Brussels Informatie-, Documentatieen Onderzoekscentrum
NEDERLANDSTALIGE VERHUIZERS VAN EN NAAR BRUSSEL EEN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK NAAR DE VERHUISBEWEGINGEN VAN DE NEDERLANDSTALIGE BEVOLKINGSGROEP IN EN UIT HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
DR. RUDI JANSSENS
Een onderzoek in opdracht van
VUB –-BRIO Pleinlaan 2 1050 Brussel
www.briobrussel.be Contact:
[email protected]
Inhoud Inleiding
4
Hoofdstuk 1. Onderzoeksbenadering
6
1.1. Verhuizen in en rond Brussel, een referentiekader
6
1.1.1. Theoretische benadering van verhuisbewegingen 1.1.2. Verhuisbewegingen in en om Brussel
6 10
1.2. Onderzoeksopzet en meetinstrument 1.3. Response
12 13
Hoofdstuk 2. Algemene evolutie van de verhuisbewegingen
16
Hoofdstuk 3. Verhuisbewegingen van Nederlandstaligen, een schatting 24 3.1. Schatting op basis van welkomstpakketten 3.2. Schatting op basis van ‘Taalbarometer 1’ 3.3. Impact van de taalachtergrond
24 26 27
Hoofdstuk 4. De inwijking vanuit Vlaanderen
29
4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
29 36 43 48
Inwijking: een overzicht Inwijking van Nederlandstaligen: een schatting Inwijkelingen versus pendelaars: een korte beschrijving Verhuismotieven: huidige versus vroegere situatie
4.4.1. 4.4.2. 4.4.3. 4.4.4. 4.4.5.
Veranderende gezinssituatie Evaluatie woning Evaluatie buurt Evaluatie gemeente Rol van de arbeidssituatie
48 48 50 53 57
4.5.Wat doet Nederlandstaligen naar Brussel verhuizen?
59
Hoofdstuk 5. De uitwijking van Brussel naar Vlaanderen
74
5.1. Uitwijking: een overzicht 5.2. Uitwijkelingen versus interne verhuizers: een korte beschrijving 5.3. Verhuismotieven uitwijkelingen: huidige versus vroegere situatie
74 85 89
5.4. Wat doet Brusselaars naar Vlaanderen verhuizen?
97
4.5.1. Enkele factoren tegenover elkaar afgewogen 4.5.2. Verhuisredenen per leeftijdscategorie 4.5.3. Vlaamse inwijking: enkele concluderende bedenkingen
5.3.1. 5.3.2. 5.3.3. 5.3.4.
Veranderende gezinssituatie Evaluatie woning Evaluatie buurt Evaluatie gemeente
5.4.1. Enkele factoren tegenover elkaar afgewogen 5.4.2. Verhuisredenen per leeftijdscategorie 5.4.3. Vlaamse uitwijking: enkele concluderende bedenkingen
59 62 69
89 90 92 95
97 99 105
Hoofdstuk 6. Perceptie van de Brusselse realiteit
107
6.1. Algemene perceptie van Brussel 6.2. Evaluatie van de perceptie
107 109
6.2.1. Vergelijking tussen de onderscheiden verhuisgroepen 6.2.2. Gedetailleerde analyse perceptie 6.2.3. Een geslaagde perceptie: de functies van Brussel
109 111 113
2
Hoofdstuk 7. Onderzoeksconclusies en beleidsrelevantie
115
7.1. Taal en verhuizen 7.2. Aanknopingspunten voor het beleid
115 119
Uitgebreide bibliografie
121
Appendix 1. In- en uitwijkingvan en naar Vlaanderen per gemeente
123
Appendix 2. Vragenlijst: verhuizen naar, van en binnen Brussel
142
3
Inleiding De bedoeling van dit onderzoek, in opdracht van de VGC, is meer inzicht te verwerven in de motivaties achter de verhuisbeweging van Nederlandstaligen van en naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1. Deze elementaire beschrijving van de opdracht verbergt echter een vrij complexe en ambivalente relatie tussen geografische lokaties en taalgebruik (zie bijvoorbeeld ook Janssens, 2001). Bewust spreken we hier niet over verhuisbewegingen tussen Vlaanderen en het BHG of over het verhuispatroon van Vlamingen van en naar Brussel. Alhoewel politiek-juridisch Vlaanderen een eentalig gewest is met het Nederlands als enige officiële taal kan men haar inwoners wel als ‘Vlamingen’ bestempelen maar is het voorbarig hen meteen ook als Nederlandstaligen te beschouwen. Uit voorgaand onderzoek met een eerder verkennend karakter op dit vlak (Janssens, 2001), blijkt duidelijk dat niet alle Brusselaars die vanuit Vlaanderen in Brussel zijn komen wonen Nederlandstaligen zijn. Omgekeerd is het ook duidelijk dat niet alle Brusselaars die vanuit het BHG naar Vlaanderen komen wonen ‘Nederlandstaligen’ zijn, kijken we maar naar de commoties in de faciliteitengemeenten en de geregeld opduikende polemieken over en met de Franstaligen in de Brusselse Rand. Wanneer we het over ‘Nederlandstaligen’ hebben kunnen we in de Brusselse context een onderscheid maken tussen een strikt linguïstische en een politiek-maatschappelijke manier van definiëren. In enge linguïstische zin kan men Nederlandstaligen zien als diegenen die uitsluitend in het Nederlands zijn opgevoed binnen het gezin waarin ze opgroeiden, eventueel verruimd tot diegenen die opgroeiden in een gezin waar het Nederlands als thuistaal werd gesproken, eventueel naast een andere taal of talen. In brede zin kan men ‘Nederlandstaligen’ vertalen als het doelpubliek van het beleid van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel, met name iedereen die een ‘bepaalde band’ heeft met het Nederlands, hetzij als Nederlandstalige in enge zin, hetzij als deelnemer aan de initiatieven georganiseerd of ondersteund door de Vlaamse Gemeenschap of als gebruiker van haar infrastructuur. In dit onderzoek werd getracht beide aspecten in zekere mate te incorporeren. Het merendeel van de ondervraagden werd geselecteerd via de beschikbare kanalen van de VGC los van enige kennis van de taalachtergrond van de betrokkenen, maar het meetinstrument werd uitsluitend in het Nederlands ontwikkeld en afgenomen. Op die manier werd de nadruk vooral op de linguïstische aspecten gelegd en werd niet vertrokken van de afkomst of zelfidentificatie van de ondervraagden. In dit rapport wordt in een eerste hoofdstuk stilgestaan bij de onderzoeksbenadering zelf, het theoretische referentiekader en de concrete realisatie van het onderzoek. Het tweede hoofdstuk schetst de algemene evolutie van de verhuisbewegingen van en naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In een derde hoofdstuk wordt een poging gedaan deze evolutie aan het taalaspect te koppelen en de impact van de Nederlandstaligen binnen het geheel van de verhuisbewegingen te duiden. De volgende twee hoofdstukken behandelen de inwijking en uitwijking. Hierbij worden enerzijds de verhuismotieven bevraagd maar anderzijds ook gepeild naar de elementen die hierbij een indirecte rol spelen, dit door de verhuizers te vergelijken met een controlegroep van 1
Makkelijkheidshalve en om de leesbaarheid van de tekst te verhogen wordt de term ‘Brussels Hoofdstedelijk Gewest’ in dit rapport ook afgekort als BHG of als Brussel. De gemeente Brussel wordt met Brussel-stad aangeduid. Brussel centrum verwijst dan weer naar de gemeente Brussel zonder de deelgemeenten Laken, Neder-over-Heembeek en Haren.
4
pendelaars en verhuizers binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf. In een zesde hoofdstuk wordt de perceptie van Brussel zelf als bepalende factor voor de onderscheiden groepen beschreven. Hoofdstuk zeven tracht op basis van de puzzelstukken uit de drie vorige hoofdstukken tot een conclusies over de verhuismotieven te komen. Het onderzoek steunt op twee bronnen: de bestaande cijfergegevens en onderzoeksresultaten die de globale verhuisbewegingen tussen Vlaanderen en Brussel duiden, en op de resultaten van een concrete bevraging van de doelgroep waarbij gepeild werd naar de verhuismotieven zelf. Ik wil hierbij toch nog eens benadrukken dat de gegevens afkomstig zijn van personen die effectief verhuisd zijn of van leden van referentiegroepen die voor dit onderzoek zijn geselecteerd. De visies en antwoorden van deze groepen zijn zeker niet veralgemeenbaar naar alle Nederlandstalige Brusselaars. Het gaat om een evaluatie van een aantal kenmerken gesitueerd binnen de optiek van een verhuisbeslissing door mensen die ook effectief verhuisd zijn. Tot slot wil ik nog een aantal mensen bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek. In de eerste plaats Didier Willaert van de Interface Demography van de VUB voor alle tijd die hij heeft gestopt in het verzamelen van de gedetailleerde gegevens over de algemene evolutie van de verhuisbewegingen. Ook de mensen aan de VUB die mee hielpen aan het verspreiden van de vragenlijsten, de afname van de telefonische interviews en de ontwikkeling van de webenquête droegen in belangrijke mate bij tot het welslagen van het project, net als de personeelsleden van de VGC-administratie en de Vlaamse Gemeenschap die hebben geholpen met de selectie van de te ondervragen personen en de verspreiding van de vragenlijsten. En uiteraard willen wij ook al diegenen bedanken die de tijd hebben genomen om de vragenlijsten in te vullen of de telefoonenquêtes te beantwoorden. De tientallen brieven met persoonlijke ervaringen die ik mocht ontvangen tonen eveneens aan hoe na dit onderwerp de Nederlandstalige Brusselaars aan het hart ligt.
Rudi Janssens, februari 2007
5
Hoofdstuk 1. Onderzoeksbenadering.
Het aantal mensen dat zijn hele leven in hetzelfde huis blijft wonen en ook sterft in het huis waarin hij of zij is opgegroeid is verwaarloosbaar klein. Bijna iedereen is ooit verhuisd. Toch ligt het antwoord waarom mensen verhuizen en dan nog net naar die plek trokken waar ze nu wonen niet voor de hand. Mensen kunnen omwille van verschillende redenen eenzelfde verhuispatroon vertonen, net als eenzelfde motivatie kan resulteren in verschillende verhuispatronen. In dit eerste hoofdstuk trachten we in eerste instantie een beknopt overzicht te geven van de verschillende theoretische benaderingen van de studie van verhuisbewegingen, de werkwijze nader toe te lichten en kort in te gaan op de opbouw van het analyse-instrument.
1.1. Verhuizen in en rond Brussel, een referentiekader 1.1.1. Theoretische benadering van verhuisbewegingen In de verschillende onderzoeken naar verhuisbewegingen en verhuismotieven 2 staan twee aspecten centraal: de demografische positie van de verhuizer en zijn of haar arbeidspositie. Keuzes die naar aanleiding van beide situaties worden gemaakt bepalen in grote mate waar iemand woont. Het is dan ook vooral binnen de demografische en economische onderzoekstradities dat men tracht deze verhuisbewegingen te modelleren. Verhuisbewegingen kunnen onmogelijk los gezien worden van de leeftijd en de hieraan gerelateerde familiale transitiemomenten: het ouderlijke huis verlaten, samenwonen, huwen, kinderen krijgen, echtscheiding, de dood van de partner .... Alhoewel deze momenten op persoonlijk vlak nogal kunnen verschillen in de tijd is er toch een duidelijk patroon in de relatie leeftijd-verhuizen. In figuur 1 tekent Willaert (1999) deze relatie uit op basis van de verhuisbewegingen van de Brusselaars voor de periode 1994-1996. Deze figuur is zeker niet uniek voor Brussel maar quasi-identiek aan deze die Clark (1996) als grafiek voor de algemene relatie tussen leeftijd en mobiliteit uittekent. De meest mobiele groep is deze tussen 20 en 30, met enerzijds de mensen die het ouderlijke huis verlaten en alleen gaan wonen of met een partner gaan samenleven en anderzijds het oudere deel van deze groep die met partner en jonge kinderen (zie ook de hoge mobiliteit van de leeftijdscategorie van pasgeborenen) met nieuwe woonbehoeften worden geconfronteerd. Hierna ligt de mobiliteit vrij laag om dan vanaf de leeftijd van 70 jaar opnieuw te stijgen (verhuis naar rust- en verzorgingsinstellingen).
2
Voor een relevant overzicht van de literatuur over verhuisbewegingen en verhuismotivaties verwijs ik de lezer graag naar de uitgebreide bibliografie.
6
Mobiliteit per 1000 inw oners
140 120 100 80 60 40 20 0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 +
Leeftijd
Figuur 1: Gemiddelde jaarlijkse mobiliteit (immigratie plus emigratie per 1000 inwoners) naar leeftijd voor de periode 1994-96. Bron: Rijksregister (uit Willaert 1999)
Door het koppelen van de leeftijd aan de gezinssamenstelling kan men een demografisch profiel van de verhuizer opbouwen. Een voorbeeld daarvan is de indeling naar LIPRO-huishoudensposities op basis van de individuele posities (van Imhoff & Keilman, 1991): alleenstaande, kind in een éénoudergezin, ouder in een éénoudergezin, gehuwde persoon in tweepersoonshuishouden zonder kinderen, kind bij gehuwd paar, gehuwde volwassene met kinderen, ongehuwd samenwonende volwassene met kinderen, samenwonende persoon zonder kinderen, kind bij samenwonend paar, samenwonende zonder familierelaties en een restcategorie. Afhankelijk van de situatie kan men hierop uiteraard een aantal variaties bedenken. Het hoeft geen betoog dat deze verschillende situaties resulteren in verschillende woonbehoeften: alleenstaanden zijn op zoek naar een ander type woning dan gezinnen met kinderen die op hun beurt andere woonbehoeften hebben dan tweepersoonshuishoudens... Een tweede aspect is de arbeidssituatie. Mensen verhuizen niet alleen omwille van een veranderende gezinssituatie maar de regio naar waar ze verhuizen wordt ook bepaald door de plaats en de aard van de tewerkstelling. Sommige regio’s worden gekenmerkt door specifieke industriële activiteiten, andere dan weer door een grote diversiteit. Voor de arbeidssituatie gelden andere factoren die bij een beslissing tot al dan niet verhuizen een rol spelen zoals ondermeer de bereikbaarheid van de arbeidsplaats en de werkuren. Dergelijke variabelen lenen zich uiteraard veel beter tot een mathematische benadering van verhuisbewegingen. Rouwendal (2004) bijvoorbeeld tracht op basis van de ‘search-theory’ deze beslissingen te modelleren. Aan de hand van een analyse van de lokale tewerkstellingssituatie en het evenwicht tussen het inkomen en de pendelinspanningen tracht hij tot een voorspellend mathematisch model voor pendelarbeid te komen In hun socio-economische benadering van de verhuisproblematiek integreren Martens, Kunsch en Despontin (2004) zowel demografische als jobgerelateerde aspecten (zie figuur 2).
7
globale ontevredenheid
ontevredenheid mbt woning
reële woning
ontevredenheid mbt woonomgeving
wensen mbt woning
reële pendelafstand
reële woonomgeving
demografische situatie
ontevredenheid mbt pendelafstand
wensen mbt woonomgeving
beschikbaar inkomen
wensen mbt pendelafstand
kosten mbt pendel
lokatie werkplaats
werk
kosten mbt verhuis overheidsbeleid
WONING woningaanbod
Figuur 2: Formalisering invloeden verhuisbeweging (uit Martens e.a. 2004)
8
In dit schema wordt naast de demografische en arbeidssituatie ook de impact van het overheidsbeleid als belangrijk sturend element weerhouden. In hun analyse van residentiële mobiliteit geven van der Vliet, Gorter, Nijkamp en Rietveld (2001) een mooi voorbeeld van de hefbomen die de overheid op dat vlak ter beschikking heeft om verhuisbewegingen mee te sturen. Hierbij dient een onderscheid gemaakt tussen de koop- en huurmarkt. Binnen de koopmarkt kan men twee segmenten onderkennen: de bestaande woningen die op de markt komen en de nieuwbouwwoningen. De markt van bestaande koopwoningen is vooral een vrije markt waar de overheid slechts in beperkte mate vat op heeft. Vooral op de verhuiskosten kan de overheid via belastingen en beschrijfkosten ingrijpen en voor mensen die voldoen aan bepaalde voorwaarden (inkomen, vorige woonplaats, committment met de lokale situatie) via fiscale of andere financiële stimuli de aankoop van een woning aantrekkelijk maken. Uiteraard heeft de overheid meer impact op de nieuwbouwwoonmarkt omdat ze enerzijds de gebieden waarin aan nieuwbouw kan worden gedaan kan afbakenen en anderzijds aan de individuele bouwplannen een aantal strikte reglementeringen kan opleggen. De private huurmarkt is de meest vrije markt, de overheid kan enkel via het al dan niet beperken van verbouwingen en de huurwetgeving deze markt mee sturen. Tenslotte is er de sociale huurmarkt waarbij de overheid zelf regels van inkomen en gezinsgrootte kan opleggen en eventuele banden met de lokale gemeenschap als voorwaarde kan stellen. Meestal worden deze voorwaarden wel toegepast bij het aantrekken van bewoners maar eens ze zich in een dergelijke woning hebben gevestigd en de familiale of financiële situatie niet langer met de opgelegde voorwaarden overeen komen is het evenwel zelden de praktijk hen ook effectief opnieuw te laten verhuizen om plaats te maken voor nieuwe gezinnen die wel aan de gestelde voorwaarden voldoen. Voor beide huurmarkten geldt: hoe hoger het diplomaniveau, en dus ook hoe hoger het inkomen, hoe groter de mobiliteit. Vooral op de koopmarkt is het inkomen de decisieve factor inzake mobiliteit. De overheid kan hier de mobiliteit trachten te beperken door een hoger committment met de buurt te creëren, door de verhuiskosten te doen stijgen en door flexibeler om te gaan met de wensen van de bewoners tot het aanpassen van de woning. Hoe hoger de proportie van huurwoningen, hoe hoger de prijs van de koopwoningen in die regio zal zijn. Een grote huursector, en in vele omstandigheden een grote sociale huursector, doen de residentiële mobiliteit verhogen vermits deze meestal samengaan met een lage huurkwaliteit en de mensen zich vanaf het ogenblijk dat ze het zich kunnen veroorloven naar een beter huurhuis op zoek gaan. Via het verlenen van huursubsidies kan de overheid hier trachten de mobiliteit in te dijken doch deze maatregel is er eerder op gericht mensen met lagere inkomens aan een geschikte woning te helpen. Een laatste aspect dat in de theoretische benadering van verhuisbewegingen niet mag ontbreken is het suburbanisatieproces. Historisch zien we in verschillende steden een duidelijke evolutie van specifieke bevolkingsgroepen die van de kernstad naar de agglomeratie verhuizen en verder naar de banlieu en de forensengemeenten. Het zijn vooral de grond- en woningprijzen van de koopwoningen die als motor van dit proces worden gezien. Het zijn de hogere inkomens die de drukke stad ontvluchten en de zich de meer comfortabele woonomstandigheden in de periferie kunnen permitteren. Uiteraard speelt hierbij ook de graad van verkeersontsluiting een rol. De saturatie van de randgemeenten rond Brussel zijn een perfecte illustratie van de actualiteit van deze ‘stadsvlucht’-benadering. Door de recente aandacht die bepaalde
9
gentrificatieprocessen in de media krijgen (cfr de ‘Dansaert-Vlamingen’) en de culturele dynamiek die van het stadsleven uitgaat, krijgt men de indruk dat hier de kiem van een omgekeerde beweging naar het stadscentrum toe zou kunnen liggen. Bootsma (1998) noemt, op basis van zijn uitgebreid onderzoek in Nederland, deze tendens evenwel een mythe. Wie zijn nu diegenen die naar de stad trekken? Eerst en vooral zoeken diegenen die in de stad opgroeien er hun eerste woonst. Van de jongvolwassenen uit de suburbane gebieden trekt slechts een minderheid naar de stad. Een groep die buiten de stad woont zoekt er een woonst omwille van jobredenen. Ook mensen na een echtscheiding, eenoudergezinnen of mensen in vergelijkbare (zwakke) familiale posities zoeken de stad op. Tenslotte is er ook een beperkte groep die omwille van de stedelijke permissiviteit de periferie voor het centrum inruilt, al groeit die permessiviteit ook in de suburbane gebieden. Het zijn dus vooral mensen met eerder beperkte financiële middelen die de stad opzoeken. Vanaf het ogenblik dat de gezinssituatie wijzigt stellen zich andere woonnoden en gaat men weer op zoek naar een andere woning. De beslissing om in de stad te blijven wonen wordt steeds vaker door het woonaanbod bepaald en steeds minder door werkgelegenheid en specifieke diensten.
1.1.2. Verhuisbewegingen in en om Brussel Een element dat in de theoretische benadering niet aan bod kon komen, en we in het schema van Martens (figuur 2) onder de noemer ‘woonomgeving’ kunnen onderbrengen, is het aspect ‘Brussel’. Door haar specifieke constitutionele en demografische positie als tweetalig gewest met 19 gemeenten en een bevolking gekenmerkt door culturele en linguïstische diversiteit kan deze stad op sommigen dan ook een specifieke aantrekkingskracht uitoefenen terwijl anderen hierdoor de woonomgeving net als minder aantrekkelijk gaan ervaren. In eerste instantie kijken we naar de verhuis van en naar urbane gebieden in het algemeen. De leeftijdsgebonden indeling zoals deze in de vorige paragraaf werd geschetst kan ook gelinkt worden aan de neiging om naar de stad of het platteland te verhuizen (Willaert, Surkyn en Lesthaeghe, 2000). Zo domineert bij de 18-25 jarigen vooral de stadinwaardse beweging, neemt de leeftijdsgroep 2629 een aanvang met de staduitwaardse beweging die samenvalt met de overgang van een huur- naar een koopwoning, op middelbare leeftijd domineert de suburbanisatie waarna voor de leeftijdscategorie van 50-70 jaar de stadsrand weer aantrekkelijker wordt, uiteindelijk moet men op zoek naar meer collectieve huishoudens hetgeen uiteraard helemaal afhankelijk is van de beschikbare welzijnsvoorzieningen. Brussel is evenwel een atypische regio in de Belgische context. Wanneer we naar de verschillende migratiebekkens kijken, d.i. de invloedssfeer van een stad wat betreft binnenlandse verhuisbewegingen, dan is de verhuisactiviteit in het Brusselse bekken veel intenser dan in de andere bekkens. Ook de taalgrens is in het Brusselse veel minder een verhuisgrens zoals dit voor de rest van het land het geval is. De Brusselse kernstad kunnen we in twee delen opsplitsen (Lesthaeghe, Deboosere & Willaert, 2001) in een ‘inner city’ (Anderlecht, Brussel-stad, Molenbeek, St-Gillis, Elsene, St-Joost en Schaarbeek) of een ‘eerste kroon’ die vooral wordt gekenmerkt door etnische verdeeldheid en de ‘outer city’ of ‘tweede kroon’ met een culturele mix en een meer gemengde internationale bevolking. Toch kan men deze niet als uniforme gebieden beschouwen, Brussel is altijd al
10
een regio geweest van armere en rijkere gemeenten. Met uitzondering van een aantal gentrificatieprocessen (Smith, 1996; Van Crieckingen, 2006), d.i. een opwaardering van een goedkopere opgeknapte wijk die op die manier de hogere en middenklasse aantrekt en de lagere klassen verdringt, neemt met een verhoogd inkomen de suburbanisatietendens toe. Naast armer migrantengemeenschappen en oudere inwoners vinden vooral jonge alleenstaanden en eenoudergezinnen hun weg naar de binnenstad, gehuwden met kinderen verhuizen het liefst naar de randgemeenten. Gegeven het feit dat bij de mensen die zich in de Rand gaan vestigen de hogergeschoolden met kinderen die in de Brusselse dienstensector tewerkgesteld zijn oververtegenwoordigd zijn, brengt deze uitwijking ook een verhoogde pendel, een verlaagd rendement van het openbaar vervoer, een sociale fiscale en financiële verzwakking van de stad en een verdere doorgedreven segregatie tussen Brussel en de Rand met zich mee. Het zijn vooral de dure grond- en woningprijzen die deze verhuisbeweging sturen (zie o.a. De Corte e.a., 2003). Brussel kende na de Tweede Wereldoorlog een duidelijke stadsvlucht naar de groene randgemeenten. Hiervoor zagen we vooral een verstedelijking van de tweede kroon optreden. Halverwege de jaren 90 zijn ook deze randgemeenten verzadigd, ondermeer door het opdrogen van het aantal bouwpercelen, en verschuift de bevolkingsdruk naar verder afgelegen gemeenten. Die druk wordt niet alleen veroorzaakt door Belgen (cfr het verfransingsdiscours) die van Brussel naar de Rand verhuizen. Ook vele buitenlanders zien Brussel als een tussenstation om zich na verloop van tijd in de Rand te vestigen. Tevens trekt de luchthaven als belangrijke economische groeipool Belgen van het platteland aan om zich in de Brusselse periferie te komen vestigen (zie bijvoorbeeld Pelfrene, 2004). Beperken we ons tot de Belgische verhuizers dan zien we nog steeds een duidelijk patroon van stadsvlucht zoals in de andere Belgische steden het geval is, er zijn nog steeds meer Belgen die Brussel inruilen voor de Vlaamse Rand dan omgekeerd, al daalt het ‘uitwijkoverschot’. Het is vooral de immigratie vanuit het buitenland die verantwoordelijk is voor de Brusselse bevolkingsaangroei. De meeste onderzoeken naar de verhuisbewegingen tussen Brussel en de Rand zijn gebaseerd op demografische gegevens en trachten te achterhalen wie naar waar verhuist. De onderzoeken naar de motieven achter deze verhuisbewegingen zijn zeldzamer. In het Cosmopolisonderzoek (De Corte e.a., 2003) komen de onderzoekers tot besluit dat de vertrekmotieven gezocht moeten worden in de aspecten van de woning, familiale redenen, de woonomgeving en aspecten die te maken hebben met het werk. Bij de vestigingsmotieven spelen het werk en het vinden van een grotere woning de belangrijkste rol. Ook de sociale woonomgeving speelt een rol: men tracht een omgeving met mensen met lage inkomens en migranten te vermijden en zo dicht mogelijk bij zijn vrienden te wonen. Het centrale motief is evenwel eigenaar worden van een woning. Het is duidelijk dat bij een beslissing om te verhuizen een veelheid van factoren een rol spelen. Dit onderzoek wil naast een aantal van de reeds aangehaalde motieven ook het effect van taalachtergrond en de impact van het taalgebruik in de dagelijkse leefomgeving bij het onderzoek naar migratiemotieven betrekken.
11
1.2. Onderzoeksopzet en meetinstrument Voor de afbakening van de doelgroep kan men uitgaan van een minimale of een maximale benadering. De minimale benadering beperkt zich tot de groep die effectief de transitie van Vlaanderen naar Brussel maakt en omgekeerd. Dit leidt evenwel slechts tot een oppervlakkige analyse en beperkt zich tot het bepalen van netto-migratieindicatoren. We willen niet zozeer weten wat maakt dat mensen verhuizen maar wat hen doet verhuizen naar Brussel of wat maakt dat ze Brussel juist verlaten. Wil men meer gefundeerde uitspraken kunnen doen over deze groepen dan is het noodzakelijk twee controlegroepen bij het onderzoek te betrekken van personen die in een vergelijkbare situatie een andere beslissing hebben genomen. Zo blijken uit bestaande onderzoeken vooral arbeidsmotieven een cruciale rol te spelen om zich in een stad te vestigen. We gaan voor dit onderzoek dan ook de mensen die van Vlaanderen naar Brussel verhuisden en in Brussel werken vergelijken met Nederlandstaligen die eveneens in Brussel werken maar dagelijks van Vlaanderen naar het BHG pendelen. Zo dient eveneens het profiel van diegenen die de omgekeerde migratiebeweging maken vanuit Brussel naar Vlaanderen vergeleken te worden met dit van de Nederlandstaligen die het voorwerp zijn van interne migraties binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf. Deze groep, die niet tevreden is over haar woonsituatie in Brussel, besluit in tegenstelling tot de uitwijkelingen een alternatief te zoeken binnen de stad zelf. Alle officiële cijfers over verhuisbewegingen van en naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest houden geen rekening met de taalachtergrond van de betrokkenen. Via een steekproeftrekking uit het Rijksregister is het theoretisch vrij eenvoudig op basis van een aantal gekende achtergrondsvariabelen een representatief sample verhuizers te selecteren die dan kunnen bevraagd worden naar hun motieven om naar Brussel te verhuizen of de stad te verlaten. Een dergelijke steekproeftrekking zou in Brussel slechts een beperkt percentage Nederlandstaligen opleveren en dan blijft de groep van pendelaars nog buiten beschouwing. De link tussen de Nederlandstalige achtergrond van de verhuizers in confrontatie met de Brusselse realiteit vormt net het uitgangspunt van dit onderzoek. Daarom dienden we op een alternatieve manier te werk te gaan. Hiertoe werden de mogelijke respondenten op drie manieren benaderd. In eerste instantie werd door contacten met verschillende administraties een lijst opgesteld met ‘vermoedelijke’ Nederlandstalige verhuizers van en naar Brussel. Via internet werd getracht hun huidig adres en telefoonnummer te achterhalen. In eerste instantie werden diegenen van wie het telefoonnummer gekend was op die manier benaderd. Omdat het bezit van een telefoontoestel sterk aan leeftijd gerelateerd is en jongeren, die toch een belangrijke deel van de verhuizers uitmaken veelal alleen per gsm bereikbaar zijn, en een grote groep mensen over een privénummer beschikken, werd aan diegenen van wie het telefoonnummer niet gekend was een brief gestuurd naar hun laatst gekende adres met het verzoek aan een webenquête deel te nemen. Voor alle duidelijkheid, hierbij werd getracht alle personen te bereiken en werd er geen voorafgaandelijke selectie gemaakt binnen de groep ‘Nederlandstaligen’. In tweede instantie werden een aantal grote Brusselse werkgevers benaderd die voornamelijk Nederlandstaligen tewerkstellen (VGC, Vlaamse Gemeenschap, VUB, ...) en die via hun intern communicatiesysteem het personeel de mogelijkheid gaven de webenquête in te vullen. Uiteindelijk werd ook via de media (Brussel Deze Week en de digitale versie Brusselnieuws) een oproep gelanceerd om aan de bevraging deel te nemen. Tevens namen een aantal mensen ook spontaan aan de bevraging deel
12
omdat ze via andere kanalen op de hoogte waren gebracht van het onderzoek. De bevraging werd uitsluitend in het Nederlands gehouden zodat anderstaligen die het Nederlands niet of slecht beheersten automatisch werden uitgesloten. In de vragenlijst (zie bijlage 2) wordt de huidige leef- en woonsituatie vergeleken met de vorige. De ‘leefsituatie’ peilt naar de gezinssamenstelling, taalgebruik en inkomen. De ‘woonsituatie’ bevat een vraagbatterij over de woning zelf, over de buurten en over de gemeente. Zowel de evaluatie van de feitelijke situatie, eventuele toekomstaspiraties als de effectieve verhuisredenen komen hierbij aan bod. Uiteraard wordt er extra aandacht besteed aan het ‘unieke’ van Brussel en aan de taalsituatie. De relevante aspecten van de arbeidssituatie werden eveneens in de bevraging opgenomen.
1.3. Response Een essentiële vraag is deze naar de representativiteit van het onderzoek. Transitiemomenten kunnen duidelijk gedefinieerd en afgebakend worden maar wat men onder ‘Nederlandstaligen’ verstaat is veel minder eenduidig. Ook vanuit de overheid worden naargelang het beleidsdomein en het onderwerp verschillende definities gehanteerd om iemand als ‘lid van de Vlaamse Gemeenschap’ of doelgroep van een specifieke overheidsmaatregel te duiden. Daar er geen duidelijke criteria zijn, en indien men al tot een eenduidige beschrijving kan komen deze groep bij gebrek aan officiële taalaanhorigheid of vergelijkbare indicatoren niet uit de totale groep verhuizers kan worden geïsoleerd, kan de representativiteit uiteraard moeilijk bepaald worden. Representativiteit verwijst naar de relatie tussen de kenmerken van de totale (Nederlandstalige) populatie en deze van de steekproefpopulatie, en vermits de eerste niet gekend zijn is een toetsing eveneens uitgesloten. We kunnen deze representativiteit dus enkel op het aantal ondervraagden en niet op hun respectievelijke kenmerken baseren. Daarom zijn we hier aangewezen op de manier van dataverzameling. Niettegenstaande deze moeilijkheid zijn de adressenlijsten uit de verschillende administraties ons inziens toch de beste garantie inzake representativiteit, dit in combinatie met de taal van het onderzoeksinstrument. De verhuisintensiteit binnen Brussel maakt evenwel dat de uitval hier vrij groot is en dat we vooral mensen konden bereiken die vrij recent zijn verhuisd. Omdat men zonder het kanaal van de werkgevers evenmin conclusies kan trekken over de inwijking, waarbij we er van uit gaan dat niet de aard van de job maar andere aspecten zoals afstand en jobvooruitzichten de verhuismotivaties zullen sturen, blijven er twee elementen over die de representativiteit zullen bepalen: het aantal responses en het aandeel dat uit eigen beweging aan het onderzoek deelneemt. Het komt er dus op aan een maximaal aantal personen te bevragen en tegelijk het aandeel van de personen die uit eigen beweging aan het onderzoek deelnemen in te perken.
13
In totaal namen 1657 mensen aan het onderzoek deel. De verdeling van deze groep op basis van de manier van contactname wordt in tabel 1 samengevat. Manier contactname
Aantal
Aandeel
Persoonlijke brief
629
38,0 %
Telefoon
519
31,3%
Werkgever
361
21,8%
Media
112
6,8%
36
2,2%
Spontane deelname
Tabel 1. Onderzoeksgroep naar contactname
De meerderheid van de respondenten (bijna 70%) werd dus persoonlijk gecontacteerd. De groep die spontaan aan de bevraging deelnam of via de media hiertoe werden aangezet vormt nog geen 10% van het aantal deelnemers zodat het gevaar van vertekening door deelname van de meest gemotiveerde mensen of door specifieke groepen vermeden werd. We mogen er bijgevolg van uit gaan dat dit onderzoek toch wel een vrij accuraat beeld van de realiteit schetst. Tabel 2 geeft een overzicht van de verdeling van de respondenten over de beoogde groepen. Deelgroepen
Aantal
Aandeel
Inwijkelingen uit Vlaanderen
801
48,3%
Uitwijkelingen naar Vlaanderen
315
19,0%
Interne verhuizers BHG
302
18,2%
Pendelaars
239
14,4%
Tabel 2. Verdeling respondenten naar deelgroepen
Bij de groep die via de overheid werd gecontacteerd dient uiteraard een onderscheid gemaakt te worden tussen de in- en uitwijkelingen. Waar op basis van de totale cijfers de uitwijkelingen de grootste groep zouden moeten uitmaken is dit hier niet het geval. Verschillende redenen liggen aan de basis van deze verhouding. Zo komen mensen in contact met de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel wanneer ze er komen wonen, maar heeft men zelden weet van wie na een verloop van tijd Brussel opnieuw verlaat, laat staan waar naartoe. Hiernaast is het overwicht van inwijkelingen te verklaren door hun bereikbaarheid via telefoon- en webgidsen. Het feit dat ze in Brussel wonen maakt ze relatief eenvoudig opspoorbaar. Van diegenen die bijvoorbeeld van Brussel naar Vlaanderen verhuisden en waarvan we enkel een naam en een oud adres hadden in Brussel was het veel moeilijker hun huidig adres in Vlaanderen te achterhalen, zeker indien ze niet meer in de gemeente wonen waar ze in eerste instantie zijn naartoe getrokken.
14
De categorisering zoals die in tabel 2 wordt gepresenteerd lijkt op het eerste zicht vrij duidelijk maar toch waren er een aantal respondenten die zich niet in deze ‘objectieve’ indeling konden vinden. Zo was er een niet onbelangrijke groep studenten die in Brussel op kot zijn geweest, en officieel dus tot de groep van inwijkelingen behoren, die zichzelf nooit als Brusselaar hebben beschouwd en er van uit gaan dat ze steeds in Vlaanderen hebben gewoond, ongeacht hun officiële domiciliëring in Brussel tijdens hun studententijd. Deze werden evenmin in het onderzoek weerhouden.
15
Hoofdstuk 2. Algemene evolutie van de verhuisbewegingen
Om tot een gefundeerd inzicht te komen in de verhuisbewegingen van Nederlandstaligen van, naar en binnen Brussel is een schets van de globale verhuisbewegingen onontbeerlijk. Uit recente literatuur (o.a. Lesthaeghe, Deboosere & Willaert, 2001; Henau, 2002) blijkt dat het leeuwenaandeel van de verhuisbewegingen van en naar Brussel zich tussen Brussel en de omliggende regio’s afspeelt. Vertrekkende van dit gegeven wordt in dit onderzoek de volgende categorisering naar 7 regio’s vooropgesteld: het Brussels Hoofdstedelijke Gewest, het arrondissement Halle-Vilvoorde, het arrondissement Leuven 3, de rest van Vlaanderen, Waals Brabant, de rest van Wallonië en het buitenland. Op basis van de beschikbare gegevens werd beslist de analyse van de verhuisbewegingen te beperken tot de laatste 5 jaren waarvoor op het moment van de aanvang van het project volledige gegevens beschikbaar waren, namelijk 2000-2001-2002-2003-2004 en tot twee referentiejaren 1990 en 1995. Het is op basis van deze twee variabelen dat volgende tabellen werden geconstrueerd. Tenzij anders vermeld werd geopteerd voor twee types tabellen. In een eerste type wordt enerzijds de evolutie in absolute cijfers geschetst met anderzijds tussen haakjes de respectievelijke verhoudingen binnen de geselecteerde jaartallen. Een tweede type vertrekt van 1990 als basisjaar en schetst op basis van het indexsysteem de verhoudingen over de tijd, hetgeen eveneens een onderlinge vergelijkbaarheid op basis van de relatieve toename of afname van de verhuisbewegingen tussen de geselecteerde regio’s mogelijk maakt. De globale bevolkingsevolutie op basis van absolute onderscheiden regio’s worden in tabel 3 weergegeven.
cijfers
voor
de
3
De 64 gemeenten van wat statistisch als het Brussels stadsgewest wordt beschouwd situeren zich binnen de grenzen van deze twee Vlaamse arrondissementen en Waals-Brabant, vandaar deze keuze.
16
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2005
België
9947782
10130574
10239085
10263414
10309725
10355844
10396421
10445852
BHG
964385 (9.69)
951580 (9.39)
959318 (9.37)
964405 (9.40)
978384 (9.49)
992041 (9.58)
999899 (9.62)
1006749 (9.64)
Halle-Vil
533719 (5.37)
549165 (5.24)
558220 (5.45)
560138 (5.46)
563370 (5.46)
565759 (5.46)
568791 (5.47)
572697 (5.48)
Leuven
429564 (4.32)
446101 (4.40)
456484 (4.46)
458265 (4.47)
459451 (4.46)
462080 (4.46)
463113 (4.45)
465089 (4.45)
Rest Vl
4776453 (48.02)
4870840 (48.08)
4925547 (48.11)
4934149 (48.08)
4949960 (48.01)
4967714 (47.97)
4984120 (47.94)
5005375 (47.92)
W-Bra
315358 (3.17)
336505 (3.32)
349884 (3.42)
352018 (3.43)
355207 (3.45)
358012 (3.46)
360717 (3.47)
363776 (3.48)
Rest Wa
2928303 (29.44)
2976383 (29.38)
2989632 (29.20)
2994439 (29.18)
3003353 (29.13)
3010238 (29.07)
3019781 (29.05)
3032166 (29.03)
Tabel 3. Bevolkingsevolutie in absolute getallen
Om een vergelijking van de evolutie binnen en tussen de verschillende regio’s mogelijk te maken schetst tabel 4 de evolutie op basis van het bevolkingscijfer van 1990. Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2005
België
100
101.84
102.93
103.17
103.64
104.10
104.51
105.01
BHG
100
98.67
99.47
100
101.45
102.87
103.68
104.39
H-Vil
100
102.89
104.59
104.95
105.56
106.00
106.57
107.30
Leuven
100
103.85
106.27
106.68
106.96
107.57
107.81
108.27
Rest Vl
100
101.95
103.12
103.30
103.63
104.00
104.35
104.79
W-Bra
100
106.71
110.95
111.62
112.64
113.53
114.38
115.35
Rest Wall
100
101.64
102.09
102.26
102.56
102.80
103.12
103.55
Tabel 4. Bevolkingsevolutie op basis van index 1990
De onderlinge verhoudingen tussen de onderscheiden regio’s worden gekenmerkt door een grote stabiliteit. Toch illustreren beide tabellen een weliswaar beperkte stijging in de Brusselse periferie. In vergelijking met 1990 en zelfs met 2000 nam het relatieve belang van Halle-Vilvoorde en de rest van Vlaams-Brabant toe. Het is duidelijk dat de Brusselse evolutie afwijkt van deze in de rest van het land. Waar alle onderscheiden regio’s tussen 1990 en 2000 een duidelijke groei vertonen daalt de bevolking van het BHG om vanaf 2001 een inhaalbeweging te maken. Dit brengt hen op basis van de cijfers van 1990 opnieuw op het niveau van de rest van België. Rond Brussel situeert zich dus de grootste bevolkingsaangroei met vooral Waals-Brabant als groeipool (+15%, zie tabel 4) en in mindere mate Leuven en Halle-Vilvoorde. Samen met het BHG vertegenwoordigen ze bijna een kwart van de Belgische bevolking.
17
Deze groei wordt voornamelijk door twee elementen bepaald: het migratiesaldo en het geboorteoverschot (het verschil tussen vruchtbaarheids- en sterftecijfers). Dit onderzoek beperkt zich tot het eerste element, maar om een idee te hebben van de impact van beide evoluties wordt in onderstaande tabel het aandeel van het geboorteoverschot op de groei van de bevolking weergegeven 4. Tabel 5 bekijkt enkel de evolutie binnen het BHG en Vlaams- en Waals-Brabant. Regio
1990
1995
BHG
2000
2001
2002
2003
2004
67.06
31.03
26.62
55.04
77.77
H-Vil
22.62
54.99
29.77
19.43
21.22
10.65
16.95
Leuven
27.33
31.03
24.93
33.90
13.81
28.27
34.41
W-Bra
15.54
26.20
36.88
27.28
23.46
22.00
27.07
Tabel 5. Aandeel geboorteoverschot in aangroei bevolking
Alhoewel de cijfers een grillig patroon vormen is het duidelijk dat Brussel, met een recentelijk hoger aandeel van geboortes, significant afwijkt van de omliggende arrondissementen. Op basis van de laatste 5 jaren mag men concluderen dat het geboorteoverschot verantwoordelijk is voor ongeveer 20% van de aangroei van de populatie van Halle-Vilvoorde en voor zo’n 30% van de aangroei in Leuven met Waals Brabant qua aangroei tussen beide Vlaamse arrondissementen in. Hoe kleiner dit geboorteoverschot, hoe belangrijker de impact van migratie en in- en uitwijking. In dit rapport wordt op dit laatste fenomeen gefocust. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de interne verhuisbewegingen, de immigratie en inwijking en de emigratie en uitwijking. Interne verhuisbewegingen verwijzen naar diegenen die van een gemeente in het BHG naar een andere Brusselse gemeente verhuizen. Inwijking is de transitie van Vlaanderen of Wallonië naar Brussel, uitwijking verwijst naar de omgekeerde beweging. Immigratie beschrijft de verhuisbeweging van het buitenland naar Brussel, emigratie van Brussel naar het buitenland. De tabellen 6 en 7 illustreren de grootte, onderlinge verhoudingen en evoluties van bovenstaande transities met betrekking tot het BHG.
Deze werd als volgt berekend: (Σgt - Σot) / (Σnt - Σnt-1) met g het aantal geboortes, o het aantal overlijdens, n de totale populatie en t het jaar waarop het resultaat betrekking heeft. Blanco’s in de tabel verwijzen naar een negatief geboortesaldo.
4
18
Transitie
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Intern
41940 (36.45)
48896 (38.64)
48046 (37.31)
47778 (36.29)
50288 (36.26)
53365 (37.53)
54244 (36.71)
Inwijking
17431 (15.15)
22040 (17.42)
21357 (16.58)
21053 (15.99)
21448 (15.46)
21055 (14.81)
21354 (14.45)
Uitwijking
30734 (26.71)
29585 (23.38)
27218 (21.14)
27909 (21.20)
29537 (21.30)
31190 (21.93)
33392 (22.60)
Immigratie
17658 (15.35)
18274 (14.44)
21976 (17.06)
25367 (19.27)
27537 (19.85)
26436 (18.59)
28454 (19.26)
Emigratie
7284 (6.33)
7748 (6.12)
10184 (7.91)
9534 (7.24)
9881 (7.12)
10159 (7.14)
10308 (6.98)
Totaal
115047
126543
128781
131641
138691
142205
147752
Tabel 6. Verhouding tussen verschillende verhuisbewegingen BHG Transitie
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Intern
100
116.59
114.56
113.92
119.90
127.24
129.34
Inwijking
100
126.44
122.52
120.78
123.05
120.79
122.51
Uitwijking
100
96.26
88.56
90.81
96.11
101.48
108.65
Immigratie
100
103.49
124.45
143.66
155.95
149.71
161.14
Emigratie
100
106.37
139.81
130.89
135.65
139.47
141.52
Totaal
100
109.99
111.94
114.42
120.55
123.61
128.43
Tabel 7. Evolutie verhuisbewegingen op basis van index 1990 BHG
Het aantal verhuisbewegingen in Brussel gaat in stijgende lijn. Verhoudingsgewijze vindt het grootste aantal verhuizingen binnen het BHG zelf plaats. Parallel met de algemene groei van de verschillende verhuisbewegingen bestaat zo’n 36% hiervan uit interne verhuisbewegingen. De tweede grootste groep zijn diegenen die Brussel verlaten voor een ander adres in België. Alhoewel telkens ruim 20% hiervoor kiest neemt hun aantal verhoudingsgewijze af in vergelijking met de globale evolutie. Immigratie is de sterkst stijgende trend en maakt bijna 20% van de verhuisbewegingen uit. Op zo’n 15 jaar tijd is het aantal immigranten in Brussel met ruim 60% gestegen. De inwijkelingen zijn de volgende groep, al stijgt hun aantal verhoudingsgewijze minder sterk dan de algemene Brusselse tendens zou doen vermoeden. Zo’n 7% verlaat Brussel jaarlijks voor het buitenland. Op basis van deze eerste cijfers zou men Brussel als een ‘populaire’ woonplaats kunnen bestempelen. Van al diegenen die reeds in het BHG wonen en naar een andere woning verhuizen blijft het grootste deel in Brussel zelf wonen, en ook vanuit het buitenland is er een duidelijk migratieoverschot in het voordeel van Brussel. Enkel bij het saldo tussen in- en uitwijking slaat de balans in het nadeel van Brussel door. Uit de verder analyse zal blijken in hoeverre deze op het eerste zicht logische conclusie door andere feiten wordt ondersteund.
