I
KRONIEK
ANNELIES
HENSTRA
Assistent in opleiding aan de Universiteit Utrecht 1
Kroniek personenen familierecht
Never a dull moment Dat Nederland als enige land het homohuwelijk heeft mogelijk gemaakt, is inmiddels wel bekend. De openstelling van het huwelijk is vooral een symbolische stap vooruit, maar voor homoparen wel heel belangrijk. Verder is er weinig revolutionairs te melden op het gebied van het familierecht, al wordt er over vele onderwerpen druk gediscussieerd. Dat zal ook de komende jaren wel zo blijven. Zo wordt over twee jaar de anonimiteitswaarborg van loket A-donoren opgeheven. Dit betekent niet dat donoren in alle gevallen hun persoonlijke gegevens bekend moeten maken, wel dat anonimiteit niet meer in alle gevallen gewaarborgd is. De voorgestelde nieuwe adoptieregeling maakt het mogelijk familierechtelijke betrekkingen tussen kind en ouders van hetzelfde geslacht te vestigen, maar introduceert tegelijkertijd nieuwe vormen van ongelijke behandeling ten opzichte van hetero-ouders. Ook de wet inzake gezamenlijk gezag na echtscheiding blijft de gemoederen bezighouden. Bij de uitvoering wordt nog te weinig rekening gehouden met het belang van een goede verstandhouding tussen de ouders. Wellicht markeert de uitspraak van de Hoge Raad van 10 november 1999 een kentering op dit terrein.
Ter gelegenheid van het millennium heeft menigeen het familierecht de toekomst voorspeld. Verwacht wordt dat het familierecht in heel Europa sterk van karakter zal gaan veranderen en zich (nog) meer richting individualisering zal gaan ontwikkelen.2 De woelige tijden van de vorige eeuw zijn dus nog niet voorbij. Ook de afgelopen periode is het niet bepaald rustig geweest aan het familiefront, alhoewel iets minder hectisch dan ten tijde van mijn vorige kroniek.3 Belangrijk nieuws is dat Nederland zich, als enige land ter wereld, bereid heeft verklaard het huwelijk open te stellen voor homoseksuelen. Daarnaast wordt voorgesteld adoptie door personen van hetzelfde geslacht mogelijk te maken.4 En plannen voor een herziening van het huidige stelsel van het huwelijksvermogensrecht, de algehele gemeenschap van goederen, liggen in het verschiet. Op het gebied van de jurisprudentie is niet veel schokkends te melden. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft zich gebogen over het nieuwe Nederlandse naamrecht, maar dat heeft niet geleid tot een revolutionaire uitspraak. In deze kroniek worden de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het personen- en familierecht besproken alsmede de plannen om de rechten en plichten van echtgenoten en het huwelijksvermogensrecht aan te passen. Voor het overige wordt het familievermogensrecht buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor het erfrecht en het jeugdbeschermingsrecht.5 Openstelling huwelijk en adoptie door personen van hetzelfde geslacht Ondanks een negatief advies van de Raad van State werd op 8 juli 1999 het wetsvoorstel Openstelling huwelijk alsmede het wetsvoorstel Adoptie door personen van hetzelfde geslacht ingediend bij de Tweede Kamer.6 De voorgestelde wet Openstelling huwelijk regelt in de eerste plaats de open1. Het promotieonderzoek richt zich op de vraag naar de betekenis van de komst van moderne ouderschapsvormen voor het afstammingsrecht. 2. M.V. Antokolskaia, W.A. de Hondt en G.J.W. Steenhof, Een zoektocht naar Europees familierecht (preadvies uitgebracht door de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking), Deventer: Kluwer 1999, p. IX. Zie ook A.L.G.A. Stille, 'Het personen- en familierecht in de eenentwintigste eeuw', Burgerzaken & Recht 1999, p. 114-117; S.F.M. Wortmann, 'Het familierecht in 2010', Burgerzaken & Recht 1999, p. 120 e.v. en 'Het familierecht in het perspectief van de 21e eeuw' (VPFA Milleniumbundel) Deventer: Kluwer 1999. 3. A. Henstra, 'Hollandse nieuwe, Kroniek van het personen- en familierecht', Nemesis 1998, p. 181189. 4. In de Verenigde Staten is adoptie door homoparen in een aantal staten al langer mogelijk, zie N.G. Maxwell, A.A.M. Mattijssen en C. Smith, 'Legal Protection for All the Children: Dutch-American Comparison of Lesbian and Gay Parent Adoptions', EJCL, Issue August 1999, vol 3.1 (electronische publicatie, http://law.kub.nl/ejcl). 5. Voor een wetgevingsoverzicht van het gehele terrein van het personen- familie-jeugd- en erfrecht, zie L. Scheij, 'Wetgevingsoverzicht', FJR 2000, p. 35-41 en FJR 2000, p. 174-175. Zie ook S.F.M. Wortmann, 'Kroniek van het personen- en familierecht', NJB 1999, p. 1525-1530. 6. Kamerstukken II1998/99, 26 672, B en nrs. 1-3 en Kamerstukken II1998/99, 26 673, B en nrs. 13. Inmiddels is van beide wetsvoorstellen ook het verslag en de nota naar aanleiding van het verslag verschenen.
2000 nr 5
159
I
NEVER A DULL MOMENT
A N N E L I E S
H E N S T R A
stelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht.7 Daarnaast wordt de mogelijkheid van omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap8 en van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk voorgesteld. Op de openstelling van het huwelijk wordt één belangrijke uitzondering gemaakt: aan het 'homohuwelijk' worden geen afstammingsrechtelijke gevolgen verbonden. Dit betekent dat de echtgenote van de biologische moeder (in tegenstelling tot de echtgenoot) niet van rechtswege de juridische ouder wordt van het binnen huwelijk geboren kind. In plaats daarvan wordt de relatie tussen kind en 'sociale' ouder juridisch vormgegeven door de voorgestelde adoptiemogehjkheid (wordt hieronder besproken) en door de op 1 januari 1998 in werking getreden regeling gezamenlijk gezag voor een ouder en zijn partner. Een ander verschil met het 'heterohuwelijk' betreft de internationale aspecten. Gehuwden van hetzelfde geslacht kunnen in het buitenland met diverse praktische en juridische problemen worden geconfronteerd, bijvoorbeeld omdat hun huwelijk niet wordt erkend. Overigens wil de regering, in afwijking van het rapport-Kortmann, het geregistreerde partnerschap voorlopig in stand laten.9 Het tweede wetsvoorstel beoogt primair adoptie mogelijk te maken door personen van hetzelfde geslacht.10 De vestiging van familierechtelijke betrekkingen tussen sociale ouder en kind wordt dus langs deze weg wel mogelijk. Het wetsvoorstel heeft alléén betrekking op adoptie van kinderen in Nederland, de zogenoemde interlandelijke adoptie is uitgezonderd. Naast de reeds geldende voorwaarden voor adoptie introduceert het wetsvoorstel een nieuwe voorwaarde, ontleend aan het rapport-Kortmann: adoptie komt alleen dan in aanmerking wanneer het kind van zijn oorspronkelijke ouder of ouders niets meer te verwachten heeft. Met de woorden 'ouder of ouders' worden zowel de juridische als de biologische ouders bedoeld. Tussen biologische ouder, waaronder ook de spermadonor wordt begrepen, en kind moet wel sprake zijn van family life. Onder omstandigheden kan de bekende donor dus door
de rechter worden opgeroepen om ter zake van de adoptie te worden gehoord. Het nieuwe criterium wordt voorgesteld ongeacht of het gaat om adoptie door personen van hetzelfde geslacht of om adoptie door personen van verschillend geslacht.
