Negende Jaargang.
Abonnementsprijs voor paitiouhereii, die i?eeii lid kimnen worden, per .liarl)ij vooruitbetaling M o —
April 1906.
VEUAN'IWOORDELIJK
H. J
No. 4.
REUACTELR
BROEK ENS te
DuLIxKLK:
Soerabaia.
De Firma E. Fuhri & Co.
Vooits eeuiee vHste medewerkers.
IK S n K R \ B \ I A .
Uitgeefster.
UE V h R E h N I G I N G INHOUD
VAN
No. 4 .
9e J a a r g a n g .
TccJi II tsch
,
VAN B O U W K U N D I G E N
Correspoüdentii — Meded.eliufjeu b, iclleriJe de Vcieenisjin-— Stuud
iji'iJeclie.
Hot i L o n t u i i u ï.,n de spoorne^'biug o\ei de Tjikoebun^'.— Invloed ^an soda oji poitland-cementsijei ie — Iets over biiicenniddelen — Vraiiastukken vtor liet te So rabiiia gebonden architects examen 1!)06
l^h'i
l.
TeeJiiiisch gedi'eUc.
Mededeeliiigeu betreffende rubriek spoor- en tramcoucessies, korte inededeelingeu, mutaties, en alle andere stukken, ^\ aaronder dus de Technische-, de op de vragenbus betrekking hebbende — enz: te zenden aan den Heer IL J. Broekens te Soerabaia, Redacteur v/h. Orgaan der Vereeniging. Contributie- en abonnementsgelden, alsmede correspondentie daaro\er, te zenden aan den Penningmeester den heer li. v. Laar Ie Soerabaia. Men abonneert zich bij den Secretaris der Vereeniging, den heer A. ilu Bok te Kraksaiiu, aan wien ooK: adres-opgave moet worden toegezonden. De Redactie houdt zich aanbevolen voor do toezending van bijdragen. Het daarvoor te vcileenen honorarium zal door het J3cstuur in oveilcg met inzender worden vastgesteld.
NED.
INDIE.
Oe a- s. Algemeene Vergadering is nu bepaald op den 6en Mei a. s. des ochtendsom 10 uur in het gebouw van de Loge te Soerabaia. IVIet het oog op de in dien tijd te houden tentoonstelling van voorwerpen van inlandsche nijverheid, Pasar malem, is het tijdstip vervroegd. Den leden wordt verzocht de punten, welke zij behandeld willen zien, te zenden aan il e II
Oiiltidiui; ambacbtslieden — Tn^je/ondeii — Koite mededc elmgen Mntatien personeel H. O W n i S. S — l'eisoiialia — Ad\ertentic'»
CORRESPONDENTIE.
IN
SI' c r 1' t a r i s
A. du B O I S t e K r a k ,s a ii n. Bij den Secretaris onzer Vereeniging, A du Bois te Kraksaan, is sinds eenigen tijd verkrijgbaar gesteld, de herziene uitgave van „de Waterstaats-ambtenaar" van Van Sluyters, tegen vooruitbetaling van f 8.50, zooals in verschillende dagbladen is geannonceerd, doch zoo het schijnt nog niet onder de aandacht, van alle leden enz. is gekomen. Eveneens zijn aldaar verkrijgbaar oude jaargangen van dit tijdschrift a f 5.— en de platen van het bekroonde ontwerp voor een Technicum a f 2.—
A T KX
H O r W k l X 1) l ( i
\ L B r
\\.
Leden die inteekenden op de uitgave van het Bouwkundig Album, doch de platen 1 - 1 8 niet ontvingen omdat ze reeds bij dit tijdschrift verschenen, kunnen op aanvraag bij den Heer K. A. Berkhemer te Soerabaia, deze platen nog ontvangen tegen den prijs van f 015 per blad.
INDISCH
50
JBOUWKUNDIG
/tPRiL 1 9 0 6 .
yuDSCHRiFX.
Stand der fondsen van de Vereeniging van Bouwkundigen in Ned. Indië over het Iste kwartaal 1906ONTVANGSTEN.
^^ill(lo in kas op 31 December 190.5 ! Contributie 3rte kwartaal 190j i 4(ie Ute „ 1906 „ Acliterstullif^e Donatien Abonnementen Entree Keglementen Aan gekweekte renten Postipaar bank.
1532. 124. 4-t6. 5Ü5. 24. 10. .80. 15. 8. 44.
Bedras:.
U I l-GA V E N .
Bedrau;
42 30 10 50 10 30
18
Toelage penningmtjpster Deo. 19Ü5 Jan: Eebr, 1906 f „ lledacteur Isto kw: 1906 ,, Secretaris Voor geleverde bijdragen tijdschrift en boawkundigalbum Onkosten bestuursvergaderinge a Drukloon en platen tijdschrift Dnik\\erken en schrijfbehoeften Schrijfioonen
ÏI
)) )» ,, )> lï
3 00 Bouwkundige zakboekjes Porti's tijdschriften, quitantie's, bestelgoed, telegrammen, Correspondentie en overbrengen archief Toelage Soerabaiasche Ambachtschool Abonnement Soerabaia Courjnt 1ste kw irtaal 1906 ,, Soerabaiasch Handelsblad id ,, ,,
»
Soeria Soemirat id Locomotief 1ste en 2de kwartaal id
" ï»
„ " l„ )»
75. 75. 50. 492. 59. 810. 20. 15. 375. 247. 25. - 6. 10.
3.1
ii
f
30 26 10
10
15.
30
Totaal Saldo
))
2279. 455.
10 89
Totaal generaal
f
2734.
90
SoEBABAiA, 20 April 1906 JJe Penningmeester, W. VAN L 4. AB.
M U T A T I E N in de
N A M E N.
Aautal Bteraraeu.
van Laar du Bois Brcekens K. A. Berkhemer Hamel Dogterom H. P h . Cramer Kortbals Swaving lloemers K de Graaf de Mooy Wejterbeek Schiotliug Streefland W. 1\ E . de Jongh A. D. Jansen Poth Bousquet van der Velde Walter Pischer Micola voii Fursteurecht Jordaan
71 71 70 66 65 65 50 16 8 5 5 1. 3 3 3 3 3
NAMEN.
LEDENLIJST.
B I.T G K K o M E N A L S : Bonatetirs. Mr. J . van Houten — advocaat en procureur—• Soerb. Mr. C. H . van Delden — id id. ABOXNÉS \ \^N HET ORGAAN.
A. ï. A. A.
M. Calbo — particulier — Soerabaia. C. CJalicher— gt;p. ambtenaar—id. .loseph. Sr. — particulier — Meester- Cornelis. P . Nicolaesz — id Soerabaia.
UITSLAG Ie
STEMMIXG vooii EEN NIEUW BESTUUR
DER V, V. B.
Ingekomen 7(5 stembiljetten, waarop uitgebracht 5 3 9 stemmen waarvan 2 ongeldig, terwijl 1 biljet blanco was ingeleverd.
2 2 2 2 1 1
P. Koot Cristiaans Doornberg Bitterberg van Beek Kranendonk van Loon Ilalbisch Th. C. Geway lleyerdal Einor van der Ham Coester
Aantal stemmen.
fiPRiu
1906.
INDISCH
BOUWKUNDIG
Uit de 14 eerstgenoemde personen zullen dus bij de 2e stemming 7 bestuursleden gekozen worde,i. Soerabaia 5 Jpril
1906. de leden K
A. A. 11.
vjh
demhiirean,
BERKHEVIER D.
JANSE.V
VAN
LAAR.
Het monteeren van de Spoorwegbrug over de Tjikoebang. Do spoorwegbrug over de Tjikoebang, gelegen ongeveer 13 K.M. van het station Padalarang in den in aanbouw zijnden Staats-spoorweg Padalarang-Krawang, overspant het langste ravijn van deze lijn en evenzoo het langste, waarover zoowel op Java als Sumatra een spoorwegbrug werd gebouwd. Leze brug is lang van eind landhoofd tot eind liindhoofd 330 Meter, terwijl de rail in het midden ± 62 M. boven den kaliebodem komt te liggen. (Kop rail + 554,54 M, kaliebodem -f- 492,f'0 M). De brug bestaat uit 2 continu- liggerbruggen, elk van' 3 x 3 0 Meter lengte in de middenspanningeu, met aan weerszijden 3 liggerbruggen, elk van 20 M. Deze bruggen komen te rusten op 11 ijzeren pijlers en 2 steeneu landhoofden. De wijze van monteeren is de volgende: Van de bruggen van 20 M. werden er 3 op eiken oever gemonteerd en geklonken en zullen te harer tijd over houten hulpdragers op haar plaats worden gebracht, terwijl de beide continubruggen van 90 elk in een werkkamer aan de Padalarang-zijde gekoppeld geklonken liggen met een vodr en een achterstuk (neus), daar deze bruggen door overtrekken op rollen in hun geheel op hare j^laats boven de pijlers zullen worden gesteld. De te volgen werkwijze voor het opstellen der ijzeren pijlers (waarvan de eerste 7 stuks pas einde November werden ontvangen, terwijl de 4 andere bij het schrijven van dit opstel, 17 Januari 1906, nog niet ter plaatse werden opgevoerd) is aldus: aan beide zijden van het ravijn worden behalve de beide steenen landhoofden allereerst 3 ijzeren pijlers opgesteld, en wel aan de Padalarang- zijde Tso 1, 1 [ en l U , aan de Krawang- zijde No KI, X en 1 \ , hierdoor wordt de te overspannen opening van het ravijn beduidejid in lengte verminderd en blijft nog 180 M. breed, de lengte der beide continu- liggerbruggen. Over deze 180 M. van pijler I I I naar pijler I X wordt dan een transportkabel gespannen voor de montage der 5 hoogere middenpijlers, waarvan de 3 middelste ruim 51,00 M. hoog zijn. Het opstellen der pijlers I, Il en I X en X is op de fotografie I duidelijk te zien, deze werd genomen van de Padalarang-zijde den 9en December 1905 en geeft een voorstelling van den stand der werkzaamheden, den 6en dag nadat hiermede was aangevangen. Op het gemetselde landhoofd rusten de stalen rollen, waarover de 180 M. lange brug uit de werkkamer wordt voortbewogen. De samenstellende deelen van pijler I werden aan het voorstuk der voor dit doel vooruitgeschoven brug opgetrokken door middel van een 2-pootsbok op het uiteinde bevestigd en van boven door ecu stalen kabel aan de bovenzijde der biug verbonden.
TIJDSCHI^IFT.
51
Hiervan geeft de foto een duidelijke voorstelling. De pijlers I I , X en X [ worden in bamboesteigers gemonteerd, die ook op de foto te zien zijn. Potografie I I , den 23en December 1 9 0 5 genomen, vertoont de geheel gemonteerde 180 M. lange brug in de werkkamer aan de Padalarang-zijde gesteld op rollen om overgetrokken te worden; de neus kon niet geheel op de plaat komen, daar deze foto genomen werd van boven van een der 20 M. lange bruggen, die later over hulpdragers gesteld zullen worden. Fotografie I I I , den 23en December 1905 genomen, vertoont het monteeren van pijler X'o I I I . De brug is weder vooruitgetrokken, waartoe op pijlers I en I I de daartoe benoodigde stalen rollen met hun kussens werden bevestigd. Ook hier dient de 2-pootsbok voor het ophijscheu van de samenstellende dee en. Verder geeft deze foto een duidelijke voorstelling van het vervoer der ijzerdeelen van de pijlers in het ravijn; hiertoe werd nl. een glijdhelling van 4 rails op dwarsliggers gemaakt, die in de diepte op gelijke hoogte ligt als de bovenkant van de steenen voetstukken der pijlers. Men is juist bezig met het versjouwen \,in een der boveiikolomTnen vnn pijler I I I van de glijdbaan naar het voetstuk. Boven, bij het begin der glijdbaan eindigt momenteel de spoorbaan, waarop van Padalarang alle benoodigdheden worden aangevoerd. Fotografie IV, den 13en Januari 1906 genomen, vertoont der stand van het werk weder in een meer gevorderd stadium. De brug is weder een eind vooruitgetrokken en rust nu ook op pijler I I I , die op fotografie I I I gemonteerd werd. Men is nu bezig de pijlers I V en V I I I op te bouwen, gebruik makende van den transportkabel. Een stevige houten bok is op de brug zelf vastgetuid, terwijl een dergelijke bok op den ijzeren pijler I X aan de Krawang-zijde is opgesteld. Over aan deze bokken opgehangen schijven loopt de stalen transportkabel van 36 millimeter diameter en voldoende sterk voor een belasting van 60 ton. Deze kabel is aan de Krawang-zijde stevig vastgesjord, wordt aan de Padalarang-zijde door middel van een lier, op de brug opgesteld, gespannen gehouden. Over dezen kabel loopt uu aan elke zijde een transportwagen, waaraan een takel, waarmede de verschillende deelen der pijlers van de glijdbaan beneden op hun plaats worden gebracht. Op de foto is te zien hoe het vierde hoekstuk van den bovenkolom van pijler I V wordt opgehesclien. Op dezelfde wijze zullen de 3 middenpijlcrs gemonteerd worden, waarna het overtrekken van de geheele brug kan volgen. Is de brug dan boven haar plaats, dan wordt zij door middel van vijzels zooveel gelicht dat de rollen verwijderd kunnen worden, in welker plaats de losse en vaste opleggingen worden aangebracht. Op deze foto ziet men ook aan den voet van pijler No 11 de houten hulpdragers, waarover later de brugliggers van 20 M. spanning op hun plaats worden gebracht. Wij ontvingen de gegevens voor bovenstaande mededeelingen van den Ingenieur J. van der Waerden, die met de uitvoeiing der montage voor deze belangrijke spoorwegbrug is belast. De fotografiën werden genomen door l. A. Maronier te Bandoeng.
•^~
JNDISCH
PO'JWKUN IG
X A S (' Il U I F T üen 2den M.iart had het o\ertrel\ken van de brug plaats en was dat den daarop volgenden dag in de vroegte afgeloopen. Het te verplaatsen totanlgewicht bedroeg ongeveer 270 ton, waarvanop de gekoppoMe brug van l&O Meter ongeveer 2 3 1 ton komen, terwijl het verschil fussohen deze gewichten voor rekening komt van de voor- en achteraan bevestigde schuin verloopen Ie stukken, die het oploopen op de pijlers moeten vergemakkelijken en elk 13 Meter lang zijn. De brug verplaatste zich zeer geleidelijk en was de snelheid ongeveer 1 Meter in 3 minuten. De bovenstukken der middenpijler.- waren met stalen kabels aan de ondereinden van de daar naast gelegen pijlers getuid en bedroeg de uitwijking van den midden pijler van 62 Meter hoogte bij het oploopen van de brug slechts 3 millimeter uit den verticalen stand, welke uitwijking zich herstelde toen de brug zelf op den pijler kwam te rusten. Dadelijk na het plaatsen van de midden liggerbruggen werd een aanvang gemaakt met het transporteeren der 6 zij liggerbruggen van 20 Meter spanning, 3 aan elke zijde, en zil waarschijnlijk nog lang vóór het einde der maand Maart met werktreinen over deze brug gereden kunnen worden, waarmede de verbinding van Bandoeng met Krawang is tot stand g.-braclit. De lijn komt zeker met 2 Mei iu exploitatie.