19
Van zij die naar Brussel zijn komen wonen (zie tabel 8 en 9) vertegenwoordigen diegenen die hiervoor in het buitenland woonden de grootste en nog stijgende groep. Ruim de helft van de ‘nieuwe’ Brusselaars komt uit het buitenland. Vanuit Vlaanderen komen de inwijkelingen vooral uit Halle-Vilvoorde. Hun aantal overstijgt zelfs het aandeel van alle andere Vlaamse gemeenten samen. Voor Wallonië is dit niet het geval maar toch vertegenwoordigen de Walen uit de directe Brusselse omgeving (Waals-Brabant) zo’n derde van alle Waalse inwijkelingen terwijl toch minder dan 10% van alle Waalse inwoners in WaalsBrabant wonen. Regio H-Vil Leuven Rest Vl W-Bra Rest Wall Buitenland Totaal
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
5361 (15.28)
6604 (16.38)
6225 (14.37)
6116 (13.18)
6389 (13.04)
6384 (13.44)
6418 (12.89)
941 (2.68)
1053 (2.61)
1024 (2.36)
1010 (2.18)
1084 (2.21)
945 (1.99)
1025 (2.06)
2536 (7.23)
3326 (8.25)
3434 (7.92)
3388 (7.30)
3501 (7.15)
3278 (6.90)
3450 (6.93)
3042 (8.67)
4083 (10.13)
3858 (8.90)
3860 (8.32)
3988 (8.14)
3829 (8.06)
3987 (8.00)
5551 (15.82)
6974 (17.30)
6816 (15.73)
6679 (14.39)
6486 (13.24)
6619 (13.94)
6474 (13.00)
17658 (50.32)
18274 (45.33)
21976 (50.71)
25367 (54.65)
27537 (56.22)
26436 (55.67)
28454 (57.13)
35089
40314
43333
46420
48985
47491
49808
Tabel 8. De ‘nieuwe’ Brusselaars naar vorige woonplaats.
Tabel 9 nuanceert evenwel vorige bevindingen. De inwijking uit de rest van Vlaanderen neemt verhoudingsgewijze sneller toe dan deze uit Halle-Vilvoorde en zeker dan die uit Leuven die heel beperkt is. Vanuit Wallonië kwam het merendeel van buiten de provincie Waals-Brabant maar het is net in deze laatste provincie dat de inwijking naar Brussel verhoudingsgewijze sterker stijgt. Toch valt niet te ontkennen dat het vooral de migranten van buiten België zijn die verantwoordelijk zijn voor de aangroei van de Brusselse bevolking. Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
H-Vil
100
123.19
116.12
114.08
119.18
119.08
119.72
Leuven
100
111.90
108.82
107.33
115.20
100.43
108.93
Rest Vl
100
131.15
135.41
133.60
138.05
129.26
136.04
W-Bra
100
134.22
126.82
126.89
131.10
125.87
131.07
Rest Wall
100
125.64
122.79
120.32
116.84
119.24
116.63
Buitenland
100
103.49
124.45
143.66
155.95
149.71
161.14
Totaal
100
114.89
123.49
132.29
139.60
135.34
141.95
Tabel 9. Evolutie ‘nieuwe’ Brusselaars op basis van index 1990
20
Waar gaan diegene die Brussel verlaten naartoe? Tabel 10 en tabel 11 brengen hierin meer duidelijkheid. Bijna 30% blijft in de buurt wonen en zoekt een nieuwe woning in het Vlaamse arrondissement Halle-Vilvoorde. Dit aantal neemt sneller toe dan men op basis van de gemiddelde uitwijking/emigratie zou kunnen vermoeden. De tweede populairste plaats, en de sterkste stijger, is het buitenland. Alhoewel het aantal immigranten fors hoger ligt stijgt ook de emigratie vanuit het BHG. Waar de uitwijking naar Wallonië verhoudingsgewijze daalt, parallel aan deze voor Waals-Brabant, is dit tot recentelijk ook voor Vlaanderen het geval alhoewel minder uitgesproken. Wel opvallend is dat het zwaartepunt van zowel de uitwijking naar Vlaanderen als naar Wallonië bij het arrondissement Halle-Vilvoorde aansluit. Laten we Vlaams- en Waals-Brabant buiten beschouwing dan wijkt een meerderheid in Wallonië uit naar Zinnik, in Vlaanderen is Aalst het populairst (Henau, 2002). Bij de cijfers over de uitwijking/emigratie werd uitsluitend rekening gehouden met diegenen die zich effectief inschreven en uitschreven in de gemeente. Jaarlijks wordt hierop een ‘correctie’ uitgevoerd. Door administratieve fouten of nalatigheid van verhuizers sluipen er een aantal fouten in de statistieken die door schrappingen (mensen die officieel uit het bevolkingsregister worden geschrapt) en herinschrijvingen (personen die na onterechte schrapping terug worden heringeschreven) worden gecorrigeerd. Deze cijfers worden verrekend in de emigratiecijfers. Omdat het onmogelijk te achterhalen is naar welke gemeenten deze personen eventueel verhuisd zijn en het toch de verhuisbewegingen zelf centraal staan in dit onderzoek worden deze ‘correcties’ in dit onderzoek niet weerhouden. De cijfers van diegenen die vanuit het BHG naar het buitenland emigreerden hebben dus betrekking op personen die effectief deze transitie hebben gemaakt. Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
H-Vil
10021 (26.22)
10410 (27.88)
9811 (26.23)
10337 (27.61)
10727 (27.21)
11448 (27.69)
12239 (28.01)
Leuven
1442 (3.77)
1516 (4.06)
1070 (2.86)
1056 (2.82)
1202 (3.05)
1300 (3.14)
1504 (3.44)
Rest Vl
4061 (10.63)
3707 (9.93)
3474 (9.29)
3419 (9.13)
3799 (9.64)
4060 (9.82)
4479 (10.25)
W-Bra
6847 (17.92)
6204 (16.62)
5821 (15.56)
5950 (15.89)
6281 (15.93)
6214 (15.03)
6738 (15.42)
Rest Wall
8563 (22.41)
7748 (20.75)
7042 (18.83)
7147 (19.09)
7528 (19.10)
8168 (19.75)
8432 (19.30)
Buitenland
7284 (19.06)
7748 (20.75)
10184 (27.23)
9534 (25.46)
9881 (25.07)
10159 (24.57)
10308 (23.59)
Totaal
38218
37333
37402
37443
39418
41349
43700
Tabel 10. Keuze woonplaats bij emigratie/uitwijking
21
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
H-Vil
100
103.88
97.90
103.15
107.05
114.24
122.13
Leuven
100
105.13
74.20
73.23
83.36
90.15
104.30
Rest Vl
100
91.28
85.55
84.19
93.55
99.98
110.29
W-Bra
100
90.61
85.02
86.90
91.73
90.76
98.41
Rest Wall
100
90.48
82.24
83.46
87.91
95.39
98.47
Buitenland
100
106.37
139.81
130.89
135.65
139.47
141.52
38218
97.68
97.86
97.97
103.14
108.19
114.34
Totaal
Tabel 11. Evolutie uitwijking/emigratie op basis van index 1990
In tabel 12 worden beide evoluties in elkaar geschoven. Deze tabel geeft in absolute cijfers het netto-migratiesaldo weer. Voor elke Belgische regio is de tendens identiek: tussen 1990 en 2000 neemt het negatieve saldo ten aanzien van het BHG af, om daarna weer te stijgen. Opvallend is wel dat dit voor alle regio’s geldt. Uitzondering dient gemaakt voor de imigratieen emigratiebewegingen die een positief saldo vertonen en die in die mate de uitwijking compenseren dat op basis van de verhuisbewegingen op zich de Brusselse populatie toeneemt. Het positieve saldo is dus uitsluitend toe te schrijven aan de mensen die vanuit het buitenland naar Brussel komen wonen. Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
H-Vil
-4660
-3806
-3186
-4221
-4338
-5064
-5821
Leuven
-501
-463
-492
-46
-118
-355
-479
Rest Vl
-1525
-381
-273
-31
-298
-782
-1029
W-Bra
-3805
-2121
-1963
-1961
-2293
-2385
-2751
Rest Wall
-3012
-774
-226
-468
-1042
-1549
-1958
Buitenland
10374
10526
14228
15833
17656
16277
18146
Totaal
-3129
2981
8088
9106
9567
6142
6108
Tabel 12. Nettoresultaat in/uitwijking
22
Ter afronding van dit hoofdstuk licht tabel 13 er de Vlaamse situatie uit. Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
8838 (7.68%)
10983 (8.68%)
10683 (8.30%)
10514 (7.99%)
10974 (7.91%)
10607 (7.46%)
10893 (7.37%)
100
124.27
120.88
118.96
124.17
120.02
123.25
H-Vil
5361 (60.66)
6604 (60.13)
6225 (58.27)
6116 (58.17)
6389 (58.22)
6384 (60.19)
6418 (58.92)
Leuven
941 (10.65)
1053 (9.59)
1024 (9.59)
1010 (9.61)
1084 (9.88)
945 (8.91)
1025 (9.41)
Rest Vl
2536 (28.69)
3326 (30.28)
3434 (32.14)
3388 (32.22)
3501 (31.90)
3278 (30.90)
3450 (31.67)
15524 (13.5%)
15633 (12.35%)
14355 (10.84%)
14812 (11.25%)
15728 (11.34%)
16808 (11.82%)
18222 (12.34%)
100
100.70
92.47
95.41
101.31
108.27
117.38
H-Vil
10021 (64.55)
10410 (66.59)
9811 (68.35)
10337 (69.79)
10727 (68.20)
11448 (68.11)
12239 (67.17)
Leuven
1442 (9.29)
1516 (9.70)
1070 (7.45)
1056 (7.13)
1202 (7.64)
1300 (7.73)
1504 (8.25)
Rest Vl
4061 (26.16)
3707 (23.71)
3474 (24.20)
3419 (23.08)
3799 (24.15)
4060 (24.16)
4479 (24.58)
Saldo I/U
-6686
-4650
-3672
-4298
-4754
-6201
-7329
Inwijking Vla-Totaal
Uitwijking Vl-Totaal
Tabel 13. Samenvatting in- en uitwijking van en naar Vlaanderen
Bij het inwijking-gedeelte wordt naast het totaal aantal inwijkelingen vanuit Vlaanderen het percentage van de totale inwijking vermeld. In tabel 13 krijg je de totalen per Vlaamse regio met hun aandeel in vergelijking tot het totale Vlaamse aandeel. Hetzelfde kan je vinden voor de uitwijking naar Vlaanderen. De laatste 10 jaar worden gekenmerkt door een vrij constant dalend aandeel van de inwijking vanuit Vlaanderen. Momenteel komt zo’n 7,5% van de nieuwe Brusselse inwoners uit Vlaanderen. Ten opzichte van 1990 is Brussel evenwel populairder geworden bij Vlamingen en is hun aantal met een kwart gestegen. Het aandeel van de verschillende regio’s bleef evenwel vrij constant: 60% uit Halle-Vilvoorde, 10% uit Leuven en 30% uit de rest van Vlaanderen. Ongeveer 70% meer Brusselaars verlaten Brussel voor Vlaanderen dan omgekeerd. Qua uitwijking neemt Vlaanderen 12% voor haar rekening. Ook hier zijn de verhoudingen tussen de regio’s vrij constant: bijna 70% wijkt uit naar HalleVilvoorde, bijna 8% naar Leuven en iets minder dan een kwart naar de rest van Vlaanderen. Zowel qua inwijking als uitwijking speelt het arrondissement HalleVilvoorde een centrale rol. 5 5
Voor de cijfers op gemeentelijk niveau, zie bijlage 1.
23
Hoofdstuk 3. Verhuisbewegingen van Nederlandstaligen, een schatting.
Dit onderzoek concentreert zich op de verhuisbewegingen van Nederlandstaligen. Sinds de laatste talentelling van 1947, dus bijna 60 jaar geleden, zijn er geen officiële cijfers over taalaanhorigheid of taalgebruik beschikbaar, zodat we enkel kunnen terugvallen op algemene cijfers zoals deze in het vorige hoofdstuk werden aangehaald. Enkel op basis van secundaire analyses kunnen we ook iets over de taalachtergrond van de verhuizers zeggen. Over de uitwijking van Brussel naar Vlaanderen zijn er wel een aantal publicaties die het Franstalige karakter van de uitwijking van Brussel naar de Rand onderstrepen, maar is er weinig representatief wetenschappelijk onderzoek gedaan. Enkel over de faciliteitengemeenten weten we dat Franstaligen zich bij voorkeur gaan vestigen in die gemeenten waar ze hun eigen taal kunnen spreken (Janssens, 2002) maar voor het overige is er weinig geweten over de uitwijkpatronen op basis van de taalachtergrond. Over de inwijking daarentegen kunnen we wel een schatting maken. In dit hoofdstuk zullen we trachten op basis van twee bronnen het aantal Nederlandstalige inwijkelingen in te schatten: enerzijds op basis van de welkomstpakketten die het VGC verstuurt naar inwijkelingen uit Vlaanderen, anderzijds door de reeds geciteerde verhuiscijfers te koppelen aan de resultaten van het eerste taalbarometeronderzoek (Janssens, 2001).
3.1. Schatting op basis van welkomstpakketten Als onderdeel van het onthaalbeleid van de VGC wordt aan alle inwijkelingen uit Vlaanderen een welkomstpakket toegestuurd a ratio van één per gezin. Uit een parlementaire vraag 6 blijkt dat in 2004 bijna 3000 pakketten verstuurd zijn. Wanneer we deze cijfers koppelen aan de officiële inwijkingscijfers voor datzelfde jaar, hebben we toch een idee over het aandeel van de Nederlandstaligen binnen de totale groep van inwijkelingen. Tabel 14 geeft de cijfers per gemeente. De eerste kolom in de tabel verwijst naar het aantal verstuurde welkomstpaketten. Zo kunnen we (in kolom 3) het aandeel van de Nederlandstaligen binnen de totale inwijking vanuit Vlaanderen (kolom 2) schatten. Omdat ruim 20% van de inwijking vanuit Vlaanderen uit niet-Belgen bestaat en we er van uit gaan dat de kans dat deze personen Nederlands spreken vrij klein is hebben we dezelfde berekeningen gemaakt op basis van het aantal Belgen dat vanuit Vlaanderen naar Brussel verhuisde (kolom 4). Op die manier kan je in de laatste kolom het geschatte aandeel van Nederlandstaligen binnen de totale groep Belgische inwijkelingen vanuit Vlaanderen vinden.
6
Zie Vlaamse Gemeenschapscommissie; Vragen en Antwoorden; N° 1 10 januari 2006.
24
Gemeente
Pakket ten
Inwijk ing Vl
%1 pak ketten
Inwijking Belg-Vla
%2 pak ketten
Anderlecht
202
1031
19.59
817
24.72
Oudergem
40
268
14.93
213
18.78
St-Agatha-Berchem
74
293
25.26
244
30.33
Brussel
801
2061
38.86
1680
47.68
Etterbeek
165
417
39.57
332
49.70
Evere
63
348
18.10
287
18.10
Vorst
62
375
16.53
282
21.99
Ganshoren
54
260
20.77
228
23.68
Elsene
244
815
29.94
622
39.23
Jette
105
570
18.42
483
21.74
Koekelberg
58
235
24.68
205
28.29
Molenbeek
200
690
28.99
524
38.17
St-Gillis
113
377
29.97
284
39.79
St-Joost
54
219
24.66
128
42.19
Schaarbeek
375
1066
35.18
795
47.17
Ukkel
85
747
11.38
624
13.62
Watermaal-Bosvoorde
37
140
26.43
127
29.13
St-Lambrechts-Woluwe
92
540
17.04
427
21.55
St-Pieters-Woluwe
74
441
16.78
352
21.02
2898
10893
26.60
8654
33.49
Totaal
Tabel 14. Schatting Nederlandstaligen op basis van toegezonden welkomstpakketten
Opvallend is dat slechts een derde van de inwijkelingen op deze manier als ‘Nederlandstalige’ wordt beschouwd. Deze pakketten werden wel per gezin verstuurd, maar uit de voorgaande studies (zie hoofdstuk 1) blijkt toch duidelijk dat het in de eerste plaats alleenstaanden of tweepersoonshuishoudens zijn die de transitie naar Brussel maken en niet zozeer gezinnen met kinderen. Ongetwijfeld wonen niet alle personen die officieel geregistreerd staan ook effectief op dat adres, sluipen er fouten in het databestand en is een deel reeds verhuisd tussen het moment van aankomst en de ontvangst van het welkomstpakket. Een deel van de verklaring ligt ongetwijfeld ook bij het feit dat de grootste verhuisactiviteit zich tussen de Rand en Brussel afspeelt en dat de randgemeenten gekenmerkt worden door een meertalige bevolking. Een aantal mensen weigerden eveneens het pakket te aanvaarden. Hierbij kunnen uiteraard ook politieke of taalmotieven een rol spelen. Dat slechts 5,5% van de cultuurbonnen die in het pakket zitten worden gebruikt illustreert de complexe
25
relatie tussen Nederlandstaligen en het doelpubliek van het beleid van de Vlaamse Gemeenschap. Ook de spreiding tussen de verschillende gemeenten is vrij groot. Zo kregen ruim 40% van de Belgisch-Vlaamse inwijkelingen in Brussel, Etterbeek, SintJoost-ten-Node en Schaarbeek een pakket toegestuurd, waar in Oudergem en Ukkel nog geen 20% een pakket mocht ontvangen of aanvaardde. Alhoewel de data over de gezinssituatie niet beschikbaar of hoogst onbetrouwbaar bleken is het weinig waarschijnlijk dat deze eerste gemeenten vooral singles aantrekt en de laatste twee grote gezinnen. In hoeverre gezinssituatie en preferentie voor een bepaalde gemeente in deze een rol speelt zal uit wat volgt blijken. Alhoewel het moeilijk is te achterhalen in welke gezinsconstellatie de inwijkelingen effectief van Vlaanderen naar Brussel zijn gekomen kan op basis van hun gezinssituatie voor en na de transitie toch een schatting gemaakt worden van het aantal inwijkelingen. Gegeven het feit dat het gemiddeld aantal kinderen bij de ondervraagde ingeweken echtparen met kinderen 1.57 bedraagt en als we dit als basis hanteren voor beide momenten vertegenwoordigen 100 inwijkelingen tussen de 152 (op basis van de gezinssituatie in Vlaanderen) en 187 (op basis van de huidige situatie) personen. Als we uitgaan van het feit dat elk gezin 1 welkomspakket kreeg vertegenwoordigen de 2898 pakketten tussen de 4402 en 5419 personen. Op basis van de totale inwijkingscijfers van alle Belgen uit Vlaanderen zou tussen de 50.86% en 62.62% van hen Nederlandstalig zijn.
3.2. Schatting op basis van ‘Taalbarometer 1’ Een tweede schatting is gebaseerd op de resultaten van vroeger wetenschappelijk onderzoek. Uit een surveyonderzoek (Janssens, 2001), gebaseerd op de analyse van de gegevens van ruim 250 Vlaamse inwijkelingen, blijkt zo’n 44% van deze inwijkelingen Nederlandstalig 7 te zijn, met de traditioneel tweetaligen (Nederlands/Frans) erbij ruim 60%. Dit stemt overeen met de schatting op basis van het aantal welkomstpakketten gekoppeld aan de gezinssituatie van de inwijkelingen in dit onderzoek. Minder dan de helft van de inwijkelingen uit Vlaanderen zijn dus in een eentalige Nederlandstalige omgeving opgegroeid. Alhoewel de migratie vanuit Vlaanderen in absolute cijfers afneemt blijven de verhoudingen tussen de verschillende taalgroepen over de verschillende cohorten vrij constant (zie tabel 15). Het is dus niet zo dat de migratie van Franstaligen vanuit Vlaanderen aan een bepaald moment in de tijd kan gekoppeld worden 8 en evenmin dat deze allemaal uit de Brusselse periferie komen. Ongeacht de migratiecohorte blijkt ongeveer 30% in Vlaanderen binnen het gezin uitsluitend Frans gesproken te hebben. Er is een significant verschil in migratieleeftijd tussen de verschillende groepen. De respondenten uit Nederlandstalige families verhuizen gemiddeld op hun 22ste, de Franstaligen op hun 18de. Deze leeftijdsverschillen houden verband met de verhuisredenen van beide groepen: Nederlandstaligen uit Vlaanderen komen naar Brussel omwille van hun werk of hun partner, bij de Franstaligen uit Vlaanderen vinden we meer migraties omwille van de arbeidssituatie van de 7
De term ‘Nederlandstalige’ is in het gegeven onderzoek precies gedefinieerd als ‘een persoon die opgroeide in een gezin waar uitsluitend Nederlands werd gesproken’. Op dezelfde manier worden ook ‘traditioneel tweetaligen’ (Nederlands / Frans) en ‘Franstaligen’ gedefinieerd. 8 Enkel de inwijking in de jaren 60 vanuit het Leuvense kan misschien als zo'n typisch tijdsgebonden moment beschouwd worden, doch het gros van de inwijkelingen komt van elders.
26
ouders of om studieredenen. Alhoewel, gevraagd naar de motivatie om vanuit Vlaanderen naar Brussel te verhuizen, slechts 1 respondent vermeldt dat hij liever in een Franstalige omgeving leefde dan in Vlaanderen, bestaat het vermoeden dat het taalaspect toch meespeelt bij deze verhuis. Het feit dat van deze inwijkelingen ongeveer 30 % in een eentalig Franstalig gezin opgroeide, waar deze groep voor Vlaanderen in zijn geheel toch (vermoedelijk) eerder beperkt is qua aantal, is hiertoe een meer dan duidelijke indicatie. Uiteraard moeten we met een dergelijke bewering wel oppassen. Net zomin als dit in Brussel het geval is worden in Vlaanderen bij de volkstellingsgegevens taalvariabelen opgenomen. Met uitzondering van de faciliteitengemeenten is er geen enkele manier om schattingen te maken op basis van administratieve formaliteiten of verkiezingsresultaten, vermits het Nederlands de enige officiële taal is in bestuurszaken en men in Vlaanderen op enkele uitzonderingen na evenmin op Franstalige politieke partijen kan stemmen (Rudi Janssens, 2001). Taalgroepen
Na '80
Tussen 60-80
Voor 60
Totaal
Nederlandstalig
44.2 %
44.0 %
52.5 %
46.2 %
Franstalig
30.8 %
29.7 %
29.7 %
30.3 %
Traditioneel tweetalig
19.2 %
18.7 %
15.8 %
16.7 %
Nieuw tweetalig
1.9 %
3.3 %
-
3.0 %
Anderstalig
3.8 %
4.4 %
2.0 %
3.8 %
Totaal
21.3 %
37.3 %
41.4 %
100.0 %
Tabel 15. Taalachtergrond respondenten geboren in Vlaanderen naar migratiecohorte (Janssens 2001).
3.3. Impact van de taalachtergrond Uiteraard zijn de aangehaalde cijfers maar schattingen van het aantal Nederlandstaligen. Toch komt blijkbaar minder dan de helft van de inwijkelingen uit Vlaanderen uit homogeen Nederlandstalige gezinnen. Dat de schatting op basis van de welkomstpakketten lager ligt kan worden verklaard door het feit dat deze niet op individuele basis maar per gezin worden verspreid hetgeen door de nieuwe cijfers wordt bevestigd. Ook betreft het hier in dit laatste geval een momentopname, namelijk alle inwijkelingen uit Vlaanderen in 2004, waar de cijfers van het surveyonderzoek een veel langere periode bestrijken en slechts gegevens tot 2000 bevatten. Waar weinig discussie kan over bestaan is het feit dat taal wel degelijk meespeelt als element dat bij een verhuis in overweging wordt genomen. Van diegenen uit de survey die niet opgroeiden in een homogeen Nederlandstalig gezin in Vlaanderen is er slechts een enkeling die vermeldt dat hij liever in Brussel woonde omwille van het Franstalige karakter van de nieuwe woonomgeving. De anderen halen jobredenen of familiale omstandigheden aan. Hetzelfde kan gezegd worden van de Franstaligen die van Brussel naar de Rand verhuizen en in grote getale voor de faciliteitengemeenten opteren maar het groene karakter en een comfortabele woonomgeving als verhuisreden aanhalen. Toch zien we in de omliggende gemeenten zonder faciliteiten die een vergelijkbare woonomgeving kunnen bieden significant minder Franstalige inwijkelingen (Janssens, 2002).
27
We mogen dan ook bijna met zekerheid zeggen dat taalredenen ook bij Nederlandstaligen een rol spelen in hun verhuispatronen. Het zal evenwel niet evident zijn de impact ervan te achterhalen. Vandaar dat we voor de in- en uitwijkelingen telkens een controlegroep hebben toegevoegd zodat we de eventuele verschillen in taalachtergrond en de reactie op de Brusselse realiteit tussen verhuizers en controlegroep mee in de analyse kunnen betrekken.
28
Hoofdstuk 4. De inwijking vanuit Vlaanderen In het derde hoofdstuk werd een algemeen beeld van de verhuisbewegingen van en naar Brussel geschetst. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de inwijking vanuit Vlaanderen. 4.1. Inwijking: een overzicht. Als opstap naar een analyse van mogelijke verhuismotieven wordt hier getracht een profiel van de verhuizers te schetsen. Hierbij trachten we de absolute cijfers op basis van een combinatie van relevante achtergrondsvariabelen te verfijnen. Er werd voor 5 mogelijke variabelen geopteerd: geslacht, leeftijd, nationaliteit, woonplaats voor migratie en gezinstype. Waar een verhuis vaak een verandering van gezinssamenstelling tot gevolg heeft bleek dit met het beschikbare datamateriaal niet mogelijk in een gecombineerde variabele te vatten. Bij inwijking/immigratie is die huishoudpositie enkel gekend bij aankomst, bij de cijfers over uitwijking/emigratie deze bij vertrek. Zo zal iemand die bijvoorbeeld als ‘alleenstaande’ vanuit Vlaanderen naar Brussel verhuist om daar met een partner met een kind te gaan samen wonen in Vlaanderen gecategoriseerd worden als ‘alleenstaande’ die verhuist en in Brussel als ‘samenwonenden met kinderen’ die toekomt waarbij de verkeerde conclusie kan worden getrokken dat een gezin uit Vlaanderen naar Brussel verhuisde. Uiteindelijk 9werden voor het opstellen van het profiel 4 variabelen met volgende categorieën weerhouden: geslacht (1=man; 2=vrouw), leeftijd (1=-25; 2=25-30; 3=31-40; 4=41-55; 5=+55), nationaliteit (1=Belg; 2= niet-Belg) en woonplaats voor migratie (1=gemeente BHG; 2=arrondissement Halle-Vilvoorde; 3=arrondissement Leuven; 4= Waals-Brabant; 5=rest Vlaanderen; 6=rest Wallonië; 7=buitenland). Om het aantal profielen hanteerbaar te houden werd het aantal categorieën beperkt gehouden. De profielen werden opgebouwd als een combinatie van categorieën waarbij de hier geciteerde volgorde van de variabelen behouden bleef. Zo’n 20% van de recente inwijkelingen komt uit Vlaanderen. De laatste 10 jaren blijft deze inwijking vrij stabiel met Halle-Vilvoorde als belangrijkste leverancier. In volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op de inwijking uit de onderscheiden Vlaamse regio’s. Dat de inwijkelingen uit Halle-Vilvoorde (zie tabellen 16 en 17) niet meteen bij de Nederlandstalige Brusselaars mogen worden gevoegd blijkt reeds uit de cijfers inzake nationaliteit. Waar het aandeel van de niet-Belgen onder de inwoners van Halle-Vilvoorde in 1990, 1995, 2000 en 2004 respectievelijk 5.73%, 6.46% , 6.82% en 7.01% bedraagt, ligt hun aandeel bij de inwijkelingen die jaren op 14.16%, 16.38%, 16.47% en 18.87%. Niet alleen lijkt verhoudingsgewijze de inwijking 2.5 maal belangrijker dan hun relatieve aanwezigheid doet vermoeden, ook neemt hun aandeel bij deze inwijkelingen sneller toe dan de groei van het aantal niet-Belgen in Halle-Vilvoorde. Alhoewel de jongeren (-25jaar) de grootste groep inwijkelingen vormen, zo’n 38% van alle inwijkelingen, neemt hun relatieve belang af. Zo’n 20% van de inwijkelingen zijn tussen 25 en 30 jaar oud. Het aandeel van deze groep blijft vrij constant, al neemt het belang van de niet9
De tabellen en deze in het volgende hoofdstuk die verwijzen naar de combinatie van de vier weerhouden variabelen werden samengesteld op basis van de informatie aangeleverd door Didier Willaert van de Interface Demography van de VUB.
29
Belgen in deze groep duidelijk toe. Ook in de andere leeftijdsgroepen neemt het aantal niet-Belgen een steeds belangrijkere plaats in. Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1112
898 (16.75)
1080 (16.35)
953 (15.31)
930 (15.21)
989 (15.48)
981 (15.37)
1045 (16.28)
1122
134 (2.50)
171 (2.59)
131 (2.10)
147 (2.40)
173 (2.71)
137 (2.15)
149 (2.32)
1212
502 (9.36)
573 (8.68)
573 (9.20)
527 (8.62)
537 (8.41)
596 (9.34)
555 (8.65)
1222
67 (1.25)
131 (1.98)
137 (2.20)
102 (1.67)
126 (1.97)
112 (1.75)
130 (2.03)
1312
384 (7.16)
502 (7.60)
492 (7.90)
482 (7.88)
492 (7.70)
461 (7.22)
427 (6.65)
1322
105 (1.96)
119 (1.80)
146 (2.35)
147 (2.40)
141 (2.21)
134 (2.10)
153 (2.38)
1412
258 (4.81)
335 (5.07)
318 (5.11)
328 (5.36)
378 (5.92)
340 (5.33)
381 (5.94)
1422
49 (0.91)
80 (1.21)
71 (1.14)
81 (1.32)
89 (1.39)
96 (1.50)
101 (1.57)
1512
197 (3.67)
230 (3.48)
208 (3.34)
229 (3.74)
241 (3.77)
252 (3.95)
244 (3.80)
1522
23 (0.43)
39 (0.59)
44 (0.71)
40 (0.65)
25 (0.39)
45 (0.70)
57 (0.89)
2112
1046 (19.51)
1164 (17.63)
1113 (17.88)
1090 (17.82)
1115 (17.45)
1102 (17.26)
1077 (16.78)
2122
182 (3.39)
212 (3.21)
167 (2.68)
176 (2.88)
165 (2.58)
183 (2.87)
180 (2.80)
2212
435 (8.11)
534 (8.09)
536 (8.61)
496 (8.11)
485 (7.59)
466 (7.30)
496 (7.73)
2222
75 (1.40)
123 (1.86)
126 (2.02)
109 (1.78)
122 (1.91)
123 (1.93)
129 (2.01)
2312
338 (6.30)
450 (6.81)
392 (6.30)
372 (6.08)
412 (6.45)
400 (6.27)
385 (6.00)
2322
48 (0.90)
105 (1.59)
98 (1.57)
114 (1.86)
126 (1.97)
119 (1.86)
122 (1.90)
2412
212 (3.95)
316 (4.78)
304 (4.88)
312 (5.10)
300 (4.70)
321 (5.03)
330 (5.14)
2422
49 (0.91)
69 (1.04)
63 (1.01)
66 (1.08)
62 (0.97)
72 (1.13)
51 (0.79)
2512
332 (6.19)
338 (5.12)
311 (5.00)
336 (5.49)
378 (5.92)
381 (5.97)
357 (5.56)
2522
27 (0.50)
33 (0.50)
42 (0.67)
32 (0.53)
33 (0.52)
63 (0.99)
49 (0.76)
Totaal
5361
6604 6225 6116 6389 Tabel 16. Inwijking uit Halle-Vilvoorde
6384
6418
30
Bij de Belgen is het vooral het aandeel van de 40-gers dat over de laatste 15 jaar beduidend is toegenomen. De relatie tussen leeftijd en gezinstype biedt een mogelijke verklaring voor deze tendens. Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1112
100
120.27
106.12
103.56
100
109.24
116.37
1122
100
127.61
97.76
109.70
129.10
102.24
111.19
1212
100
114.14
114.14
104.98
106.97
118.73
110.56
1222
100
195.52
204.48
152.24
188.06
167.16
194.03
1312
100
130.73
128.13
125.52
128.13
120.05
111.20
1322
100
113.33
139.05
140.00
134.29
127.62
145.71
1412
100
129.84
123.26
127.13
146.51
131.78
147.67
1422
100
163.27
144.90
165.31
181.63
195.92
206.12
1512
100
116.75
105.58
116.24
122.34
127.92
123.86
1522
100
169.57
191.30
173.91
108.70
195.65
247.83
2112
100
111.28
106.41
104.21
106.60
105.35
102.96
2122
100
116.48
91.76
96.70
90.66
100.55
98.90
2212
100
122.76
123.22
114.02
111.49
107.13
114.02
2222
100
164.00
168.00
145.33
162.67
164.00
172.00
2312
100
133.14
115.98
110.06
121.89
118.34
113.91
2322
100
218.75
204.17
237.50
262.50
247.92
254.17
2412
100
149.06
143.40
147.17
141.51
151.42
155.66
2422
100
195.92
128.57
134.69
126.53
146.94
104.08
2512
100
101.81
93.67
101.20
113.86
114.76
107.53
2522
100
122.22
155.56
118.52
122.22
233.33
181.48
Tabel 17. Evolutie inwijking uit Halle-Vilvoorde op basis van index 1990
De inwijking uit Leuven (zie tabellen 18 en 19) is eerder beperkt. Toch valt ook hier het aandeel van de niet-Belgen op. Waar het aandeel van de niet-Belgen onder de inwoners van het arrondissement Leuven lager ligt dan hun aandeel in Halle-Vilvoorde (in 1990, 1995, 2000 en 2004 respectievelijk 3.09%, 4.06% , 4.42% en 4.61%) ligt hun relatief aandeel bij de inwijkelingen hoger dan in Halle-Vilvoorde (respectievelijk 17.64%, 22.23% , 22.66% en 23.51%). Hun inwijking is ruim 5 maal belangrijker dan hun relatieve aanwezigheid in het arrondissement. Over de laatste 15 jaar is het aandeel van de jongere en oudere inwijkelingen afgenomen, een evolutie die vooral op het conto van de Belgen mag geschreven worden. De groep van 25 tot 30 jaar is hierdoor de belangrijkste geworden met ongeveer 30% van het aantal inwijkelingen.
31
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1113
129 (13.71)
131 (12.44)
131 (12.79)
108 (10.69)
130 (11.99)
91 (9.63)
91 (8.88)
1123
24 (2.55)
32 (3.04)
34 (3.32)
20 (1.98)
29 (2.68)
31 (3.28)
29 (2.83)
1213
98 (10.41)
114 (10.83)
99 (9.67)
138 (13.66)
152 (14.02)
120 (12.70)
113 (11.02)
1223
21 (2.23)
41 (3.89)
35 (3.42)
42 (4.16)
43 (3.97)
30 (3.17)
30 (2.93)
1313
58 (6.16)
78 (7.41)
96 (9.38)
78 (7.72)
93 (8.58)
75 (7.94)
88 (8.59)
1323
20 (2.13)
34 (3.23)
41 (4.00)
18 (1.78)
34 (3.14)
31 (3.28)
40 (3.90)
1413
48 (5.10)
47 (4.46)
59 (5.76)
49 (4.85)
51 (4.70)
50 (5.29)
54 (5.27)
1423
9 (0.96)
19 (1.80)
20 (1.95)
19 (1.88)
15 (1.38)
18 (1.90)
21 (2.05)
1513
43 (4.57)
43 (4.08)
30 (2.93)
39 (3.86)
35 (3.23)
26 (2.75)
33 (3.22)
1523
10 (1.06)
4 (0.38)
5 (0.49)
4 (0.40)
9 (0.83)
3 (0.32)
12 (1.17)
2113
157 (16.68)
157 (14.91)
140 (13.67)
143 (14.16)
136 (12.55)
100 (10.58)
129 (12.59)
2123
36 (3.83)
41 (3.89)
30 (2.93)
25 (2.48)
28 (2.58)
38 (4.02)
31 (3.02)
2213
95 (10.10)
94 (8.93)
91 (8.89)
115 (11.39)
113 (10.42)
109 (11.53)
126 (12.29)
2223
24 (2.55)
28 (2.66)
29 (2.83)
31 (3.07)
44 (4.06)
47 (4.97)
34 (3.32)
2313
45 (4.78)
60 (5.70)
62 (6.05)
65 (6.44)
45 (4.15)
53 (5.61)
61 (5.95)
2323
10 (1.06)
20 (1.90)
25 (2.44)
15 (1.49)
21 (1.94)
22 (2.33)
23 (2.24)
2413
30 (3.19)
48 (4.56)
45 (4.39)
41 (4.06)
35 (3.23)
34 (3.60)
47 (4.59)
2423
7 (0.74)
13 (1.23)
12 (1.17)
11 (1.09)
15 (1.38)
13 (1.38)
13 (1.27)
2513
72 (7.65)
46 (4.37)
39 (3.81)
45 (4.46)
48 (4.43)
48 (5.08)
42 (4.10)
2523
5 (0.53)
3 (0.28)
1 (0.10)
4 (0.40)
8 (0.74)
6 (0.63)
8 (0.78)
941
1053
945
1025
Totaal
1024 1010 1084 Tabel 18. Inwijking uit Leuven
32
De sterkste groei is evenwel terug te vinden bij de dertigers en veertigers wiens aandeel respectievelijk van 14.13% en 9.99% stijgt tot 20.68% en 13.17%, waarbij 30% van de dertigers en 25% van de veertigers vreemdelingen zijn hetgeen een verdubbeling is ten aanzien van 1990. Er zijn dus duidelijke parallellen met de evolutie in Halle-Vilvoorde. Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1113
100
101.55
101.55
83.72
100.78
70.54
70.54
1123
100
133.33
141.67
83.33
120.83
129.17
120.83
1213
100
116.33
101.02
140.82
155.10
122.45
115.31
1223
100
195.24
166.67
200.00
204.76
142.86
142.86
1313
100
134.48
165.52
134.48
160.34
129.31
151.72
1323
100
170.00
205.00
90.00
170.00
155.00
200.00
1413
100
97.92
122.92
102.08
106.25
104.17
112.50
1423
100
211.11
222.22
211.11
166.67
200.00
233.33
1513
100
100.00
69.77
90.70
81.40
60.47
76.74
1523
100
40.00
50.00
40.00
90.00
33.00
120.00
2113
100
100.00
89.17
91.08
86.62
63.69
82.17
2123
100
113.89
83.33
69.44
77.78
105.56
86.11
2213
100
98.95
95.79
121.05
118.95
114.74
132.63
2223
100
116.67
120.83
129.17
183.33
195.83
141.67
2313
100
133.33
137.78
144.44
100.00
117.78
135.56
2323
100
200.00
250.00
150.00
210.00
220.00
230.00
2413
100
160.00
150.00
136.67
116.67
113.33
156.67
2423
100
185.71
171.43
157.14
214.29
185.71
185.71
2513
100
63.89
54.17
62.50
66.67
66.67
58.33
2523
100
60.00
20.00
80.00
160.00
120.00
160.00
Tabel 19. Evolutie inwijking uit Leuven op basis van index 1990
Waar het aandeel van het aantal vreemdelingen in de rest van Vlaanderen vergelijkbaar is met dit van het arrondissement Leuven (in 1990, 1995, 2000 en 2004 voor de rest van Vlaanderen respectievelijk 4,20%, 4,71% , 4,78% en 4,56%) is hun aandeel in het aantal inwijkelingen zelfs nog hoger (respectievelijk 22,44%, 23,48% , 23,73% en 25,42%). Alhoewel ook hier het aandeel van de 25gers daalt (voor alle cijfergegevens zie tabellen 20 en 21) blijven ze de grootste groep net voor de leeftijdscategorie van 25 tot 30 jaar. Deze groep stijgt in belang, maar toch neemt het aantal dertigers sterker toe. Deze laatste groep telt ruim 35% vreemdelingen. Vanaf 40 jaar zijn de Vlamingen die niet in Vlaams-Brabant wonen minder geneigd naar Brussel te verhuizen dan hun leeftijdsgenoten die dichter bij de hoofdstad wonen.
33
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1115
317 (12.50)
417 (12.54)
423 (12.32)
453 (13.37)
406 (11.60)
349 (10.65)
378 (10.96)
1125
122 (4.81)
137 (4.12)
139 (4.05)
100 (2.95)
133 (3.80)
121 (3.69)
115 (3.33)
1215
284 (11.20)
339 (10.19)
414 (12.06)
425 (12.54)
423 (12.08)
381 (11.62)
413 (11.97)
1225
94 (3.71)
109 (3.28)
111 (3.23)
125 (3.69)
109 (3.11)
133 (4.06)
124 (3.59)
1315
151 (5.95)
250 (7.52)
267 (7.78)
272 (8.03)
270 (7.71)
272 (8.30)
246 (7.13)
1325
77 (3.04)
110 (3.31)
123 (3.58)
116 (3.42)
150 (4.28)
150 (4.58)
152 (4.41)
1415
98 (3.86)
152 (4.57)
148 (4.31)
142 (4.19)
148 (4.23)
146 (4.45)
143 (4.14)
1425
24 (0.95)
44 (1.32)
62 (1.81)
37 (1.09)
50 (1.43)
56 (1.71)
56 (1.62)
1515
98 (3.86)
120 (3.61)
109 (3.17)
84 (2.48)
89 (2.54)
82 (2.50)
99 (2.87)
1525
17 (0.67)
16 (0.48)
16 (0.47)
17 (0.50)
17 (0.49)
16 (0.49)
24 (0.70)
2115
427 (16.84)
496 (14.91)
497 (14.47)
497 (14.67)
499 (14.25)
451 (13.76)
510 (14.78)
2125
122 (4.81)
175 (5.26)
136 (3.96)
117 (3.45)
114 (3.26)
130 (3.97)
159 (4.61)
2215
263 (10.37)
324 (9.74)
344 (10.02)
395 (11.66)
399 (11.40)
374 (11.41)
389 (11.28)
2225
55 (2.17)
87 (2.62)
90 (2.62)
74 (2.18)
114 (3.26)
91 (2.78)
99 (2.87)
2315
117 (4.61)
164 (4.93)
160 (4.66)
197 (5.81)
193 (5.51)
161 (4.91)
174 (5.04)
2325
42 (1.66)
74 (2.22)
87 (2.53)
64 (1.89)
72 (2.06)
82 (2.50)
85 (2.46)
2415
75 (2.96)
114 (3.43)
105 (3.06)
103 (3.04)
105 (3.00)
101 (3.08)
94 (2.72)
2425
10 (0.39)
14 (0.42)
32 (0.93)
19 (0.56)
35 (1.00)
26 (0.79)
32 (0.93)
2515
137 (5.40)
169 (5.08)
152 (4.43)
135 (3.98)
159 (4.54)
134 (4.09)
127 (3.68)
2525
6 (0.24)
15 (0.45)
19 (0.55)
16 (0.47)
16 (0.46)
22 (0.67)
31 (0.90)
Totaal
2536
3278
3450
3326 3434 3388 3501 Tabel 20. Inwijking uit de rest van Vlaanderen
34
De vreemdelingen zijn ook hier de sterkste stijgers, met uitzondering van de jongeren. Hun terugval is opvallend omdat deze sterker is dan bij de Belgen. Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1115
100
131.55
133.44
142.90
128.08
110.09
119.24
1125
100
112.30
113.93
81.97
109.02
99.18
94.26
1215
100
119.37
145.77
149.65
148.94
134.15
145.42
1225
100
115.96
118.09
132.98
115.96
141.49
131.91
1315
100
165.56
176.82
180.31
178.81
180.13
162.91
1325
100
142.86
159.74
150.65
194.81
194.81
197.40
1415
100
155.10
151.02
144.90
151.02
148.98
145.92
1425
100
183.33
258.33
154.17
208.33
233.33
233.33
1515
100
122.45
111.22
85.71
90.82
83.67
101.02
1525
100
94.12
94.12
100.00
100.00
94.12
141.18
2115
100
116.16
116.39
116.39
116.82
105.62
119.44
2125
100
143.44
111.48
95.90
93.44
106.56
130.33
2215
100
123.19
130.80
150.19
151.71
142.21
147.91
2225
100
158.18
163.64
134.55
207.27
165.45
180.00
2315
100
140.17
136.75
168.38
164.96
137.61
148.72
2325
100
176.19
207.14
152.38
171.43
195.24
202.38
2415
100
152.00
140.00
137.33
140.00
134.67
125.33
2425
100
140.00
320.00
190.00
350.00
260.00
320.00
2515
100
123.36
110.95
98.54
116.06
97.81
92.70
2525
100
250.00
316.67
266.7
266.67
366.67
516.67
Tabel 21. Evolutie inwijking uit rest van Vlaanderen op basis van index 1990
De kenmerkende Brusselse diversiteit wordt dus niet alleen gevoed door de migratie vanuit het buitenland maar ook deze vanuit Vlaanderen blijkt verre van eentalig of monocultureel te zijn. In dit onderzoek zullen we ons echter tot de Nederlandstalige inwijkelingen en hun motivaties beperken.
