Herstructurering en sociale stijging van gedwongen verhuizers Kansen, belemmeringen en maatregelen
David Martoredjo Architecture, Building & Planning Real Estate Management & Development Technische Universiteit Eindhoven 1e begeleider 2e begeleider 3e begeleider 17 februari 2015
P.E.W. van den Berg (Pauline) W.J.M. Heijs (Wim) M.I.K. Leussink (Marieke)
De afbeelding op de voorpagina is een zelfgemaakte foto van een flat die zich bevindt in de Queeckhovenbuurt in Utrecht. Veel bewoners, met meestal een lage sociaal-economische positie, verkeerden in onzekerheid over de datum waarop zij hun huis moesten verlaten. Ook was er onzekerheid over hun toekomstige woonsituatie. De woningen in deze buurt stonden immers jaren op de nominatie om gesloopt te worden. Tot op heden zijn de woningen niet gesloopt en wonen er veel tijdelijke huurders. Na jaren in onzekerheid te hebben geleefd, kregen de bewoners een urgentiestatus die het mogelijkheid heeft gemaakt om voorrang te krijgen op reguliere woningzoekenden in het woningtoewijzingssysteem. Veel bewoners zijn vanwege de urgentiestatus al vertrokken (persoonlijke communicatie, 4 september 2014, 11 september 2014, 2 oktober 2014). Maken de bewoners die gedwongen hun huis moeten verlaten sociale stijging door? Welke vorm van sociale stijging is dat dan? Wat draagt allemaal bij aan sociale stijging?
Herstructurering en sociale stijging van gedwongen verhuizers Kansen, belemmeringen en maatregelen D.S.S. Martoredjo (David) Master scriptie
Studentnummer 733183 Emailadres
[email protected] Opleiding Specialisatie Onderwijsinstelling
Architecture, Building & Planning Real Estate Management & Development Technische Universiteit Eindhoven
1e begeleider 2e begeleider 3e begeleider
P.E.W. van den Berg (Pauline) W.J.M. Heijs (Wim) M.I.K. Leussink (Marieke)
17 februari 2014
Voorwoord Daar is ie dan! De masterscriptie die ik geschreven heb in het kader van het afronden van de opleiding Architecture, Building & Planning aan de Technische Universiteit Eindhoven, met de specialisatie Real Estate Management & Development. Een studie die mij altijd al heeft geïnteresseerd, maar die mij ook op vele manieren uitgedaagd heeft. Dit onderzoek is gericht op gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering: het slopen en het bouwen van nieuwe woningen. Gedwongen verhuizers hebben vaker dan reguliere verhuizers een sociaal-economische achterstand. Het is hierbij de vraag welke kansen gedwongen verhuizers hebben op sociale stijging. Waarom sociale stijging en herstructurering? Mijn persoonlijke overtuiging is dat het belangrijk is om mensen te helpen vooruit te komen in het leven en zeker wanneer je het vermogen hebt om daar zelf aan bij te dragen. Vanuit dit vertrekpunt ben ik op zoek gegaan naar een onderwerp. Na wat vooronderzoek, door flink wat literatuur door te spitten en gesprekken te houden met mensen van verschillende organisaties, kwam ik op de actuele praktijkonderwerpen: herstructurering en sociale stijging. Tijdens de uitvoering van het onderzoek was het helpen van mensen ook één van mijn drijfveren geweest die mij ertoe heeft geleid om dit onderzoek af te maken. Ik hoop dat het onderzoek bijdraagt aan het direct of indirect helpen van mensen om successen te bereiken op welke manier dan ook. Bij dezen wil ik graag mijn begeleiders Pauline van den Berg en Wim Heijs bedanken voor hun scherpe en constructieve feedback tijdens de tweewekelijkse begeleiding. Zij hebben de voor mij soms moeilijke aspecten van het onderzoek begrijpelijk weten te maken. Ook wil ik Marieke Leussink bedanken die, samen met Pauline en Wim, in de laatste fase van het onderzoek feedback heeft gegeven op het concept van mijn scriptie. Daarnaast wil ik alle geïnterviewde personen bedanken voor de interesse in en de bereidheid mee te werken aan dit onderzoek. Het waren leuke, leerzame en interessante gesprekken. Bovendien wil ik familie, vrienden en kennissen bedanken die op verschillende manieren hebben bijgedragen aan de realisatie van het onderzoek. In het bijzonder wil ik mijn ouders bedanken. Pa en ma die altijd voor mij hebben klaargestaan, mij hebben gesteund, mij hebben gemotiveerd. Zonder hun support was dit onderzoek niet van de grond gekomen. Met trots kan ik niet alleen terugkijken op het eindresultaat, maar ook op het proces en iedereen die bij heeft gedragen aan de totstandkoming van dit onderzoek. Het was het waard! David Samuël Sunario Martoredjo Maarssen, februari 2015