JlJDSCHRlFT
;^PRIL 1906.
snelbindcnde met de gewone cement op het werk wordt gebruikt, waardoor het gevaar zou ontstaan, dat gemetseld werd met half verharde specie. Ilec WIS nu van belang in de eerst plaits na te gaan den invloed van soda op de snelheid van binden en verder in de twi ede pUats of mog(dijk achteruitgang in deugdelijkheid der specie veroorzaakt kon worden door de aanwe/iiggeid van soda. liet ondeizoek had plaats met ])ortlind-cement afkomstig van de Weselcr Portland-Zjment- uu'l Thonwerke te Wesel; bij een c[nantitatief chemisch onderzoek verricht door de firma
KONTNC; en BII.;M.'\I i-te
Amsterdam
bleek de samenstelling als volgt te zijn:
Samenstelling \aii liet nuteriaal.
1. 2. 3. 4. 0.
(i. 7. S. 9. 10.
In lucht-
lu water-
drou-eii staat. vrijen staat.
Water Onoplosbaar gesteente. . Oplosbaar, actief kiezel/.uur Llzerox}de Alumiuium-oxvde . Calcium-oxyde . . . . Magnesium oxvde . Alkaliën, als oxyden . . Zwavelzuur aidiydr^ de. . Koolzuur, hydraatwater .
0,73 0,51 21,05 2,70 6,66 61,SO 1,84 0,52 2,22 1,75
pOt. „ 0,51 pCt. „ 21,20 „ „ 2,72 „ „ 7,01 „ „ 6',25 „ „ 1.85 „ „ 0,52 „ „ 2,24 „ „ 1,76 „
10O,0ÖpCt. 100,06pCt.
Invloed van soda op portland-cementspecie fOrcri/e/x/mi'/i
mt „ile
Tnf/('iii('iir.")
Ken tweede onderzoeking, die ik hier vermelden wil, diende om den iuvloed van soda op portland-cementspecie na te gaan. De volgende omstandigheden brachten mij er toe dezen invloed nader te onderzoeken. De bovenkant der fundeeringsputten van den kaaimuur is gelegen ter hoogte van 1 M. — X.A.P. terwijl alhier de hoogte gewoon laagwater 1.69 M — N.A.P., en die van gewoon hoogwater 1.10 M. + N.A. 1\ bedraagt, zoodat een deel ven den muur als tijwerk moet gemaakt worden. N u bestond dit deel wel uit gestapelde betonblokken, maar enkele blokken werden op hun plaats gemaakt, de putten moesten aan de voorzijde onder een lijn worden afgewerkt en de voegen tusschen de blokken dichtgezet, zoodat voor al deze werken de specie zeer spoedig na het aaubreniren a m de inwerking van bet water werd blootgesteld. In deze gevallen had natuurlijk specie van snelbindende portland-cement gebezigd kunnen worden, maar deze cement is meestal van geringere kwaliteit dan de gewone poitland-cement, en het scheen mij daarom niet onbelangrijk om te onderzoeken in hoeverre men voldoende resultaten kon verkrijgen met het bij metselaars welbekende middel om gewone portland-cement snelbindend te maken, n.m 1. door de specie niet met gewoon water, maar met een soda-oi^lossing aan te maken. Werden met dit middel bevredigende result tten verkregen, zoo kon men door het toe te passen twee voordeelen verkrijgen, fu wel: lo. men ontgaat het gebruik \'an de minderwaardige snelbindende portland-cement; 2o. men loopt ijeen gevaar, dat door vergissingen
In de eerste plaats «erden nu, teneinde de snijlheid van binden te bepalen, naaldproeven geuomen, waarbij de specie werd aangemaakt met soda-oplossingen van verscliillende sterkten. Bij het gebruikmaken van eeii verzadigde soda-oplossing, trad de binding zoo spoedig op, dat de specie niet behoorlijk gereedgemaakt kon worden. Verder bleek het noodig, naar gelang van de sterkte der soda-oplossing, meer hiervan toe te voegen, teneinde de brij van normale consistensie te verkrijgen. De soda werd in warm water opgelost en de oplosing was bij het gebruik nog lauw (op het werk was dit ook het geval); om na te gaan of het gebruik van warm water veel invloed had op de binding, werd ook een proef genomen, waarbij de cement met warm, en een waarbij zij met koud water werd aangemaakt. De resultaten der naaldproeven zijn in het onderstaande staatje opgenomen. Naaldproeven.
Gi'wiclit
0])los3iii;r be-
Tinhtij) liegiii
feoda per
iiüotlij;.!
v^n Imidin}^
Vj 1> «atei
voor 50 gi P C
(iia't a»iiiiinkeu )
bO gram. 50 „ 30 „ 17 „ 10 „ 0 „ 0 .,
160 gram, 0 uur 10 mm. 150 \ , ü ,, 20 „ 13o „ 0 „ 25 „ 135 „ 0 „ 25 „ 130 „ 1 „ 30 „ 130 ,. 3 „ 20 „ 125 „
Opmerl!iniUi|il kingen.
1 uur 1 „ 1 „ 1 „ 1 „
35 min. 1.0 „ 35 „ 35 „ 50 „
2 „ 50 „
waria koud
Hieruit ziet men, dat de invloed van de soda h e t sterkst uitkomt bij het tijdstip van het begin der bin-
;4PRIL
1906.
JNDISCH
POUWKUNDIG
ding; wel is deze bij den bindtijd zelf ook merkbaar, imar, vooral in de laatste periode, minder sterk; voor di; practijk is het dan echter van minder beteekeiiis, daar toch reeds een behoorlijke vastheid is bereikt vóór dieu lijd. Ook blijkt, dat tusschen een oplossing van 17 gram en een van 50 gr.im per '/, L water weinig verschil in uitwerkiug bestaat met betrekking tot de snelheid van binden, m. a w. d i t men o]) 't werk niet streng behoeft toe te zien, dat steeds de beuoodigde hoeveelheid soda . nauwkeurig wordt opgelost, hetgeen uit den aard der zaak een voordeel is. Gelijktijdig met de koeken voor de naaldproeveu, werden cementkoeken gereedg-maakt om mogelijk werken van met soda-oplossing aangemaakte oömentspecie na te g^aan. Ook na verloop van een half jaar was in geen enkele dezer koeken het geringste spoor van werken of van welk ander abnormaal verschijnsel waar te nemen; iiier kón dus geen nadeelige invloed van de soda op dé portland-cement worden geeoastateerd. Teneinde mogelijkcn invloed vm sod i op de trekvastheid der specie na te gaan werden eenige series trekproeven genomen, en wel l f 6 dagen, 1 + 27 dagen en Va jaar na het gereedmaken d e ^ proefstukjes. Daar de keet, welke hier voor het onderzoeken van bouwstoffen aanwezig is, 's winters niet behoorlijk vorstvrij is te houden, kon ik tot mijn spijt de proeven niet over langer tijdsverloop voortzetten. De trekproeven werden genomen met specie, aangemaakt met sterkere e i slappere soda oplossing en met gewoon water; ter vergelijking werden ook trekproeven genomen met snelbindende cement, mij gezonden door onzen leverancier van bouwmaterialen. Hoewel deze cement dus als snelbindend geleverd was, bleek zij dit niet meer te zijn, de bindtijd bedroeg n.l. ruim 2 ' u u r . De vergelijking met dit materiaal is dus niet in alle deeleu opgegaan. _Naast de gegevens, die de zeo juist genoemde proeven mij zouden leveren, scheen het mij ook van belang te weten of de soda wellicht een andere uitwerking had bij de hier gebruikelijke portland-cement-tras-specie, welke in zeewater verhardt; daartoe werden ook trekstukjes gemaakt van dergelijke specie, aangemaakt met gewoon water en met soda-oplossing, beiden verhardend ÏQ zeewater In het geheel werden fi series trekproefstukjes gereedgemaakt, en samer gesteld als hieronder is aangegeven in gewichtsdeelen. (1) 1°. 1 deel portland-cement, 3 deelen zand en 0,32 deel water, verhard in gewoon water. a''. 1 deel portimd-cement, 3 deeleu zand en 0.336 deel slappe sodaoplossiug (1 7 gram soda per Va L. water), verhard in gewoon water. 8°. 1 deel portland-cement, 3 deelen zan,d en 0.38 deel sterkere soda-oplossing (50 gram soda per Va L. water), verhard in gewoon water. 4". ] deel snelbindende portland cement, 3 deelen zand en 0.38 deel water, verhard in gewoon water. 5". 1 deel portland-cement, 1 deel tras, 2 ' / , deel zand en 0.6 deel water, verhard in zeewater. 6". 1 deel portland-cement, 1 deel tras, 2'/^ deel zand en 0.6 deel soda-oplossing (17 gram soda per Va L. water), verhard 'n zeewater. Voor het zand werd normaal zand gebruikt. De . resultaten, welke met de trekproeven verkregen werden, zijn in het onderstaande staatje opgegeven; de aanO) Bij de samenstelling der proefstukjes hfeft een verzissin? plaats sehad, daar gewichtsdeelen in plaats van niaatdeelen zijn genomendaar liet s'echts vergelijkende proeven zijn doet dit weinia tei zake
TIJDSCHRIFT
53
gegeven cijfers voor de trekvastheid zijn telkens de ei gemiddeldeu van de zes Jioogste gevoideu waarden bij 10 proefstukjes. Trekproeven.
Trekvastheid per cMl-j-") (lagen
P.(J. en water
4 5 (>
l-)-37 (lagen
Vy j a a r
'•<><'* " a t e15,5 r
P C. en slappe | soda P.C. en sterke ', soda I j Snelb. P C. ' P.C.,tras,water / „t w..tnr P.O., tras, soda „
K G . 20,1 K.G. 27,5 K.e. 15,3 „ 2 1 , - „ 27,2 „
19,4 „
22,3 „
29,1 „
12,9 „ 22,4 „ 21,9 „
15.7 31,5 35.8
26,9 „ 15,1 „ 43,8 „
„ „ „
Hieruit blijkt, dat in het algemeen de invloed van de soda op de trekvastheid zeer gering is, wel levert de specie aangemaakt met sterke soda-oplossing althaas in den beginne hooger vastheidscjfer?, maar dit verschil wordt later weer minder. Wel blijkt dat ook deze z.g. saelbindeiide cement nog geringer vastheidscijfers levert. Ook bij in zeewater verhardende porland-cementtrasspecie, blijkt geen nadeelige invloed van de soda. JN'U leveren de bovenomschreven proeven wel geeu absoluut afdoend bewij?, dat de aanwezigheid van soda niet schaadt ma ir mij dunkt, dat zij genoeg waarborg geve . om het gebruik van soda-oplossing voor ket verkrijgen van suelbiadende portland cement-specie, in gevallen, als zich hier voordeden, toe te staan. Gelijk hiervoor werd uiteengezet, ontgaat men daardoor de bovengenoemde bezwaren tegen het gebruik van snelbindende portland-cement. Bij den kaaimuur alhier is dan ook op verschillende plaatsen tnsschen hoog- en laagwater gebruik gemaakt vau specie, aangemaakt met soda-oplossing, en na ongeveer een jaar is nog nergens eenig gebrek, of spoor ervan waar te nemen. Ik vernam nog, dat bij metselwerk dat in den winter uitgevoerd moest worden, voor de gemeente Kotterdam, eveneens zonder eenig nadeelig gevolg gebruik is gemaakt van portland cementspecie met soda-oplossing, teneinde door de snelle verharding het stukvriezen te voorkomen. Ook voor dit doel schijnt dus het toepassen van soda-oplossing van nut te kunnen zijn.
IETS
OVER
(Oocrgi'nonii'ii
nit
SMEERMIDDELEN.
het
Tt'chnhcl,
WeMlail.
Bij het toepassen van smeermiddelen stelt men zich ten doel de wrijving van over elkanr ,'lijdend(= of in eikaar draaiende voorwerpen te verminderen. Alle lichamen toch, ook die welke spiegelglad schijnen, bezitten op hun opperdak oueffenhed m;''krachtens het bestaan van die oneH'enheden nu zal bij het schuiven over elkaar van die oppervlakten een wrijving ontstaan, waarvan het bedrag afhangt van den aard dier oppervlakkeu, van de grootte der danrop uitgeoefende dnikkingen en de snelheid der beweging. Deze wrijving gaat, door het ineengrijpen en afschuren der onetlenheden, vergezeld van een afslijten der zich bewegende deelen; zij eischt daardoor een zekere hoeveelheid
54
JNDISCH
JSOUWKUNDIG
arbeid, welke onnut verloren gaat en waarvan daarenboven een deel in warmte wordt omgezet. Het is algemeen bekend, dat de smeermiddelen, T» aai van men zicb bijna uitsluitend bedient, vette vloeistoffen (oliën) of zalfachtige, min of meer vaste, laag smeltende vetten zijn. De wijze nu waarop deze Sloffen haren gunstigen, de wrijving verminderenden invloed uitoefenen, laat zich in 't algemeen op de volgende eigenschappen terugvoeren; eene beschouwing dier eigenschappen zal tevens een beeld geven van hetgeen bij het smeren in het algemeen plaats vindt. Tn de eerste plaats moet de smerende vloeistof de oneflenhcden van de zich op elkaar bewegende oppervlakken gemakkelijk aan\uilen en zich aan de oppervlakken zeer vast hechten, of m.a.w. hare adhaesie (capillariteit) ten opzichte van die oppervlakken moet zeer firoot zijn. De eigenlijke vetten nu bezitten in 't algemeen deze eigenschap in hooge mate; hun vermogen om door capillaire stoffen gretig te worden opgenomen en vastgehouden, bijv. om vetvlekken op papier te vormen en het karakteristieke, vettige gevoel, dat •zij bij het wrijven tusschen de vingers veroorzaken, moeten lot dit groot adhaesief vermogen worden teruggevoerd. Indien dus tusschen zich ten opzichte van elkaar bewegende oppervlakken olie gebracht wordt, nemen de/e vooreerst een zeer dunne laag tot zich; deze laag maakt daarvan als het ware een integreerend bestanddeel uit en beweegt zich met dezelfde snelheid als de oppervlakken. Yervoigens zullen door de adhaesie der vloeistofdeelen onderling die oppervlakken eenigszins van elkaar worden verwijderd; de ruimte tusschen hen wordt dus door een dikkere liag olie opgevuld. Indien men dus in het oog vat, hetgeen geschiedt bijv. bij het draaien van een gesmeerde as in een metalen kussen, dan heeft men in de eerste het dunne adliaereerende laagje olie hetwelk zich met de as en dus even snel als deze beweegt, vervolgens naar het kussenmetaal toe laagjes die zich met steeds afnemende snelheden bewegen tot op het in rust verkeerende aan het kussenvlak vastgehouden laagje. De as draait dus in eene vloeistof en niet meer op een vast lichaam; de wrijving van vaste oppervlakkeii is door de aanwezige olie veranderd in de veel geringere inwendige wrijving van vloeistoffen. Het is dus duidelijk dat, wil eene vloeistof als smeermiddel bruikbaar zijn, iu de eerste plaats haar adhaesief vermogen ten opzichte van bepaalde (meestal metalen) oppervlakken zeer groot moet zijn en de cohaesie der vloeistofdeelen onderling belangrijk moet overtreffen. De grootte nu der inwendige wrijving van vloeistoffen wordt gemeten door haren wrijvings-coëfficiënt. Theoretisch zal dus, voorop gezet dat de adhaesie tusschen opper\lak en smeermiddel voldoende groot is, de waarde van een smeermiddel afhangen van de grootte van dien coefficient, en van de mate waarin hij zich met het veranderen der omstandigheden, die zich in de practijk voordoen, wijzigt. Nu is echter juist de' kennis van een
JiJDSCHRIFT.