7. Voor een uitgebreide bespreking van de inhoud van dit voorstel, zie K. Waaldijk, 'De voorgestelde Wet openstelling huwelijk', FJR 1999, p. 198-208. 8. Forder pleit voor het schrappen van deze mogelijkheid, omdat er aan de omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap bij heteroparen allerlei haken en ogen zitten voor de positie van de kinderen. De omzetting van een geregistreerd partnerschap naar een huwelijk voor homoparen (het spiegelbeeld) is daarentegen wel gerechtvaardigd, C. Forder, 'Spieghel matrimoniaal', NJB 1999, p. 1559-1560. 9. Dit omdat het aannemelijk is dat er m.n. bij heteroparen behoefte bestaat aan een op het huwelijk gelijkend instituut dat vrij is van de aan het huwelijk verbonden symboliek. De regering baseert zich hierbij op het relatief grote aantal paren van verschillend geslacht dat in 1998 een geregistreerd partnerschap is aangegaan (1550) en op de resultaten van een onderzoek naar de eerste ervaringen met geregistreerd partnerschap (MvT, p. 6), zie Geregistreerd partnerschap in Nederland, een verkennend onderzoek, ministerie van Justitie, WODC, april 1999. Zie ook J.N.E. Plasschaert, 'Anderhalf jaar geregistreerd partnerschap in de praktijk', FJR 1999, p. 182-186. 10. Voor uitgebreide bespreking van dit wetsvoorstel, zie F. van Vliet, 'Door de zij-ingang naar niemandsland? Commentaar op het wetsvoorstel "adoptie door personen van hetzelfde geslacht'", Nemesis 2000, p. 41-50 en P. Vlaardingerbroek, 'Adoptie door paren van gelijk geslacht', FJR 2000, p. 198-202. De Bruijn-Lückers is van
mening dat art. 8 EVRM ook dwingt tot invoering van adoptie voor paren van gelijk geslacht. M.L.L.C, de Bruijn-Lückers, 'Is het nieuwe adoptierecht in overeenstemming met artikel 8 EVRM?', FJR 1999, p. 69. 11. Overigens blijkt het symbolische aspect voor homoparen wel heel belangrijk te zijn. Volgens Plasschaert zou tachtig procent van de onderzochte geregistreerde homoparen zeker in het huwelijk zijn getreden indien deze mogelijkheid reeds had bestaan t.t.v. de registratie van hun partnerschap. J.N.E. Plasschaert, 'Anderhalfjaar geregistreerd partnerschap in de praktijk', FJR 1999, p. 185. 12. E. Boor, 'Openstelling homohuwelijk en adoptie door personen van hetzelfde geslacht', Nemesis 2000, p. 21-23. 13. Zie bv. C. van Wamelen, 'Ouderschap; twee or(iën)aties', FJR 1999, p. 70-74. Van Wamelen bespreekt hier de oraties van Wortmann en Vlaardingerbroek. Wortmann pleit voor juridisch ouderschap van rechtswege in geval van gehuwde duomoeders, terwijl Vlaardingerbroek homoseksueel ouderschap buiten het afstammingsrecht om wil regelen. Zie ook K. de Hoog, 'Verdwijnt het "traditionele" gezin in Nederland?', FJR 1999, p. 209-213. 14. A. Henstra, 'Naar een volwaardig homo-ouderschap, Verslag van het GroenLinks/COC publieksdebat', Rechtshulp 2000 nr. 3, p. 11-16 (p. 13). 15. F. van Vliet, 'Door de zij-ingang naar niemandsland? Commentaar op het wetsvoorstel "adoptie door personen van hetzelfde geslacht'", Nemesis 2000, p. 41-50.
160
De openstelling van het huwelijk betekent ontegenzeggelijk een stap vooruit, maar wel een louter symbolische. Het is vooral een naamskwestie, immers, het meest wezenlijke verschil tussen geregistreerd partnerschap enerzijds en 'heterohuwelijk' anderzijds: de afstammingsrechtelijke gevolgen, blijft overeind.11 De voorgestelde adoptieregeling maakt het vestigen van familierechtelijke betrekkingen tussen kind en beide ouders weliswaar mogelijk, maar introduceert tevens nieuwe vormen van ongelijke behandeling ten opzichte van hetero-ouders.12 Of die ongelijke behandeling als gevolg van de uitsluiting van het afstammingsrecht gerechtvaardigd is, daar lopen de meningen over uiteen. Dit oordeel is sterk afhankelijk van de visie die men heeft op ouderschap en afstammingsrecht.13 Van verschillende kanten is er kritiek geleverd op de positie van de spermadonor in de voorgestelde adoptieregeling. Volgens Willems, destijds lid van de commissie-Kortmann, heeft de commissie nooit een opwaardering van de spermadonor beoogd zoals de regering dat thans doet.14 Van Vliet waarschuwt dat kinderen van homoparen in een 'juridisch niemandsland' kunnen belanden. De adoptie vindt namelijk geen doorgang indien de rechter van oordeel is dat het kind van de bekende donor iets te verwachten heeft 'als ouder'. Dit betekent dat noch de sociale ouder noch de donor in familierechtelijke betrekkingen tot het kind komt te staan.15 Jessurun d'Oliveira meldt dat aan de roep om aandacht voor de internationaal privaatrechtelijke aspecten eindelijk gehoor is gegeven. Bij de Staatscommissie is inmiddels een advies aangevraagd omtrent het ipr van het opengestelde huwelijk. En een omzetting in wetgeving van het al eerder uitgebrachte advies van de Staatscommissie over het geregistreerde partnerschap
NEMESIS
I
NEVER A DULL MOMENT
is in voorbereiding.16 Boele tenslotte acht de (ipr) prijs van het homohuwelijk te hoog. Geregisteerd partnerschap verdient de voorkeur, omdat deze figuur meer internationale bekendheid geniet en dus eerder op erkenning zal kunnen rekenen.17 Groei gezamenlijk gezag Een verdere optuiging en ontwikkeling van het nieuwe instituut gezamenlijk gezag en gezamenlijke voogdij lag al reeds in de planning.18 Inmiddels is het wetsvoorstel Gezamenlijk gezag van rechtswege bij de geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap aanhangig bij de Tweede Kamer.19 Het wetsvoorstel regelt de automatische verkrijging van het gezamenlijk gezag door een ouder (v) en haar partner (v/m) die niet de (juridische) ouder is, bij de geboorte van het kind binnen het geregistreerde partnerschap in die gevallen dat er geen andere ouder is. Omdat een kind niet binnen de relatie van twee mannen geboren kan worden, is deze regeling in de praktijk alleen van belang voor lesbische paren en voor heteroparen waarvan de man het kind niet heeft erkend. In geval van een geregistreerd heteropaar waarvan de man wél de juridische vader is van het kind onstaat er eveneens gezamenlijk gezag. Dit aangezien het in het belang van het kind