Inhoud
Samenvatting Summary
15 27
1
Probleembeschrijving
39
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding Doelstelling Probleemstelling en onderzoeksvragen Onderzoeksopzet Leeswijzer
40 42 42 43 44
2
De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
48
2.1 2.2 2.3 2.4 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.5 2.6
De wederopbouwwijken (1945 tot 1965) Een toename in hoogbouwwijken (1960 tot 1975) De problemen in de wederopbouw- en hoogbouwwijken Het begrip stedelijke herstructurering De Nota Stedelijke Vernieuwing Het Grotestedenbeleid De financiële en economische crisis De problemen als gevolg van herstructurering De effecten van gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering
48 49 50 52 52 54 55 56 58
3
Het begrip sociale stijging
63
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4
De definitie van sociale stijging en de sociale stijgingsroutes Het maken van een wooncarrière Het maken van een onderwijscarrière Het maken van een arbeidscarrière Het maken van een vrijetijdscarrière De samenhang tussen de stijgingsroutes Het belang van sociale stijging Het ruimtelijk beleid en sociale stijging Het rapport Stad en Stijging (2006) Het Krachtwijkenbeleid (2007) Het Stedenbeleid (2010-2014) De grenzen aan het beleid omtrent sociale stijging
64 65 67 68 68 69 70 71 71 72 73 74
4
Het herhuisvestingsproces
77
4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4
Het interne en voorlopige sloopbesluit van de woningcorporatie Na het definitieve sloopbesluit De plichten van woningcorporaties en gedwongen verhuizers De rechten van gedwongen verhuizers Het zoekproces van gedwongen verhuizers Begeleiding tijdens het zoekproces De rol van woning- en buurtvoorkeuren in het zoekproces De ervaren keuzeruimte van gedwongen verhuizers De ervaringen van gedwongen verhuizers met betrekking tot de begeleiding en informatievoorziening
78 80 81 82 85 85 87 88 89
4.4 4.4.1 4.4.2 4.5 4.5.1 4.5.2 5
De verhuiskeuze De nieuwe woning De nieuwe buurt De nieuwe woonsituatie: de ervaringen van gedwongen verhuizers De woningtevredenheid De buurttevredenheid
90 91 91 93 93 94
De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
97
5.1 De individuele kenmerken 5.1.1 De karaktereigenschappen 5.1.2 De stress 5.1.3 De financiële mogelijkheden 5.1.4 Het opleidingsniveau en woningtoewijzingssysteem 5.1.5 De woning- en buurtvoorkeuren 5.1.6 De culturele factoren 5.1.7 De taal 5.1.8 De verhuiswens voor de verhuizing 5.1.9 Het gevoel van dwang 5.1.10 De ervaren woning- en buurtverbeteringen 5.1.11 De binding met de oude en de gewenning met de nieuwe woonsituatie 5.1.12 Het vervoermiddel (mobiliteit) 5.1.13 De levensloop/-fase en het activiteitenpatroon 5.1.14 Het tijd-geldbudget 5.1.15 Het overzicht van de individuele kenmerken (kenmerken 1 t/m 21) 5.2 De sociale omgevingskenmerken 5.2.1 De arbeidsmarktpositie en sociale netwerken 5.2.2 De nabijheid van sociale netwerken 5.2.3 De sociale netwerken en sociale steun 5.2.4 Het type bewoners in de nieuwe buurt 5.2.5 De contacten met buren 5.2.6 De gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt 5.2.7 Het overzicht van de sociale omgevingskenmerken (kenmerken 22 t/m 30) 5.3 De ruimtelijke omgevingskenmerken 5.3.1 De woningkwaliteit en prijskwaliteitverhouding van de nieuwe woning 5.3.2 De ligging/bereikbaarheid (vrijetijds)voorzieningen 5.3.3 De buurtreputatie 5.3.4 Het overzicht van de ruimtelijke omgevingskenmerken (kenmerken 31 t/m 33) 5.4 De institutionele kenmerken 5.4.1 Het zoekprofiel 5.4.2 De bewonersparticipatie tijdens het herstructureringsproces 5.4.3 Het regionaal woningaanbod en woningkwaliteit 5.4.4 De beschikbaarheid van de woningen 5.4.5 De wachttijd/woonduur 5.4.6 De huurtoeslag 5.4.7 De Brusselnorm 5.4.8 De concurrentie tussen huishoudens in bepaalde woningsegmenten 5.4.9 De begeleiding van de woonconsulent tijdens het zoekproces 5.4.10 Het overzicht van de institutionele kenmerken (kenmerken 34 t/m 45) 5.4 Deelconclusie