/iPRIL
1906-
gen; vandaar eveneens dat door de technici soms weinig waarde wordt toegekend aan de gevolgtrekkingen waartoe die onderzoekingen hebben geleid en welke daarenboven dikwijls ia geenen deele door de praktijk werden bevestigd; vandaar dat men er soms de voorkeur aangeeft oliën direct practisch te beproeven met de werktuigen waarvoor zij bestemd zijn en aan het onderzoek van het smerend vermogen met de voor dat doel opzettelijk ontworpen werktuigen slechts een ondergeschikte beteekeuis hecht. Deze tegenspraak tusschen wetenschap en practijk wordt voornamelijk uitgelokt door het feit, dat de wrijvings-coëffiënt van gesmeerde oppervlakken (van eene bepaalde olie) lang niet in die mate constant is, en van meer omstandigheden afliangt dan men dikwijls aanneemt. Hij verandert zoowel met de temperatuur van de smerende laag als met de grootte der bewegende oppervlakken, met hunne betrekkelijke snelheid en met deu op hen uitgeoefendeu druk. Het eerst werd hierop, op meer volledige wijze,. de aandacht gevestigd in een werk van N. Petrolf. (Neue theorie der Eeibung, vertaald uit het Jiussi«ch door L. Wurzel 1887.) Deze Eussische geleerde geeft, bovengenoemde factoren in aanmerking nemende, een& nieuwe theorie der wrijving, en daardoor de theoretische oplossing van het probleem door middel van eene eenvoudige formule, waarin het verband wordt uitgedrukt van den wrijvings-coëfficiënt van gesmeerde oppervlakken met den inwendigen wrijvings-coëfficiënt der smeeroliëu, de dikte van de smerende laag (beide afhangende van de temperatuur), de draaiings-snelheid en den druk per oppervlakte-eenheid. De wrijvings-weerstand zelf is, zooals bekend, het product van den wrijvings-coëfficiënt en den normaaldruk op de wrijvende oppervlakken. Voor rijkelijk gesmeerde en zeer goed op elkaar passende oppervlakken is de wrijvings-coëfficiënt direct evenredig met hunne relatieve snelheid en met den inwendigen wrijvings-coëfficiënt ("voor een bepaalde temperatuur) van de smeerolie; hij is ("bij constante temperatuur) omgekeerd evenredig met de gemiddelde dikte der smerende laag en met den druk die per eenheid van oppervlak wordt uitgeoefend. Dewijl nu de dikte der smerende laag weer omgekeerd evenredig is met den vierkants-wortel uit deu druk, wordt d& wrijvings-coëfficiënt omgekeerd evenredig met den vierkants-wortel uit den, per eenheid van oppervlak uitgeoefendeu druk. } en belangrijke factor nu, die bij vele proeven tenonrechte niet in aanmerking wordt genomen, is de temperatuur van de smerende laag. Verandert deze, dan wijzigt zich de inwendige wrijvings coëfficiënt van de olie en bij oveiigens gelijke omstandiglieden eveneens de elikte der smerende laag. De temperatuur zelve hangt wederom af van den aard der olie, van den druk op en de snelheid van de bewegende oppervlakken, van de bij de beweging ontwikkelde warmte, van het warmtegeleidingsvermogeu der machinedet-len en van de temperatuur der omgeving. Een en ander doet het duidelijk zijn, dat liet vraagstuk der smering een in hooge mate samengesteld vraagstuk is. Blijkens het voorafgaande en krachtens de iu de practijk verkregen ervaring oefenen op de grootte van de wrijvingsveimindering de volgende factoren invloed uit: Ie. ^ De aard der bewegende oppervlakkeu; als zoodanig komen hier eigenlijk uitsluitend metalen iu aanmerking. Deze bepaalt vooreerst de slijtage die afhankelijk is van de hardheid, vervolgens de capillariteit ten opzichte der oliën, dus de kracht waarmede
/ipRiL
1906.
JNDISCH
poOWKUNOIQ
<1eze aan de oppervlakte wordt gebonden; de rol echter die in deze de olie speelt is grooter dan die van het metaal. 3e. De aard der olie. Deze oefent haar invloed u i t : a. door de adhaesie ten opzichte der metaleu op~|jervlalcken. Van alle vette vloeistoffen is het adhaesiefvermogen belangrijk grooter dan de inwendige wrijvings-coëfficiënt. Zulks is lang niet in die mate het geval voor andere vloeistoffen, als smeermiddelen ongeschikt, zooals bijv. glycerine, suikerstroop, enz.; b. door een bepaalde inwendige wrijvings-coëfficiënt. Hoe kleiner deze is onder overigens gelijke omstandigheden, hoe beter de olie; c. door eene meer of minder groote vloeibaarheid (ook viscositeit of dikte genoemd) in verband met den druk die de bewegende oppervlakken op elkaar uitoefenen; ook door deze eigenschap wordt de dikte (het draagvermogen) der smerende laag bepaald. Ook de veranderlijkheid van de vloeibaarheid met de temperatuur is van groot belang; d. door een meer of minder sterk neutra tl gedra" tegenover metalen. De olie mag de oppervlakkeu der metalen chemisch niet aantasten. Afgezien van bovenstaande punten komen bij het beoordeelen van smeeroliën nog aniere factoren met het smerend vermogen zelf niet direct in verband staande, in aanmerking; e. de duurzaamheid en de veranderlijkheid gedurende het gebruik. Van sommige min of meer drogende oliën, die in den aanvang zeer goed smeren, verminderen spoedig de eigenschappen, door oxydatie aan de lucht en daaruit voortspruitende verdikking en korstvorming. Doch ook van niet drogende olie zal eene bepaalde hoeveelheid van de eene langer duren dan een gelijke hoeveelheid van eene andere; f. de prijs van de olie in verband met de qualiteit en mogelijke vervalschingen, dus het chemisch onderzoek der oliën; g. het ontvlammingspunt der olie o. a. met het oog op mogelijk brandgevaar. De meeste der bovenstaande punten zullen in de volgende bladzijden min of meer uitvoerig worden besproken. De
metalen.
De invloed, dien de aard van het metaal, waaruit de assen en de machinedeeleu, waarin deze zich bewegen, bestaat, is zooals opgemerkt aanwezig, hoewel deze invloed meestal gelieel op den achtergrond treedt tegenover andere factoren. Theoretisch wordt die invloed vooreerst reeds geëischt door de omstandigheid, dat de adhaesie van eene zelfde olie verschillend zal zijn al naar de natuur van het metaal; vervolgens moet aan het metaal eene zeer gladde oppervlakte kunnen worden gegeven, terwijl het tevens noodig is, dat deze zich op den duur zoo weinig mogelijk verandert. Was de smering in de practijk volkomen, dan zou eene directe aanraking der metalen nimmer kunnen plaats vinden en het afslijten der zich bewegende oppervlakken uitsluitend door de geringe wrijving der vloeistof over het metaal kunnen worden veroorzaakt. Dewijl echter in de practijk eene theoretisch volkomen smering nimmer wordt bereikt, zal toch altijd in geringe mate afslijting der metalen plaats vinden, welke, indien beide oppervlakken uit een gelijke soort metaal bestaan, voor beide gelijkmatig zal zijn. Voor die deeleu van machines en werktuigen, waarbij de druk, dien de as op de kussens uitoefent, zeer belangrijk kan zijn, is het echter wenschelijk gebleken het metaal van de draaiende as
TIJDSCHRIFT.
55
eene hardheid te geven, grooter dan die van de in rust verkeerende kussen of tappan. In dat geval toch voegt zich dat laatste naar het hardere eerste, de minder afslijtbare assen dwingen het zachtere metaal den vorm aan te nemen die iiun het beste past; is deze vorm eens bereikt dan is de verdere afslijting betrekkelijk gering. Zoo heeft dan het gebruik van afzonderlijke kussenmetalen ten doel de zich bewegende opptirvlakken zoo weinig mogelijk verandering te doen ondergaan, en de toch voorkomende verandering voornamelijk over te brengen naar de minst kostbare en gemakkelijkst herstelbare deelen. De ondervinding heeft dan ook geleerd, dat deze wijze van handelen eene belangrijke bezuiniging met zich medebrengt. De a.<"zonderlijke kussen- en tapmetalen worden gewoonlijk gebruikt in den vorm van een inwendig bèkleedsel van het askussen; hierin wordt het metaal veelal door gieten aangebracht. De legeeringen, die als zoodanig in aanmerking komen, mogen niet te zacht zijn, alleen van harde metaal-mengsels wordt het wrijfvlak op den duur het minst veranderd; de hardheid moet echter, zooals gezegd, blijven beneden die van de draaiende as. Behalve brons is het zoogenaamde witmetaal (onder velerlei namen) wel het meest in gebruik genomen. De samenstelling (en daarmede ook de hardheid) wisselt af van ± 92 pCt. tin, 7 pCt. antimoon en 1 pCt. koper tot db 7 3 p C t . tin, 17 pCt antimoon en 11 pCt. koper (of 11 pCt. antimoon en 72 pCt. koper). Soms wordt ook nog lood toegevoegd. Veelal worden ook mengsels aanbevolen bestaande uit loodhoudend phosphorbrons met ± 80 pCt. koper, 1.3 pCt. lood en 7 pCt. tin. De
smeermiddelen.
Voor het rollend materieel der spoorwegen en voor stoommachines werden omstreeks het midden der vorige eeuw vrij algemeen de bij gewone temperatuur min of meer vaste dierlijke of plantaardige vetten of vetmeugsels met laag smeltpunt gebruikt, of ook wel, voornamelijk in Engeland, zoogenaamde palmsmeeroliën, emulsies van eene soda-oplossing met palmolie en talk in afwisselende hoeveelheden; deze laatste zijn ten deele nog in gebruik. Deze smeermiddelen, die door de zich bij de wrijving ontwikkelende warmte vloeibaar werden boden het voordeel aan van een gering verbruik, zoodat de smeerpotten slechts na verloop van vrij langen tijd behoefden te worden bijgevuld; de hoeveelheid toch, die van ' t vet werd gesmolten en dus toevloeide, regelde als ' t ware zichzelf. Echter bleek hiertegenover, dat de wrijving en het slijten der wrijvende metaaldeelen toch te groot was en dat het met deze factoren samenhangende warmloopen derasseu veelvuhiig voorkw.iin. Men is lairom veelal overgegaan tot de raapolie en gebruikte eerst de ruwe olie zooals ze uit het zaad wordt verkregen, liet bleek echter, dat de aanwezigheid van slijmachtige bestanddeelen op den duur nadeclig op de smerende eigenschappen van deze olie werkte, in de eerste plaats door het verstoppen vau de uitvloeiopeningen der smeerpotten; om deze reden werd dikwijls aan de olijf- of boomolie, die vrij is van slijmachtige stoffen, de voorkeur gegeven. Eerst nadat men het reeds sedert geruimen tijd bekende raffineeren der raapolie heeft leeren verbeteren, is het gebruik van dit smeermiddel meer algemeen geworden; in geen enkel opzicht biedt het eenig voordeel aan de duurdere boomolie te verkiezen boven de geraffineerde raapolie. Tot in het laatst der vorige eeuw zijn dus de smeermiddelen uitsluitend vloeibare of zalfachtige vetten
56
INDISCH
JBOUWKUNDIG
vaji plantniirdigen of di rlijken oorspioug in gebruik geweest. Als zoodanig kwamen en komen" ook nu nog voornamelijk in aanmerking: raapolie, boom-of olijfolie (katoenzaadolie, ricinusolie, nardnotenolie), sommige traanolien, spermaceti-olic, beenderolie cu enkele vaste dierlijke of plantaardige vetten met laag smeltpuut. Chemiscli beschouwd bestaan deze vetten uit mengsels van samengestelde aethers van verschillende vetzureii (voorn, üliezuur, stearine-zuur en palmitine-zuur) en van glycerine. Deze aethers worden al naar de zuren oliëne, steaiine en palmitiue genoemd; de eerste is vloeibaar, de laatsten zijn vast bij gewone temperatuur; in de spermacctiolie komen in plaats van glycerine ook lioogere in water onoplosbare alcoholen voor". De zich steeds ontwikkelende petroleum-industrie leerde echter uit de residus der bereiding van de eigenlijke petroleum producten fabriceeren die onder den algemeenen naam van m i ji e r a 1 e o l i ë n als smeeroliën in den handel werden gebracht. Yan het tijdstip van hare eerste invoering aï zijn deze in den aanvang vrij slechte oliën voortdurend ' in betere qualiteiten door de fabrieken afgeleverd, teruijl met de verbeteringen in eigenschappen een dalen ^nn den prijs is gepaard gegaaji. Deze oliën nu hebben voor een groot deel de plantaardige en dierlijke smeermiddelen verdrongen; voor sommige doeleinden echter kunnen deze laatste niet worden gemist of zijn zij, met minerale oliën gemengd, in gebruik gebleven. De chemische samenstelling der minerale oliën is eenvoudiger dan die der plantaardige of dierlijke, zij bestaan uit mengsels van koolwaterstotten met kookpunten vanaf ±r 300" O. en hooger. Eenige bijzonderheden omtrent de voornaamste smeeroliën volgen hier. K a a p o l i e is een produkt van verschillende \arieteiten van Brassica campestris; het komt voor in het zaad van die planten (koolzaad i tot een bedrag van 30 a 4.5 pCt. Het wordt daaruit door persen (koud of waim) afgezonderd, of ook wel met behulp van vluchtige oplosmiddelen (zwavelkoolstof, aether, petroleumbenzine) uitgetrokken. Het bevat echter, zooals zooeven opgemerkt werd, slijmachtige storten in oplossing, die na verloop van tijd zich afzetten, het smerend vermogen daardoor verminderen en daarenboven aanleiding kunnen geven tot het verstoppen van de uitvloeiingsopeningen der oliepotten. Het gelukt nu deze slijmachtige stotfeu te verwijderen (de' olie te rattineeren) door het ruwe produk innig te «chudden met 3/4. u 1 '/^ p e t . geconcentreerd zwavelzuur; zij worden daardoor verkoold. Men laat ze bezinken; wascht ter verwijdering van het zvvavelzuur de olie met vvater en met soda-oplossing en filtreert. Behalve o]) de slijmachtige stotl'en echter werkt het zwavelzuur eveneens in geringe mate op de olie zelve in en split-^t de/e in glycerine-en vetzuren; vandaar dat niet ineer dan 1 '/, pCt. aan zwavelzuur mag worden gebruikt. De vrije vetzuren toch zullen, indien zij in eenigszins belangrijke hoeveelheden aanwezig zijn, op dim duur de metalen aantasten. Men k tn zich daarvan gemakkelijk overtuigen door in een zure olie (bijv. oude boomoliej een stuk koper of brons te brengen; de olie kleurt zich na eenigen tijd min of meer' groen door het oplossen van koper. Om de vrije vetzuren te binden wordt daarvoor dikwijls, behalve met soda, de met zwavelzuur gezuiverde raapolie, met zinkwit of krijtpoeder beiiandeld, en deze daarna van de gevormde onoplosbare Z'^epen afgefilteerd. De o l i j f o l i e komt voor in de olijven, de vruciit van den olijfooom. Het gehalte aan olie is zeer afwisselend, van 30 — .50 of zelfs tot 70 pCt. De fijnste
JIJDSCHRIFT.
