����������������� ���������������������
����������������
����������������������
�������������������
���������������������������
Samenvatting Ons land is welvarend, dichtbevolkt, energie-intensief en technologisch sterk ontwikkeld. Wij kunnen daardoor internationaal de toon zetten in een overgang naar een mondiale economie die zich kenmerkt door voldoende beschikbaarheid van duurzame energie, afnemende afhankelijkheid van fossiele grondstoffen en acceptabele emissies van kooldioxide. Dat vereist een hoge ambitie die is waar te maken met een vasthoudende nationale strategie en een grote inzet van vernuft, kennis, ondernemerschap en middelen. Door telkens nieuwe combinaties daarvan in te zetten op het vinden en benutten van kansen investeren wij in de kwaliteit van onze samenleving en kan het Nederlandse bedrijfsleven zich een vooraanstaande positie in de wereld verwerven. Bovendien helpen wij de dreiging van ongewenste klimaateffecten en een kwetsbare energie-import af te wenden. Nu is het moment om het groeiende gevoel van urgentie dat daar iets aan moet gebeuren om te zetten in een samenhangend geheel van activiteiten waarin bedrijven, kennisinstellingen, overheid én consumenten actief betrokken zijn. Eind 2004 hebben de AER, de VROM-raad en het Innovatieplatform geconstateerd dat Nederland een nationaal actieplan voor energietransitie nodig heeft. In januari 2005 heeft de regering de Task Force Energietransitie de opdracht gegeven zo’n plan te ontwikkelen. Dit Transitieactieplan geeft de hoofdlijnen van een nationale strategie, waarin concreet is aangegeven welke rol duurzame energie kan spelen in de transitie naar een gewenste toekomstige energievoorziening, welke technologieën die rol ondersteunen, welke kansen dat biedt voor Nederlandse bedrijven en hoe die kansen kunnen worden gerealiseerd. Het Transitieactieplan moet jaarlijks worden aangepast aan de actuele ontwikkelingen en nieuwe inzichten. Naast een technologische component kent deze transitie ook een sterke maatschappelijke component: het gaat om een wezenlijk andere instelling van onze maatschappij ten aanzien van energieproductie en energiegebruik, die zal leiden tot andere en nieuwe relaties. De kern van het Transitieactieplan bestaat uit een samenhangende en flexibele portfolio van transitiepaden die elkaar versterken en met ondersteunende activiteiten worden geschraagd. Elk transitiepad geeft richting aan de lange termijn ontwikkeling van een specifiek onderdeel van de energiehuishouding. De paden krijgen vorm en inhoud door invulling met concrete projecten. Met deze portfolio van transitiepaden zijn drie belangrijke stappen gezet naar het realiseren van een duurzame energiehuishouding. De eerste is dat een realistisch startpunt is gekozen: er is geen simpele manier om het mondiale energieprobleem snel op te lossen. De tweede is dat transitiepaden zijn gedefinieerd die het beste passen bij hun eigen kracht en mogelijkheden om industriële kansen te creëren. De derde is dat gekozen is voor een aanpak waarin het lange termijn perspectief leidend is. De huidige portfolio bestaat uit zesentwintig transitiepaden. Zij zijn geselecteerd uit meer dan tachtig mogelijke paden op basis van drie criteria: hun bijdrage aan de reductie van de
III CO2 -emissie, de kansen die zij bieden voor het Nederlandse bedrijfsleven en hun technologische haalbaarheid. De paden zijn ontwikkeld vanuit vier transitieplatforms (met als thema’s Duurzame mobiliteit, Nieuw Gas en Schoon fossiel, Groene grondstoffen en Ketenefficiency). Meer transitiepaden zullen worden ontwikkeld en geselecteerd na de start van twee nieuwe Platforms voor de thema’s Duurzame Elektriciteit en Gebouwde Omgeving. In het vervolg van het transitieproces zal een nadere schifting moeten plaatsvinden, waarbij paden kunnen afvallen en nieuwe paden kunnen worden toegevoegd. De transitiepaden zijn te rubriceren in drie categorieën: energiebesparing, schoon fossiel (waaronder het afvangen en opslaan van CO2), en duurzame energie (met onder andere biomassa, zonne-energie en windenergie). In dit Transitieactieplan zijn illustratieve voorbeelden opgenomen van aansprekende projecten langs de transitiepaden. Met de realisatie van de nu geselecteerde transitiepaden kan worden bereikt: • Een reductie in 2050 van 50% van CO2 -emissies ten opzichte van 1990 bij verdergaande economische groei • Een jaarlijks oplopende energiebesparing tussen de 1,5% en 2% per jaar • Een progressieve verduurzaming van onze energiehuishouding tussen nu en 2050 • Een versterking van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven. Omdat nieuwe technologieën een aanlooptijd nodig hebben voordat zij tot substantiële effecten leiden, is een tijdelijk ‘acceleratiepakket’ nodig om de korte termijn CO2 -reductiedoelstellingen te halen. In dat pakket kunnen overgangstechnologieën zoals schone fossiele brandstoffen (bijvoorbeeld door kolenvergassing) en/of kernenergie bijdragen aan de ontkoppeling van energieproductie en economische groei en zo een versnelde reductie van de CO2 -emissie bewerkstelligen. De technologische ontwikkelingen en innovaties die de energietransitie mogelijk maken, bieden Nederlandse bedrijven kansen nieuwe markten te veroveren met innovatieve producten die in de hele wereld bijdragen aan het terugdringen van CO2 -uitstoot en het verduurzamen van de energiehuishouding. Aan het ontwikkelen van de transitiepaden is gewerkt door ruim tweehonderd mensen uit bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en overheid. Zij hebben de brug geslagen tussen wat in de afgelopen decennia is opgebouwd aan kennis en ervaring vanuit het energie- en milieubeleid en de koers die nu wordt ingeslagen met dit Transitieactieplan.
IV
Om de gestelde doelen te bereiken is een absolute voorwaarde dat die koers een lange tijd wordt volgehouden. Bij veel transitiepaden zullen de resultaten pas zichtbaar worden na tien tot vijftien jaar of zelfs nog later. Dat wil zeggen dat deze paden tenminste drie tot vier kabinetsperioden moeten worden ondersteund door een politiek gedragen lange termijn beleid, dat wordt gekenmerkt door eenheid, consistentie en continuïteit. Er is een urgente noodzaak voor een samenhangend instrumentarium met bijbehorende middelen dat meerdere innovatiecycli (van onderzoek tot en met marktintroductie en weer terug naar onderzoek) ondersteunt. Cycli die relevant zijn voor de energietransitie duren tien tot vijftien jaar of meer. Dan pas kan de ‘uitrol’ naar de samenleving plaatsvinden en worden de effecten van een vasthoudend beleid ten volle zichtbaar. Tenslotte is er ook en dringend behoefte aan nieuw beleid. Daarin moet niet de financiële steun voor technologieontwikkeling centraal staan, maar de processen die leiden naar een gewenste energiehuishouding en het wegnemen van belemmeringen voor de transitie daar naar toe. Die beleidsvernieuwing moet de institutionele veranderingen mogelijk maken die nodig zijn om het transitieproces te versnellen en te vergemakkelijken. Aspecten van zulk beleid zijn het bewerkstelligen van veranderingen van verhoudingen tussen partijen in een systeem, en van gedragsveranderingen bij gebruikers en het vergroten van het inzicht in de factoren die sociale haalbaarheid van veranderingen bepalen.
WERK VOOR DE TASK FORCE EN PLATFORMS Dit Transitieactieplan is een plan op hoofdlijnen. Voor meer detail moet nog huiswerk worden verricht. Dat dient in september 2006 af te zijn om daarna over de volle breedte met het eigenlijke transitiewerk te kunnen beginnen. Het huiswerk betreft: • Een ontwerp in hoofdlijnen voor een samenhangend en op de lange termijn gericht transitie-instrumentarium • Nadere definitie van korte en lange termijn activiteiten • Een onderbouwde schatting van de middelen die nodig zijn om de transitie te laten slagen en de wijze waarop die worden gefinancierd • Een gefundeerde kwantificering van de economische effecten van investeren in de energietransitie en de kosteneffectiviteit van de transitieportfolio • Inpassing van de transitieportfolio in de internationale context • De verdere invulling van het acceleratiepakket • De invulling van de uitkijk- en actiepost voor de transitie voor de periode na 2007.
van waaruit de overheid wordt ondersteund bij het op koers en snelheid houden van de energietransitie. De Task Force komt in september 2006 met een voorstel voor de invulling van deze functies.
Aanbevelingen Alleen met zulk nieuw beleid, een standvastig lange termijn plan, een samenhangend instrumentarium en een centrale rol voor het Nederlandse innovatieve bedrijfsleven (ook in de rol van energieverbruikers) kunnen de noodzakelijke versnelling en opeenvolging van innovatietrajecten worden bewerkstelligd, waarmee de energietransitie op gang komt en tot brede veranderingen in de energiehuishouding leidt. Dit Transitieactieplan houdt de opgave voor de overheid in om de hoofdlijnen van zo’n instrumentarium uiterlijk in september 2006 vast te stellen. Speciaal ontworpen financieringsmechanismen die de transitiepaden ondersteunen en tot versnelling leiden moeten daar een wezenlijk deel van uit maken. Middelen verbonden aan nu beschikbare instrumenten (zoals Energie Onderzoek Strategie, Unieke Kansen Regeling, Borssele, Fonds Economische Structuurversterking) zijn voldoende om de transitie in de komende anderhalf jaar aanzienlijk te versnellen. Op langere termijn zijn voor de transitie extra overheidsmiddelen nodig oplopend tot jaarlijks 2 miljard euro. In het najaar van 2006, als ook de twee nog op te starten transitieplatforms op gang zijn gekomen, zal nader worden ingegaan op de benodigde middelen voor de lange termijn. Naar verwachting zal de energietransitie begin 2007 goed op gang zijn gekomen. Dan ontstaat er een noodzaak voor coordinatie van de Platforms, de allocatie van gelden voor het ontwikkelen van de transitiepaden binnen het geheel van de energietransitie, een jaarlijkse rapportage over de voortgang van de transitie tegen de gestelde doelen en een uitkijk- en actiepost (werknaam: Nederlandse Energietransitie Raad)
Dit Transitieactieplan krijgt betekenis als de integrale wijze van de aanpak van de energietransitie die erin is beschreven, wordt overgenomen door de Nederlandse regering. De belangrijkste aanbeveling van de Task Force Energietransitie aan de overheid is dan ook: • Neem de uitgangspunten, doelen en aanpak beschreven in dit Transitieactieplan integraal over. Binnen de context van het Transitieactieplan en specifiek voor de korte termijn beveelt de Task Force aan: • Vorm een Energietransitiefonds van waaruit transitieactiviteiten kunnen worden gefinancierd. Voeg de fondsen die nu vanuit verschillende instrumenten worden ingezet voor de onderdelen van de energietransitie samen in dit fonds. • Richt een Nederlandse Energietransitie Raad op die vanaf begin 2007, samen met de Platforms, de transitieactiviteiten integraal gaat coördineren en ondersteunen en die, onder toezicht van de overheid, het beheer krijgt over het Energietransitiefonds. • Zorg voor erkenning door het Innovatieplatform van de energietransitie als een sleutelgebied voor Nederland. • Formeer een commissie met de opdracht een ‘acceleratiepakket’ uit te werken, waaronder een versnelling van de transitiepaden om de CO2 -emissie in de beginfase van de transitie versneld te reduceren. Geef die commissie tevens de opdracht een advies te formuleren over de volgende nieuw te bouwen elektriciteitscentrale.
Inhoudsopgave
V
Samenvatting
III
Aanbevelingen
IV
Inhoudsopgave
V
Hoofdstuk 1
Inleiding Noodzaak van een duurzame energiehuishouding Energietransitie, proces en voorwaarden Flexibel Transitieactieplan Thema’s en transitiepaden Leeswijzer
1 1 2 2 3 4
Hoofdstuk 2
Naar een nationale strategie voor duurzame energiehuishouding De ambities van Nederland in de mondiale energiehuishouding Energieverbruik en CO2 -emissie bij ongewijzigd beleid Overzicht van de portfolio van transitiepaden Noodzaak van een lange termijn strategie Acceleratiepakket t.b.v. CO2 -doelstellingen Belang voor het Nederlandse bedrijfsleven Transitiepaden als schakel tussen strategie en uitvoering Besparing, duurzame energie en schoon fossiel
5 5 5 7 9 10 11 12 13
Hoofdstuk 3
Van strategie naar activiteiten Balans tussen korte en lange termijn De thema’s en transitiepaden Portfolio van transitiepaden Ontwikkeling van transitiepaden Genereren en selecteren van projectvoorstellen Eerste activiteiten en projecten Interludum, interconnectivity
14 14 15 15 16 16 16 22
Hoofdstuk 4
Ondersteunende activiteiten Ontwikkeling van een adequaat instrumentarium Opstarten en uitvoeren van acceleratiepakket Financiering energietransitie Twee voorbeelden van onderzoeksprojecten gericht op de lange termijn Bevorderen en financieren van onderzoek Technische infrastructuur
23 23 24 24 25 25 26
VI
Innovatie en ondernemerschap Specifieke stimulansen Nieuw beleid Internationale samenwerking en inbedding Mobiliseren van consumenten en MKB Een gespecialiseerd fonds voor het versnellen van risicovolle activiteiten Strategische communicatie
26 26 27 27 28 29 29
Hoofdstuk 5
Condities voor succes Inleiding Gezamenlijke verantwoordelijkheden met eigen rollen Lange termijn visie, instrumentarium en middelen Instrumentarium en middelen gericht op het transitiepad als continuüm Bewaken van de koers en organisatorische invulling Wat deze voorwaarden mogelijk maken
30 30 31 31 31 32 32
Hoofdstuk 6
Bijlagen Bijlage 1: Samenstelling Task Force Energietransitie Bijlage 2: Opdracht en organisatie en ondersteuning Bijlage 3: Gebruik van scenario’s Bijlage 4: Beschrijving van de thema’s en invulling transitiepaden Bijlage 5: Samenvatting van het ECN “Optiedocument” Bijlage 6: Afkortingenlijst
33 33 33 34 35 43 46
1 Inleiding
Op aanbeveling van het Innovatieplatform en de VROM- en AER-raad hebben de Minister van EZ en de staatssecretaris van VROM op 24 januari 2005 de Taskforce Energietransitie geïnstalleerd (Bijlage 1). De opdracht aan de Taskforce is om een nationaal Transitieactieplan op te stellen dat concreet en in operationele termen aangeeft: • Welke rol duurzame energie kan spelen in het realiseren van een gewenste toekomstige energievoorziening • Welke technologieën die rol kunnen ondersteunen • Welke kansen dat biedt voor Nederlandse bedrijven en hoe die kunnen worden gerealiseerd en benut. Bijlage 2 bevat details over de opdrachtformulering en de organisatie van de activiteiten.
1
daarin de hoofdrol spelen door mondiaal nieuwe markten te veroveren op gebieden waar een werkelijke bijdrage kan worden geleverd in het terugdringen van de CO2 -uitstoot en het realiseren van energiebesparingen. Dat kan door snel te starten met onze onderscheidende kenmerken als uitgangspunt. Zulke kenmerken zijn: een hoge bevolkingsdichtheid, verstedelijking onder de zeespiegel, intensieve verkeersstromen en landbouw, en een hoogwaardige gasinfrastructuur en energieproductie. Door de juiste doelen te kiezen en gebruik te maken van onze industriële positie, kennisbronnen en toegang tot wereldmarkten, ontstaan grote kansen voor onze samenleving in het algemeen en het Nederlandse bedrijfsleven in het bijzonder.
Noodzaak van een duurzame energiehuishouding Het gebrek aan duurzaamheid van de mondiale energiehuishouding is bedreigend voor de wereld. • De snelheid waarmee door ons toedoen de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer toeneemt, leidt tot onvoorspelbare veranderingen in het klimaat en bedreigt de stabiliteit van ecosystemen over de hele wereld. • De mate waarin wij ons voor de toelevering van olie en gas kwetsbaar hebben gemaakt voor mondiale machtspolitiek, leidt tot onvoorspelbare fluctuaties in de beschikbaarheid en prijs van deze primaire bronnen. Dat is een directe bedreiging voor onze welvaart en ons welzijn. • Door het beslag dat het welvarende deel van de wereld legt op de voorraden olie en gas versus de noden van het arme deel van de wereld, groeien de mondiale spanningen. Die spanningen bedreigen de vrede en veiligheid. Als we deze bedreigingen niet het hoofd bieden, verliezen we controle over onze toekomst. De urgentie is groot. Daarom moet de mondiale ambitie zijn om met grote snelheid en daadkracht een duurzame energiehuishouding te realiseren. Nederland kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren, door de bedreigingen te benaderen vanuit het perspectief van kansen en alles in het werk te stellen om die kansen te benutten. Het Nederlandse bedrijfsleven moet
KANSEN De toekomst voor de samenleving ligt in duurzaamheid. De natuurlijke premie op duurzame producten en processen wordt bepalend voor economische groei. Bedrijven die dat als uitgangspunt kiezen voor hun product – en marktontwikkeling, creëren voor zichzelf mogelijkheden om hun groei en continuïteit in de toekomst te verzekeren. Door vanuit die optiek naar de toekomst te kijken, zijn niet de bedreigingen richtinggevend, maar de kansen. De bedreigingen liggen in een onveranderd gebruik van onze (fossiele) grondstoffen. De kansen liggen in het veranderen en verminderen van dat gebruik. Om op lange termijn voldoende schone en betaalbare energie te hebben moeten we op ieder moment en op alle fronten de beschikbare technologie inzetten om onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. Tegelijkertijd moeten we de kennis en technologie ontwikkelen om de volgende stappen te kunnen nemen. In ieder van die stappen liggen er kansen voor bedrijven: de maakindustrie, dienstverlening, toeleveranciers, de energie-intensieve bedrijven, maar ook bijvoorbeeld de bouw- en logistieke sector. Het nu benutten van de actuele kansen is een absolute voorwaarde om de kansen in de toekomst ook te kunnen benutten.
2
Om die redenen willen wij binnen vijftig jaar komen tot een duurzame energiehuishouding in Nederland. In de transitie daarheen neemt de vraag naar fossiele grondstoffen af en de beschikbaarheid van hernieuwbare bronnen toe en blijft energie betaalbaar, beschikbaar en betrouwbaar. Dat is de visie van de Task Force. Het doel van de energietransitie is: • Het realiseren van energiebesparing, de inzet van hernieuwbare bronnen, en het reduceren van uitstoot van schadelijke milieubelastende afvalstoffen, met name CO2 • Het creëren en benutten van kansen voor nieuwe bedrijvigheid, werkgelegenheid en welvaart • Het verminderen van de kwetsbare afhankelijkheid van onze energievoorziening van een klein aantal olie- en gaslanden en het voorkomen van sterke fluctuaties in energieprijzen • Het verminderen van het beslag dat wij leggen op de beschikbare energiebronnen • Te komen tot een gezamenlijk besef bij alle actoren (overheid, bedrijfsleven, consumenten, kennisinstellingen en NGO’s) dat een energietransitie noodzakelijk is en dat zij daarin hun eigen verantwoordelijkheid hebben.
Energietransitie, proces en voorwaarden Het gaat bij de energietransitie om een continu en langdurig dynamisch proces. Daarin veranderen niet alleen de techniek van de energievoorziening, maar ook de infrastructuur, de sociaal-economische omgeving en de geschreven en ongeschreven regels. Die veranderingen voltrekken zich simultaan. Dat gebeurt door middel van een groot aantal elkaar in de tijd opvolgende en versterkende acties van Nederlandse bedrijven, overheid, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Voor veel van die acties zullen de effecten pas na verloop van tijd merkbaar worden. Daarom is een lange termijn (meerdere kabinetsperioden omvattend) perspectief een essentiële voorwaarde voor het realiseren van de energietransitie. Zo’n perspectief wordt concreet in de eenheid, consistentie en continuïteit van overheidsbeleid en de daarbij behorende instrumentatie. Met dat vooruitzicht kunnen bedrijven en kennisinstellingen de initiatieven ontwikkelen die de transitie daadwerkelijk teweeg zullen brengen. Vanuit zo’n stabiel perspectief kan de samenleving veel beter kansen herkennen, creëren en benutten en draagvlak ontwikkelen voor een duurzame energiehuishouding. Tenslotte levert het door beleid beschermde lange termijn perspectief de mogelijkheid om binnen Europese en mondiale context te werken aan het verwerven van een zodanige positie voor Nederlandse producten en diensten dat deze substantieel kunnen bijdragen aan het realiseren van een mondiale energietransitie. Zonder Nederlandse bedrijven die duurzame producten ontwikkelen, produceren en vermarkten kan er geen sprake zijn van een significante Nederlandse rol in de verduurzaming van de energiehuishouding. Zonder winsten kunnen bedrijven niet blijven bestaan. Winstgevendheid van het Nederlandse bedrijfsleven is daarom een essentiële voorwaarde voor het realiseren van energietransitie, zowel nationaal als mondiaal. Winstgevendheid is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven. Bedrijven kunnen op twee manieren een bijdrage leveren aan de energietransitie:
HEDEN , VERLEDEN EN TOEKOMST De energietransitie bouwt voort op successen uit het verleden. Al sinds het begin van de jaren tachtig zijn door burgers, overheid, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties grote inspanningen verricht om bewuster en zuiniger met energie om te gaan. De resultaten daarvan bieden vertrouwen dat nog veel meer kan worden bereikt. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat het gangbare energiebeleid waarin werd gekeken naar termijnen van vijf tot tien jaar om resultaten te behalen, te kort is om een duurzame energiehuishouding te bereiken. Er is een lange termijn visie nodig en een stimulerend verschil tussen waar we staan en waar we naar toe willen. Het pad daartussen wordt ingevuld met acties die op korte termijn effect hebben of andere acties mogelijk maken die op langere termijn effect hebben.
• Door energie te besparen in hun productieprocessen (geldt bijvoorbeeld voor de procesindustrie) • Door producten en diensten op de mondiale markt te brengen die kunnen leiden tot directe energiebesparing en/of tot meer gebruik van duurzame energie. Met de opbrengsten daarvan kunnen bedrijven de innovaties financieren die nodig zijn om hun positie te behouden en te versterken. De inbreng van kennisinstellingen geeft dit innovatieproces extra impulsen. Daarom is het van belang dat bedrijven en kennisinstellingen samenwerken aan de lange termijn agendering van energieonderzoek.
Flexibel Transitieactieplan Het Transitieactieplan geeft het lange termijn perspectief waartegen een opeenvolgende reeks van acties een plaats krijgt om de beoogde duurzame energiehuishouding te realiseren. Het Transitieactieplan wordt niet ‘vastgesteld’ om dan als een rigide plan te worden uitgevoerd. Dat kan niet, juist omdat de tijdshorizon van de energietransitie enkele decennia is. De sociaal-economische en technologische omstandigheden (nationaal en internationaal) kunnen op die termijn zo ingrijpend veranderen dat het plan dan aangepast moet worden. Het Transitieactieplan beschrijft daarom naast de voorgenomen inhoudelijke activiteiten ook het proces waarmee wordt gewaarborgd dat het plan steeds flexibel kan worden aangepast aan toekomstige ontwikkelingen. Dat kan betekenen dat keuzes worden veranderd, dat mijlpalen worden verzet of dat projecten of ondernemingsplannen worden bijgesteld zodat ze beter passen bij nieuwe ontwikkelingen.
Thema’s en transitiepaden De acties in dit Transitieactieplan bouwen voort op de acties die worden en zijn gedefinieerd binnen zes thema’s die kunnen bijdragen aan het bereiken van de gestelde transitiedoelen: • Groene grondstoffen. Productie en omzetting van plantaardige grondstoffen (biomassa) in elektriciteit, warmte, chemicaliën en materialen • Duurzame mobiliteit. Alternatieve motorbrandstoffen, nieuwe voertuigtechnologie en optimalisatie van verkeersgedrag voor duurzame energiehuishouding en filebestrijding.
• Ketenefficiency. Energiebesparing door slimme organisatie van ketens in het bedrijfsleven en de samenleving. • Nieuw gas, schoon fossiel. Efficiëntere toepassingen van aardgas, biogas en waterstof en schone toepassingen van fossiele brandstoffen en glastuinbouw. • Duurzame elektriciteit. Hernieuwbare bronnen voor elektriciteit, zoals windenergie, zonne-energie en biomassa, verduurzamen traditionele productie, aanpassing infrastructuur en elektriciteitsbesparing. • Gebouwde omgeving. Drastische reductie van het gebruik van energievoorverwarming en koeling van gebouwen door isolatie, energieopslag en slimme systemen. Ondersteunend aan de start van de transitie is een acceleratiepakket samengesteld. Dat pakket omvat technologieën waarmee op korte termijn een extra reductie van de CO2 emissie kan worden gerealiseerd. Die extra reductie is nodig omdat de transitiepaden een opstarttijd nodig hebben. Onderdeel van dit acceleratiepakket zijn bijvoorbeeld kernenergie en/of schoon fossiel. Voor de vier eerstgenoemde themaís zijn als Platforms actief: Platform Groene Grondstoffen (PGG), Platform Duurzame Mobiliteit (PDM), Platform Ketenefficiency (PKE) en Platform Nieuw Gas, Schoon Fossiel (PNG). Voor de twee laatstgenoemde themaís zijn in oprichting: Platform Duurzame Elektriciteit Voorziening (PDEV) en Platform Gebouwde Omgeving (PGO). De portfolio van transitiepaden vormt de kern van de energietransitie. Transitiepaden worden geselecteerd op basis van drie criteria: • Reductie van CO2 -emissie • Haalbaarheid • Kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Via de transitiepaden worden innovatieve kansen voor bedrijven gecreëerd en benut. Zij maken de knelpunten in beleid en regelgeving zichtbaar die moeten worden opgeruimd om de energietransitie mogelijk te maken. De transitiepaden vormen de bron van nieuwe activiteiten en projecten (die kunnen resulteren in nieuwe ondernemingen) waarmee de beoogde effecten van de energietransitie worden bereikt. De criteria voor de selectie van deze activiteiten en projecten zijn in principe dezelfde als die voor transitiepaden, maar zijn aangescherpt (zie Hoofdstuk 3) om de meest kansrijke en effectieve selectie te kunnen maken. In de eerste fase van de energietransitie staat de opbouw van de portfolio van transitiepaden centraal. Daarna gaat het vooral om het beheren en vernieuwen van deze portfolio, en om het maximaal benutten van de kansen die met de transitiepaden worden gecreëerd.
Leeswijzer Het Transitieactieplan is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 worden de ambities en de strategie beschreven om in Nederland tot een duurzame energiehuishouding te komen. Die strategie en de daaraan verbonden acties worden planmatig uitgewerkt en geconcretiseerd in Hoofdstuk 3, de ondersteunende activiteiten in Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 beschrijft hoofdvoorwaarden waaronder het plan met succes kan worden gerealiseerd. Energietransitie is een kwestie van lange termijn. Toch schenkt deze versie van het Transitieactieplan relatief veel aandacht aan de korte termijn. De reden is dat er nu al behoefte is te laten zien welke transitiepaden door de Platforms zijn uitgezet om hun aandeel in de transitie te realiseren en om met demonstratieprojecten te illustreren waar deze paden toe zullen of kunnen leiden. De volgende versie van het Transitieactieplan van september 2006 zal meer aandacht schenken aan de lange termijn.
3
4
2 Naar een nationale strategie voor duurzame energiehuishouding
De ambities van Nederland in de mondiale energiehuishouding Het Transitieactieplan formuleert de ambitie dat Nederland internationaal voorop wil lopen in de overgang naar een mondiale economie die zich kenmerkt door een voldoende beschikbaarheid van duurzame energie en een afnemende afhankelijkheid van fossiele grondstoffen. De doelstellingen van het plan zijn: • Reductie in 2050 van 50% van CO2 -emissies ten opzichte van 1990 bij verdergaande economische groei • Jaarlijks oplopende energiebesparing van tussen de 1,5% en 2% per jaar • Progressieve verduurzaming van onze energiehuishouding tussen nu en 2050 door substantiële inzet van groene grondstoffen en hernieuwbare bronnen • Versterking van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven. Deze doelen moeten worden bereikt in een voortdurende spanning tussen de realiteit van de wereld waarin wij leven en wat wij wensen dat in die wereld gebeurt. Nederland kan die wereld niet in zijn eentje veranderen. Maar Nederland kan wel de ambitie uitspreken en actief handelen om: • Substantieel meer te doen dan de rest van de wereld in het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen • Substantieel meer te doen dan de rest van de wereld in het verminderen van de schadelijke gevolgen van het gebruik van fossiele brandstoffen (zoals de uitstoot van CO2) • De toekomstige afhankelijkheid van energie-import te verminderen die anders op termijn sterk zou toenemen, vooral door het opraken van de Nederlandse aardgasvoorraad • Het bedrijfsleven ruimte te geven om met nieuwe technologie, nieuwe producten en diensten, gericht op het verduurzamen van de energiehuishouding, markten te veroveren binnen en buiten Nederland en hun concurrentiepositie te verbeteren
1
De oorspronkelijke scenario’s lopen tot 2040, maar zijn geëxtrapoleerd tot het transitiepunt 2050
2
ECN rapport RX 06 056, 2006
• Optimaal gebruik te maken van kennis en ontwikkelingen binnen en buiten Nederland om de eigen energiehuishouding te verbeteren en eigen ontwikkelingen gericht op de toekomst scherper te kunnen richten en te versnellen.
VERTALING IN UITDAGINGEN VOOR DE SAMENLEVING • Veel efficiënter gebruik van energie • Overschakelen naar duurzame en schone energiebronnen • Verminderen van onze afhankelijkheid van import van fossiele brandstoffen. Door deze uitdagingen voortvarend tegemoet te treden, ontstaan kansen voor Nederlandse bedrijven om opkomende markten te veroveren. Naarmate mondiaal de risico’s voor het klimaat en de schaarste van fossiele brandstoffen hoger op de nationale agenda’s komen, worden deze marktkansen groter.