niet goed te verdedigen valt dat gezamenlijk gezag van rechtswege wel zou toekomen aan een moeder en haar mannelijke partner die het kind niet erkend heeft voor de geboorte, maar niet aan de geregistreerde partners die beiden ouder zijn. Een wetsvoorstel waarin erfrechtelijke gevolgen worden verbonden aan gezamenlijk gezag en gezamenlijke voogdij is in voorbereiding. Hierbij is gekozen voor een regeling op het gebied van de testamentaire erfopvolging en vooralsnog niet voor erfopvolging bij versterf.20 In een brief aan de Tweede Kamer geeft de minister van Justitie de overwegingen die aan deze keuze ten grondslag liggen.21 Erfrecht bij versterf zou 16. H.U. Jessurun d'Oliveira, 'Het pacte Civil de Solidarité, het geregistreerde partnerschap, het opengestelde huwelijk, en het Nederlandse internationaal privaatrecht', NJB 2000, p. 884-886. Het advies van de Staatscommissie is gepubliceerd in FJR 1998, p. 146154. Zie ook K. Boele-Woelki, 'De wenselijkheid van een IPR-verdrag inzake samenleving buiten huwelijk', FJR 1999, p. 13 en I.S. Joppe, 'Het geregistreerd partnerschap in het Nederlandse IPR I en II', WPNR 2000 nr. 6403, p. 371-375 en nr. 6404, p. 391-395. 17. K. Boele-Woelki, 'De prijs van het homo-huwelijk', FJR 1999, p. 113. Anders: A.W.M. Willems, 'Het homohuwelijk: een te hoge prijs?', FJR 1999, p. 217. In het buitenland bestaat een heel scala aan opvattingen over de juridische status van een gelijkgeslachtelijke relatie. Veruit de meeste landen kiezen vooralsnog voor niet reguleren. Indien er wel is gekozen voor een wettelijke regeling dan is dat meestal in de vorm van geregistreerd partnerschap, zoals in Denemarken, Noorwegen, Zweden en IJsland waar het geregistreerd partnerschap al eerder was ingevoerd. In een aantal andere landen, waaronder België en Frankrijk, is er een wetgevingsdebat aan de gang, W. Schrama, 'Niet-huwelijkse leefvormen en het IPR', FJR 1999, p. 131-133. Zie ook C. Forder, '(R)evolution in Family Law Relationships', Maastricht Journal ofEuropean and Comparative Law 2000 nr. 1, p. 1-9; B. Braat, 'Nieuw Frans relatierecht: de PaCS', FJR 2000, p. 75-81 en P. Senaeve, 'De wettelijke samenwoning en het geregistreerd partnerschap in het Belgisch recht', FJR 1998, p. 254259. 18. In het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissieKortmann was toegezegd dat een wetsvoorstel omtrent het automatisch ontstaan van gezamenlijk gezag bij geboorte binnen een part-
2000 nr 5
A N N E L I E S
H E N S T R A
met name gebaseerd zijn op de veronderstelde wil van de erflater. Gezien de verschillen tussen juridisch ouderschap en gezamenlijk gezag is het niet vanzelfsprekend een zodanige wil te veronderstellen bij de gezagsdrager. Op dit gebied moet eerst nader onderzoek worden verricht. In het wetsvoorstel zal worden geregeld dat een kind over wie gezamenlijk gezag/gezamenlijke voogdij wordt uitgeoefend tot een leeftijd van achttien respectievelijk 21 jaar aanspraak kan krijgen op een som inééns terzake van in verband met het overlijden van de erflater gederfd levensonderhoud. De erflater krijgt de mogelijkheid om zo'n kind, ook als dit niet zijn stiefkind is, in erfrechtelijk opzicht te behandelen als een eigen kind, zonder dat deze gelijke behandeling kan worden doorkruist door de legitieme portie van de eigen kinderen van erflater. Opheffing anonimiteitswaarborg donor, IVF bij lesbische paren Over ruim twee jaar zal de anonimiteitswaarborg van de zogenaamde loket A-donoren worden opgeheven. Minister Borst deed deze toezegging in een algemeen overleg over het wetsvoorstel Donorgegevens kunstmatige bevruchting.22 Het meest heikele punt van dit voorstel is het verschaffen van persoonsidentificerende gegevens van de donor (geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats). Er is overigens geen sprake van een absoluut recht op deze gegevens, de verschaffing ervan is afhankelijk van de uitkomst van een belangenafweging.23 Het donorkind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, kan de Stichting verzoeken om de persoonsidentificerende gegevens. Maakt de donor hiertegen bezwaar, dan worden de gegevens pas verstrekt indien na afweging van de belangen van het kind en de donor, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de belangen van het kind zo zwaar wegen dat de verstrekking van deze gegevens dient te geschieden. Het heeft dus nogal wat voeten in de aarde wil het zover komen dat de identiteit van de donor nerschaps- of huwelijkse relatie en een wetsvoorstel omtrent het verbinden van erfrechtelijke consequenties aan gezamenlijk gezag en gezamenlijke voogdij zou worden voorbereid, Kamerstukken II 1997/98, 22 700, nr. 23, p. 5. 19. Kamerstukken II1999/2000,27 047, nrs. 1-6, datum indiening 15 maart 2000. Zie ook C. van Wamelen, 'Gezamenlijk gezag van rechtswege bij geregistreerd partnerschap', FJR 2000, p. 155-156. 20. Zie over de samenhang tussen familierecht en erfrecht A. Nuytinck, 'Familierechtelijke aspecten van het nieuwe erfrecht bij versterf, FJR 1999, p. 6-11. 21. Kamerstukken II1999/2000, 22 700, nr. 31. 22. Kamerstukken II1999/2000, 23 207, nr. 14, p. 10. Wetsvoorstel 23 207 kent een lange geschiedenis. Het werd op 18 juni 1993 ingediend bij de Tweede Kamer. Na de verschijning van het Eindverslag op 18 april 1994 werd de behandeling pas weer in oktober 1997 hervat. In afwachting van een onderzoek onder spermadonoren werd de behandeling vervolgens tot eind 1999 opgeschort. Dit onderzoek is inmiddels gepubliceerd: M. Trommelen, M. den Otter en G. van der Veen, Bereidheid tot donatie van sperma bij opheffing van de anonimiteitswaarborg van de donor, Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland 1999. 23. De wet maakt onderscheid tussen persoonsidentificerende gegevens, medische gegevens en sociaal/fysieke kenmerken. De medische gegevens en de gegevens over de sociaal/fysieke kenmerken van de donor worden, op verzoek van de daartoe bevoegde personen (resp. de huisarts en o.a. het kind v.a. twaalf jaar) zonder meer verstrekt. Er vindt geen belangenafweging plaats.