APRIL
J906.
olijfolie, die als tafelolie wordt gebezigd, bereidt men uit het vruchtenvleeseh, de minder fijne soorten en die welke voor teclmisch gebruik (als smeerolie, voor zeepfabrikage, ververij, enz.) bestemd zijn uit de gebet Ie vooraf gekneusde vrucht of uit hetgeen overblijft na de verwijdeiing der tafelolie. Altijd wordt bij de bereiding van tafelolie slechts koud geperst, terwijl de op de koude persing volgende warme persingen en de e.xtractie voor technisch gebruik geschikte oliën (boomolie) leveren. Deze laatste worden gezuiverd met warm water, zij bevatten dikwijls een hoog gehalte aan vrije vetzuren', hetgeen ze als smeermiddel minder aanbevelenswaard maakt. De k a t o e n z a a d o l i e , is, zooals de naam reeds uitdrukt,^ afkomstig uit de zaden van de katoenstruik, die 15 a 20 pCt. olie bevatten. Door persen of door extractie wordt zij uit het zaad verwijderd. De ruwe ühe wordt eerst met kokend water en stoom behandeld om de eiwitstoti'en te coaguleeren, vervolgens met verdunde kaliloog geschud; door deze beirandelim-worden vrije zuien gebonden en de olie, die kleurstofleii uit het zaad bevat, ontkleurd. Dewijl de katoen zaadohe min ol' meer drogende eigenschappen bezit en drogende oliën uit den aard der zaak als smeer middelen ongeschikt zijn, wordt katoenzaadolie in mindere mate alleen, maar wel met minerale oliën gemengd als smeermiddel gebruikt. Ook wordt de olijfolie veelvuldig met katoenzaadolie vervalscht. De r i c i n u s - o l i e (castor-of wonderolie) is afkomstig van de in alle warme luchtstreken aangeplante wonderboom; zij komt iu een gehalte van 50 — 55 pCt. voor in de zaden waaruit zij door uitkoken, koude en warme persing en extractie wordt gewonnen. Tn de ohe komt een bijzonder zuur voor, het recinusoliezuur; zij behoort tot de dikste en spec, zwaarste (0,96) plantaardige oliën, en wordt in de tropen veelvuldig als smeermiddel gebezigd. De ricinus-olie bezit ,de nadeelige eigenschap van aan de lucht spoedig ransia; te worden. De a a r d n o t e n o l i e , voorkomende in de vrucht van de aardnotenstrnik, wordt ook, hoewel niet in belingrijke mate, als smeermiddel gebezigd. De t r a a n o l i e n , die vcoral in .Vmerika nog veel als smeermiddelen worden gebruikt, zijn afkomstig van sommige visclisoorten, van robben of van walvischachtige dieren. I).! . s p e r m a c e t i - ü l i e is een product van den potvisch; de/e olie die tot de beste smeermiddelen behoort, wordt \erkregen door uit de ruwe olie door afkoeling zicli de opgeloste vaste spermaceti meer of minder te doen afzetten, en deze dan door uiti)ersing van de vloeibaar gebleven olie af te scheiden. 7A\ verschilt van andere oliën door de eigenaardigheid, dat zij de vetzuren, in plaats van aan glvcerine^ aan hoogere in water onoplosbare alcoholen "(bijv. cetylalcohol) verbonden bevat (25 a 40 pCt.), iets waaraan deze ohe haar goed smerend vermogen zal hebben te danken. Haar spec, gewicht is zeer laag (0,88 a 0,89), ,De b e e n d e r e n - e n b o e f o l i ë n worden ook door uitkoken of extractie van de beenderen en hoeven van verschillende dieren verkregen, / i j zijn dus vloeibaar en bijna uitsluitend voor fijne, lichte machinedcelen in gebruik; zij bestaan bijia alleen uit oleïue. Minerale smeeroliën. De ruwe petroleum, zooals deze direct uit de bronnen vloeit, is eene donkerbruine of zwarte vloeistof, welke nog gassen in oplossing bevat en nagenoeg uitsluitend uit een groot aantal koolwaterstoffen bestaat. Door gefractioneerde
/kpRiL
1906.
JNDISCH
|3OUWK,UNDIG
destillatie wordt hij in verschillende declen gescheiden; die welke een kookpunt hebben vsin ± 3 5 gr. tot 120 gr. tot 150 gr. O (gewoonlijk v\ederom naar de kookpunten in verschillende fracties onder verdeeld) komen onder velerlei namen in den handel voor (benzine, ligroine, uaphta, gasoline, enz.) De eigenlijke voor het branden gebruikte petroleum bestaat uit de bestanddeelen, welke van di 15 tot r>: 800 gr. G koken. Hetgeen terugblijft zijn de petroleum-residu's; deze nu worden verder verwerkt op smeeroliën, vaseline en paraliliie De consi^-tentie en de kookpunten van al de uit de ruwe petroleum te verkrijgen producten nemen toe met de moleculairgewichten der samenstellende koolwaterstoflen; de eerste vertoont alle mogelijke overgangen, vanaf de opgeloste gassen en de bewegelijke, vluehtige petroleumaether, tot op de zalfachtige vaseline en het weeke of vaste paraffine; de grenzen waarbinnen de kookpunten afwi.^selen, liggen vcr buiten de schaal van den gewonen thermometer; die van de liclite, meest vloeibare smeeroliën beginnen bij ongeveer 300 gr. (J. Het verwerken van de residu's op de verschillende smeeroliën, geschiedt door destillatie met oververhitten stoom onder verminderden druk. De stoom wordt in afzonderlijke toestellen verhit; de vermindering vanden druk laat men toenemen naarmate de hooÊ;er kokende oliën worden overgehaald; als luchtpompen gebruikt men veelal de met een stoomstraal werkende 'zuigtoestellen.^ De producten, die bij eene eerste destillatie van dikke, min of meer asplialtaclitige overblijfsels (welke nog dikwijl op paraffine worden verwerkt) worden gescheiden, zijn nog donker gekleurd en bevatten harsachtige (?) bijmengsels. Hoewel de praktijk geleerd heeft, dat eene meer of mindere donkere kleur der ohën op de waarde als smeermiddel geen invloed uitoefent, wordt door de fabrieken bijna altijd getracht de oliën zoo helder mogelijk in den'handel te brengen. Daarom^ wordt het destillatie-product in zijn geheel met 2 a ö pCt. geconcentreerd zwavelzuur innig gemengd; met het zuur zetten zich dan zwarte, teerachtige massa's af. De olie wordt vervolgens -met water gewasschen en daarna, onder toevoeging van sterke natronloog of soda, wederom op overeenkomstige wijze als de eerste maal gedestilleerd. Deze distillatie is echter ditmaal eene gefractioneerdc ; men vangt dus, omdat de kooktemi)erat;uur voortdurend stijgt, tusschen bepaalde temperatuurgrenzen afzonderlijke deelen op. De aard nu der producten die men verkrijgt, hangt (behalve van de soort, al naar de plaats van herkomst) af eensdeels van de temperatuurgrenzen, binnen welke verschillende fractie's afzonderlijk worden opgevangen; anderdeels van de temperatuur, tot welke de destillatie wordt vooitgezet. Zoo heeft men dan ook minerale smeeroliën, waarvan de consistentie slechts betrekkelijk weinig grooter is dan die van petroleum, andere daarentegen, welke de dikte hebben van de zalfachtige vaseline. Deze verscheidenlieid biedt het groote voordeel aan, dat men, al naar het doel, olien, van verschillende consistentie kan nemen of zelf bereiden. De eerste minerale smeeroliën, die in dea handel kwamen, hadden geenzins in alle opzicliten goede eigenschappen; dikwijls werden de residu's van de eigenlijke petroleumfabrikage als zoodanig ter markt gebracht, dus oiigedestilleerd, of wel de destillatia vond plaats op het vrije zuur en onder gewonen druk, hetgeen aanleiding gaf lot een oververhitten van de wanden van den destillatietoestel wegens onvoldoende bewegelijkheid van den inhoud en het vormen van dikke
TIJDSCHRIFT.
57
afzetsels. In beide gevallen waren de olien onvoldoende gezuiverd en bevatten dikwijls vluchtige bestanddeelen welke reeds bij 50 gr. h 60 gr. C begonnen te verdampen of veel paraffine. Hierdoor is het te verklaren dat zelfs tot in den tegenwoordigen tijd, nu de invoking der gefractioneerde destillatie in 't luchtledi^^a door middel van oververhitten stoom, het fabriceeren van zuivere producten van constante eigenschappen heeft mogelijk gemaakt, er nog dikwijls een zeker wantrouwen bestaat tegenover minerale smeeroliën. Sedert jaren zijn zij nu evenwel vrij algemeen, al of met met raapolie gemengd, op de Europeesche spoorwegen in gebraik genomen. Wij zullen nu de eigenschappen eu onderzoekingsmethoden der smeermiddelen nagaan, in de eerste plaats die, welke uitsluitend betrekking hebben op hun doel, vervolgens die, welke met het smerend vermogen op zich zelf niets hebben te maken, dus o. a. het indeutificeeren der olien en het al of niet aanwezig zijn van vervaischingen betreffen. Uit de rol, welke de olien bij de wrijving van zich bewegende oppervlakken vervullen, is gebleken dat zij de wrijving van vaste lichamen terugbrengen tot dé geringe, inwendige wrijving van een vloeistof. Theoretisch zou het dus voldoende zijn, fndien men ter beoordeeling van een bepaalde olie kende: Ie. den iuwendigen wrijvingscoefficient, 2e. de dikte van de smerende laag voor verschillende drukkingen op de bewegende oppervlakken. Hierbij wordt vooropu'esteld, dat het adhaesief vermogen (capillariteitj ten opzic'itê dezer oppervlakten voldoende groot is, eene voorwaarde waaraan de vette licharaea voldoen. *). Wat nu het laatste punt, de d i k t e d e r smer e n d e l a a g betreft, is reeds opgemerkt dat de weerstand, die deze laag aan de uitwendige drukking biedt en het veranderen van die dikte met de grootte der drukking en de temperatuur op het sineerproces een belangrijken invloed uitoefenen. De kennis omtrent de^e factoren zija iv g onvoldoende. Van den eersten factor, cien i n w e n d i g e n wrijv i n g s c o ë f f i c i c n t van het smeermiddef, hangt de wrijvingscoefficient van gesmeerde oppervlakken in de eerste plaats ?f, al komen, zooals opgemerkt, ook nog andere eigenscliappen in aanmerking. Het is dus van groot belang diea inwendigen wrijvings-coefficient der ohen direct te meten, men is daarom dan ook altijd nog bezig nieuwere toestellen daarvoor te ontwerpen. Het is bekend, hoe in de pliysica die coefficient voor vloeistoffen o. a. wordt bepaald door den uitvloeiïngstijd door buizen van bepaalde doortocht en lengte te mliten. Deze methode kan echter alleen worden toegepast voor bewegelijke vloeistoffen; de uitkomsten toch waartoe men theoretisch en experimenteel is gekomen, gelden alleen voor capillaire buizen en de dikke, consistente olien vloeien door dergelijke buizen in 't geheel niet uit. Toch wordt in 't algemeen bij het onderzoek van ohen de uitvloeiïngstijd vergelijkenderwijze ten opzichte van water bepaald, niet echter om den inwendigen wrijvings-coëfficiönt te zoeken maar om de mate van vloeibaarheid (viscositeit, consistentie) vast te stellen. De daartoe gebruikte toestellen noemt men v i s c o s i m e t e r s ; met behulp daarvan kan worden nagegaan of de vloeibaarheid van eene zekere olie aan gestoelde eischen voldoet, ook te groot of te klein is voor een • ) In «.elke rniite de.e zich in dit oplicht van andere ,likl<e vloeistotten byv. glycenue of suikerstroop, ouderscl.eiden, blijkt uit de eenvoudige proef, waarbij men een druppel olio en gijcerine o p e e n blad gehjnut p-.p.er brengt. De eerste breidt zich sn.d nit en doortrekt het papier onder vonning ian een Vetvlek, de laalste daarentegen laat het papier onbevoehtigd.