Energieverbruik en CO2 -emissie bij ongewijzigd beleid Voor een prognose van de lange termijn ontwikkeling van het energieverbruik in Nederland en de resulterende CO2 emissies bij ongewijzigd beleid bestaan verschillende scenario’s. Om deze scenario’s beter te kunnen benutten, heeft de Task Force twee ‘streefbeelden’ opgesteld (Bijlage 3), die zijn gebruikt om twee extreme strategieën te verkennen (sterke economische groei en maximale inzet op duurzame energie, respectievelijk geringe economische groei, sterke besparing en dominant gebruik van fossiele energie). Daaruit werd duidelijk dat in beide gevallen een ambitieus transitiepakket mogelijk is om de doelstellingen in 2050 te kunnen bereiken. Als startpunt voor de kwantificering van dit Transitieactieplan zijn de vier voorlopige scenario’s gekozen die ECN in opdracht van het CPB in 2004 heeft opgesteld.1 Op basis van deze scenario’s is de ontwikkeling van het energieverbruik en de CO2 -emissies berekend.2 Deze energiescenario’s beschrijven de gevolgen als specifieke trends zich sterk doorzetten. Geen van de vier scenario’s op zich wordt beschouwd als de meest plausibele ontwikkeling. Voor het Transitieactieplan
5
6
is daarom geen keuze gemaakt, maar is een ‘referentiepad’ berekend door het gemiddelde van de uitkomsten van de vier scenario’s te nemen als een benadering van middenweg tussen extreme ontwikkelingen. Figuur 1 geeft onderverdeeld naar sectoren de ontwikkeling van dit referentiepad, afgebeeld als het verwachte energieverbruik tot 2050. Hierbij is ook onderscheid gemaakt naar elektriciteit, olie, warmte, aardgas en kolen. Het totale verbruik, inclusief de non-energetische vraag naar fossiele grondstoffen, neemt toe van ruim 2500 PJ in 2000 naar circa 3500 PJ in 2050.
De opgave ten aanzien van de toekomstige CO2 -emissies is daarom tweeledig. Ten eerste moeten de negatieve gevolgen van hoger energieverbruik van een verdergaande economische groei worden gecompenseerd. De daardoor veroorzaakte extra emissie bedraagt 60 Mton in 2050 (het verschil tussen de verwachte 230 Mton en het huidige niveau van circa 170 Mton). Ten tweede moet de CO2 -emissie worden teruggebracht tot de helft van de uitstoot in 1990. Daarvoor is een daling nodig van 90 Mton (van circa 170 Mton nu tot 80 Mton in 2050). De totale vereiste vermindering in 2050 moet daarom 150 Mton bedragen.
Figuur 1: Referentiepad Nederlands energieverbruik tot 2050 PJ 4000 3500 Transport
3000
Land & tuinbouw
2500 2000
Industrie
1500 1000
Gebouwde omgeving
500 0 2000
2010 Elektriciteit
2020 Olie
2030 Warmte
2040
2050
Aardgas
Kolen
Op basis van het energieverbruik in dit referentiepad en de bijdrage van de diverse energiebronnen is tevens berekend hoe de CO2 -emissie zich zou ontwikkelen bij ongewijzigd beleid. De totale CO2 -emissie neemt dan toe van 170 Mton CO2 in 2000 tot rond de 230 Mton in 2050 als meest waarschijnlijke waarde, met een range van minimaal 160 Mton tot maximaal 310 Mton. De CO2 -emissie bedroeg in 1990 voor Nederland circa 160 Mton. 3 Op dit cijfer zijn de afspraken en doelstellingen van het klimaatbeleid gebaseerd. Volgens de lijn van denken in de Toekomstagenda Milieu en die ook in enkele EU staten is terug te vinden, is het streven om in 2050 te komen tot een reductie van CO2 -emissie tot 50% van de waarde in 1990, wat neerkomt op maximale emissie van 80 Mton CO2 in Nederland in 2050.4
1
Volgens andere bronnen bedroeg de emissie in 1990 circa 170 Mton.
2
In de berekeningen voor de transitieportfolio is het effect van andere
Voor de berekeningen en conclusies in dit hoofdstuk is dit verschil ver-
broeikasgassen niet verdisconteerd. In 1990 was hun aandeel nog relatief
waarloosbaar.
groot; schattingen variëren van 39 tot 59 Mton CO2 -equivalenten. Door reeds in gang gezette maatregelen zijn de emissies van andere broeikasgassen nu dalende en verwacht wordt dat hun bijdrage op de middellange termijn zeer gering zal zijn ten opzichte van de CO2 -emissies.
Overzicht van de portfolio van transitiepaden De Platforms hebben na een selectieproces gezamenlijk een portfolio van 26 transitiepaden samengesteld. Figuur 2 geeft een overzicht van de transitiepaden en per pad de haalbare
energiebesparing en emissiereductie in 2050. De paden zijn van boven naar beneden ruwweg gesorteerd naar de termijn waarop substantiële effecten van het pad bereikt kunnen worden. Zie voor details over de transitiepaden Bijlage 3.
korte termijn
Figuur 2: Overzicht van de transitieportfolio en maximaal haalbare effecten per transitiepad
Clearinghouse Intelligente transport systemen WKK in de industrie Decentraal mini/micro WKK Hybridisering Multimodaal transport Precisielandbouw Biobrandstoffen Co-productie WISE BIOMAS Verduurzaming chemie Hernieuwbare energie Rijden op H2 Energiebesparing gebouwde omgeving Energiebesparing glastuinbouw Symbiose/co-siting – restwarmte Groen gas/SNG in aardgasinfrastructuur CO2-opslag Papiertransitie
lange termijn
Procesintensificatie Afvalketens
500
375
250
125
Energiebesparing (PJ)
Toelichting bij de figuur • Transitiepaden ‘groen gas’ (PNG) en ‘SNG in aardgasinfrastructuur’ zijn gecombineerd, potentieel H2 is niet meegerekend. • Transitiepad ‘aanpassing elektrische infrastructuur’ is randvoorwaardelijk voor productie duurzame elektriciteit en decentrale opwekking, en geen eigen effect toegerekend. • Effecten transitiepaden ‘productie biomassa’ en ‘realisatie biomassa importketen’ zijn niet afzonderlijk weergegeven maar verrekend met andere paden om dubbeltelling te voorkomen. • CO2 -besparing van transitiepad ‘co-productie WISE biomassa’
25
50
75
100
CO2-besparing (Mton)
is verminderd met het aandeel van elektriciteitsproductie in transitiepad ‘hernieuwbare energie’. • Effecten transitiepad ‘elektriciteitsbesparing’ niet afzonderlijk weergegeven maar verrekend met transitiepaden van de thema’s Ketenefficiency en Gebouwde Omgeving en niet afzonderlijk doorberekend als effecten in de elektriciteitssector. • De energie die nodig is voor de CO2 -opslag is niet weergegeven. • Het Platform gebouwde omgeving is nog niet geformeerd en heeft nog geen eigen bijdrage geleverd
7
Op grond van de effecten per transitiepad is een voorlopige berekening gemaakt (tabel 1) van de maximale emissiereductie en energiebesparing die mogelijk is.
Tabel 1: Maximaal haalbare emissiereductie en energiebesparing van de portfolio van transitiepaden Jaar 2030 2050
Reductie van CO2-emissie in Mton 185 335
Energiebesparing5 in PJ 829 1364
Met de transitieportfolio kan bij volledige implementatie een reductie oplopend tot maximaal 185 Mton in 2030 en 335 Mton in 2050 worden bereikt. Deze waarden zijn te beschouwen als potentiëlen: de werkelijk gerealiseerde reductie kan niet meer zijn dan de hoeveelheid CO2 die wordt uitgestoten, vermeerderd met de eventuele vastlegging van CO2 in de vorm van biomassa voor zover deze méér is dan op korte termijn wordt gebruikt. Gecombineerd met de vorige paragraaf, die de opgave stelde om een totale reductie te bereiken oplopend tot 150 Mton CO2 per jaar in 2050, is de conclusie dat het potentieel van 335 Mton CO2 van de portfolio van transitiepaden voldoende is om ook bij voortzetting van de economische groei de vereiste reductie te realiseren van 150 Mton in 2050 (bij ongewijzigd beleid) tot de doelstelling van 80 Mton in 2050, zelfs bij een hoger dan gemiddelde CO2 -emissie. Door ECN is een onafhankelijke berekening gemaakt van de effecten van de implementatie van de transitiepaden (Figuur 3). Daaruit blijkt een meest waarschijnlijke reductie van 180 Mton ten opzichte van ongewijzigd beleid, leidend tot een emissieniveau van 50 Mton in 2050, onder de 50%-reductienorm. De berekeningen geven een bandbreedte in het emissieniveau tussen de 40 en 90 Mton. Dit bevestigt dat het potentieel van de transitieportfolio voldoende groot is.
Figuur 3: Effect van de energietransitie op CO2 -emissies CO2-emissie (jaarlijks, NL, Mton)
8
emissie zonder transitieportfolio
300
verwacht (230 Mton) 200
100
minimaal (160 Mton)
maximaal (90 Mton) verwacht (50 Mton) minimaal (40 Mton)
50% niveau emissie met transitieportfolio
0 1990
5
maximaal (310 Mton)
2006
2030
Het hoge ambitieniveau van de transitieportfolio is niettemin noodzakelijk om te compenseren voor mogelijke tegenvallers die om een aantal redenen kunnen optreden: • Het gaat per definitie om het ontwikkelen van nieuwe technologieën, die een aanlooptijd nodig hebben om tot volledige effecten te komen. Het is niet mogelijk om over een periode van 25 jaar, laat staan van 45 jaar, nauwkeurige inschattingen te maken van de slaagkans van nieuwe technologie of van de omvang van de effecten die worden bereikt. In de portfolio moet onder andere rekening worden gehouden met technologieën die falen, of in onvoldoende mate of veel later dan verwacht leiden tot de beoogde effecten in de markt. Daarnaast zal het uiteindelijke effect afhangen van toekomstige ontwikkelingen in economisch en politiek opzicht, van internationale ontwikkelingen en van de beschikbaarheid van financiële middelen. • De effecten van de transitiepaden worden bereikt door de invulling van een pad met concrete projecten. Pas dan wordt zichtbaar of er voldoende gekwalificeerde projecten kunnen worden gedefinieerd. Dan zal ook blijken of en in hoeverre paden elkaar overlappen of op dezelfde doelgroep aangrijpen, waardoor het totale effect lager uitvalt. De bovenstaande cijfers zijn zo goed mogelijk gecorrigeerd voor dubbeltellingen en overlap, maar ook hier kan men geen vier decennia vooruitkijken. • Er heeft nog geen beoordeling van de transitieportfolio plaatsgevonden in termen van kosteneffectiviteit. Het gaat bij de energietransitie niet om ‘kosten’, maar om investeringen in kansen. De financiering van transitiepaden moet worden beschouwd vanuit een investeringsperspectief: wat levert het meeste effect per geïnvesteerde euro en wat zijn de risico’s dat de investeringen niet tot voldoende rendement leiden.6 In een transitiepad met een ongunstige kosten/baten verhouding zal minder of niet worden geïnvesteerd, zodat de beoogde effecten achterblijven.
Noodzaak van een lange termijn strategie Het overzicht van de transitieportfolio in Figuur 2 laat duidelijk zien dat pas op middellange termijn substantiële veranderingen in onze energiehuishouding merkbaar zullen worden. De reden is dat activiteiten die nu starten een aanlooptijd nodig hebben om tot effecten te komen. Dat onderstreept de noodzaak van een lange termijn perspectief met een bijbehorende eenheid, consistentie en continuïteit van overheidsbeleid. Om de ambities van dit Transitieactieplan te realiseren is een strategie nodig die gedurende lange tijd wordt vastgehouden. Die strategie moet, in lijn met de doelen en het karakter van de energietransitie, zijn gericht op:
2050
De energiebesparingen geven de absolute reductie van het totale
6
‘Rendement’ is niet alleen winst van bedrijven, maar kan ook zijn uitge-
energieverbruik. Dit is dus exclusief de vervanging van fossiele energie
drukt in vermeden CO2-emissie, in vervanging van fossiele brandstoffen
door duurzame energie, omdat dit netto geen energie bespaart. De
door duurzame energiebronnen, in extra werkgelegenheid en/of in
CO2-reducties per optie zijn het effect van zowel energiebesparing, ver-
toegenomen importonafhankelijkheid van energie.
vanging van fossiele energie door duurzame energie als absolute emissiebesparing (CO2-opslag). De inschatting van de reducties is gebaseerd op huidige kennis en aannames.
De strategie biedt naast een einddoel een procesbeschrijving van het traject tussen nu en de situatie in 2050. Einddoel, proces en de bijbehorende randvoorwaarden vormen samen de strategie. Met het realiseren van de transitiepaden worden de doelen van de energietransitie behaald. Ongetwijfeld zullen gedurende het traject naar 2050 duidelijke verschillen ontstaan met de nu gestelde doelen. Dat kan bijvoorbeeld door veranderingen in de mondiale aanpak van de energiehuishouding, de opkomst en impact van nu nog onbekende technologieën en veranderende gebruikerspatronen. Dat geeft de noodzaak aan om de strategie steeds aan te passen in de koers naar een duurzame energiehuishouding.
Acceleratiepakket t.b.v. CO2 -doelstellingen De transitieportfolio bevat een groot aantal nieuw te ontwikkelen technologieën en hun implementatietrajecten in de vorm van projecten en andere activiteiten. Kenmerkend voor nieuwe technologieën is dat zij eerst een ontwikkelingsfase doormaken, en dan geleidelijk op de markt komen.7 Later volgt een gestage toename van het marktaandeel en tenslotte vlakken zij af aan het einde van hun levenscyclus, waarna zij verdwijnen of een nieuwe cyclus ingaan. Dit S-vormige verloop van het gebruik van nieuwe technologieën heeft ook consequenties voor de snelheid van de reductie van CO2 -emissie: die zal in de beginperiode eveneens achterblijven. Deze opstarteffecten hebben een cumulatief nadelig gevolg, omdat iedere Mton CO2 die onnodig wordt uitgestoten in de atmosfeer komt en in de gehele periode tot 2050 doorwerkt als bijdrage aan het broeikaseffect. Figuur 4 geeft in gestileerde vorm het nadelige effect van de opstarteffecten.
Figuur 4: Achterblijvende emissiereductie door opstarteffecten transitiepaden
Vermeden CO2 emissie
• Het scheppen van ruimte voor het dynamische proces van de energietransitie. De energietransitie beslaat een periode van een halve eeuw. Gedurende die periode zullen we moeten handelen en naar “beste weten en kunnen van dat moment” • Het bereiken van synergie tussen de activiteiten op het gebied van de ontwikkeling van kennis en innovatie, producten en diensten • Het versnellen van de implementatie waar dat mogelijk is, omdat vertraagde implementatie leidt tot cumulerende achterstand in het realiseren van CO2 -doelen • Het bieden van een kader waarbinnen alle vormen van energiebronnen en -technologieën een plaats hebben en waarin hun bijdrage aan de doelen van de nationale strategie kan worden beoordeeld • Het bieden van houvast voor het koppelen van de acties die voortkomen uit de Platforms en de lange termijn doelstellingen van de energietransitie • Het scheppen van een kader voor het ontwikkelen van beleidsinstrumenten die de energietransitie optimaal ondersteunen en blokkades wegnemen.
ontwikkeling transitiepaden volgens S-curves 2006
2030
2050
BOUWEN OP NEDERLANDSE STERKTEN De energietransitie bouwt op een aantal Nederlandse sterkten en zal in de uitvoering bijdragen aan verdere versterking en uitbreiding hiervan: • Het vermogen om verstedelijking, verkeersstromen, intensieve landbouw en energieproductie op een kleine oppervlakte efficiënt te combineren • Hoge organisatiegraad van scheiding, recycling en combinatie van afvalstromen • Een hoogwaardige gasinfrastructuur • Hoogwaardige wetenschappelijke en technologische kennis m.b.t. energie • Competitieve commerciële partijen in de energiesector • Wetenschappelijke en technologische kennis op het raakvlak van agroproductie, biomassa en chemie • Handelsgeest. Geheel in lijn met het voortbouwen op Nederlandse sterkten en het grote belang van de energietransitie voor het creëren van een duurzame economie en het scheppen van kansen voor de Nederlandse industrie en op de mondiale markt is het zeer gewenst dat het Innovatieplatform de Energietransitie tot sleutelgebied verklaart.
7
Bij de energietransitie speelt ook de ‘systeemtraagheid’ een grote rol: auto’s, centrales, verwarmingsketels e.d. worden nog geruime tijd gebruikt voor zij worden vervangen door nieuw beschikbare producten of installaties die energiezuiniger of efficiënter zijn.
9
Verwacht wordt dat substantiële effecten van transitiepaden pas na 2015-2020 gaan optreden. Op de kortere termijn zal daarom een groot deel van de emissiereductie moeten komen van bestaande technologieën, zoals recent is geschetst in het Optiedocument van ECN en MNP. Er is daarom een extra inspanning nodig om deze achterblijvende emissiereductie te compenseren tot een lineair groeiende emissiereductie. Daarvoor is een tijdelijk ‘acceleratiepakket’ geformuleerd. Dit omvat technologieën waarmee op korte termijn een extra reductie van de CO2 -emissie kan worden gerealiseerd. Het acceleratiepakket valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Platforms. Onderdelen van dit acceleratiepakket kunnen zijn: • Extra inzet om de autonome energiebesparing te verhogen tot boven de 1,5%. • Extra ontkoppeling van groei en CO2 -emissie door inzet van CO2 -sequestratie. • De inzet van overgangstechnologieën zoals schoon fossiel/kernenergie die bijdragen aan de ontkoppeling van energieproductie en reductie van CO2 -emissie. • Windenergieparken op zee om nog vóór 2015 extra CO2 te besparen. Met dit acceleratiepakket worden de effecten op CO2 -emissie in de tijd naar voren gehaald, wat noodzakelijk is om de korte termijn emissiedoelen te bereiken. De tijdsduur van het acceleratiepakket en de omvang van investeringen worden zo gekozen dat de dreigende gemiste cumulatieve reductie wordt gecompenseerd (Figuur 5). Buiten dit acceleratiepakket zijn extra mogelijkheden om meer energie te besparen c.q. CO2 -emissie te reduceren: nieuwe (toekomstige) transitiepaden en andere activiteiten die nu niet onder de paraplu van de energietransitie vallen.
Figuur 5: Effect acceleratiepakket op korte termijn emissiereductie gerealiseerde reductie transitiepaden reductie door inzet acceleratiepakket Vermeden CO2 emissie
10
ontwikkeling transitiepaden volgens S-curves 2006
2030
2050
Belang voor het Nederlandse bedrijfsleven Een van de doelen van de nationale strategie is de exportkansen voor het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten en in de energie-intensieve sectoren de concurrentiepositie te verbeteren. Bij de invulling van de transitiepaden wordt dan ook niet alleen rekening gehouden met de bijdrage in termen van energiebesparing of de inzet van duurzame energie in Nederland zelf. Waar dat mogelijk is, wordt actief gezocht naar mogelijkheden om innovatieve producten, systemen en diensten m.b.t. energieopwekking, -gebruik en -besparing (ook) te exporteren. Dit leidt, naast een betere positie van het Neder-
Met de energietransitie investeert de Nederlandse samenleving in een toekomst met minder CO2 -uitstoot. Van een deel van de transitiepaden zullen de volledige effecten pas na 10 tot 15 jaar of nog later gaan optreden. Om ook op de korte termijn de beleidsdoelstellingen voor de reductie van CO2 -uitstoot te halen is, buiten de gedefinieerde transitiepaden, een extra inspanning nodig met technologieën die nu al inzetbaar zijn. Kernenergie is daarbij één van de opties. Om de doelstellingen voor CO2 -reductie op de korte en middellange termijn te kunnen halen adviseert de Task Force de overheid: • Geen nieuwe conventionele energiecentrales meer te bouwen • Kernenergie als optie open te houden • De condities te creëren waarin een goede keuze kan worden gemaakt tussen de verschillende opties of voor een combinatie van de verschillende opties.
landse bedrijfsleven, ook tot effecten in termen van energiebesparing en vermindering van emissies in het buitenland. Export van producten, maar zeker ook van diensten en grotere systemen, is kansrijk. Niet alleen vanwege de Nederlandse technologische positie, maar ook omdat Nederland een voorsprong kan nemen in de competentie om een efficiënte duurzame energiehuishouding met een dichtbevolkte omgeving te combineren. Dat kan een waardevol exportproduct zijn in andere dichtbevolkte delen van de wereld, waar dezelfde problematiek al speelt of zal gaan spelen. Naast het vergroten van de exportkansen kunnen bedrijven profiteren van het feit dat Nederland als een innovatieve thuismarkt kan fungeren. Bedrijven kunnen daar innovatieve producten en diensten uitzetten, niet alleen om omzet te genereren maar ook om de marktkansen te toetsen als voorbereiding op marktintroducties in andere landen. Een stabiele thuismarkt vormt als proeftuin daarom een conditie voor succes. Voor de energie-intensieve procesindustrie tenslotte is het mogelijk, door verlaging van de energiekosten, de internationale concurrentiepositie te verbeteren. Tabel 2 geeft aan welke betekenis de transitiepaden hebben voor de economische en technologische positie van Nederland. De groepering is bepaald naar het thema waaronder de paden vallen. Ook voor tabel 2 geldt dat het om een inschatting gaat. In een aantal transitiepaden zijn op sommige aspecten kansen voor Nederland aanwezig, maar wordt bijvoorbeeld wel gebruik gemaakt van een technologie die in het buitenland al verder is ontwikkeld. Daarnaast geldt natuurlijk dat iedere vertraging in de uitvoering van transitiepaden de kans groter maakt dat de buitenlandse concurrentie de kansen benut die Nederland laat liggen.
Tabel 2: Karakterisering van de transitiepaden naar effect op positie van Nederland Thema
Transitiepad Effect op Nederlandse positie Decentrale energieopwekking Glastuinbouw Nieuw Groen gas waterstof Gas Schoon fossiel Gebouwde omgeving Hybridisering Duurzame Biobrandstoffen Mobiliteit Rijden op waterstof Intelligente transportsystemen Biomassaproductie Nederland Realisatie importketen Groene WISE BIOMASS co-productie Grondstoffen SNG in aardgasinfrastructuur Verduurzaming chemie Optimalisatie afvalketen Precisielandbouw Procesintensificatie Multimodaal transport KetenClearinghouse efficiëntie Symbiose WKK decentraal Papierindustrie Hernieuwbare energiebronnen Duurzame Traditionele elektriciteit Electriciteits- (decarbonisatie en WKK) voorziening Elektrische infrastructuur Elektriciteitsbesparing
•• •• •• •• •• •• •• • •• •• • •• •• •• • ••••• •• ••••• •••• •••• •••• •• •• •••• •• •• •• •• •• •• •• • •••• •• •• •• •••
Transitiepaden als schakel tussen strategie en uitvoering De verbinding tussen het ‘denken’ van de nationale strategie en het ’doen’ op het niveau van de implementatie met concrete projecten en ondersteunende activiteiten wordt gelegd door middel van thema’s, transitiepaden en projecten. Daarmee wordt de energietransitie op drie niveaus ingevuld (Tabel 3). Niet als niveau benoemd, maar wezenlijk voor de transitie is dat in vervolg op de projecten van de transitiepaden veel meer initiatieven en commerciële activiteiten zullen gaan ontstaan die met elkaar leiden tot een breed en gevarieerd spectrum van besparingen en gebruik van hernieuwbare energiebronnen.
Tabel 3: Nationale strategie, thema’s, transitiepaden en projecten Niveau 1 Nationale Strategie 2 Thema’s
Transitiepaden
3 Projecten
Kenmerken Algemeen kader en doelstellingen voor lange termijn transitie van de Nederlandse energiehuishouding, waaronder marktontwikkeling en beleidsvernieuwing. Een zestal aandachtsgebieden (zie Hoofdstuk 1) die elk door een Platform worden ingevuld. De Platforms moeten gezamenlijk de doelstellingen van energiebesparing en CO2 -reductie bewerkstelligen. Lange termijn ontwikkelingspad voor een specifiek onderdeel van de energiehuishouding. Elk van de Platforms stelt meerdere transitiepaden op. Een transitiepad wordt stapsgewijs ingevuld met projecten en andere activiteiten. Deze kunnen parallel en sequentieel plaatsvinden. De stapsgewijze invulling kan in de loop van de tijd worden bijgesteld, bijvoorbeeld omdat nieuwe technologieën beschikbaar komen.
Legenda
•• •• • •• •• •
goede mogelijkheden tot versterking/behoud positie mix van mogelijkheden en kansen tot versterking/behoud positie kansen tot versterking/behoud positie op sommige aspecten kansen tot versterking/behoud positie
De transitieportfolio in de huidige vorm is ontstaan vanuit en geïnspireerd door lopende activiteiten, gebouwd op Nederlandse sterkten en het reflecteert de Nederlandse ambities om de eigen energiehuishouding te veranderen. Nederland is echter een open economie met sterke interacties met andere landen, met name in (West-)Europa. In de besluitvorming over de omvang van investeringen in transitiepaden en het tempo waarmee zij worden uitgevoerd moet daarom ook de vraag worden gesteld wat transitiepaden kunnen bijdragen aan de mondiale energietransitie.8 Een andere consequentie van het beoordelen van de transitieportfolio in een internationaal (concurrentie) perspectief kan zijn dat ‘buitenlandse’ transitiepaden (mede) in Nederland worden uitgevoerd of dat duidelijker wordt welke transitiepaden internationaal de grootste kansen bieden voor het Nederlandse bedrijfsleven.
8
Bijdragen aan een transitie in het buitenland kunnen in het kader van afspraken zoals bij Kyoto op het Nederlands conto worden geschreven (joint implementation).
Voor de transitie van de Nederlandse energiehuishouding zijn de transitiepaden richtinggevend. De transitiepaden beschrijven, in grote lijnen en in een lange termijn perspectief, concreet wat moet veranderen in het gebruik van bestaande energiebronnen, de efficiëntieverbeteringen die bereikt moeten worden, de rol die schone energiebronnen moeten spelen, welke technologieën ontwikkeld moeten worden en met welke mechanismen het gebruik van duurzame energie kan worden bevorderd. Door de aard van de thema’s en de ‘leeftijd’ van de paden zullen de diverse paden sterk verschillen in aard, benodigde tijdsduur, benodigde investeringen en randvoorwaarden, afhankelijkheid van (technologische) innovaties, risico’s, etc. Sommige transitiepaden zullen voortijdig worden beëindigd, maar er zullen ook nieuwe paden ontstaan. Steeds zal in samenhang tussen de verwachte effecten in energiebesparing en emissiereductie, en ook rekening houdend met de betekenis van een transitiepad voor de positie van Nederland en de vereiste investeringen, de afweging moeten worden gemaakt wat de optimale samenstelling van de portfolio is. Men kan niet alleen afgaan op de cijfers per transitiepad. Transitiepaden die ogenschijnlijk in Nederland weinig lijken op te brengen in Petajoules en/of emissie kunnen wel degelijk een grote betekenis hebben: als wegbereider voor nieuwe technologie, als exportkans voor het bedrijfsleven of als middel om gedragsveranderingen bij consumenten te bereiken.
11
12
Besparing, duurzame energie en schoon fossiel De transitiepaden kennen drie mechanismen waarlangs de gewenste doelen worden bereikt: efficiëntieverbetering (absolute vermindering totale energieverbruik), het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (vooral biomassa en wind9) en het gebruik van schoon fossiel. Figuur 6 geeft in gestileerde vorm10 aan in welke mate deze mechanismen bijdragen aan de CO2 -reductie (berekening door ECN). Duidelijk blijkt de grote betekenis van besparing als mechanisme, zowel in omvang als vanwege het feit dat deze effecten relatief snel kunnen worden bereikt.
De operationele invulling van de transitiepaden en daarmee van het Transitieactieplan vindt plaats door het uitvoeren van projecten, ondersteunende activiteiten en initiatieven van private partijen. Hoofdstuk 3 beschrijft de operationalisering van de strategie, waarin de ontwikkeling van de transitiepaden en projecten en het beheer van de portfolio de belangrijkste elementen zijn.
Figuur 6: CO2 -reductie door efficiëntieverbetering, het gebruik van duurzame energie en het gebruik van schoon fossiel, en de resterende CO2 -emissie Mton CO2 250 200 150 Besparing 100
Duurzaam
50
Schoon fossiel Resterend
0 2000
2010
2020
2030
2040
2050
Tabel 4 geeft op basis van berekeningen van ECN aan in welke sectoren van de Nederlandse economie en met welke mechanismen de CO2 -reductie wordt bereikt.
Tabel 4: Verdeling van CO2 -reductie effecten in (Mton, 2050) naar mechanisme en sector
Gebouwde omgeving Industrie Land- en tuinbouw Verkeer en vervoer Energieproductie
Besparing 6 – 10 8 – 12 5–9 27 – 40 5 – 25
Duurzaam 15 – 23 0–2 0–2 6 – 10 40 – 55
Schoon fossiel 0 0 0 4-8 25 - 30
De bijdrage van de transitieportfolio aan de doelstelling van een grotere importonafhankelijkheid van Nederland wordt vooral gerealiseerd via de inzet van groene grondstoffen in de transitiepaden biobrandstoffen, SNG en WISE biomassa. In totaal is de impact daarvan berekend op 780 PJ in 2030 en 1250 PJ in 2050. De schatting is dat ongeveer de helft daarvan in Nederland geproduceerd zou kunnen worden.
9
Het streven van het PDEV i.o. is om in 2020 18% van de stroom uit
10
Er is in de figuur geen rekening gehouden met opstarteffecten:
hernieuwbare bronnen te halen, ongeveer gelijk verdeeld over
in werkelijkheid zullen de effecten van besparingen eerder worden
windenergie en biomassa. Later wordt ook een significante bijdrage
gerealiseerd en zullen effecten die nog technologische ontwikkeling
van zonne-energie verwacht.
vergen, zoals deels het geval bij duurzame energiebronnen en schoon fossiel, later optreden.