161
I
NEVER A DULL MOMENT
bekend moet worden gemaakt. Desalniettemin is anonimiteit niet langer een rustig bezit als deze regeling wordt ingevoerd. Uit een onder spermadonoren gehouden onderzoek blijkt dat opheffing van de anonimiteitswaarborg inderdaad een verdere terugloop van het aantal spermadonoren tot gevolg zal hebben.24 De minister wil daarom nog twee jaar de tijd nemen25 om via voorlichting een attitudeverandering teweeg te brengen bij donoren en hen te overtuigen van het belang van het doneren via loket B (bestemd voor personen die geen bezwaar hebben tegen het verschaffen van persoonsidentificerende gegevens). Daarna zal, ongeacht het effect van de voorlichtingscampagne, de voorgestelde regeling worden ingevoerd. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel is de discussie over de anonimiteit van donoren weer opgelaaid. Nieuwenhuis bijvoorbeeld vindt de voorstellen niet ver genoeg gaan en pleit voor een algehele sluiting van het A-loket.26 De discussie zou mijns inziens ook in samenhang met het familierecht moeten worden gevoerd. In feite draait het om dezelfde vraag die in het familierecht speelt, namelijk: wat is de betekenis van het enkele biologische ouderschap wanneer deze 'ouder', zoals in het geval van de spermadonor, niet de aangewezen persoon is voor het juridische ouderschap? Welke rechten en plichten kunnen er dan aan de biologische band worden ontleend? Ook in het familierecht zou fundamenteler over deze vraag moeten worden nagedacht.27 Nu heeft de donor in het afstammingsrecht geen enkele positie (de donor is immers geen 'verwekker'), terwijl hij in de voorgestelde adoptieregeling onder omstandigheden zelfs als 'oorspronkelijke ouder' wordt gezien. Bovendien wordt de keuze voor een anonieme dan wel bekende donor waarschijnlijk mede bepaald door de familierechtelijke consequenties van het donorschap. Denkbaar is dat een lesbisch paar voor anoniem kiest, niet omdat zij het kind kennis omtrent diens afstamming willen onthouden, maar om het risico te vermijden dat de donor straks de adoptie zal gaan tegenhouden of (andere) claims op het kind gaat leggen.28 Wellicht dat juist het afzien van een familierechtelijke positie van de donor de beste stimulans is voor openheid over afstamming. Dat deze kwestie gevoelig ligt, blijkt ook uit een uitspraak van de Rechtbank Zwolle. De man, inmiddels ex-echtgenoot, meent dat de vrouw haar huwelijks24. M. Trommelen, M. den Otter en G. van der Veen, Bereidheid tot donatie van sperma bij opheffing van de anonimiteitswaarborg van de donor, Den Haag: ZorgOnderzoek Nederland 1999. 25. Deze periode gaat lopen m.i.v. de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de (rest van de) wet donorgegevens kunstmatige bevruchting wordt geplaatst, Kamerstukken II1999/2000, 23 207, nr. 15, p. 1. 26. J.N. Nieuwenhuis, 'Kinderwens', RM Themis 1999, p. 73-74. 27. De commissie-Kortmann stelt deze vraag weliswaar, maar werkt het punt niet verder uit, omdat dit een thema betreft dat het bestek van dit rapport te buiten gaat (p. 5 van het rapport). 28. De verhoudingen worden in deze situatie al snel gecompliceerd, omdat er drie i.p.v. twee personen in het spel zijn. Zie bv. HR 26 november 1999, NJ 2000, 85, alwaar een zaaddonor een omgangsregeling vraagt met een door hem erkend kind dat wordt verzorgd en opgevoed binnen een lesbische relatie. 29. Rechtbank Zwolle 8 juli 1998, /W-kort 1999, 1012. 30. Nb: De Cgb achtte het wel gerechtvaardigd alleenstaanden vooralsnog uit te sluiten, zie over dit punt S. Kraus, 'De zon draait om de
162
ANNELIES
HENSTRA
plichten heeft geschonden door het minderjarige kind te vertellen dat hij is verwekt door middel van kunstmatige inseminatie. De rechtbank oordeelt dat het in wetenschappelijke kringen van algemene bekendheid is dat het in het belang van het kind wordt geacht hem op de hoogte te brengen van zijn afstamming. De vrouw heeft derhalve in het belang van de zoon gehandeld door hem van zijn afstamming op de hoogte te brengen.29 Onlangs heeft de Commissie gelijke behandeling geoordeeld over het toelatingsbeleid van dertien Nederlandse IVF-klinieken. Het betrof hier een onderzoek uit eigen beweging. Uitsluiting van lesbische paren is in stijd met de Algemene wet gelijke behandeling, omdat er sprake is van directe discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid. De weigering van sommige klinieken om gebruik te maken van donorzaad levert indirect onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid op - vooral lesbische paren ondervinden hiervan een nadelig effect - dat niet gerechtvaardigd werd geacht.30 Rechten en plichten echtgenoten Recent is er een wetsvoorstel ter vereenvoudiging van een aantal rechten en plichten van echtgenoten en geregistreerde partners (artikelen 1:82-86 BW) ingediend bij de Tweede Kamer.31 In dit wetsvoorstel wordt onder meer de verplichting tot samenwoning van gehuwden en geregistreerde partners geschrapt. Artikel 1:84 BW, dat de verdeling van de draagplicht van de kosten der huishouding alsmede de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen regelt, wordt vervangen door een flexibeler regeling. De hoofdelijke aansprakelijkheid voor ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen vervalt. En verder wordt het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden staande huwelijk eenvoudigder doordat een aantal vereisten worden geschrapt. Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een uit drie delen bestaand wetgevingstraject, dat naar aanleiding van het rapport van de Commissie rechten en plichten echtgenoten is uitgestippeld.32 Onderdeel twee betreft een wetsvoorstel, dat de opneming van algemene regels met betrekking tot verrekenbedingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zal inhouden. Dit wetsvoorstel zal aarde, en een twee-oudergezin is het veiligst', Nemesis 2000, p. 103105. Alhoewel het onderzoek zich beperkt tot IVF, zijn de resultaten volgens de Cgb van overeenkomstige toepassing op de bij KID gehanteerde selectiecriteria. Het oordeel kan worden geraadpleegd op de internetsite van de Cgb: www.cgb.nl, oordeel 2000-04. Het wordt binnenkort gepubliceerd in AB m.nt. R. Holtmaat. C.A.J.M. Kortmann opent een frontale aanval op dit oordeel in zijn opinie: Monomanie, NJB 2000, p. 594-595. Reacties hierop van R. de Winter, NJB 2000, p. 850-851 en R. Holtmaat, 'Diagnose: emotionele onvruchtbaarheid Behandeling: IVF middels juridische vrouwenstudies', NJB 2000, p. 1106-1107. Over dit Cgb-oordeel zijn ook kamervragen gesteld, vragen en antwoorden zijn gepubliceerd in Nemesis 2000 nr. 4, p. 37 (Actualiteitenkatern). 31. Kamerstukken II1999/2000, 27 084, nrs. 1-3. 32. Het rapport is op 23 december 1997 aan de TK aangeboden, Kamerstukken II 1997/98, 23 761, nr. 18. Zie ook Naar een nieuw huwelijksvermogensrecht? Verslag van de studiedag Vereniging FJR en KNB 21 januari 1998, Deventer: Kluwer 1999.