58
JNDISCH
POUWKUNDIG
bepaald doel, enz. Dat de aldus te verkrijgvn uitkomsten geen juiste gegevens omtrent de inwendige vi-ijving der olicn kunnen opleveren, blijkt eensdeels uit de samenstelling der toestellen: de middellijn der uitvloeiingsbuis is minstens 1 m.M. en de lengte slechts enkele centimeters; anderdeels uit het feit, dat verschillende toestellen zeer verschillende waarden voor de relatieve vloeibaarheid eener zelfde olie geven. Toch is het, zooals opgemerkt, noodzakelijk de relatieve vloeibaarheid der oliën te onderzoeken, niet alleen ter vergelijking en als middel van controle bij leveringen, maar ook om de veranderlijkheid van den graad van vloc baarheid met de temperatuur te kunnen nagaan; sommige oliën toch, zooals de minerale oliën, worden bij teraperatuursverhooging in meerdere mate dunner vloeibaar dan do plantaardige of dierlijke oliën. Met het afnemen van den graad van vloeibaarheid nu wordt wel de inwendige wrijvings-coëfficiënt geringer maar tevens de smerende laag dunner en het draagvermogen der olie kleiner; bij wrijvende deeleu, die zwaar belast zijn, kan zulks het wegpersen van de olie, eene onvoldoende smering en dientengevolge het heetloopoi der assen veroorzaken. A\ lieeft nu de kennis der viscositeit, zooals deze in de bestaande toestellen bepaald wordt, voor de kennis van de absolute waarde van den inwendigen wrijvings-coëfficiënt der oliën geen waarde, toch is 't gebleken, dat voor een bepaalde olie tusschen den wrijvings-coëfficiënt van daarmede gesmeerde oppervlakken, eu de viscositeits-getallen voor ee.i bepaalden viscosimeter, een zeker verband bestaat en wel dit, dat het verminderen van den wrijvings-cuëfficiënt met het stijgen der temperatuur evenredig is met het gelijktijdig afnemen van den graad van vloeibaarheid. Men ziet liieruit direct, dat het bepalen van de veanderingen der viscositeit van eene olie met de temperatuur, tevens een beeld geeft van de daarmee gepaard gaande wij/.iging in smerend vermogen. Voor het bepalen van den graad van vloeibaarheid zijn verschillende toestellen (viscosimeters) voorgesteld, welke alle van eenvoudige samenstelling zijn. Het is overbodig deze alle te behandelen; het principe toch is bij verschillende toestellen hetzelfde. M e c h a n i s c h o n d e r z o e k . — Aangezien nu de verschillende factoren, die op het smerend vermogen van oliën invloed uitoefenen, gedeeltelijk althans nog onvoldoende bekend zijn, is het begrijpelijk, dat men. reeds sedert lang heeft uitgezien naar middelen, om den wrijvings-verminderenden invloed van smeermiddelen te bepalen onder omstandigheden, welke zooveel mogelijk overeeiikomen met die, waaronder zij worden gebruikt. Vandaar dat in den loop der tijden een aantal toestellen voor het bepalen van het smerend vermogen van oliën zijn bedacht, welke min of meer juist, veroorloven den wrijvings-coëfficiënt van zich bewegende, gesmeerde oppervlakten onder veranderlijke omstandigheden na te gaan. Behalve dit laatste wordt met de hier bedoelde toestellen tevens een antwoord gezocht op de zuiver economische vraag naar de duurzaamheid der oliën, naar de hoeveelheid dus die bij overigens goede smerende eigenschappen in een bepaalden tijd verbruikt wordt. Voor groote fabrieken, spoorweg- of stoombootmaatschappijen vormen de uitgaven voor smeermiddelen een niet onbelangrijk deel der exploitatiekosten, terwijl daarenboven enie zoo goed mogelijke sraering tot eene niet onbelangrijke besparing van brandstof kan voeren. Door Thurstou, die omtrent wrijving en smering uitgebreide proeven heeft genomen, wordt de arbeid, noodig voor het overwinnen der
J l JDSCHRIFT,
;^PRiL
19 06
wrijving van de gesmeerde oppervlakken, geschat op 0.3, 0.3 of zelfs 0,5 van het geheele bedrag der door een machine verricliten arbeid. Bij de hier bedoelde toestellen moet het verloop der smering kunnen worden ïiagegaan: Ie. bij een veranderlijken te meten druk op de wrijvende oppervlakken; ^e. bij eene veranderlijke te meten snelheid van draaiing; Se. bij eene te regelen temperatuur der smerende laag. Vervolgeus moet: •4e. de temperatuursverhooging tengevolge der wrijving kunnen worden gemeten, en 5e de tijd worden bepaald na welke eene bekende hoeveelheid olie bij eene voortdurende goede smering zal zijn opgebruikt. De grootte van de wrijving der gesmeerde oppervlakken wordt vooreerst als wrijvings-moment direct of vergelijkenderwijs gemeten ('t zij door de afwijking van een aan den draaienden as met beweeglijk en gesmeerd steunvlak opgehangen slinger, 't zij door een soort balans of door eeu veer) of wel d& temperatuursverhooging, die tengevolge der wrijving na een zekeren tijd iu de gesmeerde oppervhkken optreedtwordt bepaald. Gewoonlijk worden beide grootheden te' gelijkertijd gemeten. Bij elke proef wordt uitgegaan van een bekende hoeveelheid olie, hetzij totdat eene door meten of wegen te bepalen deel er van, hetzij totdat deze geheel is verbruikt. Het oogeublik waarop dit Liatste plaats vindt, wordt aangeduid door snelle stijging van het wrijvings-moment en van de temperatuur; men bepaalt op deze wijze wel de duurzlamheid eener olie. Het is ook duidelijk, dat de duurzaamheid o a. ook afhangt vau de grootte der adliaesie van de olie tegenover het metaal. Hoe sterker deze is, hoe langer zal het duren, na het verbruiken door wegpersen vau de eigenlijke smerende laag, voordat de door adhaesie zeer vast hechtende laag olie eveneens zal zijn verwijderd, de werkelijke aanraking der bewegende oppervlakken plaats vindt en dus de smering eindigt. Verder komen met betrekking tot de duurzaamheid nog in aanmerking, de viscositeit, het al of niet aantasten dtr metalen door de olie en hare chemische stabiliteit, tegenover de zuurstof van de lucht. Vele toestellen ter bepaling van het smerend vermogen van oliën zijn vervaardigd. Van de velen dezer toestellen zal ik alleen die van Jiihns en Martens behandelen, welke men veelal als de teste beschouwt, liet voornaamste deel van het toestel van Jiihns bestait uit eene cilindervorm ige bus in het midden iets grooter in middellijn dan aan de eindvlakken, welke wordt rondgedraaid eu als as dient voor een passend metalen kussen, d?t er boven op ligt en dat door middel van een hefboomarm met verplaatsbaar gewicht met verschillende kracht kan worden aangedrukt. Een van de platte zijvlakken van de bus bestaat uit een dunne gegolfde plaat, terwijl zich in de bus aether-damp bevindt, \ i n d t nu door de wrijving verwarming plaats, dan zet zich de vluchtige aether sterk uit, de dunne plaat wijkt uit en deze uitwijking wordt door een stel hefboompjes vergroot op een draaiende rol papier als een lijn opgeteekend. Aan de andere zijde van de bus hangt een slinger van bijzonderen vorm; de straal van het oppervlak waarmee hij op de draaiende bus hangt is iets grooter dm de middellijn van deze laatste, zoodat de aanraking plaats heeft volgens eene lijn; hier wordt eveneens met olie gesmeerd en de afwijking van den slinger opgeteekend. De toestel van Martens bestaat uit een horizontalen,
/tPRIL
1900.
JNDISCH
^OUWKUNDIG
hollen as van 10 c.M. diameter, 7 c.M. lengte en 1,8 c.M. wanddikte. De metalen stukken die als kussen dienen, drie in aantal, hebben een lengte en breedte van 1,9 c.M. zoodat ongeveer 0,2 deel van de oppervlakte van de as door de metalen stukken wordt gewreven. Martens is van meening dat in de practijk hetzelfde verhoudingsgetal van ongeveer 0,2 meestal voorkomt. Een der drie bedoelde stukken, ouderling op gelijken afstand van elkaar, is boven op den as geplaatst; het kan door een hydraulische inrichtiiig met meetbaren druk tegen de as worden aangedrukt. liet tegenover dit stuk en dus tusschen de tv\ee andere inliggende vrije deel van de as dompelt direct in de olie, zoodat geene bijzondere inrichting voor de smering noodig is, deze laatste altijd haar maximum bereikt en gelijk is bij alle proeven; het verbruik aan olie werd door meten of wegen bepaald. Tn de beide onderste stukken zijn thermometers aangebracht. Alle drie te zamen vormen daarenboven het draaivlak van een vrij zwaren slinger, waarvan de uitslag automatisch wordt opgeteekend en dient ter berekening van den wrijvings-coëfficiënt. Om de verschillende oliën onder dezelfde omstandigheden te kunnen vergelijken bleek het noodig de verschillende temperatuurs-verhoogingen, waartoe zij bij de proef aanleiding konden geven, te compenseeren door het doen vloeien vai water door de holle as. Hierdoor kan tevens de temperatuur der smerende laag constant worden gehouden, iets dat bepaald noodig is, omdat de wrijvingscoëfficiënt met de temperatuur verandert. Daarenboven kan men van den aanvang af een zelfde smeermiddel bij hoogere of langere temperatuur onde-zoeken; ook de olie in het rtservoir kan tot een bepaalde temperatuur worden verwarmd. Als p h y s i s c h e m e t h o d e t e r o n d e r z o e k van smeer-oliën, komt behalve dat naar de viscositeit en het smerend vermogen, vooreerst nog in aanmerking, de bepaling van het s o o r t e l i j k g e w i c h t . Men bepaalt dit gewoonlijk met aroometers of pieciiometers, de eerste afzonderlijk voor dit doel vervaardigd, bijv. bij plantaardige en dierlijke oliën, met den oleometer van Lefèbre, ingedeeld van 0,908 tot 0,938; verder heeft men dien van Fischer, met eene verdeeling in „graden" van 20 tot 60. Deze laatste zijn zoo gekozen, dat het juiste soortelijk gewicht wordt gevonden 1
,
400
volgens de formule——-— = S (n = aantal graden 400 + n ^ ° afgelezen op den areometer), terwijl elke graad in den oleometer correspondeert met de verandering in soortelijk gewicht bij stijging of daling der temperatuur van 1" C. Hierdoor kan men, omdat ook een thermometer in den oleometer aanwezig is, direct door optellen of aftrekken van het aantal warmtegraden, het waargenomen aantal graden sp. gew. op de temperatuur van 15 gr. C corrigeeren. De correctie is noodig wegens den grooten uitzcttings-coëfficiënt (0,00063) van oliën; men neemt dan aan dnt deze voor de verschillende plantaardige en dierlijke oliën ongeveer gelijk is, iets wat met het oog op de eischen van den handel i i smeeroliën ook geoorloofd is. Men kan natuurlijk ook van gewone areometers gebruik maken en dat dit zelfs veelal bij minerale oliën, die dikwijls in den handel voorkomen, gerangschikt naar haar sp. gew.; de viscositeit van deze laatste oliën neemt toe met het specifiek gewicht. Het tweede, de pyknometer, is een glazen bol met doorboorde stop; de olie wordt in den bol gedaan nn daarna de stop er op gezet. Nu moet de bovenkant van de oli- gelijk zijn met den bovenkant van de stop; dan wordt de j.yknometer gevüld met olie gewogen (vooraf is de p\knometer leeg gewo-
JIJDSCHRIFT.
59
gen en daarna gevuld met water van 18 gr. C), het soortelijk gewicht is nu uit de volgende formule te berekenen. Gewicht phyknometer met olie gew. —gew. pyknometer Gewicht pyknometer met water gew.—gew. pyknometer X Densiteit van water. Eenig verband tusschen het smerend vermogen en het specifiek gewicht bestaat er overigens niet; de bepaling van deze grootheid heeft echter hare waarde voor het iudentificeeren van smeer-oliën en voor het onderzoek naar enkele vervalschingen, zooals kan blijken uit het volgende lijstje, dat de sp. gew. bevat der meest gebruikelijke smeer-oliën: Sp. gew. bij 15" C Graden Eischer Eaapolie 0,915 — 0,917 38 — 39 Boomolie 0,914—0,917 38 Katoenzaadolie 0,923 — 0,930 33 — 30 Recinusolie 0,967 Aardnotenolie 0,920 35 Traauoliën 0,917 — O,, 32 36 — 29 Spermacetiolie 0,88 —0,89 55 — 50 Beenderenolie 0,918 — 0,918 38 — 36 (Lijnolie) 0,930 29 — 30 Minerale oliën 0,85 — 0,95 Heeft men slechts kleine hoeveelheden van oliën ter beschikking, dan bereidt men een mengsel van alcohol en water van dusdanige sterkte, dat een droppel der olie daarin juist zwevende blijft. Het sp. gew. van den verdunden alcohol is dan gelijk aan dat van de olie. De bepaling van den b r e k i n g s i n d e x kanvoor het iudentificeeren van oliën en vetten en voor het opsporen van vervalschingen van beteekenis zijn. Men kan voor het bepalen van dien factor de daartoe gebruikelijke, physische toestellen bezigen en debrekiugscoëfficiëut direct vaststellen. Eenvoudiger is het echter bij het onderzoek van oliën, gebruik te maken van den oleorefractometer van Amagat en Jean, waarbij de afwijking, die het licht in een met de olie gevuld prisma ondergaat, wordt afgelezen in „graden" van een empirische schaal, waarvan het nulpunt door eene type-olie wordt vastgesteld. Met den toestel onderzocht, vindt men voor verschillende oliën de volgende waarden (het -1- toeken geeft eene afwijking naar rechts aan): Eaapolie +18° Beenderolie — 1 i\ — 1 2 Katoenzaadolie + 20 Spermacetiolie—17" Aardnotenolie -f 3 a 4< Riciuusolie -f 43" a 46" Lijnolie + 53 a 54 Hirsolie 4-78 Olijfolie O ü -f 1 De toevoeging van eene minerale olie verplaatst de afwijking etner plantaardige of dierlijke olie min of meer sterk naar rechts. De dierlijke oliën geven over liet algemeen eene afwijking naar links, de plantaardige naar rechts. Vervolgens kan de bepaling van het gedrag van smeermiddelen tegenover l a g e t e m p e r a t u r e n noodzakelijk zijn, bijv. voor de olie voor spooruegwagens, voor in de buitenluclit gebruikte machines, torenuurwerke'i, ijs-machines, enz. Men kan hierbij, al naar he^ doel, de olie eenige uren aan den invloed van ijs of een mengsel van ijs en zout (tot — 2 1 gr. C) blootstellen en onder omroeren het al of niet vast worden of de mate van consistentie waarnemen. De meeste liussische minerale oliën voldoen in dit opzicht aan de hoogste eischen; zij worden bij — 21 gr. C alleen iets dikker, eene afscheiding van ' vaste stoffen (paraffine) vmdt gewoonlijk niet plaats; bij de AmeriKaansche daarentegen is zulks spoediger, dikwijls bij eenige graden onder het nulpunt, het geval. De plantaardige en
60
JNDISCH
poUWKUNDIG
dierlijke oliëii zetten gewoonlijk bij afkojliiig tot op ongeveer o gr. G de vaste vetten, die opgelost in het oleine voorkomen, af; de gewoonlijk voorkomende sperinaceti-olie wordt door het uitkristilliseeren van de opgeloste spermaceti reeds boven o gr. C geheel vast. Bij menging met minerale oliën wordt de temperatuur, waarbij vaste vetten zich uit plantaardige of dierlijke oliën afzetten, belangrijk verlaagd; zoo werd bij menging van spcr.naceti-olie met eene lichte Amerikaansclie olie eene verlaging van 8 a 10 gr. O waargenomen, ten op/ichte van de gemiddelde vastwordingstemperatuur der twee olieu. Oük het onderzoek naar de k l e u r voor minerale oliën kan somtijds noodig zijn, men doet zulks door vergelijking met de kleur van een standaard-monster en wel het eenvoudigste door twee gelijke reageerbuizen met de oliën te vullen en de kleuren te vergelijken door het beschouwen van een witten ondergrond door de lagen olie. De gewoonlijk in den handel voorkomende, goed gezuiverde minerale olicn hebben de kleur van liclite port en fluoresceereu; sommige soorten zijn echter geheel ontkleurd en tevens vrij van fluorescentie. Er zij echter aan herinnerd dat een meer of mindere mate van ontkleuring op het smerend vermogen geen of zeer weinig iii\loed uitoefent. De reuk en de smaak van plantaardige of dierlijke oliën kunnen bij groote oefening voor het onderkennen van vervalschingen of mengsels van dienst zijn. De c h e m i s c h e onderzoekingsmethoden van smeermiddelen hebben betrekking op het nasporen van vervalschingen en onzuiverheden, het indentificeereu van bepaalde oliën en het vaststellen van sommige eigenschappen. Voor nadere bijzonderheden omtrent het onderzoek van vetten moet naar de speciale werken betreffende dit onderwerp worden verwezen. Hier volgen slechts de b -ginselen waarop dat onderzoek berust. O n l VI a in m i n g s p u n t. — De temperatuur, waarbij verhitte olie dampen afgeeft, die in aanraking met eene vlam ontvlammen zonder door te branden, noemt men ontvlammingspunt (terwijl ontbrandingspunt die temperatuur is, waarbij de zich ontwikkelende dampen, eens ontstoken, blijven doorbranden). Met de bepaling van het ontvlammingspunt bedoelt men het onderzoek naar de aanwezigheid van vluchtige bestanddeelen, zoowel wegens mogelijk brandgevaar en verdampen van het smeermiddel (bijv. in de machinekamers van stoomschepen, waar de temperatuur onder de tropen vrij hoog kan stijgen), als met het oog op liet gebruik tot inwendige smering van cylinders en stoomschuiven. Bij de in de laatste heerschende temperatuur (tot pi. m. 180 gr. bij 10 atm. druk) mag, zooals voor de hand ligt, de te gebruiken cylinderolie slechts weinig damp afgeven. De bepalinc;- van het ontvlammingspunt van minerale smeerolien (voor plantaardige en dierlijke komt dit punt niet zoo zeer in aanmerking) is het voldoende eene nauwkeurigheid tot op eenige graden te bereiken. Vooraf nu ^ordt, zoo noodig, door verwarming van een weinig der olie tot op 100 a 120 gr. C in een destillatie-toestel met koeler vastgesteld, dat zeer vluchtige produkten niet aanwezig zijn, of wel men bepaalt het gewichtsverlies der olie na verwarming gedurende 8 uur op 60 gr. C; dit laatste mag met meer dan 2 pOt. bedragen. Yervolgens kan, met voldoende nauwkeurigheid, liet ontvlammingspunt worden bepiald door gebruik te maken van een klein bekerglaasje, voor hoogstens 2/.3 met de te onderzoeken olie gevuld; deze wordt niet al te langzaam (10 gt. C per minuut) door middel van een Bunsenschen brrnder vei-warmd. Bereikt
TIJDSCHRIFT.