3 Van strategie naar activiteiten
Balans tussen korte en lange termijn Dit Transitieactieplan beschrijft hoe het continu proces van transitie naar een gewenste toekomstige energievoorziening kan worden vertaald in samenhangende en in de tijd opeenvolgende acties. De visie op die toekomst, de gekwantificeerde ambities en de strategie om die acties dynamisch en met de juiste randvoorwaarden te realiseren zijn in Hoofdstuk 2 expliciet gemaakt. Die visie geeft de richting waarin de transitiepaden worden ontwikkeld, stapsgewijs ingevuld met projecten en waar nodig bijgesteld. De in dit en het volgende hoofdstuk beschreven activiteiten en projecten moeten worden bezien tegen dat perspectief. De activiteiten die de transitiepaden invullen zijn te onderscheiden naar activiteiten die op korte termijn effect hebben, inclusief projecten met een voorbeeldfunctie, en activiteiten die na veel langere tijd effect zullen krijgen. Het uiteindelijke effect op een duurzame energievoorziening wordt bepaald door de mate waarin bedrijven met nieuwe producten een wereldmarkt veroveren. Bij de keuze van activiteiten op de transitiepaden (zoals projecten, ondersteunende activiteiten, initiatieven van private partijen) gaat het er dan ook om dat bedrijven daarin op termijn kansen zien om zich een positie op de wereldmarkt te veroveren of om deze positie te versterken. Bedrijven hanteren voor hun investeringsbeslissingen een horizon die doorgaans niet langer is dan vijf jaar. Bij het operationaliseren van het Transitieactieplan wordt daarom onderscheid gemaakt naar: • Projecten en andere activiteiten voor de korte termijn (die tussen nu en vijf jaar tot resultaten moeten kunnen leiden) • Projecten en andere activiteiten die nu moeten beginnen, maar pas op de lange termijn (na vijf jaar) tot resultaten kunnen leiden.
Voor de energie-intensieve procesindustrie geldt dat door procesvernieuwing het specifieke energieverbruik en daarmee de kosten worden verlaagd. Dat kan bijdragen aan het verbeteren van de internationale concurrentiepositie. Voorbeelden hiervan zijn het werk dat wordt verricht op de terreinen van katalyse, distillatie en integratie van processtappen.
Wie besluit om de verlichting van zijn kantoor uit te voeren met spaarlampen vervangt de lampen niet allemaal tegelijk, maar stapsgewijs. De investeringen zullen daardoor lange tijd hoger zijn dan de besparingen. Pas na jaren beginnen de investeringen zich terug te betalen. Dat fenomeen zal zich tijdens de energietransitie ook voordoen.
De noodzaak om de balans en samenhang te zoeken tussen korte en lange termijn projecten is voortdurend aanwezig. De stapsgewijs en dynamisch ingevulde transitiepaden hebben de belangrijke rol om continu de samenhang tussen projecten en de lange termijn doelen zichtbaar te maken en te bewaken. Ze zijn ook van belang om voorop te blijven lopen in de ontwikkelingen en zo kansen te grijpen zodra die zichtbaar worden. Het gaat dan niet alleen om marktkansen, maar ook om technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen. Met regelmaat moet worden beoordeeld of de feitelijke ontwikkelingen van transitiepaden en daaruit voortvloeiende projecten nog bijdragen aan de doelstellingen van de energietransitie. Bij die beoordeling moet ook worden betrokken of de verwachtingen ten aanzien van de in de maatschappij gerealiseerde effecten realistisch zijn. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat investeringen nú zich in de regel pas op langere termijn terugbetalen (zie kader). Niettemin kunnen er transitiepaden en projecten zijn die al snel een belangrijke bijdrage kunnen leveren. In dit transitieplan is het onderscheid tussen activiteiten die op de korte en lange termijn effect zullen opleveren nog niet geëxpliciteerd. In plaats daarvan is in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van het traject waarlangs transitiepaden tot activiteiten kunnen leiden en de eerste activiteiten die dat heeft opgeleverd. In Hoofdstuk 4 zijn activiteiten beschreven die niet vanuit de transitiepaden zijn gestart en die voor een deel nog moeten starten, maar die, onder de noemer van ondersteunende activiteiten, essentieel zijn voor het slagen van de energietransitie.
13
14
De thema’s en transitiepaden Tabel 5 geeft een kort overzicht van vier nu gestarte Platforms en een eerste selectie van transitiepaden. Het opstarten van deze transitiepaden, samen met het oprichten van twee nieuwe Platforms en het creëren van de randvoorwaarden voor de energietransitie (zie Hoofdstuk 5), is de concrete invulling voor de eerste vijf jaar. Voor details over de transitiepaden wordt verwezen naar Bijlage 4. Deze beschrijft per thema respectievelijk transitiepad de doelstellingen en plannen. Daarnaast is separaat een uitgebreid document beschikbaar met daarin per transitiepad ook een beschrijving van (voorbeeld)projecten, impact, drivers, indicatie van commerciële kansen en mogelijke innovatieblokkades.
Tabel 5: Beknopte weergave van de vier lopende thema’s, ambities en transitiepaden Thema Nieuw Gas Ambitie: op dit werkterrein ondernemend en innovatief aan de slag te gaan om het meest duurzame gasland van Europa te worden.
Transitiepaden • Energiebesparing gebouwde omgeving • Mini- en microwarmtekrachtkoppeling • Energiebesparing glastuinbouw • Schoon aardgas (CO2-opslag/schoon fossiel) • Groen gas (biomassa en waterstof).
Thema Duurzame Mobiliteit Ambities: • factor 2 reductie van broeikasgasemissies voor nieuwe voertuigen in 2015 • factor 3 reductie van broeikasgasemissies voor het hele wagenpark in 2035.
Transitiepaden • Hybridisering van het wagenpark • Toepassing van biobrandstoffen • Rijden op waterstof • Intelligente Transport Systemen: massaindividualisering van automobiliteit
CRITERIA VOOR PROJECTEN In overleg tussen de Task Force Energietransitie en de Platforms zijn vier criteria opgesteld om projecten en ondernemingen te toetsen op hun bijdrage aan de doelstellingen van de transitiepaden. Deze criteria zijn hieronder kort samengevat (Notitie ‘Keuze van speerpunten’, TFE, 2005): 1 Effectiviteit: het project leidt tot significante reductie van CO2 -uitstoot, hogere productie van duurzame energie, nieuwe bedrijvigheid of een grotere importonafhankelijkheid. 2 Haalbaarheid: het project is technologisch realiseerbaar en kan tot rendabele implementatie worden gebracht. 3 Vraagsterkte: er is een voldoende sterke marktvraag waar de resultaten van het project voldoende concurrerend zijn om marktaandeel te verwerven. 4 Snelheid: het project is snel realiseerbaar, door zijn onderscheid internationaal concurrerend, er bestaat een gevoel voor urgentie en er is draagkracht. Projecten die aan deze criteria voldoen, worden in de portfolio van uit te voeren projecten geplaatst en krijgen een plaats in de stapsgewijze ontwikkeling van een transitiepad.
Thema Groene Grondstoffen Transitiepaden Ambitie: In 2030 is 30% van de grondstoffen • Duurzame productie en ontwikkeling van in de totale Nederlandse energiebiomassa (zowel in Nederland als in het voorziening vervangen door buitenland) groene grondstoffen • Realisatie van de biomassa importketen • Coproductie van chemicaliën, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte • SNG (synthetic natural gas) in aardgasinfrastructuur • Innovatief gebruik groene grondstoffen en verduurzaming bestaande producten en processen in de chemie.
Thema Ketenefficiëntie Ambitie: Een 20-30% extra efficiencyverbetering van ketens (onder andere industriële) voor Nederland in 2030
Transitiepaden • Precisielandbouw • Clearinghouse bulkproducten • Procesintensificatie • Afvalketens • Warmtekrachtkoppeling • Symbiose (Co-siting en restwarmte) • Duurzame papierketen
Portfolio van transitiepaden Van de afzonderlijke transitiepaden is pas gaandeweg vast te stellen of ze de bijdrage leveren die er vooraf van verwacht werd. Daarom wordt ingezet op een portfolio van transitiepaden en projecten. In deze portfolio krijgen zowel ontwikkelingen een plaats die op korte termijn tot resultaten kunnen leiden, als ontwikkelingen die dat pas op veel langere termijn zullen doen. Er moet dus (naast projecten die op korte termijn tot berekenbare opbrengsten kunnen leiden) ook ruimte zijn voor projecten met een hoog afbreukrisico, maar met een potentieel grote opbrengst. Met de door de Task Force en de Platformvoorzitters ontwikkelde criteria is een instrument beschikbaar om een keuze te maken tussen mogelijke activiteiten ter invulling van de transitiepaden. Met dit instrument kan elk van de Platforms op vergelijkbare wijze een portfolio van activiteiten opbouwen met een balans tussen grote en kleine projecten, groot en klein risico, en korte en lange termijn. Het opbouwen en beheren van een portfolio van transitiepaden en projecten vormt de kern van de energietransitie. Momenteel verkeert de energietransitie in de fase dat de portfolio van transitieprojecten wordt opgebouwd. Die opbouwfase zal begin 2007 grotendeels zijn afgerond. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de beoogde revisie van het Energie Onderzoek Strategie programma, zodat beide portfolio’s met elkaar in lijn worden gebracht. Daarna zal de portfolio voortdurend moeten worden aangepast. Paden waarvan na verloop van tijd mag worden aangenomen dat ze niet voldoende bijdragen aan de duurzame energiehuishouding moeten worden aangepast of vervangen door paden die dat wel doen. Paden die versneld kunnen worden afgelegd door toepassing van nieuwe kennis of technologie of door het opruimen van institutionele of andere barrières zullen moeten worden versneld. Nieuwe paden worden toegevoegd naarmate nieuwe kansen en kennis zich aandienen.
Ontwikkeling van transitiepaden Transitiepaden krijgen vorm en inhoud door de uitvoering van concrete projecten, nieuwe samenwerkingsverbanden en ondersteunende activiteiten. In het algemeen zal in de beginfase van een transitiepad de nadruk liggen op het opbouwen van draagvlak en vertrouwen, het starten van demonstratie- en voorbeeldprojecten en het wegnemen van innovatieblokkades. In latere fasen vindt een bredere uitrol van activiteiten plaats, ondersteund met verdere technologie- en productontwikkeling en consistente beleidsuitvoering. Technologieontwikkeling en het versterken van de marktvraag zijn activiteiten die langs het gehele transitiepad kunnen plaatsvinden.
Genereren en selecteren van projectvoorstellen11 Projectvoorstellen die als invulling van de transitiepaden kunnen dienen, zullen op verschillende manieren gegenereerd worden: • Door het oproepen tot het indienen van projectvoorstellen vanuit de Platforms aan kennisinstellingen en bedrijven • Door adoptie door Platforms van projectvoorstellen of reeds lopende projecten die vanuit andere initiatieven zijn ontstaan • Vanuit directe contacten tussen de Platform-werkgroepen en het bedrijfsleven, wat bijvoorbeeld kan leiden tot gezamenlijke indiening van projectvoorstellen door een groep bedrijven • Vanuit contacten met startende bedrijven. De implementatie van projecten leidt tot realisatie van de doelstellingen van de energietransitie. Het is daarom van belang om gedurende het gehele traject van de energietransitie: • Voortdurend over een portfolio te beschikken met voldoende gekwalificeerde projectvoorstellen • Te bewaken dat deze projecten passen in de doelstellingen van de transitiepaden • Een balans te vinden tussen projecten voor de korte termijn en projecten die op langere termijn tot uitvoering kunnen komen • Over financiële instrumenten te kunnen beschikken om de benodigde investeringen te doen • De mogelijkheden tot synergie, witte vlekken en het gevaar van dubbel werk tijdig te onderkennen. De Platforms hebben onderling de raakvlakken en relaties tussen hun transitiepaden in kaart gebracht en waar nodig afspraken gemaakt over de rolverdeling. Zij blijven hun activiteiten op deze wijze afstemmen.
Eerste activiteiten en projecten Langs de transitiepaden is door de vier bestaande Platforms al een aantal aansprekende activiteiten in gang gezet, en daar komen nu snel nieuwe activiteiten bij. Dit Transitieactieplan is niet de plaats om daarvan een uitputtende opsomming te geven. Om concreet te maken waar het in de aanloopfase van de energietransitie om gaat, geven
11
De primaire verantwoordelijkheid voor het genereren van de projectvoorstellen ligt bij de Platforms, de verantwoordelijkheid voor de selectie en toewijzing van middelen ligt (onder toezicht van de overheid) bij de Task Force en zijn opvolger.
de volgende bladzijden een bloemlezing van voorbeeldprojecten die zijn gestart of op korte termijn kunnen starten. Bewust zijn projecten gekozen die verschillend van aard zijn en in verschillende fasen verkeren. Die diversiteit illustreert de kracht van het proces van het ‘bottom-up’ op gang laten komen van initiatieven en innovatie. De voorbeelden laten goed zien dat een groot aantal verschillende actoren betrokken is, en dat er een rijk palet van effecten op de energiehuishouding is. Zij laten ook zien dat er geen eenvoudige snelle oplossingen (“golden bullets”) bestaan voor de energietransitie, maar dat een grote variatie aan activiteiten noodzakelijk is. Tenslotte geven de projecten een goed beeld van de vele verschillende vormen van allianties en samenwerking die in de energietransitie al zijn ontstaan en verder zullen ontstaan. De beschreven projecten staan in willekeurige volgorde. Sommige projecten zijn gedetailleerder weergegeven dan andere. Aan de volgorde en aan verschillen tussen de beschrijvingen kan geen andere betekenis worden ontleend dan dat de projecten in verschillende fasen van ontwikkeling zijn. Vermelde projecten hebben geen voorkeursstatus boven onvermelde projecten. Alle gegevens, kwalitatief en kwantitatief, zijn de best mogelijke actuele (in)schattingen. Cursief is aangegeven aan welke voorwaarde moet worden voldaan om dit voorbeeldproject een bredere betekenis te geven, de effecten daarvan te versnellen, of de industriële kansen ervan te vergroten.
BEHEER VAN DE TRANSITIEPORTFOLIO Het is zaak de diversiteit van de projecten in de transitieportfolio van de energietransitie goed te bewaken. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de investerende partij(en). Na de opbouw van de portfolio treedt de fase van beheer in. Daartoe moeten de beheerders over de expertise, ondersteunende instrumenten en institutionele support beschikken. Het is van groot belang dat ze daarbij een strategie volgen die een adaptief en dynamisch karakter heeft. Ze moeten open blijven staan voor ontwikkelingen in de wereld die van invloed zijn op de doelen en implementatie van het Transitieactieplan, de transitieportfolio tijdig aanpassen en deze ¥gevuld¥ houden met projecten die aan de criteria voldoen. De Task Force (en zijn opvolger) zal met de Platformvoorzitters de expertise, het instrumentarium en de institutionele support periodiek toetsen op hun effectiviteit en de werkwijze en/of de criteria aanpassen als dat nodig is. Ook zal de Task Force de inzet van de criteria functioneel proberen te verankeren voor de lange termijn van de energietransitie.
15
16
Bio-ethanol (Platform Groene Grondstoffen, transitiepad Verduurzaming chemie) ‘Bio-ethanol’ behelst een project, waarin industrie en landbouw samenwerken om op korte termijn een proeffabriek op te zetten voor de productie van bio-ethanol en die commercieel te laten draaien. De voeding voor deze fabriek dient flexibel te zijn, bijvoorbeeld gebaseerd op: • cellulose (via ligno-cellulose-route naar suikers naar ethanol = 2e generatie biobrandstoffen) • delen van landbouwgewassen die niet bestemd zijn voor veevoer/levensmiddelen • speciaal te telen landbouwgewassen op gronden die minder geschikt zijn voor meer hoogwaardige producten • invoer van biomassa/cellulose c.q. geconverteerde biomassa uit andere landen. De realisatie van een duurzame biomassaketen door combinatie van import en binnenlandse productie is een voorwaarde voor omschakeling naar groene grondstoffen en tweede generatie biobrandstoffen. Eenzelfde soort (kleiner) project loopt al in België (Gent). Potentiële actoren kunnen zijn: • een provincie (bijvoorbeeld Limburg, beschikt over ruime hoeveelheid cellulose in een straal van 150 km) • NRW (Groep ‘Nachwachsende Rohstoffen’ steunt een dergelijk project graag) • ETEA (consortium waarin vele partijen samenwerken, inclusief Nedalco, SHELL, WUR, ECN etc.). De geschatte investeringen voor een dergelijk project bedragen ca. 130 miljoen euro. De geschatte opbrengsten bedragen ongeveer 650 kiloton vermeden CO2 per jaar. Bij een nationale uitrol kan dit oplopen tot ca. 12.000 kiloton CO2 in 2030, uitgaande van een vervanging van 30% benzine door bio-ethanol. Ook mondiaal gezien zijn veel landen bezig met de vervanging van fossiele transportbrandstoffen door biobrandstoffen, waaronder bio-ethanol. De mondiale impact van bio-ethanol is daardoor zeer groot.
X2X (Platform Groene Grondstoffen, transitiepad Duurzame productie biomassa) Een X2X fabriek is een installatie met als voeding steenkool en/of biomassa voor de productie van groene transportbrandstoffen en/of elektriciteit. X2X is een aansprekende optie in de transitie naar een duurzame energievoorziening. De basiscomponenten van de installatie zijn een vergasser (zoals in Buggenum), een Fischer-Tropsch (FT-) eenheid voor de productie van transportbrandstoffen en een STEG (Stoom- en Gasturbine) voor de productie van elektriciteit. Door de vergassingstussenstap kan CO2 relatief gemakkelijk worden afgevangen. Het concept laat in principe keuzeruimte voor de voeding. Of de ontwikkeling nu gaat in de richting van kolen of biomassa, beide brandstoffen kunnen worden ingezet. De keuze zal uiteraard mede afhangen van de benodigde investerings- en operationele kosten. Zowel de vergasser, de FT-eenheid, als de STEG zijn nu alle drie ‘bewezen’ technologieën. Voor aardgas en steenkool is ook het totaalconcept op grote schaal gerealiseerd. Uitbreiding naar biomassa vormt nog een belangrijke uitdaging. Er is een groot scala aan eindproducten mogelijk zoals diesel, kerosine, DME, methanol, waterstof, SNG, in combinatie met de productie van elektriciteit. Door
het EU-beleid voor een verplichting voor de inzet van groene transportbrandstoffen wordt marktontwikkeling gesteund. Het is daarbij wel zaak dat dit beleid over tientallen jaren wordt volgehouden, totdat een betere concurrentiepositie ten opzichte van conventionele brandstoffen is verkregen. Op laboratorium schaal is er veel ervaring opgedaan met het totale concept, evenals met de componenten (vergasser, FT en STEG). Met name het feit dat Shell nu twaalf vergassers in China bouwt, tezamen met de ervaringen die in Buggenum zijn opgedaan met zowel kolen als biomassa, betekent dat ook deze technologie als ‘bewezen’ kan worden beschouwd. Vrijwel alle onderdelen van het concept zijn gebaseerd op kennis die voor een groot deel in Nederland is ontwikkeld (o.a. Shell, Nuon, ECN). De integratie van deze technologieën naar volle schaal moet nog verder ontwikkeld worden (met name de FT-route). Het concept biedt nog talrijke mogelijkheden voor optimalisatie door nader fundamenteel en meer toegepast onderzoek. Al met al lijkt X2X zeer geschikt om nieuwe industriële activiteiten in Nederland te ontplooien. Belangrijk daarbij is dat Nederland een sterke positie heeft opgebouwd op de wereldmarkt voor handel in biomassa en die nog verder versterkt (o.a. Essent, SHV).
Restwarmte (Platform Keten Efficiëncy, transitiepad Symbiose) Rotterdam is op weg om een warmtebedrijf op te zetten, dat in staat moet zijn om de in Rijnmond aanwezige restwarmte op een goede plek te gebruiken. Dit project kent verschillende invalshoeken. Aanbieders van warmte op hoge temperatuur worden gekoppeld aan bedrijven die dit nuttig kunnen gebruiken. Dit eerst op kleine schaal omdat het een delicaat spel van risico’s en flexibiliteit betreft. Hiermee kan op korte termijn 85 MW thermisch (0,3 PJ) en op langere termijn 1000 MW (3,6 PJ) worden bespaard. Warmte op minder hoge temperatuur wordt vanuit aanbieders in een relatief groot systeem verzameld en kan door anderen worden benut. Bij een overschot kan deze warmte in koude worden omgezet, waar veel behoefte aan is. Hiermee kan op korte termijn 2 PJ, en op langere termijn 7 PJ worden bespaard. Deze warmte kan benut worden in de nabijgelegen tuinbouw (1 PJ), de tankopslagbedrijven (0,2 PJ), en de woningbouw in Rotterdam en omliggende woningbouw in de zuidvleugel van de Randstad. Daarmee kan 4 tot 5 PJ warmte worden bespaard. Inmiddels bestaat er een organisatorisch verband dat de eerste restwarmteprojecten naar de woningbouw oppakt. De uitdagingen liggen vooral in het vinden van de financieringen voor de investeringen, en in het betrekken van partijen als er knelpunten optreden. Deelnemers zijn onder meer de Regionale Ontwikkelingsmaatschappij Rijnmond en de in Rijnmond gevestigde bedrijven. Versnelling kan komen door op afzienbare termijn voor financiele drempels in dergelijke projecten een oplossing te vinden.
Flexifuelauto’s (Platform Duurzame Mobiliteit, transitiepad Toepassing biobrandstoffen) De relatief eenvoudige flexifueltechniek vervult een sleutelrol voor grootschalige toepassing van bio-ethanol als motorbrandstof. De gewone automotoren kunnen slechts beperkt ethanol in benzine verdragen. Bij hogere aandelen ethanol is de CO2 -reductie navenant hoger. Flexifuelauto’s zijn ge-
schikt om op alle benzinemengsels te rijden tot maximaal 85% ethanol (E85). Dit vergt aanpassingen aan leidingen, brandstoftank en motor. In verschillende EU-landen worden stappen gezet om flexifuelauto’s in de markt te krijgen. De techniek is leverbaar bij veel merken, omdat in de VS en Brazilië al miljoenen exemplaren rondrijden. De transitie wordt versneld als wordt ingezet op standaard inbouw van flexifueltechniek in de meeste, zo niet alle, nieuwe personen (benzine) auto’s, zoals al voorgesteld in Zweden. Een behoorlijk marktaandeel van flexifuelauto’s tegen de tijd dat nieuwe generatie bio-ethanol tegen concurrerende prijs beschikbaar komt (verwachting: 5-10 jaar), maakt het mogelijk om het geleidelijke pad van lage blends (2% in 2007- 5,5% in 2010) te verlaten en het aandeel bio-ethanol in de benzinemarkt met sprongen op te voeren. Een versnelde invoering van flexifuelauto’s stimuleert innovatie en bedrijvigheid rond bio-ethanol in Nederland. Verscheidene bedrijven en kennisinstellingen ontwikkelen nieuwe productieprocessen voor bio-ethanol, en Rotterdam is nu al groot als biomassadoorvoerhaven en producent van biobrandstoffen. Vergelijkbare kansen zijn er voor andere havencomplexen en voor transport- en logistieke bedrijven. Mogelijke actoren zijn de autoindustrie (veel fabrikanten kunnen nu al flexifuelauto’s leveren, waarvan in Nederland Ford, Saab, Volvo), leveranciers en distributeurs van ethanol/ E85, leasebedrijven, wagenparkbeheerders, consumenten, en de overheid (met name ministerie van Financiën). De geschatte investeringen door de overheid voor stimulering van de eerste 10.000 flexifuelauto’s met een BPM-korting van 500 euro bedragen 5 miljoen euro. Na een aantal jaren zullen de investeringen voor flexifuelauto’s door standaard inbouw verlaagd zijn tot circa 75 euro per auto. Dit zal door consumenten worden opgebracht: 400.000 nieuwe auto’s per jaar x 75 euro = 3 miljoen euro per jaar. De investeringskosten voor pomphouders bedragen 25 miljoen euro.bij (om)bouw van 500 vulstations à 50.000 euro. De geschatte opbrengsten van het project bedragen vijftien kiloton vermeden CO2 per jaar voor de eerste 10.000 flexifuelauto’s (100 g per km CO2 -reductie, gemiddeld kilometrage 15.000 km per jaar, verbruik 10 km per liter). Dit is een beperkte opbrengst maar essentieel is dat hiermee een netwerk van vulstations ontstaat. Na tien jaar, wanneer het wagenpark al grotendeels uit flexifuelauto’s bestaat (drie miljoen) kan de besparing uitkomen op circa vier megaton op jaarbasis. Dit is wel afhankelijk van voldoende beschikbaarheid van ethanol. Verdere CO2 -reductie bij productie van de brandstoffen maken de well-to-wheel CO2 -besparing nog groter (in de orde van zes megaton per jaar). Om de consument te stimuleren te kiezen voor auto’s met lage emissie is een veelheid aan maatregelen nodig, van informatieverstrekking tot beloning. Binnen twee jaar kan een nieuw certificeringssysteem zijn ontwikkeld met publiek en privaat draagvlak, op basis waarvan de consument betrouwbaar en volledig wordt geïnformeerd. Door tegelijkertijd de bijzondere verbruiksbelasting (BPM) te variabiliseren en te koppelen aan een bonus/malussysteem, zal de gebruiker gefundeerd rationele beslissingen kunnen nemen. In Japan heeft dit bijvoorbeeld gewerkt om versneld zuinige en schone hybrides in te voeren. Aanvullende stimulansen kunnen worden verkregen uit steun aan versneld slopen van oude,
onzuinige en vervuilende auto’s, plus ingrepen in dynamisch verkeersmanagement, het invoeren van intelligente leaseconstructies, vermindering van de druk van zwaar transportverkeer op het wegennet en de specifieke verhandelbaarheid van mobiliteitsgerelateerde emissierechten, bij voorkeur tot op consumentniveau.
Multi-purpose bio-refiner (Platform Groene Grondstoffen, transitiepad Verduurzaming chemie) De papierindustrie onderzoekt de mogelijkheden om samen met de agro-bulkindustrie een multi-purpose bio-refiner te ontwikkelen. Hiermee zullen grondstoffen vanuit zowel de papierindustrie (hout, oud papier en niet-bruikbare papierreststromen), als vanuit de agro-bulkindustrie (bijvoorbeeld suikerbieten, aardappels en melk) worden omgezet tot een scala aan hoogwaardige producten. Uitgangspunt is een groot volume en een grote diversiteit aan agrarische grondstoffen. Op basis van de marktprijs en -vraag worden diverse producten uit dit productieproces geleverd, variërend van medicijnen, nutraceuticals, voedingstoffen, pulp en chemicaliën tot bio-ethanol en energie. De overgebleven reststromen zullen worden omgezet tot energie. Zo wordt, naast de hoge toegevoegde waarde voor iedere grondstof, tevens een maximale materiaalefficiency verkregen. De opgewerkte energie kan worden ingezet in de papierindustrie, wat zal leiden tot een sterke vermindering van de CO2 -emissies. Het project richt zich gedurende 2006 en 2007 op het realiseren van een demo-installatie in de praktijk. Dit project zorgt ervoor dat innovatie, bio-energie, groene grondstoffen, werkgelegenheid en duurzaamheid samenkomen vanuit meerdere partijen met brede kennis en ervaring op dit vlak.
Virtuele energiecentrale (Platform Groene Grondstoffen, transitiepad Mini- en micro-WKK) Sinds 2005 worden vijftig micro-WKK-installaties van de ‘eerste generatie’ in woningen getest. Momenteel lopen voorbereidingen voor een nieuwe proef met de ‘tweede generatie’ micro-WKK’s die efficiënter en compacter zijn met een intelligentere warmteopslag en -regeling. Dit is de opmaat voor een proef met duizend installaties in 2007 die tevens gekoppeld worden tot de eerste virtuele energiecentrale. Hier ligt een mooie kans voor het Nederlandse bedrijfsleven om een innovatief product in de nationale én Europese markt te introduceren als opvolger van de succesvolle HR-ketel. Naast het product zelf kan ook de kennis over technologie, net-integratie, bemetering, intelligente aansturing van de virtuele centrale en compacte warmteopslag een prominent exportproduct worden. De voordelen die Nederland hiermee behaalt, liggen in de bijdrage aan de klimaatdoelstelling (effectieve CO2 -reductie), de extra werkgelegenheid die fabricage oplevert, en de positieve effecten op de uitwisselbaarheid van onze gas- en elektriciteitsnetten. Daarmee kunnen hernieuwbare energievormen die een grote variatie kennen, zoals wind en zon, beter in ons energiesysteem worden ingepast. Kansen genoeg, maar er is haast geboden om de voorsprong die we nu hebben te behouden. Het snel wegnemen van de onzekerheden rondom de teruglevering van elektriciteit aan het net en de procedures bij de netaansluiting van micro-WKK zijn goede voorbeelden. Mogelijke actoren zijn de ketelfabrikanten zoals Remeha, Nefit, Enatec en Vaillant, de grote en kleine energiebedrijven en netbeheerders als Nuon, Essent, Eneco, Cogas etc., gas-
17
18
bedrijven zoals Gasunie, meetbedrijven zoals Cycle Systems, kennisinstellingen als ECN, bedrijven in de ICT-branche, woningbouwcoöperaties, projectontwikkelaars etc.. De geschatte investeringen (installaties, aansluitingen, netkoppeling etc.) voor een project met 1000 micro-WKK’s bedragen ca. 10 miljoen Euro. De geschatte opbrengsten van het project bedragen 1,5 kiloton vermeden CO2 per jaar. Bij een nationale uitrol kan dit oplopen tot ca. 5 Mton CO2.