NEMESIS
I
NEVER A DULL MOMENT
waarschijnlijk nog dit najaar bij de Tweede Kamer worden ingediend. In het derde en meest ingrijpende deel van het traject zal het huidige stelsel van het huwelijksvermogensrecht, de algehele gemeenschap van goederen, worden aangepast. Voor dit onderdeel is het nodig te beschikken over de resultaten van een rechtsvergelijkend onderzoek, dat door het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht aan de Universiteit Utrecht is uitgevoerd. Naar verwachting zal eind 2000 een wetsvoorstel, inhoudende de regeling van het basishuwelijksgoederenstelsel, voor advies naar de Raad van State worden gestuurd. Europees familierecht33 Vermeldenswaard is de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over het nieuwe Nederlandse naamrecht.34 De klacht van Bijleveld betreft de voorwaarde dat alle kinderen van eenzelfde ouderpaar dezelfde achternaam moeten voeren. En passant buigt het hof zich echter ook over het primaat van de naam van de vader binnen huwelijk indien beide ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de achternaam. Beide bepalingen kunnen volgens het hof door de EVRM-beugel, er is geen sprake van discriminatie (art. 8 jo 14 EVRM).35 De klacht is kennelijk ongegrond en wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Verder springt het Salgueiro da Mouta-anest in het oog.36 In deze zaak draait het om de vraag wie van de ouders na echtscheiding met het gezag moet worden bekleed en welke rol de homoseksuele geaardheid van de vader daarbij mag spelen. Salgueiro da Mouta leeft sinds zijn scheiding samen met een man. Het Portugese Hof beëindigde het gezag van Salgueiro over zijn dochter omdat het voor haar ontwikkeling schadelijk zou zijn om op te groeien in een 'abnormaal' gezin. Salgueiro stelt zich op het standpunt dat art. 8 jo 14 EVRM is geschonden. Het Europese Hof overweegt dat het verbod van artikel 14 ook discriminatie op grond van seksuele oriëntatie omvat, ook al wordt deze grond niet met name genoemd.37 Daarbij laat het Hof zich niet uit over de vraag of het onderscheid op grond van seksuele oriëntatie ook een strengere rechtvaardiging behoeft. Verder overweegt het Hof dat het onder33. Het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht heeft maar liefst twee specials aan dit thema gewijd: FJR 1999 nr. 12 en FJR 2000 nr. 4. 34. EHRM 27 april 2000, Bijleveld t. Nederland, NJB 2000, p. 13371338, nr. 27. Zie voor de uitspraak in dezelfde zaak van de Raad van State afdeling bestuursrechtspraak op 25 september 1997 Rechtspraak Nemesis 1999, nr. 983. 35. Zie over de geschiedenis van het discriminerende naamrecht M. Niphuis-Nell, 'Hoera, een stamhoudster!', in: R. Holtmaat (red.), Eeuwige kwesties, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 90-103. 36. EHRM 21 december 1999, NJB 2000, p. 413, nr. 7. 37. Forder merkt op dat het Hof het onderscheid op grond van homoseksuele geaardheid ook als onderdeel van de wél in de lijst opgenomen onderscheidingsgrond 'geslacht' had kunnen aanmerken. In haar noot bespreekt zij de voor- en nadelen van beide benaderingen en geeft zij een overzicht van de jurisprudentie over dit punt. Overigens prefereert Forder de keuze van het Hof omdat beide discriminatiecriteria zich zo optimaal kunnen ontwikkelen, EHRM 21 december 1999, 'Salgueiro t. Portugal, Seksuele geaardheid door het Hof aangemerkt als verboden discriminatiegrond', m.nt. C. Forder, NJCM-Bulletin 2000, p. 880-890.
2000 nr 5
A N N E L I E S
H E N S T R A
scheid in casu weliswaar een legitiem doel dient, namelijk de bescherming van het belang van het kind, maar dat er geen redelijke verhouding is tussen het nagestreefde doel en het gebruikte middel. De ontzegging van het gezag louter op grond van homoseksualiteit valt dus niet te rijmen met het EVRM. Het belang van deze uitspraak is met name gelegen in de erkenning van seksuele geaardheid als verboden discriminatiegrond. Forder ziet in deze uitspraak 'een bevestiging van de koers die is ingezet met, vooral, de Algemene wet gelijke behandeling, maar ook met de moedige nieuwe wijzigingen in het familierecht, zoals de voorgestelde openstelling van het huwelijk en de voorgestelde mogelijkheid voor paren van gelijk geslacht een kind te adopteren.'38 Het Sheffield & Horsham-airest inzake transseksualiteit ligt in dezelfde lijn met eerdere uitspraken van het Hof over dit onderwerp.39 Behalve het 'Europa van Straatsburg' doet ook het 'Europa van Luxemburg' zijn invloed gelden. Als neveneffect van de realisering van de doelstelling van vrij verkeer van personen heeft het Gemeenschapsrecht al langer zijn weerslag op het familierecht. Ter bevordering van de uitoefening van het recht op vrij verkeer van personen bepaalt het gemeenschaprecht wie tot de kring van familieleden van een onderdaan van een lidstaat gerekend moet worden. Deze communautaire invulling van het begrip familie staat op het punt te worden gemoderniseerd: op 14 oktober 1998 heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan tot wijziging van de verordening van de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.40 Volgens Boele kleven er echter nogal wat haken en ogen aan de voorgestelde bepalingen. De voorstellen leiden bijvoorbeeld tot ongelijke behandeling van migrerende werknemers, omdat de staat van ontvangst moet bepalen wie volgens zijn eigen recht met de echtgenoot moet worden gelijk gesteld (het relatierecht is in de lidstaten verschillend geregeld).41 En tenslotte nog een 'Europa'. In academische kringen is momenteel een zoektocht gaande naar een meer uniforme aanpak van het materiële familierecht, via harmonisatie of zelfs unificatie. Antokolskaia, De Hondt en Steenhof schreven over dit onderwerp een lezenswaardig preadvies.42 38. EHRM 21 december 1999, 'Salgueiro t. Portugal, Seksuele geaardheid door het Hof aangemerkt als verboden discriminatiegrond', m.nt. C. Forder, NJCM-Bulletin 2000, p. 890. 39. EHRM 30 juli 1998, 'Sheffield en Horsham t. Verenigd Koninkrijk, Transseksuelen vangen opnieuw bot in Straatsburg', m.nt. S.H.E.M. Wijte, NJCM-Bulletin 1999 nr. 2, p. 241-254. Zie voor een overzicht van de huidige stand van zaken ten aanzien van transseksualiteit, zowel op Europees als op nationaal niveau: M.C. van Gestel en I. de Hondt, 'Van transseksualiteit naar transgenderisme in Europees perspectief, FJR 2000, p. 70-74. 40. Voorstel tot wijziging van de Commissie van Verordening (EEG) nr. 1612/68, Document 598PC0394. 41. K. Boele-Woelki, 'Meer bescherming van familie- en gezinsleven in Europa', FJR 1999, p. 237. Zie voor een uitgebreide bespreking van de voorstellen: H. Staples, 'Wie is familielid volgens het Europees recht?', FJR 2000, p. 82-90. 42. M.V. Antokolskaia, W.A. de Hondt en G.J.W. Steenhof, Een zoektocht naar Europees familierecht (preadvies uitgebracht door de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking), Deventer: Kluwer 1999.