/ipRIL
1900.
men de hoogere temperatuur, dan wordt met den thsrmometer voortdurend geroerd, terwijl over de oppervlakte van de olie een zeer klein gasvlimm-itje wordt bewogen. De temperatuur, waarbij voor het eerst eene blauwachtige vlam, die direct weer uitgaat, optreedt, is het ontvlammingspunt. Men krijgt op de^c wijze bij meerdere proeven voldoende overeenstemming (tot bin nen 5 gr. C) in de getallen. Voor cylinder-olieu moet, tenminste bij maschines met hoogen druk, een ontvlammingspunt van 250 gr. C als minimum worden gebeld, voor gewone minerale oliën 170 h 180 gr. O, voOr lichte 150 gr. C. Het ont/lammingspunt neemt bij oliën van eenzelfde afkomst af met het kookpunt, de consistentie en het soortelijk gewicht. Een g e h a l t e van vrij z u u r van plantaardige of dierlijke oliën of vetten kan optreden, doordat het verwijderen van het voor het raffineeren gediend hebbende zwavelzuur op onvoldoende wijze geschied is. Door verwarming en schudden van de olie met water, kan de aanwezigheid van dat zuur, doordat het in dat water wordt opgenomen, worden vastgesteld. In de tweede plaats kunnen bovengenoemde oliën vrije- vetzuren bevatten (de minerale oliën zijn vrij van orgiuische zuren); deze ontstaan, hetzij bij het raffineeren, hetzij bij het bewaren onder den invloed van de lucht. Omdat bij de aanwezigheid van eenigszins groote hoeveelheden, deze vetzuren de metalen aantasten, is het noodig deze quaiititatief te bepalen. De be4e m'^t'iode is die, waarbij eene afgewogen hoeveelheid der olie in aether wordt opgelost en met phenolphtalein als indicator, door middel van metli}dalcoholische natron van bekende sterkte wordt gctitreerd. Men berekent de uitkomst der titratie op vrij oliezuur. Een gehalte aan 2.pGt. mag als maximum worden gesteld. Boomolie bevat bijna altijd een hooger gehalte, zelfs tot 20 ;\ 25 pGt. De aanwezigheid van si ij m a c h t i g e (eiwitachtige) s t o f f e n in plantaardig oliën, bevordert de korstvorming bij het smeren en kan aanleiding geven tot het verstoppen der smeerpotten; zij kunnen worden aangetoond door oplossen van de olie in petroleum aether, hierbij blijven deze stoffen onopgelost terug; of wel door schudden met water, dat zich helder moet afzetten, indien de olie goed gezuiverd is, terwijl het troebel blijft bij de aanwezigheid van slijmdeelen. Soms worden in mineralen oliën ter verdikking z e e p e n (van alkali metalen, aluminium of magnesium) opgelost. De aanwezigheid daarvan kan door verdunning der olie met petroleura-aether worden aangetoond, de zeepen blijven dan onopgelost. Ook kan de olie worden verbrand, om na te gaan of asch achterblijft, en zoo ja, hoeveel. Het komt evenwel hoogst zelden voor. Voor het q u a l i t a t i e f o n d e r z o e k naar plantaardige of dierlijke oliën in minerale oliën, verhit mea deze met een stjkje natrium of vaste natron; blijft bij bekoeling de olie vloeibaar en is ze niet vast geworden, dan zijn verzeepbare vetten (zelfs tot op 1 a 2 pGt.) niet aanwezig. Wenscht men na te gaan of omgekeerd bij plantaardige of dierlijke oliën ook minerale gevoegd zijn (en dergelijke mengsels komen dikwijls voor, ook als vervalschingen, wegens den belangrijk lageren prijs der minerale oliën), dan verwarmt men eenige druppels der olie met eene oplossing van een klein stukje kali in eenige cM''. zuivere alkohol, kookt eene minuut op en voegt langzamerhand eenige cM'. water toe. Blijft de oplossing helder, dan zijn zuivere vette verzeepbare oliën aanweiig. Bij aanwezigheid van zelfs 1 pCt. minerale olie ontstaat eene duidelijke troebeliug; eene grootere hoeveelheid doet leeds na toevoeging van eenige druppels water eene troebeling
APRIL
1906.
J N D I S C H
^ B O U W K U N D I G
geboren worden. Ook eene vermenging met harsolie kan op dezelfde wijze worden aangetoond Gewoonlijk wijst de fluorescentie van eene plantaardige of dierlijke olie reeds op vervalsoliing met minerale of harsolie; hierop kan echter niet met zekerheid worden afgegaan, vooreerst omdat d i laatste oliën vrij van fluorescentie in den handel voorko-nen, versfolgens omdat enkele zuivere plantaarJige of dierlijke olim soms in geringe mate tliioresceeren.
Vraagstukken voor het te Soerabaia gehouden architects-examen 1906,
61
J U D S C H R I F T .
WERKDADIGE
MEETKUNDE.
AVat is een afstandsmeter? Hoe is de inrichting van ee,i der daartoe geschikte kijkers? Verklaar door schetsen toegelicht de grondslag waarop hij berust. Hoe wordt er mede gewerkt en wanneer zult gij dien bij voorkeur gebruiken? Hoe zoudt gij een kronkelende rivier door bergachtig terrein opnemen en in kaart brengen. Op welke wijze zoudt gij een dwarsprofiel over de rivier en de oevers tot aan den rand van het ravijn nemen. Welk instrument zoudt gij gebruiken, geef uitvoerig aan de methodevan werken. K E N N I S VAN WERKTUIGEN.
Hieraan namen tijds werden volledig zijn
twee
opzichters deel, die tusschen-
afgewezen, zoodat de vraagstukken opgegeven.
niet
BrEGERLUKE BOUWKUNDE Ontwerp een woonhuis met verdieping (zonder bijgebouwen) bevattende op den beganen grond. 4. vertrekken van 40 a 45 .Vi2 beValve voor en achtergalerijen breed 6 M. op de verdieping 2 vertrekken van 40 u 45 M3 met een badkamer. liet gebouw, uit baksteen metselwerk wordt op paleu gefundeerd. Het grondwater ligt 3 M. (onder maaiveld), de vaste grond 7 M (-) Te teekenen in potlood en opwerken a. platte grond begane grond en ^» „ verdieping waarin ook aan te geven de verdeeling der dakvlakken en de plaats der s])anten c. ^ een vooraanzicht boven beganen grond (op te werken) indien tijd het toelaat. d. twee dwarsdoorsneden over het midden van het gebouw, waarin ook de fundeering is aange^-even alles op 1/100, ^ " €. indien tijd het toelaat details op 1/25. WATEllISOrWKUNUE. Te ontwerpen een brug voor gewoon verkeer, de -situatie en de noodige dwarsprofielen gegeven zijnde. De grondboringen hebben aangetoond, dat de rivierbodem bestaat uit een laag zand en grind met rolsteenen ter dikte _ van 2 M, waaronder een padas laag van 0,75 M dikte; hierop volgt weer een laag zand en grind met rolsteenen van 2 M dikte, waaronder eindelijk tot op groote diepte harde klei wordt aangetroffen. De brug moet eene breedte verkrijgen van 5,50 M tusschen de leuningen. Geef aanzicht, platte grond en lengte-doornede, zoodanig dat fundeering en brugoonstructie duidelijk blijken. Schaal 1:100, Details op 1/20. Bepaal de plaats der brug in de situatie en geef eventueel noodige wegsverleggingen aan op de gegeven situatie. * KENNIS VAN BOUWSTOFEEN. Hoe worden de verschillende bouwmaterialen tegen •weers invloeden en andere oorzaken van achteruitgang beschut. Welke hoofdsoorten van ijzer en staal zijR er? Welke gebreken worden bij smeedijzer en staal aangetroffen en hoe wordt smeedijzer gekeurd? * Zie loisc teeki-niiig en.
Wat verstaat gij onder expansie van den stoom eu hoe wordt die verkregen? VV'at is het voordeel er van wat aangaat den verrichten arbeid ? Wat is een stoomdiagram? Hoe wordt het genomen? W a t verstaat gij onder de voor-opening bij de stoomverdeeling en wat is het voordeel ervan? W a t vloeit hieruit voort betrekkelijk den stand van het excentriek Licht dit door schetsen toe. Welke werktuigen voor vertikale verplaatsing van lasten kent gij behalve enkelvoudige hefboomen, vijzels, katrollen en takels. Deze mogen wel als oiidcrdcekn voorkomen.
Opleiding ambachtslieden, (Overgemmni
uit
de
Locomotief.)