Intelligente Transport Systemen (Platform Duurzame Mobiliteit, transitiepad Intelligente transportsystemen) Door koppeling van informatiestromen van de diverse wegbeheerders zijn er kansen voor betere wegbenutting en doorstroming, waardoor ook aanzienlijke energiebesparing wordt behaald. V&W heeft daarom ‘dynamisch verkeersmanagement’ hoog op de agenda staan. De bereikbaarheid kan worden vergroot door automobilisten actuele informatie te verschaffen over (komende) congesties. Individuele automobilisten krijgen assistentie van een elektronische verkeersmanager die interacteert met andere auto’s, waardoor feed-forward informatie wordt gegenereerd. Zo wordt het systeem meteen ook aanzienlijk interactiever, waarmee stuurmogelijkheden en flexibiliteit aanzienlijk worden vergroot. Ook werkt dit direct door in energie-efficiency en luchtkwaliteit. Er is een grootschalige experimenteerruimte nodig om de marktinvoering van intelligente transport systemen in een versnelling te brengen. Door de snelle ontwikkeling van ICT is er thans driver assist apparatuur beschikbaar die tegen betrekkelijke lage kosten kan worden ingebouwd. Het Platform Duurzame Mobiliteit heeft een dergelijk interactief systeem voor ogen dat zich als open leer-standaard wil aanbieden, waarop verscheidene applicaties toegevoegd en veranderd kunnen worden. Dergelijke applicaties kunnen zijn: actuele verkeersinformatie op grond van door auto’s op de weg verzamelde data; intelligente snelheidsaanpassing aan het verkeersaanbod op de weg; voorspelbare reisplanning voor de reiziger, ook door multimodale opties aan te geven; en een systeem van floating car data ten behoeve van dynamisch verkeersmanagement door wegbeheerders. De samenwerking met en tussen wegbeheerders is een noodzakelijke procesvoorwaarde voor het slagen van deze ontwikkeling. Het Platform Duurzame Mobiliteit wil met behulp van deze standaard een experiment uitvoeren dat de komende twee jaar van start gaat met 50 -100.000 (lease) auto’s om te leren of de beoogde effecten in de praktijk ook daadwerkelijk optreden, en zo ja deze snel uit te rollen naar veel groter delen van het wagenpark. Hierbij wordt innovatiepotentieel bij diverse bedrijven in de Nederlandse (voertuig)elektronica-, ICT- en dienstensectoren aangeboord en benut. Uiteraard kan bij snelle penetratie op grote schaal ook internationaal een vooraanstaande positie worden opgebouwd. In die zin is Nederland met zijn hoge dichtheid en betrekkelijk goed geïntegreerde infrastructuur een aantrekkelijke proeftuin. Mogelijke actoren zijn het ministerie van V&W, wegbeheerders, ICT sector, auto-industrie, leasebedrijven en wagenparkbeheerders. De geschatte investeringen voor circa 50 euro per ‘kastje’ in 100.000 auto’s bedragen 5 miljoen euro. Vanwege de verwachte brandstofbesparing die het kastje de autorijders oplevert is ondersteuning van de overheid hiervoor niet noodzakelijk. Voor begeleiding van het proces, koppeling
van gegevensbestanden, monitoring en dergelijke is 5 -10 miljoen euro nodig (afhankelijk van de benodigde functionaliteiten). De geschatte opbrengsten van het project bedragen 50 kiloton vermeden CO2 per jaar (100.000 auto’s met een gemiddeld kilometrage per auto van 20.000, een verbruik van10 km per liter, 1 liter levert 2,5 kg CO2 op, 10 % besparing levert 0,05 megaton besparing op). De kastjes kunnen nu al worden ingebouwd in elke auto. Bij een uitrol naar het huidige Nederlandse wagenpark (ca. 7 miljoen auto’s) betekent dat 3,5 megaton CO2 -besparing.
Foto-voltaïsche zonne-energie (Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening, transitiepad Hernieuwbare energiebronnen) Op dit moment is het Nederlandse beleid voor foto-voltaïsche zonne-energie gericht op R&D en minder op productie en implementatie. In 2005 is gebleken dat de activiteiten van een aantal Nederlandse bedrijven, gebaseerd op grotendeels Nederlandse kennis, flink zijn toegenomen. Enkele van deze partijen staan op het punt beslissingen te nemen over grote investeringen. De ideale situatie is dat de nieuwe productieprocessen ook in Nederland toegepast gaan worden. Hiermee blijft de sterke kennispositie gehandhaafd en leveren de toepassingen werkgelegenheid en omzet op waarmee ook private middelen ter beschikking komen voor de financiering van verder onderzoek en ontwikkeling. Naast de zonnepanelen zullen de productietechnologieën ook geëxporteerd kunnen worden. De Nederlandse (kennis)industrie heeft momenteel op basis van vooraanstaande R&Dinspanningen een prima positie om in deze groeimarkt succesvol te worden. Om deze kans te benutten is een stevige impuls nodig in het vervolgtraject. Deze impuls zou onder meer kunnen bestaan uit de volgende elementen: • Een betere marktintroductie in de thuismarkt. Het is van belang dat in Nederland een jaarlijkse groei gerealiseerd wordt van ten minste het EU-gemiddelde. Die groei bedraagt nu reeds 30-40% per jaar. • Resultaten van de Nederlandse R&D-activiteiten moeten ook daadwerkelijk tot productie komen. Latere export van deze kennis, via licentiecontracten, biedt dan veel extra potentieel. • Een goed investeringsklimaat voor innoverende bedrijven (bijvoorbeeld met een revolving fund).
SNG (Platform Nieuwbouw Schoon Fossiel, transitiepad Groen gas) Gebruik makend van biomassa is een proeffabriek te bouwen voor Synthetic Natural Gas (SNG). SNG wordt gemaakt uit biomassa en is een biobrandstof die via transport door het Nederlandse aardgasnet kan worden toegepast in alle huidige aardgastoepassingen zoals huishoudapparatuur, warmtekrachtinstallaties en industriële processen. Ook kan SNG toegepast worden als brandstof in de mobiliteitssector. Een potentieel project betreft de realisatie en het bedrijf van de eerste technische demo voor het produceren van SNG uit biomassa op een schaal van ca. 10 MW. De ervaringen met deze fabriek vormen de basis voor de engineering van commerciële SNG productiefabrieken. Met dit project zet de Nederlandse politiek een belangrijke stap naar het invullen van de ambitieuze duurzame energiedoelstelling, én wordt Nederland minder afhankelijk van aardgasimport als (in 2007) de productie van aardgas in Nederland lager is dan de gevraagde consumptie en krijgt
de Nederlandse industrie een unieke kans om zijn concurrentiepositie te versterken door export van de integrale SNG technologie. Het project richt zich op het ‘Energy Valley’ gebied en met name op producenten/leveranciers van biomassa (boeren/ afvalverwerkers), apparatenbouwers, exploitanten van SNG productieeenheden, havenexploitanten (logistiek), de energiedistributie sector en belangrijke aardgas actoren zoals bijvoorbeeld Gasunie en NAM. De geschatte investeringen voor een proeffabriek bedragen 15 miljoen euro. De eerste technische demo behelst de 10 MWh proeffabriek. Voor 2030 is de bijdrage van SNG geschat op negen procent van het totale aardgasverbruik, dat afhankelijk van het gehanteerde scenario kan neerkomen op een vervanging van fossiele energiedragers van 120 PJ. Dit komt overeen met een emissiebesparing van 7 Mton CO2. Belangrijke parameters in de kosten-batenanalyse zijn de aardgasprijs en de definitieve kosten van de technologie in relatie tot de schaalgrootte. Verwacht wordt dat de eerste commerciële fabriek met een schaalgrootte van ca. 100 MW in Nederland niet zonder groene subsidie zal kunnen draaien. Wel kan gesteld worden dat grootschalige SNG-productie voor warmteproductie eventueel in combinatie met grootschalige elektriciteitsproductie een beter economisch perspectief biedt dan kleinschalige productie van warmte en elektriciteit. Het leveren van integrale fabrieken in binnenen buitenland leidt tot een sterke en mogelijk unieke positie van de Nederlandse maakindustrie.
CO2 diep onder de grond (Platform Nieuw Gas, Schoon Fossiel, transitiepad Schoon aardgas) Eén van de meest concrete projecten waarbij CO2 -opslag on-shore kan worden gedemonstreerd, is het De Lier-gasveld ten noordwesten van Rotterdam. CO2 afkomstig van de olieraffinage in Pernis wordt deels opgeslagen in een leeg aardgasveld en deels aan de glastuinbouw geleverd voor CO2 -bemesting. Typisch een voorbeeld van een succesvolle combinatie van Nederlands sterke punten: onze glastuinbouw met een grote CO2 -behoefte, de geologische structuur van onze ondergrond, en onze zware industrie die aan klimaatafspraken moet voldoen. Maar er liggen meer mogelijkheden! De boven- en ondergrondse infrastructuur (zoals havens, waterwegen, pijpleidingen, elektriciteitsnetten, gas- en olievelden), onze ligging in Europa en onze brede kennis van de gasketen. Factoren die Nederland bij uitstek geschikt maken om een Europese koppositie in te nemen bij de ontwikkeling van schoon fossiele energieopwekking en CO2 -opslag. Daarmee kan Nederland relatief snel aan haar klimaatdoelstelling voldoen totdat duurzame energieopties voldoende ontwikkeld zijn voor brede toepassing. De technologische, economische, juridische en institutionele kennis die Nederland hiermee verzamelt kan internationaal worden verzilverd. Door bijvoorbeeld in Europees verband voor duidelijkheid te pleiten m.b.t. de opname van CO2 -opslag in emissiehandelssystemen en goede monitoringsrichtlijnen af te spreken, kunnen projecten sneller van de grond komen. Mogelijke actoren zijn Shell/NAM, de glastuinbouwsector, CO2 -leveranciers zoals OCAP, TNO en ECN. Andere belangrijke actoren die bij CO2 -opslag betrokken kunnen worden,
zijn de energiebedrijven zoals Essent, NUON, Electrabel en gasbedrijven als Gaz de France. De geschatte investeringen voor het De Lier-project bedragen enkele tientallen miljoenen euro’s. De geschatte opbrengsten van het project bedragen een reductie van de CO2 -uitstoot van 600 kiloton per jaar. Bij een nationale uitrol kan dit oplopen tot minstens 60 Mton CO2, bij een mondiale uitrol bevindt het potentieel zich in Gton-orde.
Energienetwerken (Platform Nieuw Gas, Schoon Fossiel, transitiepad Mini- en micro-WKK) Energie moet van de plaats van productie naar de plaats van consumptie en passeert daarbij onderweg vaak ook nog bewerkingsstappen. Hiervoor is een zeer omvangrijke infrastructuur opgebouwd, die uiteenloopt van (olie)tankers, via (gas)leidingen naar (elektriciteit)kabels. Veranderingen in de patronen van energieproductie, –bewerking en –consumptie vragen vroegtijdige aanpassing in de infrastructuur. In het geval van een succesvolle energietransitie zal dit een enorme omvang kennen. Dit zal gelden voor het invoegen van nieuwe energiebronnen zoals biomassa en nieuwe energiedragers zoals waterstof. Dit zal ook gelden voor het invoegen van efficiënte kleinschalige energieproductie (zowel fossiel als duurzaam) en het zal ook gelden voor de afvoer van reststoffen zoals CO2. Tegelijkertijd moet de wisselwerking tussen de infrastructuur en de energiestromen worden versterkt, zodat een beter gebruik en een betere ontwikkeling van de infrastructuur en het energiepatroon worden bereikt. Dit aspect speelt een belangrijke rol voor de leverings- en voorzieningszekerheid in Nederland, onder andere bij import en export van energie. Het merendeel van deze infrastructuur (de tankers zijn de uitzondering op de regel) is van dusdanige aard dat in de praktijk vrijwel geen concurrerende netwerken kunnen worden aangelegd en de netwerken dus toegankelijkheid moeten bieden aan alle relevante marktpartijen. De rol van deze netwerken is bovendien zo elementair dat af wezigheid ervan de ontwikkeling van energie-opties kan remmen en andersom de aanwezigheid van zulke netwerken een enorme stroomversnelling voor energie-opties kan bewerkstelligen. Gezien de wensen met betrekking tot de toegankelijkheid van netwerken voor verschillende aanbieders is de positie van de overheid in deze doorslaggevend. Daarbij speelt een grote behoefte aan netwerkflexibiliteit, nu de oude ‘top-down’ sturing plaats maakt voor ‘bottom-up’ innovatie en marktwerking. Vanuit de energietransitie kan een deel van de benodigde flexibiliteit (denk aan windenergie) worden gepland. Dit ambitieuze Transitieactieplan wil benadrukken dat veel van de genoemde transitiepaden gebaat zijn bij een voortvarende ontwikkeling van de energie-infrastructuur. Gezien de enorme kapitaalintensiteit van deze infrastructuur is tegelijkertijd een gedegen inzicht in de kracht en snelheid van de energietransitie vereist, opdat de verantwoordelijke bedrijven op verantwoorde wijze kunnen investeren in de ontwikkeling van deze infrastructuur. Dit aspect van de energietransitie staat vooral bij de Platforms Duurzame elektriciteit en Nieuw gas/schoon fossiel hoog op de agenda.
Intelligent net (Platform Duurzame Elektriciteitsvoorziening, transitiepad Elektrische infrastructuur) Continuon Netbeheer heeft in Lelystad een testnet opgezet, om ervaring op te doen met inpassing van decentrale
19
20
opwekking. Zowel bij de gebruikers als bij de aan dit net gekoppelde windturbines en micro-WKK-units vinden uitgebreide metingen plaats. Het is de bedoeling om in dit testnet managementsystemen te gaan toepassen om vraag en (in dit geval sterk variërend) aanbod zo slim mogelijk op elkaar af te stemmen. Daarbij wil Continuon gebruik gaan maken van opslag in Lithium batterijen en vliegwielsystemen. Met vermogenselektronica en gelijkstroomdistributie wordt de kwaliteit van de elektriciteit op peil gehouden. Dit is een goed voorbeeld van een belangrijke infrastructurele verbetering. Dergelijke verbeteringen zijn een voorwaarde voor het succes van andere transitiepaden, zoals decentrale opwekking en Demand Side Management. Dit project is bovendien een goed voorbeeld van een project dat de markt zelf kan dragen. De overheid behoeft geen financiële impuls te geven en kan zich beperken tot het zonodig creëren van aanvullende marktcondities, zoals regulering en netcodes, om verdere toepassing mogelijk te maken.
Energiezuinig Wonen (transitiepad Gebouwde omgeving) De Vestia Groep beheert bijna 80.000 verhuureenheden in Rotterdam en omstreken en het midden van het land. Voor Vestia staan maatschappelijke betrokkenheid en aandacht voor het milieu centraal. Vestia werkt actief aan het verhogen van het wooncomfort en het verlagen van de energielasten voor haar huurders. Via Ceres, de proces- en projectmanagementorganisatie van Vestia, worden nieuwe vormen van energiebesparing en nieuwe technieken voor het verwarmen en koelen van woningen geïmplementeerd, zowel in nieuwbouw als bij herstructureringsprojecten. Vestia exploiteert bij verschillende projecten zelf het energiesysteem. Als het systeem over langere tijd wordt geëxploiteerd, is de totale exploitatie voor een corporatie rendabel. De EPC van alle nieuwe woningen ligt onder de 0,8. Door optimale isolatie en toepassing van een HR -warmteterugwinning hebben alle woningen een zeer lage warmtevraag. Alle woningen hebben een individuele warmtepomp die op een individuele bron is aangesloten. Afhankelijk van het type woning worden individuele of collectieve warmtepompsystemen toegepast. Vestia doet veel om draagvlak te krijgen voor deze manier van bouwen in de sociale woningbouw, onder andere door intensieve samenwerking met gemeenten en andere betrokkenen en door veel aandacht te geven aan de communicatie met de (toekomstige) bewoners van de woningen.
De kas als energiebron (Platform Nieuw Gas, Schoon Fossiel, transitiepad Energiebesparing glastuinbouw) De glastuinbouwsector is een energie-intensieve sector die een aandeel heeft van 10% in het Nederlandse aardgasverbruik. Energiekosten bedragen 15-25% van de totale productiekosten. Eén van de mogelijkheden om het energieverbruik drastisch te reduceren, is de energieleverende kas. In Bergerden, bij Arnhem, staat het eerste exemplaar. In deze kas wordt zonnewarmte in de zomer in de kas opgevangen en opgeslagen in een aquifer, een ondergrondse waterbel. In de winter wordt de warmte opgepompt en gebruikt voor verwarming van de kas. Het warmteoverschot kan ook aan andere tuinders, of zelfs aan kantoren en woningen worden geleverd. Op deze wijze ontstaan zogenaamde ‘energiewebben’. De crux van het systeem is een innovatieve warmtewisselaar die uit zeer fijn gewoven koperdraad bestaat.
Om dit soort innovatieve systemen te kunnen ontwikkelen en op de markt te introduceren, is technische, financiële en organisatorische ondersteuning noodzakelijk, zodat de risico’s voor innovatoren kleiner worden. Mogelijke actoren zijn (grote) glastuinbouwbedrijven, regionale (energie)samenwerkingsverbanden, kennisinstellingen en technologieleveranciers. De kas als energiebron maakt deel uit van een breed innovatieprogramma voor de glastuinbouw. De geschatte investeringen hiervoor bedragen € 250 miljoen euro in de komende 15 jaar. De opbrengsten bedragen ca. 7 Mton CO2 -reductie en reductie van 116 PJ aan energie. Hiermee krijgen de Nederlandse glastuinbouwsector, kennisinstellingen en bedrijven een uitstekende positie om op de wereldmarkt een rol van betekenis te blijven spelen.
Energieneutrale wijk Schoenmakershoek (transitiepad Gebouwde omgeving) De gemeente Etten-Leur heeft als doelstelling dat nieuwe woonwijken in 2020 volledig energieneutraal moeten zijn. De nieuwe wijk Schoenmakershoek, die uiteindelijk zo’n 1500 woningen zal tellen, wordt zodanig opgezet dat in 2010 40% van de nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen energieneutraal is en in 2020 de gehele wijk energieneutraal is. Het gehele plan Schoenmakershoek wordt uitgevoerd met warmtepompen, zowel de sociale huurwoningen als woningen in de vrije sector. Deze keuze houdt in dat er geen gasinfrastructuur in de wijk wordt aangelegd. De gemeente stelt als eis dat alleen warmtepompen met een warmtepompkeurmerk mogen worden toegepast. De verwachte besparing aan CO2 -emissie zal circa 50% zijn, de gerealiseerde EPC ligt rond de 0,5. Eerdere pilots in Etten-Leur lieten zien dat dit concept goed werkt en dat de bewoners er erg tevreden over zijn.
Interludum, interconnectivity Transitie en nieuwe marktverbindingen Veel potentiële marktvraag naar en aanbod van schonere/ efficiëntere nieuwe oplossingen komt niet tot stand door fragmentatie, niet van elkaar weten, onvoldoende delen van perspectieven, en gebrekkige vraag- en aanbodbundeling. De transitie kan aanzienlijk worden versneld door andere manieren van samenwerken en marktordening, en nieuwe manieren om marktvraag te organiseren en te stimuleren. Enkele concrete voorbeelden van elders, waar onder andere binnen het Platform Duurzame Mobiliteit aan en mee wordt gewerkt: • Buyers Consortium: organiseer marktvraag door de inherent verdeelde en gefragmenteerde potentiële vraag naar schonere auto’s en brandstoffen te bundelen en te mobiliseren. Door een (bij voorkeur Europees) ecolabel als een relevant en onderscheidend aankoopcriterium te positioneren wordt dat ecolabel veel centraler en beter zichtbaar in de markt. Het ecolabel moet dan wel volstrekt onafhankelijk en betrouwbaar zijn. • Peer Competition: geef bedrijven en organisaties de kans om te laten zien dat en hoe ze aan schonere mobiliteit bijdragen middels een onafhankelijke jaarlijkse rating. Bedrijven die dat willen moeten door middel van accreditatie en een jaarlijkse audit zichtbaar kunnen maken dat en hoe ze voortdurend bezig zijn om hun mobiliteits- en logistieke behoefte te verduurzamen ten opzichte van een jaarlijks opschuivende benchmark. • Communities of Practice: creëer een competitie-element door consumenten de kans te geven elkaars eco-prestatie en -ideeën te delen. Bijvoorbeeld door consumenten zichzelf te laten meten met anderen middels een individueel performance label op basis van gemeten rijstijl en prestaties.
Door feedback en benchmarking op basis van feitelijk gedrag via in-car apparatuur die van buiten af toegankelijk is versterk je zowel individuele bewustwording als collectief gedrag. • Learning Transition Networks: verhoog en versnel de markttoegang voor nieuwe technologie en diensten door grote open leeromgevingen te creëren. Bied bijvoorbeeld door aansluiting van een groot aantal wagens op internet-connectiviteit experimenteerruimte voor nieuwe in-car mobiliteitsdiensten, zoals routegeleiding, voorspelbaarheid van reistijden, snelheidsadviezen en aanbieden van alternatieven. Dit stimuleert meteen ook het ontstaan van communities of practice. • Open Playing Field: stel marktspelers in staat om gezamenlijk nieuwe omgevingen te ontwikkelen waarbinnen het delen van problemen kan resulteren in gedeelde oplossingen. Het benutten van koppelingen tussen in-car apparatuur en verkeersmanagementsystemen voor betere bereikbaarheid en doorstroming vraagt en biedt bijvoorbeeld geheel nieuwe verbindingen tussen spelers, met zeer interessant innovatieen kennispotentieel. Het centrale thema is interconnectiviteit. Niet alleen technologisch, maar vooral ook tussen spelers, stakeholders en consumenten onderling. Internet biedt een krachtige en opvallend kosteneffectieve mogelijkheid voor dit soort nieuwe verbindingen. Daar ontstaan geheel nieuwe marktontwikkel- en transactiemechanismen, waarin rollen en posities ineens veel beweeglijker worden, en geheel nieuwe businessproposities worden ontwikkeld. Met name de mechanismen voor waardecreatie krijgen een nieuwe inhoud, en dit biedt wezenlijk nieuwe kansen voor ideeën die traditioneel slechts marginaal zouden zijn gebleven. Overheid en bedrijfsleven, apart en samen, kunnen hier een belangrijke katalysator- en initiator-rol spelen, te beginnen vanuit de Platforms zelf.
21
22
4 Ondersteunende activiteiten
Voor de ontwikkeling van de transitiepaden langs de lijnen die in Hoofdstuk 3 zijn aangegeven is op korte termijn een aantal ondersteunde andere activiteiten noodzakelijk om de energietransitie goed op koers en snelheid te krijgen. Die activiteiten zijn te onderscheiden in drie groepen: • Activiteiten waarover in september 2006 meer inzicht moet bestaan, respectievelijk die een flinke voortgang moeten hebben geboekt • Activiteiten die van groot belang zijn voor de innovativiteit en kwaliteit van ontwikkelingen langs de transitiepaden • Activiteiten die al lopen.
Activiteiten waarover in september 2006 meer inzicht moet bestaan Ontwikkeling van een adequaat instrumentarium Om een optimaal beleidsinstrumentarium in te kunnen zetten is een systematische en continue analyse nodig van de vraag welke instrumenten het meest bijdagen aan de energietransitie. Het transitiepad is daarbij de eenheid van analyse. Een transitiepad omvat in principe alle activiteiten van fundamenteel onderzoek tot en met de introductie van nieuwe producten en de uitrol daarvan over de wereldmarkt. Om langs zo’n pad tempo te kunnen maken en eventuele concurrenten voor te blijven moeten de instrumenten die dat pad ondersteunen naadloos op elkaar aansluiten, zoals ook de activiteiten langs de keten dat in principe doen. Dat dat nog ver weg ligt wordt geïllustreerd door onderstaande figuur, overgenomen uit het Advies van de IPE-projectgroep van 20 februari 2006: Inzet van het FES-Duurzaamheidspakket naar een implementatie omnibus.
23
Figuur 7: Inzet van financiële instrumenten in verschillende innovatiefasen
EOS-NEO EOS-LT WBSO
UKR EOS-demo (OTC)
Seed faciliteit BBMKB
MEP EIA CO2-reductieplan
O&O
pilot/demo
marktintro
opschaling
In Figuur 7 slaat elke afkorting op één instrument dat op één onderdeel van de innovatieketen is gericht. Zoals in het advies ook wordt geconstateerd, gelden voor elk instrument eigen regels die even zovele schotten vormen tussen de stappen in de keten. De figuur illustreert dat het huidige instrumentarium van de overheid een grondige revisie moet ondergaan. Vanuit het eindpunt van het transitiepad gezien wordt de optimale ondersteuning opgebouwd door een aaneensluitende reeks van instrumenten te ontwerpen die er samen toe leiden dat bij dat eindpunt een maximale impact wordt bereikt in termen van marktpenetratie en uitrol van nieuwe processen en producten. Anders gezegd: het uitgangspunt moet zijn dat het hele innovatietraject als één continuüm wordt beschouwd en dat het instrumentarium daar een afgeleide van moet zijn. Om in de jaren daarna tempo te kunnen maken, moet in september 2006 een plan gereed zijn dat beschrijft hoe (uitgaande van de bestaande instrumenten) tijdig zo’n continu instrumentarium kan worden ontwikkeld. In dat plan moet aandacht worden besteed aan en moeten oplossingen worden gezocht voor alle aspecten van de innovatiecyclus, waaronder:
24
• Het programmeren van fundamenteel onderzoek vanuit een perceptie van grote en relevante vraagstukken omtrent energievoorziening • Het generen en gebruiken van kennis ten behoeve van technologieontwikkeling en de directe vraag naar oplossingen voor problemen die de voortgang van kansrijke ontwikkelingen belemmeren • Het aanjagen van innovatieve bedrijvigheid • De noodzaak van gerichte steun voor experimenten • Het verbeteren van marktcondities en het versterken van de marktvraag • Belemmerende wet- en regelgeving • Vraagstukken rond marktwerking. Bij de vormgeving van de instrumentenmix moeten vervolgens de transitiepaden die nu in ontwikkeling zijn, centraal staan. Dat betekent dat speciale aandacht moet worden gegeven aan het wegnemen van problemen als gevolg van: • Het niet afgedekt zijn van de hele ontwikkeling van een transitiepad en/ of het niet aansluiten van bestaande instrumenten • Gebrekkige ondersteuning voor startende bedrijven • Het ontbreken van instrumenten voor zeer grote projecten (zoals CCS in het transitiepad Schoon Fossiel) • Het ontbreken van instrumenten voor high-risk / high-pay-off innovatie • Vraaggestuurde ontwikkeling van instrumenten, zoals een gespecialiseerd fonds voor het versnellen van risicovolle activiteiten.
Opstarten en uitvoeren van acceleratiepakket In Hoofdstuk 2 is aangegeven dat in de periode 2006 tot circa 2020 een achterstand in energiebesparing en CO2 doelstellingen dreigt te ontstaan omdat de effecten van de implementatie van de transitiepaden niet lineair oplopen omdat de transitiepaden eerst een startfase moeten doorlopen. Daartoe wordt een ‘acceleratiepakket’ samengesteld dat tot doel heeft de nadelige gevolgen van deze vertraging te compenseren met tijdelijke maatregelen, tot zo ver en zo lang als nodig is om weer op de lijn van proportionele effecten te komen (zie Figuur 5). Uitwerking van de maatregelen: • Extra inzet om de autonome energiebesparing te verhogen tot circa 1,5% a 2% • Extra ontkoppeling van groei en CO2 -emissie door inzet van CO2 -sequestratie • Inzet van overgangstechnologieën zoals schoon fossiel/ kernenergie die bijdragen aan de ontkoppeling van energieproductie en cumulatieve reductie van CO2 -emissie • Gerichte inspanning om voor die transitiepaden waar dat mogelijk is de voorbereiding te versnellen en de implementatiesnelheid te vergroten • Windenergieparken op zee om nog vóór 2015 extra CO2 te besparen. De Task Force Energietransitie adviseert in het kader van het acceleratiepakket om een subcommissie van de Task Force samen te stellen die als opdracht heeft om voor eind 2007 een aanbeveling te doen over de volgende nieuw te bouwen elektriciteitscentrale, daarbij voortbouwend op het Optiedocument van ECN. Hoewel dit onderwerp onder de energietransitie valt, verdient het een afzonderlijke en ook tijdige afweging.
Financiering energietransitie Op dit moment wordt jaarlijks ruim 1 miljard euro besteed aan het stimuleren van nieuwe toepassingen op energiegebied en de verdere uitrol ervan in de markt. Het gaat om het bevorderen van onderzoeksactiviteiten, het in gang zetten van demonstratieprojecten en de marktintroductie en toepassing op grotere schaal van technieken die zich bewezen hebben. Ook het stimuleringspakket voor het bijmengen van biobrandstoffen is in dit bedrag meegenomen. Verder is er rekening gehouden met het beschikbaar komen van middelen uit het FES in het kader van het zogenaamde Borssele-pakket. Het grootste deel van deze 1 miljard wordt besteed aan de marktintroductie van nieuwe technieken en het ondersteunen van nieuwe toepassingen om de acceptatie ervan in de markt te bevorderen, tot het moment waarop ze zelfstandig door de markt worden opgepakt. Voorbeelden zijn wind-off-shore, WKK en de introductie van biobrandstoffen. Ongeveer 200 miljoen euro van deze middelen wordt besteed aan het bevorderen van toegepast onderzoek, praktijkexperimenten en demonstratieprojecten. De activiteiten in kader van het Energie Onderzoek Strategie (EOS), de Unieke Kansenregeling (UKR) en de demonstratieregeling vallen hieronder. Ook wordt een aantal programma’s uitgevoerd om deze fase van onderzoek en demonstratie te begeleiden, onder andere via het uitvoeren van feasibility-studies, voorlichting en kennisverspreiding. In deze 200 miljoen euro is de eenmalige extra impuls in het kader van het Borssele-pakket begrepen. Het ontwikkelen en concretiseren van de transitiepaden zit in dit stadium van de energietransitie vooral in de sfeer van het demonstreren van nieuwe technieken en het uitproberen van nieuwe werkwijzen. De komende jaren zal ook daar behoefte gaan ontstaan aan het valoriseren van kennis en toepassingen richting de markt. Een energietransitie op nationaal niveau leidt tot grote effecten en kansen en vraagt daarom ook omvangrijke investeringen. Voor de energietransitie is een investering noodzakelijk, vanuit de bestaande financieringsvormen, dat zal oplopen tot circa 2 miljard euro jaarlijks (de ordegrootte van 1% van de nationale begroting). Het is wenselijk deze investeringen vanuit een fonds te doen, het Energietransitiefonds. Dit fonds kan voor een deel worden gevuld vanuit de verschillende bestaande financieringsinstrumenten, zoals in Figuur 7 genoemd. De specifieke taak van de Task Force (of zijn opvolger), samen met de voorzitters van de Platforms, is om, na consultatie met de voorzitters van de Platforms, deze middelen jaarlijks zo goed mogelijk in te zetten. Vanuit dit Energietransitiefonds worden de transitiepaden ondersteund in alle in de figuur genoemde fasen, van onderzoek en ontwikkeling tot en met de opschaling.
