betekent echter vaak een zwakte, elk gewest kan naar eigen belangen de wapenhandel invullen. Alle drie de gewesten op één lijn krijgen om zo met verve de Belgische positie uit te dragen is niet gemakkelijk. Hierdoor is er sprake van een discrepantie tussen de theorie, waarbij België streeft naar bescherming van de mensenrechten, en de praktijk.
Van handelsmissies naar Libië keek niemand tot voor kort op en de wapenleveringen werden slechts met geringe aandacht bekeken, tot volksopstanden in Libië ontstonden en Khadafi zijn volk bedaarde met onder andere wapens afkomstig uit België. Zo bleek dat in 2009 mensenrechten organisaties in België er in eerste instantie in geslaagd waren om een wapenlevering ter waarde van 11,5 miljoen euro voor Libië tegen te houden, maar later dat jaar toch een exportlicentie werd goedgekeurd voor 111 miljoen euro (Vranckx, 2010, p. 42). De wapens werden geleverd door FN Herstal. Ook Vlaanderen levert wapens aan regimes die het niet zo nauw nemen met mensenrechten: zo rijden pantserwagens met onderdelen uit Vlaanderen Bahrein binnen, worden Vlaamse wapens en onderdelen ingezet tegen de burgerbevolking in Libië, Libanon, Bahrein en Palestina (Vredesactie vzw, 2011). Vakbonden verdedigen dit vaak omdat ze schermen voor werkgelegenheid. Zo verdedigde de Socialistisch vakbond de leveringen naar Libië: “bovendien zijn het niet de wapens die doden, maar zij die de trekker overhalen …. Ze waarschuwt ook dat de voortdurende aanvallen tegen FN Herstal wel eens tot de sluiting van de fabriek kunnen leiden. Dan zouden 1.100 mensen hun werk verliezen” (http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/Arabisch%2Bprotest/1.967906, geraadpleegd op 20 april 2011). Zo verklaarde ook de christelijke vakbond: “Het is niet omdat er een bloedbad in Libië 52
is, dat er een sociaal bloedbad in Luik moet zijn” (F. Reyniers, persoonlijke mededeling, 6 april, 2011). Er zijn resultaten geboekt met de „Control Arms‟-campagne, maar het is geen evidente zaak om te wegen op het wapenbeleid van een staat. De wapenhandel wordt immers niet gebannen omwille van economische redenen, politieke overwegingen en veiligheidsbehoeften (Vlaams Vredesinstituut, n.d.). Uit het interview blijkt dat het geen zwart wit verhaal is waarbij de overheid in België steeds de kaart van de wapenindustrie trekt. Het is duidelijk dat er een ruime politieke marge is waar NGO‟s gebruik van maken en af en toe hun slag thuis halen. Dit geldt zeker voor een organisatie zoals Amnesty International Vlaanderen omdat zij een goede verhouding hebben met het ministerie van Buitenlandse Zaken (F. Reyniers, persoonlijke mededeling, 6 april, 2011).
Tot slot kan besloten worden dat kleine en lichte wapens de belangrijkste Belgische militaire exportproducten zijn. Internationaal en nationaal werd er een „Control Arms‟-campagne opgericht in 2003 om tot een internationaal wapenhandelverdrag te komen binnen de VN en het gebruik van kleine wapens beter te reguleren. Er was een groot maatschappelijk draagvlak voor deze campagne en ze werd massaal gesteund, ook door politici, waaronder zowel ministers als de Premier van het land. Amnesty International Vlaanderen (in een coalitie met Oxfam-Solidariteit) heeft in dit verhaal een grote rol gespeeld bij het onder de aandacht brengen van de noodzaak van een internationaal wapenhandelverdrag. Deze noodzaak werd op de politieke agenda gebracht. Er werd een resolutie goedgekeurd waarin staat dat België een voortrekkersrol gaat spelen in het bekomen van een ATT, waarbij in de besprekingen in de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers letterlijk verwezen wordt naar de „Control Arms‟-campagne. Amnesty International Vlaanderen had nauwe contacten met de diplomaten die de positie van België mee bepalen en internationaal uitdragen. De organisatie heeft wat dit betreft een rol gespeeld in de positiebepaling van België. Deze ATT wordt dan ook met overtuiging verdedigd door België op de internationale fora door onder andere de minister van Buitenlandse Zaken Karel de Gucht en de Eerst Minister Guy Verhofstadt. Door de federalisering, staat intern in België nog niet alles op punt wat betreft de wetgeving rond wapenexport. Elk gewest kan dit op zijn eigen manier invullen, waardoor een eensgezinde Belgische positie niet gemakkelijk te bekomen is en al zeker niet eenvoudig te beïnvloeden is. Daardoor komt het dat België internationaal een positie inneemt die soms bots met de praktijk van de verschillende gewesten. Zo zijn een aantal voorbeelden waarbij wapens zowel uit Vlaanderen als Wallonië uitgevoerd worden naar landen die de mensenrechten schenden. Het gaat telkens over contracten van miljoenen euro‟s, de wapenindustrie is big business. Het is wel duidelijk dat het moeilijk is voor NGO‟s om op beleid inzake kleine wapens te wegen omwille van de federaliseren en de economische belangen die ermee gepaard gaan. Bovendien wordt
53
het middenveld als het ware „uit elkaar gescheurd‟, want de vakbonden schermen de economische belangen, de werkgelegenheid en zijn dus geen bondgenoten van de NGO‟s in dit geval.
Schematische samenvatting:
Proces van
issue framing
onderhandelen
- „Control Arms‟-campagne: Misbruik van kleine wapens aanpakken en de internationale wapenhandel reguleren via ATT
agenda bepaling
- De campagne heeft ATT pertinent op politieke agenda gebracht: - > informatie-uitwisseling tussen Amnesty en diplomaten, debat in parlement, resolutie gestemd om voortrekkersrol te spelen.
positie
- Ontwapening: niche diplomatie, ATT wordt gesteund door de
sleutelactoren
parlementairen, de minister van Buitenlandse Zaken en de Eerste Minister verdedigen een ATT in de internationale fora.
Uitkomst
- ATT goedgekeurd, geratificeerd en het wordt verdedigd op internationaal niveau. Desondanks worden nog wapens uitgeleverd naar landen die mensenrechten niet zo nauw nemen.