Onze corr. te Malaiig schrijft ons: Algeracen is de klacht over slecht ontwikkelde Inlandsohe ambachtslieden. Toch zijn tot nu toe—-onbegrijpelijk genoeg—• geen ernstige pogingen aangewend om in dezen "treurigen toestand verbetering te brengen. Plannen! . . . aanlokkelijke plannen zelfs! nu ja die zijn er genoeg gemaakt, maar . . . 't is helaas bij plannen maken gebleven. Ambachtsseholen moeten worden opgericht, was de coiilusie, waartoe de hee; Abendanon k«am, na zijn veelbesproken tocht door Java. Prachtig Maar waar zijn die nu en wanneer zullen ze komen ? In verband met den desolaten toestand van 's lands fin.nciën, is de onderstelling zeker niet al te gewaagd dat van het oprichten van scholen voor vakonderwijs—in de naaste toekemst althans—niet veel zal komen. En dau nog? Stel het onmogelijke geval, dat de r-gejring eens flink in de beurs tast en er werkelijk eenige vakscholen verrijzen. Wat leert de ondervinding in Holland? Bijna alle jongens, die ambachtsseholen hebben bezocht ambieeren iets hoogers dan simpel timmerman, simpel smid zijn. Ambachtsseholen zijn de kweekplaat^en voor opzichters, niet van eenvoudige, praohtisrho handige ambachtslui, waaraan Jiiva juist zoo'n dringende behoefte heeft. Nu zal men mij misschien tegenwerpen: „alles hacgt af van de wijze. waaroD dn toekomstige ambachtssch )len zullen worden ingericht." Volkomen waar eu ik ben de laatste om 't groote nut van dergelijke inrichtingen te onderschatten, "maar men vergeto toch niet dat in Holland tal van kranige werklieden worden gevormd, die nog nooit een ambachlsschool gezien hebben. Waarom zou dat in Indié niet evengoed kunnen? 't Antwoord op deze vraag is gegeven door den heer Dogterom, ambtenaar bij den Waterstaat in een te weinig bekende nota den heer Abendanon aangeboden tijdens de
62
JNDiscH
BOUWKUNDIG
conferenties, gelioudeu in 'l belang der inlandsche nijverheid: „Hoe komt het, dat hier |.cen flink ontwikkelde ambachtslieden worden gevonnd?" Als we nagaan, hoe de opleiding tot ambachtslieden in Holland is, en hier in Indië ('e opleiding is—als we ten minste van opleiden mogen spreken—biedt de beantwoording dier vraag geen moelijkheden aan. Hier werken de aspirant-timmerlieden in de dessa, en zijn /.e zoover gevorderd dat ze dissel en zaag kunnen hauteercn, dan komen ze reeds volwassen, zich aanmelden als toekangkajofc. .-Vuderen beginnen hun carrière als koelie bij den waterstaat en promovcerei zich zelven, na soms eerst metselaar of verver geweest te zijn tot timmerman. Deze lui, die gewoon'ijk lezen noch schrj.jvea kunnen, worden maar zelden bruikbare timmerlieden, de meesten blijven ruw-werkers en die dan zoogenaamd bruikbaar zijn, kunnen toch niet in de schaduw staan van Hollandsche vaklieden. Hoe is nu d- opleiding van timmerlieden in Holland? Danr komen jongens op !3-of-U jarigen leeftijd in dienst bij een baas, beginnen dan op een weekloon van plm. een kwartje het eenvoudigste werk te doen, om langzamerhand, naar gelang hunner praotisohe vorderingen, meer loon te verdienen. Op IS-of 19-jarigen leeftijd zijn zij bekwame timmerlieden, die dan voor het hoogste loon in aanmerking komen. IR die 5-jarige opleiding hebben zij alle soort van werk verricht, grof zoowel als fijn. De vakkennis en de vakkunde, de theorie en de praotijk is hun met den paplepel ingegoten. Te hoogen leeftijd bij indiensttreding en totale afwezigheid van practische opleiding zijn wel de hoofdredenen, waarom men hier een corps aantreft van ongeschikte werklieden. In nu een opleiding als 'n Holland hier onmogelijk? Naar mijn bescheiden meening niet. Wel heeft men hier geen bazen, zooals in Holland, m ar de opzichters van den Waterstaat zouden die kunnen vervangen. Misschien heeft menig o])zichter den lust in zich voelen opkomen om op Hollandsche wijze geschikte werklieden te vormen, maar de mogelijkheid spoedig overgeplaatst te kunnen worden en de onzekerheid of de opvolger het begonnen werk wil voortzetten, moet hem zeker wel den moed tot een dergelijke proef be. omen hebben. Wat zou nu gedaan moeten worden om een toestand in 't leven te roepen die het vormen van geschikte werklieden waarborgt? Den opzichters zou aangeschreveu moeten worden, om elk j.iar na het eindigen van een schooljaar. 2 of meer jongens—in 't algemeen zooveel iils de werkzaamheden toelaten—in dienst te nemen, jongens die met vrucht de lagere school doorloopen liebhen en lust voor een vak gevoelen. Na 4 of 5 jaar zouden dan bekwame werklieden—• practisch bekwaam—-afgeleverd kunnen worden die de eersten zullen zijn van een groep, die zich jaarlijks zal uitbreiden. Die eersten zullen een plaats vindon als mandoor bij den Wa'erstaat, bij fabrieken en particulieren. Sommigen zullen aannemer of baas worden, maar later, zal het grootste procent timmerman blijven. Hun opleiding waarborgt hun dan een goede toekomst, van verdringen door vreemde Oosterlingen, die de bedoelde opleiding niet genoten, kan dan geen sprake meer zijn, Het moet natuurlijk niet de bedoeling zijn, prutsers, heertjes te fokken, zooals men ze wel van vakscholen k»n verwachten, maar flinke werklieden, die eenvoudige details begrijpen, en evengoed een paneelen deur kunnen maken, als een rechte punt aan een heipaal hakken. Geeft men hun, na volbracht werkstuk, een diploma, af te geven door den e. a. ingenieur of waterstaats-andjtenaar, dan zullen zich genoeg sollicitanten aarmeiden om genoemde opleiding deelachtig te worden, een opleidiu' die zeker goede resultaten waarborgt. 'U heb ik voornnmelijk den timmerman op 't oog gehul, behoeft het geen betoog dat de metselaar, de smid, de verver op overeenkomstige wijze opgeleid zouden kunnen worden". Al kan men den heer Dogterom niet geheel vrijpleiten van vooringenomenheid tegen de vakscholen in 't algemeen, toch is er veel, zeer veel in zijn voorstel dat de oierdenkinu' overwaard is.
TIJDSCHRIFT.
y'tPRiL
19Ü6.
Inderdaad, wat is er tegen dit bij uitstek practische voorstel—dat bovendien 't groote voordeel heeft geen financieèle offers van den Staat te eischen—in te brengen? __ Sommigen zullen beweren: „Lang niet alle opzichters zijn bekwaam genoeg voor oen dergelijke taak of kunnen over den noodigen tijd I eschikken". Anderen: „Er is niet altijd voldoend werk, om de jongens 't geheele jaar door bezig te houden". l\og anderen: „Jongens, die flmk onderwijs hebben genoten, achten zich te geleerd om krnllejongen te worden en zullen zich niet aanmelden ". 't Eerste bezwaar blijkt bij nader inzien niet zoo heel groot te zijn. Immers: niet de opzichter zelf beast zich met de direde leiding van de leerlingen, die laat hij over aan . en goeden knecht. De opzichter bepaalt zich tot het geven van aanwijzingen van tijd tot tijd. Ook in Holland bemoeit de baas of aannemer zich weinig of niet n et de jongste leerlingen en toch blijkt dat daar in de practijk uitmuntende werklieden worden gevormd. Nu wat het tweede bezwaar betreft, dat er niet altijd voldoend werk zou zijn. Wordt den opzichter de noodige vrijheid gelaten het werk te verdeelen, zooals hij dat het beste acht, dan kunnen de jongens best het geheele jaar aan het werk gehouden worden zonder schade voor den lande. Bovendien moet men er op bedacht zijn,'niet te veel leerlingen in dienst te nemen, zoo bijvoorbeeld voor Malang 't eeiste jaar 7 en vervolgens elk jaar 3. Wat het 3e bezwaar betreft, dit is gelogenstraft. De heer Dogterom toch i-esloot het niet bij voorstellen te laten, maar zelf de hand aan dea ploeg te slaan en door een proefde deugdelijkheid van zijn denkbeeld aan te fooiftn Met algeheele sympathie van den ass res, en met toestemming van zijn chef, een e. a. te Fasocroean trachtte hij eenige geschikte leerlingen te krijgen D n eersten jongen kreeg hij door bemiddeling van den assistent-resident, terwijlde andere zes spoedig volgden Had de het I). geweten, dat de toeloop later zoo groot zou worden dan zon hij l)ij de aanneming keiskeuriger zijn geweest, wat betreft leeftijden diploma van de lagere school, wat natuurlijk aan de proef ten goede zou zijn gekomen. Hier volgt een staatje van de namen en leeftijd der jongens: Namen. leefgenoten onberoep v/d vatijd, derwijs. der. 1 Saoerbari 18 j . Ie Inl. school Pengoeloe 2 Ngadisan i5 j . idem sluiswachter 3 Misdar 14 j . idem mandoer 4 Koo-no 15 j . ' idem oppas-er 5 llasinoen I I j j 2e Inl. school landbouwer 6 Koesen 15 j.l Ie Inl. school assist.-wedono 7 Soepir 15 j . | i?e Inj school sluiswachter Op 't (Ogenblik zijn alleen hier te Malang reeds plm. 50 jongelieden, die wel gaarne als leerling geplaatst zouden willen worden en die allen de lagere school doorloopen hebben. In 't vervolg dus keus te over. Ee heer D. stelde mij in de gelegenheid de jongens te zien werken. Zij zijn nu ongevter vier maanden aan 't werk en sedert twee maanden krijgen ze van tijd tol tijd teekenonderwijs om eenvoudige détails te leeren begrijpen. Daarbij gebruiken ze geen andere gereedschappen dnn een paar driehoeken en een potlood, daar volgens den heer D. hoofdzaak moet blijven het vormen tot werkman. De opleidingzal ongeveer 5 jaar duren- aanbeieling zou het verdienen de jongens in het laatste jaar hunner opleiding te detacheereu naar belangrijke werken. Nu worden belangrijke Merken uitgevoerd, zonder dat door jongo vaklui van deze gelegenheid wordt geprofiteerd om hun kennis uit te breiden; in Holland hiten vele jongelui, met lust voor hun vak bezield, zulke schoone gelegenlieden niet ongebruikt voorbijgaan. Hoewel een leek, moet ik toch getuigen dat de resultaten die de heerJD. in zoo korte tijd met zijn leerlingen heeft verkregen werkelijk verrassend zijn en wat meer zege ook vele deskundigen, die ik raadpleegde, hebben thans de overtuiging dat de proef schitterend slagen zal. Wordt nu gerekend dat op de hoofdplaatsen gemiddeld 5 leerlingen per jaar zullen worden afgeleverd en op de
'Jt
• i»
1 ,
•"J*-\
§-
\ s
^ ^ i J-: (ci
^
,1 *
s,J
\:i\
>i ^ i: j
J
U
Y
...y ^1
veel
jgi
Ci n *i % .'.' -ri
fs.PRlL
1905.
JNDISCH
poUWKüNDrG
"kleinere binnenplaatsen 1, dan is toch aan te nemen dat nu aftrek van 20 pCt. voor verloop enz. over eenige jaren gemiddeld 150 werklieden zullen worden gevormd, "eenaantal dat men voor Java voldoende kan achten. De kosten zullen gering zijn, alleen het laatste opIcidingsjaar, v anncor de leerlingen naar een groot werk gedetacheerd worde.i zal eonige onkosten meebrengen, doch die onkosten zullen slechts een zeer klein gedeelte bedragen Viin die welke een opleiding aan een vakschool 't gouvern ment zou kosten, nog dvargelaten het beter gehalte van do in en door de iir.ictijk gc\ormde werklieden. De heer D. hoeft mij een zoodanige belangstelling weten ill te boezemen vo r zijn idoc dat ook ik in 't goede gezelschap \aM vele derzake kiindigen de overtuiging heb verkregen, dat de oplossing van do nofeliife kwestie der „o])lfi(Ting tot ambaciitsliodou te viiulcu i» in liet net kracht van argumenten door hem bepleitte „krullen j n^enssysteem."
INGEZONDEN. Naar aanleiding van de repliek geleverd door -A. B. betreffende hetgeen ik schreef in mijne beschouwing over zijn brochure, omtrent de groote waarde van practische bekwaaraheifl, wil ik nog iets in het midden brengen. A. B. zegt dat hij op het examen A een 9 kreeg voor practische bekwaamheid in het timmervak en er 2 dagen voor heeft gewerkt, 't Is jammer dat hij er niet bij zegt wat hij in die i dagen aan werk afleverde. Uit mijn stuk in het Juli No. 1905 van dit tijdschrift getiteld „Is de opleiding voor opzichter bij den Waterstaat in N'ed. Indië practisch?" kan hij lezen hoe weinig waarde ik hecht, aan hetgeen op dat examen als bewijs van practische bekwaamheid wordt geleverd. Ook kan hem daaruit blijken, dat ik niet alleen het timmervak op het oog heb, doch meer dat van metselaar. AVij vermctselcn hier veel meer dan we vertimmeren. Ik zou in 't algemeen meer kennis van de geheele practijk weuschen, zooals ik in dat stuk ook verder betoog, In de beschouwing van IJ. omtrent de brochure van A. B. opgenomen in het Febmari nummer van dit tijdschrift, komt aan het eind voor, hetgeen H. het meest noodig vindt voor een opzichter. Daar wordt allereerst genoemd, 2:rondio-e kennis van de siimenstellende deelcn der bouwkunde (beter gezegd van bouwconstructies) en een practische blik. rioe wordt deze laatste nu verkreujen. Toch zeker alleen door veel met de practijk in aanraking te komen en dus het beste, door zelf gewerkt te hebben. De finesses van een handwerk leert men alleen door zelf werken en niet eens door toekijken, laat staan uit boeken. Nu geef ik A. B. direct toe, dat het hier in de Oost doorgaans wel niet zoo op de finesses zal aankomen, doch hier wordt nog zoo veel werk geleverd, dat er eigenlijk niet mee door kan, dat het wel noodig is, dat daar verbetering in komt.
J l JDSCHRIFT.
63
Stelt A. B. zich tevreden met de manier waarop de inlandsche werklieden hier doorgaans metselen? De door hun gevolgde uianier om de steeiien wo/ e/i zat in de specie te zetten is zeker al heel primitief, daar ze de naden tusschen de baksteenen van één laag, gewoon volspoelen met dunne specie, die in dien toestand weinig waarde
heeft. Kn hoe sluiten ze een gewelf? alweer door de specie tusschen de laatste sluitlagen te spoelen. Heeft k. B. zich wel eens rekenschap gegeven, I wat er van een stuk hout, waar ze een hoekkeI per van maken, overblijft en hoe slecht de bevestiging is? Ik hoor trouwens, dat op inrichtingen waar hier te lande burgerlijke bouwkunde wordt onderwezen, modellen vaa zulke hoekkepers staan, op dezelfde onnoozele wijze verkeept en vernield. Zelfs daar schijnt men nog niet in te willen zien, dat een hoekkeper ook een spant moet zijn, zooals trouwens in elk werk over het timmervak te lezen is. Worden hier de kozijnen volgens de eisch gesteld en wel gelet op zetting van het metselwerk? Het werk dat hier meestal wordt geleverd is over het algemeen zeer primitief en voldoet alleen aan de allerlaagste eischen. Ja, een raam en een deur sluiten hier eene opening af, maar 't is er dan ook naar. Ken kap dekt een huis, maar haat er niet een flinke storm komen, hier gelukkig een zeldzaamheid. Op welk een lage tra|) staat hier niet het schildcrvak. Is het dan niet onze plicht te trachten daarin verbetering te brengen, wij de uitvoerders van zoovecd werken? A. H. stelt de vraas; of de Ind : opzichters zooveel minder degelijk en net timmerwerk afleveren als het meerendeel hunner IloUandsche collega's. Ik durf hier gerust op te antwoorden, „in het algemeen wel." Doch ook onder de HoU: collega's zijn er velen, die al heel weinig practische bekwaamheid hebben opgedaan. Toen ik voor het opzichters- examen, aan de ambachtsschool in den Haag met acht anderen een stuk timmerwerk moest maken, had ik reeds binnen de 10 minuten gezien, dat er zes zelfs geen flauw idee hadden van het eerste vereischte bij het in bewerking nemen van hout, het z. g. paren. Van die zes zijn er toch wel uitgezonden als opzichter en wil ik niet graag beweren, dat ik beter en meerderwaardige diensten in het algemeen heb geleverd dan zij. Wel dat ik beter timmerwerk heb afgeleverd, want zoo iemand gesteld over inlandsche timmerlieden die zelf weinig van het vak weten, kan geen goed werk afleveren Over het algemeen denkt men hier veel te gering over de waarde van practische bekwaamheid bij een opzichter, ofschoon ik wel weet dat het meerendeel der ingenieurs haar hoog stelt en de laatste jaren menig candidaat daarop is ge-
64
JNDISCH
pOLiWKUNDIG
zakt op het examen A. en B, Ik bedoel hier niet de vaardigheid in het hanteeren van gereedschappen doch kennis van de [jraktijk in het algemeen. In een der eerste jaargangen van ons tijdschrift schreef ik een stnk over o])leiding van ambachtslieden en beval ik de, in de practijk het meest bekw'ame, opzichters aan als leermeersters. De toenmalige redactenr zette er in een noot onderaan, dat hij betwijfelde of er veel goede onderwijzers bij den Waterstaat te vinden zonden zijn. „Vooral de in Indië opgeleidde opzichter brengt het in het timmeren niet verder dan het inaken van een eenvoudige lasch en hoe wordt zoo'n stuk werk op het examen voor opzichter nog vaak afgeleverd." „Ik ben zelfs overtuigd dat de meesten der opzichters zelfs niet in staat zijn een deur- of raamkozijn af te schrijven en in elkaar te zetten, staat er verder. Is het niet treurig dat zoo iets klakkeloos weg beweerd kan worden zonder dat er tegenspraak op volgt? Meerdere theoretische Irekwaamheid, door A. B. aanbevolen, acht ik uitstekend, doch laat men de allereerste eischen daarom niet vergeten en verwaarloozen. Het moet ons streven niet zijn, o p d a t gebied, den ingenieurs hun taak te verlichten. Het toepassen van formules eischt van hun niet zooveel tijd en de toepassing er van is niet zoo uitgebreid of we kunnen dat best aan hun overlaten, als zij maar overtuigd zijn, dat door hun ontworpen of goedgekeurde projecten, door ons naar den eisch worden uitgevoerd. Wat wij zelf van die geleerdheid noodig hebben bij het opmaken van onze ontwerpen, kan op één velletje van een zakboek best haar plaats vinden. B.