Activiteiten die van belang zijn voor de innovativiteit en kwaliteit van ontwikkelingen langs de transitiepaden Bevorderen en financieren van onderzoek Voor de energietransitie is het wezenlijk dat onderzoek gedaan wordt dat kan leiden tot doorbraken in de opwekking, distributie en gebruik van energie die substantiële bijdragen leveren aan de energiehuishouding van de toekomst. Dat betekent dat op gebieden waarvan een grote relevantie voor de energiehuishouding wordt verwacht, een geconcentreerde (vaak fundamentele) onderzoeksinspanning moet worden verricht om te bepalen of die verwachtingen gerechtvaardigd zijn. Als dat het geval blijkt te zijn, moet vervolgens een intensieve onderzoeksinspanning worden gericht op het realiseren van die verwachtingen. In de agendering van dat onderzoek moeten bedrijven een grote rol spelen om hun eigen ontwikkelingen te kunnen starten, zodra de resultaten van het onderzoek dat mogelijk maken. Naast en in combinatie met een dergelijke onderzoeksinspanning gericht op technologische ontwikkelingen, moet onderzoek worden gedaan dat een bijdrage kan leveren aan een andere belangrijk aspect van de energiehuishouding, namelijk de wijze waarop energie wordt gebruikt en de mogelijkheden om dat te beïnvloeden. Bij het dimensioneren van de onderzoeksinspanningen moet niet worden vergeten dat in de rest van de wereld veel meer onderzoek en ontwikkeling plaats vindt dan in Nederland. Bij de keuze van de onderzoeksprojecten moet daarom meetellen op welke gebieden Nederland zich kan onderscheiden en een voorsprong kan opbouwen. Vaak is het verstandig om reeds ingezette lijnen door te trekken, zoals bij de EOS, maar dan zodanig dat de geformuleerde transitiepaden richtinggevend zijn voor de programmering binnen EOS. Tegelijkertijd moet voortdurend worden gezocht naar die ontwikkelingen buiten Nederland die door Nederlandse bedrijven kunnen worden ingezet om daarmee bij te dragen aan de mondiale energietransitie.
Twee voorbeelden van onderzoeksprojecten gericht op de lange termijn Energie uit water Bij de ontwikkeling van technologie voor duurzame energieproductie uit (afval)water spelen aansprekende R&D-projecten zoals: ‘biologische brandstofcel’ en ’blue energy’. Daarbij worden elektrochemie, membraantechnologie en biotechnologie gecombineerd. Biologische brandstofcellen functioneren volgens hetzelfde principe als een normale brandstofcel. Organisch materiaal in afvalwater wordt door bacteriën omgezet in ondermeer protonen en elektronen. De protonen diffunderen door een proton-selectief membraan. De elektronen worden als elektrische stroom door een extern circuit geleid. Aan de andere zijde van het membraan komen de elektronen en protonen weer bij elkaar en reageren samen met zuurstof tot water. Uit onderzoek aan biologische brandstofcellen is het proces van biogekatalyseerde elektrolyse ontwikkeld. Dit proces is gebaseerd op dezelfde bio-elektrochemische principes als de biologische brandstofcel, maar produceert zuiver waterstofgas in plaats van elektriciteit. Daardoor is het mogelijk om uit meer soorten afvalwater waterstof te maken. Biogekatalyseerde elektrolyse geldt daarom als een mogelijke doorbraak op het gebied van biologische waterstofproductie uit afvalwater. Blue Energy is gebaseerd op het principe van omgekeerde
electrodialyse. Over een ionselectief membraan dat zee- en rivierwater van elkaar scheidt, stelt zich een membraanpotentiaal in van ongeveer 80 mV. Dit kleine spanningsverschil wordt verhoogd door het in serie plaatsen van de compartimenten, alternerend gescheiden door anion- en kationselectieve membranen. Het totale spanningsverschil wordt daardoor groter en kan gebruikt worden om elektriciteit te genereren. De buitenste compartimenten worden via een extern elektrisch circuit met elkaar verbonden en het opgebouwde potentiaalverschil wordt omgezet in een elektronenstroom. Door zee- en rivierwater op deze manier te mengen wordt elektriciteit geproduceerd zonder emissies als CO2, NOx en SOx. Bovendien zijn de grondstoffen gratis en vrijwel ongelimiteerd beschikbaar. Bij een waterstroom van 1 m3/sec is 1 MW winbaar; in Nederland is op deze wijze 3300 MW winbaar als alle opties worden benut. Voor beide ontwikkelingen geldt dat de principes nu bekend zijn, maar dat nog veel R&D en pilots nodig zijn voor er sprake is van een marktrijp product. Dan zijn nog vele jaren investeringen nodig voordat deze technologieën impact kunnen krijgen op de energiehuishouding. Bron: Wetsus, Redstack Rendement en marktaandeel van zonnepanelen Zonnecellen kunnen worden gemaakt van verschillende materialen. Zonnecellen gemaakt van kristallijn silicium wafers hebben momenteel een marktaandeel van ruim 94%, omdat deze nu het goedkoopst (in termen van prijs per vermogenseenheid) zijn te produceren. Commercieel verkrijgbare modules met kristallijn silicium zonnecellen hebben rendementen van 13-16%. Voor dunne-film zonnecellen, waarbij een zeer dunne lichtabsorberende laag wordt aangebracht op een goedkope, en eventueel flexibele, onderlaag wordt momenteel een verscheidenheid aan materialen ontwikkeld. Reeds op de markt zijn cellen van amorf silicium (marktaandeel van ongeveer 4%), van cadmiumtelluride (CdTe) en van koper-indium/gallium-diselenide/disulfide (CIGS). Beide laatste technologieën hebben een gezamenlijk marktaandeel van nog geen 2%. Rendementen van commercieel verkrijgbare dunne-film modules zijn 5-6% voor amorf silicium, 6-9% voor CdTe en 9-11% voor CIGS. Verder zijn er ontwikkelingen die het laboratorium-stadium nog niet of nauwelijks zijn ontgroeid, waaronder de zogenaamde kleurstof- of Grätzel zonnecellen en de familie van polymere zonnecellen. Op lange termijn zouden deze technologieën mogelijk tegen zeer lage kosten geproduceerd kunnen worden, maar de ontwikkelingen zullen nog zeker 10 tot 20 jaar in beslag nemen voordat vermogenstoepassingen in zicht komen. De turn-key systeemkosten voor een netgekoppeld zonnestroomsysteem bedroegen in 2005 ongeveer 5 euro per Wp excl. belastingen. Voor Nederland komt dit overeen met opwekkosten van ongeveer 0.50 euro per kWh, ruwweg een factor 3 boven het huidige kleingebruikerstarief voor elektriciteit. Gemiddeld kan men ervan uitgaan dat bij elke verdubbeling van het wereldwijd cumulatief geproduceerde vermogen aan zonnestroomsystemen de turn-key systeemprijs met ongeveer 20% zal dalen. ECN verwacht dat er nog vele technische doorbraken en verdere kostendaling zullen worden behaald, waarmee deze trend de komende tientallen jaren op ditzelfde niveau zal blijven. Ergens in de periode 2015-2020 worden de opwekkosten van zonnestroom dan gelijk aan de consumentenprijs voor elektriciteit. De opwekkosten komen pas na 2030 in de range van de groothan-
25
26 MARKTCONDITIES Winstgevendheid voor autonome bedrijven is een existentiële voorwaarde. De energiesector wordt gekenmerkt door een onvolledig geliberaliseerde, gebrekkig werkende markt. Beleid om marktfalen in de energiesector te bestrijden of marktwerking te bevorderen is daarom van groot belang. Daarnaast is een stimulans van duurzaam energiegebruik met marktconforme instrumenten gewenst. Een voorbeeld is de (verhandeling van) CO2 -emissierechten. Een ander voorbeeld is de tijdelijke vrijstelling van accijnzen voor brandstoffen uit duurzame energiebronnen. De TaskForce zal er bij de overheid met argumenten op aandringen dergelijke vrijstellingen voor langere vooraf afgesproken termijn te garanderen. Essentieel is dat er een voortdurende inspanning en waakzaamheid is om energiemarkten te laten functioneren. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de (supra)nationale overheden en hun toezichtorganen.
delsprijzen. Bij het bereiken van elk break-even point zullen nieuwe markten worden opengelegd, met daarmee nieuwe omzet en verdere prijsdaling als gevolg.
Technische infrastructuur Energieopwekking, -transport, -distributie en -consumptie kunnen alleen plaatsvinden dankzij een uitgebreide technische infrastructuur, waaronder gasleidingen, hoogspanningsleidingen, een wegen- en spoorwegnet en benzinestations. Om de energietransitie te realiseren moet de infrastructuur daarvoor geschikt worden gemaakt. Hoe dat moet gebeuren, zal voor een belangrijk deel volgen uit de lange termijn ontwikkelingen die door de Platforms worden ingezet. Signalen voor veranderingen in de infrastructuur moeten door de overheid worden opgepakt en al dan niet samen met private partijen, worden omgezet in investeringen in een nieuwe of aangepaste infrastructuur. Een voorbeeld is een infrastructuur voor transport van CO2, met als doel CO2 -opslag mogelijk te maken. Een belangrijk aspect van de infrastructurele voorzieningen, en daarom ook als afzonderlijk transitiepad erkend, is de noodzaak om de infrastructuur ‘slimmer’ te maken. Dat wil zeggen dat er voorzieningen komen om productie, transport en verbruik van energie(dragers) veel beter op elkaar af te stemmen. Daarmee kan men pieken en dalen in de productie beter opvangen, nieuwe energieproducenten (zoals kassen) bijschakelen, door middel van patroonherkenning beter voorspellen hoeveel capaciteit nodig is, het aanbod van kleinschalige decentrale energieproductie veel beter benutten, overtollige energie bufferen en snel reageren op de marktsituatie. Naast de technische en ICT-voorzieningen gaat het hier ook om het introduceren van financiële mechanismen (zoals bijvoorbeeld tariefdifferentiatie) die energieproducenten én -afnemers belonen als zij hun productie/verbruik aanpassen aan de actuele marktsituatie.
Innovatie en ondernemerschap Ondernemerschap en innovatie zijn essentieel voor het realiseren van de gestelde doelen. Dit Transitieactieplan geeft aan dat veel van de benodigde operationele activiteiten door
het bedrijfsleven moeten worden opgepakt en uitgevoerd. Maar waarom zouden bedrijven dat doen? Omdat er geld mee te verdienen valt. De energieproblematiek is wereldwijd en dus ontstaan wereldwijd kansen voor bedrijven die tijdig en gericht investeren in de kennis en capaciteit om die kansen te herkennen en te benutten. De activiteiten in het kader van de energietransitie helpen daarbij. Daar worden de voorwaarden gecreëerd die bedrijven nodig hebben. Voorbeelden zijn: • Een governance structuur die de continuïteit, eenheid en consistentie van het Nederlandse beleid in zake de energietransitie op het niveau van transitiepaden garandeert. • In Nederland zullen structureel meer overheidsfinanciering, faciliteiten, ondersteunende regelgeving en marktstimulansen beschikbaar zijn voor innovatie langs de lijnen van gekozen transitiepaden dan gemiddeld het geval is in Europa. • De Nederlandse markt zal zich tot een “first mover” ontwikkelen voor adoptie van vernieuwingen. • Nederland vormt een goede uitvalsbasis voor uitrol/ marktintroductie in Europa, dat door het zich nu ontwikkelende Europese beleid steeds ontvankelijker wordt voor duurzame, energie-efficiënte producten en processen. Bedrijven die nu inzetten op innovatie en ondernemerschap langs de lijnen van de transitiepaden, bouwen precies de voorsprong en het onderscheid in producten en diensten op die nodig zijn om op de wereldmarkt niches te veroveren, uit te bouwen en te verzilveren.
Specifieke stimulansen Op dit ogenblik is er, met uitzondering van de hoge en stijgende energieprijzen, nauwelijks een prikkel tot energiebesparing in de gebouwde omgeving. Individuele partijen komen daar moeilijk tot energiebesparing, omdat deze veelal een grote voorinvestering vergt. De overheid kan die stimulansen leveren bijvoorbeeld door energiezuinig bouwen te belonen op een manier die partijen prikkelt in beweging te komen en die ertoe leidt dat energiezuinig bouwen zich ontwikkelt tot norm. Denkbaar is dat in de komende tijd, bij het verder uitwerken van de transitiepaden meer aanknopingspunten worden gevonden om met specifieke stimulansen initiatieven in beweging te krijgen of innovatietrajecten te versnellen. De verschillende aard van de transitiepaden maakt dat naast eventuele financiële steun steeds moet worden geanalyseerd welke andere innovatieblokkades bestaan. Bij de paden in de gebouwde omgeving kan dat beperkende of vertragende regelgeving zijn; bij andere paden kan het de technologie ontwikkeling zijn.
Nieuw beleid Eerder is de noodzaak aangegeven snel te kunnen beschikken over een adequaat instrumentarium voor de energietransitie. Dat instrumentarium kan echter niet op zichzelf staan. Daarnaast moet beleid worden ontwikkeld dat belemmeringen voor de energietransitie wegneemt en het proces op gang brengt en houdt dat leidt naar een gewenste energiehuishouding. Bij dat beleid gaat het nadrukkelijk niet om financiële steun voor technologieontwikkeling, maar juist om zaken als: • Het mogelijk maken van institutionele veranderingen gericht op het versnellen en vergemakkelijken van het transitieproces
• Het bewerkstelligen van veranderingen van verhoudingen tussen partijen in een systeem • Het bewerkstelligen van gedragsveranderingen (miljoenen consumenten bepalen door hun feitelijk gedrag de uiteindelijke effecten van energiezuinige technologie) • Het vergroten van inzicht in de factoren die sociale haalbaarheid bepalen • Het systematisch zoeken naar en benutten van nieuwe maatschappelijke en internationale ontwikkelingen die het transitieproces kunnen versterken en uitdragen • Het veranderen van het paradigma van “bedreigingen en kosten” naar “kansen, investeringen en maatschappelijke opbrengsten” • Het ‘bijtrekken’ van ‘achterblijvers’ in de energietransitie • Het actief betrekken van zware vervuilers.
Lopende activiteiten Internationale samenwerking en inbedding De Nederlandse speelruimte voor energie-innovaties wordt in belangrijke mate bepaald door internationale markt- en beleidsontwikkelingen. Nederland moet voortdurend de grenzen verkennen van wat nationaal en internationaal mogelijk is en daarbij pro-actief handelen. Internationaal kunnen vier sporen worden genoemd waar het verkennen van die grenzen zich op kan richten: • Multilaterale samenwerking op mondiaal niveau • Communautaire samenwerking op EU niveau • Samenwerking met voorlopers binnen de EU • Internationale samenwerking vanwege nationaal economisch belang. Multilaterale samenwerking Het VN-klimaatverdrag is het internationale kader dat gebruikt moet worden om tot reductie van de uitstoot van broeikasgassen te komen en de milieukosten van klimaatverandering te internaliseren. Daarnaast zijn er tal van andere overlegstructuren waarin Nederland actief is of kan worden, bijvoorbeeld de IEA en de OECD. Tenslotte is het ontwikkelen van grootschalige (mondiale) markten voor bepaalde producten nodig om de leercurve van nieuwe technologieën te versnellen. Communautaire samenwerking en samenwerking met voorlopers De EU zou een gezamenlijk buitenlandbeleid moeten ontwikkelen als het gaat om kwesties van voorzieningszekerheid. Ook harmonisering en internalisering van externe kosten speelt op EU niveau een belangrijke rol. Nederland zou hier een trekkersrol kunnen vervullen. Verder zou ook het Europese onderzoeksbeleid vanuit het perspectief van de energietransitie kunnen worden bekeken. Ook van belang zijn de Europese Technology Platforms, waarbinnen de private sector in dialoog met de lidstaten de strategische R&D agenda’s voor de Europese kader programma’s opstellen. Deze platforms bieden een uitstekende gelegenheid om het Europese onderzoeksbeleid vanuit een transitieperspectief te beïnvloeden. Samenwerken met een aantal ‘like-minded countries’ zoals Oostenrijk, Finland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland kan belangrijk zijn voor het aanjagen van de
27 Het Energierapport 2005 stelt dat grote technologische doorbraken internationale samenwerking vereisen. Nederland moet daarin een stevige bijdrage leveren op de thema’s waarin ons land al goed is. Daardoor ontstaan voor het Nederlandse bedrijfsleven nieuwe kansen. Wie voorop loopt, ziet als eerste nieuwe kansen en kan daarop anticiperen. Om belangrijk bij te dragen aan een duurzame energievoorziening, moet de Nederlandse industrie voorop lopen. Zo’n voorsprong is op te bouwen en te vergroten met voortvarend voortgezette ontwikkeling, gekoppeld aan innovatieve en strategische marketing.
energietransitie. Het doel is te leren van elkaars ervaringen en uitvoeren van gezamenlijke (beleids)experimenten. Ook multinationals zouden hierbij kunnen worden betrokken. De landen kunnen ook samen optrekken richting Europese Commissie. Internationale samenwerking vanwege nationaal economisch belang Uitgaande van sterktes en comparatieve voordelen zou een internationale arbeidsdeling kunnen ontstaan op het gebied van duurzame technieken, diensten en systemen, waarbij eigen belangen voorop staan. De behoefte aan samenwerking kan voortkomen uit een gebrek aan kennis, expertise, kritische massa, geschikte onderzoeksfaciliteiten en de wens op de wereldmarkt een sterkere positie in te nemen.
LEIDEN KAN ALLEEN MET VOLGERS De energietransitie zoals in dit Transitieactieplan beschreven, is in essentie van binnen uit, dat wil zeggen vanuit Nederlandse perspectieven en sterkten tot ontwikkeling gebracht. Vanuit de ambitie de toon te willen zetten kan dat niet anders. Tegelijkertijd is het duidelijk dat die ambitie alleen te realiseren is in nauwe interactie met de wereld buiten Nederland. Die interactie moet er toe leiden dat scherp geselecteerd moet worden welke (delen van) paden alleen binnen Nederland tot ontwikkeling worden gebracht, welke in nauwe samenwerking met landen om ons heen worden vervolgd en wat we beter buiten Nederland tot ontwikkeling kunnen laten komen om er daarna in Nederland voluit profijt van te kunnen trekken. Met name waar het gaat om het vinden en benutten van kansen voor Nederlandse bedrijven moet die selectie worden gebaseerd op het potentieel van de betreffende technologie voor toekomstige Nederlandse bedrijvigheid en het in Nederland beschikken over een kennisvoorsprong. Technologieontwikkeling is alleen kansrijk voor de bedrijvigheid in Nederland als het gaat om technologieën met een groot marktpotentieel ook buiten Nederland en wanneer er een reële mogelijkheid is om in die markt een positie op te bouwen. Lukt dat dan is dit niet alleen goed voor de Neder-landse economie, maar levert Nederland ook een bijdrage aan de Kyoto-doestellingen die geheel of ten dele meegeteld kan worden in het kader van “Joint implementation”.
28
Nederland is actief op elk van deze sporen. De transitieaanpak kan hiervan de vruchten plukken als op de juiste manier op die activiteiten wordt ingehaakt. Daartoe moeten er verbindingen zijn tussen de behoeftes van de Platforms en de primaire processen van de betrokken departementen. Dan kan het beleid zich dienstbaar opstellen ten opzichte van de Platforms (policy on demand). Elk van deze groepen dient op een specifiek toegesneden manier te worden benaderd door middel van een effectieve communicatiestrategie die aangeeft hoe de Task Force pro-actief kan handelen en wie in deze doelgroepen de strategisch belangrijke personen zijn die bijzondere aandacht behoeven.
Mobiliseren van consumenten en MKB De consument is de afnemer van de energiezuinige producten die het bedrijfsleven maakt. Alleen als hij die producten koopt in plaats van producten die energie vreten, leveren deze een bijdrage aan de verduurzaming van de energiehuishouding. Alleen al daarom spelen consumenten en middelgrote en kleine bedrijven als energieverbruikers12 een cruciale rol in het bewerkstelligen van de energietransitie. Maar de consument speelt ook de hoofdrol in de omschakeling naar groene energie (stroom, gas, autobrandstoffen). Consumenten moeten die rol voluit kunnen spelen. Voor de individuele consument telt de meerwaarde voor hemzelf, niet de meerwaarde voor de gemeenschap. Dat betekent dat campagnes om de consument een actieve rol te laten spelen in de energietransitie, de meerwaarde voor de consument als uitgangspunt moet nemen. In het verleden zijn diverse instrumenten ingezet om de consument te bewegen te kiezen voor milieuvriendelijker alternatieven, zoals subsidies, labeling en het Milieu Actie Programma van de energiebedrijven. Er is discussie over deze instrumenten, omdat ze vaak kostbaar (subsidies) en statisch (certificatie witgoed) zijn. Er zijn diverse kansrijke nieuwe vormen van overheidsbeleid in ontwikkeling die perspectief bieden, zoals een koppeling van het huishoudelijk gas- en elektriciteitsverbruik aan het emissiehandelsysteem (voorgesteld door Commissie Vogtländer) of de invoering van witte certificaten, die nu in verscheidene EU-landen plaatsvindt. Het is belangrijk om ervaring op te doen met deze instrumenten. Ook initiatieven vanuit de samenleving zijn van belang. Het programma HIER van ruim 40 maatschappelijke organisaties biedt aantrekkelijke mogelijkheden om de consument te betrekken bij de energietransitie en hem te stimuleren te kiezen voor zuinige lampen en de meest zuinige apparatuur. Met name het feit dat de maatschappelijke organisaties nadrukkelijk het bedrijfsleven hebben uitgenodigd om aan te haken bij dit initiatief door het HIER logo te gebruiken bij de marketing van de meest energiezuinige producten is vernieuwend en biedt perspectief. Vrijwel alle relevante bedrijven, zoals de energiebedrijven, banken en producenten van elektrische apparatuur hebben aangegeven mee te willen doen.
12
Het energieverbruik van zo’n tweehonderd duizend MKB bedrijven in de detailhandel, kleine industrie, zakelijke dienstverlening, recreatie en zorg is zo’n 200 PJ per jaar. (Bron: Stichting Energiecentrum Midden en - Klein bedrijf)
Een van de interessantste onderdelen van dit initiatief is de introductie van een toptien website voor de meest zuinige apparaten en auto’s. De website is al een groot succes in Zwitserland en zal de komende jaren behalve in Nederland in tien andere EU-landen worden geïntroduceerd. Door deze schaalgrootte ontstaat er een reële kans op de gewenste markttransformatie. De snel groeiende belangstelling voor aanschaffingen door overheden, bedrijven en mogelijk groepen georganiseerde consumenten kan hierbij ook een belangrijke rol spelen.
ALS AL HET ANDERE GELIJK BLIJFT : • zijn slechts weinig consumenten bereid meer te betalen voor duurzame energie dan voor conventionele • doet goed voorbeeld vaak goed volgen. Een voorbeeld is groene stroom. Door subsidie bleef de prijs vrijwel hetzelfde aan de conventionele stroom. Het groene karakter bleek toen wel (kleef)waarde te hebben. • zijn slechts weinig consumenten bereid te investeren in energiezuinige apparatuur. De hoge investeringen en de lange terugverdientijden spelen daarin een hoofdrol. Dat kan veranderen als de aanschaf wordt gesubsidieerd, als de terugverdientijd kort is, of als besparingen op de energierekening aanzienlijk en snel zichtbaar zijn. • worden ijskasten met een zuinigheidskeurmerk beter verkocht dan ijskasten zonder • is de consument bereid te betalen voor kwaliteit die meerwaarde heeft voor hemzelf. Iets duurdere benzine die de prestaties van zijn auto verhoogt wordt wel verkocht. Iets duurdere benzine die beter is voor het milieu niet. • zijn consumenten best bereid zijn iets extra’s te doen, als er sprake is van een goede organisatie en goede communicatie vanuit overheid en de relevante maatschappelijke organisaties. Een voorbeeld is de gescheiden inzameling van afval.
De energietransitie doet een appèl op bedrijven, burgers en NGO’s om hun verantwoordelijkheid te nemen: door deelname aan projecten op de transitiepaden, door het ontwikkelen van commerciële producten en diensten, door bewuster en zuiniger om te gaan met energie. Dat kan worden gestimuleerd en versterkt door voorlichting en publiciteit (zoals al gebeurt), door aansprekende demonstratieprojecten en door individuen en organisatie die een voorbeeldfunctie vervullen en daarmee anderen bewust maken van de noodzaak van een energietransitie.
Een gespecialiseerd fonds voor het versnellen van risicovolle activiteiten Momenteel loopt er een actie om te komen tot een fonds waarmee risicovolle activiteiten en innovaties kunnen worden versneld. Het ontbreken van risicodragend kapitaal om dit type activiteiten te versnellen is een belangrijk probleem bij het op gang krijgen van innovaties. Zo’n versnellingsfonds zou een onderdeel moeten worden van het eerder genoemde Energietransitiefonds.
Strategische communicatie De externe strategische communicatie moet modulair worden opgebouwd, met het Transitieactieplan als fundament van de strategie. Bij het communiceren van het Transitieactieplan gaat het om het overbrengen van sense of urgency
en sense of opportunity opportunity. Elementen zijn onder meer energiebesparing in bijvoorbeeld gebouwen en industriële ketens, de inzet van groene grondstoffen, elektriciteitsopwekking met hernieuwbare bronnen, ondergrondse opslag van CO2, heroverweging van kernenergie en intelligent verkeer en vervoer. Dergelijke elementen raken de gehele samenleving. Daarbinnen onderscheidt de Task Force de volgende specifieke groepen: • Politiek • Media • Bedrijven • Maatschappelijke organisaties • Burgers • Internationaal.
29
30
5 Condities voor succes
Inleiding De energietransitie is noodzakelijk om onze samenleving te behoeden voor de grote ontwrichtingen die het gevolg zullen zijn van een onveranderd gebruik van fossiele brandstoffen. Tegelijkertijd biedt de transitie grote kansen aan de Nederlandse samenleving. Om die kansen met succes te ontwikkelen en te benutten moeten voorwaarden worden gecreëerd. Die voorwaarden zijn als volgt samen te vatten: 1 Gezamenlijke verantwoordelijkheid met eigen rollen. De energietransitie kan alleen slagen vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid die wordt gedragen door alle partijen die een rol hebben te vervullen. Bij een maximale inzet vanuit ieders eigen rol heeft elke partij alle andere partijen nodig om de transitie te bewerkstelligen. 2 Lange termijn visie, instrumentarium en middelen. Het leidend beginsel voor de energietransitie is een lange termijn visie van de overheid. Afgeleid van die visie is een beleid dat gekenmerkt wordt door eenheid, consistentie en continuïteit. Zo’n beleid schept de ruimte om de korte investeringscycli van bedrijven te koppelen aan de lange termijn doelstellingen van de energietransitie. 3 Instrumentarium en middelen gericht op het transitiepad als continuüm. Om het totale spectrum van transitie-activiteiten goed te ondersteunen is een instrumentarium met bijbehorende middelen nodig dat zich vanuit het lange termijn beleid richt op de transitiepaden. 4 Continu bewaken van de lijn naar de gewenste toekomst. Lange termijn plannen moeten worden bewaakt op een wijze die niet gevoelig is voor de wisselvalligheden die gepaard gaan met de vierjarige kabinetscycli. De Task Force Energietransitie heeft deze vier voorwaarden verder uitgewerkt in de vorm van de volgende adviezen en aandachtpunten voor de agendering van het lange termijn beleid voor de energietransitie.
VOORWAARDEN ZIJN NIET GENOEG De hier genoemde voorwaarden zijn noodzakelijk, maar niet voldoende om tot een transitie te komen. Consistent beleid leidt tot grotere voorspelbaarheid en daarmee tot een afname van risico. Voorlopers in transitiepaden kunnen daar een stimulans in zien om nieuwe paden te verkennen, achterblijvers om niet duurzame praktijken te veranderen. Voor beide geldt dat zij zelf de beslissing moeten nemen om te investeren en hun paden te verleggen. Geen beleid kan daarvoor in de plaats treden. Evenzo geldt dat het instrumentarium er is om de energietransitie te ondersteunen, niet om deze te regisseren. De aard van de transitie en de lange termijn waarover deze wordt gerealiseerd maakt dat bestaande paden voortdurend zullen moeten worden aangepast aan nieuwe omstandigheden en ontwikkelingen. Daarvoor zijn in de eerste plaats vindingrijkheid en ondernemerschap nodig. Tenslotte, er is geen twijfel dat voor het realiseren van de transitie grote investeringen nodig zijn. Zonder die middelen is de transitie niet mogelijk. Echter het hebben van die middelen is niet voldoende. Er zal scherp moeten worden gekozen om die middelen zo in te zetten dat een portfolio van paden en projecten wordt opgebouwd en beheerd die de kansen op een succesvolle transitie zo groot mogelijk maken. Dat kan niet worden bewerkstelligd door regels, maar vereist de kwaliteiten van de beste mensen op dit gebied.