35
4.2. Inwijking van Nederlandstaligen: een schatting In een vorig hoofdstuk werd de migratie op basis van geslacht, leeftijd, nationaliteit en plaats van afkomst toegelicht. Deze weinig conventionele benadering laat ons echter toe op basis van deze eigenschappen aan elke Belgische inwijkeling een bepaald gewicht toe te kennen. Op basis van de surveygegevens (Janssens, 2001) kunnen we op die manier een schatting maken van het aantal Nederlandstaligen en het aantal inwijkelingen met het Nederlands als thuistaal. In tabel 22 kan je de resultaten vinden voor het aantal Nederlandstaligen. Tabel 23 vat de situatie samen voor diegenen met het Nederlands als thuistaal (dus inclusief de traditioneel tweetalige inwijkelingen). In de tabellen kan je zowel de schattingen voor het BHG als geheel vinden als een schatting op gemeentelijk niveau. Deze laatste is echter zuiver speculatief en gegeven de beperkte basis waarop de schatting is gebaseerd, voldoende voor een projectie op gewestelijk maar te beperkt voor het gemeentelijke niveau, gaan we hier niet verder op deze cijfers in. Het leek ons echter interessant deze als vergelijkingsbasis voor ander onderzoek mee te geven in de hoop op die manier ook dit onderzoek eventueel te kunnen verfijnen. Op basis van deze projectie zien we weinig variatie in de onderzochte periode, jaarlijks schommelt de inwijking van Nederlandstaligen rond de 30%, een cijfer dat overeenkomt met het aantal verstuurde welkomstpakketten. Houden we niet alleen rekening met het Nederlands als enige thuistaal maar plaatsen we ook de traditionele tweetaligen onder deze noemer dan schommelt het aandeel ‘Nederlandstaligen’ rond de 45%. Een gedeeltelijke verklaring voor deze lagere cijfers dan men op basis van tabel 22 zou kunnen vermoeden is de groeiende impact van de nietBelgen. Deze werden hier als niet-Nederlandstaligen beschouwd. In de survey waarop deze projectie is gebaseerd was er één enkele Nederlander die vanuit Vlaanderen naar Brussel verhuisde maar sprak geen van de andere niet-Belgen Nederlands, vandaar dat met deze groep geen rekening werd gehouden. Hoe groter evenwel de impact van deze groep, hoe lager de verhouding Nederlandstaligen. In absolute cijfers blijft hun aandeel evenwel stabiel.
36
Gemeente
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Anderlecht
277
340
333
328
315
313
308
Oudergem
63
74
75
71
83
85
82
St-Agatha-Berchem
85
85
99
78
75
83
95
Brussel
534
622
637
644
678
606
642
Etterbeek
105
117
135
134
113
127
123
Evere
83
143
113
123
134
119
111
Vorst
97
119
100
116
124
98
106
Ganshoren
74
93
106
96
90
81
86
Elsene
194
233
212
233
216
214
236
Jette
139
182
183
189
179
191
183
Koekelberg
64
57
71
77
77
81
75
Molenbeek
152
231
221
203
231
240
202
St-Gillis
87
101
95
104
100
106
108
St-Joost
30
55
48
43
51
49
49
Schaarbeek
260
285
269
272
291
303
301
Ukkel
209
237
242
250
253
219
243
Watermaal-Bosvoorde
63
61
59
49
54
37
49
St-Lambrechts-Woluwe
129
175
158
146
192
156
163
St-Pieters-Woluwe
127
175
132
123
131
128
138
Totaal
2772
3385
3288
3279
3387
3236
3300
31.36 30.82 30.78 31.19 30.86 30.51 Tabel 22. Inwijking Nederlandstaligen vanuit Vlaanderen
30.29
% Nl-inwijkelingen
37
Gemeente
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Anderlecht
409
505
492
485
461
462
455
Oudergem
95
109
111
103
125
124
120
St-Agatha-Berchem
127
125
146
115
112
121
138
Brussel
793
912
940
948
1006
894
949
Etterbeek
158
175
201
199
171
190
184
Evere
124
209
163
180
195
175
164
Vorst
142
173
149
170
184
145
156
Ganshoren
108
137
155
141
130
119
126
Elsene
288
349
314
348
321
317
347
Jette
204
270
266
278
264
280
270
Koekelberg
92
83
106
115
113
121
112
Molenbeek
223
343
326
300
341
353
298
St-Gillis
128
147
142
153
148
156
159
St-Joost
45
81
71
65
76
71
73
Schaarbeek
384
421
399
404
431
450
443
Ukkel
309
349
353
367
368
322
356
Watermaal-Bosvoorde
90
90
85
72
76
54
73
St-Lambrechts-Woluwe
190
257
232
218
279
227
239
St-Pieters-Woluwe
190
258
193
180
192
187
201
Totaal
4099
4993
4844
4841
4993
4768
4863
% Nl-inwijkelingen
46.38 45.46 45.34 46.04 45.50 44.95 44.64 Tabel 23. Inwijking personen met Nederlands als thuistaal vanuit Vlaanderen
38
Tabel 24 schetst de relatieve evolutie van de inwijking van de Nederlandstaligen, zowel die met Nederlands als enige thuistaal als deze uit tweetalige gezinnen. Op de bovenste rij kan je de evolutie van de totale inwijking uit Vlaanderen zien, de volgende rijen hebben betrekking op de groepen die het Nederlands als thuistaal gebruiken. 1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Inwijking Vl
100
124.27
120.88
118.96
124.17
120.02
123.25
Inwijking Nl
100
122.11
118.61
118.29
122.19
116.74
119.05
Inwijking Nl 2° thuistaal
100
121.81
118.18
118.10
121.81
116.32
118.64
Tabel 24. Inwijking personen met Nederlands als thuistaal vanuit Vlaanderen op basis van index 1990.
Uit tabel 24 blijkt duidelijk de impact van de niet-Belgen. Waar de globale inwijking de laatste 10 jaar stabiel blijft, neemt het aandeel van de ‘Nederlandstaligen’ in 2003 en 2004 af. Als laatste inschatting van de groep Nederlandstalige inwijkelingen en als inleiding op de rest van dit hoofdstuk kijken we nog eens meer in detail naar de samengestelde adressenlijst van de VGC. De lijst bevat adressen van personen de vanuit Vlaanderen naar Brussel zijn verhuisd en die op één of andere manier met de Vlaamse Gemeenschap in Brussel in contact zijn gekomen. Het is op basis van deze lijst, die loopt van 2001 tot halfweg 2006 en 13414 individuen telt, dat de inwijkelingen werden gecontacteerd en bevraagd. Voor elk jaar bevat de lijst zo’n 2500 namen, hetgeen ongeveer de helft van het aantal ingeweken Nederlandstaligen zou zijn. De gegevens zijn uiteraard erg onvolledig maar naast het adres (in dit geval hun eerste gekende adres in het BHG) beschikken we voor een behoorlijke groep toch over het geslacht, de geboortedatum en het moment van inwijking. Op basis van de namenlijst werd hier ook getracht een onderscheid te maken tussen inwijkelingen van vreemde origine en Vlamingen, een erg arbitraire methode maar gezien het aandeel niet-Belgen onder de inwijkelingen uit Vlaanderen toch een poging waard. De leeftijdsverdeling op het moment van de inwijking wordt door figuur 3 geïllustreerd. Het is duidelijk dat deze grafiek perfect correspondeert met figuur 1. Het zijn vooral de twintigers en de dertigers die verhuizen, met de inherente piek bij de jongste leeftijd en een iets hogere frequentie bij de zeventigers.
39
8,0%
Percent
6,0%
4,0%
2,0%
0,0% , 2 4 6 0 , , , 0 0 0 0 0 0 0
8 , 0 0
1 0 , 0 0
1 2 , 0 0
1 4 , 0 0
1 6 , 0 0
1 8 , 0 0
2 0 , 0 0
2 2 , 0 0
2 4 , 0 0
2 6 , 0 0
2 8 , 0 0
3 0 , 0 0
3 2 , 0 0
3 4 , 0 0
3 6 , 0 0
3 8 , 0 0
4 0 , 0 0
4 2 , 0 0
4 4 , 0 0
4 6 , 0 0
4 8 , 0 0
5 0 , 0 0
5 2 , 0 0
5 4 , 0 0
5 6 , 0 0
5 8 , 0 0
6 0 , 0 0
6 2 , 0 0
6 4 , 0 0
6 6 , 0 0
6 8 , 0 0
7 0 , 0 0
7 2 , 0 0
7 4 , 0 0
7 6 , 0 0
7 8 , 0 0
8 0 , 0 0
8 2 , 0 0
8 4 , 0 0
8 6 , 0 0
8 8 , 0 0
9 0 , 0 0
9 2 , 0 0
9 4 , 0 0
9 6 , 0 0
9 8 , 0 0
lftdinw
_ Figuur 3: Leeftijdsverdeling inwijkelingen
In totaal kunnen op basis van de evaluatie van voor- en familienaam zo’n 10% van de inwijkelingen als van ‘vreemde origine’ beschouwd worden, bij de volwassenen 8.8%. Dit geeft reeds aan dat onder de minderjarigen de ‘allochtone’ inwijkelingen oververtegenwoordigd zijn. Dit zien we ook bij de twintigers en zelfs een hogere piek bij de dertigers. Vanaf dan verdwijnen ze stilaan uit de statistieken en op oudere leeftijd lijken enkel ‘Vlamingen’ nog naar Brussel te verhuizen. Op basis van deze data kan men alleen een erg onvolledig beeld van de gezinssituatie schetsen. Het probleem is dat op basis van deze lijst men wel ziet dat iemand op een gegeven adres in het BHG komt wonen, maar niet wie er reeds woont, wat de eventuele (familie)relatie is tussen de mensen die samen op dat adres gingen wonen, en of op hetzelfde adres wonen samenwonen betekent dan wel wonen in aparte woongelegenheden op hetzelfde adres. Toch trachten we met de beschikbare gegevens, en rekening houdend met het feit dat we niets weten over de vorige woonplaats of gezinssamenstelling van deze personen, de gezinssituatie te reconstrueren. Volgende categorieën werden hiertoe weerhouden: alleenstaanden (mensen die alleen op een bepaald adres arriveerden), tweepersoonsgezinnen (mensen die samen of met beperkte tussentijd op eenzelfde adres gingen wonen en van verschillend geslacht zijn), gezinnen met kinderen (mensen die in groep, met twee volwassenen en minstens één minderjarige die op hetzelfde moment op hetzelfde adres gingen wonen), eenoudergezinnen (volwassene die met minstens één minderjarige op hetzelfde moment op hetzelfde adres ging wonen), familiehuishoudens (mensen uit eenzelfde familie die samen gingen wonen maar niet tot één van vorige categorieën behoren), mensen die in een home of verzorgingsinstelling gingen
40
wonen, en een groep die mensen op eenzelfde adres een relationele band tussen discussie vatbaar maar het bieden.
we ‘sharing’ zullen noemen en met verschillende blijken te wonen zonder dat er op het eerste zicht betrokkenen is. Uiteraard is ook deze indeling voor is de enige mogelijkheid om hierin enig inzicht te
Kijken we in de eerste plaats naar de volwassenen. Ruim 70% van de inwijkelingen komt alleen uit Vlaanderen, hetgeen uiteraard niets zegt over zijn nieuwe situatie in Brussel maar wel illustreert dat Brussel weinig koppels of gezinnen aantrekt die in Vlaanderen eveneens in die gezinsconstellatie samenleefden. Ook van de tweede grootste groep, de tweepersoonsgezinnen zijn er een aantal die in Vlaanderen nog gescheiden leefden en pas een koppel vormden bij verhuis. Beide groepen bestaan vooral uit twintigers al zijn de dertigers bij de alleenstaanden ook oververtegenwoordigd. Slechts 2% van de inwijkelingen blijkt uit gezinnen te bestaan, waarbij de ‘allochtonen’ oververtegenwoordigd zijn met 17.1% van de gezinnen. Ook met 20% van de eenoudergezinnen en 18.2% van de familiehuishoudens scoren ze significant boven het gemiddelde. Vanaf de leeftijd van 50 jaar neemt hun aantal duidelijk af, en van diegenen die vanuit Vlaanderen naar een home of verzorgingsinstelling komen vertegenwoordigen ze minder dan 1%. Waar gaan deze mensen nu wonen in het BHG? In tabel 25 vergelijken we de verdeling van Nederlandstaligen over de verschillende Brusselse gemeenten op basis van de schatting gebaseerd op de combinatie van achtergrondsvariabelen en de VGC-lijst. Bij deze laatste maken we een onderscheid tussen de inwijkelingen met een naam die naar een vreemde origine verwijst en deze met een Vlaamse naam. Beide groepen hebben duidelijk verschillende voorkeuren. Alhoewel Brussel-stad duidelijk hoger scoort op basis van de tweede dataset blijft het in alle projecties veruit de populairste bestemming met uitzondering van de allochtone groep die in eerste instantie Schaarbeek prefereert en pas dan Brussel-stad, Molenbeek en Anderlecht. Bij de Vlaamse inwijkelingen zijn deze eveneens populair al is er hier ook een duidelijke voorkeur voor Elsene, waarbij hier gegeven de leeftijd en gezinssituatie zeker een VUB-effect speelt. Algemeen kan men besluiten dat de inwijkelingen naast Brussel-stad vooral voor de eerste kroon kiezen hetgeen gezien de gemiddelde woningprijzen en de leeftijd en status van de inwijkelingen logisch is: het zijn vooral jongere alleenstaanden die Brussel opzoeken en deze zijn in eerste instantie niet op zoek naar duurdere huizen in de periferie van het BHG. Kijken we bijvoorbeeld naar de gezinnen met kinderen dan blijft Brussel-stad wel de populairste bestemming maar de populariteit zakt wel van 28.6% algemeen tot 16% bij deze gezinnen, Schaarbeek blijft ook hier tweede en behoudt ongeveer 11% van de gezinnen en ook Anderlecht blijft belangrijk maar even belangrijk zijn de rijkere gemeenten en gemeenten uit de tweede kroon: Elsene, Jette, Sint-Lambrechts-Woluwe en Sint-Agatha-Berchem. In de rest van dit rapport wordt het profiel van de inwijkelingen verder gespecifieerd.
41
Gemeente
Schatting
VGC-all
VGC-Bel
VGC-tot
Anderlecht
9.7%
7.4%
5.7%
5.8%
Oudergem
2.4%
2.3%
1.6%
1.7%
St-Agatha-Berchem
2.6%
2.3%
2.3%
2.3%
Brussel
19.5%
18.9%
29.6%
28.6%
Etterbeek
3.9%
6.0%
5.3%
5.4%
Evere
3.6%
2.7%
2.1%
2.1%
Vorst
3.3%
1.3%
1.8%
1.8%
Ganshoren
2.8%
0.8%
1.8%
1.7%
Elsene
6.8%
6.5%
9.0%
8.8%
Jette
5.6%
3.8%
4.5%
4.4%
Koekelberg
2.3%
2.7%
2.8%
2.8%
Molenbeek
6.7%
9.5%
5.9%
6.2%
St-Gillis
3.1%
4.6%
4.0%
4.0%
St-Joost
1.5%
4.6%
1.9%
2.2%
Schaarbeek
8.7%
21.0%
11.8%
12.6%
Ukkel
7.3%
2.1%
3.2%
3.1%
Watermaal-Bosvoorde
1.5%
0.7%
1.0%
0.9%
St-Lambrechts-Woluwe
4.9%
1.4%
3.2%
3.1%
3.9% 1.6% 2.6% Tabel 25. Schatting inwijking versus VGC-lijst
2.5%
St-Pieters-Woluwe
Tenslotte is er nog een tendens het vermelden waard. De VGC-lijsten doen vermoeden dat er op sommige plaatsen in Brussel sprake is van een ‘Nederlandstalig’ verhuurcircuit. Voor de periode waarop de lijsten betrekking hebben, van 2001 tot nu, zijn er tientallen woningen die in de loop van die periode twee tot drie maal verhuurd geweest zijn, telkens aan een Nederlandstalige. Het gaat hierbij zeker niet uitsluitend om studentenwoningen.
42
4.3. Inwijkelingen versus pendelaars: een korte beschrijving Waar de schattingen in het inleidende deel van dit hoofdstuk nog gebaseerd waren op projecties of lijsten met een paar duizend inwijkelingen heeft de rest van dit hoofdstuk uitsluitend betrekking op de inwijkelingen die de vragenlijst hebben ingevuld en waarover we bijgevolg over meer gedetailleerde gegevens en hun motivatie achter hun verhuispraktijk beschikken. Het gaat voornamelijk over mensen die op de VGC-lijst figureren en momenteel nog steeds op dat adres wonen en bereid werden gevonden aan het onderzoek deel te nemen. Als we het in de rest van dit hoofdstuk over ‘inwijkelingen’ of ‘Nederlandstaligen uit Vlaanderen’ hebben verwijst dit naar deze laatste groep. Om de motivatie van deze inwijkelingen te achterhalen hebben we geopteerd om hen te vergelijken met de pendelaars. Uit het surveyonderzoek (Janssens, 2001) gaf ruim 40% van de Nederlandstaligen de arbeidssituatie op als reden om van Vlaanderen naar Brussel te verhuizen, terwijl 20% de arbeidssituatie van de ouders als reden aanhaalde en 20% naar Brussel trok om er met zijn of haar partner gaan te leven. Door het profiel van de inwijkelingen met de pendelaars te vergelijken wilden we in de eerste plaats weten wat maakt dat, gegeven hun job in Brussel, sommigen naar het BHG verhuizen terwijl anderen dagelijks de files of treinreis trotseren. Alvorens dieper in te gaan op de verhuismotivaties, de jobaspecten en hun perceptie van Brussel geven we hier een korte beschrijving van beide groepen. Dat de interne verhuisfrequentie tussen Brussel en de Rand niet uitsluitend betrekking heeft op Nederlandstaligen wordt nogmaals bevestigd wanneer we de algemene cijfers van de inwijking uit Vlaanderen vergelijken met de inwijking van Nederlandstaligen (zie tabel 26). Vorige woonplaats
Inwijkelingen Vl
Inwijkelingen Nl
Pendelaars
Halle-Vilvoorde
58.6%
29.7%
25.1%
Leuven
9.6%
17.8%
19.4%
Rest Vlaanderen 31.8% 52.6% 55.5% Tabel 26. Vergelijking laatste woonplaatsinwijkelingen uit Vlaanderen, Nederlandstaligen uit Vlaanderen en huidige woonplaats pendelaars
Bij de Nederlandstaligen verschuift het zwaartepunt naar de rest van Vlaanderen en wordt de impact van de Rand verhoudingsgewijze gehalveerd door het aandeel van anderstaligen in het totaal aantal verhuisbewegingen. De cijfers over de laatste woonplaats van de Nederlandstalige inwijkelingen correspondeert wel perfect met deze van de huidige woonplaats van de pendelaars. Dit doet alleszins vermoeden dat het niet zozeer de afstand tot Brussel is die tot verhuizen aanzet maar dat er ook andere aspecten meespelen. Waar de officiële verhuiscijfers enkel betrekking hebben op de huidige en vorige verblijfplaats van de betrokkenen hebben we voor deze inwijkelingen de kans een stap verder te gaan en kunnen we deze transitie vergelijken met de plaats waar ze in eerste instantie opgroeiden. Zo zien we dat van de inwijkelingen uit Halle-Vilvoorde de helft ook in de regio is geboren en een kwart uit de rest van Vlaanderen komt en dus via de Brusselse periferie in het BHG terecht komt. Het Leuvense is voor de meeste inwijkelingen ook zo’n tussenstop. Slechts een derde van de inwijkelingen uit dat arrondissement groeide er ook op. Tenslotte groeide
43
van alle inwijkelingen ook zo’n 6% in Brussel zelf op, om dan, meestal via HalleVilvoorde, weer in het BHG terecht te komen. Bij de pendelaars krijgen we een vergelijkbare verdeling naar huidige woonplaats. De grootste groep die vanuit Halle-Vilvoorde naar Brussel pendelt is er ook geboren, maar ruim 20% woonde vroeger in Brussel en pendelt nu vanuit de periferie. Wat Leuven betreft komt ook hier het merendeel van de pendelaars oorspronkelijk uit de rest van Vlaanderen. Alhoewel migratie en pendel vanuit Leuven beperkter is dan vanuit Halle-Vilvoorde valt het toch op dat dit arrondissement voor Nederlandstaligen van buiten de provincie Vlaams-Brabant een preferentiële tussenstop is naar het BHG of een uitvalsbasis om van daaruit naar de hoofdstad te pendelen. De boxplots 10 in figuren 4 en 5 verwijzen naar de verblijfsduur in respectievelijk de huidige en de vorige woonplaats. 60
246 432 1.165 50
42
Vr4jarenhuidadr
40
170 30
1.411 673 1.112 168
20
1.226
10
159
0
VlBr
VlwerkBr
Vr2sit
Figuur 4: Verblijfsduur in huidige woonplaats
10
Een boxplot is een spreidingsgrafiek die helpt de frequent gebruikte parameter ‘gemiddelde’ in de juiste context te plaatsen. De grafiek is gebaseerd op een ‘box’, met het eerste kwartiel (d.i. de waarde die bij rangschikking van klein naar groot refereert aan de persoon die de 25% kleinste waarden achter zich laat) en het derde kwartiel (idem maar waarde voor 75%) als grenzen en met de aanduiding van het rekenkundig gemiddelde tussenin. De vertikale lijn die door de box loopt geeft de ‘range’ of de spreiding tussen de hoogste en laagste waarden aan. De getallen boven de box verwijzen naar de ‘outliers’, dit zijn de individuen die werden uitgesloten omwille van hun te extreme waarden en de invloed ervan op het gemiddelde. De getallen bij deze outliers zijn een code die verwijst naar de positie van dat individu binnen de dataset.
44
60
1.658 1.657 1.655
50
Vr37hoelvorgem
1.654
40
1.644 1.632 1.615 30
20
10
0
VlBr
VlwerkBr
Vr2sit
Figuur 5: Verblijfsduur in vorige woonplaats
De inwijkelingen wonen nog niet zo lang op hun huidige verblijfplaats in Brussel, de meesten een tweetal jaren en gemiddeld 3,5 jaar. Dat het hier om een erg mobiele groep gaat bewijzen ook de VGC-lijsten waaruit blijkt dat eenzelfde adres geregeld 2 tot 3 keer voorkomt met andere bewoners en uit het feit dat via telefoon- en GSM-indexen op het internet nog geen 10% van de personen op de lijst op het opgegeven adres te traceren was. De pendelaars wonen duidelijk al veel langer in hun huidige woning, gemiddeld 12 jaar en de meesten 7. Kijken we evenwel naar de vorige verblijplaats dan zien we dat de inwijkelingen langer op hun vorig adres woonden dan de pendelaars. Dit is deels te verklaren door het feit dat een grote groep inwijkelingen vanuit hun geboortestreek naar Brussel trokken en de pendelaars via een tussenstap, denken we maar aan het arrondissement Leuven, op hun huidig adres zijn terechtgekomen. In een vorig hoofdstuk werd reeds gewezen op de verschillende taalachtergrond tussen inwijkelingen uit Vlaanderen en de Vlaamse bevolking in het algemeen (Janssens, 2001). Op beperktere schaal vinden we deze verschillen ook terug als we de inwijkelingen met de pendelaars vergelijken. Tabel 27 geeft een overzicht van de oorspronkelijke taal van het gezin waarin de respondenten opgroeiden (bovenste helft van de tabel) en de huidige gezinstaal (onderste helft). Vertrekkende vanuit het Nederlands kijken we of deze personen thuis uitsluitend Nederlands spreken, Nederlands in combinatie met het Frans, Nederlands in combinatie met een andere taal of totaal geen Nederlands.
45
Taalgebruik
Inwijkelingen
Pendelaars
Nederlands
87.8%
92.5%
Nederlands/Frans
6.9%
6.3%
Nedrlands/andere taal
3.6%
0.8%
Andere taal
1.6%
0.4%
Nederlands
71.8%
92.1%
Nederlands/Frans
10.8%
2.5%
Nedrlands/andere taal
9.0%
4.1%
7.9% Tabel 27. Taalgebruik in gezinsverband
1.2%
Gezin van oorsprong
Huidig gezin
Andere taal
Beide groepen zijn geboren in gezinnen in Vlaanderen. Toch zijn er tussen beide significante verschillen inzake thuistaal. Bij de ‘toekomstige’ inwijkelingen was de taaldiversiteit in het gezin van oorsprong op dat moment reeds groter. Dit betekent evenwel niet dat er minder Nederlands wordt gesproken maar dat ze meer talen spreken in combinatie met het Nederlands. Na de verhuis naar Brussel neemt de taaldiversiteit bij de ingeweken Vlamingen nog toe. Uiteindelijk blijft ruim 90% thuis wel nog Nederlands spreken, hetgeen sterk samenhangt met de verblijfsduur in Brussel en de familiale omstandigheden van de inwijkeling. Bij de pendelaars blijft het gebruik van het Nederlands als enige gezinstaal in de nieuw gevormde gezinnen op hetzelfde niveau. Alhoewel het hier om een kleine groep gaat zien we toch dat bij diegenen die in Vlaanderen van huis uit niet alleen Nederlands spraken en ook nu nog in Vlaanderen wonen er een beperkte verschuiving is van het Frans als tweede gezinstaal naar een diversiteit van talen. De vraag is uiteraard hoever dit veralgemeenbaar is voor de ganse groep pendelaars. Kijken we naar de leeftijd van beide groepen dan is het niet verwonderlijk dat de inwijkelingen jonger zijn, al zijn de verschillen beperkt. De inwijkelingen zijn gemiddeld 34 jaar en 4 maanden oud, de pendelaars 37 jaar. Deze jongere leeftijd verklaart eveneens voor een deel waarom de inwijkelingen minder lang op het huidige adres in Brussel wonen, al spelen hier ook andere aspecten een rol. In onderstaand boxplot (figuur 6) kan je duidelijk de verschillen zien. Een gedetailleerder beeld naar leeftijd en het belang ervan kan je verder in dit hoofdstuk vinden.
46
80,00
328 795 771
70,00
791 734
60,00
lftd
50,00
40,00
30,00
20,00
10,00
VlBr
VlwerkBr
Vr2sit
Figuur 6: Leeftijd van inwijkelingen versus pendelaars
Vanuit het theoretisch referentiekader kwam duidelijk naar voor dat jongeren, alleenstaanden en ook wel eenoudergezinnen een typisch publiek zijn dat naar de stad trekt. Tabel 28 toetst deze beweringen. Gezinssituatie
Inwijkelingen
Pendelaars
Woont bij ouders
0.9%
14.2%
Alleenstaand
34.2%
13.0%
Met partner
43.6%
29.3%
Met partner en kinderenl
14.8%
37.7%
Eenoudergezin
2.0%
3.3%
Andere
4.6%
2.5%
Tabel 28. Gezinssituatie van inwijkelingen versus pendelaars
Met uitzondering van de eenoudergezinnen bevestigt tabel 28 de tendensen die ook in vorige studies naar voor kwamen, de alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens maken bijna 80% van de inwijkelingen uit. Dit bevestigt nogmaals de cijfers uit de inleiding waaruit blijkt dat Brussel zeker geen aantrekkingspool vormt voor eenoudergezinnen vanuit Vlaanderen en dat bij de 2% geregistreerde ingeweken eenoudergezinnen deze van allochtone afkomst dan nog proportioneel oververtegenwoordigd zijn. Bij de pendelaars is de variatie groter. De gezinnen met kinderen vormen de grootste groep gevolgd
47
door de tweepersoonshuishoudens. Verder woont een belangrijke groep nog in bij de ouders en tellen de pendelaars ook ruim 10% alleenstaanden. Tenslotte dient nog vermeld dat het diplomaniveau van beide groepen erg hoog is. Bij de inwijkelingen heeft bijna 60% een universitair diploma en 30% een diploma hoger onderwijs, de pendelaars scoren hier significant lager maar ook dan nog is 50% aan de universiteit afgestudeerd en doorliep 25% het succes het hoger onderwijs.
4.4. Verhuismotieven: huidige versus vroegere situatie Als basis voor de analyse van de verhuismotieven wordt de huidige situatie van de inwijkelingen in Brussel vergeleken met hun vorige leefsituatie in Vlaanderen. Achtereenvolgens wordt aandacht geschonken aan de gezinssituatie de woning, de buurt, de gemeente en de arbeidssituatie. 4.4.1. Veranderende gezinssituatie Alvorens we naar de verschillende verhuismotivaties gaan kijken gelinkt aan de specifieke woonomstandigheden kijken we eerst of de verhuis samen viel met een veranderende gezinssituatie. Van de inwijkelingen beaamt 46.7% van de ondervraagden deze stelling, van de pendelaars 47.4%. Op dit vlak is er dus geen verschil tussen beide groepen, zowel qua afstand als verhuispotentieel, alleen namen de pendelaars een andere beslissing op dat vlak. We gaan hierbij dan ook wat dieper in op de situatie van de inwijkelingen. Van diegenen die naar Brussel verhuisden deed zo’n 20% dat met zijn partner waarmee hij al in Vlaanderen woonde, zo’n 20% woonde in Vlaanderen alleen en nu ook in Brussel en 5% verhuist met partner en kinderen. Bij diegenen die van gezinssituatie veranderen gaat bijna de helft met een partner samenwonen in Brussel, gaat bijna 15% er alleen wonen en zo’n 8% trekt na een echtscheiding naar de stad. Bovenstaande cijfers bevestigen de theorie dat de stad vooral alleenstaanden en tweegezinshuishoudens van Vlaanderen aantrekt. Het aandeel van deze laatste groep is vrij hoog gezien de gemiddelde leeftijd waarop deze Nederlandstaligen naar Brussel verhuizen. Uit de surveygegevens (Janssens, 2001) bleek ook al dat Franstaligen gemiddeld jonger zijn als ze naar Brussel komen wonen waardoor bij hen het aandeel van alleenwonenden significant hoger lag dan bij de Vlamingen. Dit betekent wel dat als men met een partner verhuist het Nederlands ook als gezinstaal in Brussel behouden blijft, waar taalverschuiving bij alleenstaanden veel frequenter voorkomt gegeven de hoge mate van taalgemengde gezinnen bij Nederlandstaligen in Brussel. De grootste groep inwijkelingen met partner zijn tweeverdieners (bijna 60%) of diegenen die naar Brussel gaan wonen wanneer de tweede partner daar een job weet te vinden (16%). In Vlaanderen zijn verhuizers met partner bijna allemaal tweeverdieners (90%). Gezinnen van wie geen van beide een beroepsinkomen hebben verhuizen niet, onder de 800 inwijkelingen konden we er slechts 2 vinden. De financiële situatie lijkt dus doorslaggevend in de beslissing om al dan niet te verhuizen en bakent bijgevolg ook de alternatieven in Brussel zelf af. 4.4.2. Evaluatie woning Van de inwijkelingen ruilt de grootste groep (32%) een appartement in Vlaanderen voor een appartement in Brussel. Zo’n 20% verhuist van een
48
eensgezinswoning in open bebouwing naar een appartement, 12% van een rijhuis naar een appartement. Uiteindelijk verhuist slechts 15% naar een huis in gesloten bebouwing, de rest van de inwijkelingen verhuist naar appartementen. Tabel 29 geeft een overzicht van de keuzes die de inwijkelingen maken: huren of kopen. Hierbij vertrekken we van de meest courante situaties: diegenen die vanuit de ouderlijke woning vertrekken, en huurders en eigenaars van een woning in Vlaanderen. Statuut woning Vlaanderen
Statuut woning Brussel
Verdeling
ouders
huurders
17.5%
ouders
eigenaars
9.5%
huurder
huurders
27.9%
huurder
eigenaars
26.3%
eigenaar
huurders
5.9%
eigenaar
eigenaars
9.3%
Tabel 29. Woonsituatie van inwijkelingen
Opvallend is het hoge aantal inwijkelingen dat in Brussel onmiddelijk een huis koopt. Van diegenen die de ouderlijke woonst verlaten koopt reeds meer dan de helft een eigendom in Brussel. Bij diegenen die in Vlaanderen een woning huurden is de verdeling eigenaar/huurder in Brussel zelfs 50/50. Zo’n 10% is zelfs eigenaar in Vlaanderen en wordt nu eigenaar in Brussel. Een verschuiving van eigenaar naar huurder gaat in de meeste gevallen met een echtscheiding gepaard. Van de inwijkelingen vindt 53.6% een huis op de huurmarkt, 42.7% koopt een woning, 1.1% komt in een sociale woning terecht en 2.6% betaalt niet voor zijn woning in Brussel. Deze verdeling kan in belangrijke mate verklaard worden door de kapitaalkrachtige positie van de inwijkelingen. De inwijkelingen zijn hooggeschoold en van diegenen die in Brussel met een partner wonen hebben in 80% van de gevallen beiden een inkomen. Op de woonmarkt betekenen hoge inkomens dan ook dat ze geen kandidaat zijn voor een sociale woning en dat ze zich direct op de koopmarkt kunnen laten gelden. De huurmarkt bestaat bijna exclusief uit appartementen, Nederlandstaligen die in een rijhuis willen wonen richten zich bijna exclusief op de private koopmarkt. De tevredenheid over de woning zelf is vrij groot. Zowel qua grootte, kwaliteit, comfort en prijs is ruim 80% tevreden over hun huidige verblijfplaats in Brussel. Het minst tevreden is men over de prijs. Kijken we ter vergelijking naar de tevredenheid van de pendelaars dan zien we toch dat, ondanks de grote tevredenheid over de woningen in Brussel, er voor elk aspect waarvan de tevredenheid werd gemeten de woningen in Vlaanderen significant beter scoren dan deze in Brussel. Ook de inwijkelingen schatten de kwaliteit van hun vorige woning in Vlaanderen hoger in dan hun huidige woning in Brussel. De woning was dan ook geen reden om te verhuizen. De enige ontevredenheid die er in Vlaanderen heerste had betrekking op de grootte van de woning, onvoldoende geacht door de wijziging in gezinssituatie. In de meeste gevallen vinden de inwijkelingen hun vroegere woning te klein, al zijn er ook een paar die nadat hun kinderen het huis hebben verlaten in Brussel een kleinere comfortabele woning
49
zochten. De kwaliteit van de Brusselse woningen oefende weinig aantrekkingskracht uit op de inwijkelingen, ze waren zeker geen reden om te verhuizen, integendeel. Zo’n 30% vindt zelfs de staat van de huidige woning een reden om een andere woning te gaan zoeken. Al zijn eigenaars significant meer tevreden over hun woning, toch zou 20% van hen liever een andere woning betrekken. Het meest tevreden zijn eigenaars van lofts en rijhuizen, de enkele huurders van een sociale woning willen het liefst weg. 4.4.3. Evaluatie buurt Uiteraard speelt ook de directe buurt waarin men woont een belangrijke rol. Onderstaande tabel maakt een vergelijking tussen de evaluatie van de huidige en de vorige woonomgeving, zowel voor de inwijkelingen als de pendelaars. De meest negatieve ervaringen hebben de inwijkelingen met de parkeermogelijkheden, de verkeersdrukte, de netheid van de buurt, het gebrek aan groen en het lawaai. Naast de verkeersdrukte en de parkeerproblemen die ook in Vlaanderen tot ontevredenheid leiden spelen daar ook andere factoren een rol. Men stoort zich in Vlaanderen bijvoorbeeld vooral aan de moeilijke bereikbaarheid met het openbaar vervoer, het gebrek aan winkels en voorzieningen en, toch wel opvallend, de negatieve ervaringen met de sociale contacten in de buurt. Ook voor de inwijkelingen lijkt de clichématige tegenstelling van de anonimiteit van de grootstad tegenover de warme sociale contacten van de rurale samenleving lang niet meer te kloppen. Ze evalueren hun sociale contacten in Brussel even positief (of negatief) dan in hun vorige woonplaats in Vlaanderen. Buurt
Inwijkelingen nu
Inwijkelingen vroeger
Pendelaars nu
Pendalaars vroeger
Netheid
58.1%
86.6%
96.7%
87.8%
Veligheid
77.1%
89.4%
90.4%
82.7%
Parkeren
49.6%
76.4%
80.8%
72.4%
Groen
63.8%
76.7%
84.9%
70.9%
Verkeersdrukte
52.1%
70.9%
75.3%
61.5%
Sociale mix
84.7%
76.7%
88.7%
85.7%
Bereikbaar OV
93.1%
69.1%
76.2%
76.0%
Lawaai
67.5%
74.9%
86.4%
64.3%
Voorzieningen
86.4%
73.6%
79.5%
83.6%
Sociale contacten
75.0%
75.4%
84.1%
77.4%
Tabel 30. Evaluatie buurt door inwijkelingen en prendelaars (%=positief)
Opvallend is dat de pendelaars significant tevredener zijn over alle aspecten uit de buurt dan de inwijkelingen. Enkel wat de sociale mix van de buurt betreft verschillen ze niet. Wanneer we de evaluatie van de huidige buurt vergelijken met deze van de vorige krijgen we indirect een zicht op de verhuismotieven van deze personen. De pendelaars zochten in hun nieuwe woonomgeving vooral rust: minder verkeersdrukte, meer groen en minder lawaai. Het nadeel blijkt dat ze minder tevreden zijn over de winkels en voorzieningen in de buurt. Waar de
50
nieuwe buurt van de pendelaars veel beter scoort inzake tevredenheid is dit merkwaardig genoeg helemaal niet het geval bij de inwijkelingen. De inwijkelingen geven slechts drie aspecten aan waarover ze in hun nieuwe leefomgeving tevredener zijn: de bereikbaarheid met het openbaar vervoer, de aanwezigheid van winkels en voorzieningen en de sociale mix van de buurt. De evaluatie van de buurt leert dat beide groepen op zoek zijn naar een evenwicht gebaseerd op rust versus voorzieningen en het opzoeken van het ene een nadelige invloed heeft op het andere. De sociale mix van de buurt lijkt hier buiten te vallen en beide groepen zijn hier voor de verhuis minder tevreden over dan erna, hetgeen toch wel het belang ervan onderstreept. Op dit aspect wensen blijkbaar geen van beide groepen in te boeten. Maar deze term dekt vele ladingen, voor sommigen zal dit een rustige villawijk zijn, voor anderen een levendige straat in het midden van de stad. De sociale contacten in de buurt liggen in het verlengde hiervan, ook deze contacten worden na verhuis noch door de inwijkelingen noch door de pendelaars negatiever ingeschat dan ervoor. Het sociale buurtnetwerk lijkt de essentiële factor dat de tevredenheid bepaald en maakt dat men er de andere ‘ongemakken’ bij neemt. We gaan ook eens kijken welke personen bepaalde aspecten in de buurt gaan waarderen of net niet. We betrekken hiertoe een zevental achtergrondsvariabelen in een multivariate analyse: het feit of men eigenaar dan wel huurder is, de leeftijd, de verblijfsduur in het BHG, het opleidingsniveau, het geslacht van de ondervraagde, de gezinssituatie en de woonplaats. Voor deze laatste variabele werd een onderscheid gemaakt tussen Brussel-stad, de andere gemeenten uit de eerste kroon en deze uit de tweede kroon (zie Lesthaeghe, )11. Voor de bespreking van de verschillende aspecten beperken we ons tot die achtergrondsvariabelen die aan de basis liggen van significante verschillen inzake appreciatie. Qua netheid is er een duidelijk verschil inzake woonplaats, men is het minst tevreden in Brussel stad, en hoe verder van het centrum hoe tevredener de inwijkelingen. Ook blijken huurders meer tevreden over de netheid dan eigenaars. Deze laatsten kijken waarschijnlijk ook wel met een ander perspectief naar deze netheid en ze zijn veel gevoeliger aan een eventuele verloedering van de buurt, gegeven hun financiële en emotionele banden als eigenaar. Hetzelfde zien we inzake veiligheid, ook hier zijn er duidelijke verschillen naargelang de woonplaats en het feit of men al dan niet huurder is. Ook significant blijkt het opleidingsniveau, ongeacht de plaats waar men woont voelen lagergeschoolden zich onveiliger dan hogergeschoolden. Inzake groen en verkeersdrukte zijn de bewoners van Brussel-stad veel minder tevreden dan deze van de eerste kroon die op hun beurt minder tevreden zijn dan deze uit de tweede kroon. Het is niet zo verwonderlijk dat dezelfde verschillen ook spelen qua lawaaihinder. Bij dit laatste aspect is er ook een duidelijk verschil inzake opleidingsniveau, hoogopgeleiden hebben veel minder klachten over lawaaihinder, waarschijnlijk omdat zij het betere segment van de woningmarkt bezetten. Hierbij valt wel op dat hoe langer men op een bepaalde plaats woont, hoe meer men zich gaat ergeren aan het lawaai. Waar voor de vorige aspecten de bewoners van het stadscentrum hun omgeving negatiever evalueren, is dit op het vlak van sociale contacten net omgekeerd. Deze worden door de personen van de tweede kroon veel negatiever ervaren. Ook de leeftijd speelt hierbij een rol, het zijn vooral de dertigers en veertigers die de sociale contacten in de buurt 11
Een multivariate analyse op basis van een MCA-benadering veronderstelt een beperkte categorisering, en daarom werd voor deze categorisering geopteerd die ook door demografen in hun studies over Brussel als een logische indeling wordt beschouwd.
51
als positief ervaren. Wat winkels en voorzieningen betreft zijn het vooral gezinnen met kinderen die de aanwezigheid ervan appreciëren. Dit zijn ook de aspecten die de gezinnen met kinderen van de pendelaars het meest missen. Hoe langer men op een bepaalde plaats woont, hoe tevredener men echter is over deze voorzieningen. Hetzelfde zien we ook bij de appreciatie van de sociale mix van de mensen die er wonen. Huurders zijn ook tevredener over de sociale mix in hun buurt, net als vrouwen. Inzake parkeerproblemen of bereikbaarheid met het openbaar vervoer werden op basis van de geselecteerde achtergrondsvariabelen geen verschillen geconstateerd. Het is overal moeilijk parkeren maar dit wordt deels gecompenseerd door de algemene tevredenheid over het openbaar vervoer. Zowel 20% van de inwijkelingen als van de pendelaars, die globaal genomen toch veel tevredener zijn over hun woonomgeving, beantwoordden de open vraag over wat ze in de buurt graag veranderd zouden zien. Kijken we naar die aspecten die meer dan 5% van de ondervraagden in zijn buurt wil veranderen dan komen in volgorde van belangrijkheid: netheid (24.5%), verkeersdrukte (13.9%), parkeerbeleid (12.2%), meer groen (8.8%), meer veiligheid (7.3%), lawaaihinder (6.2%) en het gebrek aan ontmoetingsplaatsen in de buurt (5.1%). Een klein percentage (2.6%) geeft aan dat ze in een omgeving zouden willen wonen waar meer Nederlands gesproken wordt. Opmerkelijk is wel dat bij de pendelaars in Vlaanderen de vraag naar meer groen, naar ontmoetingsplaatsen in de buurt en naar minder lawaaihinder groter is dan bij de inwijkelingen. De pendelaar die omwille van de negatieve sociale contacten willen verhuizen zijn in de eerste plaats hogergeschoolden, alleenstaanden, mannen en huurders. Meer groen en minder lawaai zijn vooral een probleem van lagergeschoolden in HalleVilvoorde, waarschijnlijk omdat ze op de dure woonmarkt slechts tot de slechtere woningen toegang hebben. Door de combinatie van de evaluatie van de buurtkenmerken en de wil tot verhuizen krijgen we een idee wat de belangrijkste redenen met betrekking tot de buurt zijn, die de inwijkelingen uit Vlaanderen zou doen verhuizen naar een andere woning, al dan niet in Brussel. Wat hen het meest ergert in de buurt vind je samengevat in tabel 31. Buurt Verkeersdrukte
65.8%
Veiligheid
42.7%
Netheid
63.1%
Sociale contacten
38.2%
Parkeren
61.9%
Sociale mix
35.3%
Groen
57.2%
Winkels/voorzieningen
21.4%
Lawaai
54.0%
Openbaar vervoer
2%
Tabel 31. Aspecten uit buurt die potentiële verhuizers onder inwijkelingen meest aanhalen als ergernis
Van de aangehaalde kenmerken in bovenstaande tabel geeft enkel de bereikbaarheid via het openbaar vervoer geen verschillen tussen potentiële verhuizers en blijvers. Over dit aspect blijken de meeste inwijkelingen uiterst tevreden te zijn. Wat ook opvalt is dat bij de inwijkelingen typisch grootstedelijke problemen zoals onveiligheid, vereenzaming en de diversiteit van de bevolking eerder een beperkte rol spelen in hun evaluatie van de buurt. Van deze aspecten
52
van het stadsleven waren deze inwijkelingen uiteraard reeds voor hun verhuis op de hoogte en dat ze zich hierdoor niet lieten afschrikken kan een verklaring bieden voor het feit dat ze er zich ook niet zozeer aan storen. Het gaat meestal om jonge professionals met een behoorlijk inkomen die toegang hebben tot betere woningen of als alleenstaande hier minder hoge eisen stellen. Culturele activiteiten zijn voor hen belangrijk en we mogen er vanuit gaan dat ze op deze manier hun sociale contacten uitbouwen. Het verkeersprobleem blijkt voor hen de grootste ergernis, net zoals dit bij de pendelaars het geval is. Hoe ziet het profiel er uit van de inwijkelingen die van woonplaats willen veranderen? De belangrijkste achtergrondsvariabele is de verblijfsduur: hoe langer de inwijkelingen in Brussel wonen, hoe meer ze geneigd zijn te verhuizen. Een tweede belangrijk element is de woonplaats, hoe dichter bij het centrum, hoe liever men wil verhuizen. Ook de leeftijd is belangrijk, het zijn de twintigers en dertigers die uit hun huidige woning weg willen. Tenslotte zijn ook vrouwen eerder geneigd te verhuizen dan mannen. Opvallend hierbij is dat er weinig verschil is tussen huurders en eigenaars, waar 27% van de huurders te kennen geeft eventueel te willen verhuizen omwille van de buurt, doet ook 20% van de eigenaars dit. Bij de pendelaars zijn deze verschillen veel meer uitgesproken, respectievelijk 23.5% van de huurders tegenover 8.5% van de eigenaars. Tenslotte willen we dit gedeelte over de buurt afsluiten met de visie van de inwijkelingen op de Brusselse meertalige situatie. Het is niet zo verwonderlijk dat 97.4% van de inwijkelingen in hun woonomgeving in Brussel een andere taal dan het Nederlands spreekt. Hiervan spreekt 98.4% Frans in de buurt, 27.4% Engels en 8.3% een andere taal. De overgrote meerderheid hiervan (53.0%) vindt het net interessant in een meertalige omgeving te wonen, 19.1% heeft geen problemen met het spreken van een andere taal, een bijna even groot deel (21.8%) heeft er soms problemen mee en een minderheid (6.1%) voelt zichzelf niet goed bij dergelijke situatie. Het zijn in de eerste plaats Vlamingen die samen met hun partner naar Brussel verhuizen die minder enthousiast zijn over de diversiteit qua taalgebruik, en hoe lager de opleiding hoe negatiever men tegenover die anderstalige omgeving staat. Toch lijken weinig inwijkelingen zich aan het taalgebruik in de buurt te storen, slechts 2.6% van de hen wilden dit aspect veranderd zien. 4.4.4. Evaluatie gemeente Niet enkel de buurt maar ook de gemeentelijke dienstverlening kan een rol spelen in de beslissing tot verhuizen. Daarom worden in tabel 32, net zoals dit voor de evaluatie van de buurt het geval was, de dienstverlening van nu met deze van de vorige gemeente vergeleken. Als vergelijkingspunt wordt ook bij de pendelaars de vroegere met de huidige gemeente nader vergeleken.