163
I
NEVER A DULL MOMENT
Eenhoofdig gezag na echtscheiding In de jurisprudentie is de nieuwe wet inzake gezamenlijk gezag na echtscheiding (datum inwerkingtreding: 1 januari 1998) al enigzins uitgekristalliseerd. De afgelopen periode leverden de eerste principiële Hoge Raad-uitspraak en de nodige lagere rechtspraak op. Daarnaast is er een onderzoek van De Groot over de interpretatie van de nieuwe regelgeving in de rechtspraktijk verschenen.43 De wet is omstreden en blijft de gemoederen bezig houden.44 Punt van kritiek is dat onvoldoende rekening wordt gehouden met het belang van een goede verstandhouding tussen de ouders. Als die verstandhouding slecht is, kan het gezamenlijk gezag bij voortduring aanleiding geven tot conflicten, hetgeen voor onrust en loyaliteitsconflicten bij kinderen zorgt. In zo'n situatie is eenhoofdig gezag op zijn plaats. De keuze voor de zorgouder lijkt dan zonder meer gerechtvaardigd. Gezag is immers een instrument om de verzorging en opvoeding juridisch vorm te geven. Het is dus interessant om te bezien hoe de rechters in de praktijk met het verzoek tot eenhoofdig gezag zijn omgegaan en in hoeverre het criterium van een goede onderlinge verstandhouding nog een rol speelt.
A N N E L I E S
H E N S T R A
honoreren. Zo overweegt het Hof 's-Gravenhage dat ter terechtzitting is gebleken dat tussen partijen niet die goede onderlinge verstandhouding bestaat die vereist is voor gezamenlijke uitoefening van het gezag.47 Uit de Hoge Raad-uitspraak van 10 september 199948 komt naar voren dat eenhoofdig gezag in ieder geval op zijn plaats is, indien de tussen de man en de vrouw bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaarbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, indien zij het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen, en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Het feit dat één van de ouders geen voortzetting van het gezamenlijk gezag wenst, levert onvoldoende grond op voor het toewijzen van eenhoofdig gezag. De rechter zal moeten onderzoeken of het belang van het kind dit eenhoofdig gezag vordert.45 Uit het onderzoek van De Groot bij vier rechtbanken (Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle) blijkt dat het enkele feit dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt, evenmin voldoende grond oplevert voor eenhoofdig gezag. De overige jurisprudentie van de lagere rechters geeft op dit punt een wisselend beeld te zien. Soms staat zelfs een uiterst slechte communicatie, die ook met hulp van professionals niet voor verbetering vatbaar bleek, niet in de weg aan gezamenlijk gezag.46 Voor andere rechters is het ontbreken van een goede onderlinge verstandhouding of slechte communicatie wel reden om het verzoek om eenhoofdig gezag te
Volgens Van Wamelen is een goede verstandhouding wellicht te veel gevraagd, maar volgt uit de eisen voor een gezamenlijk gezag in de HR-uitspraak dat een redelijke verstandhouding niet alleen een voldoende maar ook een noodzakelijke voorwaarde blijft. In het licht van HR 10 september 1999 vordert het belang van het kind vermoedelijk vaker en eerder eenhoofdig gezag dan sommige lagere rechters thans blijkbaar menen, aldus Van Wamelen.49 De blijvende betrokkenheid van de niet-zorgouder bij de verzorging en opvoeding, die de nieuwe gezagsregeling toch bedoelt te onderstrepen, is soms letterlijk ver te zoeken. Het Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de fysieke afstand tussen enerzijds de man en anderzijds de vrouw en de kinderen geen belemmering hoeft te vormen voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag (de man is voornemens zich in de Verenigde Staten te vestigen, terwijl de kinderen bij de vrouw in Nederland verblijven).50 En het Hof Amsterdam draait de zaken gewoon om. Juist omdat de man zich feitelijk niet met de dagelijkse verzorging en opvoeding bemoeit waardoor er niet of nauwelijks communicatie tussen de partijen nodig is en de vrouw dus ook niet of nauwelijks wordt belemmerd in de praktische uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag, ziet het hof geen reden om het gezamenlijk gezag te beëindigen.51 De Groot meldt echter dat 'het gedurende geruime tijd geen invulling willen of kunnen geven aan het ouderlijk gezag' voldoende grond oplevert voor toewijzing van het eenhoofdig gezag.