31
Gezamenlijke verantwoordelijkheden met eigen rollen De transitie gaat de hele samenleving aan en kan daarmee nooit de verantwoordelijkheid zijn van één enkele partij. Bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties dragen, elk vanuit hun eigen rol, kracht en belang, de verantwoordelijkheid voor hun inzet om de transitie te laten slagen. Als hoeder van het algemene belang, heeft de overheid de rol om de algemene randvoorwaarden te creëren en te bewaken waarbinnen al deze partijen gezamenlijk moeten komen tot een maximale inzet die een maximaal effect sorteert. Het gaat erom dat tussen al deze partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid ontstaat. Zij zullen in wisselende consortia samen de transitiepaden uitvoeren, daarin samen de overlap in hun belangen moeten vinden, afspraken maken en de financiële aspecten regelen. Samen moeten zij ook de ’weerstanden’ lokaliseren en overwinnen om hun innovaties te realiseren; samen moeten zij zich inzetten om de samenleving te doordringen van de noodzaak van de transitie en de kansen die deze biedt op welvaart en geluk. De aard van de energietransitie maakt dat a priori tussen deze partijen geen vaste taakverdeling kan worden opgesteld.
Lange termijn visie, instrumentarium en middelen Het bedrijfsleven is bepalend voor het realiseren van een succesvolle energietransitie. Bedrijven ontwikkelen en produceren de producten en diensten, waarmee het voor anderen mogelijk wordt hetzelfde te doen met minder energie en minder CO2 -uitstoot. Bedrijven hebben in principe de wereld als hun markt, en via die markt kunnen producten mondiaal effect hebben op het verduurzamen van de samenleving. Om dat effect te bereiken moeten bedrijven producten ontwikkelen en winst maken. Winstgevendheid van bedrijven is een conditio sine qua non voor de energietransitie. Het overgrote deel van het bedrijfsleven leeft in een kortcyclische wereld; investeringen in de ontwikkeling van nieuwe producten of markten moeten binnen een periode van 3 tot 5 jaar met winst worden terugverdiend. Nieuwe en innovatieve ontwikkelingen die nodig zijn om een significant effect te hebben op onze energiehuishouding hebben typisch een looptijd van 10 tot 15 jaar. Dat is drie keer zo lang als de gemiddelde investeringscyclus van bedrijven. Als alle in gang te zetten ontwikkelingen hun verwachte effect hebben zal het beoogde totaal effect van de energietransitie pas in de periode 2040-2050 worden bereikt. Dat is ongeveer drie keer zo lang als de gemiddelde innovatiecyclus en negen keer zo lang als de investeringscyclus van bedrijven. Om een proces op gang te brengen dat tussen nu en 2050 gaandeweg meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding, moet dat proces gericht zijn op een afstemming tussen deze cycli, die ertoe leidt dat bedrijven elke 3 tot 5 jaar kunnen beschikken over nieuwe kennis en technologie die zij kunnen transformeren in producten voor hun markten. Dat samenspel tussen kennisontwikkeling, technologieontwikkeling, productontwikkeling en markt kan alleen ontstaan als een lange termijn visie van de overheid daartoe de ruimte en de zekerheid biedt. Die lange termijn visie moet worden geconcretiseerd in een beleid dat wordt gekenmerkt door eenheid, consistentie en continuïteit. Dat wil zeggen dat departementen die direct of indirect betrokken zijn bij de energietransitie, alle hetzelfde
VERSCHILLENDE ROLLEN Elke partij heeft een eigen rol binnen de context van de energietransitie die duidt op unieke kracht. Zo is de rol van ondernemers om continuïteit en groei te verzekeren met het ontwikkelen en op de (wereld) markt brengen van producten die bijdragen aan het terugdringen van energieverbruik en CO2 -uitstoot. De rol van kennisinstellingen is om de ontwikkeling van nieuwe producten te ondersteunen met onderzoek en goed opgeleide mensen en om nieuwe kennis te genereren waarmee ontwikkeling van nieuwe technologie mogelijk wordt. De rol van maatschappelijke organisaties is om signalen op te vangen en door te geven, met ideeën en initiatieven te komen en deze geagendeerd te krijgen en om hun visie te geven op het handelen van de overheid en andere partijen. De rol van de overheid is om beleidsinstrumenten en publieke middelen in te zetten waar dat nodig is om processen te versnellen. Tevens heeft de overheid de rol om het sturingmechanisme voor de transitie in te richten en daartoe de wetten en regels op te stellen en uit te voeren. De overheid doet dat namens de burgers en in het belang van de samenleving. De burger tenslotte speelt een centrale rol bij elk van deze partijen. Als consument kan de burger een grote rol spelen in het slagen van de energietransitie door bewuster en zuiniger om te gaan met energie.
doel voor ogen houden en hun individuele beleidsterreinen ondergeschikt maken aan het belang van de energietransitie. Omdat de effecten van dat beleid pas na 10 tot 15 jaar zichtbaar worden, moeten ze dat tenminste drie tot vier kabinetsperioden volhouden en uitdragen. Beleid dat zolang wordt volgehouden is een tweede doorslaggevende voorwaarde voor het slagen van de energietransitie. Praktisch zal het vervullen van deze voorwaarde betekenen dat oud beleid moet worden afgebroken en nieuw beleid gemaakt. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen: • Maatregelen gericht op het wegnemen van knelpunten die voortkomen uit beleid op andere terreinen • Nieuw beleid gericht op het ontwikkelen van de condities voor succes. De bestaande samenwerking tussen de zes transitiedepartementen in de vorm van de Interdepartementale Projectdirectie Energietransitie is een goed voorbeeld hoe de overheid zelf het voortouw neemt en op een strategisch, interdepartementaal niveau de handen ineen slaat om een complex en veelzijdig onderwerp als de energietransitie in gang te zetten. Het is van groot belang deze vorm van samenwerking zo voort te zetten.
Instrumentarium en middelen gericht op het transitiepad als continuüm Beleid wordt concreet door instrumenten en middelen. Het lange termijn beleid wordt concreet in een instrumentarium met bijbehorende middelen dat erop is gericht het hele traject van onderzoek tot en met marktintroductie gedurende een aantal cycli te ondersteunen. Dat wil zeggen dat het instrumentarium uitgaat van het transitiepad als eenheid van de energietransitie en het hele transitiepad als één
32
continuüm kan ondersteunen. Zo’n instrumentarium is een derde absolute voorwaarde voor de energietransitie. In Hoofdstuk 3 zijn de eisen aangegeven waar zo’n instrumentarium aan moet voldoen. Bij het instrumentarium horen financiële middelen die het mogelijk maken eenmaal gekozen transitiepaden met voortvarendheid te volgen. In de periode tussen nu en september 2006 zal duidelijk worden welke middelen beschikbaar zullen moeten komen op de korte en lange termijn om de energietransitie tot een succes te kunnen maken. Nu al is duidelijk dat het zal gaan om extra overheidsmiddelen oplopend tot € 2 miljard per jaar. Om een dergelijk bedrag van jaar tot jaar te kunnen investeren in onze toekomst, moet de energietransitie een structureel onderdeel worden van de rijksbegroting.
Bewaken van de koers en organisatorische invulling Het bewaken van een richting naar een toekomst die meer dan één generatie verder ligt, kan niet gebeuren door een overheid die door de aard van haar inrichting elke vier jaar van kleur en van koers kan verandert. Er is een politiek onafhankelijke en gezaghebbende bewaak- en aanjaagfunctie nodig die de overheid ondersteunt in het vasthouden van de lange termijn visie en in het op koers en snelheid houden van de energietransitie. Voor die functie is een uitkijk- en actiepost nodig die de gehele transitie kan overzien en een aantal belangrijke taken uitvoert. Die uitkijkpost: • Zorgt ervoor dat er voortdurend een goed overzicht is, zowel langs de paden waarlangs de energietransitie zich voltrekt, als daarbuiten voor zover van invloed op het succes van de transitie en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven • Houdt jaarlijks de plannen tegen het licht en stelt deze bij waar dat nodig is om te waarborgen dat de doelen van de energietransitie worden behaald • Is verantwoordelijk voor de jaarlijkse allocatie van gelden voor de ontwikkeling van de transitiepaden • Bewaakt de eenheid, consistentie en continuïteit van het beleid en zet zijn gezag in waar die dreigen te worden verstoord • Vangt samen met de Platforms signalen op over het ver-
loop van de transitie, analyseren deze en vertaalt deze waar nodig in acties die moeten worden genomen. Vervolgens zorgt deze post dat die acties ook worden genomen. Zo’n functie is de vierde conditio sine qua non voor de energietransitie. De huidige Task Force Energietransitie is niet opgezet om die functie te vervullen en is daar ook niet voor geëquipeerd. De Task Force ziet in die functie wel het noodzakelijke vervolg op de functie die hijzelf vervult. De Task Force Energietransitie adviseert daarom de betrokken ministers om de Task Force per 2007 voort te zetten als een organisatie onder de naam Nederlandse Energietransitie Raad met als vier hoofdtaken: 1 Het stimuleren van kansen voor bestaande en nieuwe onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. 2 Coördinatie en ondersteuning van de activiteiten van de transitieplatforms. 3 In opdracht van de overheid alloceren van gelden uit het Energietransitiefonds en eventuele andere middelen. 4 Jaarlijkse rapportage over voortgang van transitie tegen gestelde doelen naar de ministers van de transitiedepartementen. De Task Force zal de overheid in september 2006 adviseren over het mandaat, de inrichting en de eerste samenstelling van de Nederlandse Energietransitie Raad.
Wat deze voorwaarden mogelijk maken Binnen de ruimte en de zekerheid die het lange termijn beleid en de instrumentatie geven, kan de korte termijn innovatiecyclus van bedrijven worden verbonden met de lange termijn doelstelling van de energietransitie. Dat gebeurt langs de transitiepaden. Daar worden innovatieve kansen voor bedrijven gecreëerd en benut en knelpunten in beleid en regelgeving zichtbaar die moeten worden opgeruimd om de energietransitie mogelijk te maken. Het in kaart brengen van transitiepaden levert daarmee directe en praktische input op voor de instrumentatie die moet worden ontwikkeld om de energietransitie effectief te kunnen ondersteunen.
6 Bijlagen
33
Bijlage 1: Samenstelling Task Force Energietransitie
Bijlage 2: Opdracht en organisatie en ondersteuning
Leden Task Force Energietransitie
Op aanbeveling van het Innovatieplatform en de VROM- en AER-raad hebben de Minister van EZ en de staatssecretaris van VROM op 24 januari 2005 de TaskForce Energietransitie (TFE) geïnstalleerd.14 De TFE heeft de opdracht aanvaard om een Transitieactieplan op te stellen dat concreet en in operationele termen aangeeft15: • Welke rol duurzame energie kan spelen in het realiseren van een gewenste toekomstige energievoorziening • Welke technologieën die rol kunnen ondersteunen • Welke kansen dat biedt voor Nederlandse bedrijven en hoe die kunnen worden gerealiseerd en benut
Ir. R. Willems (voorzitter) Dr. Ir. N.C.M. Alma-Zeestraten Dr. Ir. M.A.M. Boersma Drs. J.C. ten Cate Ir. H.G. Dijkgraaf Drs. W.J. Emmen Prof. Dr. W.A. Hafkamp Dr. A.B.M. Hoff Drs. G.J. Lankhorst Drs. M.M. Frequin (opvolger van Lankhorst) Ir. P.J.J.G. Nabuurs Drs. S.P.C. Schöne Ir. A. Van der Velden Ir. J. Van der Vlist Mr. M. van Loon Dr. H.H.F. Wijffels Drs. H.E. Brouwer
Shell NL VNCI Essent Rabo Gasunie Trade&Supply VNP Erasmus Universiteit ECN MinEZ MinEZ Kema Klimaatbureau Ex-Corus MinVROM Electrabel SER MinEZ
Secretariaat Ir. J. W. Vasbinder Dr. Th.P. Groen Drs. E.J.G van de Linde J.J.G. Goede
Prisma & Partners Prisma & Partners Prisma & Partners Prisma & Partners
Platformvoorzitters Drs. U. Vermeulen Ir. G.A.M. Hermans Ir. P.L.A. Hamm Ir. J. G. Dopper Ir. H.A. Droog
14
Nieuw gas, schoon fossiel Duurzame mobiliteit Groene grondstoffen Ketenefficiency Duurzame elektriciteit Gebouwde omgeving
Via DG-overleg en een speciaal ingesteld Interdepartementaal Directoraat Energietransitie is de relatie gelegd met de gehele Rijksoverheid
15
Plan Aanpak TFE, augustus 2005
De Platforms en de TFE werken intensief samen om de beoogde doelen te bereiken. De thematisch-inhoudelijke kennis en activiteiten liggen bij de Platforms. De TFE zet zich in om de Platforms te ondersteunen en de resultaten en het effect van het werk van de Platforms te versterken. De TFE consolideert de activiteiten en toetst de resultaten aan de doelstellingen. Om deze partijen in synergie tot resultaat te laten komen is een ordening van rollen, taken en verantwoordelijkheden overeengekomen op drie niveaus. • Niveau 1: TFE Missie, scenario’s, randvoorwaarden, doelen, regie, communicatie op hoofdlijnen, consolidatie en toetsing aan nationale doelstellingen • Niveau 2: Platforms Transitiepaden, aanjagen publiekprivate samenwerking, thematische communicatie • Niveau 3: Marktpartijen Omzetten van transitiepaden en innovatieve kansen in operationele activiteiten Samengevat: de Platforms zijn verantwoordelijk voor het (doen) uitvoeren van de energietransitie. De TFE is verantwoordelijk voor het creëren van de juiste randvoorwaarden. Het Transitieactieplan geeft aan hoe de TFE die verantwoordelijkheid zal dragen.
34
Ondersteuning van Platforms en projecten
Global Economy + Sustained Growth
De Platforms zijn verantwoordelijk voor het (doen) realiseren van de doelen van de transitiepaden die zij genereren. De operationele activiteiten en implementaties worden uitgevoerd door marktpartijen. Dat betekent dat de Platforms voldoende middelen moeten hebben om hun taak uit te voeren. Het Directoraat Energietransitie heeft van het DG-overleg het mandaat om daarvoor zorg te dragen. De werkgroepen van de Platforms vormen de schakel tussen de Platforms en de bedrijven; deze werkgroepen (er kunnen er meerdere zijn per Platform) kunnen initiatieven nemen, contacten leggen tussen bedrijven en helpen bij het opzetten van realiseren van concrete projecten.
14000
Een belangrijke voorwaarde voor de werkzaamheden van de Platforms is, naast de beschikbaarheid van mensen en middelen, de beschikbaarheid van voldoende tijd om de transitie te realiseren. Er is een natuurlijke spanning tussen de duur van de transitie en de snelheid waarmee van de Platforms resultaat wordt verlangd. Dat verlangen vloeit voort uit de sense of urgency van de problematiek en de noodzaak om nu een begin te maken met trajecten die in de loop van de jaren kunnen uitgroeien tot een significante bijdrage aan duurzame energiehuishouding. De TFE zal de Platforms ondersteunen in het hanteren van dit spanningsveld. De Platforms zijn de nationale communities of practice voor transitie naar een duurzame energiehuishouding. Andere landen kennen soortgelijke gemeenschappen ook. Het is zaak om de verbindingen met deze gemeenschappen in stand te houden en te versterken. Binnen Europa vindt dat onder meer plaats in Europese netwerken en Technology Platforms.
2000
12000 10000 8000 6000 4000
0
Zon
Verrassing
Geothermisch
Besparing/effficiëntie
Hydro
Wind
Biomassa/afval
Kolen
Olie
Nucleair
Aardgas/warmte
Dit streefbeeld schetst een nationale duurzame energiehuishouding in 2050 die wordt gekenmerkt door een structureel voldoende beschikbaarheid van schone en betaalbare energie. Er is sprake van een substantiële reductie van CO2 emissies17 oplopend tot ca. 400 Mton per jaar in 2050 door inzet van duurzame energie. Het tweede streefbeeld kenmerkt zich door een lagere groei en sterke nadruk op efficiëntieverbetering.
Bijlage 3: Gebruik van scenario’s Internationale analyses geven aan dat fossiele bronnen nog lang een grote rol zullen spelen in de mondiale energiehuishouding. Die rol zover terug te dringen dat de bedreiging voor de stabiliteit van ecosystemen verdwijnt, vraagt veel meer ambitie dan in scenario’s die internationaal over toekomstige energie worden gemaakt, is ingebouwd. Als voorbereiding op het formuleren van een nationale strategie voor energietransitie heeft de TFE verschillende scenario’s voor de toekomstige economische groei en het gebruik van energiebronnen16 vergeleken. Daaruit zijn twee ambitieuze streefbeelden samengesteld. Het eerste streefbeeld kenmerkt zich door een sterke economische groei en groot aandeel van duurzame energie. Uitgangspunt voor dit streefbeeld is het scenario ‘Global Economy’ met een doorgaande sterke mondiale economische groei (2,9% per jaar) figuur 8. Om de schadelijke effecten van de grotere energievraag te compenseren, wordt in dit streefbeeld ingezet op een hoog (50%) aandeel aan duurzame, met name zonne- en windenergie en energie uit biomassa. In de berekeningen is aangenomen dat er jaarlijks een efficiëntieverbetering wordt bereikt van 1,3% en vanaf 2010 van 1,5%.
16
Basis zijn de RIVM scenario’s en kwantificering daarvan met behulp van berekeningen van ECN en de IEA Outlook, de Shell scenario’s voor toekomstig energiegebruik, aangevuld met EU/OECD ramingen en eigen ramingen van de TFE.
Strong Europe + Dematerialisatie 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 2000
17
2005
2010
2015 2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Zon
Verrassing
Geothermisch
Besparing/effficiëntie
Hydro
Wind
Biomassa/afval
Kolen
Olie
Nucleair
Aardgas/warmte
Met de potentie om ná 2050 tot verdere reductie te komen bij een verdergaande economische groei.
Uitgangspunt voor dit streefbeeld is het scenario ‘Strong Europe’ met een matige mondiale economische groei (1,8% per jaar) figuur 9. In dit streefbeeld wordt ingezet op een sterke besparing op energiegebruik, waarbij het gebruik van fossiele energie dominant blijft. Dit streefbeeld schetst een nationale duurzame energiehuishouding in 2050 met een 40% lager totaal energieverbruik dan in streefbeeld 1B; de reductie van energieverbruik en daarmee van CO2 -emissies wordt voor het overgrote deel bereikt door efficiëntieverbetering en energiebesparing. De scenario’s en streefbeelden hebben een belangrijke rol gespeeld in het focusseren van de Task Force Energietransitie op de aard en de omvang van de uitdagingen die moeten worden opgepakt om de ambitie van de energietransitie waar te maken. In de uiteindelijke keuze van een portfolio van transitiepaden en de best mogelijke schatting wat met die portfolio op de lange termijn kan worden bereikt, heeft de Task Force Energietransitie zich laten leiden door kwantitatieve gegevens van de Platforms en recent beschikbaar gekomen analyses van het RIVM en ECN, waaronder het zogenaamde ‘optiedocument’.
• SNG (synthetic natural gas) in aardgasinfrastructuur • Innovatief gebruik groene grondstoffen en verduurzaming bestaande producten en processen in de chemie Thema Ketenefficiency • Precisielandbouw • Proces-intensificatie • Clearinghouse bulkproducten • Van centraal naar decentraal (inclusief proces-intensificatie) • Afval • WKK • Co-siting en restwarmte • Duurzame papierketen Thema Duurzame Elektriciteitsvoorziening • Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energiebronnen • Verduurzamen traditionele elektriciteitsopwekking • Aanpassen elektrische infrastructuur • Elektriciteitsbesparing Thema Gebouwde Omgeving
Thema Nieuw Gas Bijlage 4: Beschrijving van de thema’s en invulling transitiepaden
Inleiding In deze bijlage is een beknopte weergave opgenomen van thema’s en transitiepaden. Deze informatie is afkomstig uit de rapportage van de Platforms aan de Task Force Energietransitie van januari 2006 en is te beschouwen als de stand van zaken van dat moment. De bewuste rapportage is gedetailleerd en beslaat bijna zeventig pagina’s. Per transitiepad worden daarin veel belangrijke details verstrekt onder de paragrafen impact, tijdsaspect, drivers, barrières en instrumenten, kansen voor de BV Nederland, innovatie en voorbeeldprojecten. Die belangwekkende details blijven hier achterwege. De desbetreffende rapportage kan worden opgevraagd bij het Platformsecretariaat (SenterNovem).
Inhoud Thema Nieuw Gas • Energiebesparing gebouwde omgeving • Mini- en micro-WKK (decentrale energieopwekking) • Energiebesparing glastuinbouw • Schoon aardgas (CO2 -opslag/schoon fossiel) • Groen gas (biomassa en waterstof) Thema Duurzame Mobiliteit • Hybridisering van het wagenpark • Toepassing van biobrandstoffen • Rijden op waterstof • Intelligente transportsystemen: massa-individualisering van automobiliteit Thema Groene Grondstoffen • Duurzame productie en ontwikkeling van biomassa • Realisatie van de biomassa importketen • Co-productie van chemicaliën, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte • Innovatief gebruik groene grondstoffen en verduurzaming bestaande producten en processen in de chemie
De energietransitie in het gasdomein betreft de verduurzaming van de gehele aardgasketen. In de afgelopen jaren is in samenwerking met relevante belanghebbenden een portfolio aan potentieel kansrijke routes geïdentificeerd die richtinggevend zijn en naast elkaar tot ontwikkeling kunnen komen. Ze vallen in twee sporen uiteen: 1 Efficiënte inzet van gas, via de transitiepaden • Energiebesparing gebouwde omgeving • Mini- en micro-WKK (decentrale energieopwekking) • Energiebesparing glastuinbouw’ 2 Schone inzet van gas, via de transitiepaden • Schoon aardgas (CO2 -opslag/schoon fossiel) • Groen gas’ (biomassa en waterstof). De ambitie van het Platform Nieuw Gas (PNG) is om op deze sporen ondernemend en innovatief aan de slag te gaan om het meest duurzame gasland van Europa te worden. De efficiencypaden zijn noodzakelijke besparingsstappen die dicht tegen realisatie aanzitten. Ook het transitiepad Schoon aardgas (CO2 -besparing/schoon fossiel) biedt op redelijk korte termijn uitzicht op realisatie, zij het dat de afhankelijkheid van internationale ontwikkelingen (met name Kyoto en emissiehandel) het tempo bepaald. Het Groen gas-pad (biomassa en waterstof) bevindt zich nog in de R&D-fase; grootschalige implementatie zal nog jaren duren. Voor de vijf transitiepaden zijn werkgroepen opgericht die onder voorzitterschap van Platformleden een aanpak voor het pad ontwikkelen. Daarbij gaat ook aandacht uit naar de internationale dimensie van de energietransitie. In de werkgroepen zijn relevante actoren vertegenwoordigd en waar mogelijk vindt samenwerking plaats met reeds bestaande consortia. Energiebesparing Gebouwde Omgeving Een groot deel van het geprognosticeerde energiegebruik in 2030 vindt plaats in de huidige bestaande bouw, in zowel woningen als utilititeitsgebouwen. De ambitie is om daarin een reductie van 50% te verkrijgen. Dat vergt een aanzienlijke
35
36
inspanning. Er zijn daarvoor drie belangrijke aspecten, te weten techniek, infrastructuur en incentives. De werkgroep gebouwde omgeving kiest niet voor één techniek; er zijn meerdere wegen mogelijk. Dit kunnen maatregelen zijn met een (vergroening van) gasoplossing, warmtedistributie of allelectric. De aanpak richt zich op het toegepast krijgen van de huidige schone en zuinige technieken én op het ontwikkelen van nieuwe technieken zoals micro-WKK en nieuwe vormen van thermische opslag. Als verlaging van het brandstofverbruik belangrijk wordt heeft dat ook impact op de energieinfrastructuur, met name op het niveau van gebouwen en woningen. Het is denkbaar dat er meer kleinschalige warmtenetten komen, maar ook is het denkbaar dat warmte en elektriciteit in de gebouwen wordt geproduceerd en dat daarvoor eerst aardgas en later waterstof wordt gebruikt. Het is van cruciaal belang dat er incentives zijn waarmee een juiste marktcontext wordt geschapen. Marktpartijen die energiezuinige projecten realiseren, moeten een concurrentievoordeel hebben boven de conventionele technieken, anders komt er geen vervolg op voorbeeldprojecten, en is er geen sprake van een echte transitie. Het werkgebied van de werkgroep beslaat vooral installaties, infrastructuur en energiedragers. Maatregelen m.b.t. energiebesparing in de gebouwen zelf liggen binnen het aandachtsveld van DG Wonen van VROM. PNG en VROM DGWonen werken in deze goed samen. Mini- en microwarmtekrachtkoppeling Bij warmtekrachtkoppeling (WKK) wordt lokaal elektriciteit uit aardgas (in de toekomst mogelijk uit biogas of waterstof) opgewekt. De restwarmte wordt nuttig ingezet voor ruimteverwarming (in de toekomst ook koeling) en warm tapwater waarmee een hoge efficiëntie van energieopwekking wordt bereikt. Door opwekking dicht bij de gebruiker worden ene rgietransportverliezen beperkt en vermindert de belasting van het elektriciteitsnet. Het Platform Nieuw Gas richt zich voornamelijk op de micro-WKK-installatie, ook wel thuiscentrale of toverketel genoemd, met een vermogen van ca. 1 kWe. De door het PNG opgerichte werkgroep Decentrale Energieopwekking zal, naast micro-WKK, binnen enkele maanden zicht proberen te krijgen op de mogelijkheden en ambities m.b.t. mini-WKK. Uitgaande van de warm watervraag van een huishouden kan met micro-WKK op jaarbasis gemiddeld 2500 kWh aan elektriciteit worden opgewekt. De verwachting is dat micro-WKK vooral in de bestaande bouw uitgerold kan worden vanwege de inwisselbaarheid met de HR-ketel en de relatief hoge warmtevraag. Wanneer micro-WKK’s centraal worden aangestuurd, ontstaat een virtuele centrale. Hiermee kan in de toekomst worden ingespeeld op belemmeringen die kunnen ontstaan bij de grootschalige inpassing van hernieuwbare energiebronnen (wind en zon) en de gevolgen daarvan op het elektriciteitsnet. Glastuinbouw De glastuinbouw heeft de ambitie geformuleerd dat vanaf 2020, in nieuwe kassen onder bedrijfseconomische randvoorwaarden vrijwel energieneutraal geteeld wordt. Daartoe moet de totale energiebehoefte van glastuinbouwbedrijven in 2020 geminimaliseerd zijn. Vanaf eind 2002 wordt met het “Programma Kas als Energiebron” een impuls gegeven aan tal van oplossingen voor duurzaam energiegebruik die de ambitie voor 2020 dichterbij moet brengen. Er wordt mo-
menteel gewerkt met vijf technisch georiënteerde transitiepaden te weten zonne-energie (opslaan, oogsten en benutten van zonnewarmte), licht (betere benutting natuurlijk licht en energie-efficiëntere lampen), biobrandstof, energie-arme rassen en aardwarmte. Omdat de glastuinbouw zich steeds meer ontwikkelt tot elektriciteitsvrager en –leverancier is een pad duurzame elektriciteit in ontwikkeling. Daarnaast wordt gewerkt aan dwarsverbanden als regelgeving, stimuleringskader, kennisverspreiding, organisatorische en procesmatige vernieuwing, ontwerpwedstrijd en energywebs (= energienetwerken). Schoon Aardgas (CO2 -opslag/Schoon fossiel) De toepassing van ondergrondse CO2 -opslag biedt een goede mogelijkheid om, in aanvulling op energiebesparing en duurzame energie, de CO2 reductiedoelstelling te realiseren. Daarnaast heeft het vanwege de mogelijkheid om relatief ‘vervuilende’ kolen schoon in te zetten een positief effect op de voorzieningszekerheid. Internationaal zijn reeds diverse pilotprojecten opgestart en is de optie definitief op de energieagenda komen te staan. CO2 -opslag/Schoon fossiel (SF) behelst een breed scala aan scheiding-, transport- en opslagopties, elk met specifieke economische en milieutechnische karakteristieken. Qua scheidingstechnologie wordt onderscheid gemaakt tussen pre-combustion (vóór verbranding), post-combustion (na verbranding) en oxyfuel (verbranding met zuivere zuurstof waaruit vrijwel zuivere CO2 resulteert). Voor de opslag van CO2 kunnen (lege) olie- en aardgasvelden, aquifers en onwinbare kolenlagen gebruikt worden. Ook kan CO2 worden vastgelegd middels biofixatie, mineralisatie en via bepaalde industriële toepassingen. Op redelijk korte termijn zijn in ons land diverse SF opties toepasbaar: 1. CO2 -opslag bij nul-emissie energieopwekking; 2. CO2 -opslag uit zuivere puntbronnen zoals de industrie; 3. CO2 -opslag in combinatie met kolen/gasgestookte energieopwekking; en 4. CO2 -opslag bij offshore aardgaswinning.. Voor elk van deze opties bestaan concrete plannen (zie ‘voorbeeldprojecten’). Groen Gas (biomassa en waterstof) Voor de productie van gas uit biomassa bestaan twee hoofdroutes, te weten de biologische (vergisting tot biogas) en de thermochemische route (vergassing tot SNG – Synthetic of Substitute Natural Gas). Biogas kan direct in specifieke markten worden ingezet (mobiliteit, WKK) of worden opgewerkt tot aardgaskwaliteit. SNG lijkt sterk op aardgas en kan eenvoudig aan het aardgasnet worden toegevoegd. Groen Gas biedt de mogelijkheid om ons huidige aardgassysteem deels, en in potentie zelfs volledig, aan de bron te verduurzamen. De bestaande aardgasinfrastructuur en alle aardgastoepassingen kunnen onverminderd gebruikt worden, waardoor investeringen en gevolgen in de rest van de keten minimaal zijn. Een andere stap is de productie en toepassing van waterstof uit, in eerste instantie, aardgas. De groen gas-route biedt, evenals de schoon fossiel-route, de mogelijkheid om de waterstofroute te verduurzamen. Een voorkeurstrategie voor de vergroening van aardgas is om op korte termijn via de biologische route biogas te produceren en op te werken tot aardgaskwaliteit en te injecteren in het aardgasnet, om ervaring op te doen. Wanneer biomassa-vergassingstechnologie marktrijp is, kan de over-
stap worden gemaakt naar grootschalige SNG-productie uit geïmporteerde biomassa waarmee in potentie het volledige aardgassysteem kan worden vergroend. Een laatste stap in deze strategie is (eventueel) de productie van groene waterstof uit SNG dan wel direct uit biomassa.