53
Gemeente
Inwijkelingen nu
Inwijkeling en vroeger
Pendelaars nu
Pendalaars vroeger
Dienstverlening
70.5%
81.1%
91.3%
82.7%
Bestuur
57.6%
68.8%
76.3%
76.6%
Inspraak
33.1%
40.8%
52.9%
51.0%
Culturele infra
76.9%
70.4%
75.9%
70.6%
Verenigingsleven
58.9%
67.6%
81.3%
75.6%
Sport-recreatie
60.8%
73.8%
82.9%
73.6%
Groen-speelplein
70.0%
75.1%
77.5%
70.9%
Medisch soc voorz.
66.8%
76.9%
85.5%
79.2%
Onderwijsaanbod
42.6%
58.9%
83.0%
67.9%
Jeugdinfrastructuur
22.4%
48.9%
68.0%
63.5%
Tabel 32. Evaluatie gemeente door inwijkelingen en prendelaars(%=positief)
Ook op gemeentelijk vlak scoren de gemeenten van de pendelaars op de meeste aspecten significant beter dan deze van de Brusselse inwijkelingen. Enkel op het aanbod inzake culturele infrastructuur zijn er geen verschillen tussen beide. Dit is wel het enige aspect dat door de inwijkelingen in Brussel beter wordt ervaren dan in Vlaanderen, maar dit is uiteraard weinig verwonderlijk gezien het aanbod in Brussel, maar dit belet niet dat de pendelaars even goed op hun culturele wenken worden bediend in hun huidige gemeente. Bij de pendelaars is de diversiteit aan woongemeenten te groot om hier verder op in te gaan, doch opvallend is dat deze zich bij verhuis, met uitzondering van de kwaliteit van het bestuur en de daarmee samenhangende inspraak, op de andere aangehaalde aspecten verbeteren, waar dit voor de inwijkelingen net omgekeerd is. Opvallend hierbij is hun lage tevredenheid over het onderwijsaanbod en het aanbod inzake jeugdinfrastructuur. Ook hier gaan we op basis van een multivariate analyse van de verschillende achtergrondsvariabelen wat dieper in op wie welke aspecten het meest of minst weet te appreciëren. Wat kwaliteit van het bestuur en inspraak betreft speelt vooral de verblijfsduur een rol. Diegenen die pas in de gemeente wonen of er reeds langer dan 5 jaar woonachtig zijn staan significant positiever tegenover de kwaliteit van het gemeentebestuur in het algemeen dan deze die 2 à 5 jaar in de gemeente wonen. Tevens neemt de tevredenheid wel toe met de opleiding, hoe lager deze opleiding hoe minder men tevreden is met de inspraakmogelijkheden van de burger. Met de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening is men over het algemeen tevredener. De jongste groep van inwijkelingen en de alleenstaanden zijn evenwel het minst tevreden. Ook geografisch zijn er verschillen, de inwijkelingen die in de tweede kroon wonen zijn significant tevredener over de dienstverlening dan diegenen uit de eerste kroon en Brussel stad. De culturele infrastructuur wordt dan weer het meest gesmaakt door de mensen die in Brussel stad wonen en over een universitair diploma beschikken. Wat het aanbod van het verenigingsleven en sport- en recreatiemogelijkheden betreft is in eerste plaats de woonplaats belangrijk, de eerste kroon scoort hier
54
significant negatiever, en zijn het de hoogst opgeleiden die positief tegenover het aanbod staan. Dit is ook voor het aanbod van medische en sociale dienstverlening het geval, al evalueren hier ook de gezinnen met kinderen, mannen en de ouderen het aanbod duidelijk positiever dan de anderen. Wat de toegankelijkheid van groen en speelpleinen betreft ziet men dat hoe verder men van het centrum woont, hoe positiever men hierover is. Ook blijken hooggeschoolden dit meer te appreciëren dan lagergeschoolden. Tenslotte zijn het de huiseigenaars die veel kritischer zijn op dit vlak dan de huurders, maar dit kan ondermeer verklaard worden aan het belang dat een groene omgeving speelt wanneer men een huis aankoopt, en veranderingen op dat vlak zullen door huiseigenaars dan ook veel minder geapprecieerd worden. Opvallend is de lage appreciatie van het onderwijsaanbod en aanbod aan jongereninfrastructuur. Tekenend hiervoor is wel dat het de potentiële gebruikers, namelijk ouders met kinderen, zijn die het meest tevreden zijn met het aanbod op dat vlak. Ook is de tevredenheid veel groter in het centrum en de tweede kroon, dit in tegenstelling tot de waardering ervan in de typische ‘migrantengemeenten’. Nu is dit laatste aspect sterk gemeenschapsgebonden, dus werd de evaluatie van de gemeente voor de inwijkelingen uitgebreid met een aantal elementen die specifiek naar de taal of de bevoegdheden/inspanningen van de VG en VGC verwijzen. Dit betekent niet dat de respondenten hierin een duidelijk onderscheid maken. De vanuit het beleid logische bevoegdheidsverdeling wordt zelden op dezelfde manier door de gebruiker ervaren maar we mogen verwachten dat dit bij taalgebonden aangelegenheden duidelijker is. De resultaten van hun appreciatie kan je in tabel 33 terugvinden. Dienstverlening
Appreciatie
Dienstverlening van gemeenschapscentra
62.2%
Taalgebruik gemeentelijke dienstverlening
60.9%
Aanbod Nederlandstalig verenigingsleven
52.6%
Taalgebruik in gezondheidszorg
36.8%
Kwaliteit Nederlandstalig onderwijs
28.2%
Aanbod Nederlandstalige verzorgingsinstellingen
23.1%
Tabel 33. Evaluatie taal- en gemeenschapsgebonden dienstverlening (%=positief)
De dienstverlening van het gemeenschapscentrum wordt door bijna 2/3 van de inwijkelingen ten zeerste geapprecieeerd. Gezinnen met kinderen staan positiver tegenover de werking, net als hoger opgeleiden. Dit patroon kwam ook reeds tot uiting in het publieksonderzoek bij deze gemeenschapscentra waar hogeropgeleiden en gezinnen sterk vertegenwoordigd zijn (Van Mensel & Janssens, 2006). Ook ouderen zijn meer tevreden dan -25gers, doch voor deze laatsten is het aanbod elders ook veel uitgebreider dan voor de ouderen. Hierbij aansluitend zien we ook dat het aanbod aan Nederlandstalig verenigingsleven vooral door de 55-plussers wordt gesmaakt en de anderen hier veel minder hun gading kunnen vinden. Het taalgebruik van de gemeentelijke dienstverlening scoort significant lager dan de kwaliteit ervan. Hoe jonger men is, hoe minder men tevreden is over de taal van de dienstverlening. Dit ligt in de lijn van vorig onderzoek waarbij inwijkelingen, en dan vooral de jongeren, er veel meer op staan in het Nederlands aangesproken te worden aan het loket dan oudere
55
Vlamingen. Ook de plaats speelt hierbij een rol: het meest tevreden is men in het centrum (Brussel-stad), gevolgd door de tweede kroon en de eerste kroon waar de reacties eerder negatief zijn. Het taalgebruik in de gezondheidszorg ligt in het verlengde hiervan, vooral de twintigers en dertigers zijn ontevreden en de inwoners van Brussel stad lijken het meest in het Nederlands in de zorgsector terecht te kunnen, gevolgd door de tweede en tenslotte de eerste kroon. Opvallend is dat hoe langer men in Brussel woont en hoe ouder men is, hoe minder problemen men heeft met de taal van de dienstverlening. Of het hier om een aanpassing aan de reële (dominant Franstalige) taalsituatie is, dat men beter de weg kent in de Nederlandstalige zorgsector dan wel dat mensen die over dit aspect ontevreden zijn sneller verhuizen mede door deze situatie valt hieruit uiteraard niet op te maken. Het belang van een Nederlandstalig zorgaanbod wordt nog eens extra onderstreept door het feit dat de inwijkelingen hierover het minst tevreden zijn. Opvallend is ook de tevredenheid van gezinnen met kinderen die in hun situatie blijkbaar veel meer een geschikt aanbod vinden dan alleenstaanden en tweepersoonsgezinnen. Men kan op basis hiervan vermoeden dat de kindgebonden (gemeenschapsgebonden) aspecten van de dienstverlening (bijvoorbeeld Kind&Gezin) op een grotere tevredenheid kan rekenen. En op die manier zitten we terug bij het onderwijs. Ook hier scoort de tevredenheid erg laag, en de cijfers uit tabel 32 verwijzen dus niet uitsluitend naar de gemeentelijke instellingen. Maar ook hier zien we opnieuw dat de grootste tevredenheid terug te vinden is bij de gezinnen met kinderen. Verder zien we dat hoe langer de inwijkelingen in Brussel wonen, hoe tevredener ze zijn en dat ook de tevredenheid in Brussel-stad en in iets mindere mate de tweede kroon groter is dan deze in de eerste kroon waar we gezien de samenstelling van de bevolkingspopulatie meer concentratiescholen mogen verwachten. Enerzijds zou men hieruit kunnen besluiten dat de gebruikers het aanbod wel weten te appreciëren en dat diegenen die reeds een tijdje in het BHG wonen makkelijker de weg naar een ‘goede’ school vinden, anderszijds kan het blijkbare negatieve imago bij diegenen die geen kinderen hebben en nog niet zo lang in het BHG wonen een extra drempel vormen voor gezinnen met kinderen of gezinnen met kinderwens die in Brussel willen gaan wonen. Tenslotte wil 65% van de inwijkelingen op gemeentelijk vlak wel verandering zien. De meerderheid hiervan, heeft het vooral moeilijk met het taalgebruik in de gemeentelijke dienstverlening. Uiteraard zullen de verwachtingen van de verschillende individuen hier wel verschillen, maar opvallend is wel dat de klacht niet in een paar gemeenten wordt geuit maar dat inwijkelingen uit alle gemeenten op dit aspect wijzen. De toepassing van de taalwetgeving op dat vlak lijkt toch wel mank te lopen. Op de vraag of dit taalgebruik ook effectief een reden zou zijn om te verhuizen antwoordt ruim 20% hiervan affirmatief. Diegenen die andere gewenste veranderingen aanhalen zijn minder geneigd om op basis daarvan te verhuizen. Alleen de kwaliteit van het bestuur, door 9.1% als te veranderen beschouwd, is ook een belangrijke reden om te verhuizen. Ook hier is het niet ondenkbaar dat taalproblemen een rol spelen. Uiteindelijk kan men vermoeden dat ze dan in eerste instantie opnieuw voor Vlaanderen zullen kiezen en minder voor een andere Brusselse gemeente. Andere aspecten die voor verbetering vatbaar waren op gemeentelijk vlak maar minder aanleiding geven tot verhuizen zijn het verkeersbeleid (18.7%), de netheid (13.7%), veiligheid (8.3%), de verwaarlozing van het patrimonium (8.5%) en het gebrek aan recreatiemogelijkheden (5.6%). Alhoewel de veiligheid slechts door een klein
56
percentage van de inwijkelingen als een reëel probleem wordt ervaren zijn ook zij sterk geneigd omwille van die reden te verhuizen. 4.4.5. Rol van de arbeidssituatie Om de verhuismotieven van de inwijkelingen in kaart te kunnen brengen is het belangrijk te achterhalen in hoeverre de arbeidssituatie de beslissing om naar het BHG te verhuizen beïnvloedt. In eerste instantie vergelijken we een aantal aspecten van hun arbeidssituatie met deze van de pendelaars waarbij we de nadruk leggen op deze die te maken hebben met de afstand tussen de woonplaats en het werk. Wat direct opvalt is de hoge tewerkstellingsgraad van de inwijkelingen, ruim 90% is op het moment van de afname effectief tewerkgesteld. Tellen we daar de 3% studenten en 4% gepensioneerden bij, dan zijn we dat de werkloosheid bij hen quasi verwaarloosbaar is, hetgeen sterk contrasteert met de algemene Brusselse situatie. Dit toont duidelijk aan dat tewerkstelling in Brussel een noodzakelijke voorwaarde is om naar de stad te verhuizen. Gegeven de hoge werkloosheidscijfers en de kansarmoede onder de Brusselse bevolking blijkt, in tegenstelling tot wat we in de meeste theoriën over stedelijkheid terugvinden, de stad weinig aantrekkingskracht uit te oefenen op Vlamingen die in dezelfde positie verkeren en op zoek zijn naar werk. Zelfs tweepersoonshuishoudens en gezinnen met kinderen beslissen pas naar Brussel te gaan wonen indien beide partners over een beroepsinkomen beschikken. Deze tewerkstellingsgraad hangt samen met de hoge scholingsgraad van de betrokkenen. Dit heeft dan weer impact op de woonsituatie en de sociale contacten die ze binnen een eerder gepriviligeerd milieu kunnen uitbouwen. Dit is zeker niet onbelangrijk gezien positieve sociale contacten het belangrijkste ware om zich in een buurt thuis te voelen. De aard van de tewerkstelling en de staatkundige afbakening van het BHG maken dat het overgrote deel van de pendelaars uit bedienden bestaat. In en rond Brussel ontwikkelen zich twee duidelijke groeipolen, de administratie en instellingen in het centrum en de eerder industriële en dienstverlenende activiteiten rond de luchthaven en op de industrieterreinen buiten het BHG. Deze laatste aantrekkingspool valt buiten het onderwerp van deze studie zodat het niet mag verbazen dat de meeste pendelaars bedienden zijn. Tabel 34 geeft een overzicht van het statuut en de sector van tewerkstelling van de pendelaars en de inwijkelingen.
57
Tewerkstelling
Inwijkelingen
Pendelaars
Bediende
60.4%
71.7%
Hogere bediende
25.6%
22.3%
Zelfstandig-vrij beroep
11.1%
1.3%
Andere
2.9%
4.7%
Openbare dienst
21.6%
63.2%
Onderwijs-onderzoek
25.8%
16.0%
Non-profit
21.9%
8.7%
Profit
43.3%
22.1%
Statuut
Sector
Tabel 34. Statuut en sector van tewerkstelling inwijkelingen versus pendelaars
Zoals gezegd vinden we zowel onder de pendelaars als onder de inwijkelingen voornamelijk bedienden. Het is vooral het aandeel van zelfstandigen en vrije beroepen dat verschilt, maar zij zijn dan ook geen typisch pendelpubliek en voor velen van hen vallen woon- en werkplaats samen of wonen ze in de onmiddelijke omgeving van hun zaak. Het grote verschil tussen beide groepen zit hem in de sector van tewerkstelling waarbij de inwijkelingen veel meer commerciële functies vervullen en de pendelaars veel meer ambtenaren tellen. Qua diplomaniveau zijn er weinig verschillen maar wel zijn de inwijkelingen algemeen iets jonger dan de pendelaars. Ook is het zo dat de inwijkelingen significant meer een beroep uitoefenen waarbij ze geregeld op verschillende plaatsen moeten zijn (20%) en de pendelaars bijna allemaal (ruim 90%) slechts op één plaats tewerkgesteld zijn. Dat de pendel van en naar Brussel in hoge mate afhankelijk is van het spoornetwerk wordt ook door deze cijfers bevestigd. Maar liefst 75% van de pendelaars komt met de trein, van de ambtenaren zelfs 80%. Het mobiliteitsbeleid van de overheid met gratis of goedkoop openbaar vervoer is dus duidelijk in deze cijfers terug te vinden. De trein maakt het ook mogelijk vrij ver van het werk te wonen, al bedraagt de gemiddelde reisduur van de treinpendelaar dagelijks 112 minuten. Maar ook de pendelaars die andere vervoermiddelen gebruiken zijn dagelijks meer den een uur onderweg. De inwijkelingen zijn dagelijks zo’n drie kwartier onderweg wat toch ook behoorlijk lang is. Opvallend is dat een derde van de inwijkelingen de wagen gebruikt om naar het werk te gaan, meer dan diegenen die de bus of tram nemen. Het zijn vooral werknemers uit de profitsector die van de wagen gebruik maken ondanks de korte afstand die ze hiervoor overbruggen (gemiddeld 6.5km). Een mogelijke verklaring hierbij is het feit dat hun bedrijf het parkeren van de auto in de onmiddelijke nabijheid van de arbeidsplaats mogelijk maakt of deze qua ligging moeilijk te bereiken is met het openbaar vervoer. Ook mogen we er niet van uit gaan dat deze mensen de wagen uitsluitend gebruiken om naar het werk te gaan. De korte afstand gerelateerd aan de relatief lange reistijd doet vermoeden dat men het woon-werk verkeer met andere gezinstaken combineert. Dit lijkt
58
echter vooral voor de pendelaars met de wagen het geval te zijn. De pendelaars die de wagen gebruiken komen in bijna 90% van de gevallen uit Halle-Vilvoorde en het zijn de gezinnen met kinderen die hier oververtegenwoordigd zijn. Hoe verder men van Brussel woont hoe meer men de trein gebruikt: van het arrondissement Leuven komt 76.7% van de pendelaars met de trein, uit de rest van Vlaanderen 92.4%. Welke rol speelt de arbeidssituatie in de verhuismotieven? Alhoewel we in de latere vergelijking tussen inwijken en uitwijken nog op dit aspect zullen terug komen staat het als een paal boven water dat het de arbeidssituatie is die de inwijkelingen aanzet naar Brussel te komen wonen. Van alle mogelijke argumenten wordt deze reden het meest aangehaald door de inwijkelingen (44.9% vond de job ‘zeer belangrijk’ in hun beslissing naar het BHG te komen wonen, voor 25.3% was het ‘belangrijk’). Kijken we naar het moment waarop men naar Brussel komt wonen dan valt dat maar liefst in 48.6% van de gevallen samen met het vinden van een job. Slechts 34.8% werkte reeds meer dan een jaar in Brussel alvorens te verhuizen.
4.5. Wat doet Nederlandstaligen naar Brussel verhuizen? Eerst schetsen we de algemene situatie, vervolgens focussen we op de verschillende leeftijdscategorieën alvorens te besluiten met enkele algemene bevindingen. 4.5.1. Enkele factoren tegenover elkaar afgewogen In de vorige paragrafen werden verschillende elementen die tot de beslissing om naar Brussel te verhuizen bijdragen op een rijtje gezet. Hier doen we een poging om ze tegenover elkaar af te wegen. De mogelijke redenen die we op basis van de literatuurstudie voor de analyse weerhouden hebben zijn: het vinden van een goedkopere woning, de mogelijkheid tot een betere school voor de kinderen, de aantrekkingskracht van een multiculturele omgeving, een verhuis waarvan een veranderende gezinssituatie aan de basis ligt, de charme van Brussel, een woonplaats dichter bij het werk, omwille van het aanbod van culturele activiteiten, om eigenaar te kunnen worden van een woning, het aanbod aan ontspanningsmogelijkheden, de mogelijkheid een huis met tuin te betrekken, de meertalige Brusselse context, dichter bij vrienden en/of familie wonen en de bereikbaarheid van de woning met het openbaar vervoer. In tabel 35 wordt in de eerste kolom de som aangegeven van het percentage van ondervraagden die de respectievelijke factoren ‘zeer belangrijk’ of ‘belangrijk’ vinden, de volgende twee kolommen geven de extreme waarden aan van diegenen die de factor ‘zeer belangrijk’ dan wel ‘helemaal niet belangrijk’ vinden. We gaan dan op basis van een MCA-analyse op zoek naar wie welke reden belangrijk vindt.
59
Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
23.6%
7.4%
36.9%
Betere school
10.0%
3.5%
69.7%
Multiculturele omgeving
46.3%
11.6%
25.0%
Verandering gezinssituatie
54.2%
33.8%
30.4%
Charme Brussel
71.5%
29.8%
11.5%
Dichter bij werk
70.3%
44.9%
13.1%
Culturele activiteiten
57.1%
20.8%
15.6%
Eigenaar worden
41.8%
27.9%
34.8%
Ontspanningsmogelijkheden
52.9%
14.5%
17.7%
Huis met tuin
26.0%
11.3%
38.8%
Meertalige omgeving
43.8%
11.8%
21.8%
Nabijheid vrienden/familie
30.9%
6.6%
30.8%
Openbaar vervoer
74.2%
30.6%
12.4%
Tabel 35. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel
Drie verhuismotieven steken er duidelijk bovenuit: de nieuwe woning in de stad moet goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer, de charme van Brussel en een woning dicht bij het werk. Het is niet verwonderlijk dat diegenen die voor het werk verhuizen in eerste instantie jongeren zijn (tot 40 jaar), alleenstaand en hogergeschoold. Als men echt voor het werk komt is men ook geneigd eerder eigenaar dan huurder te worden. Diegenen die voor de charme van Brussel verhuizen zijn in eerste instantie twintigers en dertigers, hogergeschoolden en mensen die in het centrum in Brussel-stad zelf willen wonen. Van alle inwijkelingen vallen de lagergeschoolden (maximaal middelbaar onderwijs) het minst voor de charme van de stad. De bereikbaarheid met het openbaar vervoer is voor iedereen een essentiële voorwaarde al scoren huiseigenaars, gezinnen met kinderen en vrouwen hier toch iets hoger. Naast deze drie factoren zijn er nog drie die door meer dan de helft van de ondervraagden als belangrijk worden aangehaald: het aanbod aan culturele activiteiten, een verandering in de gezinssituatie en de ontspanningsmogelijkheden. De mensen die het culturele aanbod als belangrijke verhuisreden beschouwen gaan in de eerste plaats in het centrum wonen, daarna in de eerste of tweede kroon. Het zijn vooral alleenstaanden, en opvallend, diegenen die van Leuven komen vinden het veel belangrijker dan de anderen. Feit is wel dat deze veelal niet uit Leuven zelf komen maar Leuven, en de universiteitsomgeving, als een tussenstap naar Brussel wordt gezien. Diegenen die voor de ontspanningsmogelijkheden naar Brussel afzakken hebben een vergelijkbaar profiel: alleenstaanden die het liefst in het centrum willen wonen. De personen die door een verandering in gezinssituatie naar Brussel kwamen zijn vooral jongeren die van bij hun ouders in Brussel hun eerste woning zoeken en een aantal mensen die na een echtscheiding in Brussel terecht komen.
60
Iets minder dan de helft van de inwijkelingen schuift de multiculturele omgeving, de meertaligheid en het eigenaar worden van een woning als belangrijk naar voor. Diegenen die voor het multiculturele aspect naar Brussel komen wonen liefst in het centrum en de tweede kroon, en liever niet in de eerste kroon die het meest met dit multiculturele wordt geassocieerd. Het zijn meestal hogergeschoolden en huurders en hoe langer men in Brussel woont hoe minder men dit als belangrijk naar voor schuift. Ook vrouwen vinden dit aspect aantrekkelijker dan mannen, net zoals dit voor het meertalige het geval is. Dit is ook een reden voor alleenstaanden om om naar Brussel te komen, net als voor mensen die vanuit Leuven naar Brussel verhuizen. Bij diegenen die eigenaar willen worden zijn twintigers en mensen met een diploma hoger niet-universitair onderwijs meer dan gemiddeld vertegenwoordigd. Het zijn in eerste instantie vrouwen en alleenstaanden die naar Brussel verhuizen om dichter bij familie of vrienden te gaan wonen. Gezinnen met kinderen zijn ook in Brussel vooral op zoek naar een rijhuis met een tuin, ze komen dus automatisch op de koopmarkt terecht. Iets minder dan een kwart van de inwijkelingen zoekt ook een goedkopere woning in Brussel als alternatief voor hun dure Vlaamse woning. Eigenlijk speelt de achtergrond hier niet echt een rol. De minst populaire reden om te verhuizen is dat men een betere school voor de kinderen zoekt. Het is niet zo verwonderlijk dat alleen gezinnen met kinderen en mensen die in Brussel effectief een huis kopen zijn hiermee bezig, al is het slechts een minderheid onder hen die dit belangrijk acht. Aan de hand van een factoranalyse gaan we ook op zoek naar de mate dat de verschillende redenen samenhangen. Een eerste en veruit de belangrijkste factor zouden we als ‘het Brusselse stadsleven’ kunnen bestempelen met aspecten die typisch Brussels zijn: de charme van Brussel, het multiculturele, het meertalige en het aanbod van culturele activiteiten. Het zijn aspecten die specifiek naar Brussel verwijzen en in een andere woonomgeving in Vlaanderen niet op die manier te vinden zijn. De keuze voor Brussel is dus zeker niet toevallig en het illustreert dat de arbeidssituatie op zich niet voldoende is om iemand de keuze voor Brussel te laten maken. Het zijn mensen die in het centrum van de stad zelf willen wonen maar ook wel in de eerste kroon terecht willen, twintigers en dertigers maar ook een aantal 55-plussers van wie de kinderen uit huis zijn en die een nieuwe woonomgeving zoeken. Diegenen die omwille van deze redenen verhuizen zijn in eerste instantie huurders en opvallend meer vrouwen dan mannen. Ook de mensen die uit Leuven komen kiezen voor deze verhuisredenen. Dit is niet verwonderlijk omdat de andere verhuisredenen ook via een verhuis binnen hun huidige omgeving kunnen gerealiseerd worden. Tenslotte zijn het vooral de hogergeschoolden die deze redenen belangrijk vinden, lagergeschoolden zijn hierin slechts in beperkte mate geïnteresseerd. Hiernaast hangt ook het aspect bereikbaarheid met het openbaar vervoer sterk met deze factor samen. Dit is wel een aspect dat nagenoeg door iedereen die naar Brussel verhuist als belangrijk wordt naar voor geschoven. Een tweede factor kunnen we als ‘werken en leven’ beschouwen. Het werk staat hier als verhuisreden centraal, samen met de ontspanningsmogelijkheden die de stad biedt en het feit dat men ook dicht bij vrienden en familie woont. Hier zijn het vooral jongeren (-25 jaar), hogergeschoolden en alleenstaanden die op deze factor opvallend hoog scoren. In tegenstelling tot de mensen die in eerste instantie op basis van vorige factor verhuizen zoeken deze personen meer huiseigenaar te worden en zoeken hun woning in de tweede kroon als ze niet in het centrum terecht kunnen. Hun arbeidssituatie maakt dat deze mensen moeten
61
verhuizen en ze zijn hierbij op zoek een huis te kopen in een omgeving waar ze vrienden of familie kennen en zich op hun favoriete manier kunnen ontspannen. Een derde factor kunnen we ‘een woning in de stad’ noemen. De verhuisredenen die hoog laden op deze factor zijn: de prijs van de woning, eigenaar worden, liefst van een huis met tuin, en een goede school voor de kinderen vinden. Het zijn vooral gezinnen met kinderen van wie een van de ouders in Brussel is geboren en die momenteel vooral in Halle-Vilvoorde wonen. Het is dus eerder een groep die in Brussel vergelijkbare leefomstandigheden zoekt dan in de Rand en meestal al een band heeft met de stad. Een laatste belangrijke factor is een ‘veranderende gezinssituatie’. Deze reden staat wat geïsoleerd en heeft niet direct veel met Brussel of het stedelijke leven te maken. Het zijn vooral jonge huurders die van huis weg willen en op zoek gaan naar een woning in de stad. 4.5.2. Verhuisredenen per leeftijdscategorie In de literatuur over verhuisbewegingen (zie hoofdstuk 2) wordt vooral het belang van de relatie leeftijd-motivatie beklemtoond. Daarom wordt in onderstaande tabellen de verhuismotivatie per leeftijdscategorie kort besproken op basis van de frequentietabel en een multivariate analyse waarbij de achtergrond aan de verschillende factoren getoetst wordt. Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
20.0%
5.7%
40.0%
Betere school
8.7%
4.3%
78.3%
Multiculturele omgeving
49.3%
14.1%
19.7%
Verandering gezinssituatie
67.1%
44.3%
24.3%
Charme Brussel
83.1%
33.8%
7.0%
Dichter bij werk
70.8%
44.4%
9.7%
Culturele activiteiten
69.0%
18.3%
12.7%
Eigenaar worden
11.3%
8.5%
56.3%
Ontspanningsmogelijkheden
60.0%
10.0%
21.4%
Huis met tuin
14.1%
4.2%
49.3%
Meertalige omgeving
45.1%
8.5%
19.7%
Nabijheid vrienden/familie
33.8%
7.0%
33.8%
Openbaar vervoer
81.7%
32.4%
7.0%
Tabel 36. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel (18-24j)
Voor de jongste leeftijdsgroep blijkt de charme van Brussel de belangrijkste reden om naar Brussel te verhuizen en is bij de keuze van de woonplaats ook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer cruciaal. Ook het werk scoort hoog, al zijn een aantal van hen nog student. Even belangrijk is het culturele aanbod. Bij de meeste gaat de verhuis ook met een gezinsverandering gepaard, velen onder hen woonden in Vlaanderen bij hun ouders en gaan in Brussel zelfstandig wonen. Ze preferen vooral het centrum, en indien dit niet kan de (goedkopere) eerste
62
kroon en hierna de (duurdere) tweede kroon. Het is de eerste factor uit de factoranalyse ‘het Brusselse stadsleven’ dat voor deze groep centraal staat in hun motivatie naar Brussel te verhuizen. Op basis van de uitgebreide VGC-lijst 12 zien we dat voor hen volgende gemeenten de voorkeur wegdragen: Brusselcentrum (24.4%, waarbij Laken, Haren en Neder-Over-Heembeek hier niet zijn bijgerekend), Schaarbeek (13.8%), Elsene (7.1%) en Sint-Jans-Molenbeek (5.4%). Ze vestigen zich dus ofwel in het centrum, ofwel in de goedkopere gemeenten uit de eerste kroon ofwel in de buurt van de VUB. Voor de rest van de twintigers blijven de belangrijkste verhuismotieven dezelfde al staan hier de arbeidsgebonden motieven duidelijk voorop, gevolgd door de charme van Brussel en de bereikbaarheid van de nieuwe woning met het openbaar vervoer. Een duidelijke stijger tegenover de vorige groep is het verlangen huiseigenaar te worden. Dit aspect gaat ook de andere motieven beïnvloeden: de inwijkelingen met een diploma secundair onderwijs gaan de prijs van de woning duidelijk als bepalend naar voor schuiven, als eigenaar waardeert men ook het multiculturele aspect minder, benadrukt men meer de bereikbaarheid en winnen de ontspanningsmogelijkheden aan belang. Voor hen wordt de eerste kroon aantrekkelijker omdat hier een beperkt aanbod van huizen met een tuin blijkt te bestaan, hetgeen in het centrum en de tweede kroon ontbreekt of duurder uitvalt. Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
23.1%
5.7%
39.7%
Betere school
6.9%
2.3%
72.9%
Multiculturele omgeving
47.1%
10.1%
30.0%
Verandering gezinssituatie
55.8%
32.3%
31.0%
Charme Brussel
76.0%
26.2%
9.2%
Dichter bij werk
77.4%
50.8%
9.7%
Culturele activiteiten
58.4%
21.7%
12.8%
Eigenaar worden
41.2%
29.4%
37.7%
Ontspanningsmogelijkheden
52.0%
16.3%
17.2%
Huis met tuin
23.7%
8.5%
40.6%
Meertalige omgeving
44.7%
12.8%
23.9%
Nabijheid vrienden/familie
33.6%
7.1%
27.0%
Openbaar vervoer
74.2%
31.4%
13.5%
Tabel 37. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel (25-30j)
De verhuisredenen binnen de eerste factor die verwijzen naar de typische Brusselse situatie worden bij deze leeftijdsgroep vooral door de huurders en de inwijkelingen uit het Leuvense het felst gesmaakt. Huiseigenaars vinden hun motivatie eerder in de tweede en derde factor. De top 5 van van de gemeenten 12
In deze lijsten wordt de gemeente Brussel opgesplitst in Brussel-stad, Laken, Neder-Over-Heembeek en Haren.
63
waar deze groep terecht komt zijn identiek aan de -25gers: Brussel-centrum (25.5%), Schaarbeek (14.1%), Elsene (10.8%), Etterbeek (6.2%) en Sint-JansMolenbeek (5.0%). De dertigers (zie tabel 38) wijken weinig af van de twintigers. Ook hier blijven de charme van Brussel (72.9%), de arbeidssituatie (72.3%) en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer (71.1%) doorslaggevend. Wel neemt hier de zoektocht naar een eigen huis, als het kan met tuin, een prominentere plaats in. Ook een goede school voor de kinderen wordt belangrijker. Het is ook de leeftijd waarop verhoudingsgewijze de meeste in Brussel geboren Vlamingen naar hun geboorteplaats terugkeren. Niet toevallig prefereren ze ofwel het centrum ofwel de tweede kroon. Vooral hogergeschoolden en vrouwen worden door het ‘Brusselse stadsleven’ gemotiveerd (eerste factor van onze factoranalyse). Het aantal eigenaars en gezinnen met kinderen maakt dat ook de elementen die samenhangen met comfortabel wonen zelf meer aandacht krijgen dan dat dit in vorige leeftijdscategorieën het geval was. Het betrekken van een huurwoning hangt bij de dertigers meestal samen met een verandering van de gezinssituatie, veelal echtscheiding. Hun spreiding over het Brusselse grondgebied verloopt ook gelijkmatiger. Brussel-centrum (18.5%), Schaarbeek (12.8%) en Elsene (9.0%) blijven de meest geprefereerde gemeenten maar hun totale aandeel zakt van de helft naar zo’n 40% van het totale aantal inwijkelingen. Sint-Jans-Molenbeek (5.7%) en Anderlecht (5.4%) maken de top-5 rond. Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
24.1%
8.0%
34.9%
Betere school
11.7%
2.9%
67.0%
Multiculturele omgeving
49.1%
12.3%
22.6%
Verandering gezinssituatie
52.6%
34.7%
28.2%
Charme Brussel
72.9%
33.6%
9.8%
Dichter bij werk
72.3%
46.5%
13.1%
Culturele activiteiten
57.7%
20.2%
15.4%
Eigenaar worden
50.2%
33.8%
27.2%
Ontspanningsmogelijkheden
55.7%
13.3%
14.3
Huis met tuin
28.2%
12.6%
35.4%
Meertalige omgeving
50.2%
12.3%
18.5%
Nabijheid vrienden/familie
28.6%
5.2%
31.9%
Openbaar vervoer
71.1%
30.3%
11.4%
Tabel 38. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel (31-40j)
64
Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
25.9%
10.3%
29.3%
Betere school
14.4%
6.3%
62.2%
Multiculturele omgeving
39.1%
12.2%
22.6%
Verandering gezinssituatie
44.2%
24.8%
40.7%
Charme Brussel
56.5%
27.0%
20.9%
Dichter bij werk
61.4%
35.1%
14.9%
Culturele activiteiten
49.1%
19.3%
21.1%
Eigenaar worden
44.2%
26.5%
31.0%
Ontspanningsmogelijkheden
48.2%
12.5%
22.3%
Huis met tuin
33.9%
18.3%
34.9%
Meertalige omgeving
31.0%
9.7%
26.5%
Nabijheid vrienden/familie
27.7%
8.0%
33.0%
Openbaar vervoer
72.2%
27.0%
16.5%
Tabel 39. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel (40-55j)
Bij de groep van 41 tot 55 jaar blijft de bereikbaarheid met het openbaar vervoer even belangrijk dan bij de andere inwijkelingen maar de arbeidssituatie en de charme van Brussel boeten duidelijk aan belang in. Alhoewel de zoektocht naar een goede school de verhuisbewegingen nauwelijks stuurt is dit bij deze groep toch het sterkst aanwezig. Het zijn vooral de vrouwen die zich tot de meer typische Brusselse aspecten aangetrokken voelen. Bij deze groep komt enerzijds het centrum maar anderzijds de tweede kroon nog meer in beeld. Waar deze leeftijdscategorie in de globale analyse van de inwijkcijfers als een groeiende groep werd bestempeld valt de reden hiervan moeilijk te achterhalen op basis van de gegevens uit de bevraging. Opvallend is wel het significant hoger aantal ondervraagden die, in tegenstelling tot de vorige groep, de veranderende gezinssituatie belangrijker vindt. Waarschijnlijk speelt echtscheiding een belangrijke rol in deze toename. De spreiding over het grondgebied van het BHG is nog groter met nog altijd Brussel-centrum als meest gewenste woonplaats (14.9%) doch veel minder prominent. Hetzelfde geldt ook voor Schaarbeek (10.5%) en Elsene (6.7%). De rest van de top-5 van Brusselse woongemeenten ligt dicht bij elkaar met Anderlecht (8.4%) gevolgd door Laken en Sint-JansMolenbeek (beide 6.5%).
65
Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
26.7%
10.0%
43.3%
Betere school
10.7%
3.6%
71.4%
Multiculturele omgeving
45.2%
12.9%
22.6%
Verandering gezinssituatie
63.3%
46.7%
16.7%
Charme Brussel
58.6%
31.0%
13.8%
Dichter bij werk
33.3%
30.0%
40.0%
Culturele activiteiten
46.7%
26.7%
23.3%
Eigenaar worden
32.3%
25.8%
29.0%
Ontspanningsmogelijkheden
43.3%
23.3%
23.3%
Huis met tuin
25.8%
9.7%
38.7%
Meertalige omgeving
43.3%
16.7%
20.0%
Nabijheid vrienden/familie
36.7%
6.7%
33.3%
Openbaar vervoer
86.7%
36.7%
10.0%
Tabel 40. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel(+55j)
Bij de oudste groep wordt het ‘Brusselse stadsleven’ duidelijk belangrijker dan in de vorige groep. De arbeidssituatie wordt naar de achtergrond gedrongen. Veruit de belangrijkste motivatie is de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Op de tweede plaats komt de veranderende gezinssituatie, gepaard gaand met de kinderen die het huis verlaten of de partner die sterft. Diegenen die hierna naar Brussel verhuizen vinden vooral de charme van de stad en haar multicultureel en meertalig karakter interessant. Vandaar dat ook het cultuuraanbod bij deze leeftijdscategorie ook duidelijk als belangrijk naar voor wordt geschoven. Het zijn meestal de hogergeschoolden die op deze leeftijd van Vlaanderen naar de stad trekken. Voor deze groep staat Brussel-centrum ook niet langer bovenaan de lijst van populairste gemeenten. In volgorde van belangrijkheid trekken ze naar SintJans-Molenbeek (13.0%), Laken (12.9%), Anderlecht (12.9%), Schaarbeek (6.9%) en toch nog Brussel-centrum (6.8%). Een element dat bij verhuis altijd een doorslaggevende rol speelt is de kostprijs. Figuur 7 legt de relatie tussen de leeftijd en het gedeelte van het inkomen dat aan het wonen besteed wordt bloot.
66
Vr12eigennu: eigenaar 6
5
Mean Vr13
4
3
2
1
0 1 9, 0 0
2 1, 0 0
2 2, 0 0
2 5, 0 0
2 6, 0 0
2 7, 0 0
2 8, 0 0
2 9, 0 0
3 0, 0 0
3 1, 0 0
3 2, 0 0
3 3, 0 0
3 4, 0 0
3 5, 0 0
3 6, 0 0
3 7, 0 0
3 8, 0 0
3 9, 0 0
4 0, 0 0
4 1, 0 0
4 2, 0 0
4 3, 0 0
4 4, 0 0
4 5, 0 0
4 6, 0 0
4 7, 0 0
4 8, 0 0
4 9, 0 0
5 0, 0 0
5 1, 0 0
5 2, 0 0
5 3, 0 0
5 4, 0 0
5 5, 0 0
5 7, 0 0
5 8, 0 0
6 0, 0 0
6 1, 0 0
6 2, 0 0
6 3, 0 0
6 4, 0 0
6 7, 0 0
6 8, 0 0
6 9, 0 0
lftd
Vr12eigennu: huurder 7
6
Mean Vr13
5
4
3
2
1
0 1 8, 0 0
1 9, 0 0
2 0, 0 0
2 1, 0 0
2 2, 0 0
2 3, 0 0
2 4, 0 0
2 5, 0 0
2 6, 0 0
2 7, 0 0
2 8, 0 0
2 9, 0 0
3 0, 0 0
3 1, 0 0
3 2, 0 0
3 3, 0 0
3 4, 0 0
3 5, 0 0
3 6, 0 0
3 7, 0 0
3 8, 0 0
4 0, 0 0
4 1, 0 0
4 2, 0 0
4 3, 0 0
4 4, 0 0
4 5, 0 0
4 6, 0 0
4 7, 0 0
4 8, 0 0
4 9, 0 0
5 0, 0 0
5 1, 0 0
5 2, 0 0
5 3, 0 0
5 4, 0 0
5 6, 0 0
5 7, 0 0
5 8, 0 0
5 9, 0 0
6 2, 0 0
6 5, 0 0
6 8, 0 0
7 5, 0 0
lftd
Figuur 7. Aandeel kosten woning in gezinsbudget voor eigenaars (boven) en huurders (onder) naar leeftijd
67
In figuur 7 wordt de kostprijs die eigenaars en huurders aan hun woning spenderen uitgetekend voor de verschillende leeftijden. De grootte van deze kosten wordt bepaald door het aandeel dat ze aan vaste kosten uitgeven, in de figuren uitgedrukt in tienden. Jonge twintigers, aan het begin van hun professionele loopbaan, geven tot 60% van hun beschikbaar inkomen uit aan huur of afbetalingen. Tot 35 jaar geven ze nog zo’n 40% van het gezinsbudget uit om erna tot 20% te zakken met hier en daar een piek voor diegenen die op latere leeftijd verhuizen om een huis te kopen in Brussel. De huurders blijven meer constant rond de 30% hangen. Uit figuur 8 blijkt, niet geheel onverwacht, dat hoe lager de opleiding, en bijgevolg ook hoe lager het loon, hoe groter het gedeelte is dat men aan huisvesting dient uit te geven. De woningmarkt in Brussel regelt zich dus niet zo dat men een geschikte woning kan vinden zodat iedereen een vergelijkbaar percentage van zijn loon aan huisvesting spendeert maar maakt dat de lager geschoolden relatief meer dienen uit te geven. opl3 MO NUHO Univ
100,0%
Cumulative Percent
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0%
0
1
2
3
4
5
6
7
Vr13
Figuur 8. Verdeling kosten woning naar onderwijsniveau
Op een identieke manier laat figuur 9 zien dat ook de alleenstaanden in alle omstandigheden relatief meer dienen uit te geven aan huisvesting, en de tweepersoonshuishoudens hier veruit het goedkoopst weg komen. Alleen bij de 15% respondenten met de duurste woning komen gezinnen met kinderen goedkoper uit.