Externe
1) institutionalisering
- VZW, in netwerk van Amnesty International
factoren
2) professionalisering
- lobbyisten in dienst
3) financiële macht
- totale inkomsten 2009 (zonder kosten): 2 285 337 (Amensty International Vlaanderen vzw, 2009)
4) ledenbestand
- 4.677 (2009) (Amnesty International Vlaanderen vzw, 2009)
Interne
1) relaties andere instanties
- alliantie met Oxfam International, INSA
2) relaties met publieke
- open cultuur
factoren
instanties 3) politieke belangen
- nationale economische belangen, wapenindustrie
54
7
Resultaten en bespreking
Het onderzoek naar de rol van NGO‟s in de diplomatieke besluitvorming is gestart vanuit de vaststelling dat België als klein land in bepaalde dossiers boven „zijn gewicht‟ kan spelen en de bedenking dat deze thema‟s niet zomaar op de politieke agenda komen. Ze worden in de publieke en politieke aandacht gebracht door onder andere NGO‟s, dit zijn organisaties die onafhankelijk werken van de overheid, niet gericht zijn op winst en een of ander verondersteld maatschappelijk belang nastreven. Bovendien blijkt dat deze NGO‟s massaal aanwezig zijn, gesteund en gefinancierd worden door zowel de burgers als de overheid. Eigenlijk hebben ze geen politiek mandaat, maar zijn wel vaak politiek actief en doen aan beleidsbeïnvloeding. Terwijl dit in het realistische perspectief, het dominante perspectief van de voorbije halve eeuw, van de leer der internationale betrekkingen tegengesproken wordt, wat een interessante discussie met zich meebrengt. Uit deze vaststellingen ontstaat de vraag in welke mate NGO‟s de positie die België inneemt, op internationale fora en in de diplomatieke besluitvorming, vorm kan geven. Om dit als organisatie of beweging mee te bepalen moeten ze in eerste instantie over macht beschikken. De machtsmiddelen van NGO‟s die er mee voor zorgen dat ze een rol kunnen spelen, worden opgedeeld in interne en externe machtsmiddelen. Het onderzoeken van deze middelen is van belang omdat ze ten eerste noodzakelijk zijn om, überhaupt, een rol te kunnen spelen en ten tweede omdat het ons toelaat om te ontdekken welke het meeste doorslaggevend zijn. Als we kijken naar de interne machtsmiddelen blijkt uit onderzoek dat alle besproken NGO‟s in ruime mate geïnstitutionaliseerd zijn. Dit wil zeggen dat ze al een aantal jaren meedraaien, een duurzame manier van handelen hebben en bovendien over een duidelijke structuur en organisatiecultuur beschikken. Het hebben van leden zorgt voor een grotere mobilisatiekracht en vergroot bovendien de representativiteit en vaak de financiële kracht van de organisatie/beweging. Uit het onderzoek blijkt dat niet alle onderzochte NGO‟s ledenorganisaties zijn. Amnesty International Vlaanderen is een grote ledenorganisatie, OWW is een vrijwilligersbeweging, net als Netwerk Vlaanderen en Pax Christi is beide. Waar de NGO‟s duidelijk in verschillen is hun financiële capaciteit. Dit is noodzakelijk voor het opzetten van acties, het sensibiliseren en ruchtbaarheid geven aan doelstellingen, etc. Uit onderzoek blijkt dat Amnesty International Vlaanderen er met kop en schouders bovenuit steekt wat betreft financiële macht met een totaal jaarinkomen in 2009 van 2 285 337 euro (zonder kosten), gevolgd door OWW. Pax Christi Vlaanderen en Netwerk Vlaanderen moeten het duidelijk met een pak minder stellen, waarbij het totale jaarinkomen in 2009 van Netwerk op 798 383 euro ligt (zonder kosten). Qua financiële capaciteiten bestaan er, tussen de verschillende spelers, grote verschillen. Dit brengt implicaties met zich mee wat betreft de personeelsbezetting. Daar waar Amnesty full time lobbyisten 55
in dienst heeft, is dit niet mogelijk voor Netwerk Vlaanderen of Pax Christi. Dit heeft dan weer implicaties voor de contacten met politieke- en overheidsinstanties. Netwerk Vlaanderen die het kleine broertje is, heeft zichzelf op de kaart gezet door een zeer degelijke expertiseopbouw en heeft zich opgeworpen tot een speler die niet meer genegeerd kan worden. Bovendien werd, voor de strijd tegen clustermunitie samengewerkt met Handicap International. Uit het interview blijkt dat de campagne anders niet zo succesvol zou geweest zijn (C. Scheire, persoonlijke mededeling, 14 maart, 2011 ). Handicap International is dan ook een zeer degelijke diplomatieke NGO met een jaarinkomen van 19 980 014 euro in 2009 (zonder kosten). Vormen van alliantievorming vinden we doorheen het onderzoek terug bij alle besproken NGO‟s. Ze bundelen hun krachten en hun specifieke capaciteiten om zo een grotere rol te kunnen spelen. Bovendien worden de grote financiële verschillen en verschillen qua ledenbestand op deze manier in zekere mate geneutraliseerd. De vakbonden betrekken bij je campagne blijkt een goede manier te zijn om meer toegang te krijgen tot de politieke- en overheidsinstanties. Zij zijn als het ware toegangspoorten tot het beleid. Al blijft dit een moeilijke evenwichtsoefening want de belangen botsen soms. Dit is zeker het geval als het gaat over de wapenindustrie. Vakbonden nemen de belangen van de werknemers ter harte en beschermen zo ook de belangen van de wapenindustrie. Naast een degelijke expertiseopbouw en alliantievorming is er nog een element die in het voordeel speelt van kleine NGO‟s. Uit gesprekken blijkt dat er een „taakverdeling‟ is tussen NGO‟s, dit wordt niet luidop gecommuniceerd naar elkaar toe. Het is wel zo dat als een NGO al actief is op een bepaald domein, een andere NGO zich niet zal profileren op datzelfde domein. Zo worden kleine NGO‟s niet weggeconcurreerd. Deze goede verstandhouding en alliantievorming tussen de verschillende NGO‟s brengt ons op het domein van de externe machtsmiddelen. NGO‟s bevestigen dat er sprake is van een vlotte toegang tot de publieke instanties: de partijen, administratie, ministers, etc. OWW spreekt van een open cultuur net zoals Pax Christi. Zij bevestigen contacten te hebben met parlementairen, kabinet- en parlementsmedewerkers, etc. Amnesty International spreekt over wekelijkse contacten op bepaalde momenten. Zeker ten tijde van de paarse regering bleek er een open cultuur te zijn en een sterke vraag naar input van de NGO‟s (C. Scheire, persoonlijke mededeling, 14 maart, 2011). De informatiedoorstroming gebeurt wederzijds. Ook partijen en politici nemen zelf contact op met NGO‟s. Uit alle gesprekken blijkt tevens dat het onontbeerlijk is, als je een rol wil spelen in de besluitvorming, om één of meerdere politici, parlementsleden of zelfs ministers te hebben die hun schouders onder je eisen plaatsen en zo mee aan de kar trekken. Bovendien blijkt dat partijen die in de oppositie zitten vaker contact opnemen met NGO‟s, dan partijen die in de meerderheid zetelen. Hierbij komt de oppositie sterker uit de hoek en gaan partijen in de meerderheid vaak enkel datgene selecteren wat ze kunnen gebruiken. Eisen vanuit 56
de oppositie krijgen daarenboven ook minder aandacht (C. Scheire, persoonlijke mededeling, 14 maart, 2011; S. Van Bever, persoonlijke mededeling, 23 maart, 2011). Ook Stan Brabant van Handicap International verwijst naar de open democratie in België, de goede balans tussen de macht van de regering en die van het parlement en de goede band tussen de civiele maatschappij en parlementsleden (Stockmans, 2006).
Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de NGO‟s over de nodige interne machtsmiddelen beschikken om een betekenisvolle rol te kunnen spelen. Bovendien zijn de externe factoren, zoals de relaties met andere organisaties in het middenveld en de publieke instanties, gunstig en niet zo erg verschillend van elkaar. Zowel bij het kaderen van het probleem, het bepalen van de politieke agenda, het beïnvloeden van de standpunten van de sleutelfiguren en de uiteindelijke uitkomst van de onderhandelingen, de positie die België internationaal inneemt, spelen NGO‟s een rol. Toch zijn er verschillen terug te vinden over de verschillende cases heen, wat betreft de grootte van de rol die ze kunnen spelen en de intensiteit waarmee ze de diplomatieke besluitvorming mee vorm geven. Dit kan verklaard worden aan de hand van de laatste externe bron die mee de rol bepaalt die NGO‟s kunnen spelen: de politieke belangen die op het spel staan. Uit de literatuur blijkt dat NGO‟s een grotere stempel kunnen drukken op het beleid als het gaat over niet-bindende afspraken, waarin politieke belangen relatief laag zijn en weinig gedragsveranderingen van staten verwacht wordt (Betsill & Corell, 2008). Als we kijken naar OWW die streeft naar een eerlijke wereldhandel waarin verandering van economische praktijken en verhoudingen beoogd worden, blijkt het een stuk moeilijker om het beleid in België vorm te geven, dan bij de strijd tegen clustermunitie, kleine wapens en kindsoldaten. Bij deze cases speelt België ook steeds een voortrekkersrol. Bij de case rond cacao- en chocolade staan dan ook economische belangen en handelspraktijken op het spel en bij de andere is dit minder van toepassing. Let op, waar economische belangen in de dossiers rond kindsoldaten, clustermunitie of kleine wapens, om het hoekje komen kijken, kan vastgesteld worden dat het opnieuw een stuk moeilijker wordt om het beleid mee vorm te geven. Het onderzoek wijst er dan ook op dat economische belangen, een bepalende factor zijn voor de rol die NGO‟s kunnen spelen . De hypothese in het begin van het onderzoek ging er echter van uit dat het vooral de dichotomie tussen „high en low politics‟ zou zijn die de rol van NGO‟s bepaalt. Waarmee bedoeld wordt dat NGO‟s op het domein van de veiligheidspolitiek van een land, in deze masterproef bekeken vanuit het ontwapeningsbeleid, het moeilijker zouden hebben om een rol te spelen. Om deze vaststelling te onderbouwen worden de vier cases kort bekeken in het licht van de staatsbelangen die erin spelen.
57
Low Politics Uit de literatuur blijkt dat mensenrechten een belangrijke plaats innemen op de diplomatieke agenda. Het zou dan ook niet zo moeilijk zijn om een rol van betekenis te spelen op dit domein. De case kindsoldaten lijkt dit op het eerste zicht te bevestigen. Er is een groot politiek en publiek draagvlak in België om de doelstelling van de Belgische Coalitie te realiseren: strijden tegen kindsoldaten en het Facultatief Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van het Kind in de VN goedkeuren en ratificeren. Het bestaan van een groot publiek draagvlak, is niet onbelangrijk, want wat het publiek belangrijk vindt, vinden politici doorgaans belangrijk. Uit onderzoek blijkt dat zowel in de VN als in andere internationale relaties België een voortrekkersrol vervult in de strijd tegen kindsoldaten. Het werd een absolute topprioriteit. In 2006 werd zelfs een resolutie aangenomen „kinderen in gewapende conflicten‟ met aanbevelingen van de NGO‟s naar het buitenlands beleid en de diplomatie toe. We kunnen besluiten dat de Belgische Coalitie het probleem op de politieke agenda in België geplaatst heeft en mee de positie bepaald heeft die België internationaal inneemt en verdedigt. In dit verhaal zit echter een adder onder het gras. Waar België een voortrekkersrol lijkt te spelen, blijkt de overheid op het gebied van de wapenwet niet trouw te zijn aan zichzelf. De wetgeving rond wapenexport is in strijd met het Facultatief Protocol, dat intens verdedigd wordt op internationale fora. De wet van maart 2003 definieert kindsoldaten als alle jongeren die geen 16 jaar oud zijn. In het protocol ligt de leeftijd op 18 jaar. Blijkbaar mogen wapens uitgevoerd worden naar landen waar kinderen ingezet worden, als soldaten, die nog geen 18 jaar zijn. Er wordt gesuggereerd dat dit komt doordat België de wapenleveringen, naar landen die kindsoldaten inzetten, niet in het gedrang wil brengen (Handicap International, 2010). Als het gaat over het goedkeuren, ratificeren en verdedigen van dit Facultatief Protocol, staan op zich geen Belgische belangen op het spel. Integendeel, er valt politiek wel wat te winnen wanneer politici zich op dit thema inzetten. Daar waar economische belangen de kop op steken is het minder evident om consequent te zijn, een voortrekkersrol op te nemen en voor NGO‟s om verandering aan te brengen in het beleid. Net zoals in de case rond kindsoldaten, gaat het in de volgende case ook over „kinderen‟, namelijk over de ergste vormen van kinderarbeid in de cacao- en chocoladesector. Zoals hierboven al bleek een interessant thema voor politici om zich op te focussen. Het is een thema dat ontroert en leeft bij de publieke opinie. OWW bracht een rapport uit in 2008 over de machtsverhoudingen in de cacaosector en startte hun campagne in 2010. Dit is dus een recent voorbeeld, wat beperkingen met zich meebrengt omwille van de erg korte onderzoeksperiode en het fenomeen van de aanslepende regeringsonderhandelingen. Toch legt deze campagne een aantal pijnpunten bloot als het gaat over de rol die NGO‟s kunnen spelen in economisch
belangrijke
dossiers.