Thema Duurzame Mobiliteit De ambitie van Platform Duurzame Mobiliteit (PDM) is een factor 2 reductie van broeikasgasemissies voor nieuwe voertuigen in 2015 en een factor 3 reductie van broeikasgasemissies voor het hele wagenpark in 2035. Om dit te bereiken zet PDM in op (veel) efficiëntere voertuigen, andere inzet van voertuigen/verschuiving van modaliteiten (onder meer door toepassing van Intelligente Transport Systemen), en verandering van de brandstofmix. Deze visie is verder uitgewerkt in de tekst ‘Energy in Motion, next steps – a vision document’, december 2005. Een versnelde internationale marktintroductie van duurzamere motorbrandstoffen en voertuigtechnologie is nodig. Er is immers technisch al veel mogelijk, maar nog weinig oplossingen bereiken de markt door kip – ei - problematiek (“geen vraag, dan geen aanbod, dan geen vraag”) en de noodzaak voor gedragsverandering bij consumenten. Om een doorbraak te bewerkstelligen zet het Platform in op het creëren van internationale infrastructuur voor de distributie van alternatieve brandstoffen en aanbod van IT applicaties enerzijds, en anderzijds gedragsverandering om de consument of opdrachtgever van vervoerders te bewegen tot het maken van keuzes voor zuiniger rijgedrag, nieuwe brandstoffen en schone voertuigen. Want alleen wanneer de samenleving erom vraagt kunnen duurzame technologieën goed in de (Europese) markt gezet worden. De bedrijven die actief zijn in het Platform spelen ook een cruciale rol op de internationale mobiliteitsmarkt. Samen met deze bedrijven, NGO’s en hun netwerken brengt PDM (internationale) allianties voor experimenten tot stand die maken dat Nederland bij slim geïntegreerd beleid en intelligente timing in haar keuzes een belangrijke stimulator en katalysator kan zijn voor duurzame mobiliteit in Europa en daarbuiten. Juist door het vormen van nieuwe coalities krijgen innovaties een robuuste en krachtige commerciële onderbouwing en daarmee een belangrijke verspreiding in de markt. Duurzame mobiliteit wordt bij een gezonde bedrijfsvoering eerder een noodzaak dan keuze. Voor het bereiken van de ambitie zijn vier transitiepaden geformuleerd: • Hybridisering van het wagenpark • Toepassing van biobrandstoffen • Rijden op waterstof • Intelligente Transport Systemen: massa-individualisering van automobiliteit Hybridisering Hybride voertuigen combineren een elektromotor en opslagsysteem (vaak accu) met een energiebron (meestal verbrandingsmotor). Daardoor zijn ze stil, schoon en zuinig. Ze kunnen met verschillende typen motoren voor verschillende brandstoffen worden uitgevoerd. Internationaal worden er steeds meer modellen en uitvoeringen voor personen- en
vrachtvervoer ontwikkeld en vermarkt. Verbetering van accutechnologie zal een impuls geven aan de inzet van plug-in hybrides, die met name elektrische kilometers maken. Wordt duurzame stroom gebruikt voor het acculaden dan leveren plug-in hybrides een nog beter milieurendement. Omdat ook brandstofcelvoertuigen gebruik kunnen maken van hybride aandrijftechniek worden hybride voertuigen gezien als stepping stone op weg naar waterstoftoepassing. Tussenstap is het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen in hybrides. Biobrandstoffen Synthetische brandstoffen zullen geleidelijk brandstoffen op basis van aardolie (benzine, diesel) vervangen. De synthetische brandstoffen worden geproduceerd uit aardgas (zoals Gas-To-Liquids) en uit biomassa. Ze dienen, in steeds hogere aandelen gemengd bij benzine en diesel, als brandstoffen in huidige (verbeterde) verbrandingsmotoren, zowel in conventionele als hybride voertuigen. De ontwikkeling van synthetische brandstoffen zal gepaard gaan de ontwikkeling van nieuwe typen motoren. Het inzetten van biomassa als grondstof voor gasvormige brandstoffen (biogas, Substitute Natural Gas, waterstof) valt onder transitiepad Rijden op Waterstof. Rijden op waterstof De transitie naar rijden op waterstof verloopt via verschillende stappen. In Nederland effent de invoering van rijden op aardgas als oplossing voor luchtkwaliteitsproblemen in stedelijke gebieden de weg voor toepassing van biogas, een CO2 -neutrale oplossing die vandaag al mogelijk is. Rijden op aard/biogas blijft een niche - toepassing voor stedelijk vervoer, maar de ervaring die wordt opgedaan met rijden op en tanken van gasvormige brandstof onder hoge druk versnelt de transitie naar waterstof. Op vergelijkbare wijze is de toepassing van vloeibaar aardgas een belangrijke stepping stone naar vloeibaar waterstof, met name ook in termen van publieks - acceptatie en het ontwikkelen van nieuwe tank- en vultechnologie. Bovendien zal waterstof op het tankstation dan wel centraal uit aard/biogas worden gemaakt. Waterstof, puur of bijgemengd bij aardgas, kan ook al op korte termijn in bestaande verbrandingsmotoren worden toegepast, zolang de techniek van brandstofcelvoertuigen nog niet is uitontwikkeld. Die techniek is wel nodig om de gewenste hogere energie-efficiency te bereiken. Kennis van buitenlandse projecten is input voor Nederland. Intelligente Transport Systemen – massa-individualisering van automobiliteit Met massa-individualisering van automobiliteit wordt bedoeld dat door toepassing van voertuigelektronica die de chauffeur ondersteunt, de automobiliteit als geheel wordt gestuurd. ITS combineren voor de autogebruikers voordelen van het openbaar vervoer in de eigen auto, zoals voorspelbare reistijden, comfortabel en veilig reizen, en lage milieubelasting per reizigerskilometer. De keuzeflexibiliteit voor routes, reistijden en voertuigtype die wegverkeer kenmerkt, maar ook voor andere modaliteiten, blijft hierbij behouden. Auto’s en vrachtwagens zijn schoner, zuiniger en stiller wanneer ze met gelijkmatige snelheid rijden en de verbrandingsmotor zijn optimale bereik gebruikt. Juist bij optrekken en remmen gaat veel energie verloren. Bij hybride voertuigen zijn dan ook nog eens belangrijke additionele voordelen te behalen zoals routeplanning in combinatie met
37
38
voornamelijk elektrisch rijden in belaste urbane gebieden. Als de auto’s dan ook nog dichter op elkaar rijden zodat ze minder last hebben van luchtweerstand wordt het milieuvoordeel nog groter (‘vertreinen/compact rijden’). Hierbij wordt geavanceerde informatie- en communicatietechnologie ingezet voor interactieve cruise control (afstand-houden), ondersteuning van de chauffeur (waarschuwingssystemen, semi-automatisch rijden), verkeersinformatie en routenavigatie (verkeersmanagement). Voertuigen worden hiervoor uitgerust met in-car apparatuur.
Thema Groene Grondstoffen In april 2005 is het Platform Groene Grondstoffen (PGG) opgericht. De leden van het Platform zijn vertegenwoordigers uit de top van het Nederlandse bedrijfsleven, wetenschappers, NGO’s en de overheid. Het Platform heeft als doel het bevorderen van een omschakeling van het gebruik van fossiele grondstoffen naar hernieuwbare of “groene” grondstoffen. Hiermee wordt Nederland minder afhankelijk van fossiele grondstoffen die eindig zijn en waar we voor de levering afhankelijk zijn van politiek minder stabiele regio’s. Ook draagt de omschakeling belangrijk bij aan het terugdringen van de Nederlandse broeikasemissies die tot klimaatverandering leiden. En de omschakeling biedt kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Met name de sectoren agro, food, chemie en haven/logistiek kunnen hun positie hiermee versterken.
Biomassa productie Het Platform groene grondstoffen heeft de ambitie om in 2030 30% van de fossiele grondstoffen in de totale Nederlandse energievoorziening te vervangen door groene grondstoffen. Het Platform verwacht dat 60-80% van de benodigde biomassa geïmporteerd moet worden. Dat betekent dat 20-40% van de groene grondstoffen betrekking hebben op teelt in Nederland en reststromen die vrijkomen in de agro-food industrie. In totaal verwacht het Platform in 2030 852 PJ aan fossiele grondstoffen te vervangen, waarvoor een hoeveelheid groene grondstoffen nodig is ter grootte van ca. 1200 PJ.
Het Platform heeft op basis van uiteenlopende voorgaande visiedocumenten specifieke ambities per eindtoepassing geformuleerd in termen van vervanging van fossiele grondstoffen en vermeden CO2 -emissie. Naar verwachting zal Nederland circa 60-80% van de benodigde groene grondstoffen moeten importeren.
Realisatie van de biomassa import keten. Het Platform groene grondstoffen heeft de ambitie om in 2030 30% van de fossiele grondstoffen in de totale Nederlandse energievoorziening te vervangen door groene grondstoffen. In het door het Platform gehanteerde scenario, komt dit neer op een vervanging van 852 PJ aan fossiele grondstoffen, waarvoor een hoeveelheid groene grondstoffen nodig is ter grootte van ongeveer 1200 PJ. De in Nederland beschikbare reststromen en grondstoffen uit teelt zijn onvoldoende om deze ambitie te dekken. Het Platform is van mening dat ca. 600 PJ gerealiseerd zal moeten worden met uit het buitenland geïmporteerde groene grondstoffen. Import van biomassa vindt in Nederland al op behoorlijke schaal plaats en zal in de toekomst sterk toenemen. Er bestaat echter veel discussie of een dergelijke grootschalige import van biomassa wel duurzaam is. Daarnaast vereist het ook ingrijpende veranderingen in de landen waar de productie en eerste conversie plaatsvindt. Voor Nederland is het van belang zicht te krijgen op welke landen voor ons interessante leveranciers kunnen zijn en hoe hiermee goede samenwerking aangegaan kan worden.
Het Platform heeft vijf transitiepaden gedefinieerd. Twee transitiepaden hebben betrekking op de beschikbaarheid van biomassa (productie en aanvoer), drie transitiepaden richten zich op de conversie van biomassa in de gewenste toepassingen: • Duurzame productie en ontwikkeling van biomassa (zowel in Nederland als in het buitenland) - aquatische biomassa voor hoogwaardige toepassingen - toepassingen landbouw - reststromen - rendementsverbetering bestaand biomassagebruik - ontwikkeling gewassen t.b.v. bioraffinage • Realisatie van de biomassa importketen • Co-productie van chemicaliën, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte via: - bioraffinage (=fractionering) - fermentatie, enzymatisch/chemische omzetting - vergassen/pyrolyse/vergisten/bijstook reststromen • SNG (synthetic natural gas) in aardgasinfrastructuur • Innovatief gebruik groene grondstoffen en verduurzaming bestaande producten en processen in de chemie. Een sterke toename van het gebruik van groene grondstoffen kan alleen in nauwe samenwerking met het buitenland worden gerealiseerd. Het Platform heeft reeds een overzicht gemaakt van relevante ontwikkelingen in diverse Europese landen, VS, Japan en China. Er zijn intensieve contacten op het gebied van bio-ethanol innovaties met Brazilië. Dichter bij huis worden nu contacten gelegd met stakeholders in Duitsland (Nord Rhein Westfalen) en België.
Co-productie van chemicaliën, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte Het transitiepad “Co-productie van chemicaliën, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte” en de werkgroep WISE BIOMAS die op dit pad actief is, richten zich inhoudelijk op de fractionering (bioraffinage) en de bio- en thermochemische conversie naar chemicaliën en biofuels, alsmede gecombineerde opwekking van andere energievormen (elektriciteit, warmte). Het pad betreft een enorm technologisch potentieel. Sommige onderdelen zijn rijp voor industriële toepassing, terwijl andere nog in de kinderschoenen staan. Bij co-productie staat integratie centraal – het nuttig en hoogwaardig gebruik van residustromen (materiaal-energie) uit een bepaalde sector, in die sector of juist daar buiten. Door het centrale belang van integratie, heeft WISE BIOMAS intensief contact met de overige Werkgroepen van het Platform Groene Grondstoffen, en met de werkgroep “Biofuels” van het PDM. Door recente wetenschappelijke en technologische doorbraken, alsmede nieuw beschikbare komende stromen is de ‘toolbox’ voor het nuttig gebruik van groene grondstoffen spectaculair gegroeid. Ruwweg kunnen de volgende hoofdcomponenten worden onderscheiden: Voorbehandeling van de ruwe biomassa waarbij de hernieuwbare grondstof wordt uiteengerafeld in de hoofdfracties (suikers, olie voor humane voeding, hydrolysaten van (hemi)cellulose, lignine, mineralen en andere componenten die weer naar de akker geretourneerd dienen te worden). In enkele gevallen kunnen specifieke componenten ook direct
gewenst zijn (vezels, kleurstoffen, etc). Dit noemt men veelal “bioraffinage”. Hydrolysaten kunnen via fermentatie, enzymatische of thermochemische omzetting worden geconverteerd tot ‘platformchemicaliën’ die dienen voor verdere toepassing (polymeren, building blocks fijnchemie, ethanol > etheen, synthesegas), en die soms direct kunnen worden ingezet (ethanol > fuel). Heterogene reststromen zoals lignine die hetzij via vergassing hetzij als “(bij) stook” ingezet kunnen worden voor energetische toepassingen (warmte, kracht, elektriciteit). Synthetic Natural Gas (SNG) in de aardgasinfrastructuur. Het Platform groene grondstoffen heeft de ambitie om in 2030 17% van de fossiele grondstoffen bestemd voor de productie van warmte te vervangen door groene grondstoffen. SNG wordt gemaakt uit biomassa en is dus een groene/ hernieuwbare energiedrager. SNG lijkt op aardgas en kan daarom eenvoudig worden toegevoegd aan het bestaande aardgasnet en worden toegepast op plaatsen waar nu aardgas wordt toegepast. In alle sectoren kan aardgas worden vervangen door SNG, dat via vergassing uit biomassa kan worden geproduceerd met een energetisch rendement van ongeveer 70%. Ook kan SNG via vergisting van natte biomassa geproduceerd worden. Innovatief gebruik Groene Grondstoffen en Duurzame Chemie De ambitie is om in 2030 25% van de fossiele grondstoffen voor de productie van materialen en chemicaliën te vervangen door groene grondstoffen. Deze ambitie zal volgens twee routes gerealiseerd worden. Deels via het eerder beschreven transitiepad ‘co-productie van chemicaliën, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte’ en deels via het hier beschreven transitiepad ‘innovatief gebruik van groene grondstoffen in non-food en non-energy toepassingen en verduurzaming van bestaande producten en processen in de chemie’.
Thema Ketenefficiency Het Platform Ketenefficiency (PKE) is opgericht in juli 2005. De scope van PKE, zoals de naam ook suggereert, is redelijk breed en betreft het speelveld tussen grondstof en eindproduct, dus inclusief de consument. Ketenefficiency heeft vanuit zijn aard veel raakvlakken met andere Platforms en sectoren. De uitgangspunten voor het afbakenen van het werkterrein van PKE zijn: Indicatieve resultaten vanuit MEK I/II (Duurzame papierketen, Duurzame Agroketen, Vernieuwing van industriële product- of productieketens door systeemvernieuwing middels innovatie). Lopende initiatieven zoals R3 Rijnmond, WKK, gegeven dat extra impulsen nodig zijn om deze paden effectief te implementeren. Focus op initiatieven tussen schakels in (al of niet bestaande) ketens en over ketens heen. Focus op werkvelden waar Nederland een inherent sterke positie heeft (Food, Feed, Flower sector; Infrastructuur). Grootgebruikers in de industrie zijn vooralsnog niet als specifiek aangrijpingspunt beschouwd vanwege lopende convenanten (bench-mark) en de recent ingevoerde emissiehandel, tenzij zij raakvlakken hebben in de ketens (restwarmte, co-siting, etc.). Eveneens is het werkveld van de MJA niet als aangrij-
pingspunt genomen. Wel kunnen de diverse initiatieven ons veel leren. Er vindt goede afstemming plaats tussen de diverse lopende programma’s (EOS, UKR, OTC, MJA, etc.) en de transitiepaden. Bij de keuze van transitiepaden heeft PKE zich laten leiden door een beschouwing over de sectoren van het bedrijfsleven, waarin Nederland een concurrerende positie in de totale value chain bezet. Voorlopige selectie van transitiepaden binnen deze sterke sectoren: Uit het werkveld Food – Feed – Flowers • Precisielandbouw • Proces - intensificatie Uit het werkveld Infrastructuren: • Clearinghouse bulkproducten • Van centraal naar decentraal (inclusief Proces - intensificatie) • Afval Overige industriële thema’s: • WKK • Co – siting en restwarmte • Duurzame Papierketen Transitiepaden die PKE vooralsnog niet als prioriteit kiest zijn modaal transport steden en energieneutrale of –leverende kassen. CO2 levering aan tuinbouwkassen is bewezen en verdient stimulering Precisielandbouw Precisielandbouw staat voor een nieuwe benadering van de akker- en tuinbouwtechnieken, waarin met behulp van geavanceerde ICT, GPS, satelliet- en communicatietechnieken de machines worden aangestuurd die kunstmest en bestrijdingsmiddelen toedienen in exact de juiste hoeveelheid en op exact de juiste plaats, mede gestuurd door groeisensoren. Ook het toedienen van meststoffen in een vorm die het snel uitlogen tegengaat valt hieronder. Procesintensificatie Ontwikkeling van nieuwe processen en apparaten op basis van geavanceerde procesprincipes. Resultaat is een aanmerkelijke reductie in omvang van apparatuur (investering), energiegebruik en milieubelasting van de gemoderniseerde processen. In de chemie is men hier al verder mee; in de voedingswereld is men nog minder met de principes en mogelijkheden bekend. Clearinghouse: ontkoppeling van fysieke en financiële stromen Dit transitiepad richt zich op het vermijden van onnodige transportbewegingen van bulkproducten. Kenmerkend voor de handel in veel bulkproducten is dat het fysieke transport nog gekoppeld is aan de financiële transacties: transport vanaf elke in plaats van de dichtstbijzijnde productielocatie. Door de fysieke en de financiële stromen te ontkoppelen is besparing te realiseren op onder andere brandstoffen, CO2 emissies en congesties op het Europese wegennet. Een clearinghouse constructie geeft de mogelijkheid tot het ‘swappen’ van bulkproducten tussen locaties. Vanuit de werkgroep is uitsluitend gekeken naar bulkchemicaliën. De conceptuele benadering leent zich in principe voor elke commodity. Handel vindt veelal op Europese schaal plaats waarbinnen Nederland wel een interessante positie inneemt vanuit productiecapaciteit en transport
39
40
Multi-modaal transport Dit transitiepad richt zich op het stimuleren van transport van vervoerseenheden (containers, producten etc.) via verschillende modaliteiten, met als oogmerk het reduceren van transportbewegingen en daarmee het verminderen van energieverbruik, emissies en congestie op de Nederlandse wegen. In deze definitie omvat multi-modaal transport zowel om combinaties van verschillende vormen van transport (wegtransport, railvervoer, binnenvaart, ondergronds buistransport) als om combinaties van verschillende typen transport binnen één modaliteit (bestelwagen vs. Truck met oplegger). Er is gekozen voor de Stadsbox als illustratief project. Het concept is gericht op verbetering van stadsdistributie en betreft een standaard laadeenheid die gemakkelijk overgezet worden van vrachtwagens op specifieke bestelwagens. Gezien de mogelijke besparingen en de vereiste samenwerking van verschillende partijen om stadsbox te implementeren, is dit initiatief illustratief en representatief voor het realiseren van transitie in multi-modaal transport Efficiënte Energieketens rondom de verwerking van huishoudelijk afval Dit transitiepad richt zich op een optimale inzet/verwerking van huishoudelijk (HH) afval uit oogpunt van CO2 -besparing. Bij de keuze van de huidige verwerkingstechnieken heeft men zich laten leiden door een mix aan milieueffecten. Hiertoe zijn LCA’s opgesteld waarmee, per afvalstroom en afhankelijk van de gekozen verwerkingstechniek, de verschillende milieueffecten zijn vastgesteld. De (eventuele) versterking van het broeikaseffect is slechts één van de vele aspecten die in deze milieuhygiënische analyse is meegenomen. Vanuit de werkgroep is uitsluitend naar één aspect gekeken: de reductie van het broeikaseffect. Daarbij is een variatie-analyse uitgevoerd (alles verbranden in een moderne AVI waarna verschillende restfracties uit het HH-afval zijn afgescheiden en alternatief zijn verwerkt) en de theoretische optima zijn becijferd. De berekeningen zijn indicatief en globaal opgezet. Daarbij is vooralsnog alleen naar de energiegerelateerde reductie gekeken: het effect als gevolg van het vermeden fossiel energieverbruik (PJ). Dit betekent dat (nog) niet voorzien is in het effect van substitutie van kolen en/of het vermijden van CH4-emissie op het broeikaseffect. Grootschalige WKK WarmteKrachtKoppeling (WKK) heeft in Nederland nog veel potentieel. Inmiddels staat er in Nederland meer dan 7500 MW WKK-vermogen met 60 PJ besparing per jaar, grotendeel in relatie met industrieel energiegebruik. Verdere doorgroei van het WKK-park is essentieel voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen voor energiebesparing en CO2 reductie. Dit transitiepad beoogt door systeem benadering en het wegnemen van barrières het samenwerken voor, investeren in en dus groeien van WKK te bevorderen. Co-siting Cositing staat voor het op locale schaal scheppen van een samenwerking tussen industriële bedrijven met als doel optimale voorzieningen op velerlei vlak. Vanaf sociale en Arbo voorzieningen tot aan een geïntegreerd energieconcept, in de kern van de opzet verdergaand tot het uitkiezen van nieuwe partners om zich op de locatie te vestigen. Criterium
hiervoor is dan complementariteit in energievoorziening en in grondstof- en reststromen Gebruik industriële (rest)warmte In de industrie, bij de elektriciteitscentrales en bij de Afvalverwerkingsinstallaties (AVI’s) is nog een groot potentieel aan restwarmte beschikbaar.18 In een aantal gevallen wordt deze restwarmte ingezet voor stadsverwarming, maar de hoeveelheid onbenutte restwarmte blijft onverminderd groot. Optimalisatie over de bedrijfsgrenzen heen geeft nog veel ruimte voor verbetering. Het gaat hierbij niet alleen om het uitwisselen van (rest)warmte, maar ook om de energetische optimalisatie tussen bedrijven, waarbij procesaanpassingen om betere uitwisseling mogelijk te maken, niet mogen worden uitgesloten. Op dit moment vindt deze uitwisseling slechts op zeer beperkte schaal plaats. Dit transitiepad richt zich op het uitwisselen van restwarmte, zowel tussen bedrijven onderling, als tussen de industrie en de gebouwde omgeving. Het gaat hierbij met name om het om stimuleren van de samenwerking tussen bedrijven en het wegnemen of verlagen van de organisatorische of bedrijfseconomische barrières. Eventuele toepassing van nieuwe technologie kan hier een uitvloeisel van zijn. Duurzame Papierketen Duurzame papierketen gaat over vergaande innovatie van diverse ketens die met de papierindustrie in Nederland de productie verzorgen. Er wordt al 2 jaar aan dit pad gewerkt. In november 2005 is een tweede fase van dit langjarige traject afgesloten met het vaststellen van een strategische innovatieagenda. Hiermee wordt een wending naar een sterkere klantoriëntatie, een voorsprong op innovatief terrein en de energietransitie in samenhang uitgewerkt. Deze agenda is geadopteerd door alle leden van de Koninklijke VNP, die 70% van de tot op heden reeds bestede 1M Euro hebben bijgedragen. Het grijpt aan op bedrijfs- en sectorniveau, en op samenwerking buiten de eigen sector.
Thema Duurzame Elektriciteitsvoorziening Het Platform Duurzame Elektriciteit Voorziening (PDEV) is in oprichting en nog niet samengesteld. De kwartiermakers hebben een inschatting gemaakt van de effecten van de voorgestelde transitie. De transitie heeft een ambitieuze, maar haalbare en robuuste doelstelling: een duurzame elektriciteitsvoorziening die vrijwel geheel CO2 -vrij te maken is. Hiervoor zijn de volgende transitiepaden voorzien: • Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energiebronnen • Verduurzamen traditionele elektriciteitsopwekking • Aanpassen elektrische infrastructuur • Elektriciteitsbesparing De transitie is zo robuust omdat de centrale productie, flexibel kan inspelen op veranderende inzichten en marktomstandigheden, bijvoorbeeld: Volume van de centrale productie aanpassen aan bijvoorbeeld: • Een grotere of kleinere elektriciteitsvraag • Mee- of tegenvallende toename productie met hernieuwbare energiebronnen of WKK 18
Warmte in kaart, CE Delft, september 2002
• Nieuwe ontwikkelingen, zoals elektriciteit voor voertuigen • Moment en mate van decarbonisatie aanpassen aan de noodzaak of toekomstige economische waarde van CO2 reductie. Decarbonisatie van de CO2 neutrale biomassa inzet kan zelfs tot een negatieve CO2 balans leiden. Hernieuwbare bronnen • Windenergie Het grootste potentieel windenergie ligt voor Nederland op zee. Offshore windenergie kan een substantieel marktaandeel verwerven. De verbetering van de kosten-batenverhouding van offshore windenergie moet daarbij centraal staan. In een analyse van het Centraal Planbureau en het Energieonderzoek Centrum Nederland is aangegeven dat een kosteneffectieve inzet op middellange termijn kan worden bereikt. De ontwikkeling gaat in de richting van windturbines van 5-10 MW en een parkgrootte van 200-500 MW. Het eerste demonstratieproject (Shell en NUON, 100 MW) is in aanbouw. De bouw van een tweede windpark (Q7, 120 MW) is voorzien. Verdere toename van offshore windparken zal gepaard moeten gaan met kostprijsdaling en het realiseren van de benodigde elektrische infrastructuur. • Bio-energie Voor toename van bio-energie productie is, naast technische innovaties, de groei en continuïteit van biomassaaanvoer van belang. Als eerste komen binnenlandse biomassastromen in aanmerking, maar de omvang daarvan is te klein. De belangrijkste aanvoer zal geïmporteerde biomassa zijn. Nederland heeft hiervoor gunstige mogelijkheden (haven van Rotterdam met mogelijkheden voor grootschalige aanvoer en verwerking). Het is van belang dat hiervoor internationale projecten (teelt, duurzame bosbouw) opgezet worden. Het op gang brengen van de internationale biomassastromen is bepalend voor de toekomstige penetratie van bio-energie in de Nederlandse energiehuishouding. Tevens zal de prioritering van toepassing (groen gas, groene grondstoffen, biobrandstoffen en elektriciteit) een grote rol gaan spelen. De biomassa elektriciteitsproductie zal op korte termijn plaatsvinden in kleine decentrale installaties, AVI’s en via bij- en meestoken in bestaande kolen- en gascentrales. Bij verdere groei zullen specifieke grootschalige centrales geïnstalleerd worden. • Zon PV Zon-pv is nu nog erg duur, maar de kostprijs kan op lange termijn omlaag. Dan kan deze optie van belang worden vanwege het grote energetisch potentieel. Tevens heeft Nederland een vooraanstaande kennispositie en zijn er vooruitzichten op inbedding hiervan in industriele ontwikkelingen. Om dat mogelijk te maken is het wenselijk dat de overheid een goed inversteringsklimaat zekerstelt en parallel daaraan de marktintroduktie financieel ondersteund, zodat Nederland gelijke tred gaat houden met andere EU landen (jaarlijkse groei van circa 30%). Verduurzamen traditionele elektriciteitsopwekking • Decarbonisatie centrale elektriciteitsopwekking De centrale grootschalige elektriciteitsopwekking op basis van fossiele brandstoffen en biomassa is in 2050 nog volop nodig als flexibel werkpaard voor een betrouwbare elektriciteitsvoorziening en biedt een goed perspectief voor kosteneffectieve CO2 -reduktie.