68
gezinsit4 alleenstaand tweepersoons gezin met kinderen
100,0%
Cumulative Percent
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0%
0
1
2
3
4
5
6
7
Vr13
Figuur 9. Verdeling kosten woning naar gezinssituatie
Een groep die via de behanteerde methodologie moeilijk te bevragen is zijn de hoogbejaarden. Via de VGC-lijsten hebben we wel de mogelijkheid iets meer over deze groep te weten te komen. Selecteren we de 70-plussers die vanuit Vlaanderen naar een home in Brussel zijn ingeweken, dan zijn er dit jaarlijks toch minstens een 100-tal. Tabel 41 geeft een overzicht van de gemeenten waar deze bejaarden vanuit Vlaanderen terecht komen. De tabel beperkt zich tot de gemeenten waarin meer dan 5% van de bejaarde inwijkelingen zich in een home of verzorgingsinstelling vestigen. Dit zijn duidelijk niet dezelfde gemeenten dan waar de andere inwijkelingen voor opteren. Gemeente
Aandeel
Sint-Jans-Molenbeek
19.7%
Laken
18.2%
Anderlecht
16.3%
Neder-Over-Heembeek
5.7%
Ukkel
5.5%
Jette
5.3%
Schaarbeek
5.1%
Tabel 41. Woongemeente bejaarden in homes
69
Tenslotte nog een bedenking bij de inwijking vanuit Vlaanderen en Nederlandstalige bejaarden in Brussel. Het feit dat deze groep via de gehanteerde methodologie moeilijk bereikbaar was trachtten we deels op te vangen door een aantal gesprekken met verantwoordelijken binnen de hulpverleningssector te voeren. Een van de belangrijkste feiten die uit deze gesprekken naar voor kwam was de verdringing, ondermeer door de manier waarop de inwijking vanuit Vlaanderen gestalte krijgt. Een grote groep bejaarden in Brussel is Nederlandstalig, hetgeen net voor de gemeenteraadsverkiezingen nog eens in de actualiteit kwam in de zoektocht naar de reden van het dalende aantal kiesgerechtigden met een Nederlandstalige identiteitskaart 13. Het meest in het oog springend is ongetwijfeld het gentrificatieeffect rond de Dansaertstraat met de zogenaamde ‘Dansaert-Vlamingen’. Voor de buitenwereld lijkt het dat er zich een groep Nederlandstaligen vanuit Vlaanderen in het centrum van Brussel is komen vestigen die op die manier een Vlaams eiland in het centrum van de stad creëeren en de Vlaamse aanwezigheid duidelijk versterken. Men kan zeker niet om het dynamisme en de zichtbaarheid van deze groep heen. Maar betekent het nu dat deze buurt vervlaamst? Volgens de hulpverleners binnen de bejaardensector is dit nog niet zo zeker. In dezelfde buurt resulteerde de inwijking van deze ‘nieuwe’ Vlamingen in een verdringing van de oudere bevolking die zich de prijzen in deze buurt niet langer kon veroorloven. Het resultaat was dat de formele en informele zorgnetwerken van Nederlandstalige bejaarden in de buurt onder druk kwamen te staan en afbrokkelden, en de vroegere hulpverleners niet meer weten waar de bejaarden momenteel naartoe zijn. Een deel moest hun zelfstandige woonsituatie met de nodige professionele ondersteuning inruilen voor een bejaardentehuis. Anderen zijn gewoon uit het Vlaamse zorgnetwerk verdwenen. Beide groepen Nederlandstaligen zijn er blijkbaar niet in geslaagd zich in hetzelfde stadsweefsel te integreren. 4.5.3. Vlaamse inwijking: enkele concluderende bedenkingen Bij de inwijking naar Brussel is voor de betrokkenen ongetwijfeld de arbeidssituatie cruciaal. Wie niet in Brussel werkt gaat er ook niet wonen, met uitzondering van studenten en een kleine groep die op latere leeftijd inwijkt. Mensen in Vlaanderen die werkloos zijn en op zoek naar een job zien Brussel niet als alternatief als nieuwe start voor hun beroepsleven. Waarschijnlijk biedt de economische positie van Vlaanderen hen meer garanties dan Brussel met zijn hoge werkloosheidsgraad. De arbeidssituatie blijkt een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde om naar Brussel te komen wonen. Kijken we bijvoorbeeld naar de woonsituatie en pendelafstand van de pendelaars en vergelijken we deze met de vorige woonplaats van de inwijkelingen dan is er weinig verschil tussen beide. Jobzekerheid lijkt evenmin een rol te spelen om al dan niet naar Brussel te verhuizen. De aard van de woning is zeker geen reden. Alhoewel men de huizen in Brussel als voldoende beschouwd schatten niet alleen de pendelaars de verschillende aspecten van hun woonst significant hoger in maar ook de inwijkelingen vinden hun vorige woonst in Vlaanderen beter dan hun huidige woning in Brussel. Wat wel bepalend is, is de houding die men aanneemt tegenover wat we het ‘Brusselse stadsleven’ noemden. Een aantal verhuismotieven hangen hiermee samen: het meertalige karakter van de stad, de multiculturele omgeving, de 13
‘Aantal Vlamingen in Brussel daalt’ – De Standaard 21 september 2006
70
charme van Brussel, de culturele infrastructuur en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Uit de factoranalyse blijkt dit cluster het sterkst de voorkeur voor een verhuis naar het BHG te bepalen. Deze aspecten maken ook net het verschil uit tussen Brussel en de andere Vlaamse/Belgische steden. Opvallend is ook de taalachtergrond van de inwijkelingen. De taaldiversiteit, die zich hier uit in een combinatie van het Nederlands met andere talen, is significant groter onder de inwijkelingen dan onder de pendelaars, hetgeen ongetwijfeld de weerstand om naar Brussel te verhuizen verlaagd. Het profiel van de inwijkelingen die zich het sterkst met deze ‘charme-factor’ identificeren is jong, hooggeschoold, eerder vrouwelijk, huurder en met een preferentie voor Brusselstad. Dit verklaart ook waarom een grote groep twintigers via Leuven in Brussel terecht komt, zij beantwoorden perfect aan het profiel en worden meer door het culturele en internationale karakter van het stadsleven aangetrokken dan door het wonen in een stedelijke omgeving op zich. Het feit dat deze groep eerder opteert om te huren kan wijzen op het tijdelijke karakter van hun verblijf in Brussel. Wat huren of kopen betreft valt het toch op dat heelwat jongeren wanneer ze inwijken al onmiddelijk een eigen huis kopen. Bij nader inzien blijkt de beslissing om te huren of te kopen niet gerelateerd aan de te verwachten duur van hun tewerkstelling in Brussel. De vraag stelt zich of de Brusselse huurmarkt door het tijdelijke karakter van het stedelijke verblijf, de hogere prijzen op de huurmarkt en gegeven de frequentie van de verhuisbewegingen binnen Brussel zelf, niet stilaan meer en meer op de Angelsaksische gaat lijken waar men niet opteert om eerst iets te huren alvorens een eigen huis te kopen dat men dan zo lang mogelijk betrekt de typische Vlaamse woonmarkt zoals in het inleidende hoofdstuk beschreven, maar waar men een huis koopt op afbetaling om dan bij verhuis een nieuwe woning te kopen en de oude te verkopen om in een volgende fase weer opnieuw iets anders te kopen. Diegenen die op het ogenblik dat ze naar Brussel komen wonen er al aan denken een eigen huis te kopen wonen het liefst in een rijhuis met een tuintje in een rustige omgeving. Mensen met een hogeschooldiploma zijn eerder geneigd een huis te kopen dan universitairen. Dit kan enerzijds te maken hebben met de interesses en intenties waarmee men naar Brussel verhuisde maar eveneens met het feit dat over het algemeen afgestudeerden aan een hogeschool een grotere jobstabiliteit vertonen dan universitairen die veel mobieler zijn en op die manier ook hun verwachtingspatroon aan hun woonomgeving aanpassen zonder daarbij significante verschillen in de huidige arbeidssituatie als reden naar voor te schuiven. Uit arbeidsmarktonderzoek (zie Arbeidsmarktflits 50, 2004) blijkt ook dat hoe hoger het diploma, hoe meer men de mogelijkheid heeft al dan niet te opteren om te pendelen. Tevens worden vooral de hoogstgeschoolden door de culturele activiteit van Brussel aangetrokken, een voorkeur die toch deels leeftijdsgebonden is. Waar zij dan zo centraal mogelijk willen wonen prefereren de afgestudeerden van de hogeschool eerder een rustige omgeving buiten Brussel-stad. Hoe lager geschoold hoe moeilijker men toegang krijgt tot de woonmarkt. Lagergeschoolden zien zich genoodzaakt een groter deel van hun budget aan hun woonnoden te besteden. Bij deze lagergeschoolde inwijkelingen spelen familiale omstandigheden een grotere rol als verhuismotivatie dan bij de anderen. In die zin sluiten de geboren Brusselaars sterk bij deze groep aan. De meeste geboren en getogen Brusselaars troffen we aan bij de pendelaars uit Halle-Vilvoorde maar een beperkte groep onder hen verhuist opnieuw naar
71
Brussel. Ook deze groep benadrukt de band met familie en vrienden als belangrijkste verhuismotief. Het is in eerste instantie de evaluatie van de buurt die doorslaggevend is en niet zozeer de woning zelf of de gemeente waarin men zich vestigt. Binnen die omgeving wegen vooral de sociale aspecten het zwaarst door. Zowel in Brussel als in Vlaanderen is men tevreden over de sociale mix in de buurt. Migrantenbuurten zijn weinig populair onder de inwijkelingen. Het minst geliefd is de eerste kroon (de typische ‘migrantengemeenten’), maar toch komen ze er in grote getale terecht. Hierbij speelt de bereikbaarheid van het (dure) centrum en het feit dat men in eerste instantie niet naar Brussel komt om er een comfortabele woning te betrekken waarschijnlijk een rol. De inwijkelingen storen zich vooral aan het gebrek aan netheid en de verkeersdrukte. Voor zowel pendelaars als inwijkelingen is de beslissing om te verhuizen steeds het zoeken naar een evenwichtspositie tussen voorzieningen enerzijds en een rustige woonomgeving anderzijds. Vergelijken we beide groepen dan scoren bij de pendelaars de tevredenheid over de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en de culturele en commerciële voorzieningen het laagst maar waarderen ze de rust en netheid van de groenere omgeving waarin ze wonen. Bij verhuis worden de eerste behoeften hier wel bevredigd maar slaat de balans negatief uit voor de tweede groep verzuchtingen. Het is de persoonlijke keuze tussen beide die maakt of men al dan niet gaat verhuizen. Indien binnen de eerste groep behoeften de ‘typische Brusselse’ elementen doorwegen gaat men verhuizen. Bij het welbevinden in Brussel speelt ook het aspect veiligheid een sturende rol. Over het algemeen is men hierover best tevreden. Andere aspecten zijn storender doch geven minder aanleiding om eventueel te verhuizen. Wie zich onveilig voelt zal meer geneigd zijn dit als mogelijke verhuisreden naar voor te schuiven dan andere dingen waar men zich veel meer aan ergert maar die veel minder aanleiding geven om van woonomgeving te veranderen. De appreciatie van wat er op gemeentelijk vlak of op vlak van de VGCdienstverlening gebeurd is van relatief belang. Het enige waaraan men zich op dat vlak ergert is het taalgebruik en het onderwijs. Het meest stoort men zich aan het taalgebruik van de gemeentelijke dienstverlening. Deze ergernis is vrij algemeen en niet gebonden aan specifieke gemeenten. Toch is de meerderheid wel positief over dit taalgebruik maar net als veiligheid lijkt dit, eens men er zich aan stoort, een belangrijke reden om desnoods opnieuw naar Vlaanderen te verhuizen, al hebben deze ondervraagden uiteraard die stap nog niet gezet. Hierbij dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen de houding van de ondervraagden ten aanzien van meertaligheid en de ontevredenheid over de toepassing van de taalwetgeving. Het is niet de multiculturele en meertalige leefomgeving die hen stoort maar het feit dat ze in hun eigen taal voor bepaalde dienstverlening in hun gemeentehuis of binnen de gezondheidszorg niet terecht kunnen. Het is dus de gebrekkige toepassing van de taalpolitiek zelf die hen doet denken aan verhuizen, niet het Brusselse taalbeeld op zich. Het feit dat deze omgeving niet langer tweetalig is maakt waarschijnlijk dat men beide beter kan scheiden en nuanceren. Tenslotte nog een woordje over de rol van het onderwijs. De situatie van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel wordt door de ondervraagden als problematisch gezien. Contradictorisch is wel dat het de feitelijke gebruikers zijn die het meest tevreden zijn over dit onderwijs. Nu is het onderwijs van de kinderen wel een van de minste zorgen van de gemiddelde inwijkeling en houden enkel diegenen die effectief kinderen hebben hiermee rekening. Toch is de
72
beeldvorming over dit onderwijs ronduit negatief en zal bijgevolg wel potentiële inwijkelingen afschrikken. De groep die vanuit Vlaanderen in gezinsverband naar Brussel verhuist is niettemin beperkt.
73
Hoofdstuk 5. De uitwijking van Brussel naar Vlaanderen
Waar in het vorige hoofdstuk de inwijking uit Vlaanderen centraal stond bekijken we hier de omgekeerde beweging. Alvorens tot de analyse van de vragenlijsten over te gaan geven we eerst een algemeen beeld van deze verhuisbeweging. De categorisering naar geslacht, leeftijd, nationaliteit en woonplaats zijn identiek aan deze die in het vorige hoofdstuk werden gebruikt (zie 4.1.).
5.1. Uitwijking: een overzicht Waar in 2004 zo’n 11000 mensen Vlaanderen voor Brussel verruilden maakten er ongeveer 18000 de omgekeerde beweging. Hiervan vestigden ruim 12000 gewezen Brusselaars zich in het arrondissement Halle-Vilvoorde. Toch is de toenemende uitwijking minder uitgesproken dan de inwijking. Waar deze inwijking vanuit Halle-Vilvoorde in de bestudeerde periode met zo’n 30% toenam, steeg de uitwijking met ongeveer 22% (voor meer details, zie de tabellen 42 en 43). Alhoewel dit zich nog niet in absolute cijfers vertaalt wordt verhoudingsgewijze de stadsvlucht afgeremd maar niet gestopt. Het aandeel van vreemdelingen die uitwijken naar de Rand ligt over die periode constant zo’n 2% hoger dan hun aandeel in de inwijking. Er vertrekken dus relatief gezien meer vreemdelingen van Brussel naar Vlaanderen dan omgekeerd. Afgezien van het effect van de naturalisaties, hetgeen uit de beschikbare gegevens niet kan worden afgeleid, lijkt de groei van de Brusselse bevolking als gevolg van de immigratie niet te leiden tot een groeiende uitwijking van de Belgen. Qua leeftijd zijn het ook de jongeren die de grootste groep uitwijkelingen vormen. Over de laatste 15 jaar blijft hun aandeel, net als hun aandeel in de inwijking, rond de 38% schommelen. Het aandeel van de leeftijdscategorie van 25 tot 30 jaar daalt, maar deze daling is uitsluitend op het conto van de Belgen te schrijven. Jongeren lijken meer in Brussel te blijven, doch dit is ook het geval voor de 55-plussers. Ook hier zijn het weerom de Belgen die meer geneigd zijn in Brussel te blijven. Het zijn vooral de dertigers en de veertigers die verhoudingsgewijze meer uitwijken naar de Rand. Hier valt eveneens het aandeel van de niet-Belgen op, die in beide groepen ongeveer een kwart van de verhuizers uitmaken.
74
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1112
1607 (16.04)
1518 (14.58)
1564 (15.94)
1670 (16.16)
1709 (15.93)
1911 (16.69)
1984 (16.21)
1122
290 (2.89)
302 (2.90)
290 (2.96)
307 (2.97)
289 (2.41)
285 (2.49)
348 (2.84)
1212
812 (8.10)
813 (7.81)
688 (7.01)
682 (6.60)
655 (6.11)
708 (6.18)
770 (6.29)
1222
153 (1.53)
184 (1.77)
167 (1.70)
177 (1.71)
193 (1.80)
170 (1.48)
196 (1.60)
1312
836 (8.34)
950 (9.13)
851 (8.67)
902 (8.73)
957 (8.92)
1032 (9.01)
1089 (8.90)
1322
202 (2.02)
287 (2.76)
283 (2.88)
326 (3.15)
317 (2.96)
363 (3.17)
398 (3.25)
1412
465 (4.64)
469 (4.51)
495 (5.05)
529 (5.12)
568 (5.30)
610 (5.33)
618 (5.05)
1422
112 (1.12)
148 (1.42)
169 (1.72)
177 (1.71)
176 (1.64)
186 (1.62)
227 (1.85)
1512
348 (3.47)
326 (3.13)
319 (3.25)
295 (2.85)
317 (2.96)
333 (2.91)
321 (2.62)
1522
49 (0.49)
54 (0.52)
37 (0.38)
53 (0.51)
63 (0.59)
76 (0.66)
88 (0.72)
2112
1686 (16.82)
1725 (16.57)
1543 (15.73)
1797 (17.38)
1869 (17.42)
1933 (16.89)
2012 (16.44)
2122
294 (2.93)
314 (3.02)
267 (2.72)
298 (2.88)
301 (2.81)
326 (2.85)
397 (3.24)
2212
923 (9.21)
926 (8.90)
835 (8.51)
762 (7.37)
793 (7.39)
822 (7.18)
871 (7.12)
2222
146 (1.46)
205 (1.97)
197 (2.01)
194 (1.88)
206 (1.92)
215 (1.88)
245 (2.00)
2312
873 (8.71)
846 (8.13)
817 (8.33)
852 (8.24)
908 (8.46)
985 (8.60)
1031 (8.42)
2322
150 (1.50)
240 (2.31)
262 (2.67)
275 (2.66)
265 (2.47)
309 (2.70)
369 (3.01)
2412
410 (4.09)
452 (4.34)
471 (4.80)
475 (4.60)
501 (4.67)
576 (5.03)
564 (4.61)
2422
69 (0.69)
87 (0.84)
107 (1.09)
113 (1.09)
127 (1.18)
125 (1.09)
147 (1.20)
2512
551 (5.50)
518 (4.98)
397 (4.05)
398 (3.85)
444 (4.14)
402 (3.51)
469 (3.83)
2522
45 (0.45)
46 (0.44)
52 (0.53)
55 (0.53)
69 (0.64)
81 (0.71)
95 (0.78)
Totaal
10021
10410 9811 10337 10727 Tabel 42. Uitwijking naar Halle-Vilvoorde
11448
12239
75
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1112
100
94.46
97.32
103.92
106.35
118.92
123.46
1122
100
104.14
100.00
105.86
99.66
98.28
120.00
1212
100
100.12
84.73
83.99
80.67
87.19
94.83
1222
100
120.26
109.15
115.69
126.14
111.11
128.10
1312
100
113.64
101.79
107.89
114.47
123.44
130.26
1322
100
142.08
140.10
161.39
156.93
179.70
197.03
1412
100
100.86
106.45
113.76
122.15
131.18
132.90
1422
100
132.14
150.89
158.04
157.14
166.07
202.68
1512
100
93.68
91.67
84.77
91.09
95.69
92.24
1522
100
110.20
75.51
108.16
128.57
155.10
179.59
2112
100
102.31
91.52
106.58
110.85
114.65
119.34
2122
100
106.80
90.82
101.36
102.38
110.88
135.03
2212
100
100.33
90.47
82.56
85.92
89.06
94.37
2222
100
140.41
134.93
132.88
141.10
147.26
167.81
2312
100
96.91
93.59
97.59
104.01
112.83
118.10
2322
100
160.00
174.67
183.33
176.67
206.00
246.00
2412
100
110.24
114.88
115.85
122.20
140.49
137.56
2422
100
126.09
155.07
163.77
184.06
181.16
213.04
2512
100
94.01
72.05
72.23
80.58
72.96
85.12
2522
100
102.22
115.56
122.22
153.33
180.00
211.11
Tabel 43. Evolutie uitwijking naar Halle-Vilvoorde op basis van index 1990
De uitwijking naar het arrondissement Leuven (tabel 44 en 45) is over de gegeven periode weinig veranderd. Wel is ook hier een duidelijke toename van het aandeel van de vreemdelingen waar te nemen (van 18% tot 25% van de uitwijkelingen). Net zoals in het arrondissement Halle-Vilvoorde blijft het aandeel van de -25-jarigen, de grootste groep verhuizers, constant (hier op 33%), net als de veertigers (11%) en wordt dit voor de 55-plussers meer dan gehalveerd, dit zowel voor de Belgen als de niet-Belgen. Dit impliceert dat de groep van 25 tot 30 jaar en de dertigers toeneemt onder de uitwijkelingen. In beide groepen neemt ook het aantal vreemdelingen toe, van 17% tot 23% voor de eerste groep en van 23% tot 33% voor de veertigers.
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1113
188 (13.04)
193 (12.73)
126 (11.78)
116 (10.98)
129 (10.73)
145 (11.15)
178 (11.84)
1123
45 (3.12)
37 (2.44)
30 (2.80)
38 (3.60)
48 (3.99)
43 (3.31)
51 (3.39)
76
1213
123 (8.53)
120 (7.92)
94 (8.79)
90 (8.52)
78 (6.49)
98 (7.54)
122 (8.11)
1223
26 (1.80)
36 (2.37)
22 (2.06)
30 (2.84)
31 (2.58)
38 (2.92)
35 (2.33)
1313
108 (7.49)
153 (10.09)
94 (8.79)
83 (7.86)
98 (8.15)
125 (9.62)
133 (8.84)
1323
42 (2.91)
46 (3.03)
49 (4.58)
37 (3.50)
59 (4.91)
40 (3.08)
65 (4.32)
1413
66 (4.58)
70 (4.62)
46 (4.30)
54 (5.11)
62 (5.16)
65 (5.00)
63 (4.19)
1423
26 (1.80)
20 (1.32)
14 (1.31)
24 (2.27)
22 (1.83)
23 (1.77)
34 (2.26)
1513
95 (6.59)
79 (5.21)
46 (4.30)
64 (6.06)
46 (3.83)
52 (4.00)
46 (3.06)
1523
11 (0.76)
6 (0.40)
6 (0.56)
8 (0.76)
6 (0.50)
9 (0.69)
4 (0.27)
2113
203 (14.08)
197 (12.99)
133 (12.43)
126 (11.93)
162 (13.48)
160 (12.31)
204 (13.56)
2123
41 (2.84)
37 (2.44)
40 (3.74)
26 (2.46)
50 (4.16)
41 (3.15)
62 (4.12)
2213
106 (7.35)
132 (8.71)
99 (9.25)
80 (7.58)
108 (8.99)
127 (9.77)
144 (9.57)
2223
21 (1.46)
39 (2.57)
31 (2.90)
39 (3.69)
30 (2.50)
49 (3.77)
46 (3.06)
2313
110 (7.63)
125 (8.25)
89 (8.32)
79 (7.48)
93 (7.74)
100 (7.69)
100 (6.65)
2323
23 (1.60)
36 (2.37)
26 (2.43)
29 (2.75)
54 (4.49)
41 (3.15)
55 (3.66)
2413
50 (3.47)
70 (4.62)
40 (3.74)
42 (3.98)
43 (3.58)
59 (4.54)
66 (4.39)
2423
17 (1.18)
10 (0.66)
14 (1.31)
16 (1.52)
12 (1.00)
14 (1.08)
16 (1.06)
2513
134 (9.29)
108 (7.12)
68 (6.36)
67 (6.34)
67 (5.57)
59 (4.54)
77 (5.12)
2523
7 (0.49)
2 (0.13)
3 (0.28)
8 (0.76)
4 (0.33)
12 (0.92)
3 (0.20)
Totaal
1442
1516
1070
1056
1202
1300
1504
Tabel 44. Uitwijking naar Leuven
77
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1113
100
102.66
67.02
61.70
68.62
77.13
94.68
1123
100
82.22
66.67
84.44
106.67
95.56
113.33
1213
100
97.56
76.42
73.17
63.41
79.67
99.19
1223
100
138.46
84.62
115.38
119.23
146.15
134.62
1313
100
141.67
87.04
76.85
90.74
115.74
123.15
1323
100
109.52
116.67
88.10
140.48
95.24
154.76
1413
100
106.06
69.70
81.82
93.94
98.48
95.45
1423
100
76.92
53.85
92.31
84.62
88.46
130.7
1513
100
83.16
48.42
67.37
48.42
54.74
48.42
1523
100
54.55
54.55
72.73
54.55
81.82
36.36
2113
100
97.04
65.52
62.07
79.80
78.82
100.49
2123
100
90.24
97.56
63.14
121.95
100.00
151.22
2213
100
124.53
93.40
75.47
101.89
119.81
135.85
2223
100
185.71
147.62
185.71
142.86
233.33
219.05
2313
100
113.64
89.09
71.82
84.55
90.91
90.91
2323
100
156.52
113.04
126.09
234.78
178.26
239.13
2413
100
140.00
80.00
84.00
86.00
108.00
132.00
2423
100
58.82
82.35
94.12
70.59
82.35
94.12
2513
100
80.60
50.75
50.00
50.00
44.03
57.46
2523
100 7
28.57
42.86
114.29
57.14
171.43
42.86
Tabel 45. Evolutie uitwijking naar Leuven op basis van index 1990
Ook de uitwijking naar de rest van Vlaanderen (tabel 46 en 47) bevestigt de bevindingen in beide andere arrondissementen: bij de Belgen telt men meer vrouwen onder de uitwijkelingen, bij de vreemdelingen zijn het de mannen; en de uitwijking verloopt vrij constant over de laatste 15 jaar al neemt hier het aandeel van de niet-Belgen, in tegenstelling tot Vlaams-Brabant, niet toe. Ook hier is een derde van de uitwijkelingen jonger dan 25, al neemt hun aandeel licht af in tegenstelling tot de 25 tot 30-jarigen. Het zijn vooral de dertigers die hun aandeel gevoelig uitbreiden. In beide groepen maken de vreemdelingen in 2004 een derde van de uitwijkelingen uit. Het aandeel van deze laatste stijgt ook bij de 40-gers al blijven de globale cijfers vrij constant. Bij de ouderen tenslotte neemt het aandeel van de Belgen die Brussel verlaten duidelijk af. Een quasi verdubbeling van het aantal niet-Belgen in deze leeftijdscategorie heeft, gezien hun beperkt aantal, weinig effect.
78
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1115
430 (10.59)
388 (10.47)
349 (10.05)
383 (11.20)
407 (10.71)
483 (11.90)
515 (11.50)
1125
289 (7.12)
161 (4.34)
129 (3.71)
133 (3.89)
182 (4.79)
155 (3.82)
182 (4.06)
1215
261 (6.43)
233 (6.29)
268 (7.71)
236 (6.90)
233 (6.13)
239 (5.89)
257 (5.74)
1225
101 (2.49)
128 (3.45)
143 (4.12)
118 (3.45)
146 (3.84)
134 (3.30)
147 (3.28)
1315
221 (5.44)
277 (7.47)
256 (7.37)
249 (7.28)
278 (7.32)
295 (7.27)
378 (8.44)
1325
121 (2.98)
124 (3.35)
113 (3.25)
119 (3.48)
161 (4.24)
171 (4.21)
191 (4.26)
1415
184 (4.53)
183 (4.94)
198 (5.70)
165 (4.83)
241 (6.34)
241 (5.94)
208 (4.64)
1425
60 (1.48)
41 (1.11)
55 (1.58)
56 (1.64)
85 (2.24)
66 (1.63)
80 (1.79)
1515
307 (7.56)
279 (7.53)
253 (7.28)
243 (7.11)
236 (6.21)
238 (5.86)
272 (6.07)
1525
24 (0.59)
27 (0.73)
17 (0.49)
36 (1.05)
29 (0.76)
33 (0.81)
26 (0.58)
2115
435 (10.71)
437 (11.79)
438 (12.61)
423 (12.37)
470 (12.37)
522 (12.86)
555 (12.39)
2125
336 (8.27)
189 (5.10)
125 (3.37)
124 (3.63)
163 (4.29)
180 (4.43)
211 (4.71)
2215
274 (6.75)
243 (6.56)
244 (7.02)
206 (6.03)
251 (6.61)
270 (6.65)
327 (7.30)
2225
73 (1.80)
89 (2.40)
88 (2.53)
93 (2.72)
96 (2.53)
97 (2.39)
139 (3.10)
2315
201 (4.95)
216 (5.83)
186 (5.35)
216 (6.32)
191 (5.03)
265 (6.53)
255 (5.69)
2325
70 (1.72)
59 (1.59)
64 (1.84)
75 (2.19)
85 (2.24)
100 (2.46)
114 (2.55)
2415
174 (4.28)
168 (4.53)
164 (4.72)
156 (4.56)
163 (4.29)
190 (4.68)
192 (4.29)
2425
26 (0.64)
32 (0.86)
25 (0.72)
30 (0.88)
44 (1.16)
43 (1.06)
57 (1.27)
2515
457 (11.25)
410 (11.06)
344 (9.90)
331 (9.68)
308 (8.11)
303 (7.46)
333 (7.43)
2525
17 (0.42)
23 (0.62)
15 (0.43)
27 (0.79)
30 (0.79)
35 (0.86)
40 (0.89)
Totaal
4061
3707 3474 3419 3799 4060 Tabel 46. Uitwijking naar de rest van Vlaanderen
4479
79
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1115
100
90.23
81.16
89.07
94.65
112.33
119.77
1125
100
55.71
44.64
46.02
62.98
53.63
62.98
1215
100
89.27
102.68
90.42
89.27
91.57
98.47
1225
100
126.73
141.58
116.83
144.55
132.67
145.54
1315
100
125.34
115.84
112.67
125.79
133.48
171.04
1325
100
102.48
93.39
98.35
133.06
141.32
157.85
1415
100
99.46
107.61
89.67
130.98
130.98
113.04
1425
100
68.33
91.67
93.33
141.67
110.00
133.33
1515
100
90.88
82.41
79.15
76.87
77.52
88.60
1525
100
112.50
70.83
150.00
120.83
137.50
108.33
2115
100
100.46
100.69
97.24
108.05
120.00
127.59
2125
100
56.25
37.20
36.90
48.51
53.57
62.80
2215
100
88.69
89.05
75.18
91.61
98.54
119.34
2225
100
121.92
120.55
127.40
131.51
132.88
190.41
2315
100
107.46
92.54
107.46
95.02
131.84
126.87
2325
100
84.29
91.43
107.14
121.43
142.86
162.86
2415
100
96.55
94.25
89.66
93.68
109.20
110.34
2425
100
123.08
96.15
115.38
169.23
165.38
219.23
2515
100
89.72
75.27
72.43
67.40
66.30
72.87
2525
100
135.29
88.24
158.82
176.47
205.88
235.29
Tabel 47. Evolutie uitwijking naar rest van Vlaanderen op basis van index 1990
Zoals we de verhuizers van Vlaanderen naar Brussel vergeleken met de pendelaars, gegeven het belang van de arbeidsplaats als decisieve factor tot inwijking, vergelijken we diegene die Brussel voor Vlaanderen inruilen met Nederlandstaligen die binnen het BHG zelf van adres veranderen. Een vergelijking tussen beide groepen zou meer licht moeten werpen op de feitelijke verhuismotieven van de uitwijkelingen. Daarom bekijken we hier ook de omvang van de verhuisbewegingen binnen het BHG zelf. Eigenlijk vertegenwoordigen die interne verhuisbewegingen meer dan de helft van het totale aantal transities. Deze verhouding blijft vrij constant over de tijd en het aantal interne verhuizers nam sinds 1990 met 30% toe. Binnen Brussel tellen we dus steeds meer verhuisbewegingen. Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
BHG
41940 (54.45)
48896 (54.81)
48046 (52.58)
47778 (50.72)
50288 (50.66)
53365 (52.91)
54244 (52.13)
BHG
100
116.59
114.56
113.92
119.90
127.24
129.34
Tabel 48. Omvang interne verhuisbewegingen
80
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1111
4846 (11.55)
5862 (11.99)
5873 (12.22)
5986 (12.53)
6152 (12.23)
6436 (12.06)
6540 (12.06)
1121
2650 (6.32)
2833 (5.79)
2299 (4.78)
2198 (4.60)
2219 (4.41)
2328 (4.36)
2416 (4.45)
1211
3112 (7.42)
3616 (7.40)
3609 (7.51)
3550 (7.43)
3563 (7.09)
3738 (7.00)
3906 (7.20)
1221
1419 (3.38)
2011 (4.11)
2071 (4.31)
2066 (4.32)
2303 (4.58)
2325 (4.36)
2325 (4.29)
1311
2696 (6.43)
3224 (6.59)
3166 (6.59)
3300 (6.91)
3408 (6.78)
3660 (6.86)
3861 (7.12)
1321
1419 (3.38)
2098 (4.29)
2314 (4.82)
2349 (4.92)
2707 (5.38)
2809 (5.26)
2835 (5.23)
1411
1789 (4.27)
2171 (4.44)
2063 (4.29)
2065 (4.32)
2126 (4.23)
2244 (4.21)
2316 (4.27)
1421
764 (1.82)
967 (1.98)
992 (2.06)
1007 (2.11)
1149 (2.28)
1231 (2.31)
1288 (2.37)
1511
1456 (3.47)
1418 (2.90)
1334 (2.78)
1272 (2.66)
1290 (2.57)
1406 (2.63)
1506 (2.78)
1521
399 (0.95)
438 (0.90)
462 (0.96)
428 (0.90)
471 (0.94)
486 (0.91)
545 (1.00)
2111
5613 (13.38)
6551 (13.40)
6729 (14.01)
6584 (13.78)
7193 (14.30)
7636 (14.31)
7439 (13.71)
2121
2904 (6.92)
3148 (6.44)
2539 (5.28)
2485 (5.20)
2568 (5.11)
2711 (5.08)
2825 (5.21)
2211
3107 (7.41)
3376 (6.90)
3588 (7.47)
3443 (7.21)
3598 (7.15)
3957 (7.41)
4009 (7.39)
2221
1220 (2.91)
1760 (3.60)
1728 (3.60)
1824 (3.82)
1854 (3.69)
1998 (3.74)
2021 (3.73)
2311
2392 (5.70)
2724 (5.27)
2611 (5.43)
2664 (5.58)
2749 (5.47)
2886 (5.41)
2880 (5.31)
2321
948 (2.26)
1473 (3.01)
1510 (3.14)
1608 (3.37)
1801 (3.58)
1972 (3.70)
2010 (3.71)
2411
1720 (4.10)
1835 (3.75)
1779 (3.70)
1785 (3.74)
1751 (3.48)
1860 (3.49)
1898 (3.50)
2421
498 (1.19)
643 (1.32)
772 (1.61)
728 (1.52)
746 (1.48)
902 (1.69)
901 (1.66)
2511
2657 (6.34)
2352 (4.81)
2158 (4.49)
2001 (4.19)
2072 (4.12)
2203 (4.13)
2118 (3.90)
2521
331 (0.79)
396 (0.81)
449 (0.93)
435 (0.91)
568 (1.13)
577 (1.08)
605 (1.12)
Tabel 49. Profiel interne verhuizers
81
Type
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Totaal
41940
48896
48046
47778
50288
53365
54244
100
116.59
114.56
113.92
119.90
127.24
129.34
1111
100
120.97
121.19
123.52
126.95
132.81
134.96
1121
100
106.91
86.75
82.94
83.74
87.85
91.17
1211
100
116.20
115.97
114.07
114.49
120.12
125.51
1221
100
141.72
145.95
145.60
162.30
163.85
190.42
1311
100
119.58
117.43
122.40
126.41
135.76
143.21
1321
100
147.85
163.07
165.54
190.77
197.96
199.79
1411
100
121.35
115.32
115.43
118.84
125.43
129.46
1421
100
126.57
129.84
131.81
150.39
161.13
168.59
1511
100
97.39
91.62
87.36
88.60
96.57
103.43
1521
100
109.77
115.79
107.27
118.05
121.80
136.59
2111
100
116.71
119.88
117.30
128.15
136.04
132.53
2121
100
108.40
87.43
85.57
88.43
93.35
97.28
2211
100
108.66
115.48
110.81
115.80
127.36
129.03
2221
100
144.26
141.64
149.51
151.97
163.77
165.66
2311
100
113.88
109.16
111.37
114.92
120.65
120.40
2321
100
155.38
159.28
169.62
189.98
208.02
212.03
2411
100
106.69
103.43
103.78
101.80
108.14
110.35
2421
100
129.12
155.02
146.18
149.60
181.12
180.92
2511
100
88.52
81.22
75.31
77.98
82.91
79.71
2521
100
119.64
135.65
131.42
171.60
174.32
182.78
Tabel 50. Evolutie profiel interne verhuizers op basis van index 1990
Waar de Brusselse bevolking de laatste 15 jaren met zo’n 3 à 4% toenam, nam over dezelfde periode het aantal interne verhuisbewegingen met bijna 30% toe. Momenteel verhuist gemiddeld 5,5% van de Brusselse bevolking jaarlijks van de ene Brusselse gemeente naar de andere. Zowel Belgen als niet-Belgen lijken even verhuislustig: ongeveer een derde van de Brusselaars heeft een vreemde nationaliteit hetgeen ongeveer overeen komt met het aantal niet-Belgische interne verhuizers. Opvallend is wel dat bij de Belgen elk jaar de vrouwelijke verhuizers in de meerderheid zijn maar bij de niet-Belgen de mannen. De -25jarigen telt de grootste groep verhuizers (35 à 38%) waarbij in tegenstelling tot de Belgische leeftijdsgenoten het aantal niet-Belgen duidelijk afneemt. Het feit dat de ouders een vreemde nationaliteit hebben maar de kinderen of jongeren inmiddels de Belgische nationaliteit hebben aangenomen kan een gedeeltelijke verklaring bieden voor deze verschillen. Er zijn echter nog meer verschillen binnen de verschillende leeftijdsgroepen. Bij de groep tussen 25 en 30 jaar
82
neemt de verhuisactiviteit onder de niet-Belgen gevoelig toe en krijgen we bij de mannen zelfs bijna een verdubbeling sinds 1990. Bij de dertigers en de groep van 40 tot en met 55 jaar zet hetzelfde patroon zich door, al groeit hier het aantal niet-Belgische vrouwen sterker dan het aantal mannen. Het lage aantal verhuisbewegingen bij de 55-plussers is minder verwonderlijk, al zien we dat hier bij de Belgen de mannen mobieler blijken dan de vrouwen, hetgeen bij de nietBelgen net omgekeerd is. In de stijgende interne mobiliteit spelen de niet-Belgen dus een steeds belangrijkere rol, een rol die hun relatieve aanwezigheid overstijgt. Kijken we naar de Belgen dan ontwikkelen enkel de mannelijke dertigers een meer dan gemiddelde verhuisactiviteit. Waar we bij de inwijking tussen 1990 en 1995 een duidelijke toename van 25% zagen waarna de cijfers de daaropvolgende jaren net onder dit niveau bleven, zien we bij de uitwijking naar Vlaanderen geen toename tot 1995, dan een daling om dan vanaf 2002 weer te stijgen met vooral in 2003 en 2004 een forse toename. Op basis van het relatieve aandeel van elke gemeente in de totale uitwijking naar Vlaanderen is er weinig verschil met de inwijking. Het relatieve aandeel per gemeente blijft in globo ongeveer gelijk. Toch zien we dat Brussel en Elsene, en in mindere mate Ukkel en Sint-Pieters-Woluwe, verhoudingsgewijze meer Vlaamse inwijkelingen telt dan uitwijkelingen, in tegenstelling tot Anderlecht, Vorst, Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node en Schaarbeek die relatief meer uitwijkelingen tellen. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds duidelijk werd zijn het die gemeenten uit de eerste kroon die als minst aaantrekkelijk worden ervaren. Tabel 51 leert ons dat over de bestudeerde periode Watermaal-Bosvoorde en Sint-Pieters-Woluwe gekenmerkt worden door een dalende uitwijking naar Vlaanderen. De gemeenten Ganshoren, Oudergem en Ukkel vertonen eenzelfde evolutie al wordt deze in het laatste jaar van de waarnemingen omgebogen. In gemeenten als Koekelberg, Evere, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek ruilen dan weer systematisch meer mensen het BHG voor Vlaanderen. Opvallend is het uitwijkgedrag in Sint-Joost-ten-Node waar momenteel dubbel zoveel personen uitwijken naar Vlaanderen dan 2 jaar geleden. Toevallig of niet lijkt de uitwijking in hoge mate te correleren met het gemiddeld beschikbaar inkomen per persoon in de Brusselse gemeenten: hoe rijker de gemeente, hoe minder men geneigd blijkt naar Vlaanderen uit te wijken.
83
Gemeente
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
Anderlecht
1686 (10.86)
1659 (10.61)
1489 (10.37)
1514 (10.22)
1633 (10.38)
1769 (10.53)
1871 (10.27)
Oudergem
374 (2.41)
444 (2.84)
332 (2.31)
310 (2.09)
353 (2.24)
342 (2.03)
406 (2.23)
St-Agatha-Berchem
415 (2.67)
422 (2.70)
419 (2.92)
417 (2.82)
422 (2.68)
444 (2.64)
475 (2.61)
Brussel
2622 (16.89)
2807 (17.96)
2598 (18.10)
2616 (17.66)
2692 (17.12)
2853 (16.97)
3309 (18.16)
Etterbeek
563 (3.63)
583 (3.73)
503 (3.50)
526 (3.55)
534 (3.40)
576 (3.43)
605 (3.32)
Evere
577 (3.72)
601 (3.84)
585 (4.08)
517 (3.49)
626 (3.98)
768 (4.57)
695 (3.81)
Vorst
711 (4.58)
644 (4.25)
563 (3.92)
653 (4.41)
675 (4.29)
714 (4.25)
797 (4.37)
Ganshoren
438 (2.82)
461 (2.95)
380 (2.65)
302 (2.04)
372 (2.37)
428 (2.55)
441 (2.42)
Elsene
868 (5.59)
828 (5.30)
714 (4.97)
786 (5.31)
831 (5.28)
899 (5.35)
889 (4.88)
Jette
861 (5.55)
885 (5.66)
743 (5.18)
755 (5.10)
800 (5.09)
926 (5.51)
938 (5.15)
Koekelberg
301 (1.94)
323 (2.07)
345 (2.40)
349 (2.36)
382 (2.43)
388 (2.31)
318 (1.75)
Molenbeek
1235 (7.96)
1168 (7.47)
1068 (7.44)
1163 (7.85)
1438 (9.14)
1395 (8.30)
1581 (8.68)
St-Gillis
486 (3.13)
504 (3.22)
511 (3.56)
508 (3.43)
519 (3.30)
481 (2.86)
573 (3.14)
St-Joost
199 (1.28)
246 (1.57)
268 (1.87)
324 (2.19)
367 (2.33)
378 (2.25)
473 (2.60)
Schaarbeek
1440 (9.28)
14904 (9.53)
1402 (9.77)
1545 (10.43)
1532 (9.74)
1865 (11.10)
2060 (11.31)
Ukkel
1028 (6.62)
998 (6.38)
1006 (7.01)
1032 (6.97)
982 (6.24)
1006 (5.99)
1124 (6.17)
Watermaal-Bosvoorde
261 (1.68)
213 (1.36)
209 (1.46)
199 (1.34)
218 (1.39)
199 (1.18)
218 (1.20)
St-Lambrechts-Woluwe
770 (4.96)
718 (4.59)
746 (5.20)
707 (4.77)
783 (4.98)
772 (4.59%)
830 (4.55)
St-Pieters-Woluwe
689 (4.44)
619 (3.96)
474 (3.30)
589 (3.98)
569 (3.62)
605 (3.60)
619 (3.40)
Tabel 51. Evolutie uitwijking Vlaanderen per gemeente
84
5.2.
Uitwijkelingen beschrijving
versus
interne
verhuizers:
een
korte
De cijfers over de uitwijking moeten we met de nodige zorgvuldigheid interpreteren omdat deze groep het moeilijkst te bevragen was, maar toch zijn een aantal tendensen duidelijk. Wat de uitwijking betreft volgen de Nederlandstaligen de algemene trend, 57.8% verhuist van Brussel naar HalleVilvoorde, 14.3% gaat in Leuven wonen en 27.6% kiest voor de rest van Vlaanderen. Kijken we wie die uitwijkelingen zijn, dan komt de meerderheid voor ze in Brussel woonden uit de rest van Vlaanderen (42.6%) en zo’n 10% uit Leuven. Zo’n 16.8% leefde vroeger in Halle-Vilvoorde, verhuisde dan naar Brussel en keert nu terug. Bijna een kwart (23.5%) zijn effectief uitwijkelingen uit Brussel die er ook geboren zijn. De drie belangrijkste verhuisbewegingen zijn: - Vanuit de rest van Vlaanderen, naar Brussel, naar Halle-Vilvoorde (19.7%) - Van geboren en getogen Brusselaars naar Halle-Vilvoorde (17.5%) - Vanuit de rest van Vlaanderen, via Brussel, opnieuw naar Vlaanderen (17.5%) Van de ondervraagden die binnen Brussel zelf verhuisden kennen we ook de plaats waar ze in eerste instantie zijn opgegroeid. Zo is ruim een kwart (27.7%) van de ondervraagden in Brussel opgegroeid, maar de meerderheid in de rest van Vlaanderen (41.6%), Halle-Vilvoorde (11.3%) en Leuven (8.9%). Zo’n 10.6% komt van elders, waarvan een paar mensen uit Wallonië maar de meesten uit het buitenland.
1.6 %
4.4 % Centrum
9.6 %
5.2 % 1° kroon
22.3 %
2° kroon
16.8 %
Figuur 10. Netto-verschuiving Nederlandstaligen in BHG
Figuur 10 geeft het netto-resultaat van de ondervraagden die binnen Brussel verhuizen. De meeste blijven in de buurt wonen, en indien ze verder een woning zoeken is er een neiging meer in de periferie van het gewest te gaan wonen. Onderstaande boxplots (figuren 11 en 12) illustreren de verblijfsduur van de verhuizers in hun huidige en vorige verblijfplaats.