Bovendien
moet
de
impact
van
de
aanslepende
regeringsonderhandelingen genuanceerd worden, want het blijkt dat het Belgisch buitenlands beleid al 58
sinds 2007 kampt met politiek immobilisme en opgeslorpt wordt door binnenlandspolitieke besognes (Coolsaet & Nasra, 2009, p. 1). Als we kijken naar de cacao- en chocoladesector in België, wordt het al snel duidelijk dat deze industrietak van groot economisch belang is. Als we daarentegen kijken naar de inspanningen die België levert om deze handel duurzaam te maken, in vergelijking met andere grote chocolade producerende landen, kunnen we besluiten dat er sprake is van een beperkt initiatief. Als het bovendien gaat over het imago van Belgische chocolade die op de helling komt te staan, zoals met de Europese richtlijn (2000/36) wordt de politiek wel wakker. OWW strijdt voor een rechtvaardige en duurzame wereldhandel in cacao en wil de ergste vormen van kinderarbeid bannen uit het productieproces. OWW wil hiermee invloed uitoefenen op de handelspraktijken van Vlaanderen en België. De campagne werd door een breed publiek gesteund, er werd een verzoekschrift ingediend en hoorzittingen georganiseerd. Het thema werd op de politieke agenda gezet en was op een aantal punten succesvol. Als we echter kijken naar de resultaten die geboekt zijn met betrekking tot het buitenlands beleid in Vlaanderen en de eis hierbij naar een krachtdadig Vlaams beleid tegen kinderarbeid, zien we niet veel beweging. Er wordt werk gemaakt van een resolutie, het wordt afwachten wat hierin staat. Op federaal niveau eisen ze evenwel dat er internationaal een duidelijk standpunt wordt ingenomen die praktijken zoals kinderarbeid een halt toeroept. Het thema werd een beleidsprioriteit in 2009, maar in praktijk betekende dit niet veel. Belangrijker is het feit dat deze problematiek op de agenda van de EED stond, onder Belgisch Voorzitterschap. Hierna verklaarde het Kabinet van Charles Michel (ontwikkelingssamenwerking) zich schriftelijk akkoord met een aantal eisen en het opstarten van een ronde tafel op Belgisch niveau. Dit zijn allemaal kleine overwinningen, maar het blijkt dat deze ethische problematiek moeilijk op de diplomatieke agenda geraakt. En als dit lukt, betekent dit nog niet dat België of Vlaanderen een standpunt inneemt ten opzicht van kinderarbeid (in deze sector) en zich actief engageert op internationaal niveau. Het proces gaat traag vooruit omwille van de regering in lopende zaken (M. Poissonnier, persoonlijke mededeling, 6 april 2011), maar als dit de reden is, dan kan dit al zeker geen excuus zijn voor het Vlaamse niveau. High Politics Clustermunitie gaat over de veiligheidpolitiek („high politics‟) van een land. Uit de literatuur blijkt dat bij verdagen hierover, staten nooit tegen hun eigen belangen zullen handelen. Nochtans staat het verdrag rond clustermunitie symbool voor een grote samenwerking tussen staten en NGO‟s, ook op Belgisch niveau. Dit wordt in de hand gewerkt door de accentverschuiving waarbij de humanitaire gevolgen van een wapen op de voorgrond treden. Waar vroeger de militaire noodzaak van een wapen voorop stond. België staat bekend voor zijn niche-diplomatie inzake humanitaire ontwapening, waaronder de strijd tegen clustermunitie. België neemt dan ook een voortrekkersrol in en is het eerste 59
land met een verbod op het gebruik, de productie, de opslag en de export van clustermunitie. Hiernaast was België het eerste land met een verbod op de investering van financiële instellingen hierin. Door een degelijke expertiseopbouw heeft Netwerk Vlaanderen in coalitie met ander organisaties, de financiering van clustermunitie op de politieke agenda gebracht, wat succesvol geleid heeft tot een wet, die België verdedigt op internationale fora. Hiermee geeft ons land ook als eerste invulling aan een Europese resolutie, die de lidstaten aanzet om de financiering van clustermunitie te verbieden. Ook in deze case waarin België een voortrekkersrol blijkt te spelen zit een addertje onder het gras wat betreft de uitvoering. Uit een onderzoek van Netwerk Vlaanderen in 2009 bleek dat investeringen in clustermunitie nog steeds te konden in België. Dit heeft te maken met een gebrek aan controle op de wetgeving en het uitblijven van het opstellen van de „zwarte lijst‟ met bedrijven die clustermunitie produceren. De deadline stond op 1 mei 2008, anno 2011 is deze lijst er nog steeds niet en lijkt het er niet op dat hierin snel verandering zal komen. De reden hiervoor, al kunnen we deze stelling niet hard maken, heeft wellicht te maken met industriële belangen, die bij de productie van clustermunitie nochtans relatief laag liggen (slecht een 50 tal werknemers zou bij dit project betrokken zijn). De tweede reden voor het verzuim kan gezocht worden in het feit dat het dossier nu in handen ligt van de federale minister van economie Reynders en het op dit niveau (~hoge agenda) moeilijker is om invloed uit te oefenen dan op het parlementaire niveau (~lagere agenda), zeker wat betreft de begroting. De reden waarom er verwezen wordt naar de industriële belangen is omdat het helemaal niet zo moeilijk lijkt om een lijst op te stellen, de gegevens zijn beschikbaar en het staat bovendien in de wet dat het uitbrengen van een zwarte lijst verplicht is. Handicap International verwijst naar het debat van 2005-2006 over het verbod op clustermunitie, waarin minister Reynders de belangen van de wapenindustrie verdedigde. Verwijzend naar de financiële crisis van 2008, waarbij de federale overheid de banken financieel gered heeft en in ruil bestuurszetels kreeg. Kunnen we stellen dat de federale overheid met de verworven mandaten niet veel aanvangt en de banken niet stuurt in de richting van een ethischer beleid. MO* stuitte bij een onderzoek hiernaar op een ernstig gebrek aan transparantie en ethische normen. Reynders zou er alles aan doen om te voorkomen dat de samenleving impact krijgt op het grootkapitaal, hij heeft dan ook alle touwtjes in handen bij de aanpak van de bankencrisis (Bienstman, Verpoest, 2010). Niet alle bewijzen kunnen hard gemaakt worden, toch tekent er zich onmiskenbaar een zekere tendens af.