99 99 100 100 102 103 104 105 105 106 107 107 108 108 109 109 121 121 122 122 123 124 124 125 130 130 131 131 132 136 136 137 140 140 141 142 142 143 143 144 152
6
De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
153
6.1 De individuele kenmerken 6.1.1 De financiële mogelijkheden 6.1.2 Het opleidingsniveau en de arbeidsmarktpositie 6.1.3 De levensfasen, samenstelling van het huishouden en de beschikbare tijd 6.1.4 De gebondenheid en verplichtingen 6.1.5 Het type vervoermiddel en de mobiliteit 6.1.6 De onwetendheid 6.1.7 De cultuur 6.1.8 Het overzicht van de individuele kenmerken (kenmerken 46 t/m 57) 6.2 De sociale omgevingskenmerken 6.2.1 Het aantal buurtcontacten 6.2.2 De sociale binding met de club of vereniging 6.2.3 De buurtbinding en sociale netwerken 6.2.4 Het overzicht sociale omgevingskenmerken (kenmerken 58 t/m 61) 6.3 De ruimtelijke omgevingskenmerken 6.3.1 De bereikbaarheid, reistijd en aanwezigheid van vrijetijdsvoorzieningen 6.3.2 De mate van etnische concentratie 6.3.3 De gemeentegrootte en stedelijke dichtheid 6.3.4 Het overzicht ruimtelijke omgevingskenmerken (62 t/m 65) 6.4 De institutionele kenmerken 6.4.1 De woningmarkt 6.4.2 De prijs voor het deelnamen aan vrijetijdsactiviteiten 6.4.3 Het overheids- en gemeentelijk beleid 6.4.4 Het Jeugdsportfonds 6.4.5 Het Jeugdcultuurfonds 6.4.6 De CJP Cultuurkaart 6.4.7 Het overzicht institutionele kenmerken (66 t/m 71) 6.5 Deelconclusie
154 154 156 157 158 158 160 160 161 168 169 169 169 172 176 176 178 178 179 182 182 182 183 183 184 184 184 185
7
189
De interviews
7.1 De opzet en uitvoering 7.1.1 De methode en dataverzameling 7.1.2 De doelgroepen en respons 7.1.3 De ervaringen bij dataverzameling 7.1.4 De behandelde kenmerken per doelgroep 7.2 Bewonersinvloed 7.2.1 Bewonersinitiatieven en professionaliteit 7.2.2 De representativiteit van bewonersorganisaties 7.2.3 De positie van de woningcorporatie en de bewoners 7.2.4 De informatieverstrekking en transparantie 7.2.5 Het vastleggen van afspraken omtrent bewonersparticipatie 7.3 Informatieverstrekking en begeleiding: houding 7.3.1 Persoonlijke benadering en vertrouwen 7.3.2 De emotie van bewoners 7.3.3 De onzekerheid over de toekomstige woonsituatie 7.4 Begeleiding: kennis en vaardigheden 7.4.1 Hulp bieden bij het zoeken naar woning 7.4.2 De communicatie en beheersing van de Nederlandse taal
190 190 190 194 195 196 197 201 203 204 206 208 208 211 214 216 216 220
7.5 Begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden 7.5.1 De betaalbaarheid en kwaliteit sociale huurwoningen 7.5.2 Een laag middeninkomen en passende huisvesting 7.6 Begeleiding: voorkeuren 7.7 Probleemsignalering en doorverwijzing 7.8 Nazorg 7.9 Deelconclusie
223 223 226 228 232 235 239
8
241
Conclusies en aanbevelingen
8.1 Conclusies 8.2 Beleidsaanbevelingen 8.2.1 Bewonersinvloed 8.2.2 Informatieverstrekking en begeleiding: houding 8.2.3 Begeleiding: kennis en vaardigheden 8.2.4 Begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden 8.2.5 Begeleiding: voorkeuren 8.2.6 Probleemsignalering en doorverwijzing 8.2.7 Nazorg 8.3 Suggesties voor verder onderzoek 8.4 Tot slot
242 248 248 251 253 255 256 258 259 260 263
Literatuur
265
Bijlagen Bijlage 1 Begrippenlijst Bijlage II Interview guide
281 282 284
15