85
1.348 1.198
Vr4jarenhuidadr
40
1.365
70
1.287
17
1.369
20
93
1.259
286
1.393
211 1.186 285 79 43
0
BrVl
BrBr
Vr2sit
Figuur 11. Verblijfsduur in huidige woonplaats
70
180
60
124
50
Vr37hoelvorgem
174 1.178
16 40
103 70
1.285
28
1.402
30
1.239
20
1.173 10
0
BrVl
BrBr
Vr2sit
Figuur 12. Verblijfsduur in vorige woonplaats
86
De uitwijkelingen wonen nog maar vrij recent in Vlaanderen, gemiddeld niet langer dan 2 jaar. Dit is te verklaren door het feit dat diegenen die reeds langer geleden verhuisden moeilijker te traceren waren. Het voordeel is uiteraard dat de redenen die deze personen aangeven als verhuismotivatie dan ook up-to-date zijn. Op hun Brussels adres woonden de ondervraagden gemiddeld 8 jaar. De interne verhuizers wonen bijna 5 jaar op hun huidige adres en daarvoor zo’n 7 jaar op hun vorig adres, dus gemiddeld meer dan 10 jaar in het BHG. In tabel 52 wordt het taalgebruik van huis uit met het huidige taalgebruik vergeleken. Ook hier zien we een ‘Brussel-effect’ optreden. Taalgebruik
Uitwijkelingen
Interne verhuizers
Nederlands
84.1%
79.5%
Nederlands/Frans
12.1%
11.2%
Nederlands/andere taal
1.6%
6.0%
Andere taal
2.2%
3.3%
Nederlands
74.8%
66.3%
Nederlands/Frans
16.2%
14.2%
Nederlands/andere taal
7.1%
13.4%
1.9% Tabel 52. Taalgebruik in gezinsverband
6.1%
Gezin van oorsprong
Huidig gezin
Andere taal
De diversiteit vindt ook hier haar oorsprong in Brussel. Van diegenen uit beide groepen die in Vlaanderen geboren zijn sprak bijna 90% van huis uit Nederlands. Toch zien we dat bij de uitwijkelingen de diversiteit is toegenomen maar dat het aantal gezinnen waarin Nederlands wordt gesproken niet verminderd is, alleen het aantal homogeen Nederlandstalige gezinnen nam af. Bij de interne verhuizers heeft hun verblijf in Brussel de diversiteit zeker verhoogd, al blijft ook hier het aantal gezinnen dat geen Nederlands meer spreekt heel beperkt. Wel blijven er hoe dan ook verschillen tussen diegenen die in Brussel blijven en diegenen die naar Vlaanderen verhuizen. Wat de leeftijd betreft zijn er echter geen verschillen (zie figuur 13). Beide groepen zijn gemiddeld bijna 36 jaar oud.
87
1.375 114 80,00
1.173 16
1.379 1.163
25
1.176
10
1.254
lftd
60,00
40,00
20,00
BrVl
BrBr
Vr2sit
Figuur 13. Leeftijd uitwijkelingen versus interne verhuizers
Zijn de uitwijkelingen nu vooral gezinnen met kinderen en in welke mate verschilt de gezinssituatie tussen beide groepen? Een vergelijking tussen beide groepen wordt in tabel 53 samengevat. Gezinssituatie
Uitwijkelingen
Interne verhuizers
Woont bij ouders
4.5%
-
Alleenstaand
14.9%
24.9%
Met partner
38.9%
37.0%
Met partner en kinderen
38.9%
25.4%
Eenoudergezin
1.8%
4.2%
Andere
0.9%
8.5%
Tabel 53. Gezinssituatie uitwijkelingen versus interne verhuizers
Er verhuizers inderdaad significant meer gezinnen met kinderen vanuit Brussel naar Vlaanderen dan er binnen Brussel zelf blijven. Alleenstaanden en ‘andere’ gezinsvormen prefereren de stad. In die zin vinden we de algemene tendensen uit andere studies toch ook bij de Nederlandstaligen terug. Tenslotte zijn er ook significante verschillen wat het diplomabezit van beide groepen betreft. Waar 53.4% van de uitwijkelingen een universitair diploma heeft, bezit maar liefst 62.4% van de interne verhuizers een dergelijk diploma.
88
5.3. Verhuismotieven uitwijkelingen: huidige versus vroegere situatie Als basis voor de analyse van de verhuismotieven vergelijken we ook hier de vorige Brusselse leefsituatie van de uitwijkelingen met deze van de interne verhuizers. 5.3.1. Veranderende gezinssituatie Voor bijna de helft van de ondervraagden valt een verhuis samen met een veranderende gezinssituatie. Dit is het geval bij 40% van de uitwijkelingen naar Vlaanderen en voor 47% van diegenen die intern in het BHG verhuizen. Gegeven de gemiddelde leeftijd van de ondervraagden liggen deze veranderingen voor de hand: gezinsuitbreiding, het wisselen van partner en echtscheiding. Bij diegenen die naar Vlaanderen verhuizen speelt bij 60% gezinsuitbreiding mee als belangrijkste reden, gevolgd door samenwonen met de partner of verhuizen omwille van een echtscheiding (elk goed voor zo’n 8% van de veranderende situaties). Bij diegenen die binnen Brussel zelf verhuizen staat gezinsuitbreiding eveneens vooraan, al is het iets minder uitgesproken (54%), gevolgd door echtscheiding (14%) en het samenwonen met een andere partner (9%). Bovenstaande cijfers bevestigen enigszins wat in het theoretisch kader reeds naar voor kwam, in een bepaalde levensperiode zet gezinsuitbreiding aan tot verhuizen. Uiteindelijk tellen we onder de ondervraagden die Brussel voor Vlaanderen inruilen zo’n 40% met partner (en eventuele kinderwens) en 40% met partner en kinderen. Binnen Brussel is dit zo’n 35% met partner en 30% met partner en kinderen. Bij diegenen die binnen Brussel verhuizen tellen we ook significant meer alleenstaanden en mensen die opteren voor een gezamelijke woonvorm, iets dat bij de verhuizers naar Vlaanderen totaal afwezig is. Gezinnen met kinderen verhuizen als deze nog vrij jong zijn. Ongeveer 80% van de verhuizers met kinderen hebben kinderen van ongeveer een jaar oud. Mensen die verhuizen met kinderen ouder dan 3 jaar zijn eerder een uitzondering. Deze leeftijdsgrens valt waarschijnlijk niet toevallig samen met het moment waarop kinderen school beginnen lopen. Tabel 54 geeft een overzicht van waar de kinderen school lopen. Gezinssituatie
Uitwijkelingen
Interne verhuizers
Nog te klein
27.8%
20.5%
Nl-talig onderwijs Brussel
14.4%
71.6%
Fr-talig onderwijs Brussel
4.1%
5.6%
Vlaanderen
50.5%
-
Nl-talig Vlaanderen & Brussel
3.1%
2.3%
Tabel 54. Schoolkeuze uitwijkelingen versus interne verhuizers
De hoge percentages van kinderen die nog geen school lopen illustreren de jonge leeftijd bij verhuis. In Vlaanderen kiezen de meeste ouders voor het lokale onderwijs, maar toch opteert nog 14% voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Gegeven de beperkte groep gezinnen binnen deze categorie is het moeilijk op basis hiervan te veralgemenen maar toch valt het op dat bij zo’n derde van deze kinderen minstens een ouder tweetalig werd opgevoed hetgeen
89
de keuze voor Brussel eventueel zou kunnen beïnvloeden. Enkele ouders sturen hun kinderen ook naar het Franstalig onderwijs maar dit zijn uitsluitend gezinnen waar de partner Franstalig of anderstalig is. Dit is ook voor de ouders die intern binnen Brussel verhuizen het geval. Hun keuze voor Brussel impliceert tegelijk dat niemand van hen zijn of haar kinderen naar Vlaanderen naar school stuurt hetgeen de als problematisch ervaren onderwijssituatie toch wel sterk nuanceert. De verhuis van deze gezinnen gaat hand in hand met een behoorlijk inkomen. Van alle verhuizers binnen Brussel of naar Vlaanderen behoort 85% tot de tweeverdieners. Bij diegenen die naar Vlaanderen uitwijken was dit reeds in Brussel het geval, bij diegenen die in Brussel verhuizen zien we dat sommigen blijkbaar op een hoger inkomen hebben gewacht om te verhuizen. De meerderheid (zo’n 75%) van hen waren ook reeds tweeverdieners maar voor een aantal valt de verhuis samen met een bijkomend gezinsinkomen. De enige uitzondering hierop zijn diegenen die omwille van een breuk met de partner moeten verhuizen. 5.3.2. Evaluatie woning Het type van huis dat de uitwijkelingen betrekken is een mooie illustratie van wat de wensen zijn van diegenen die Brussel verlaten. Het is niet verwonderlijk dat de meerderheid, in de mate van het mogelijke, kiest voor een open bebouwing (28.6%), gevolgd door een rijhuis (25.1%), een appartement (24.1%) en een huis in half open bebouwing (21.0%). Diegenen die in Brussel woonden ruilden hun vorige woning in 60% van de gevallen in voor een appartement en in ruim 30% voor een rijwoning, hetgeen een significante verhoging van deze laatste categorie impliceert. Tabel 55 geeft een overzicht van de keuzes die de verhuizers maken: worden ze eigenaar van een woning of huren ze er een? Statuut vorige woning
Statuut huidige woning
Uitwijking
Intern
ouders
huurders
38.5%
40.4%
ouders
eigenaars
21.6%
33.9%
huurder
huurders
21.6%
8.2%
huurder
eigenaars
4.1%
3.9%
eigenaar
huurders
4.1%
6.4%
eigenaar
eigenaars
2.7%
3.9%
huurder
ouders
4.1%
3.9%
eigenaar
ouders
2.0%
0.8%
Tabel 55. Woonsituatie van inwijkelingen versus verhuizers binnen BHG
Eigenaar worden blijkt een belangrijke motivatie om te verhuizen. Van de interne Brusselse verhuizers wordt ongeveer de helft eigenaar, van de uitwijkelingen naar Vlaanderen 60%. De groep die in Brussel blijft evolueert van 12.5% eigenaars en 75.4% huurders op de privémarkt naar 54.3% eigenaars en 42.8% huurders; de inwijkelingen in Vlaanderen komen van een verhouding 26.1% eigenaars en 64.9% huurders op de privémarkt en gaan naar een verhouding
90
van 61.9% eigenaars en 30.8% huurders. Opvallend is ook de grote groep uit Vlaanderen die al eigenaar was in Brussel maar toch ook opnieuw eigenaar wil worden van een woning in Vlaanderen. Dat de groep, van vooral vrouwen, die na een echtscheiding weer bij de ouders terecht kan groter is in Vlaanderen is logisch gezien de meerderheid van hen ook effectief uit Vlaanderen komt. Eigenaarsstructuur
Uitwijkelingen
Interne verhuizers
Open bebouwing
35.4%
1.0%
Halfopen bebouwing
26.2%
2.0%
Rijhuis
29.7%
49.7%
Appartement
8.7%
42.1%
Open bebouwing
15.5%
0.7%
Halfopen bebouwing
9.3%
-
Rijhuis
16.5%
10.0%
Appartement
57.7%
81.5%
Eigenaar
Huurder
Tabel 56. Eigenaarsstructuur uitwijkelingen versus interne verhuizers
Ook uit bovenstaande tabel blijkt de preferentie van kopers voor open bebouwing in Vlaanderen en rijhuizen in Brussel. Toch zijn zowel huurders als eigenaars vrij tevreden over de keuze van de nieuwe woning. Het meest tevreden zijn ze, zowel in Vlaanderen als Brussel, over de grootte en het comfort van de ‘nieuwe’ woning, het minst tevreden is men over de prijs en dan vooral in Brussel over de beschikbaarheid van tuin of terras. Twee elementen vallen hierbij op: de nieuwe woning wordt zowel in Brussel als Vlaanderen als significant beter ervaren op alle vlakken, en de recent betrokken woning in Vlaanderen wordt op alle vlakken significant hoger gewaardeerd dan de woningen die recent in Brussel werden betrokken. Van diegenen die naar Vlaanderen verhuisden speelde bij 42% negatieve aspecten van de woning een rol, bij de interne verhuizers in Brussel 47.9%. De knelpunten waren voor beide groepen dezelfde: de woning was te klein en, toch voor beide prominent op de tweede plaats, ze hadden problemen met de buren. Alhoewel de tevredenheid erg groot is wil zo’n 16% van de uitwijkelingen naar Vlaanderen en 28% van de verhuizers in Brussel eventueel nog wel verhuizen. Hierbij zijn er niet alleen verschillen tussen beide regio’s maar eveneens tussen de huiseigenaars en de huurders: in Vlaanderen wil 8.5% van de eigenaars en 31% van de huurders nog wel verhuizen, bij de Brusselaars is dit bij de eigenaars zelfs 21.8% en bij de huurders 36.6%. Het verschil is dus vooral bij de eigenaars opvallend.
91
5.3.3. Evaluatie buurt In tegenstelling tot de inwijkelingen, waarbij we op zoek gingen naar wat hen in hun nieuwe buurt het meest aantrok, leggen we hier vooral de klemtoon op wat hen aan hun ‘vorige’ Brusselse woonsituatie ergerde en wat de aanleiding vormde om te verhuizen. Tabel 57 geeft een overzicht van hoe beide groepen tegen een aantal kenmerken vun hun huidige en vroeger buurt aankijken. Buurt
Uitwijkeling en nu
Uitwijkeling en vroeger
Interne verhuizers nu
Interne verhuizers vroeger
Netheid
95.2%
56.6%
58.6%
68.9%
Veligheid
94.9%
63.4%
76.9%
75.6%
Parkeren
84.9%
44.8%
54.2%
56.2%
Groen
88.9%
49.3%
68.5%
61.6%
Verkeersdrukte
77.0%
46.7%
53.0%
50.0%
Sociale mix
87.3%
81.0%
85.1%
81.4%
Bereikbaar OV
76.8%
97.2%
92.4%
87.1%
Lawaai
85.4%
52.6%
71.8%
56.1%
Voorzieningen
80.2%
92.4%
82.8%
85.0%
Sociale contacten
82.2%
68.5%
76.7%
71.2%
Tabel 57. Evaluatie buurt door uitwijkelingen verus interne verhuizers (%=positief)
In eerste instantie gaan we kijken naar wat beide groepen in hun vroegere buurt het minst beviel. Dit gebeurt, analoog aan paragraaf 4.4.3. op basis van een multivariate analyse. Voor beide groepen staan de parkeermoeilijkheden en de verkeersdrukte bovenaan de lijst van de wrevels. Bij diegenen die naar Vlaanderen verhuisden is de ontevredenheid vrij algemeen voor beide aspecten, er zijn geen specifieke categorieën die er meer of minder last hebben. Bij de interne verhuizers binnen Brussel speelt vooral de plaats binnen het BHG mee. Het parkeren is voor hen vooral een probleem in de eerste kroon, iets beter in het centrum en het makkelijkst in de tweede kroon. De verkeersdrukte neemt voor hen af van het centrum naar de periferie toe. Dit verklaart mee de richting van de verschuiving van deze groep. Dat ook de derde grootste wrevel, het lawaai, alle categorieën van uitwijkelingen stoort ligt dan weer mee aan de basis van hun keuze Brussel te verlaten. De interne verhuizers kijken iets genuanceerder tegen het lawaai aan, hoe ouder de bewoner hoe meer hij of zij klaagt van lawaai. Ook hoger opgeleiden klagen meer dan lager opgeleiden, net als alleenstaanden er blijkbaar meer last van ondervinden dan gezinnen met kinderen. Voor deze aspecten zijn er ook geen significante verschillen tussen de situatie van de Brusselaars die naar Vlaanderen verhuizen of zij die in Brussel zelf een alternatief zoeken. Dat het gebrek aan groen, zeker voor zij die Brussel verlaten, ook een pijnpunt vormt is geen verrassing. Voor beide groepen speelt de plaats in Brussel een duidelijke rol, hoe verder van het centrum hoe meer men tevreden is over het groen in hun buurt. Bij de uitwijkelingen speelt ook de leeftijd een rol: de
92
twintigers en dertigers, niet toevallig de leeftijd waarop de grootste groep van Brusselaars naar Vlaanderen trekt, lijken zich het meest te storen aan het gebrek aan groen. Het zijn deze laatste die zich ook het meest storen aan een gebrek aan netheid in de buurt. Naast de leeftijd speelt ook de plaats in Brussel een rol (met de eerste kroon als meest vervuilde buurten) en de gezinssituatie, vooral gezinnen met kinderen en tweepersoonshuishoudens willen uit de vervuilde buurten weg. Bij de interne verhuizers neemt de appreciatie toe van het centrum naar de periferie. Op beide aspecten scoren de uitwijkelingen significant lager inzake tevredenheid. Op de zesde plaats komt de veiligheid. Bij diegenen die Brussel verlaten speelt het diploma de belangrijkste rol, hoe lager dat diploma hoe belangrijker de rol die de veiligheid speelt. Verder voelen ze zich in het centrum het meest onveilig en in de tweede kroon het best. Bij diegenen die in Brussel blijven is het vooral de leeftijd die een rol speelt, vooral de veertigers en vijftigers voelen zich bedreigd. Verder zijn het ook hier de lagergeschoolden en de bewoners van de eerste kroon die zich het minst veilig voelen. Waar diegenen die naar Vlaanderen verhuizen zich significant onveiliger voelen is dit voor de appreciatie van de sociale contacten minder het geval. Zo’n 70% van beide groepen is hierover tevreden. Bij de eerste groep zijn er op basis van de geselecteerde achtergrondsvariabelen weinig verschillen, bij de interne verhuizers zijn het vooral de lagergeschoolden die de kwaliteit van hun sociale contacten het laagst inschatten. De sociale mix in de buurt wordt door ruim 80% van de Brusselaars gewaardeerd. Bij de uitwijkelingen zijn het vooral de hooggeschoolden die de sociale samenstelling van de buurt waarderen, vooral zij die in het centrum van de stad wonen. Bij de interne verhuizers is er een algemene tevredenheid. De aanwezigheid van winkels en voorzieningen en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer wordt het meest gewaardeerd. Een verklaring voor die hoge waardering ligt deels in het feit dat ze deze twee voorzieningen in Vlaanderen veel minder appreciëren dan in Brussel, dit in tegenstelling tot de andere aspecten waarover ze in Vlaanderen significant tevredener zijn. Van de ondervraagden die in Brussel blijven wonen zijn het in de eerste plaats de gezinnen met kinderen die de aanwezigheid van de verschillende voorzieningen en de winkels het hoogst inschatten, de appreciatie van het openbaar vervoer ligt het hoogst in het centrum en neemt af naarmate men verder van het centrum verwijderd woont. Voor de Brusselaars vallen niet alle veranderingen na de verhuis unaniem positief uit. Vooral inzake lawaaierigheid zijn ze er op vooruit gegaan. De vooruitgang voor diegenen die voor Vlaanderen kiezen is veel spectaculairder. Het gebrek aan bereikbaarheid en winkels en andere voorzieningen is de prijs die ze voor hun verhuis betalen. Het meest tevreden zijn ze nu over de netheid en de veiligheid in hun nieuwe omgeving. Op de vraag naar een algemene evaluatie van hun buurt zegt 50% van de uitwijkelingen naar Vlaanderen dat de buurt meespeelde in hun evaluatie om al dan niet te verhuizen, bij diegenen die in Brussel bleven is dit slechts de helft hiervan. Beide groepen storen zich het meest aan het lawaai in de buurt (respectievelijk 32.8% en 30.3%) en de onveiligheid (genoemd door 19.2% en 15.2% als belangrijk in hun beslissing tot verhuizen). Binnen Brussel blijft het (on)veiligheidsgevoel voor hen op hetzelfde nineau, al komt het ook dan op de vierde plaats en zijn ze veel minder te spreken over de verkeersdrukte, het
93
lawaai en de netheid van de nieuwe omgeving. Wat ook opvalt is de wrevel van de verhuizers naar Vlaanderen over de sociale contacten die ze in hun Brusselse leefomgeving hadden. Ruim 10% van de klachten gaan over de kwaliteit van de sociale contacten als verhuisreden, 7% vindt de sociale mix niet evenwichtig en zo’n 5% zegt zich te storen aan het feit dat de buurt te weinig Vlaams is. Samen zijn deze motieven goed voor 22% van de wrevel wat het even belangrijk maakt dan het onveiligheidsgevoel. Bij diegenen die in Brussel blijven stoort zich slechts 5% aan deze sociale aspecten. Deze mag men dan ook niet over het hoofd zien als iets dat de beslissing tot het verlaten van Brussel mee in de hand heeft gewerkt. Ook in hun nieuwe omgeving zouden de verhuisden graag het een en ander veranderd zien. Dit geldt voor 425.5% van de uitwijkelingen naar Vlaanderen, en zelfs voor 72.5% van de Nederlandstaligen die in Brussel bleven. Voor de Vlamingen ziet de top 5 van klachten over de huidige omgeving er als volgt uit: verkeersdrukte (27.1%), gebrek aan voorzieningen (12.8%), slechte sociale contacten (9.0%) die ook in Vlaanderen blijkbaar blijven doorwegen, gebrekkige bereikbaarheid door het openbaar vervoer (8.3%) en parkeerproblemen (7.5%). De Brusselaars schuiven de netheid als belangrijkste irritatie naar voor (27.2%) gevolgd door verkeersproblemen (17.3%), de onveiligheid (10.3%), het gebrek aan groen (9.8%) en de parkeerproblemen (6.5%). Op de vraag of deze problemen hen eventueel opnieuw zouden doen verhuizen antwoordt 13.7% van diegenen die in Vlaanderen wonen affirmatief, bij de Brusselaars is 23.6% eventueel bereid hiervoor opnieuw te verhuizen. Gegeven het belang dat de uitwijkelingen aan de sociale contacten hechten is ook het taalgebruik in de buurt ongetwijfeld een belangrijke factor. Het is niet verwonderlijk dat in hun vorige woonplaats in Brussel iedereen van beide groepen al wel eens een andere taal sprak in de buurt. Van diegenen die voor Vlaanderen opteren spraken er 98.1% wel eens Frans, 35.9% Engels en 7% andere talen. Diegenen die in Brussel blijven spreken in 99% van de gevallen wel eens Frans, in 26.7% van de gevallen Engels en in 5.4% van de gevallen een andere taal. Die verhoudingen tussen de talen blijven voor beide groepen behouden, ook na hun verhuis. Het grote verschil zit hem uiteraard in het feit dat de Brusselaars allemaal al eens een andere taal gebruiken en van diegenen die in Vlaanderen wonen 40%. Die meertalige buurten in Vlaanderen situeren zich echter niet uitsluitend in Halle-Vilvoorde, waar 50% van de uitwijkelingen al wel eens een andere taal spreekt, maar ook in de rest van Vlaanderen beweert 25% in de buurtal eens een andere taal dan het Nederlands te spreken. Toch vond 60% van deze uitwijkelingen die meertaligheid een verrijking en blijft dit ook in Vlaanderen vinden. De Brusselaars zijn op dat vlak iets minder enthousiast.
94
5.3.4. Evaluatie gemeente Niet enkel de buurt maar ook de dienstverlening van de gemeente zelf bepaalt mee hoe aantrekkelijk de woonplaats is voor de betrokkene. Tabel 58 vat de beoordeling van de uitwijkelingen en interne verhuizers op een aantal aspecten van deze dienstverlening samen. Uiteraard gaat onze aandacht hierbij in eerste instantie uit naar hun beoordeling over hun vorige Brusselse woonplaats en het feit in hoeverre een negatieve evalutie hiervan mee zou kunnen spelen in hun beslissing om als volgende woonplaats niet langer voor het BHG te opteren. Gemeente
Uitwijkeling en nu
Uitwijkeling en vroeger
Interne verhuizers nu
Interne verhuizers vroeger
Dienstverlening
90.1%
61.1%
69.4%
63.3%
Bestuur
73.2%
52.1%
56.3%
54.6%
Inspraak
44.8%
30.1%
35.6%
33.2%
Culturele infra
74.8%
75.3%
75.1%
67.8%
Verenigingsleven
72.5%
60.8%
62.4%
57.6%
Sport-recreatie
81.8%
61.7%
62.4%
52.6%
Groen-speelplein
82.8%
66.0%
69.3%
59.0%
Medisch soc voorz.
86.9%
73.6%
69.6%
56.2%
Onderwijsaanbod
67.1%
51.7%
42.0%
34.1%
Jeugdinfrastructuur
55.1%
36.8%
32.4%
26.2%
Tabel 58. Evaluatie gemeente door uitwijkelingen en interne verhuizers(%=positief)
Als we naar de waardering van de vorige woonplaats in Brussel kijken is deze over het algemeen niet erg hoog. Het valt op dat de uitwijkelingen over het algemeen positiever reageren op hun vroegere situatie dan diegenen die in Brussel bleven wonen. De positieve waardering van de bestaande culturele infrastructuur door 2/3 van de ondervraagden krijgt de hoogste score. Slechts een derde of minder laat zich positief uit over het onderwijsaanbod, de inspraakmogelijkheden maar vooral het aanbod aan jeugdinfrastructuur laat het in hun ogen afweten. De uitwijkelingen schatten hun vroegere situatie iets positiever in. Waar er tussen beide significante verschillen bestaan (met name bij de waardering van de volgende items: aanbod sport- en recreatiemogelijkheden, toegankelijkheid openbaar groen en speelpleinen, aanbod medische en sociale voorzieningen, onderwijsaanbod, aanbod jeugdinfrastructuur) schatten de blijvers de situatie negatiever in. Door hun verhuis binnen het BHG weten ze deze wel te verbeteren, maar ook dan blijven de drie hiervoor aangeduide pijnpunten haast even zwak scoren. Deze blijken door interne verhuisbewegingen dus moeilijk weg te werken. Met uitzondering van het aanbod qua culturele infrastructuur weet de andere groep door een verhuis naar Vlaanderen hun positie wel te verbeteren. Ook hier scoort inspraak slecht, maar het aanbod qua jeugdinfrastructuur (55.1%) en het onderwijsaanbod (67.1%) geeft meer dan de helft van de ondervraagden in hun Vlaamse gemeente voldoening, al bengelen ook deze aspecten nog steeds achteraan. Het is vooral de kwaliteit van de dienstverlening die er voor hen spectaculair op vooruit gaat.
95
Ongeveer de helft van deze uitwijkelingen beweerde dat de gemeentelijke dienstverlening mee aan de basis van hun verhuis lag, en dan vooral omwille van de gebrekkige dienstverlening in het Nederlands en alles wat met jeugdbeleid te maken had (school, infrastructuur ...) die elk een kwart van de klachten uitmaken. De huidige klachten over de Vlaamse gemeenten gaan vooral over de verkeersdrukte, de kwaliteit van de bestuurders en het gebrek aan recreatiemogelijkheden. Diegenen die in Brussel blijven halen dan weer de verkeersdrukte, de gebrekkige dienstverlening in het Nederlands en het gebrek aan netheid als grootste wrevels aan. Welke achtergrondsvariabelen spelen nu mee in deze beoordeling? Wat de kwaliteit van het bestuur, de inspraak en de gemeentelijke dienstverlening betreft zien we bij de uitwijkelingen dat diegenen die pas in de gemeente wonen er vrij tevreden over zijn maar dat hoe langer ze er wonen hoe meer die tevredenheid daalt. Ook eigenaars klagen beduidend meer over deze bestuurlijke aspecten dan huurders, hetgeen ongetwijfeld aan de verschillende aard van de contacten met de gemeentelijke autoriteiten ligt. Bij diegenen die binnen Brussel een andere oplossing zochten zijn het vooral de twintigers die deze aspecten van de gemeenten kwalitatief erg laag inschatten. Soms speelt ook de locatie een rol. Het culturele leven en het aanbod van verenigingen wordt vooral in Brussel-stad zelf hoog gewaardeerd, vooral dan door hooggeschoolden, waar de sport- en recreatiemogelijkheden het vooral voor de bewoners van de tweede kroon goed doen. Bij de interne verhuizers is het onderscheid naar verblijfsduur er niet en zijn er weinig verschillen in appreciatie op basis van de verschillende achtergrondsvariabelen. Enkel de beoordeling van het onderwijsaanbod springt er op dat vlak uit. Dit is het enige aspect waar de twintigers (die zelf in Brussel onderwijs genoten?) zich positiever over uitlaten dan de anderen, en ook valt hier de positieve beoordeling van de gezinnen met kinderen op. Dit staat in schril contrast met de alleenwonenden en de samenwonende partners die het onderwijsaanbod erg negatief beoordelen. Dit is niet onbelangrijk gezien het net deze groep is die in de toekomst hun kinderen naar dit onderwijs zou moeten sturen. Zij opteren er nu nog voor een andere woning in Brussel te zoeken, maar de kans is dan ook groot dat ze bij gezinsuitbreiding het BHG verlaten. Gemeente
Appreciatie
Dienstverlening van gemeenschapscentra
70.7%
Taalgebruik gemeentelijke dienstverlening
59.9%
Aanbod Nederlandstalig verenigingsleven
62.3%
Taalgebruik in gezondheidszorg
41.3%
Kwaliteit Nederlandstalig onderwijs
46.5%
Aanbod Nederlandstalige verzorgingsinstellingen
35.6%
Tabel 59. Evaluatie ‘taalgebonden dienstverlening’ (%=positief)
Met uitzondering van het taalgebruik van de gemeentelijke dienstverlening, waar beide groepen Brusselaars in zo’n 60% van de gevallen wel tevreden over zijn, schatten de mensen die in Brussel blijven deze dienstverlening in ieder geval positiever in dan zij die vanuit Vlaanderen naar Brussel kwamen (tabel 33). De dienstverlening van de gemeenschapscentra geniet de hoogste waardering. Wanneer we de impact van de achtergrondsvariabelen op deze evaluatie nader
96
bekijken zien we dat het vooral diegenen zijn die het langst in Brussel wonen en gezinnen met kinderen die de werking van de centra het meest waarderen. Ook wat het taalgebruik van van de gemeentelijke dienstverlening betreft zijn hogergeschoolden positiever. Hetzelfde zien we ook inzake het taalgebruik in de gezondheidszorg, het zijn de lagergeschoolden die het meest over dit taalgebruik klagen. Gezinnen met kinderen staan dan weer positiever tegenover de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs en het taalgebruik in de verzorgingsinstellingen.
5.4. Wat doet Brusselaars naar Vlaanderen verhuizen? In een eerste paragraaf schetsen we op basis van een multivariate benadering een algemeen beeld op basis van verschillende verhuisredenen. Hierna gaan we dieper in op mogelijke verschillen tussen de verschillende leeftijdscategorieën alvorens te besluiten met enkele algemene bevindingen. 5.4.1. Enkele factoren tegenover elkaar afgewogen In tabel 60 kan je, naar analogie met tabel 35, het resultaat vinden van de rol die verschillende verhuisredenen spelen op de uiteindelijke beslissing om naar Vlaanderen te verhuizen. Op basis van het onderzochte referentiekader werden volgende motieven weerhouden: het vinden van een goedkopere woning, dichter bij een betere school voor de kinderen wonen, tussen Belgen wonen, een verandering in de gezinssituatie, een groenere leefomgeving, dichter bij het werk wonen, het aanbod aan culturele activiteiten, eigenaar worden van een woning, meer ontspanningsmogelijkheden, in een huis met tuin kunnen wonen, in een Nederlandstalige omgeving wonen, dichter bij vrienden of familie leven en bereikbaarheid van de woning via het openbaar vervoer. In vergelijking met tabel 35 werden de typisch Brusselse redenen vervangen door motieven die naar Vlaanderen verwijzen. Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
42.8%
17.9%
22.8%
Betere school
34.3%
13.4%
37.5%
Wonen tussen Belgen
21.0%
6.4%
43.4%
Verandering gezinssituatie
53.4%
30.0%
23.7%
Meer groen
68.9%
29.0%
12.7%
Dichter bij werk
28.3%
9.3%
25.8%
Culturele activiteiten
27.6%
2.5%
26.2%
Eigenaar worden
56.7%
37.2%
22.3%
Ontspanningsmogelijkheden
51.2%
9.6%
17.1%
Huis met tuin
73.2%
45.8%
11.6%
Nederlandstalige omgeving
38.7%
13.8%
30.9%
Nabijheid vrienden/familie
40.4%
13.5%
21.3%
Openbaar vervoer
46.5%
13.5%
22.3%
Tabel 60. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Brussel naar Vlaanderen
97
De meeste uitwijkelingen willen in de eerste plaats een huis met een tuin in een groene omgeving. Het zijn wel de mensen die effectief een huis kopen die een huis met tuin belangrijk vinden, en ze zoeken een dergelijke woning vooral in het Leuvense. Ook zij die in een groenere omgeving willen wonen kopen in eerste instantie een huis in het arrondissement Leuven. Het zijn vooral gezinnen met kinderen die er willen wonen. Dit sluit aan bij een andere reden waarom ruim de helft van de ondervraagden verhuist: eigenaar worden van een woning in Vlaanderen. Hoe jonger men is als men Brussel verlaat, hoe sterker dit aspect meespeelt als belangrijkste verhuisreden. Bij meer dan 50% van de verhuizers speelt ook de verandering in de gezinssituatie een rol, vooral dan omwille van gezinsuitbreiding. Het was reeds uit voorgaande reeds duidelijk dat vanaf het ogenblik dat Nederlandstalige gezinnen kinderen krijgen ze op zoek gaan naar een ruimere en rustiger gelegen woning in Vlaanderen, meestal rond of net na de geboorte maar liefst toch voor de kleuterklasleeftijd. Een tweede groep wordt gevormd door de studenten of jongeren met beperkte jobervaring die vanuit Vlaanderen naar Brussel gingen studeren en na hun studies terug naar Vlaanderen komen maar niet langer bij hun ouders gaan inwonen. Het zijn vooral jongeren die in Vlaanderen geboren zijn die er terugkeren, Brusselse jongeren hebben veel meer de neiging om bij het verlaten van de ouderlijke woonst in Brussel zelf te blijven wonen. Een derde groep wordt gevormd door Nederlandstaligen die na echtscheiding opnieuw naar Vlaanderen komen, waaronder een belangrijk aandeel eenoudergezinnen die deels opnieuw bij hun ouders terecht komen. De twee laatste groepen komen ook significant vaker op de Vlaamse huurmarkt terecht. Een laatste motief dat door ruim de helft van de ondervraagden wordt aangehaald zijn de ontspanningsmogelijkheden. Het zijn vooral diegenen die effectief een huis kopen die dit belangrijk vinden. Opmerkelijk is ook dat het vooral de lagergeschoolden zijn die deze ontspanningsmogelijkheden het meest waarderen. Dezelfde groepen, eigenaars en lagergeschoolden, zijn ook oververtegenwoordigd bij diegenen die omwille van de culturele activiteiten naar Vlaanderen verhuizen, al halen ze dit in veel mindere mate aan. Blijkbaar vinden hogergeschoolden hun gading vooral in Brussel, lagergeschoolden zien hun interesses beter beantwoord in Vlaanderen. Toch haalt voor deze motieven slechts een klein percentage ‘zeer belangrijk’ aan, dit in tegenstelling tot de verhuismotieven die hiervoor werden besproken. Een aantal motieven worden door zo’n 40% van de uitwijkelingen aangehaald. Vooreerst de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Dit is eigenlijk een bekommernis die door mensen ongeacht hun achtergrond als belangrijk wordt ervaren, al komt het wel iets meer aan bod bij mensen uit eenoudergezinnen en lagergeschoolden. Dat het hier om de financieel minder gegoede uitwijkelingen gaat wordt eveneens geïllustreerd door het feit dat ze, samen met de alleenstaanden, ook de kostprijs van de woning als een belangrijk element naar voor schuiven. Zo’n 40% stipt ook de nabijheid van vrienden en/of familie als verhuisreden aan. Het zijn vooral de mensen die zich buiten de provincie VlaamsBrabant vestigen die dit als argument aanhalen. Iets minder belang wordt gehecht aan het wonen in een Nederlandstalige omgeving, althans als verhuismotief. Het zijn vooral lagergeschoolden, alleenstaanden en mensen die een eigen huis aankopen die dit belangrijk vinden. De mensen die liever tussen Belgen willen wonen hebben hetzelfde profiel, doch dit wordt nog minder als een verhuisreden gezien. Van alle opgesomde
98
mogelijkheden werd deze het minst als verhuismotief naar voor geschoven. Blijkbaar stoorde men zich in Brussel in de eerste plaats aan het feit dat men zijn eigen taal in bepaalde omstandigheden niet kon gebruiken en veel minder aan de veelheid van talen zelf die er werden gesproken. Ook een goede school voor de kinderen staat laag op de prioriteitenlijst van de verhuizers. Ondanks de complexe problemen met het Nederlandstalig onderwijs in Brussel blijken de gebruikers het onderwijs toch te waarderen en lijkt dit niet direct een reden te zijn om te verhuizen. Sommigen blijven hun kinderen zelfs naar Brussel naar school sturen na hun verhuis. Het zijn, niet verwonderlijk, jonge gezinnen met kinderen die een huis willen aankopen en pas verhuisd zijn die de school als belangrijke bijkomende verhuisreden aanhalen. De arbeidssituatie speelt bij de uitwijkelingen, in tegenstelling tot de inwijkelingen, maar een beperkte rol. Enkel de lagergeschoolden halen het feit dat ze dichter bij hun werk willen wonen aan als reden. Hun tewerkstellingskansen zijn waarschijnlijk ook groter in de Vlaamse Rand dan in het BHG zelf. Via een factoranalyse trachtten we ook hier na te gaan of we op basis van de gekozen verhuismotieven geen aparte groepen van sterk gerelateerde verhuismotieven kunnen onderscheiden. De eerste en belangrijkste factor is wat men ‘eigen huis met tuin in het groen’ zou kunnen noemen en verwijst naar de motieven: eigen woning verwerven, huis met tuin en groene omgeving. Ook het vinden van een goede school voor de kinderen scoort hoog binnen deze factor. Het zijn in de eerste plaats mensen die effectief een huis hebben gekocht, een gezin met kinderen hebben en zich in eerste instantie in het Leuvense gaan vestigen. Een tweede factor groepeert volgende motieven: de prijs van de woning, dicht bij het werk, culturele- en ontspanningsactiviteiten, dicht bij vrienden en familie wonen en een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Wat deze motieven gemeenschappelijk hebben is dat hoe lager het diplomaniveau van de betrokkene is, hoe hoger hij scoort op deze factor. Pas op de derde plaats vinden we het equivalent van wat we bij de inwijkelingen het ‘Brusselse stadsleven’ noemden: het leven in een Nederlandstalige omgeving en het leven tussen Belgen. Ook hier is in de eerste plaats de opleiding belangrijk, hoe lager het diploma hoe meer men omwille van deze redenen is verhuisd. Ook de huiseigenaars scoren hier duidelijk hoger dan de huurders. Tenslotte gaat het vooral om mensen ouder dan 30, jongeren blijken zich hier veel minder in te herkennen. Een laatste motief dat wat geïsoleerd staat van de overige drie factoren is een verhuis omwille van een verandering in de gezinssituatie. Het gaat vooral om gezinnen met kinderen maar we vinden er bijvoorbeeld ook eenoudergezinnen (voornamelijk na echtscheiding) terug en afgestudeerden die opnieuw naar hun regio van herkomst in Vlaanderen gaan wonen. 5.4.2. Verhuisredenen per leeftijdscategorie Gegegeven het leeftijdsgebonden karakter van de verhuisbewegingen gaan we ook voor diegenen die Brussel verlaten na of er specifieke motieven aan een bepaalde leeftijd kunnen gekoppeld worden. Omdat de groep jonger dan 25 jaar en ouder dan 55 slechts beperkt vertegenwoordigd is en we op basis van deze aantallen de bevindingen moeilijk kunnen veralgemenen beperken we ons tot de leeftijdscategorieën er tussenin.
99
Alhoewel de wens voor een huis met tuin onder het gemiddelde scoort is ook bij de twintigers deze motivatie samen met de wens naar een groene omgeving en het verwerven van een eigen woning prominent aanwezig. Het zijn dan ook de huidige eigenaars van een nieuwe woning die hier het hoogst scoren, samen met diegenen die een hogere opleiding hebben genoten. Motieven zoals wonen tussen de Belgen en de lokale culturele activiteiten in de nieuwe woonplaats zijn verwaarloosbaar. Lager opgeleide jongeren en alleenstaanden vinden het wel belangrijker in een Nederlandstalige omgeving en dicht bij vrienden en familie te wonen. Tenslotte scoren de jongeren die zich op de huurmarkt begeven hoger op de tweede factor dan de huiseigenaars. Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
48.6%
27.0%
17.6%
Betere school
33.8%
15.5%
38.0%
Wonen tussen Belgen
12.5%
2.8%
50.0%
Verandering gezinssituatie
56.9%
34.7%
26.4%
Meer groen
66.7%
27.8%
15.3%
Dichter bij werk
37.1%
12.9%
22.9%
Culturele activiteiten
17.1%
-
27.1%
Eigenaar worden
60.3%
47.9%
19.2%
Ontspanningsmogelijkheden
52.8%
8.3%
16.7%
Huis met tuin
68.1%
47.2%
13.9%
Nederlandstalige omgeving
37.0%
9.6%
31.5%
Nabijheid vrienden/familie
45.1%
16.9%
16.9%
Openbaar vervoer
43.1%
12.5%
22.2%
Tabel 61. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel (25-30j)
Bij de dertigers is de wens in een huis met tuin in het groen te wonen het hoogst. In tegenstelling tot de jongere generatie scoren ze hierop significant hoger. Wel speelt bij deze groep ook een betere school voor de kinderen en de verhuis omwille van een veranderende gezinssituatie een belangrijke rol. Deze laatste groep bevat een groot aandeel echtgescheidenen. Opvallend binnen deze groep is de opleiding van de uitwijkelingen. Met uitzondering van de eerste en belangrijkste factor zien we dat op de andere drie factoren de lagergeschoolden significant hoger laden dan de hogergeschoolden. De dertigers die op de eerste factor hoog scoren trekken gemiddeld meer naar het Leuvense.
100
Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
45.2%
20.6%
22.2%
Betere school
41.8%
16.4%
35.2%
Wonen tussen Belgen
14.4%
4.8%
45.6%
Verandering gezinssituatie
60.3%
31.7%
21.4%
Meer groen
73.2%
33.1%
9.4%
Dichter bij werk
29.0%
8.1%
21.0%
Culturele activiteiten
28.8%
3.2%
24.8%
Eigenaar worden
59.2%
37.6%
22.4%
Ontspanningsmogelijkheden
48.8%
11.2%
13.6%
Huis met tuin
80.3%
49.6%
9.4%
Nederlandstalige omgeving
29.6%
8.8%
33.6%
Nabijheid vrienden/familie
34.9%
11.1%
27.0%
Openbaar vervoer
51.6%
15.9%
22.2%
Tabel 62. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel (31-40j)
Ook bij de veertigers staan een huis met tuin en een groene omgeving centraal. Verhuisreden
Belangrijk
Zeer belangrijk
Totaal niet
Goedkopere woning
34.0%
4.0%
36.0%
Betere school
28.0%
-
34.0%
Wonen tussen Belgen
28.6%
8.2%
38.8%
Verandering gezinssituatie
40.0%
24.0%
22.0%
Meer groen
69.4%
30.6%
14.3%
Dichter bij werk
30.0%
14.0%
28.0%
Culturele activiteiten
38.0%
4.0%
30.0%
Eigenaar worden
56.0%
34.0%
26.0%
Ontspanningsmogelijkheden
54.0%
12.0%
24.0%
Huis met tuin
72.0%
46.0%
12.0%
Nederlandstalige omgeving
58.0%
22.0%
28.0%
Nabijheid vrienden/familie
42.0%
8.0%
20.0%
Openbaar vervoer
42.0%
10.0%
22.0%
Tabel 63. Belangrijkheid factoren bij verhuis van Vlaanderen naar Brussel(41-55j)
Voor deze groep tot 55 jaar zijn ontspanning en culturele activiteiten belangrijker dan voor de anderen. Het zijn ook hier de lagergeschoolden die deze aspecten
101
significant meer aanduiden als verhuismotief. Een opmerkelijke groep hier is deze van tweepersoonshuishoudens die na hun beroepsloopbaan en/of nadat de kinderen het huis uit zijn weer naar Vlaanderen verhuizen. De gemeenten waar deze mensen naartoe trekken liggen vrij sterk verspreid over Vlaanderen, met een hoge concentratie in de Vlaamse Rand en aan de kust. De relatie tussen de leeftijd en de prijs die de ondervraagden betalen voor hun vaste woonkosten (uitgedrukt in tienden van het gezinsinkomen, zie figuur 14) vertoont een erg grillig patroon. De dalen net na 20 jaar hebben vooral te maken met afgestudeerden die weer naar huis komen, diegenen daarna verwijzen naar een aantal mensen die na een echtscheiding naar het ouderlijke huis terugkeren. Tot 50 dalen de kosten van ongeveer 4 tot 3 tienden met een piek rond de leeftijd van 50 jaar door mensen die na hun beroepsloopbaan naar Vlaanderen komen en er een woning kopen. Tenslotte stijgt de prijs vrij snel voor gepensioneerde huurders vooral indien de mensen in een rust- of verzorgingsinstellingen terecht komen.
3 r1 V
6
4
2
2 0, 00
4 0, 00
6 0, 00
8 0, 00
lft d
Figuur 14. Aandeel kosten woning in gezinsbudget voor eigenaars (boven) en huurders (onder) naar leeftijd
In figuur 15 wordt bovenstaande figuur opgesplitst voor huiseigenaars en huurders. Gemiddeld geven beide groepen zo’n 35% van hun inkomen uit aan woonkosten, dus een significant verschil tussen beide is er niet binnen deze beperkte termijn tussen verhuis en de bevraging. Voor de eigenaars is dit een vrij hoge kost op jongere leeftijd maar naarmate ze ouder worden zijn ook de uitgaven beperkt, met uitzondering dus van de respondenten die nadat de kinderen het huis uit zijn in Vlaanderen een woning kopen of na de pensionering verhuizen. Op latere leeftijd hebben ze relatief weinig vaste woonkosten. Bij de huurders blijven de gemiddelde kosten dezelfde doch vooral op latere leeftijd moeten ze meer geld uittrekken voor hun woonsituatie.
102
1,00 5
3 r1 V
4
3
2
1 2 0, 00
4 0, 00
6 0, 00
8 0, 00
6 0, 00
8 0, 00
lft d
2,00 7
3 r1 V
6
5
4
3
2 2 0, 00
4 0, 00
lft d
Figuur 15. Aandeel kosten woning in gezinsbudget voor eigenaars (boven) en huurders (onder) naar leeftijd
Bekijken we de woonkosten per diplomaniveau (figuur 16) dan zien we dat op basis van de 40% respondenten in de goedkoopste woonposities van elke categorie de lagergeschoolden relatief minder uitgeven dan de universitairen doch hierna wordt de kloof tussen de respectievelijke categorieën groter waarbij de hoogste verdieners relatief het minst uitgeven. Op basis van de gezinssituatie (figuur 17) zijn het de alleenstaanden die het diepst in hun beugel moeten tasten en komen de tweepersoonshuishoudens opnieuw het goedkoopst weg.