Als we ten slotte de case rond kleine wapens van dichterbij bekijken, komen we tot dezelfde vaststelling, al mogen we het verhaal niet zwart-wit bekijken, benadrukt Filip Reyniers van Amnesty International Vlaanderen. Kleine en lichte wapens zijn het belangrijkste Belgische militair exportproduct. In vergelijking met clustermunitie, maken kleine wapens dan ook een veel groter deel uit van de Belgische economie. Zowel internationaal als in België blijft de export in wapens stijgen. 60
In 2003 is de „Control Arms‟-campagne gestart zowel internationaal als in België en wordt hierbij gestreefd naar het tot stand komen van een ATT. Bij monde van Eerste Minister Guy Verhofstadt en minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht, in 2005, 2006 (als voorzitter van OVSE), riep België, in internationale fora op tot een ATT en verdedigde dit met verve. In 2006 werd zelfs een resolutie goedgekeurd met betrekking op de politieke houding en acties ten opzicht van een ATT. Hierin wordt vermeld dat het land een voortrekkersrol gaat spelen. Bovendien worden de principes van de „Control-Arms‟–campagne opgenomen in de resolutie. Het blijkt echter dat er in 2009 nog wapens uitgevoerd werden naar Libië door FN Herstal. Ook Vlaanderen voert wapens uit naar landen die het niet zo nauw nemen met de mensenrechten en dit terwijl België een mensenrechtenclausule wil opnemen in het ATT. Er is een discrepantie tussen de theorie en de praktijk. Het feit dat de wetgeving rond wapenhandel gefederaliseerd is in België en de prominente aanwezigheid van de wapenindustrie in het land, maken het niet gemakkelijk voor NGO‟s om een rol van betekenis te spelen op dit domein.
61
8
Besluit
Dit onderzoek brengt het verhaal van vier campagnes, telkens opgezet door een coalitie van NGO‟s. De conclusies die getrokken worden uit dit onderzoek hebben dan ook betrekking op deze vier cases. Wees daarom voorzichtig bij het veralgemenen naar de werking van alle NGO‟s in België, als het gaat over hun rol bij de diplomatieke besluitvorming. Dit is een onderzoek waarbij het oorzakelijke verband tussen de inspanningen van de NGO‟s en de positie die België internationaal inneemt, niet steeds bewezen kan worden. Niettemin tekenen er zich duidelijke tendensen af.
Twee hypothesen worden aan het begin van dit onderzoek vooropgesteld. Ten eerste wordt verondersteld dat NGO‟s een rol spelen in het bepalen van de positie die België internationaal inneemt. Deze hypothese is tot stand gekomen door de tegenovergestelde positie die de realisten en de liberaal-democraten innemen, in de leer der internationale betrekkingen. Waarbij de realisten de wereld als een biljartspel benaderden, wat binnenin gebeurt, is van ondergeschikt belang. De publieke opinie is te emotioneel, te weinig geïnformeerd om betrokken te worden op het buitenlands beleid. De tweede stroming gaat hiertegen in en bekijkt de wereld vanuit een spinnenwebmodel, waarin staten, sub- en suprastatelijke actoren met elkaar verbonden zijn. Liberaaldemocraten zien een duidelijke correlatie tussen de publieke opinie en de totstandkoming van het buitenlands beleid. Uit de casestudy‟s concluderen we tevens, dat NGO‟s wel degelijk een rol van betekenis kunnen spelen bij de diplomatieke besluitvorming. Dit zowel tijdens de preonderhandelingsfase als tijdens het onderhandelen zelf, als bij de positie die België internationaal inneemt. Ze beschikken over voldoende machtsmiddelen om op dit proces te wegen. Hiermee wordt deze eerste hypothese bevestigd. De tweede hypothese ontstaat uit de dichotomie die de realisten maken tussen „high en low politics‟. Waarbij verondersteld wordt dat NGO‟s een geringere rol spelen op het veiligheidsbeleid, dé staatsbelangen en dus de „high politics‟ van een land. Uit het onderzoek blijkt dat deze hypothese genuanceerd moet worden. Het veiligheidsbeleid, onderzocht vanuit het ontwapeningsbeleid, is een vorm van niche-diplomatie in België. Bij het onderhandelen van deze verdragen is er vaak sprake van een goede samenwerking tussen de staat en de NGO‟s. In de dossiers rond clustermunitie en kleine wapens wordt telkens duidelijk dat NGO‟s een grote manoeuvreerruimte hebben om hun doelstellingen door te drukken. Wanneer de economische belangen echter om het hoekje komen kijken in deze dossiers (idem voor het dossier rond kindsoldaten en de cacaosector) is het als land moeilijker om consequent te blijven en een voortrekkersrol in te nemen. NGO‟s hebben het dan ook een pak moeilijker om een rol van betekenis te spelen.
62
Zoals Coolsaet (2001) stelt, staat het buitenlands beleid van een land in functie van wat als het vitaal belang van dat land gezien wordt. Bovendien wordt het vitaal belang, gedurende de hele Belgische geschiedenis, belichaamd door de commerciële en economische belangenbehartiging. Dit impliceert dat er niet zozeer sprake is van een dubbele diplomatieke agenda, waarin veiligheids- en economische belangen elkaar aflossen, maar dat de economische belangen helemaal bovenaan de politieke agenda staan. Deze vaststelling kan aan de hand van de verschillende casestudy‟s beaamd worden. Of het dossier zich nu situeert in het mensenrechten- of het veiligheidsbeleid, speelt geen rol. Wat wel een rol speelt is de aanwezigheid van economische belangen. In economisch dossiers of waar veranderingen in de economische structuur voorop staan blijkt het voor NGO‟s namelijk veel moeilijker om een rol van betekenis te spelen. In dit opzicht gaat de dichotomie tussen „high en low politics‟, waarbij het veiligheidsbeleid als „high politics‟ bestempeld wordt niet op. Voor de onderzochte cases in België geldt dat de economische belangen, dé staatsbelangen zijn en dus „high politics‟ zijn.
Dit is geen zwart wit verhaal, waarbij de overheid steeds de kaart van de industrie trekt, net zoals Rosenau aangeeft spelen verschillende variabelen een rol bij het tot stand komen van het buitenlands beleid. Het kan echter niet ontkend worden dat een aantal duidelijke tendensen blootgelegd worden.