43. B.E.L.A.M, de Groot, 'Ex-partner, maar niet ex-ouder. De nieuwe regelgeving inzake het gezag na scheiding in de rechtspraktijk', FJR 1999, p. 90-96. Bij de Wetenschapswinkel Rechten van de Universiteit Utrecht loopt nog een onderzoek naar de rechtspraktijk van de nieuwe wet, specifiek vanuit de invalshoek van het belang van het kind en de zorgouder op eerbiediging van hun zorgrelatie. Van Moorsel wekt in haar artikel over dit onderzoek ten onrechte de indruk dat het al is afgerond, M. van Moorsel, 'Het gezamenlijk gezag na echtscheiding, Artikel 1:251 (nieuw) in de praktijk', Rechtshulp 2000 nr. 3, p. 2-10. Zie ook W.P.J. Kweens, 'Nieuwe wetgeving inzake het ouderlijk gezag na echtscheiding: Haastige spoed is zelden goed', FJR 1998, p. 278-284. 44. Op 8 juni 2000 organiseerden de Nederlandse Gezinsraad, de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht en de Faculteiten Sociale Wetenschappen en Rechtsgeleerdheid van de UU een studiemiddag over dit onderwerp met o.a. Carol Smart. De voordrachten worden opgenomen in het boek Dubbel leven, dat door Thela Thesis in naj aar 2000 zal worden uitgegeven. Zie verder o.m H. Heijermans, 'Gezamenlijk gezag na echtscheiding', Ars Aequi 1999, p. 784-792; A. Heida, 'Horen van minderjarigen bij scheiding niet langer vereist', EchtscheidingsBulletin 1998, p. 6-8; C.A.R.M. van Leuven, 'Het ouderlijk gezag van ouders na echtscheiding, Een praktijkmodel', EchtscheidingsBulletin 1998 nr. 10, p. 1-5; P. van Teeffelen, 'Geza-
menlijk gezag na scheiding: tijdbom, lege huls of groeimodel?', FJR 2000, p. 26-29. 45. B.E.L.A.M. de Groot, 'Ex partner, maar niet ex ouder. De nieuwe regelgeving inzake het gezag na scheiding in de rechtspraktijk', FJR 1999, p. 94 en HR 10 september 1999, RN 2000, 1143, r.o. 3.3. Overigens zal de toetsing in het belang van het kind waarschijnlijk marginaal zijn indien beide ouders willen dat één van hen het eenhoofdig gezag krijgt en het er over eens zijn wie van hen dat gaat worden, aldus C. van Wamelen, 'Eenhoofdig gezag na scheiding', Nemesis 2000, p. 60. 46. Rb. 's-Hertogenbosch 8 mei 1998, RN 1998,959. Zie ook Hof 'sGravenhage 28 augustus 1998, iüV-kort 1999, 1089. 47. Hof 's-Gravenhage 24 juli 1998, RN 1998,958. Zie verder o.m.: Rb. Amsterdam 10 juni 1998, RN 1998, 960, Hof 's-Gravenhage 31 juli 1998, 957 en Rb. Amsterdam 3 maart 1999, RN 1999, 1090. 48. Nemesis 2000, p. 6-7, nr. 1143 en NJ 2000, nr. 20 m.nt. S.F.M. Wortmann. 49. C. van Wamelen, 'Eenhoofdig gezag na scheiding', Nemesis 2000, p. 63. 50. Hof 's-Hertogenbosch 7 juli 1999, FJR 1999, p. 259. Zie ook Rb. Roermond 11 februari 1999, RN 1999, 1038. 51. Hof Amsterdam 7 januari 1999, FJR 1999, p. 259. Zie ook Hof 's Gravenhage 16 april 1999, RN-kort 1999, 1091.
164
NEMESIS
I
ANNELIES
NEVER A DULL MOMENT
Al met al wordt het eenhoofdig gezag veel te vaak als ultimum remedium gezien.52 Het criterium goede onderlinge verstandhouding heeft flink aan belang ingeboet. Dit ondanks het feit dat, getuige de wetsgeschiedenis, de verstandhouding nog steeds een cruciale rol dient te spelen bij het oordeel of het eenhoofdig gezag in het belang van het kind is.53 Maar wellicht markeert de HR-uitspraak een kentering op dit terrein. Het continueren van gezamenlijk gezag dat overduidelijk geen enkele inhoud heeft vind ik een merkwaardige gang van zaken.54 Over rechterlijke besluitvorming inzake gezag en omgang verscheen van de hand van Combrink-Kuiters een proefschrift.55 Tot slot Tot slot van alles en nog wat. Inmiddels zijn de proefprojecten scheidingsbemiddeling en omgangsbemiddeling van start gegaan in de arrondissementen Amsterdam, Utrecht, Den Bosch, Breda, Leeuwarden, Groningen, Assen, Den Haag en Middelburg. De proefprojecten zijn een initiatief van het ministerie van Justitie en lopen van april 1999 tot 1 januari 2001. Door de Vrije Universiteit van Amsterdam en het Verwey-Jonker instituut van de Universiteit Utrecht wordt onderzoek gedaan naar de resultaten van de bemiddeling. Deze resultaten worden gebruikt om te bepalen of scheiden zonder tussenkomst van de rechter en omgangsbemiddeling zonder tussenkomst van de rechter in de toekomst gewenst is.56 Ook verscheen het rapport Effectuering van omgang in rechtsvergelijkend perspectief.51 In dit onderzoek, dat in opdracht van het WODC werd verricht, wordt onder meer geadviseerd tot een strafrechtelijke handhaving van de omgangsre52. Sinds de inwerkingtreding is het aantal gevallen van voortduring van het gezamenlijk gezag ook bijna verdubbeld, van 34 procent in 1997 tot 62,4 procent in 1998, zie het onderzoek van De Groot. 53. C. van Wamelen, 'Eenhoofdig gezag na scheiding, Commentaar bij de uitspraak van de Hoge Raad 10 september 1999', Nemesis 2000, p. 61 en A. Henstra, 'Kroniek van het personen- en familierecht, Hollandse Nieuwe', Nemesis 1998, p. 187. 54. Ook van Teeffelen ziet als nadeel dat het gezamenlijk gezag vaak niet meer is dan een lege huls, P. van Teeffelen, 'Gezamenlijk gezag na scheiding: tijdbom, lege huls of groeimodel?', FJR 2000, p. 2629. 55. In haar dissertatie analyseert zij rechterlijke beslissingen over gezag en omgang met als doel te achterhalen welke feiten en omstandigheden van (doorslaggevend) belang zijn bij het nemen van beslissingen daarover, C.J.M. Combrink-Kuiters, Kennis van Zaken, een jurimetrisch onderzoek naar rechterlijke besluitvorming inzake gezag en omgang, Deventer: Gouda Quint 1998. Zie ook C.J.M. Combrink-Kuiters, S.B. de Pauw Gerlings-Dröhn en H.I. van den Berg, 'De (on)wenselijkheid van hetraadsadvies; een drieluik', FJR 2000, p. 97-102. Combrink verdedigt in dit artikel de stelling: geen raadsadvies in gezags- en omgangszaken. 56. Voor informatie over de proefprojecten zie www.minjust.nl/ a_beleid/fact/scheidingsbemiddeling.htm (resp. omgangsbemiddeling.htm) en M.L.C.C de Bruijn-Lückers, 'Omgangsbemiddeling en omgangsbegeleiding', EchtscheidingsBulletin 2000, p. 5-7. Nuytink is van mening dat de wetgever zo snel mogelijk een definitief standpunt moet innemen over scheiden zonder rechter, zeker nu door de voorgestelde omzettingsmogelijkheid van huwelijk naar geregistreerd partnerschap scheiden zonder rechter via een omweg mogelijk wordt. A.J.M. Nuytinck, 'Scheiden zonder rechter', FJR 2000, p. 25. Zie ook o.m: H. Lenters, 'De echtscheidingsprocedure over tien en twintig jaar', FJR 2000, p. 3-4; P.J.J. Ballieux, 'De echtscheiding gezien als emotioneel proces met juridische aspecten', EchtscheidingsBulletin 1999 nr. 6, p. 6-11; M.L.C.C. de Bruijn-Lückers,