103
opl3 MO NUHO Univ
100,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0%
0
1
2
3
4
5
6
7
Vr13
Figuur 16. Verdeling kosten woning naar onderwijsniveau
100,0%
gezinsit4 alleenstaand tweepersoons gezin met kinde
80,0%
Cumulative Percent
Cumulative Percent
80,0%
60,0%
40,0%
20,0%
0,0%
Figuur 17. Verdeling kosten woning naar gezinssituatie
104
5.4.3. Vlaamse uitwijking: enkele concluderende bedenkingen De uitwijking van Brussel naar Vlaanderen draait eigenlijk rond het traditionele huis-met-tuintje verhaal dat in de literatuur en in vele discussies vaak als woonideaal opduikt. Waar de kwaliteit van de woning in het BHG voor de inwijkelingen van secundair belang bleek staat deze bij het verlaten ervan voorop. De verhuisredenen die als cruciaal naar voor geschoven worden zijn het verwerven van een huis met tuin in een groene omgeving. Eigenlijk zoekt men een rustige omgeving op waarin ook de kinderen kunnen opgroeien. Waarschijnlijk zitten de hoge eigendomsprijzen hier voor iets tussen maar de gezochte combinatie die ze uiteindelijk vinden ligt vaak in het Leuvense. Dat de meerderheid in Halle-Vilvoorde terecht komt betekent niet dat ze er ook het vooropgestelde huis vinden. Vergelijkbare motieven vinden we ook terug bij de interne verhuizers in het BHG zelf. Ook hier zien we een duidelijke netto-verschuiving van het centrum naar de periferie. Men stoorde zich vooral aan de drukte, het verkeer en het gebrek aan netheid en het is opvallend dat ook de interne verhuizers voor hun volgende woning een minder lawaaierige buurt als prioriteit stellen. Dit is het element dat voor de interne verhuizers significant verbetert. De woningvoorkeur hangt sterk samen met de gezinssituatie van de verhuizers. Zo’n 40% van de Nederlandstalige uitwijkelingen zijn gezinnen met kinderen waarvan de meesten tussen de leeftijd van 0 en 3 jaar. Dit verklaart mee het belang van de nabijheid van een goede school dat sterk aan de woonvoorkeur correleert. De gezinnen die vanuit Brussel naar Vlaanderen komen doen dit meestal voordat de kinderen de schoolplichtleeftijd hebben bereikt. Een andere 40% zijn tweepersoonshuishoudens die zich met dezelfde woonaspiraties in Vlaanderen vestigt. Het is ook deze groep die vrij negatief staat tegenover het Nederlandstalig onderwijs in Brussel al is het op basis van deze gegevens niet duidelijk in hoeverre dit hier echt heeft meegespeeld. Een aantal van de verhuizers keert terug naar de plaats waar ze opgegroeid zijn. Dit geldt in de eerste plaats voor jongeren die hun studies of een eerste werkervaring achter de rug hebben en naar de ouderlijke woning terugkeren. Een tweede groep zijn echtgescheidenen, in dit geval vooral vrouwen met kinderen, die opnieuw naar hun geboorteplaats terugkeren. Een tweede aspect dat na de karakteristieken van het huis en de woonomgeving een invloed uitoefent op de verhuismotivaties zouden we als het ‘sociale leven’ kunnen bestempelen. Het is een cluster van redenen zoals het dicht bij familie en vrienden wonen, het culturele en ontspanningsaanbod, een niet te dure woning dicht bij het werk en vlot bereikbaar met het openbaar vervoer. Op dit cluster scoren vooral de lagergeschoolden, met maximaal een diploma secundair onderwijs, hoog. Ze zijn blijkbaar op zoek naar een sociaal netwerk dat verschilt van het stedelijke culturele leven waarin vooral hooggeschoolden zich in Brussel in bewegen. Dit is bijvoorbeeld ook de groep die uit het publieksonderzoek van de gemeenschapscentra als moeilijk te bereiken naar voor kwam. Het overgrote deel van deze inwijkelingen (70%) zijn ook in Vlaanderen opgegroeid en vooral diegenen die uit Leuven of de rest van Vlaanderen komen zijn naar dit ‘sociale leven’ op zoek. Geboren Brusselaars en zij die als jongeren opgroeiden in HalleVilvoorde voelen deze behoefte veel minder sterk aan. Een derde factor heeft te maken met Vlaanderen zelf: het wonen in een Nederlandstalige omgeving en onder Belgen. Dit is zowat het Vlaamse equivalent
105
van de ‘charme van Brussel’. Waar dit voor de inwijkelingen op de eerste plaats komt is dit voor de uitwijkelingen veel minder belangrijk. Het zijn vooral de lagergeschoolden en de huiseigenaars die deze argumenten aanhalen als medebepalend om in Vlaanderen te komen wonen. Dit betekent evenwil niet dat ze absoluut tussen Nederlandstaligen willen wonen maar wel dat ze hun eigen taal willen kunnen spreken. Taal is ook voor hen veel belangrijker dan de nationaliteit van de mensen die in de buurt wonen. Tenslotte is er ook hier weer een, beperkt, taalverschil tussen diegenen die in Brussel blijven wonen en zij die naar Vlaanderen verhuizen. Alhoewel de diversiteit van het taalgebruik in het gezin toeneemt na hun passage in Brussel behouden de gezinnen die naar Vlaanderen uitwijken het Nederlands als gezinstaal met eventueel een tweede taal. Het taalverlies, in de zin van dat het Nederlands niet langer als gezinstaal wordt gebruikt, is bij de interne verhuizers binnen het BHG echter beperkt.
106
Hoofdstuk 6. Perceptie van de Brusselse realiteit
In de twee vorige hoofdstukken werd vertrekkende van de concrete beschrijving van de huidige en vorige woonsituatie naar mogelijke verhuismotieven gepeild. In dit hoofdstuk willen we door de aantrekkelijkheid van Brussel voor de ondervraagden te toetsen nagaan welke rol eventueel voor Brussel is weggelegd in het geheel van deze verhuisbewegingen. Waar in vorige hoofdstuk de verhuizers telkens met een referentiegroep werden vergeleken toetsen we hier de mening van alle groepen over de aantrekkelijkheid van Brussel.
6.1. Algemene perceptie van Brussel Vanuit die optiek vroegen we de respondenten een aantal kenmerken van Brussel qua aantrekkelijkheid te beoordelen: het leven in een meertalige omgeving, het bestaan van groene plekjes in de stad, de veiligheid van de leefomgeving, de renovatie van oude buurten, de netheid, de shoppingmogelijkheden, de internationale aanwezigheid in het BHG, de geboden sport- en ontspanningsmogelijkheden, de verkeerscirculatie, het aanbod van culturele voorzieningen, het openbaar vervoer, de groene ruimtes in de stad, het multiculturele karakter van de Brusselse samenleving, de parkeermogelijkheden, de kindvriendelijkheid, het aanbod aan sociale en medische voorzieningen, het uitgangsleven, de vastegoedprijzen, het aanbod aan werkgelegenheid en de algemene levensduurte. Tabel 64 geeft een overzicht van de perceptie van de verschillende groepen ten aanzien van deze kenmerken. De percentages in de tabel verwijzen naar het deel van de ondervraagden die dat bepaalde aspect ‘aantrekkelijk’ of ‘zeer aantrekkelijk’ vinden. Het aanbod aan cultuur en shoppingmogelijkheden wordt bijna unaniem gewaardeerd door de verschillende groepen. Het enige significante verschil vinden we bij de uitwijkelingen die het aanbod aan winkels nog hoger inschatten. Dit is ook deels bij de pendelaars het geval, ze vinden uiteraard in Brussel heelwat mogelijkheden die hun eigen woonomgeving niet kan bieden. Ook de internationale aanwezigheid wordt hoog gewaardeerd door iedereen, maar de inherente meertaligheid wordt door de pendelaars veel minder gesmaakt. Hetzelfde zien we ook wat uitgangsmogelijkheden betreft, ook hier quoteren de pendelaars Brussel een stuk lager. De werkgelegenheid en het openbaar vervoer worden dan weer wel algemeen als aantrekkelijk gezien. Het laatste kenmerk dat van meer dan driekwart van de ondervraagden een positieve score meekrijgt is het multiculturele karakter van de stad. Ook hier zijn het weer de pendelaars die dit kenmerk het minst weten te waarderen. Het laatste dat in dit rijtje past en door zo’n 70% van de ondervraagden wordt gesmaakt zijn de sport- en ontspanningsmogelijkheden binnen het BHG. De interne verhuizers zijn hierover het meest te spreken, de pendelaars vinden ze opnieuw het minst aantrekkelijk.
107
Kenmerken
Algemeen
Uitwijk.
Inwijk
Intern
Pendel
Meertalige omgeving
84.7%
84.1%
88.5%
89.5%
67.3%
Rustige plekjes
54.9%
48.9%
59.8%
65.2%
32.9%
Veiligheid
31.4%
28.0%
34.9%
39.3%
13.8%
Renovatie
64.0%
60.1%
67.4%
66.9%
53.9%
Netheid
23.8%
17.5%
28.4%
23.1%
17.5%
Shopping
92.4%
97.1%
91.1%
91.1%
95.4%
Internationaal
87.9%
87.5%
88.7%
88.8%
85.0%
Ontspanning
69.7%
70.7%
69.7%
75.6%
61.0%
Verkeer
13.1%
11.5%
15.9%
12.0%
6.6%
Cultuur
92.7%
90.4%
92.8%
95.1%
92.1%
Openbaar vervoer
89.3%
90.2%
89.0%
88.4%
90.1%
Groen
54.1%
46.1%
59.0%
64.4%
34.7%
Multiculturele
77.8%
78.3%
80.7%
81.4%
63.0%
Parkeren
14.4%
13.1%
16.7%
14.0%
8.7%
Kindvriendelijk
19.5%
17.3%
21.3%
23.3%
11.2%
Soc.-medisch
56.7%
68.7%
50.1%
64.8%
53.2%
Uitgaan
87.3%
88.5%
89.0%
88.8%
77.9%
Vastgoedprijs
15.7%
15.0%
18.7%
16.6%
5.4%
Werk
82.2%
82.7%
80.6%
82.7%
85.9%
Levensduurte
38.5%
41.1%
38.6%
46.4%
25.0%
Tabel 64. Perceptie Brussel (% aantrekkelijk)
Na de kenmerken die verwijzen naar een algemene karakterisering van de Brusselse stedelijke omgeving, werk en ontspanning legt een volgende groep kenmerken de link naar de ruimtelijke omgeving zelf. Renovatie van oude buurten, rustige plekjes in de stad en het groen in de stad worden door ruim de helft van de ondervraagden als een pluspunt voor Brussel gezien. Wat de inspanningen inzake renovatie betreft krijgt Brussel de hoogste waardering van de huidige inwoners, iets minder van de uitwijkelingen en het minst van de pendelaars. Waar de verschillen hier beperkt zijn wordt het onderscheid veel duidelijker als gevraagd wordt naar de waardering van het groen in de stad. De bewoners vinden dit behoorlijk, maar de uitwijkelingen heelwat minder, hetgeen niet verwonderlijk is gezien het voor hen een van de belangrijkste redenen was om de stad te verlaten. Wat de aanwezigheid van rustige plekjes in de stad betreft zien we eenzelfde patroon, hoe langer men er woont hoe meer men er
108
blijkbaar heeft ontdekt en ook hier ziet slechts een derde van de pendelaars dit als een aantrekkelijk gegeven tegenover tweederde van de interne verhuizers. Een kenmerk dat niet direct in dit rijtje thuis hoort maar ook door ruim de helft van de ondervraagden als positief wordt aangestipt is het aanbod aan sociale en medische voorzieningen. De hoogste waarderingscijfers worden hier gegeven door de mensen die de stad voor Vlaanderen hebben ingeruild en zelfs de pendelaars scoren hier hoger dan de inwijkelingen. Dit kan ondermeer te maken hebben met het feit dat ook zij, deels op de Brusselse welzijnsinfrastructuur aangewezen zijn. Volgende kenmerken worden matig tot laag gewaardeerd. De levensduurte schijnt nog mee te vallen voor diegenen die het langst in de stad wonen maar de pendelaars en in mindere mate de inwijkelingen vinden Brussel een erg dure stad. Minder dan een derde van de ondervraagden vinden Brussel een veilige stad. Diegenen die er wonen scoren het hoogst, de uitwijkelingen al iets minder en van de pendelaars vindt nog geen 15% dat Brussel een veilige stad is. Nog lager scoort Brussel qua netheid. De inwijkelingen schijnen zich er nog het minst aan te storen maar zeker wie in Vlaanderen woont vindt Brussel een vuile stad. Dat Brussel een gepaste omgeving is om kinderen te laten opgroeien geloven nog minder respondenten. Ook van de inwoners zelf vindt minder dan een kwart dat Brussel een kindvriendelijke stad is. Tenslotte komen we bij de echte pijnpunten. Het Brusselse verkeer en de parkeermogelijkheden lijken voor de meeste een nachtmerrie. De inwijkelingen scoren op beide met zo’n 15% positieve scores nog het best, de pendelaars zien dit helemaal niet zitten. Helemaal onderaan komen de vastgoedprijzen. Voor hogergeschoolden is Brussel niet alleen aantrekkelijk voor zijn cultureel leven, ze zijn ook diegenen die het zich kunnen permiteren in Brussel eigenaar te worden van een woning. Kijkt men naar de waardering van de pendelaars, dan is het duidelijk dat zij niet direct overwegen om naar Brussel te komen wonen en dat voor hen de kost van de pendel waarschijnlijk verwaarloosbaar is tegenover de prijs die men voor een woning in Brussel betaalt, in de veronderstelling dat ze dat zouden overwegen.
6.2. Evaluatie van de perceptie Op basis van voorgaande frequentietabel is het duidelijk dat de verschillende verhuisgroepen op een andere manier tegen de geselecteerde kenmerken aankijken. Op het eerste zicht zou men zeggen dat wie Brussel kent als woonstad er veel positiever tegenover staat dan diegenen die er enkel werken. Maar klopt dit wel? Daarom maken we hier in eerste instantie een vergelijking tussen de verschillende groepen alvorens te gaan kijken of er naast het woon- en verhuisverleden nog andere achtergrondsvariabelen zijn die de perceptie van Brussel bepalen. 6.2.1. Vergelijking tussen de onderscheiden verhuisgroepen Tabel 64 geeft de indruk dat Brussel in eerste instantie gewaardeerd wordt door haar inwoners. We gaan hier dan ook eens kijken in welke mate mensen die in Brussel wonen of er gewoond hebben van mening verschillen over de stad. Kijken we eerst eens naar de verschillen tussen de mensen die er ooit gewoond hebben en zij die de stad alleen maar kennen door er te werken. Tussen deze groepen zijn de verschillen het frappanst. Met uitzondering van de algemene karakteristieken zoals internationale aanwezigheid, werkgelegenheid (uiteraard),
109
openbaar vervoer (frequent door de pendelaars gebruikt) en shoppings- en ontspanningsmogelijkheden die algemeen in hoge mate worden gewaardeerd, de vergruisde vastgoedprijzen en de speciale positie die de welzijnsvoorzieningen innemen, scoren pendelaars op alle andere kenmerken significant onder de waardering van diegenen die ooit in Brussel hebben gewoond. Men zou kunnen zeggen dat ze die dingen die ze echt van Brussel kennen (werkgelegenheid, openbaar vervoer, shops) wel waarderen maar dat ze Brussel helemaal niet als een aangename omgeving zien om er te wonen. Vergelijken we de Nederlandstaligen die er gewoond hebben en nu terug in Vlaanderen wonen met de pendelaars, die altijd al in Vlaanderen hebben gewoond, dan zijn de verschillen kleiner. Wat de meeste kenmerken betreft zijn er weinig uitgesproken verschillen. De uitwijkelingen hebben dus ook geen al te positief beeld van hun vroegere woonplaats. Toch hebben de pendelaars enerzijds een lagere appreciatie voor het meertalige en multiculturele karakter van de stad, en anderzijds stippen ze ook concrete leefomstandigheden aan zoals de levensduurte, het gebrek aan groen en de onveiligheid van de stad. Deze laatste aspecten worden dus lager ingeschat door inwoners van Vlaanderen die er nooit gewoond hebben dan door diegenen die wel inwoner van het BHG zijn geweest. Toch waren ze voor een aantal van deze inwijkelingen net de reden om Brussel als woonplaats voor Vlaanderen in te ruilen. Vervolgens peilen we naar de verschillen tussen diegenen die nu in Brussel wonen en die er vroeger hebben gewoond. Zij die de stad verlaten hebben zijn significant minder enthousiast over het meertalige karakter, de rust, de veiligheid, de netheid, het gebrek aan groen en de weinig kindvriendelijke omgeving. Deze laatste aspecten zijn duidelijk gelieerd aan de redenen waarom de meeste Brussel verlaten: wonen in een kindvriendelijke groene omgeving. Het meest in het oog springende verschil is het feit dat deze uitwijkelingen de medisch-sociale voorzieningen van de stad hoger inschatten dan diegenen die er wonen. Beperken we ons tot diegenen die momenteel in de stad wonen dan is het enige verschil de hogere waardering van de interne verhuizers van diezelfde medische en sociale voorzieningen. Op alle andere aangehaalde kenmerken zijn de verschillen niet significant. Toch denken deze groepen niet hetzelfde over de stad, zeker niet wat de dienstverlening betreft. Het feit dat ze beide in Brussel wonen stelt ons in staat hun tevredenheid over enkele typisch Brusselse instellingen of omstandigheden te vergelijken. Deze vergelijking wordt in tabel 65 samengevat waarbij naast het algemene tevredenheidspercentage tussen haakjes ook het percentage van diegenen die heel tevreden zijn wordt vermeld. Dienstverlening
Inwijkelingen
Interne verhuizers
Gemeenschapscentra
62.2% (12.0%)
70.7% (12.5%)
Taalgebruik gemeente
60.8% (7.5%)
60.9% (5.7%)
Nl-talig verenigingsleven
52.6% (7.1%)
62.3% (7.1%)
Taal gezondheidszorg
36.8% (4.3%)
41.3% (2.7%)
Kwaliteit onderwijs
28.2% (6.6%)
46.4% (11.4%)
Aanbod verzorgingsinstellingen
23.1% (2.5%)
35.6% (2.4%)
Tabel 65. Tevredenheid lokale Brusselse dienstverlening (% tevreden)
110
Opvallend hierbij is wel dat naast het taalgebruik in de gemeente, waarover zo’n 60% weinig klachten heeft, de inwijkelingen de geciteerde aspecten veel lager waarderen. De dienstverlening van de gemeenschapscentra wordt vrij positief geëvalueerd, maar het aanbod van Nederlandstalige verenigingen al iets minder. Opvallend is ook de kloof tussen het taalgebruik in de gemeente, toch algemeen aangehaald bij de verhuisredenen als een van de aspecten die mee deed beslissen Brussel te verlaten, en de veel lagere tevredenheid over het taalgebruik in de gezondheidszorg. Hier liggen ook de meningen van beide groepen dichter bij elkaar. Over het concrete taalgebruik in de verschillende diensten (zoals ook het taalgebruik van de gemeentelijke dienstverlening illustreert) zijn ze het dus min of meer eens. De verschillende waardering van de onderwijskwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs valt eveneens op. Net als bij de inwoners van Vlaanderen zijn de nieuwe Brusselaars niet echt overtuigd van deze kwaliteit en geloven dus niet echt dat dit aanbod kwalitatief de toets met Vlaanderen kan doorstaan. Het aanbod aan verzorgingsinstellingen bengelt onderaan, al moeten we hier toch opmerken dat de waardering van het aanbod hoger ligt bij diegenen die buiten Brussel wonen dan bij de Brusselaars zelf. Vergelijken we tenslotte de perceptie die de uitwijkelingen hebben over de stad met deze van de inwijkelingen. De kenmerken die door de inwijkelingen significant positiever worden ingeschat zijn het meertalige karakter, de aanwezigheid van rustige plekjes, de veiligheid, de netheid, het groen, de renovatieinspanningen en de kindvriendelijkheid. Het enige dat de uitwijkelingen positiever vinden zijn de aanwezige welzijnsinstellingen. 6.2.2. Gedetailleerde analyse perceptie Het feit van al dan niet in Brussel te hebben gewoond of er nog te wonen speelt duidelijk de belangrijkste rol in de waardering van een aantal kenmerken van het stadsleven. Via een multivariate benadering gaan we na of er hiernaast nog aspecten meespelen die dat beeld bepalen. Volgende variabelen werden voor het analysemodel weerhouden: eigenaar of huurder zijn van een woning, leeftijd, opleidingsniveau, geslacht, gezinssamenstelling, geboorteplaats en uiteraard het feit momenteel of vroeger ooit in Brussel gewoond te hebben. Hiernaast betrekken we ook de thuistalen in de analyse. Uit de vorige hoofdstukken bleek reeds dat de linguïstische achtergrond van de verhuizers en blijven van elkaar verschillen. In het model en maken we een onderscheid tussen diegenen die in een Nederlandstalig gezin opgroeiden en momenteel nog steeds uitsluitend Nederlands spreken en diegenen die vroeger of nu nog andere talen spreken of spraken in gezinsverband. Zoals in het vorige deel bekijken we de meest gewaardeerde aspecten eerst. Zo wordt het meertalige en multiculturele aspect inderdaad vooral door Brusselse woonervaringen bepaald: diegenen die er nu wonen waarderen dit kenmerk significant positiever dan diegenen ooit in Brussel hebben gewoond die op hun beurt weer een positievere houding tegenover deze kenmerken hebben ontwikkeld dan diegenen die nooit in het BHG woonden. Ook de opleiding speelt in beide gevallen een rol: hoe hoger men is opgeleid hoe aantrekkelijke beide aspecten Brussel voor de ondervraagden maakt. De taalachtergrond speelt eveneens mee: indien men vroeger en nu uitsluitend het Nederlands als thuistaal spreekt staat men negatiever ten aanzien van meertaligheid. De appreciatie van de internationale aanwezigheid wordt dan weer sterk bepaald door het opleidingsniveau van de ondervraagden: hoe hoger dit niveau hoe hoger de appreciatie. Ook jongeren reageren hier positiever op. Opmerkelijk is ook dat de
111
ondervraagden die hun jeugd doorbrachten in Brussel en Halle-Vilvoorde negatiever staan tegenover deze internationale aanwezigheid. De confrontatie met die internationale gemeenschap doet hen er blijkbaar genuanceerder tegenaan kijken. Een positieve kijk op de culturele voorzieningen gaat duidelijk samen met een hoog opleidingsniveau. De Brusselse arbeidsmarkt wordt significant meer als aantrekkelijk aangekruist door jongeren en ondervraagden uit tweepersoonshuishoudens. De shoppingsmogelijkheden zijn mee afhankelijk van de woongeschiedenis in Brussel: wie vroeger in Brussel woonde en nu in Vlaanderen of nooit in Brussel heeft gewoond benadrukt significant meer dit aspect als aantrekkelijk. Voor hen is Brussel in eerste instantie een werk- en winkelstad. Aan de appreciatie van het openbaar vervoer kan geen specifiek profiel gelinkt worden, de appreciatie van de verschillende groepen is vergelijkbaar. De ontspannings- en uitgangsmogelijkheden worden vooral door de twintigers gesmaakt. Het Brusselse uitgangsleven doet het ook goed bij de hogergeschoolden. Lokale sport- en ontspanningsmogelijkheden liggen mensen die enkel het Nederlands als thuistaal spreken dan weer minder. Als het Franstalige karakter van deze activiteiten te dominant wordt voelen ze zich er waarschijnlijk minder thuis. De aspecten die te maken hebben met de fysieke omgeving worden eveneens door de verschillende groepen anders gepercipieerd. Zowel de renovatie van de buurt, het vinden van rustige plekjes als het openbaar groen krijgen de hoogste waardering van de huidige Brusselaars, iets minder van de oud-Brusselaars en het minst van de pendelaars. De renovatiewerken worden eveneens meer door de vrouwen dan de mannen als aantrekkelijk geduid. Rustige plekjes en groen worden vooral door ouderen geapprecieerd. In tegenstelling tot de andere kenmerken duiden diegenen die momenteel niet langer in Brussel wonen op het belang van de Brusselse welzijnsinstellingen. Enkel ondervraagden uit homogeen Nederlandstalige gezinnen zijn iets minder opgetogen over deze dienstverlening, al is de kans groot dat dit met het taalgebruik van de betreffende diensten te maken heeft. De twintigers en dertigers schijnen de levensduurte het minst als probleem te ervaren, net als de vrouwen. Het wekt ook weinig verbazing dat hogergeschoolden de levensduurte relatief vinden net als de eigenaars van een woning in het BHG. Hoge vastgoedprijzen worden eveneens meer door huurders, gezinnen met kinderen en pendelaars als problematisch ervaren. Tenslotte speelt ook bij de laagst gewaardeerde kenmerken het feit ooit in Brussel gewoond te hebben de belangrijkste rol. Diegenen die momenteel in Brussel wonen schijnen veel minder te tillen aan de veligheid, de netheid, en de verkeers- en parkeerproblemen dan diegenen die van Brussel naar Vlaanderen zijn verhuisd en vooral significant minder dan de pendelaars. Eigenaars en ondervraagden met het Nederlands als enige thuistaal voelen zich ook veel minder veilig dan huurders en mensen uit taalgemengde gezinnen. Op basis van een PCA-analyse gaan we eveneens na op welke manier de verschillende variabelen samenclusteren en hoe de ondervraagden tegen de resulterende factoren aankijken. De verschillende kenmerken kunnen tot vier factoren (en een restfactor) worden gereduceerd. Een eerste factor verwijst vooral naar de leefomgeving in de onmiddelijke buurt: rustige plekjes, veiligheid, netheid, groen, kindvriendelijkheid en sociale voorzieningen. De huidige
112
bewoners en ouderen scoren hoger op deze factor. De inwoners uit de Brusselse Rand reageren hier erg negatief net als de hogergeschoolden die niet onmiddelijk voor deze eigenschappen naar Brussel verhuisden en waarvan diegenen die dit wel belangrijk vinden ook liever in de groene rand rond Brussel gaan wonen. Een laatste groep die significant negatiever reageert op deze factor zijn de ondervraagden met het Nederlands als enige gezinstaal. Een tweede factor groepeert verkeersen parkeerproblemen en financiële aspecten (vastegoedprijzen en algemene levensduurte). Hoe langer de ondervraagde in Brussel woont, hoe minder hij deze problemen blijkbaar als hinderlijk ervaart al is dit gezien de algemene lage waardering relatief. Een derde factor groepeert kenmerken die vooral naar het uitgangsleven en vrijetijd verwijzen: uitgaan, culturele infrastructuur, sport- en ontspanning, uitgaan en het internationale karakter. Deze worden vooral door hogergeschoolden gesmaakt. De ‘typisch Brusselse’ factoren, meertaligheid en multiculturaliteit, worden in eerste instantie door de Brusselse inwoners als positief ervaren, en minder door diegenen die momenteel in Vlaanderen wonen. Ook lagergeschoolden vinden deze factor minder aantrekkelijk. 6.2.3. Een gelaagde perceptie: de functies van Brussel De verschillende beoordeling tussen de mensen die nu, ooit of nooit in Brussel hebben gewoond is niet louter een verschil in perceptie maar aan de basis hiervan liggen de verschillende functies die de stad voor de ondervraagden vervult. Het meertalige en multiculturele karakter zet Brussel in de Belgische context als uniek stad op de kaart. Niet dat beide kenmerken ook niet in andere steden terug te vinden zijn maar de aanwezigheid van de internationale instellingen en de aard en omvang van de buitenlandse bevolking geven aan Brussel zijn specifieke kleur. Die kleur vervult niet direct een specifieke functie maar werkt rechtstreeks of onrechtstreeks in op de andere functies. De waardering hiervoor moet dan ook in het kader van die andere functies gezien worden. Door de aard van het onderzoek is voor de meesten Brussel een werkstad. Een andere functie die op unanimiteit kan rekenen is Brussel als shoppingstad. Brussel wordt op beide vlakken positief gepercipieerd maar beide functies dienen ook gekoppeld aan de verkeers- en parkeerproblematiek die als problematisch worden gecatalogeerd. Dit evenwicht wordt evenwel deels hersteld door de positieve evaluatie van het openbaar vervoer. Dit geldt ook voor Brussel als vrijetijdsstad (cultuur, ontspanning, ...) waar de specifieke bevolkingssamenstelling deze functie meer dan de vorige twee kleurt en waar ondermeer de taal een drempel of selectiecriterium vormt voor sommigen. Een vierde en niet onbelangrijke functie is de dienstverlening die Brussel niet alleen voor het eigen gewest maar ook voor het Vlaamse hinterland vervult. Het is opvallend dat het vooral de inwoners van Vlaanderen zijn die de geleverde dienstverlening significant hoger aanslaan. Binnen Brussel speelt hier duidelijk het taalprobleem, de dienstverlening op zich kan dan wel in orde zijn, maar het taalgebruik wordt slechts door een minderheid positief beoordeeld. De vraag is echter of diegenen die van buiten Brussel gebruik maken van deze welzijnsinstellingen bij dezelfde dienstverleners terecht komen of niet. De functie die Brussel hierin voor Vlaanderen speelt staat echter wel buiten kijf gezien de waarderingscijfers.
113
Tenslotte hebben we de woonfunctie waar het hier in dit onderzoek feitelijk om draait. Het zijn deze kenmerken waarin de groepen onderling dan ook significant verschillen en ze vormen samen ook de belangrijkste factor die de variantie verklaart binnen de groep van geselecteerde kenmerken. Het zijn vooral de pendelaars die Brussel significant negatiever inschatten met de uitwijkelingen ergens tussenin. Opvallend is wel dat op de meeste kenmerken waarin in- en uitwijkelingen significant van mening over verschillen, dit ook zo is voor de uitwijkelingen en de pendelaars. De uitwijkelingen blijken significant tevredener over de meertaligheid, de veiligheid en de beschikbaarheid van groene publieke ruimtes. Over het gebrek aan netheid en kindvriendelijkheid zijn ze het wel eens. Men is het er ‘in Vlaanderen’ dus blijkbaar over eens dat Brussel wel allerlei functies op een positieve manier weet in te vullen maar dat het geen veilige omgeving is voor een gezinsleven waarin men zijn kinderen opvoedt.
114
Hoofdstuk 7 Onderzoeksconclusies en beleidsrelevantie
In dit slothoofdstuk worden de verhuisbewegingen en verhuismotivaties kort geduid. Alhoewel in dit verkennend onderzoek over verschillende aspecten van de verhuisbewegingen interessant materiaal zit zullen we in dit besluit vooral aandacht besteden aan het taalaspect. In een tweede paragraaf worden de mogelijke aandachtspunten voor het beleid afgetoetst.
7.1. Taal en verhuizen Figuur 1 toont duidelijk aan dat verhuisbewegingen sterk gebonden zijn aan een bepaalde leeftijd en levensfase. Dit bepaalt deels wanneer iemand verhuist, maar niet naar waar. Peilt men naar deze motieven dan maakt men hierbij meestal een onderscheid tussen push factoren, die betrekken hebben op redenen waarom men het oude adres verlaat, en pull-factoren, die verwijzen naar de kenmerken van het nieuwe adres die maken dat het voor de verhuizer aantrekkelijk wordt. Het is vooral het Brusselse verhuispatroon dat een dergelijke eenduidige analyse bemoeilijkt. Voor Vlaanderen is deze analyse eenvoudiger. Vlaanderen is op vlak van mobiliteit de meest stabiele regio van het land. In tegenstelling tot Wallonië kopen Vlamingen op relatief jonge leeftijd een huis en blijven daar dan zo lang mogelijk wonen (De Corte e.a., 2003) eventueel met de nodige verbouwingen. Dit contrasteert met de hogere verhuisintensiteit in Wallonië en zeker met deze in Brussel. Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat de Brusselse woonmarkt anders functioneert. De meeste studies beperken zich tot het in kaart brengen van algemene verhuisbewegingen eventueel met een uitdieping van de belangrijkste motieven. Taal wordt echter zelden weerhouden als een motief. Op basis van vorig onderzoek, van de intensiteit en omvang van de in- en uitwijking tussen Brussel en de Rand, en op basis van de situatie in de faciliteitengemeenten mogen we er echter vanuit gaan dat taal wel degelijk een rol speelt in de verhuisbewegingen tussen Vlaanderen en Brussel. Dit onderzoek heeft slechts een partieel karakter, we beperken ons hier tot de Nederlandstalige verhuizers, maar zelfs op basis van deze ondervraagden zien we dat ook hier taal wel degelijk meespeelt. Bij de inwijking naar Brussel vertonen de verhuizers in vergelijking met de pendelaars een ander taalprofiel. Ook bij de uitwijking zien we op basis van een vergelijking tussen diegenen die in Brussel zelf een andere woning zoeken en diegenen die voor Vlaanderen opteren een, weliswaar beperkt, verschil. Het feit dat de perceptie van Brussel ook deels door taalachtergrond wordt bepaald onderstreept het belang van dit aspect. Dat meertalige gezinnen zich in Brussel beter thuis voelen dan gezinnen waarin men uitsluitend Nederlands spreekt is logisch gegeven het taalgebruik in de buurt en de rol die sociale contacten in de buurt spelen om zich daar goed thuis te voelen. Toch speelt hier ook een verschil in attitude mee want de keuze voor het Nederlands als gezinstaal sluit meertaligheid niet uit, en niettegenstaande speelt de gezinstaal toch een bepalende rol in de keuze. Hoe de adaptatie aan de buurt verloopt bij deze twee groepen en wat de specifieke rol van taalkennis en taalattitude is, is uit dit onderzoek uiteraard niet op te maken. Het gebruik van een Nederlandstalig
115
meetinstrument kan een vertekend beeld geven, maar toch blijkt het taalverlies bij Nederlandstaligen in Brussel erg beperkt. Het Nederlands blijft als gezinstaal behouden maar in sommige gevallen wordt, afhankelijk van de taal van de partner, ook een tweede taal als gezinstaal gebruikt. Het behoud van het Nederlands wordt ook bestendigd door het feit dat heelwat Nederlandstaligen met hun partner naar Brussel verhuizen of net naar Brussel gaan om met een partner uit Vlaanderen te gaan samenwonen, zodat de gezinstaal op dat ogenblik reeds vastligt. We kunnen alleszins besluiten dat de inwijking vanuit Vlaanderen naar Brussel en omgekeerd mede door het taalgebruik wordt gestuurd, en de confrontatie met een dominant anderstalige omgeving niet tot taalverlies lijkt te leiden. Taal speelt meestal echter een indirecte rol. Vraag mensen naar hun motivatie om te verhuizen en het taalaspect zal niet aan bod komen, zeker niet bij de transitie van Vlaanderen naar Brussel. Verhuisbewegingen zijn evenwel zelden ingegeven door één enkele motivatie maar door een combinatie van factoren. Uit de analyse blijkt duidelijk dat arbeid hierin een cruciale rol speelt. Alhoewel dit in migratieliteratuur als een pullfactor wordt beschouwd, mensen gaan de stad opzoeken om daar te werken, is dit voor Brussel niet zo duidelijk. De arbeidssituatie is wel een noodzakelijke voorwaarde om in Brussel te gaan wonen, maar een vergelijking met de pendelaars illustreert dat hun positie weinig verschilt van deze van de verhuizers. De pendelafstand biedt dus geen bevredigende verklaring als reden om naar Brussel te verhuizen. De Brusselse arbeidsmarkt heeft echter een specifiek karakter. De nationale en internationale dienstensector die in Brussel de arbeidsmarkt domineert is vooral het terrein van hogergeschoolden. De aard van de arbeidsmarkt en van de inwijkeling zelf sluit grotendeels uit dat deze inwijkelingen niet twee- of meertalig zijn. In combinatie met de hoge werkloosheidscijfers voor laaggeschoolden is het duidelijk dat vooral hogergeschoolde Vlamingen in Brussel een job vinden. Dit is ook de categorie die in Vlaanderen de langste pendelafstanden voor zijn rekening neemt, hetgeen, samen met de overheidsinitiatieven in het kader van de stimulering van het openbaar vervoer, de beperkte verschillen tussen pendelaars en verhuizers verklaart. Dit maakt dat diegene die in Brussel werkt niet ‘gedwongen’ wordt in Brussel te gaan wonen maar meestal de keuze tussen Vlaanderen of Brussel vrij kan maken. De pullfactor die maakt dat men uiteindelijk in Brussel gaat wonen is het typische karakter van Brussel: een meertalige, multiculturele stad met een breed cultuur-, en ontspanningsaanbod. De groep die deze aspecten weet te appreciëren gaat op zoek naar een woning in Brussel, liefst zo dicht mogelijk bij het centrum. Het zijn vooral de hoger opgeleide twintigers en dertigers die deze stap zetten, sommigen alleen anderen met een partner. Ondanks het feit dat het fysieke comfort van de woning zeker geen pullfactor is, de inwijkelingen schatten het wooncomfort van hun vroegere woning significant hoger in, wordt toch ruim 40% van de inwijkelingen eigenaar van de woning. De relatieve onverschilligheid tegenover dit lagere wooncomfort wijst op het tijdelijke karakter van de verblijfsduur op dat adres, hetgeen contrasteert met het algemene Vlaamse verhuispatroon. De Brusselse woonmarkt ziet er duidelijk anders uit. Bij de inwijking staat de woonkwaliteit evenwel niet centraal en de intensiteit van deze woonmarkt maakt dit ook minder urgent. Of men in Brussel blijft of niet wordt dan weer door andere factoren bepaald. Hierbij speelt vooral de buurt een cruciale rol. Hier zijn de belangrijkste pushfactoren het lawaai, de netheid, de verkeerssituatie en de veiligheid.
116
Alhoewel de ontevredenheid over de eerste drie het sterkst is, weegt de veiligheid en in mindere mate het lawaai het zwaarst door op de motivatie om effectief de stap naar een andere woning te zetten. Waar de woonkwaliteit er schijnbaar weinig toe doet als men naar Brussel komt staat ze bij de verhuis naar Vlaanderen wel centraal. Vanaf het ogenblik dat men aan gezinsuitbreiding denkt of wanneer men kleine kinderen heeft wil men in een huis met tuin in een groene omgeving wonen, en er liefst eigenaar van worden. In Brussel vertaalt zich dat in een zoektocht naar een rijhuis of alleszins een woning liefst in de tweede kroon. Vlaanderen is het andere alternatief. Hier spelen uiteraard ook de vastegoedprijzen een rol, al moeten we dit op basis van de antwoorden van de ondervraagden toch enigszins relativeren: gemiddeld spenderen de uitwijkelingen die in Vlaanderen eigenaar worden van een woning relatief meer aan vaste woonkosten dan de mensen die in Brussel zelf een huis hebben gekocht, al dient dit gecorrigeerd omdat diegenen die voor Brussel kiezen gemiddeld hoger geschoold zijn en dus meer verdienen. Naast een grotere woning, liefst met tuin en in het groen, zoekt men een nettere, minder lawaaierige omgeving met minder verkeersoverlast en parkeerproblemen. Kiest men om in Brussel te blijven dan kiest men in de eerste plaats voor een minder lawaaierige buurt, andere overlastfactoren kan men blijkbaar makkelijker ontlopen of wegen in de keuze minder zwaar door. Kiest men voor Vlaanderen, dan schat men de nieuwe woonbuurt in vergelijking met de Brusselse omgeving op alle vlakken significant beter in. Gegeven de samenhang tussen uitwijking en gezinsuitbreiding spelen ook andere factoren zoals kinderopvang, onderwijs, jeugdinfrastructuur, ... een rol. Dan komt men haast automatisch bij Vlaanderen terecht, gezien de perceptie van deze infrastructuur en dienstverlening door de potentiële gebruikers. Zelfs diegenen die bij het verhuizen opnieuw voor Brussel kiezen bestempelen de stad toch als kindonvriendelijk. De vorige motieven hebben weinig met Brussel zelf te maken maar vooral met de levensfase waarin betrokkenen zitten. Focussen we op de Brusselse aspecten dan zijn er drie die de verhuisbewegingen mee sturen en maken dat men al dan niet voor Brussel kiest: de veiligheidsproblematiek, het taalaspect en het culturele aanbod. Het belang van de veiligheidsproblematiek ligt hem minder in de omvang dan in het effect dat het ressorteert. De ondervraagden voelen zich algemeen vrij veilig, de verkeersproblematiek en de verwaarlozing van de omgeving worden als veel urgenter aangestipt, maar indien men zich onveilig voelt is dit een belangrijke reden om naar Vlaanderen te verhuizen. Slechts een beperkte groep schuift dit als een probleem naar voor maar de correlatie tussen deze ervaring en de feitelijke transitie is vrij hoog. Het taalaspect is belangrijker voor een grote groep mensen. Binnen het kader van de verhuisproblematiek dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen het multiculturele en meertalige karakter van Brussel enerzijds en het taalgebruik anderzijds. Dit multiculturele en meertalige is een pullfactor die maakt dat bepaalde mensen, hier in dit geval vooral hogergeschoolden en mensen uit gezinnen die naast het Nederlands nog een andere taal als thuistaal hanteren, Brussel aantrekkelijk gaan vinden maar het is niet direct een reden om Brussel te verlaten. Weinigen verwijzen naar het verlangen om tussen Belgen te wonen als reden om naar Vlaanderen te verhuizen. Concreet taalgebruik is veel duidelijker een reden. Het gaat er niet om dat er verschillende talen gesproken worden maar dat men op bepaalde momenten zijn eigen taal niet kan spreken. Taalgebruik in de administratie en de hulpverlening is zo’n ergernis die geen
117
directe aanleiding geeft tot verhuizen maar bij transitiemomenten bij sommigen de balans wel in het voordeel van Vlaanderen doet overslaan. Trouwens, het is niet altijd het taalgebruik met de dienstverlenende instanties die ergernis opwekt. Het feit zich niet thuis of welkom te voelen in een dominant Franstalige omgeving hetzij op het werk of bij het winkelen of in zijn vrije tijd, zonder echt concreet naar een bepaald feit te kunnen verwijzen, schept bij sommigen reeds een gevoel van onbehagen dat hen naar Vlaanderen doet verhuizen. Dit kan ondermeer een verklaring zijn waarom lagergeschoolden het culturele en ontspanningsaanbod in Vlaanderen wel waarderen maar er in Brussel weinig interesse voor betonen. Het culturele aanbod en de ontspanningsmogelijkheden die vooral door de hogergeschoolden worden gesmaakt zijn voor sommige lagergeschoolden dan ook een reden om Brussel te verlaten. Niet zozeer dit aanbod zelf geeft hiertoe aanleiding maar wel schatten ze het aanbod in Vlaanderen hoger in. Dit moet men zien in het licht van een cluster van factoren waarin sport, ontspanning en familieleven ook een rol spelen en het zijn de verschillen tussen hun Brusselse leefsituatie en het potentieel dat Vlaanderen hen op dat vlak biedt dat hen voor Vlaanderen doet kiezen. Op die manier creëert men binnen de groep Nederlandstaligen in Brussel een sociaal selectiemechanisme dat door de aard van de inwijking nog wordt versterkt. Uiteraard geeft bovenstaande opsomming slechts een algemene tendens weer. Hiernaast zijn er nog een aantal specifieke groepen die ook voor Brussel kiezen maar minder in het dominante profiel passen. In de eerste plaats zijn er de studenten. Hun studietijd geeft een vrij duidelijk afgelijnd tijdsprofiel dat ze in Brussel verblijven en waarna een groot deel naar Vlaanderen terugkeert. Dat sommigen bij de telefonische interviews te kennen gaven niet in Brussel gewoond te hebben maar alleen op kot geweest te zijn is tekenend voor een deel van de studentengroep. Andere vinden Brussel dan weer wel interessant en passen in het profiel van de hogergeschoolden die net voor de charme van Brussel voor het BHG als woonplaats opteerden. De band tussen Brussel en zijn Nederlandstalige studentenpopulatie verdient toch wel aandacht. Zoals reeds in de inleiding werd aangestipt beschouwen een aantal Nederlandstalige studenten die na hun studies naar Vlaanderen terugkeren zich niet als uitwijkelingen omdat ze zichzelf ook nooit als inwijkelingen zagen. Dit kan op het eerste zicht een vrij marginaal gegeven lijken maar toch verdient dit enige aandacht. In een beperkt vergelijkend onderzoek waarbij masterstudent Rik Vosters een groep Nederlandse en Vlaamse studenten vergelijkt, en dat inhoudelijk totaal niets met de Brusselse (taal)situatie te maken heeft, gaven de Brusselse kotstudenten systematisch hun ouderlijke woning als huidige woonplaats op daar waar de Nederlandse studenten hier telkens hun kotadres vermeldden. De impact die de Brusselse leefomgeving op de personen heeft die zich ondermeer om beroepsredenen in Brussel vestigen is bij de studenten zeker niet in dezelfde mate aanwezig. Hier lijkt de onderwijssituatie en niet het Brusselse stadsleven de doorslag te geven alhoewel ze qua profiel wel bij de hogergeschoolde inwijkelingen die in Brussel werken aansluiten. Een opmerkelijke groep, zijn mensen die na het einde van hun professionele loopbaan, en wanneer de kinderen het huis uit zijn, verhuizen. Een deel van hen verkoopt hun huis en trekt naar Vlaanderen, waarbij vooral de kustgemeenten erg populair zijn. Maar een andere groep maakt ook de omgekeerde beweging. Zij ruilen Vlaanderen in voor Brussel net omdat ze zoals de hogergeschoolde twintigers door het culturele leven en de meertalige omgeving worden
118
aangetrokken en zich daarom in Brussel gaan vestigen. Ook de Brusselse welzijnssector speelt op latere leeftijd een rol. Een groep bejaarden in Vlaanderen die zich niet langer zelfstandig uit de slag kan trekken komt in Brusselse rust- en verzorgingshuizen terecht. We mogen hieruit besluiten dat taal als decisieve factor in het migratieproces zelden prominent op de voorgrond treedt maar toch een sturende invloed uitoefent. De meertalige Brusselse realiteit is niet alleen een aantrekkelijk pullfactor voor hogeropgeleide inwijkelingen maar de taalachtergrond van de inwijkelingen fungeert, zij het in beperkte mate, ook als pushfactor. Het taalgebruik in de buurt kan ergernis opwekken maar blijkt zelden een reden om effectief te verhuizen. Het taalgebruik in de dienstverlening is dit wel. Gezien dit element niet gelinkt blijkt aan een aantal specifieke gemeenten lijkt Vlaanderen het enige alternatief. Maar ongeacht het parcours dat de verhuizers afleggen van, naar en binnen Brussel, significant taalverlies treedt hierbij niet op.