63
9
Referentielijst
Actiegroep "Stop Armoede Nu”. (2006). Niet-gouvernementele organisaties (NGO‟s) kritisch doorgelicht: een zegen of een gesel voor de ontwikkelingssamenwerking. Geraadpleegd op 1 maart
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.doordacht.be/editoriaal/stop_armoede_nu.pdf
Actieprogramma tegen kleine wapens: Nederland surft gratis mee. (2003). Geraadpleegd op 16 april 2011 op het Word Wide Web: http://www.martinbroek.nl/documenten/EM/exmat7.pdf
Ahmed, S., & Potter, D.M. (2006). NGOs in international politics. Bloomfield, CT: Kumarian Press, Inc.
Amnesty International Vlaanderen vzw. (2009). Duurzaamheidverslag werkjaar 2009.Geraadpleegd op
25
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.businessandsociety.be/assets/f66b2e67314f87110640d8277adb00b6.pdf
Amnesty International Vlaanderen vzw. (2006, juli). Extra nieuwsbrief juli 2006: campagne op volle kracht.
Geraadpleegd
op
15
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.aivl.be/nieuws?page=80
Amnesty International Vlaanderen vzw. (2005, april). Nieuwsbrief april 2005. Geraadpleegd op 15 april 2011 op het World Wide Web: http://www.aivl.be/nieuws?page=80
Amnesty International Vlaanderen vzw. (2004a). Nieuwsbrief control arms. Geraadpleegd op 15 april 2011 op het World Wide Web: http://www.aivl.be/nieuws?page=80 Amnesty International Vlaanderen vzw. (2004b). Nieuwsbrief „arms trade treaty‟ campagne. Geraadpleegd op 15 april 2011 op het World Wide Web: http://www.aivl.be/nieuws?page=80
Amnesty International Vlaanderen vzw. (n.d.). Control arms campagne. Geraadpleegd op 10 april 2011 op het World Wide Web: http://www.aivl.be/campagne/control-arms-campagne/667
Arts, B., Noortmann, M., & Reinalda, B. (2001). Non-state actors in international relations. Aldershot: Ashgate.
64
Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. (2004). Het Belgische beleid inzake kindsoldaten.
Geraadpleegd
op
15
maart
2010
op
het
World
Wide
Web:
http://www.crin.org/docs/Belgium_OP_NGO_Report_NL.pdf
Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. (2005, 24 augustus). Verslag vergadering. Niet-gepubliceerde bron.
Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. (n.d.). Kindsoldaten: een algemene inleiding [PowerPoint-presentatie]. Geraadpleegd op 20 april 2011 op het World Wide Web: http://www.kindsoldaat.be/page/news/29/kindsoldaten-eenalgemeneinleiding.html
Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten. (n.d.). Optioneel protocol bij het verdrag van de rechten van het kind (2002). Geraadpleegd op 11 april 2010 op het World Wide Web: http://www.kindsoldaat.be/page/root/Informatie/basisdocumenten/23/OptioneelProtocolbijhet VerdragvanderechtenvanhetKind2002.html
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers. (2006a). Wetsontwerp: tot aanvulling van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, wat betreft het verbod op submunitie. Geraadpleegd op 7 april 2011 op het World Wide Web: http://www.dekamer.be/FLWB/pdf/51/1935/51K1935007.pdf
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers. (2006b). Voorstel van resolutie: betreffende de politieke houding en actie ten aanzien van een internationaal wapenhandelsverdrag. Geraadpleegd
op
21
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.lachambre.be/FLWB/PDF/51/1952/51K1952006.pdf
Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers. (2006c). Integraal verslag met vertaalde beknopt verslag van de toespraken. Geraadpleegd op 21 april 2011 op het World Wide Web: http://www.dekamer.be/doc/PCRI/pdf/51/ip225.pdf
Belgische Senaat. (2006a). Voorstel van resolutie inzake kinderen in gewapende conflicten: tekst aangenomen door de commissie voor de buitenlandse betrekkingen en voor de landsverdediging.
Geraadpleegd
op
20
april
2011
op
het
World Wide
Web:
http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=3&NR=13 70&VOLGNR=6&LANG=nl
Belgische Senaat. (2006b). Wetsvoorstel inzake het verbod op de financiering van de 65
productie, het gebruik en het bezit van submunitie. Geraadpleegd op 10 april 2011 op het World
Wide
Web:
http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub&COLL=S&LEG=3&NR=1968& PUID=50335488&LANG=nl
Belgische wapens komen te vaak in verkeerde handen terecht. (2010, 22 november). De Morgen. Geraadpleegd via www.demorgen.be
Betsill, M., & Corell, E. (2008). NGO diplomacy: the influence of nongovernmental organizations in international environmental negotiations. Cambridge: MIT Press.
Beyers, J. (2004). Voice and acces, political practices of diffuse and specific interest associations in european policy making. European Union Politics, 5(2), 211-240.
Bienstman, M., & Verpoest, B. (2010, 19 februari). Reynders spot met het parlement. Geraadpleegd op 20 april 2011 op het World Wide Web: http://www.mo.be/artikel/reynders-spot-met-hetparlement
Boer, R., & Vandenbroucke, E. (2010). Worldwide investments in clustermunitions: a shared responsibility.
Geraadpleegd
op
5
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.netwerkvlaanderen.be/en/files/documenten/campaigns/banksandweapons/Full%20 Report.pdf
Bruyland, E. (2011, 3 maart). Hypocrisie over wapenexport, maar geen beleid. Geraadpleegd op 15 april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://trends.rnews.be/nl/economie/opinie/columns/trends-opinie/hypocrisie-overwapenexport-maar-geen-beleid/opinie-1194962458889.htm
Bryce, J. (1924). Modern democracies. New York: The Macmillan Company.
Capelle, J., & Demey, E. (2008). Toward a sustainable cocoa chain: power and possibilities within the cocoa and chocolate sector.
Clerix, K. (2007, 25 september). Clustermunitie: België in de frontlinie. Geraadpleegd op 11 april 2011 op het World Wide Web: http://www.mo.be/artikel/clustermunitie-belgie-de-frontlinie Coalition belge contre l‟utilisation des enfants soldats. (2002, 3 september). Rapport de la réunion. 66
niet gepubliceerd vergaderverslag.
Coolsaet, R. (2009). Macht en waarden in de wereldpolitiek: actuele vraagstukken in de internationale politiek. Gent: Academia press.
Coolsaet, R. (2001). België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000. Antwerpen: Van Halewijck.
Coolsaet, R. (1998). België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000. Leuven: Van Halewyck.