De aandacht in Nederland voor schoon fossiel, energieopwekking uit fossiele bronnen met afvangst en opslag van CO2, is de laatste tijd sterk toegenomen als gevolg van internationale ontwikkelingen op het gebied van beleid, onderzoek en demonstraties. De verwachting is dat Nederland m.b.t. CO2 -opslag on- en offshore een vooraanstaande rol kan spelen vanwege de gunstige geologische condities van de Nederlandse ondergrond (olie- en gasvelden, zoutkoepels, kolenlagen). In grote lijnen kent het transitiepad drie stappen: Het realiseren van een demonstratieproject CO2 capture and storage (CCS), om praktische ervaring op te doen en zicht te krijgen op de kosten en gewenste technische innovaties. Vanaf ca. 2010 nieuw te bouwen centrale elektriciteitscentrales voor te bereiden op CCS. Uiteraard kunnen elektriciteitsbedrijven er ook voor kiezen direct over te gaan op opslag, als dit voor hen voldoende economische perspectieven biedt. Hoewel deze gedachte simpel is, plaatst het de elektriciteitsbedrijven wel voor een dilemma. Realiseren ze een conventionele kolen- of gasgestookte centrale met een stevig efficiency verlies bij latere CO2 afvangst of realiseren ze een KV-STEG installatie met inherente voordelen bij de latere of directe CO2 afvangst. De keuze kan gefaciliteerd worden met een eenduidige lange termijn doelstelling voor CO2 emissiereductie. Realisatie van opslag. Doordat de centrale elektriciteitscentrales zijn voorbereid op CCS, kan opslag gerealiseerd worden, zodra er een beter inzicht bestaat in de noodzaak en economische aspecten. Dit biedt de mogelijkheid om flexibel in te spelen op de vraag naar CO2 reductie. Eventueel kunnen ook de CO2 neutrale bio-energie centrales gecombineerd worden met CCS, om zo een nog grotere reductie te realiseren; Nadat praktische ervaring is opgedaan met CO2 -opslag kan een gefundeerde discussie over een eventuele keuze tussen schoon fossiel en kernenergie gevoerd worden. • WKK Warmtekrachtkoppeling (WKK) levert een besparing op van fossiele brandstoffen ten opzichte van centrale elektriciteitsopwekking, mits de warmte efficiënt wordt gebruikt. In het Platform ketenefficiency worden industriële processen onder de loep genomen. Daar wordt ook aandacht gegeven aan de verdere groei van industriële WKK, die een extra bijdrage aan energiebesparing kan geven. Een nieuwe trend is schaalverkleining van WKK in de vorm van mini- en micro-WKK die toegepast kan gaan worden in de utiliteit en woningen. Deze mini-en micro-WKK zal daar dan concurreren met de beschikbare alternatieven Een nieuwe trend is schaalverkleining van WKK in de vorm van mini- en micro-WKK die toegepast kan gaan worden in de utiliteit en woningen. Deze mini-en micro-WKK zal daar dan concurreren met de beschikbare alternatieven: HR ketel en warmtepomp De mini- en micro-WKK lijkt initieel vooral een goede positie te kunnen verwerven in de bestaande gebouwde omgeving. In combinatie met warmtebuffering biedt (afstand)besturing de mogelijkheid tot (extra) productie van elektriciteit. De installaties gaan dan functioneren als een virtuele elektriciteitscentrale, op momenten dat elektriciteit een hoge waarde heeft en dus functies verrichten voor de balanshandhaving. Toch zal bij succes de bijdrage
41
42
in 2025 nog beperkt zijn. Wij zijn hier uitgegaan van een penetratie zoals geschetst door het Platform Nieuw Gas: Marktintroductie vanaf 2007, oplopend tot een afzet van ca. 100.000 stuks per jaar rond 2015. In 2050 kan 50% van de (zes miljoen) CV ketels zijn vervangen met mini- en micro-WKK. Netten Om de leveringszekerheid te kunnen blijven handhaven is de meest waarschijnlijke ontwikkeling dat de elektriciteitsvoorziening de komende 30 jaar gebaseerd blijft op grootschalige opwekking. In de geliberaliseerde markt leidt dit tot marktgedreven grensoverschrijdende elektriciteitstransporten door Europa. Daarnaast zijn er andere ontwikkelingen met invloed op de netten: Grote volumes (offshore) windenergie, gekenmerkt door een windaanbod gestuurd productieprofiel met hoge pieken en lage dalen. De inpassingkosten (balanshandhaving) die dat veroorzaakt zijn nu niet transparant gemaakt. Daardoor worden de macro economisch gezien juiste investeringen niet gesignaleerd, en de inpassingkosten niet doorberekend aan de veroorzaker; Mini- en micro-WKK, waarbij de warmtevraag sturend is heeft veel energiebesparend potentieel. De economische merites zullen vooral benut worden wanneer de elektriciteitsproductie in de tijd verschoven kan worden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van warmtebuffers. Monitoring en besturing op afstand is dan nodig. Mede door bovengenoemde ontwikkelingen en de groei van het elektriciteitsgebruik zal de elektrische infrastructuur te maken krijgen met de volgende aspecten: Transporten in de netten kunnen in de tijd in verschillende richtingen verlopen; Netten kunnen, tenminste incidenteel, overbelast raken; De balanshandhaving noodzaakt tot veel kostbaar reservevermogen. De oplossing hiervoor moet gevonden worden in het tijdig ontwikkelen en installeren van nieuwe componenten voor gerichte vermogenssturing, kwaliteitsdifferentiatie, balansondersteuning en opslag van elektriciteit (klein- en grootschalig)is het mogelijk dat de opwekking van elektriciteit dicht bij de gebruiker opkomt. Dit betreft decentraal productievermogen op laagspanningsniveau, dat kleine vraaggebieden verzorgt en uitwisseling heeft met het hoger gelegen net. Het net zal dus in toenemende mate transport in verschillende richtingen moeten gaan verzorgen, maar is daar niet voor ontworpen. Vooral de besturing en samenwerking van “intelligent” gemaakte componenten zal verschillen met de huidige situatie. Ook kunnen nieuwe componenten worden opgenomen voor gerichte vermogensturing, kwaliteitsdifferentiatie, balansondersteuning en stabiliteit- en betrouwbaarheidverbetering. Daarbij zijn 2 aspecten aan de orde, balanshandhaving en opslag. De balanshandhaving wordt complexer door een grotere bijdrage van intermitterende of slecht regelbare elektriciteitsproductie. Ook de besturing en samenwerking van de “intelligent” gemaakte componenten zal verschillen met de huidige situatie. Er zijn komen technologische mogelijkheden voor gerichte vermogensturing, kwaliteitsdifferentiatie, vraag -aanbod (balans) ondersteuning en stabiliteit en betrouwbaarheid verbetering.
Twee vormen van opslag maken het elektriciteitsnet geschikter voor het aankoppelen van grote hoeveelheden fluctuerende opwekking, kleinschalige en grootschalige opslag. Kleinschalige opslag. De behoefte hieraan neemt toe als niet vraaggestuurd productievermogen op laagspanningniveau gekoppeld wordt. Bijvoorbeeld mini- en micro-WKK; elektriciteit voor transport en op lange termijn zon PV. Een mogelijke opslagmethode is de toepassing van flowbatterijen. Grootschalige opslag. De behoefte hieraan neemt toe door het in toenemende mate aankoppelen van grote hoeveelheden windvermogen. Opslag kan dan een belangrijke oplossing zijn voor de balanshandhaving en het voorkomen van grote vermogenstransporten over lange afstanden (internationaal). Dit biedt de mogelijkheid om veel windvermogen aan te sluiten op de bestaande infrastructuur (hoogspanningsnetten). Mogelijkheden zijn o.a.: • Grootschalige opslag zoals pompaccumulatie (via de DCkabel naar Noorwegen) • Luchtcompressie (CAES) in gasvelden nabij offshore windparken • Waterstof Elektriciteitsbesparing Het reduceren van de elektriciteitsvraag is waarschijnlijke de meest robuuste en meest efficiente verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening. Dit betreft ondermeer het beïnvloeden van de (momentane) vermogensvraag via demand side management en het beïnvloeden van de elektriciteitsvraag door besparingsmaatregelen (zoals eisen aan zuinige apparatuur). Zowel bij de industriele grootverbruikers als in de utiliteit en consumenten (woningen) is sprake van een aanzienlijk besparingspotentieel. Deze transities behoren tot de domeinen van het Platform Ketenefficiency en het Platform Gebouwde Omgeving (in oprichting).
Thema Gebouwde Omgeving Binnen het Platform Nieuw Gas heeft het werkveld Gebouwde Omgeving (GO) aanvankelijk een plaats gekregen, primair vanuit de optiek van gaslevering aan die GO en substitutie door duurzaam gas en decentrale opwekking van warmte en elektriciteit. Op basis van een aantal studies (onder andere ‘Scope 2030’) was VROM gestart een beleid te ontwikkelen voor verdergaande verduurzaming van de GO. Op basis van de huidige visie en plannen zou ca. 10% CO2 reductie worden gerealiseerd (20% van de Kyoto doelstelling). Binnen het werkveld, met name onder de koplopers, bestaat de overtuiging dat aanzienlijke hogere ambities realiseerbaar zijn. Een ‘CO2 -loos’ woning/gebouw, ofwel ‘energieneutraal’, betekent een geweldige CO2 reductie. Aangezien de totale gebouwde omgeving ca. 1/3 (1000 PJ) van de totale Nederlandse energiebehoefte consumeert, zijn significante besparingen mogelijk. Technisch is nu al veel haalbaar op deelcomponenten. Dit vraagt om een integrale aanpak, gedifferentieerd naar de diverse segmenten in de GO (nieuwbouw, bestaand, particulier, utiliteit; leeftijdsegmenten/renovatie snelheid). Gegeven het complexe veld met zeer veel stakeholders met vaak ook zeer conflicterende belangen is het essentieel dat een strakke centrale regie wordt gevoerd in plaats van meerdere simultane acties separaat. Daarom is besloten om een Platform Gebouwde Omgeving (PGO) op te richten.
Bijlage 5: Samenvatting van het ECN “Optiedocument” Samenvatting19 van het rapport: ‘Potentieelverkenning klimaatdoelstellingen en energiebesparing tot 2020; Analyses met het Optiedocument energie en emissies 2010/2020’; B.W. Daniëls (ECN), J.C.M. Farla (MNP) (coördinatoren) (2006) Inleiding Op verzoek van de Ministeries van VROM en EZ hebben het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Milieuen Natuurplanbureau (MNP) het Optiedocument Energie en Emissies 2010/2020 opgesteld. Met behulp van deze gegevensbasis is in het voorliggende rapport verkend wat tot 2020 de mogelijkheden zijn voor binnenlandse broeikasgasemissiereductie en energiebesparing. De analyses zijn uitgevoerd tegen de achtergrond van een geactualiseerde versie van het Global Economy (GE) scenario uit de Referentieramingen energie en emissies 2005-2020 (Van Dril en Elzenga, 2005), waarbij de recente ontwikkelingen van het beleid voor duurzame energie zijn meegenomen. Zo is in de geactualiseerde variant (GEact) in 2020 het vermogen van windenergie op zee lager dan in de Referentieramingen. Daarnaast is de analyse uitgevoerd ten opzichte van een variant (GEho) waarin naast deze actualisatie een hogere olieprijs van circa $40 per vat wordt verondersteld. In het voorliggende rapport worden de volgende beleidsvragen beantwoord: Wat zijn de mogelijkheden voor binnenlandse emissiereductie van broeikasgassen voor het zichtjaar 2020? Wat zijn de mogelijkheden voor verhoging van het energiebesparingstempo voor de periode 2010-2020? Een hiervan afgeleide vraag betreft de invloed van een hogere olieprijs op de maximale effecten en kosten van maatregelen voor emissiereductie en energiebesparing. Voor de emissie van broeikasgassen in 2020 zijn drie indicatieve doelstellingen doorgerekend, te weten 220, 200 en 180 Mton CO2 -equivalent. Het niveau van 220 Mton komt overeen met een stabilisatie van broeikasgasemissies tussen 2010 en 2020. De indicatieve doelen van 200 en 180 Mton komen overeen met een daling van 6%, respectievelijk 15% van de emissie van broeikasgassen ten opzichte van het basisjaar (1990/1995) van het Kyoto-protocol. Deze indicatieve doelstellingen worden weergegeven in onderstaande figuur; Het geactualiseerde GEact scenario leidt zonder aanvullend beleid tot een emissie in 2020 van 251 Mton CO2 -eq.
Figuur 10. De emissie van broeikasgassen in de periode 2005-2020 volgens het GE-scenario (geactualiseerde variant GEact) en de indicatieve doelen. (Mton CO2-equivalent)
300
250
251
Ontwikkeling volgens GE-scenario (GE act)
220 Stabilisatie niveau 2010 Realisatie (met temperatuurcorrectie)
200
200 -6% t.o.v. basisjaar 180 -15% t.o.v. basisjaar
150
100 1990
2000
2010
2020
2030
2040
De uitkomsten van deze analyse hangen nadrukkelijk samen met het gehanteerde Global Economy-scenario, dat met een relatief hoge economische groei en een hoge bevolkingsgroei resulteert in een hoog energiegebruik en hoge emissies. De gepresenteerde optiepakketten zijn zo samengesteld dat ze (op basis van de technische potentiëlen) op de goedkoopste manier voldoen aan de indicatieve doelstellingen (maximalisatie kosteneffectiviteit vanuit nationale optiek). Andere overwegingen, zoals instrumenteerbaarheid, draagvlak en duurzaamheidsaspecten spelen geen rol bij het samenstellen van deze optiepakketten. Voorbeelden van de duurzaamheidsaspecten waarmee de optiepakketten dus geen rekening houden- zijn bijv. hinder door windturbines, mogelijke vermindering van biodiversiteit bij import van biomassa, de verdere uitputting van fossiele energievoorraden bij CO2 -opslag en de langdurige opslag van radioactief afval en het risico van ongevallen bij kerncentrales. Bij het samenstellen van de optiepakketten voor de analyses is rekening gehouden met te verwachten grenzen en beperkingen. Zo is de bijdrage van CO2 -opslag gelimiteerd op basis van de in Nederland beschikbare opslagcapaciteit. Het vermogen aan kernenergie is gelimiteerd op 2000 MWe op basis van de benodigde nieuwbouw van elektriciteitcentrales. Opties die ingrijpen in de keuzevrijheid van consumenten zijn uitgesloten. Ook moeten de optiepakketten in 2020 voldoen aan aangescherpte emissie-eisen voor luchtvervuilende stoffen zoals NOx, SO2 en fijn stof. Er is alleen gekeken naar binnenlandse maatregelen. Maatregelen in het buitenland, zoals die bijvoorbeeld worden benut met Europese Emissiehandel en de Kyoto-mechanismen ‘Joint Implementation’ en ‘Clean Development Mechanism’, zijn buiten beschouwing gelaten. Technisch potentieel voor emissiereductie van broeikasgassen Er is voldoende technisch potentieel om de binnenlandse emissies van broeikasgassen in 2020 te stabiliseren op het niveau van 2010, of met 6-15% te reduceren ten opzichte van het basisjaar Er is een maximaal technisch reductiepotentieel van circa 90 Mton CO2 -eq in 2020. Daarmee kunnen de broeikasgasemissies in 2020 worden gereduceerd tot 160 Mton CO2 -eq. Dit betekent dat er ook ten opzichte van het meest ambitieuze indicatieve doelniveau van 180 Mton (-15%) nog enige ruimte is. De totale nationale kosten van een optiepakket dat leidt tot een emissiereductie met 15% ten opzichte van het basisjaar (180 Mton) zijn € 1,5 mld per jaar hoger dan de kosten van een pakket waarmee de emissies tussen 2010 en 2020 worden gestabiliseerd (220 Mton) De optiepakketten zijn zo samengesteld dat ze tegen de laagst mogelijke nationale kosten de indicatieve emissiedoelen bereiken. In de totale kosten spelen opties met ‘negatieve kosten’ (netto baten dus, door onder meer uitgespaarde energiekosten) een belangrijke rol. Voor het indicatieve emissiedoel van 220 Mton CO2 -eq zijn de totale kosten van het optiepakket per saldo zelfs licht negatief, voor 200 Mton CO2 eq lopen de totale kosten op naar circa € 300 mln per jaar, en voor het doel van 180 Mton naar € 1,4 mld per jaar.
43
44
Tabel 1 Jaarlijkse kosten voor de optiepakketten waarmee de indicatieve emissiedoelen worden bereikten waarmee aan de aangescherpte emissie-eisen voor de NEC-stoffen en fijn stof wordt voldaan. Indicatieve doelstelling 2020
[Mton CO2-eq]
Benodigde Jaarlijkse optiepakketemissiere- kosten ten 2020 ductie 2020 [mld €/jaar] a Waarvan maatregelen met: Saldo Negatieve Positieve [Mton CO2-eq] kosten kosten1a
220 (stabilisatie niveau 2010) 31 200 (-6% t.o.v. basisjaar) 51 180 (-15% t.o.v. 71 basisjaar) 1a
-0,0
-0,6
0,6
0,3 1,4
-0,6 -0,6
0,9 2,0
Inclusief de kosten voor het behalen van aangescherpte doelen voor NEC-stoffen en fijn stof in 2020, welke afnemen van circa € 0,6 mld per jaar voor het emissieniveau 220 Mton tot € 0,4 mld per jaar voor het emissieniveau van 180 Mton.
De opties met een negatieve nationale kosteneffectiviteit zouden, indien ze worden geïmplementeerd, in principe leiden tot een kostenbesparing op nationale schaal. Desondanks worden deze maatregelen in het achtergrondscenario niet ingezet. Dit komt bijvoorbeeld doordat de instrumentering van deze opties moeilijk is (bijvoorbeeld gedragsbeïnvloeding) of doordat het draagvlak ervoor gering is (bijvoorbeeld kilometerheffing). De marginale kosteneffectiviteiten van de optiepakketten voor het halen van de indicatieve doelen van 220, 200 en 180 Mton CO2 -eq emissie in 2020 zijn respectievelijk 8, 23 en 81 € per ton CO2 -eq. Dit betekent dat om het emissieniveau van 180 Mton in 2020 te realiseren, inzet van alle opties met een kosteneffectiviteit tot en met 81 € per ton CO2 -eq nodig is.
Energiebesparing, kernenergie en CO2 -opslag spelen een belangrijke rol in de optiepakketten Uit de optiepakketten voor emissiereductie blijkt dat energiebesparing, kernenergie en CO2 -opslag belangrijke maatregelen zijn, met een groot potentieel bij relatief lage kosten. Pas bij scherpere emissiereductiedoelstellingen worden duurdere energiebesparingsmaatregelen en hernieuwbare energie opgenomen in de optiepakketten.
Tabel 2 Bijdrage per maatregelcategorie aan de emissiereductie van de optiepakketten Maatregelcategorie Besparing in ruime zin wv. Besparing conform protocol energiebesparing wv. Volume/structuureffecten en brandstofsubstitutie CO2 -opslag Hernieuwbare energie Kernenergie Overig
Doelniveau [Mton CO2-eq] 220 200 180 17 22 24 12 16 19 5 5 5 0 12 15 1 1 12 8 9 9 5 6 10
Voorbeelden van maatregelen die een rol spelen in het optiepakket voor het bereiken van het doelniveau van 180 Mton zijn: de bouw van nieuwe kerncentrales (1600 MWe ; circa 3 keer de capaciteit van de centrale in Borssele), het plaatsen van 5500 MWe extra windenergie op zee (ten opzichte van de 2000 MWe opgesteld in het achtergrondscenario), het afvangen van ruim 15 Mton CO2 (overeenkomend met ongeveer 20% van de CO2 -emissies uit elektriciteit¬opwekking in 2020) en invoering van de kilometerheffing voor personenvoertuigen. Energiebesparingsmaatregelen worden breed toegepast en spelen een belangrijke rol, maar hebben elk afzonderlijk meestal een gering effect. Kernenergie en CO2 -afvang spelen een sleutelrol voor het bereiken van grote emissiereducties, tegen relatief lage kosten. Als beide oplossingsrichtingen worden uitgesloten is het totaal potentieel duidelijk lager, en kost het halen van 15% emissiereductie (180 Mton) bijna € 2,9 mld per jaar extra. De optiepakketten zijn zo samengesteld dat ze in 2020 ook voldoen aan aangescherpte emissie-eisen voor de NEC-stoffen (NOx, SO2, NH3 en NMVOS) en fijn stof. Hiervoor is de zogeheten ‘midden-ambitie’ uit het Clean Air for Europe programma van de Europese Commissie als uitgangspunt genomen. Indien deze randvoorwaarde niet wordt meegenomen, hoeven er geen maatregelen speciaal voor de NEC-doelen genomen te worden en vallen de kosten per jaar circa € 0,4 tot maximaal € 0,6 mld lager uit. De grootste emissiereducties kunnen worden gerealiseerd bij de industrie en in de energiesector De optiepakketten halen de grootste emissiereducties in de sectoren industrie en energie. Dit is ongeacht of de reducties berekend worden op basis van de sector waar de maatregelen toegepast worden, of waar de maatregelen effect hebben. Zo leiden maatregelen als elektriciteitsbesparing en WKK in andere sectoren (bijvoorbeeld de dienstensector) tot emissiereducties in de energiesector.
Technisch potentieel voor energiebesparing Er is een technisch besparingspotentieel waarmee tussen 2010 en 2020 een energiebesparingstempo van meer dan 2% per jaar kan worden gerealiseerd
18
Dit is de inhoudelijk ongewijzigde samenvatting die in het genoemde rapport is weergegeven.
Er bestaat een maximaal technisch besparingspotentieel dat overeenkomt met gemiddeld 2,1% energiebesparing per jaar tussen 2010 en 2020. Indien ook opties worden meegerekend die buiten de definitie van besparing vallen volgens het Protocol Monitoring Energiebesparing, maar wel tot een verminderd energiegebruik leiden (besparing in ruime zin), is een energiebesparingstempo van 2,3% per jaar technisch haalbaar.
De optiepakketten bevatten, vanuit het criterium van minimalisering van de kosten, slechts zoveel besparingsmaatregelen dat een energiebespa¬rings¬tempo van maximaal 1,7% per jaar wordt bereikt Energiebesparing is een belangrijk onderdeel van de optiepakketten die zijn samengesteld om tegen de laagst mogelijke nationale kosten tot een emissiereductie te komen. Deze besparingsmaatregelen verhogen het besparingstempo tot boven het niveau van 1% per jaar uit de Referentieramingen, naar gemiddeld 1,4 à 1,6% per jaar tussen 2010 en 2020 voor de verschillende indicatieve doelen. Voor de ‘besparing in ruime zin’ is dit percentage iets hoger: 1,5 à 1,7% per jaar.
Tabel 3 Energiebesparing vanaf 2005 (volgens het Energiebesparingsprotocol en in ruime zin) in de optiepakketten voor de indicatieve doelen
Besparing volgens protocol Besparing in ruime zin
BKG-emissieniveau in 2020 [Mton CO2-eq] 220 200 180 [PJ] 190 250 300 [%/jr] 1,4 1,5 1,6 [PJ] 240 300 350 [%/jr] 1,5 1,6 1,7
Het gemiddelde besparingstempo (%/jaar) tussen 2010 en 2020 wordt aangegeven.
Als boven op de emissiereductiedoelen ook een extra hoog energiebesparingsdoel wordt opgelegd, worden de kosten voor de optiepakketten hoger. Dit komt doordat er dan besparingsopties in de pakketten komen die vanuit de minimalisatie van kosten niet zouden worden opgenomen. De nationale kosten van de optiepakketten nemen met circa € 0,4 respectievelijk 0,2 mld per jaar toe, als naast het indicatieve doel van 200 of 180 Mton CO2 -eq ook een energiebesparing van 2% (in ruime zin) moet worden gerealiseerd.
Realiseerbaarheid van de optiepakketten In de praktijk kan een deel van de gevonden technische potentiëlen voor emissiereductie en besparing niet of moeilijk worden gerealiseerd Door beperkingen vanwege uitvoerbaarheid, draagvlak en tempo van implementatie is het ‘realistisch potentieel’ voor emissiereductie en energiebesparing waarschijnlijk kleiner dan het ‘technisch potentieel’. Er is in deze studie geen analyse uitgevoerd naar de beleidsmogelijkheden (instrumenten) om de technische potentiëlen te realiseren. Duidelijk is echter dat voor het implementeren van een volledig optiepakket, gericht op het bereiken van een emissieniveau van 180 Mton, substantiële barrières moeten worden weggenomen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de weerstanden tegen kernenergie, grootschalige implementatie van offshore wind en maatregelen op het gebied van verkeer. Het bereiken van de laagste emissieniveaus betekent daarom een aanzienlijke beleidsopgave. De indicatieve doelniveaus benutten niet het totale technische potentieel. Het indicatieve doel van 180 Mton CO2 -eq binnenlandse broeikasgasemissie (15% reductie ten opzichte van het basisjaar) is nog haalbaar indien gemiddeld circa 20% van het totaal berekende potentieel in het implementa-
tietraject zou uitvallen. Voor een emissiedoel van 200 Mton (6% reductie) mag maximaal circa 40% van het reductiepotentieel uitvallen. Als een deel van het reductiepotentieel uitvalt, betekent dat in het algemeen dat de gemiddelde kosten van het resterende potentieel toenemen. De potentiëlen van de opties zijn in veel gevallen gebaseerd op besluitvorming in 2006. Als wordt gewacht met besluiten om maatregelen geïmplementeerd te krijgen, vermindert in de loop van de tijd het potentieel voor emissiereductie. Naar verwachting realiseren noch het Energierapport 2005, noch het PvdA Actieplan Energiebesparing een jaarlijks besparingstempo boven 1,5% per jaar tussen 2010 en 2020 Om een energiebesparingsdoelstelling van gemiddeld 2% per jaar (in ruime zin) te realiseren, mag maximaal ongeveer 20% van het reductiepotentieel uit het Optiedocument afvallen in het implementatietraject. Om een besparingsdoelstelling van gemiddeld 1,75% per jaar (in ruime zin) te realiseren, mag maximaal ca. 40% van het reductiepotentieel afvallen. De maatregelen uit het Energierapport 2005 en het PvdA Actieplan energiebesparing zijn beoordeeld. Als rekening wordt gehouden met een actuele inschatting van de realiseerbaarheid van de maatregelen uit deze beide plannen, dan wordt in geen van beide plannen een tempo van 1,5% besparing per jaar bereikt. Verdere uitwerking van de instrumentatie kan in principe tot een hoger besparingstempo leiden.
Invloed van hogere olieprijzen Een hogere olieprijs leidt nauwelijks tot verandering van de (technische) potentiëlen voor emissiereductie en energiebesparing, maar de kosten van de optiepakketten dalen wel bij hogere olieprijzen Om de invloed van een structureel hogere olieprijs te bepalen is gerekend met een olieprijs van gemiddeld 40 US$ per vat vanaf 2015, conform de olieprijzen in de Maatschappelijke kosten-batenanalyse over wind op zee (Verrips et al., 2005). In de eindgebruiksectoren zal bij hogere energieprijzen meer besparing optreden. Als gevolg van deze hogere prijs treden echter in de energiesector ook verschuivingen op naar meer kolenvermogen en wordt de marktsituatie voor (gasgestookte) warmtekracht-koppeling (WKK) slechter. Gezamenlijk leiden de ontwikkelingen bij een hoge olieprijs tot een verlaging van de broeikasgasemissie in GEho met 4 Mton CO2 -eq in 2020, ten opzichte van GEact. Het (technisch) potentieel voor emissiereductie in 2020 neemt bij een hogere olieprijs niet toe; de kosten van optiepakketten vallen wel lager uit. De netto kosten van energiebesparing, hernieuwbare energie en kernenergie nemen af, doordat het verminderen van het verbruik van olie en gas bij de hogere prijzen meer kosten uitspaart. De kosten van de optiepakketten zijn daardoor circa € 0,2 tot 0,4 mljd per jaar lager voor de indicatieve doelniveaus van 220 resp. 180 Mton CO2 -eq. Ook voor energiebesparing geldt dat bij een hogere olieprijs het potentieel voor 2020 slechts weinig afwijkt; er wordt al iets meer besparing in het achtergrondscenario gerealiseerd waardoor het resterende potentieel kleiner is.
45
46
Bijlage 6: Afkortingenlijst AER Algemene Energieraad BBMKB Besluit Borgstelling Midden en Klein Bedrijf Kredieten BPM Bijzondere verbruiksbelasting op auto’s CCS CO2 Capture and Storage CPB Centraal Planbureau DME Dimethyl Ether DSM Demand Side Management ECN Energieonderzoek Centrum Nederland EOS Energie Onderzoek Subsidie EPC Energie Prestatie CoÎfficiÎnt EU Europese Unie EZ Ministerie van Economische Zaken FES Fonds Economische Structuurversterking FT Fischer Tropsch HR Hoog Rendement ICT Informatie en Communicatie Technologie IEA International Energy Agency IPE Interdepartementale Projectdirectie Energietransitie ITS Intelligente Transport Systemen MEP Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie MKB Midden- en Klein Bedrijf MNP Milieu en Natuur Planbureau NGO Non Governmental Organisations OECD Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PDEV Platform Duurzame Elektriciteit Voorziening PDM Platform Duurzame Mobiliteit PGG Platform Groene Grondstoffen PGO Platform Gebouwde Omgeving PKE Platform Ketenefficiency PNG Platform Nieuw Gas, Schoon Fossiel PV Photo Voltaic (Cells) R&D Research and Development SF Schoon Fossiel SNG Synthetic Natural Gas STEG Stoom en Gas TFE Task Force Energietransitie UKR Unieke Kansen Regeling V&W Ministerie van Verkeer en Waterstaat VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer WKK Warmte-Kracht Koppeling WLO Welvaart en Leefomgeving WUR Wageningen University Research
47
48
49
Colofon De Unieke Kansen Regeling wordt uitgevoerd door SenterNovem in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. www.energietransitie.nl Mogelijk interessant voor u Bent u geïnteresseerd in subsidieregelingen voor energie onderzoek, kijk dan ook eens op www.senternovem.nl/eos. Het programma Energie Onderzoek Subsidie (EOS) streeft naar kwaliteitsverbetering van onderzoek en kennis op het gebied van de duurzame energiehuishouding in Nederland. Het programma verstrekt subsidies voor het ontwikkelen van nieuwe technologie op dit gebied.
Publicatienummer 2EOS-04.08, herdruk, januari 2006 Grafisch ontwerp PLEON, Amsterdam
In opdracht van
Hoewel deze publicatie met de grootst mogelijke zorg is samengesteld, kan SenterNovem geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten. Bij publicaties van SenterNovem die informeren over subsidieregelingen geldt dat de beoordeling van subsidieaanvragen uitsluitend plaatsvindt aan de hand van de officiële publicatie van het besluit in de Staatscourant. SenterNovem • voert beleid uit voor verschillende overheden op het gebied van innovatie, energie & klimaat en milieu & leefomgeving; en • draagt zo bij aan innovatie en duurzaamheid.
Juliana van Stolberglaan 3 Postbus 93144 2509 AC Den Haag Tel.: 070 373 50 00 Fax: 070 373 51 00
Catharijnesingel 59 Postbus 8242 3503 RE Utrecht Tel.: 030 239 34 93 Fax: 030 231 64 91
Internet www.senternovem.nl E-mail
[email protected]
Swentiboldstraat 21 Postbus 17 6130 AA Sittard Tel.: 046 420 22 02 Fax: 046 452 82 60
Dokter van Deenweg 108 Postbus 10073 8000 GB Zwolle Tel.: 038 455 35 53 Fax: 038 454 02 25
������������������� �����������������
���������
��������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� �������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������� ��������������������������������������������������������������������������������������������������