7.1.2. Aanknopingspunten voor het beleid Kan men een beleid voeren dat Brussel aantrekkelijk maakt voor de Vlamingen? De ruimte hiertoe is alleszins beperkt. Het beleid heeft uiteraard geen vat op alle belangrijke transitiemomenten en kan enkel het aanbod ‘Brussel’ op die momenten aantrekkelijker maken. Hierbij kan men trachten in te spelen op zowel de pull- als pushfactoren. De beslissing tot verhuizen is evenwel een complex proces waar vele factoren een rol in spelen. Brussel worstelt in de eerste plaats met een imagoprobleem. Het verschil tussen de perceptie van Brussel door diegenen die er wonen en de inwoners van Vlaanderen is frappant. Nochtans zijn in eerste instantie de pendelaars het potentiële verhuispubliek vermits werken in Brussel de primaire voorwaarde is om een verhuis naar het BHG te overwegen. Het jonge publiek dat men aantrekt hoeft zelfs geen duidelijk jobperspectief op langere termijn te hebben om de stap naar Brussel te zetten. Wat de potentiële verhuizers op dat moment over de streep trekt is de aantrekkelijkheid van een meertalige, multiculturele sfeer met een ruim cultuuraanbod. Dit laatste element lijkt de enige echte pullfactor te zijn om Vlamingen naar Brussel te ‘lokken’ en ook de belangrijkste factor waarop men als beleid vat heeft. Het huidige aanbod van Brussel speelt sterk in op de interesses van een bepaalde hooggeschoolde groep die hen doet beslissen om na hun arbeidstijd in Brussel te blijven om dit mee te pikken. Het is eigenlijk een ganse vrijetijdscultuur die deze (voornamelijk jonge) mensen doet beslissen in Brussel te blijven. Men kan er moeilijk bepaalde elementen uitpikken, het is een cluster van elementen. Dit bleek ook uit het publieksonderzoek van de gemeenschapscentra waarbij de jongeren die uit Vlaanderen voor manifestaties naar Brussel kwamen afgezakt eveneens het culturele en uitgangsleven in die multiculturele context als reden benadrukten. Een attractief woonbeleid voeren zal voor deze groep, als een dergelijk beleid al enigszins mogelijk zou zijn, slechts een beperkt effect hebben als aantrekkingskracht. De enige woningen waarover men echt tevreden is zijn lofts en rijhuizen met een tuin, dus vooral het duurdere segment van de koopmarkt. Over het algemeen geeft men er weinig om dat de woonkwaliteit in Brussel lager ligt dan in Vlaanderen. De verhuissnelheid maakt dat men toch wel een geschikte woning weet te vinden. Wanneer de woonkwaliteit er echt toe doet is wanneer men aan gezinsuitbreiding denkt of wanneer men kleine kinderen heeft. In die periode willen de jonge gezinnen een huis met tuin in een rustige groene omgeving. Hoe sterker deze wens leeft, hoe groter de kans dat ze Brussel verlaten. Op dat moment wordt
119
men ook geconfronteerd met de verschillen tussen de Brusselse en de Vlaamse koopmarkt. Opteert men voor Brussel dan is de evaluatie van de nieuwe woonomgeving zelden unaniem positief. Dit is niet echt een probleem als men in de logica van frequenter verhuizen kan treden maar de zoektocht wordt moeilijker als men het Vlaamse patroon ook in Brussel wil overnemen. Het aanbod van het gewenste type woning is hoe dan ook beperkt en het doelpubliek is evenmin het publiek voor een sociaal huisvestingsbeleid zodat ook dit als beleidsinstrument niet zal doorwegen. De aspecten van Brussel die deze mensen kunnen overhalen om er effectief te komen wonen zijn uiteraard ook attractief voor andere potentiële verhuizers, niet alleen voor Nederlandstaligen. Het levensfase-gebonden karakter van deze verhuis verhoogt hierbij de druk op dit segment van de woonmarkt. Wil men de gezinnen op dat moment in Brussel houden dan moet men hen een alternatief kunnen bieden. Het nadeel hier is evenwel het erg negatieve imago van Brussel als kindvriendelijke stad. Door alle ondervraagden, ongeacht hun woon- en leefsituatie, wordt Brussel op dat vlak erg laag ingeschat. Zowel op het vlak van jeugdinfrastructuur als onderwijs komt Brussel er bekaaid van af. Het positieve hier is ongetwijfeld dat het deels om een imagoprobleem gaat, in realiteit zijn diegenen die effectief gebruik maken van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel er best wel tevreden over. Bij de potentiële gebruikers ligt de appreciatie van dit onderwijs evenwil significant lager, evenals voor de inwoners van Vlaanderen. Als men de potentiële gebruikers van de kwaliteit ervan kan overtuigen is men al een stap verder. Ze zitten ook binnen de leeftijdscategorie die het Brusselse stadsleven nog aantrekkelijk genoeg vinden om er nog te blijven wonen. Tenslotte blijft ook de link met de taal belangrijk als element om hen in Brussel te houden. De doelgroep staat open voor de meertalige multiculturele realiteit van Brussel maar deze omgeving impliceert tegelijk dat ook hun eigen taal hierin een plaats heeft. Als Nederlandstalige in Brussel wil men zijn eigen taal kunnen gebruiken in relatie tot de gemeentelijke overheid en de bredere maatschappelijke dienstverlening en dit is niet steeds het geval. Als men ondermeer omwille van taalredenen naar Vlaanderen verhuist is het niet omdat ze per se in een Nederlandstalige omgeving willen wonen maar omdat ze in Brussel op de momenten dat ze er het recht toe hebben de eigen taal te gebruiken dit niet altijd kunnen. Het gaat dus veeleer om een correcte toepassing van de taalwetgeving. Ook de problemen rond taalgebruik die zich in de informele sfeer situeren kaderen binnen het feit dat men zich als spreker van de taal van een minderheidsgroep niet altijd erkend weet, en gaan niet over de confrontatie met een meertalige omgeving die wel als positief wordt geëvalueerd.
120
Uitgebreide bibliografie Bootsma H.G. (1998) The Myth of Reurbanisation. Location dynamics of households in the Netherlands. Academisch proefschrift, oktober 1998 Cattoir N. en Pelfrene E. (2003). Aantal verkochte bouwgronden en gemiddelde bouwgrondprijzen binnen ruimtelijke zones en grensgebieden van het Vlaamse Gewest. Evolutie 1990-2001. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Stativaria 27. CEGOS (1983). Hoe het wonen te Brussel zo goed mogelijk stimuleren? Staatssecretariaat voor het Brussels Gewest. Maart 1983 Clark, W.A.V. en F. Dieleman (1996), Households and housing. Choices and outcomes in the housing market, Center for Urban Research, New Jersey. De Corte S., Raymaekers P., Thaens K, Vandekerckhove B.en François G. (2003). Onderzoek naar de migratiebewegingen van de grote steden in de drie Gewesten van België. Eindrapport POD Maatschappelijke Integratie, Cel Grootstedenbeleid. Brussel. De Lannoy W., Lammens M, Lesthaeghe R.en Willaert D.(2000) Brussel in de jaren negentig na 2000 : een demografische doorlichting. Paper Geografisch Instituut-Steunpunt Demografie Desmet G, (2006). Statistisch profiel van de provincie Vlaams-Brabant, APS Not@s 10 Devriese L. (2003). Wonen in Brussel: een onderzoek naar verhuismotivaties en woonwensen van Vlamingen. Eindverhandeling Licentiaat in de Geografie, VUB Federaal Planbureau (2004). Over steden, stedelijke structuren en stadsgewesten. Villes viables en Belgique, Publicatie rond de stedelijke problematiek in België naar aanleiding van het colloquium op 22 april 2004 Henau A. (2002) De recente demografie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Brusselse Statistische Indicatoren. Dossier 38- Brussel: IRIS uitgever DSRS. Imhoff, E. van & N. Keilman (1991), LIPRO 2.0: an application of a dynamic demographic projection model to household structure in the Netherlands. NIDI/CBGS Pubications nr. 23, Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger. 245 p. Janssens R. (2001). Taalgebruik in Brussel. Taalverhoudingen, taalverschuivingen en taalidentiteit in een meertalige stad. Brusselse Thema's 8, Brussel, VUBPRESS, 2001 Janssens R. (2002). Taalgebruik in de faciliteitengemeenten, In: Koppen J., Distelmans B. en Janssens R., Taalfaciliteiten in de Rand. Ontwikkelingslijnen, conflictgebieden en taalpraktijk. Brussel, VUBPRESS, 2002.
121
Janssens R. en Van Mensel L., Publieksonderzoek Gemeenschapscentra. Een onderzoek naar het profiel van de bezoekers van de Vlaamse gemeenschapscentra in Brussel, VUB-Onderzoeksrapport, 2006. Kunsch P. , Martens E. en Despotin M. (2005). A socio- economic model of moving decisions in cities. Mosi paper. Lesthaeghe R., Deboosere P.en Willaert D. (2001). The Brussels Capital Region: Demographie and Social Futures. PD- Working Paper 2001-3 Pelfrene E. (2000). In-en uitwijking in de Vlaamse steden en gemeenten. Analyse naar leeftijd en ruimtelijke structuren voor de periode 1996-1998. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Stativaria 24. Pelfrene E. (2004). In-en uitwijking in de Vlaamse steden en gemeenten. Analyse van de interne en de externe migratie naar leeftijd en ruimtelijke structuur voor de periode 1995-2002. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Stativaria 33. Pelfrene E. (2005). In-en uitwijking in de Vlaamse Rand rond Brussel in de periode 1995-2003, APS Not@s 5. Roedts
S. en in ’t Zand B. Centrificatie in Nederland (referaat: http://www.ru.nl/socgeo/html/files/geoapp/Werkstukken/Smith.pdf)
Rouwendal J, (2004). Search Theory and Commuting Behaviour. Tinbergen Institute Discussion Paper TI2004-01713, Vrije Universiteit Amsterdam & Wageningen University Van Criekingen, M. (2006). Welke toekomst voor de Brusselse centrumwijken? Selectieve migratie vanuit Brusselse wijken gekenmerkt door gentrificatie. Brussels Studies, Elektronisch wetenschappelijk tijdschrift voor onderzoek over Brussel, Nummer 2, 18 december 2006 van der Vlist A., Gorter C., Nijkamp P.en Rietveld P. (2002). Residential Mobility and Local Housing Market Differences, Tinbergen Institute, Discussion Paper. Vogelaar D, (2004) Interne Migraties in Belgïe: wie, waarom en naar welke gemeenten? En waarom niet naar steden? Federaal Planbureau. Working Paper 8-04, februari 2004 Willaert D, (1997). Migration in the Brussels Capital Region and its hinterland. PB 097-VUB 3 Willaert D, (1999). Migratieprofielen naar leeftijd voor de migratiebekkens en zones in de nieuwe ruimtelijke indeling. Interface Demograpfy- working paper 1999-6 Willaert D., Syrkyn J. en Lesthaeghe R. (2000). Stadsvlucht, verstedelijking en interne migraties in Vlaanderen en België. Steunpunt Demografie PBODWTCINIS Willaert D.(2003). Migratie in het nieuwe millenium. Een terugkeer naar de stad? Steunpunt Demografie- WP 2003-2
122
Appendix 1. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen per gemeente Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
4556
5505
6056
5834
5953
6057
6349
Vlaanderen
869 (19,07)
1073 (19,49)
1068 (17,64)
1048 (17,96)
982 (16,50)
999 (16,49)
1031 (16,24)
Halle-Vilv
635 (73.07) 553 82
776 (72.32)
706 (66,10)
720 (68,70)
701 (71,38)
726 (72,67)
720 (69,84)
40 (4,60)
45 (4,19)
36 (3,37)
78 (7,44)
43 (4,38)
27 (2,70)
44 (4,27)
194 (22,32)
252 (23,94)
326 (30,52)
250 (23,85)
238 (24,24)
246 (24,62)
267 (25,90)
5570
6167
5719
5807
5919
6662
6937
Vlaanderen
1686 (30,27)
1659 (26,90)
1489 (26,04)
1514 (26,07)
1633 (27,59)
1769 (26,55)
1871 (26,97)
Halle-Vilv
1160 (68,80)
1209 (72,88)
1123 (75,42)
1160 (76,62)
1174 (71,89)
1304 (73,71)
1341 (71,67%)
Leuven
62 (3,68%)
52 (3,13%)
64 (4,30%)
38 (2,51%)
56 (3,43%)
62 (3,50%)
69 (3,69)
Rest Vl
464 (27,52)
398 (23,99)
302 (20,28)
316 (20,87)
403 (24,68)
403 (22,78)
461 (24,64)
Intern
-1014
-662
337
27
34
-605
-588
Vlaanderen
-817
-586
-421
-466
-651
-770
-840
Halle-Vilv
-525
-433
-417
-440
-473
-578
-621
Leuven
-22
-7
-28
+40
-13
-35
-25
Rest Vl
-270
-146
+24
-66
-165
-157
-194
Inwijking Intern
Belgen Niet-Belgen Leuven Belgen Niet-Belgen Rest Vl Belgen Niet-Belgen Uitwijking Intern
Netto
Tabel A1.1. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Anderlecht
123
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1733
2081
1940
1981
1919
2002
2126
Vlaanderen
208 (12.00%)
238 (11.44%)
262 (13.51%)
209 (10.55%)
268 (13.97%)
260 (12.99%)
268 (12.61%)
Halle-Vilv
123 (59.13%)
144 (60.50%)
164 (62.60%)
122 (58.37%)
175 (65.30%)
172 (66.15%)
169 (63.06%)
Leuven
27 (12.98%)
41 (17.23%)
43 (16.41%)
42 (20.10%)
34 (12.69%)
29 (11.15%)
42 (15.67%)
Rest Vl
58 (27.88%)
53 (22.27%)
55 (20.99%)
45 (21.53%)
59 (22.01%)
59 (22.69%)
57 (21.27%)
1997
2159
1964
1976
2126
2008
2042
Vlaanderen
374 (18.73%)
444 (20.57%)
332 (16.90%)
310 (15.69%)
353 (16.60%)
342 (17.03%)
406 (19.88%)
Halle-Vilv
218 (58.29%)
302 (68.02%)
194 (58.43%)
215 (69.35%)
225 (63.74%)
237 (69.30%)
288 (70.94%)
Leuven
75 (20.05%)
55 (12.39%)
60 (18.07%)
38 (12.26%)
74 (20.96%)
59 (17.25%)
67 (16.50%)
Rest Vl
81 (21.66%)
87 (19.59%)
78 (23.49%)
57 (18.39%)
54 (15.30%)
46 (13.45%)
51 (12.56%)
Vlaanderen
-166
-206
-70
-101
-85
-82
-138
Halle-Vilv
-95
-158
-30
-93
-50
-65
-119
Leuven
-48
-14
-17
+4
-40
-30
-25
Rest Vl
-23
-34
-23
-12
-5
-13
-6
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.2. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Oudergem
124
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1302
1440
1713
1570
1520
1646
1792
Vlaanderen
247 (18.97%)
254 (17.64%)
299 (17.45%)
247 (15.73%)
238 (15.66%)
243 (14.76%)
293 (16.35%)
Halle-Vilv
187 (75.71%)
192 (75.59%)
215 (71.91%)
191 (77.33%)
171 (71.85%)
171 (70.37%)
212 (72.35%)
Leuven
19 (7.69%)
7 (2.76%)
16 (5.35%)
5 (2.02%)
7 (2.94%)
7 (2.88%)
19 (6.48%)
Rest Vl
41 (16.60%)
55 (21.65%)
68 (22.74%)
51 (20.65%)
60 (25.21%)
65 (26.75%)
62 (21.16%)
1287
1518
1415
1445
1499
1594
1594
Vlaanderen
415 (32.25%)
422 (27.80%)
419 (29.61%)
417 (28.86%)
422 (28.15%)
444 (27.85%)
475 (29.80%)
Halle-Vilv
290 (69.88%)
335 (79.38%)
320 (76.37%)
323 (77.46%)
336 (79.62%)
301 (67.79%)
370 (77.89%)
Leuven
21 (5.06%)
21 (4.98%)
19 (4.53%)
12 (2.88%)
11 (2.61%)
17 (3.83%)
17 (3.58%)
Rest Vl
104 (25.06%)
66 (15.64%)
80 (19.09%)
82 (19.66%)
75 (17.77%)
126 (28.38%)
88 (18.53%)
Vlaanderen
-168
-168
-120
-170
-184
-201
-182
Halle-Vilv
-103
-143
-105
-132
-165
-130
-158
-2
-14
-3
-7
-4
-10
+2
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Leuven
-63 -11 -12 -31 -15 -61 -26 Rest Vl Tabel A1.3. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Sint-Agatha-Berchem
125
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
9106
10067
9653
9898
10728
10810
11148
Vlaanderen
1656 (18.19%)
1997 (19.84%)
2008 (20.80%)
2033 (20.54%)
2116 (19.72%)
1972 (18.24%)
2061 (18.49%)
Halle-Vilv
1014 (61.23%)
1096 (54.88%)
1083 (53.93%)
1014 (49.88%)
1138 (53.78%)
1076 (54.56%)
1076 (52.21%)
Leuven
162 (9.78%)
178 (8.91%)
190 (9.46%)
205 (10.08%)
212 (10.02%)
218 (11.05%)
192 (9.32%)
Rest Vl
480 (28.99%)
723 (36.20%)
735 (36.60%)
814 (40.04%)
766 (36.20%)
678 (34.38%)
793 (38.48%)
10876
12352
11546
11773
12094
12609
13297
Vlaanderen
2622 (24.11%)
2807 (22.73%)
2598 (22.50%)
2616 (22.22%)
2692 (22.26%)
2853 (22.63%)
3309 (24.89%)
Halle-Vilv
1630 (62.17%)
1859 (66.23%)
1660 (63.90%)
1786 (68.27%)
1758 (65.30%)
1863 (65.30%)
2055 (62.10%)
Leuven
214 (8.16%)
247 (8.80%)
144 (5.54%)
163 (6.23%)
195 (7.24%)
189 (6.62%)
268 (8.10%)
Rest Vl
778 (29.67%)
701 (24.97%)
794 (30.56%)
667 (25.50%)
739 (27.45%)
801 (28.08%)
986 (29.80%)
Vlaanderen
-966
-810
-590
-583
-576
-881
-1248
Halle-Vilv
-616
-763
-577
-772
-620
-787
-979
Leuven
-52
-69
+46
+42
+17
+29
-76
Rest Vl
-298
+22
-59
+147
+27
-123
-193
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.4. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Brussel
126
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2537
3408
3274
3212
3165
3578
3471
Vlaanderen
341 (13.44%)
390 (11.44%)
424 (12.95%)
452 (14.07%)
398 (12.58%)
439 (12.27%)
417 (12.01%)
Halle-Vilv
159 (46.63%)
175 (44.87%)
201 (47.41%)
222 (49.12%)
198 (49.75%)
231 (52.62%)
198 (47.48%)
Leuven
61 (17.89%)
65 (16.67%)
62 (14.62%)
73 (16.15%)
63 (15.83%)
65 (14.81%)
59 (14.15%)
Rest Vl
121 (35.48%)
150 (38.46%)
161 (37.97%)
157 (34.73%)
137 (34.42%)
143 (32.57%)
160 (38.37%)
3505
3804
3677
3759
3766
4196
4268
Vlaanderen
563 (16.06%)
583 (15.33%)
503 (13.68%)
526 (13.99%)
534 (14.18%)
576 (13.73%)
605 (14.18%)
Halle-Vilv
320 (56.84%)
336 (57.63%)
315 (62.62%)
318 (60.46%)
323 (60.49%)
356 (61.81%)
362 (59.83%)
Leuven
60 (10.66%)
97 (16.64%)
70 (13.92%)
55 (10.46%)
63 (11.80%)
86 (14.93%)
113 (18.68%)
Rest Vl
183 (32.50%)
150 (25.73%)
118 (23.46%)
153 (29.09%)
148 (27.72%)
134 (23.26%)
130 (21.49%)
Vlaanderen
-222
-193
-79
-74
-136
-137
-188
Halle-Vilv
-161
-161
-114
-96
-125
-125
-164
Leuven
+1
-32
-8
+18
-
-21
-54
Rest Vl
-62
-
+43
+4
-11
+9
+30
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.5. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Etterbeek
127
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1817
2348
2246
2210
2495
2564
2514
Vlaanderen
253 (13.92%)
418 (17.80%)
334 (14.87%)
350 (15.84%)
401 (16.07%)
362 (14.12%)
348 (13.84%)
Halle-Vilv
171 (67.59%)
227 (54.31%)
191 (57.19%)
201 (57.43%)
224 (55.86%)
236 (65.19%)
242 (69.54%)
Leuven
39 (15.42%)
52 (12.44%)
43 (12.87%)
50 (14.29%)
60 (14.96%)
38 (10.50%)
29 (8.33%)
Rest Vl
43 (17.00%)
139 (33.25%)
100 (29.94%)
99 (28.29%)
117 (29.18%)
88 (24.31%)
77 (22.13%)
2059
2303
2118
2191
2298
2850
2564
Vlaanderen
577 (28.02%)
601 (26.10%)
585 (27.62%)
517 (23.60%)
626 (27.24%)
768 (26.95%)
695 (27.11%)
Halle-Vilv
375 (64.99%)
367 (61.06%)
395 (67.52%)
351 (67.89%)
371 (59.27%)
445 (57.94%)
457 (65.76%)
Leuven
86 (14.90%)
110 (18.30%)
77 (13.16%)
52 (10.06%)
67 (10.70%)
108 (14.06%)
81 (11.65%)
Rest Vl
116 (20.10%)
124 (20.63%)
113 (19.32%)
114 (22.05%)
188 (30.03%)
215 (27.99%)
157 (22.59%)
Vlaanderen
-324
-183
-251
-167
-225
-406
-347
Halle-Vilv
-204
-140
-204
-150
-147
-209
-215
Leuven
-47
-58
-34
-2
-7
-70
-52
Rest Vl
-73
+15
-13
-15
-71
-127
-80
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.6. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Evere
128
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2884
3718
3682
3727
3872
3696
3794
Vlaanderen
302 (10.47%)
407 (10.95%)
357 (9.70%)
389 (10.44%)
415 (10.72%)
334 (9.04%)
375 (9.88%)
Halle-Vilv
202 (66.89%)
288 (70.76%)
241 (67.51%)
261 (67.10%)
273 (65.78%)
212 (63.47%)
244 (65.07%)
Leuven
34 (11.26%)
22 (5.41%)
28 (7.84%)
25 (6.43%)
35 (8.43%)
18 (5.39%)
28 (7.47%)
Rest Vl
66 (21.85%)
97 (23.83%)
88 (24.65%)
103 (26.48%)
107 (25.78%)
104 (31.14%)
103 (27.47%)
3617
4074
3734
3939
4021
4349
4404
Vlaanderen
711 (19.66%)
664 (16.30%)
563 (15.08%)
653 (16.58%)
675 (16.79%)
714 (16.42%)
797 (18.10%)
Halle-Vilv
536 (75.39%)
479 (72.14%)
425 (75.49%)
518 (79.33%)
528 (78.22%)
526 (73.67%)
601 (75.41%)
Leuven
36 (5.06%)
34 (5.12%)
27 (4.80%)
32 (4.90%)
28 (4.15%)
27 (3.78%)
39 (4.89%)
Rest Vl
139 (19.55%)
151 (22.74%)
111 (19.72%)
103 (15.77%)
119 (17.63%)
161 (22.55%)
157 (19.70%)
Vlaanderen
-409
-257
-206
-264
-260
-380
-422
Halle-Vilv
-334
-191
-184
-257
-255
-314
-357
Leuven
-2
-12
+1
-7
+7
-9
-11
Rest Vl
-73
-54
-23
-
-12
-57
-54
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.7. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Vorst
129
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1424
1697
1674
1513
1758
1894
1815
Vlaanderen
212 (14.89%)
271 (15.97%)
303 (18.10%)
277 (18.31%)
254 (14.45%)
245 (12.94%)
260 (14.33%)
Halle-Vilv
143 (67.45%)
196 (72.32%)
212 (69.97%)
205 (74.01%)
166 (65.35%)
160 (65.31%)
184 (70.77%)
Leuven
19 (8.96%)
13 (4.80%)
13 (4.29%)
11 (3.97%)
11 (4.33%)
13 (5.31%)
21 (8.08%)
Rest Vl
50 (23.58%)
62 (22.88%)
78 (25.74%)
61 (22.02%)
77 (30.31%)
72 (29.39%)
55 (21.15%)
1540
1667
1472
1323
1492
1680
1729
Vlaanderen
438 (28.44%)
461 (27.65%)
380 (25.82%)
302 (22.83%)
372 (24.93%)
428 (25.48%)
441 (25.51%)
Halle-Vilv
294 (67.12%)
320 (69.41%)
281 (73.95%)
210 (69.54%)
286 (76.88%)
325 (75.93%)
315 (71.43%)
Leuven
37 (8.45%)
21 (4.56%)
15 (3.95%)
4 (1.32%)
12 (3.23%)
28 (6.54%)
23 (5.22%)
Rest Vl
107 (24.43%)
120 (26.03%)
84 (22.11%)
88 (29.14%)
74 (19.89%)
75 (17.52%)
103 (23.36%)
Vlaanderen
-226
-190
-77
-25
-118
-183
-181
Halle-Vilv
-151
-124
-69
-5
-120
-165
-131
Leuven
-18
-8
-2
+7
-1
-15
-2
Rest Vl
-57
-58
-6
-27
+3
-3
-48
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.8. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Ganshoren
130
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
5001
6057
5715
6210
6162
6467
6624
Vlaanderen
671 (13.42%)
823 (13.59%)
730 (12.77%)
778 (12.53%)
762 (12.37%)
741 (11.46%)
815 (12.30%)
Halle-Vilv
313 (46.65%)
413 (50.18%)
360 (49.32%)
392 (50.39%)
368 (48.29%)
364 (49.12%)
419 (51.41%)
Leuven
91 (13.56%)
107 (13.00%)
82 (11.23%)
113 (14.52%)
103 (13.52%)
100 (13.50%)
113 (13.87%)
Rest Vl
267 (39.79%)
303 (36.82%)
288 (39.45%)
273 (35.09%)
291 (38.19%)
277 (37.38%)
283 (34.72%)
6739
6965
6901
6710
7008
7804
7659
Vlaanderen
868 (12.88%)
828 (11.89%)
714 (10.35%)
786 (11.71%)
831 (11.86%)
899 (11.52%)
889 (11.61%)
Halle-Vilv
472 (54.38%)
471 (56.88%)
395 (55.32%)
480 (61.07%)
505 (60.77%)
537 (59.73%)
529 (59.51%)
Leuven
122 (14.06%)
108 (13.04%)
92 (12.89%)
69 (8.78%)
92 (11.07%)
109 (12.12%)
111 (12.49%)
Rest Vl
274 (31.57%)
249 (30.07%)
227 (31.79%)
237 (30.15%)
234 (28.16%)
253 (28.14%)
249 (28.01%)
Vlaanderen
-179
-5
+16
-8
-69
-158
-74
Halle-Vilv
-159
-58
-35
-88
-137
-173
-110
Leuven
-31
-1
-10
+44
+11
-9
+2
Rest Vl
-7
+54
+61
+36
+57
+24
+34
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.9. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Elsene
131
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2615
3241
3303
3334
3607
3604
3487
Vlaanderen
408 (15.60%)
551 (17.00%)
510 (15.44%)
558 (16.74%)
575 (15.94%)
577 (16.01%)
570 (16.35%)
Halle-Vilv
263 (64.46%)
367 (66.61%)
320 (62.75%)
375 (67.20%)
374 (65.04%)
394 (68.28%)
380 (66.67%)
Leuven
25 (6.13%)
33 (5.99%)
31 (6.08%)
29 (5.20%)
30 (5.22%)
33 (5.72%)
28 (4.91%)
Rest Vl
120 (29.41%)
151 (27.40%)
159 (31.18%)
154 (27.60%)
171 (29.74%)
150 (26.00%)
162 (28.42%)
2903
3358
3051
3029
3261
3567
3555
Vlaanderen
861 (29.66%)
885 (26.35%)
743 (24.35%)
755 (24.93%)
800 (24.53%)
926 (25.96%)
938 (26.39%)
Halle-Vilv
597 (69.34%)
619 (69.94%)
532 (71.60%)
551 (72.98%)
578 (72.25%)
673 (72.68%)
654 (69.72%)
Leuven
58 (6.74%)
44 (4.97%)
52 (7.00%)
36 (4.77%)
50 (6.25%)
48 (5.18%)
35 (3.73%)
Rest Vl
206 (23.93%)
222 (25.08%)
159 (21.40%)
168 (22.25%)
172 (21.50%)
205 (22.14%)
249 (26.55%)
Vlaanderen
-453
-334
-233
-197
-225
-349
-368
Halle-Vilv
-334
-252
-212
-176
-204
-279
-274
Leuven
-33
-11
-21
-7
-20
-15
-7
Rest Vl
-86
-71
-
-14
-1
-55
-87
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.10. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Jette
132
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1480
1651
1869
1823
2070
2090
2046
Vlaanderen
184 (12.43%)
171 (10.36%)
264 (14.13%)
234 (12.84%)
232 (11.21%)
255 (12.20%)
235 (11.49%)
Halle-Vilv
121 (65.76%)
113 (66.08%)
162 (61.36%)
131 (55.98%)
131 (56.47%)
154 (60.39%)
143 (60.85%)
Leuven
8 (4.35%)
14 (8.19%)
12 (4.55%)
13 (5.56%)
26 (11.21%)
12 (4.71%)
23 (9.79%)
Rest Vl
55 (29.89%)
44 (25.73%)
90 (34.09%)
90 (38.46%)
75 (32.33%)
89 (34.90%)
69 (29.36%)
1539
1940
1805
1746
2007
2054
1969
Vlaanderen
301 (19.56%)
323 (16.65%)
345 (19.11%)
349 (19.99%)
382 (19.03%)
388 (18.89%)
318 (16.15%)
Halle-Vilv
179 (59.47%)
223 (69.04%)
223 (64.64%)
228 (65.33%)
283 (74.08%)
278 (71.65%)
202 (63.52%)
Leuven
18 (5.98%)
20 (6.19%)
32 (9.28%)
34 (9.74%)
18 (4.71%)
18 (4.64%)
25 (7.86%)
Rest Vl
104 (34.55%)
80 (24.77%)
90 (26.09%)
87 (24.93%)
81 (21.20%)
92 (23.71%)
91 (28.62%)
Vlaanderen
-117
-152
-81
-115
-150
-133
-83
Halle-Vilv
-58
-110
-61
-97
-152
-124
-59
Leuven
-10
-6
-20
-21
+8
-6
-2
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
-49 -36 +3 -6 -3 -22 Rest Vl Tabel A1.11. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Koekelberg
133
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
4503
5188
5121
4938
5192
5798
5477
Vlaanderen
526 (11.68%)
779 (15.02%)
773 (15.09%)
676 (13.69%)
778 (14.98%)
820 (14.14%)
690 (12.60%)
Halle-Vilv
314 (59.70%)
452 (58.02%)
437 (56.53%)
383 (56.66%)
446 (57.33%)
481 (58.66%)
399 (57.83%)
Leuven
38 (7.22%)
52 (6.68%)
44 (5.69%)
30 (4.44%)
31 (3.98%)
41 (5.00%)
33 (4.78%)
Rest Vl
174 (33.08%)
275 (35.30%)
292 (37.77%)
263 (38.91%)
301 (38.69%)
298 (36.34%)
258 (37.39%)
5127
5692
5548
5766
6557
6421
7119
Vlaanderen
1235 (24.09%)
1168 (20.52%)
1068 (19.25%)
1163 (20.17%)
1438 (21.93%)
1395 (21.73%)
1581 (22.21%)
Halle-Vilv
772 (62.51%)
787 (67.38%)
747 (69.94%)
790 (67.93%)
946 (65.79%)
941 (67.46%)
1037 (65.59%)
Leuven
78 (6.32%)
68 (5.82%)
43 (4.03%)
42 (3.61%)
42 (2.92%)
48 (3.44%)
70 (4.43%)
Rest Vl
385 (31.17%)
313 (26.80%)
278 (26.03%)
331 (28.46%)
450 (31.29%)
406 (29.10%)
474 (29.98%)
Vlaanderen
-709
-389
-295
-487
-660
-575
-891
Halle-Vilv
-458
-335
-310
-407
-500
-460
-638
Leuven
-40
-16
+1
-12
-11
-7
-37
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
-211 -38 +14 -68 -149 -108 -216 Rest Vl Tabel A1.12. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Sint-Jans-Molenbeek
134
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
3222
3918
3618
3625
3575
3801
3630
Vlaanderen
301 (9.34%)
364 (9.29%)
371 (10.25%)
357 (9.85%)
380 (10.63%)
394 (10.37%)
377 (10.39%)
Halle-Vilv
155 (51.50%)
175 (48.08%)
201 (54.18%)
164 (45.94%)
161 (42.37%)
193 (48.98%)
186 (49.34%)
Leuven
30 (9.97%)
44 (12.09%)
45 (12.13%)
32 (8.96%)
45 (11.84%)
42 (10.66%)
30 (7.96%)
Rest Vl
116 (38.54%)
145 (39.84%)
125 (33.69%)
161 (45.10%)
174 (45.79%)
159 (40.36%)
161 (42.71%)
4060
4640
4551
4464
4521
4660
4995
Vlaanderen
486 (11.97%)
504 (10.86%)
511 (11.23%)
508 (11.38%)
519 (11.48%)
481 (10.32%)
573 (11.47%)
Halle-Vilv
256 (52.67%)
288 (57.14%)
330 (64.58%)
320 (62.99%)
330 (63.58%)
286 (59.46%)
365 (63.70%)
Leuven
44 (9.05%)
49 (9.72%)
24 (4.70%)
44 (8.66%)
31 (5.97%)
29 (6.03%)
31 (5.41%)
Rest Vl
186 (38.27%)
167 (33.13%)
157 (30.72%)
144 (28.35%)
158 (30.44%)
166 (34.51%)
177 (30.89%)
Vlaanderen
-185
-140
-140
-151
-139
-87
-196
Halle-Vilv
-101
-113
-129
-156
-169
-93
-179
Leuven
-14
-5
+21
-12
+14
+13
-1
Rest Vl
-70
-22
-32
+17
+16
-7
-16
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.13. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Sint-Gillis
135
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1426
1675
1454
1407
1543
1617
1807
Vlaanderen
127 (8.91%)
212 (12.66%)
190 (13.07%)
172 (12.22%)
198 (12.83%)
189 (11.69%)
219 (12.12%)
Halle-Vilv
44 (34.65%)
102 (48.11%)
69 (36.32%)
48 (27.91%)
67 (33.84%)
69 (36.51%)
87 (39.73%)
Leuven
15 (11.81%)
15 (7.08%)
17 (8.95%)
25 (14.53%)
33 (16.67%)
15 (7.94%)
13 (5.94%)
Rest Vl
68 (53.54%)
95 (44.81%)
104 (54.74%)
99 (57.56%)
98 (49.49%)
105 (55.56%)
119 (54.34%)
1889
2046
2205
2223
2544
2519
2900
Vlaanderen
199 (10.53%)
246 (12.02%)
268 (12.15%)
324 (14.57%)
367 (14.43%)
378 (15.01%)
473 (16.31%)
Halle-Vilv
97 (48.74%)
146 (59.35%)
132 (49.25%)
177 (54.63%)
197 (53.68%)
228 (60.32%)
241 (50.95%)
Leuven
22 (11.06%)
25 (10.16%)
18 (6.72%)
29 (8.95%)
22 (5.99%)
21 (5.56%)
37 (7.82%)
Rest Vl
80 (40.20%)
75 (30.49%)
118 (44.03%)
118 (36.42%)
148 (40.33%)
129 (34.13%)
195 (41.23%)
Vlaanderen
-72
-34
-78
-152
-169
-189
-254
Halle-Vilv
-53
-44
-63
-129
-130
-159
-154
Leuven
-7
-10
-1
-4
+11
-6
-24
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
-12 +20 -14 -19 -50 -24 -76 Rest Vl Tabel A1.14. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Sint-Joost-ten-Node
136
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
5998
6976
6701
6243
6740
7149
7760
Vlaanderen
853 (14.22%)
994 (14.25%)
908 (13.55%)
934 (14.96%)
999 (14.82%)
1057 (14.79%)
1066 (13.74%)
Halle-Vilv
398 (46.66%)
491 (49.40%)
396 (43.61%)
446 (47.75%)
428 (42.84%)
537 (50.80%)
502 (47.09%)
Leuven
110 (12.90%)
128 (12.88%)
132 (14.54%)
106 (11.35%)
132 (13.21%)
109 (10.31%)
114 (10.69%)
Rest Vl
345 (40.45%)
375 (37.73%)
380 (41.85%)
382 (40.90%)
439 (43.94%)
411 (38.88%)
450 (42.21%)
7324
7859
7627
7937
8673
9077
9851
Vlaanderen
1440 (19.66%)
1490 (18.96%)
1402 (18.38%)
1545 (19.47%)
1532 (17.66%)
1865 (20.55%)
2060 (20.91%)
Halle-Vilv
853 (59.24%)
834 (55.97%)
868 (61.91%)
969 (62.72%)
982 (64.10%)
1145 (61.39%)
1275 (61.89%)
Leuven
156 (10.83%)
213 (14.30%)
120 (8.56%)
152 (9.84%)
152 (9.92%)
188 (10.08%)
234 (11.36%)
Rest Vl
431 (29.93%)
443 (29.73%)
414 (29.53%)
424 (27.44%)
398 (25.98%)
532 (28.53%)
551 (26.75%)
Vlaanderen
-587
-496
-494
-611
-533
-808
-994
Halle-Vilv
-455
-343
-472
-523
-554
-608
-773
Leuven
-46
-85
+12
-46
-20
-79
-120
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
-86 -68 -34 -42 +41 -121 -101 Rest Vl Tabel A1.15. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Schaarbeek
137
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
3836
4636
4752
4690
4783
4793
4660
Vlaanderen
653 (17.02%)
744 (16.05%)
753 (15.85%)
750 (15.99%)
774 (16.18%)
719 (15.00%)
747 (16.03%)
Halle-Vilv
469 (71.82%)
551 (74.06%)
544 (72.24%)
564 (75.20%)
596 (77.00%)
535 (74.41%)
552 (73.90%)
Leuven
42 (6.43%)
47 (6.32%)
52 (6.91%)
38 (5.07%)
32 (4.13%)
42 (5.84%)
41 (5.49%)
Rest Vl
142 (21.75%)
146 (19.62%)
157 (20.85%)
148 (19.73%)
146 (18.86%)
142 (19.75%)
154 (20.62%)
5023
4733
4745
4650
4943
5210
5156
Vlaanderen
1028 (20.47%)
998 (21.09%)
1006 (21.20%)
1032 (22.19%)
982 (19.87%)
1006 (19.31%)
1124 (21.80%)
Halle-Vilv
800 (77.82%)
797 (79.86%)
798 (79.32%)
862 (83.53%)
791 (80.55%)
840 (83.50%)
931 (82.83%)
Leuven
62 (6.03%)
61 (6.11%)
50 (4.97%)
30 (2.91%)
43 (4.38%)
36 (3.58%)
55 (4.89%)
Rest Vl
166 (16.15%)
140 (14.03%)
158 (15.71%)
140 (13.57%)
148 (15.07%)
130 (12.92%)
138 (12.28%)
Vlaanderen
-375
-254
-253
-282
-208
-287
-377
Halle-Vilv
-331
-246
-254
-298
-195
-305
-379
Leuven
-20
-14
+2
+8
-11
+6
-14
Rest Vl
-24
+6
-1
+8
-2
+12
+16
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.16. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Ukkel
138
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1288
1584
1448
1451
1352
1445
1478
Vlaanderen
191 (14.83%)
180 (11.36%)
175 (12.09%)
137 (9.44%)
155 (11.46%)
119 (8.24%)
140 (9.47%)
Halle-Vilv
123 (64.40%)
123 (68.33%)
113 (64.57%)
96 (70.07%)
96 (61.94%)
83 (69.75%)
83 (59.29%)
Leuven
46 (24.08%)
17 (9.44%)
27 (15.43%)
16 (11.68%)
22 (14.19%)
17 (14.29%)
20 (14.29%)
Rest Vl
22 (11.52%)
40 (22.22%)
35 (20.00%)
25 (18.25%)
37 (23.87%)
19 (15.97%)
37 (26.43%)
1555
1432
1583
1529
1531
1432
1538
Vlaanderen
261 (16.78%)
213 (14.87%)
209 (13.20%)
199 (13.02%)
218 (14.24%)
199 (13.90%)
218 (14.17%)
Halle-Vilv
168 (64.37%)
132 (61.97%)
135 (64.59%)
150 (75.38%)
161 (73.85%)
151 (75.88%)
153 (70.18%)
Leuven
46 (17.62%)
38 (17.84%)
33 (15.79%)
16 (8.04%)
24 (11.01%)
23 (11.56%)
17 (7.80%)
Rest Vl
47 (18.01%)
43 (20.19%)
41 (19.62%)
33 (16.58%)
33 (15.14%)
25 (12.56%)
48 (22.02%)
Vlaanderen
-70
-33
-34
-62
-63
-80
-78
Halle-Vilv
-45
-9
-22
-54
-65
-68
-70
-
-21
-6
-
-2
-6
+3
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Leuven
-25 -3 -6 -8 +4 -6 -11 Rest Vl Tabel A1.17. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Watermaal-Bosvoorde
139
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
2713
3245
2953
3035
3206
3110
3337
Vlaanderen
430 (15.85%)
539 (16.61%)
511 (17.30%)
486 (16.01%)
621 (19.37%)
494 (15.88%)
540 (16.18%)
Halle-Vilv
269 (62.56%)
355 (65.86%)
344 (67.32%)
311 (63.99%)
396 (63.77%)
321 (64.98%)
355 (65.74%)
Leuven
62 (14.42%)
81 (15.03%)
63 (12.33%)
62 (12.76%)
89 (14.33%)
65 (13.16%)
90 (16.67%)
Rest Vl
99 (23.02%)
103 (19.11%)
104 (20.35%)
113 (23.25%)
136 (21.90%)
108 (21.86%)
95 (17.59%)
3370
3332
3251
3000
3193
3451
3545
Vlaanderen
770 (22.85%)
718 (21.55%)
746 (22.95%)
707 (23.57%)
783 (24.52%)
772 (22.37%)
830 (23.41%)
Halle-Vilv
541 (70.26%)
488 (67.97%)
587 (78.69%)
522 (73.83%)
560 (71.52%)
575 (74.48%)
597 (71.93%)
Leuven
108 (14.03%)
124 (17.27%)
77 (10.32%)
103 (14.57%)
108 (13.79%)
103 (13.34%)
118 (14.22%)
Rest Vl
121 (15.71%)
106 (14.76%)
82 (10.99%)
82 (11.60%)
115 (14.69%)
94 (12.18%)
115 (13.86%)
Vlaanderen
-340
-179
-235
-221
-162
-278
-290
Halle-Vilv
-272
-133
-243
-211
-164
-254
-242
Leuven
-46
-43
-14
-41
-19
-38
-28
Rest Vl
-22
-3
+22
+31
+21
+14
-20
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.18. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe
140
Regio
1990
1995
2000
2001
2002
2003
2004
1930
2501
2231
2130
2096
2299
2283
Vlaanderen
406 (21.04%)
578 (23.11%)
443 (19.86%)
427 (20.05%)
428 (20.42%)
388 (16.88%)
441 (19.32%)
Halle-Vilv
258 (63.55%)
368 (63.67%)
266 (60.05%)
270 (63.23%)
280 (65.42%)
269 (69.33%)
267 (60.54%)
Leuven
73 (17.98%)
92 (15.92%)
88 (19.86%)
57 (13.35%)
76 (17.76%)
54 (13.92%)
86 (19.50%)
Rest Vl
75 (18.47%)
118 (20.42%)
89 (20.09%)
100 (23.42%)
72 (16.82%)
65 (16.75%)
88 (19.95%)
2694
2440
2352
2420
2372
2412
2514
Vlaanderen
689 (25.58%)
619 (25.37%)
474 (20.15%)
589 (24.34%)
569 (23.99%)
605 (25.08%)
619 (24.62%)
Halle-Vilv
463 (67.20%)
418 (67.53%)
351 (74.05%)
407 (69.10%)
393 (69.07%)
437 (72.23%)
466 (75.28%)
Leuven
137 (19.88%)
129 (20.84%)
53 (11.18%)
107 (18.17%)
114 (20.04%)
101 (16.69%)
94 (15.19%)
Rest Vl
89 (12.92%)
72 (11.63%)
70 (14.77%)
75 (12.73%)
62 (10.90%)
67 (11.07%)
59 (9.53%)
Vlaanderen
-283
-41
-31
-162
-141
-217
-178
Halle-Vilv
-205
-50
-85
-137
-113
-168
-199
Leuven
-64
-37
+35
-50
-38
-47
-8
Rest Vl
-14
+46
+19
+25
+10
-2
+29
Inwijking Intern
Uitwijking Intern
Netto Intern
Tabel A1.19. In- en uitwijking van en naar Vlaanderen: de gemeente Sint-Pieters-Woluwe
141