Coolsaet, R., Lesage, D., Kleijsen, J., & Van Kerchove, S. (2006). Anarchie, orde, dominantie: inleiding tot de theorie van de internationale betrekkingen. Gent: Academia Press.
Coprogram. (2009). NGO - openboek. Geraadpleegd op 21 april 2010 op het World Wide Web:http://www.ngoopenboek.be/index.php?option=com_content&view=category&layout=blog&id=13&Itemid= 1&lang=nl-NL
Criekemans, D. (2009). De evolutie van de Belgische diplomatie: een reactie op de bijdrage van ambassadeur Delcorde. In R. Coolsaet, T. De Wilde d'Estmael, (Eds), België en zijn buitenlandse politiek anno 2008 (pp.95-102). Brussel: Royal Institute for International Relations.
Daniel, C. T. (2001, 1 oktober). International NGOs, state sovereignty, and democratic values. Chicago Journal of International Law. Geraadpleegd op 8 maart 2010 op het World Wide Web: http://www.allbusiness.com/legal/international-law/1110447-1.html
De Bièvre, D., & Dür, A. (2005). Introduction: the question of interest group influence. Journal of Public Policy, 27(1), 1-12.
De Gendt. (2001, 14 februari). België uit top van strijd tegen kindsoldaten: ratificatie protocol ingewikkeld door staatsstructuur. De Standaard.
de Redactie. (2011, 21 februari). Gebruiken Libische ordediensten Belgische wapens?. Geraadpleegd op
20
april
2011
op
het
World
Wide
Web
:
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/Arabisch%2Bprotest/1.967906
67
Devos, L., & Rooms, E. (2006). Het Belgisch buitenlands beleid: geschiedenis en actoren. Leuven: Acco.
Dewachtere, W. (1995). Besluitvorming in politiek België. Leuven: Acco
Duquet, N. (2011). Vlaamse buitenlandse wapenhandel 2010. Brussel: Drukkerij Vlaams Parlement en Drukkerij Artoos.
Everts, P. (1996). Laat dat maar aan ons over: democratie, buitenlands beleid en vrede. Leiden: DSWO Press.
FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2010). Vrede en veiligheid.
Geraadpleegd
op
20
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/beleidsthemas/vrede_en_veiligheid/ontwapening_nonproliferatie/human_security/cluster_munitie/
FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2010). Vrede en veiligheid.
Geraadpleegd
op
15
april
2011
op
het
World
Wide
Web
http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/beleidsthemas/vrede_en_veiligheid/ontwapening_nonproliferatie/human_security/kleine_en_lichte_wapens/
Geeraerts, G., & Mellentin, A. (1994). Analyzing non-state actors in world politics: a conceptual approach. Brussel:VUB. Centrum voor polemologie.
Handicap International. (2010, april). Ban newsletter: nieuwsbrief over landmijnen en clustermunitie. Geraadpleegd
op
7
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://issuu.com/handicapinternationalbelgium/docs/ban_newsletter_26_nl/1
Horemans, B., & Vervliet, E. (Eds). (2002, september). Kindsoldaten: laat ze niet schieten. Brussel: Leman.
Josselin, D., & Wallace W. (2001). Non-state actors in world politics. Basingstoke: Palgrave.
Kegley, C. W. (2008). World politics: trend and transformation. USA: Cengage Learning.
Knecht, T., & Weatherford, M.S. (2006). Public opinion and foreign policy: the stages of presidential decision making. International Studies Quarterly, 50(3), 705-727. 68
Lataire, Q. (2009). Verdragen voor een verbod op landmijnen en clustermunitie: nieuw diplomatiek model bij ontwapeningsonderhandelingen? International Spectator, 63(4), 211-215.
Lewis, D., & Kanji, N. (2009). Non-governmental organizations and development. New York: Routledge.
Lippmann, W. (2009). The public philosophy (zevende uitgave). New Jersey: Transaction.
Locke, J. (1727). The works of John Locke. Londen: printed for Arthur Bettesworth; Edmund Parker; John Pemberton; and Edward Symon.
Melissen, J. (2000). Europese diplomatie: in de schaduw van Westfalen. Assen: Van Gorcum.
Melissen, J. (1999). Diplomatie: raderwerk van de internationale politiek. Assen: Van Gorcum.
Müllerson, R. (1997). Human rights diplomacy. Londen: Routledge.
Netwerk Vlaanderen vzw. (2009, 8 mei). Belgische investeerders op de illegale toer? verbod op financiering clustermunitie wordt na twee jaar nog steeds overtreden. Geraadpleegd op 6 april op
Word
Wide
Web:
http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/files/documenten/campagnes/bankenenwapens/Rapport %20overtredingen%20wet%20fin%20clusterm%20apm%20090508%20-%20NL.pdf
Netwerk Vlaanderen vzw. (2007, 2 maart). België bant investeringen in clustermunitie. Geraadpleegd op
10
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/index.php?option=com_content&task=view&id=402&It emid=256
Netwerk Vlaanderen vzw. (2005a). Toelichting/standpunt Netwerk Vlaanderen. Geraadpleegd op
7
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/http/files/flashmovies/reclame/http/index.php?option=co m_content&task=view&id=84&Itemid=190 Netwerk Vlaanderen vzw. (2005b). Na anderhalf jaar heeft campagne „Mijn Geld. Goed Geweten?‟ vier grote banken ontwapend. Geraadpleegd op 7 april 2011 op het World Wide Web:
69
http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/index.php?option=com_content&task=view&id=200&It emid=256
Netwerk Vlaanderen vzw. (n.d.). Jaarverslag 2009. Geraadpleegd op 16 april 2011 op het Word Wide Web: http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/files/documenten/netwerkvlaanderen/Jaarbericht_2009.p df
Office of the United Nation High commissioner for Human Rights. (n.d.). Convention on the Rights of the
Child.
Geraadpleegd
op
11
april
2010
op
het
World
Wide
Web:
http://www2.ohchr.org/english/law/crc.htm
Oxfam-Wereldwinkels. (2010a). Kindslavernij lust ik niet! Gent: Druk in de Weer.
Oxfam-Wereldwinkels. (2010b). Jaarverslag 2009. Geraadpleegd op 10 maart 2011 op het World Wide Web: http://www.oxfamwereldwinkels.be/jaarverslag
Oxfam-Wereldwinkels. (2010c). The Belgian chocolate sector: role and importance of Belgium in the cocoa and chocolate chain. Gent: David Berg. Oxfam-Wereldwinkels. (2010d). “België in de chocoladeketen”. Interne bron.