2000 nr 5
HENSTRA
geling. De staatssecretaris heeft inmiddels laten weten strafbaarstelling onwenselijk te achten.58 Vermeldenswaard is ook dat het Hof Amsterdam adoptie van een volwassen vrouw (22 jaar) heeft toegestaan, zonder overigens de beperking van de mogelijkheden tot adoptie van minderjarigen als zodanig ter discussie te stellen.59 Verder zijn er, in verband met de stortvloed aan nieuwe wetten in 1998, een aantal ipr-wetten aangepast dan wel in aanpassing en is er een initiatiefwetsvoorstel ingediend dat overerving van adeldom in de vrouwelijke lijn mogelijk wil maken.60 En tot besluit een wild idee dat nadere overdenking behoeft: onafhankelijk van elkaar lanceerden Loenen en Van den Brink, en van Gestel en De Hondt het voorstel om de sekseregistratie bij de burgerlijke stand af te schaffen.61 Wordt vervolgd. Ook interessant - S.C. Bisschoff van Heemskerck, The UN Convention of the Rights of the Child. A Comparative Study (diss VU Amsterdam, Charlottesville (USA) 1999, uitgave in eigen beheer. - K. Boele-Woelki en M. Oderkerk (red.), (Ongeoorloofdheid van het draagmoederschap in rechtsvergelijkend perspectief Antwerpen: Intersentia 1999. - K. Boele-Woelki en E. Mostermans (red.), Volwassen maar onzelfstandig, Meerderjarigenbescherming in Europees en internationaal privaatrechtelijk perspectief, Antwerpen: Intersentia 1999. - L. Buskens, Islamitisch recht en familiebetrekkingen in Marokko, Amsterdam: Uitgeverij Bulaaq 1999. - S. Detrick, A Commentary on the United Nations
'Nieuwe ontwikkelingen in het echtscheidingsrecht', EchtscheidingsBulletin 1999 nr. 5, p. 4-6; M. Pel, 'De (echt)scheidingsgrond: afscheid van de duurzame ontwrichting', WPNR 1999 nr. 6369, p. 639-644; B.E.S. Chin-a-Fat, 'De rechter als verwijzer bij (omgangs)bemiddeling', Trema 2000 nr.3, p. 97-99. 57. B.E.S. Chin-A-Fat, Effectuering van omgang in rechtsvergelijkend perspectief , Vrije Universiteit van Amsterdam, oktober 1999. Zie over omgang o.m.: C.M.A. Leenen, 'Het recht van het kind op informatie over ouders, broers en zussen', FJR 1999, p. 58-61; M. Latour-Douven, 'Is een omgangsregeling af te dwingen?', NJCMBulletin 1998 nr. 8, p. 1053 en J. Zander (red.) e.a., Het ouderverstotingssyndroom in de Nederlandse context, Assen: Uitgeverij Servo 2000. Rechtspraak o.a : HR 26 november 1999, NJ 2000, 85 en HR 23 november 1999, NJ 2000, 89, het betreft hier een strafzaak, het streven naar omgang met kinderen levert geen psychische overmacht op. 58. Kamerstukken II1999/2000, 25 451, nr. 5. 59. Hof Amsterdam 16 maart 2000, NJB 2000, p. 679-680. 60. Initiatiefwetsvoorstel: Kamerstukken II1999/2000, 27 072, nrs. 1 -3. ipr: Wetsvoorstel conflictenrecht afstamming, Kamerstukken II, 25 675, nrs. 1-4, Wet conflictenrecht namen van 24 december 1998, Stb. 1999, 2, datum inwerkingtreding 15 februari 1999. E.N. Frohn bespreekt deze wet in zijn artikel 'Herziening van de Wet conflictenrecht namen', FJR 1999, 122-126. Zie ook K. Boele-Woelki, 'Tien jaar internationaal namenrecht in Nederland', FJR 2000, p. 133-141. Wet van 17 december 1998, Stb. 1999, 1 tot wijziging van de Wet conflictenrecht huwelijk, inwerkingtreding op 15 januari 1999, zie S. Rutten, 'Consulaire huwelijken: wijziging Wet conflictenrecht huwelijk', FJR 1999, 114-121. 61. M.C. van Gestel en I. de Hondt, 'Van transseksualiteit naar transgenderisme in Europees perspectief, FJR 2000, p. 74. Het voorstel van M. van den Brink en Loenen wordt besproken door M. van Geffen, 'Overleven de seksen de 21e eeuw?', Rechtshulp 2000 nr. 3, p. 17.
165
I
NEVER A DULL M O M E N T
ANNEL1ES
HENSTRA
Convention on the Rights of the Child (diss. VU Amsterdam), Den Haag: Martinus Nijhoff 1999. - E.W.J. Ebben, Depositie van de langstlevende echtgenoot en kinderen in het nieuwe erfrecht (diss. VU Amsterdam), Den Haag: Boom 2000. - A. van Es, Het huwelijk, Van overspel tot zorgverplichting, Amsterdam: De Balie 1998. - C. Grasvelt, Adoptie: ouderschap of hulpverlening, Haarlem: Uitgeverij De Toorts 1999. - G.P. Hoefnagels, Gelukkig getrouwd, gelukkig gescheiden. Wegwijzer voor trouwen en scheiden in goed overleg, Amsterdam: Uitgeverij L.J. Veen 1999. - H.U. Jessurun d'Oliveira, Het migratierecht en zijn dynamiek: het artefact van het 'schijnhuwelijk' (afscheidsrede UvA), Deventer 1998. - K.D. Lünnemann, M.L.P. Loenen en A.G. Veldman (red.), De onzichtbare standaard in het recht: In- en uitsluiting van vrouwen, etnische minderheden en homoseksuelen in het familierecht, arbeidsrecht en strafrecht, Deventer: Kluwer 1999. - H. Tigchelaar, Gescheiden zorgen: Zorg en autonomie in het politiek-juridisch debat over het alimentatierecht (diss. Utrecht), Den Haag: Boom 1999. - H. van Wijk, Hoezo noodzakelijk? Rechtsgronden voor kinderbeschermingsmaatregelen (diss. UvA), Amsterdam: Thela Thesis 1999. - J.C.M. Willems, Wie zal de opvoeders opvoeden? Kindermishandeling en het recht van het kind op persoonswording (diss. Maastricht), Den Haag: Asser Press 1999.
166
NEMESIS