K O R T E
M E D E D E E L T X G E N.
Een groot hoogreservoir. In Amerika is kürtelings een lioogreservoir gebouwd met een inhoud vau ruim 4^500,000 liters, staande op een toren ter hoogte van 135 Eng. voet. Dit reservoir met den toren zijn gebouwd door de lliter (Jorley Manufacturing Company of Pittsburg. De tank is van staal en 70 voet hoog en 50 voet in diameter. De toren, welke het enorme gewiclit draagt, is een staalconstructie, bestaande uit twaalf onderling versterkte kolommen. Vier van deze kolommen zijn met zijn een onderlingen afstand van 17 voet 18 dm. geplaatst in den vorm van een vierkant onder liet middengedeelte van de tank en dragen het grootste gedeelte van de belasting. liet gewicht, dat elk van de kolommen draagt, is ongeveer 700 ton. De overblijvende acht kolommen zijn langs den omtrek van de tank geplaatst. De fundaties voor alle kolommen zijn neergelaten tot op vasten rotsgrond en bestaan uit betonblokken met granieten deksteenen uit één granietblok bestaande. De stcenen voor de vier binnenste kolommen zijn elk
TIJDSCHRIFT
APRIL
lüOC.
6' 5" vierkant bij 3' dikte en wegen elk 11 ton. De kolommen staan op gegoten ijzeren schoenen, welke onderaan 3' vierkant en bovenaan 2' T' vierkant meten. Het platform dat de tank draagt, is geconstrueerd uit VZ" I-balken, welke worden gedragen door II-balken met tusschenruimten van 9' gemeten hart op hart. Deze Il-dragers worden op hun beurt ondersteund door met pennen verbonden dr gers, welke de belasting op de kolommen overbrengen. De ruimten tusschen de 1^" I-balken welke het eigenlijke platform vormen, worden opgevuld met beton, dat 4" boven den bovenkant der balken uitsteekt. De stalen platen, welke den bodem van de tank vormen, zijn ' / / ' dik en de zijplaten hebben een dikte varieercnd van i"'/,/' van den ondersten ring tot % " voor den bovensten.' Tusschen het deksel en den zijwand is een ruimte van 30" overgelaten voor ventilatie, welke ruimte is beschermd door zwaar draadgaas. Ilet dek bestaat nit '/g" platen, ondersteund door stalen vakwerkdragers. De drukking op de granieten deksteenen onderaan de kolommen oversclirijdt geen 40ii pond per vierkante Eng. duim en de drukking op het beton 250 pond per vierkante .Eng. duim. De toren was berekend een winddruk te kunnen weerstaan van 50 pond per vierk. voet (250 K.G. per M'^), terwijl de tank was berekend op -/s van dit bedrag op de diamelrische oppervlakte. De kosten van dit werk beliepen iets over de 100,000 dollars. S. S.
Breken van een betonijzer-constructie te Madrid. „Le Génie Civil" vermeldt een ernstig ongeluk, dat plaats had in Juni te Madrid. De kolommen, welke het dak van een bedekt reservoir ondersteunden, braken gedurende den aanbouw. Dit is liet tweede ongeluk bij dit werk; in April namelijk, had een gelijksoortig ongeluk plaats, waarbij 35 werklieden omkwamen en 60 werden gewond. Het reservoir in quaestie was verdeeld in vier afdeelingen, welke elk het water ter diepte van 6,7 M. konden inhouden. Men besloot de reservoirs met ijzerbeton te bedekken en van de verschillende constructies en offerten werden de goedkoopste uitgekozen. De zoldering bestond uit bogen van versterkt beton ter totale dikte van 10 c.M. eu met 5,8 M. spanning met een verheffing van '/in der spanning. Deze bogen ontsprongen uit dragers van gewapend beton, welke zich uitstrekten in een onafgebroken lengte van 175 M. De hoogte van de dragers was 50 c.M. en de breedte 25 c.M. aan den bovenkant en iets minder onderaan. Deze dragers werden op hun beurt ondersteund door kolommen van ijzerbeton, elk 25 c.M. vierk. en 7,50 M. lang: deze kregen in geen enkele richting eenige onderlinge versterking. De gebruikte materialen waren alle van goede qualiteit. Het Aprilongeluk gebeurde, toen slechts een gedeelte van den zokleiing in de afdeelingen No. 1 en 2 was voltooid doch de kolommen en dwarsdragers waren gelieel klaar. Deze waren gedurende de geheele maand Mei blootgesteld geweest aan groote temperatuursverschillen, welke, ten gevolge van de groote lengte der dragers, groote beschadigingen veroorzaakten, die zichtbaar waren twee dagen voordat het tweede ongeluk plaats vond. Een sterke daling der temperatuur had ten gevolge het breken van 200 kolommen, later dat van het grootste gedeelte der overigen. Het ongeluk wordt toegeschrevo-n aan slechte constructie en gebrek aan doorzicht van den aannemer, die verzuimde maatregelen te nemen ten
Api^iL 1906.
JNDISCH
^OUWKUNDIG
einde do verwriiigingeii, veroorzaakt door de temperatuursveranderingen, te verhelpen. Het feit, dat zulke slanke kolommen werden aangewend, zonder dat men het noodig achtte, ze van onderlinge versterkingen te voorzien bewijst de onoordeelkundige constructie.
Mutatiën enz: onder het technisch personeel der B. 0. W. en 8. 8. van medio Maart 1906 tot medio Apil 1906, Jiij den v\aterstaat: Geplaatst te Serang de ingenieur Jansen. Overgeplaatst van Pamejaran naar Pasirmoentjang, -de opzichter der 3e klasse A. G. Krul. Aangewezen Pamejaran als standplaats aan den opzichter der 1ste klasse, O. Schermers. Bij den waterstaat: Overgeplaatst van Oeleclheuc naar Kotaradja de opzichter der 3e klasse G. J. Oudraad. Bij den waterstaat: Aangewezen Poerwokerta als standplaats aan den aspirant-ingenieur Van Buuren. Bij den waterstaat: Geplaatst bij de directie de ingenieur der 1ste klaise R. van den Broek d' Obreuan. Bij den waterstaat: Werkzaam gesteld bij de irrigatie werken in Pamekassan de opzichter der 3e klasse, J. P. Brouwer. Geplaatst op Madoera de idem C. J. M. Voogd. Aangewezen Patjitan als standplaats aan den opzichter der 'Ze klasse N. A. Emor. Bij den waterstaat: Geplaatst als eerstaanwezende te Semarang de in:genieur der 1ste klasse A. Vroesom de Haan; Overgeplaatst: naar Lombok de opzichter der 2e klasse J. C. Meijer; naar Tapanoelie de idem J. L. Erp Taalman Kip; naar Celebes de opzichter der 3e klasse L. J. lleuneker. Toegevoegd aan den chef der 2e afdceliug belast met het ontwerpen en uitvoeren der werken voor de verbetering der bevloeiing in de districten Bandjar Tjahjana en Poerbolinggo der residentie Banjoemas, de opzichter der 2e klasse II. J. Beijer; aan den chef van de irrigatie werken van de Brantas-rivier de idem van Zuid- Oost van Borneo, H. C. van der Veen; Overgeplaatst van Soerabaia naar Padaug de idem N. A. Emor. Bij den waterstaat: Werkzaam gesteld bij de irrigatie (verken in Pekalongan, de ingenieur der Ie klasse Bertel. Aangewezen als standplaats: Ilangkasbetoeng, aan den opzichter der Ie klasse Coorengel. Overgeplaatst: van Madioen naar Padang, de opzichter der 3e klasse Verburgii; van Soerabaja naar Madioen, met intrekking van zijn overplaatsing naar Padang, de opzichter der 2e klasse Emor. Overgeplaatst van Madioen naar de directie de idem der 2e klasse Ch. J. Odenthal. Toegevoegd aan den chef der 5e afdeeling te Paaoeroean de opzichter der 3e klasse J. D. van Wijk; bij den chef der 1ste klasse E. de Graaf. Bij den waterstaat: Geplaatst te Bantam de opzichter der 1ste klasse J. W. Coorengel.
JlJDSCHRIFT.
65
Door den directeur der B. O. W. Bij den waterstaat en 's lands B. O. W. Toegevoegd: aan den chef der 5de waterstaatsafdeeling, de opzichter dor 3de klasse J. D. van Wijk, thans bij den gewestelijken dienst in de residentie Pasoeroein geplaatst; aan den chef der 4de waterstaatsafdeeling, de opzichter der 1ste klasse E. de Graaf, thans toegevoegd aan den chef der 5de waterstaatsafdeeling. Overgeplaatst: van de residentie Madioen naar de directie, de opzichter der 2de klasse Ch. J. Odenthal.
PERSONALIA. Benoemd tot opzicliter der 1ste klasse bij den waterstaat de wachtgelder J. W. Coorengel. Verloven. Verlengd met een maand het verlof naar Soerabaia, verleend aan den opzichter der 1ste klasse bij den waterstaat J. G. Westenberg. Aangevraagd 6 maanden verlof naar Europa door den opzichter der 1ste klasse bij den waterstaat T. A. Kloppert; om ontslag door den idem W. A. Th. Ziesel. Verleend een maand verlof naar Bitavia, aan den opzichter der 3e klasse bij den waterstaat, K. Ott; een maand naar Soerabaja aan den opzichter der 1ste klasse bij deu waterstaat A. J. A. Engeleakamp. Aangevraagd een jaar verlof naar Europa, door den opzichter der 3e klasse bij den waterstaat, G. L. de Groot. om zes maanden verlof naar Europa met ingang van Mei a. s. door den opzichter der 1ste klasse bij deu waterstaat T. A. Kloppert. Aangevraigd een jaar verlof naar Europi, met ingang van April a. s. door den opzichter der 2e klasse bij den waterstaat J. A. Steendam; Verleend een jaar verlof, wegens langiurigen dienst, met ingang van 19 Maart a. s. aan den ingenieur der 2e klasse bij den waterstaat, H. Ch, J. Strengnaerts. Verleend een maand verlof naar Trawas aan den opzichter der 2e klasse bij den waterstaat de Modjokerto, J. Swaving. Verleend, wegens langdurigeu dienst, een jaar verlof naar Europa, met ingang van den 15 en April a. s. aan den opzichter der 2e klasse bij den waterstaat te Sidoardjo J. A. Steendam. idem 6 maanden, buiten bezwaar van deu lande, met ingang van 2 Mei a. s., aan den idea, der 1ste klasse te Medan T. A. Kloppert. Bij den waterstaat: Brilast met de waarneming der betrekking van ingenieur der 2e klasse de ambtenaar op nonactiviteit A. Vroesom de Haan. Benoemd tot hoofdingenieur der 1ste klasse bij de B. O. W., met ingang van den 29en Augustus 1906, de hoofdingenieur der 2e klasse, D. 11. Havelaar, van verlof terug; tot ingenieur der 2e klasse bij de B. O. W. G. J. Meijer; tot idem der 3e klasse de adspirant-ingeaieur J. R. Gaade, thans als zoodanig werkzaam. Benoemd: tot adspirant-ingenieur, H. Cramer, thans tijdelijk met de waarneming dier betrekking belast.
66
JNDISCH
^OUWKUNDIG
Outslageu, wegens ziekte, op verzoek, eervol uit zijn betrekking, de opzichter der Isle klasse bii den waterstaat W. A. Th. Ziesel. Ontslagen, op verzoek, eervol, uit zijn betrekking de opzichter der 3e klaese bij den waterstaat, L J üeuneker. Ontslagen, wegens ziekte, eervol uit zijn befrekkins, de opzichter der 3e klasse bij den waterstaat E. L A-Cijzer.
Bij den waterstaat: Herbenoemd als opzicliter der 2e klasse bii den waterstaat J. C. Meijer en H. J. Beijer; idem tot opzichter der 3e klasse L. J. llenneker. Gesteld ter beschikking van den directeur der B O W voor de werkzaamheden op het bureau der 4e afdeèling der h. b. op Java, Verburgh, thans werkzaam op het departement der B. O. W.
TIJDSCHRIFT
APRIL
1906.
Bij den waterstaat: Werkzaam gesteld bij den bouw van de recherchegebouwen to Makasser, de opzichter der 1ste klasse A J. A. Engelkamp. Benoemd: krachtens koninklijke machtiging, bij den waterstaat en s lands burgerlijke openbare werken, tot hoofdingenieur der 1ste klasse, D. H. Havelaar, thans hoofdingenieur der 2de klasse, met buitenlaiidscli verlofmet bepaling, dat deze benoeming wordt geacht te zijn geschied op 10 Augustus 1905, en dat de heer Havelaar in de ranglijst plaats neemt onmiddellijk boven zijn ranggenoot J. C. He,vning. Verzocht ontslag door ' den boekhouder bij den waterstaat te Semarang, Bont.
W
1906>
wa-
o Cl
< i-
5 X
u Q
D O ÜQ Q
IB
" ^
bc c o
bO 3 U
QO
CD
O O)
Cu
<
o C/3
Q
D O CQ
Q
A
c « o
3 U
ca
CO O
O)
o: o.
<
tL.
s u Q
D O 03
Q 2
^HH
c o
o o
<1
e-
II
5 c
tl
c a
Hl
c o
be 3
U
CQ
CO
O
CL
< H
s X
o (f) o
D O CQ Q
m