Oxfam-Wereldwinkels. (n.d.). Fairtrade chocolade: echt kindvriendelijk. Geraadpleegd op 20 maart 2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.oxfamwereldwinkels.be/pageview.aspx?pv_mid=7623
Oxfam-Wereldwinkels. (n.d.). Handel, uit respect. Geraadpleegd op 20 maart 2011 op het World Wide Web: www.oxfamwereldwinkels.be/documenten/.../073-d-cacaofolder-09-04.pdf
Pax Christi Vlaanderen vzw. (2009). Financiële informatie. Geraadpleegd op 22 april 2011 op het World Wide Web: http://www.paxchristi.be/wp/wp-content/uploads/2008/05/cijfers-PCV-20091.pdf
Pax Christi Vlaanderen vzw. (2008, 13 februari). Premier Verhofstadt ondersteund de Belgische “rode handen campagne” tegen de inzet van kindsoldaten. Geraadpleegd op 21 april 2011 op het World Wide Web: http://www.paxchristi.be/2008/02/premier-verhofstadt-ondersteunt-de-
70
belgische-%E2%80%9Crode-handen-campagne%E2%80%9D-tegen-de-inzet-vankindsoldaten/
Scheire, C., & Weyn, L. (2005). Banken ontwapenen: een overzicht van de resultaten van de campagne: „mijn geld. goed geweten?‟. Geraadpleegd op 8 april 2011 op het World Wide Web:
http://www.netwerkvlaanderen.be/nl/files/documenten/campagnes/bankenen-
wapens/dossier3.pdf
Sending, O.J., & Neumann, I.B. (2006). Governance to governmentality: analyzing NGOs, states, and power. International Studies Quarterly, 50(3), 651-672.
Stockmans, P. (2006). België verbiedt als eerste land ter wereld clusterbommen. Geraadpleegd op 6 april 2011 op het World Wide Web: http://www.mo.be/artikel/belgieverbiedt-als-eerste-land-ter-wereld-clusterbommen
Timmerman, G. (2005, 24 juni). New Lachaussée vangt bot bij Waalse regering. De Morgen. Geraadpleegd via http://www.mediargus.be
Toespraak Premier Topontmoeting van de Verenigde Naties: New-York, 15 september 2005.(2005, 16 september).
Geraadpleegd
op
21
april
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://archive.verhofstadt.belgium.be/nl/premier/speeches/2005/10797.html
UNRIC. (n.d.). Het abc van de Verenigde Naties. Geraadpleegd op 2 maart op het World Wide Web: http://www.unric.org/html/nederlands/un/abc-vieringen.htm
Universiteit van Tilburg. (n.d.). Casuïstiek: chocoladerichtlijn. Geraadpleegd op 20 maart 2011 op het World Wide Web: http://drcwww.uvt.nl/dbi/instructie/eu/nl/FS35.htm
Vanacker, B. (2010, 17 februari). Verdrag clustermunitie dit jaar van kracht. Geraadpleegd op 5 april 2011 op het World Wide Web: http://www.mo.be/artikel/verdrag-clustermunitie-dit-jaar-vankracht
Van Bever. (2009, 12 februari). Red hand day 2009 - een structurele aanpak van de problematiek van de
kindsoldaten.
Geraadpleegd
op
21
april
2011
op
het
World Wide Web:
http://www.kindsoldaat.be/page/root/Informatie/persberichten/42/RedHandDay2009eenstructu releaanpakvandeproblematiekvandekindsoldaten.html
71
Vancaeneghem, J. (2010, 12 februari). Radhika Coomaraswamy over kindsoldaten. Geraadpleegd op 15 april 2011 op het World Wide Web: http://www.mo.be/artikel/radhika-coomaraswamyover-kindsoldaten
Vanhoren, I. (1991). Actiemiddelen van drukkingsgroepen in België. Res Publica, 32(1), 95-115.
Van den Eynde, M. (n.d.). De grenzen van de participatie: een kritische reflectie over de rol van NGO‟s bij de besluitvorming. Geraadpleegd op 2 maart 2010 op het World Wide Web: www.doordacht.be/nieuws/pdf/grenzen_participatie.pdf
Vanderveen, G. N. G. (2011). Trial by media: stereotypering van daders en slachtoffers. Geraadpleegd
op
30
april
2011
op
het
Word
Wide
Web:
https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/16630/2/Vanderveen.pdf
Verenigde Naties. (2007, 17 augustus). Towards an arms trade treaty: establishing common international standards for the import, export and transfer of conventional arms. Geraadpleegd
op 30 april 2011 op het
World Wide Web:
http://daccess-dds-
ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N07/463/53/PDF/N0746353.pdf?OpenElement
Verhulst, S., Van Laer, J., Van Aelst, J., & Walgrave, S. (2007). Vrede in Vlaanderen: opinies en engagementen van Vlamingen inzake vrede en geweld. Geraadpleegd op 20 april 2011 op het World
Wide
Web:
http://www.vlaamsvredesinstituut.eu/images/manager/publicaties/onderzoeksrapporten/pdf/Vr ede_in_Vlaanderen.pdf
Vijftien jaar Vlaams Buitenlands Beleid 1993-2008, terugblik en toekomstperspectief. (2008). Geraadpleegd op 10 maart op het World Wide Web: www.ua.ac.be
Viotti, P. R., & Kauppi, M.V. (1999). International relations theory: realism, pluralism, globalism, and beyond. Boston: Allyn and Bacon.
Vlaams Vredesinstituut. (2008). Persbericht: totale Belgische wapenexport voor het eerst sinds de regionalisering in kaart gebracht. Geraadpleegd op 10 april 2011 op het World Wide Web: http://www.vlaamsvredesinstituut.eu/get_pdf.php?ID=264&lang=NL
72
Vlaams Vredesinstituut. (n.d.). Militair materieel. Geraadpleegd op 11 april 2011 op het World Wide Web:
http://www.vlaamsvredesinstituut.eu/index.php/onderzoek/wapenhandel-a-
productie/militair-materieel
Vranckx, A. (2010). Rhetoric or restraint? trade in military equipment under the EU transfer control system a report to the EU presidency. Gent: Academia Press.
Vranckx, A. (2006). Kleine wapens. Geraadpleegd op 15 april 2011 op het Word Wide Web: www.ipisresearch.be/download.php?id=126 Vredesactie vzw. (2010, 18 maart). “Zwijg stil: onze wapens doden niet”. Geraadpleegd op 25 april 2011 op het World Wide Web: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/03/18/zwijg-stilonze-wapens-doden-niet
73