Samenvatting 1. Probleembeschrijving Bij herstructurering in de vorm van het slopen en het nieuwbouwen van woningen is er weinig bekend over de bewoners die gedwongen de wijk moeten verlaten. Ook is er weinig aandacht besteed aan de sociale stijging van gedwongen verhuizers. Er zijn vier sociale stijgingsroutes, namelijk via het maken van een woon-, vrijetijds-, onderwijs- en arbeidscarrière. De sociale stijging wordt bepaald door individuele kenmerken. Bovendien is de sociale stijging afhankelijk van omgevingskenmerken, namelijk de sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de individuele, omgevings- en overige kenmerken die van belang zijn voor de kansen van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. De kansen op het maken van een onderwijs- en arbeidscarrière van gedwongen verhuizers worden in dit onderzoek niet meegenomen, vanwege de minder zichtbare effecten. De verwachting is dat het herhuisvestingsproces invloed heeft op de omgevingskenmerken en overige kenmerken die relevant zijn voor de kansen op het maken van een woonen vrijetijdscarrière. Ook wordt verwacht dat de individuele, omgevings- en overige kenmerken de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière beïnvloeden. De verwachtingen zijn uiteengezet in figuur 0.1. Individuele kenmerken
Omgevingskenmerken: • Sociale omgeving • Ruimtelijke omgeving • Institutionele omgeving
Kansen op het maken van: • Een wooncarrière • Een vrijetijdscarrière
Herhuisvestingsproces Overige kenmerken
Figuur 0.1 Het conceptueel model
De hoofdvraag is als volgt onder woorden gebracht: Welke individuele, omgevings- en overige kenmerken zijn van belang voor de kansen op de sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering bij het maken van een woon- en vrijetijdscarrière?
Hoofdvraag
16
Samenvatting
De volgende deelvragen zijn gesteld: 1. Wat wordt er onder sociale stijging verstaan? 2. Hoe ziet het herhuisvestingsproces er uit? 3a. Welke individuele, omgevings- en overige kenmerken zijn relevant voor de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière? 3b. Welke rollen hebben deze kenmerken? 4. Wat is de invloed van de individuele, omgevings- en overige kenmerken op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière? 5. Wat zijn de verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers en welke kenmerken zijn hierop van invloed? 6a. Hoe beïnvloedt het herhuisvestingsproces de individuele, omgevings- en overige kenmerken in de nieuwe situatie van gedwongen verhuizers? 6b. Welke maatregelen kunnen getroffen worden om de kansen op sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers te verhogen? 2. Aanpak Literatuurstudie
Allereerst zijn de context en ontwikkelingen van herstructureringswijken beschreven en de typen wijken die hiervoor in aanmerking komen. Ten tweede is inzicht verkregen in het begrip sociale stijging (onderzoeksvraag 1) door de definitie van sociale stijging en de sociale stijgingsroutes kaart te brengen. Ook zijn het belang van sociale stijging en de ontwikkelingen van het sociale stijgingsbeleid omtrent herstructurering besproken. Ten derde is helderheid verkregen in het herhuisvestingsproces (onderzoeksvraag 2). Op basis van dit proces zijn de relevante individuele, omgevings- en overige kenmerken in kaart gebracht die de sociale stijgingskansen beïnvloeden (onderzoeksvraag 3a) en de rollen van deze kenmerken (onderzoeksvraag 3b). Hierbij is gebruik gemaakt van onderzoeken over zowel gedwongen als reguliere verhuizers. Er is per kenmerk een indicatie gegeven van de mate van beïnvloedbaarheid tijdens het herhuisvestingsproces. Op basis hiervan zijn vragen voor de interviews geformuleerd. Interviews en resultaten
Middels semi-gestructureerde interviews is er inzicht verkregen in de praktijkmaatregelen die invloed hebben op de in de literatuurstudie in kaart gebrachte relevante kenmerken (onderzoeksvraag 4). Tijdens de interviews zijn er ook vragen gesteld over de verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers en de relevante kenmerken die hierop van invloed zijn (onderzoeksvraag 5). Bovendien zijn er vragen gesteld over de huidige en de toekomstige ontwikkelingen die de maatregelen kunnen beïnvloeden. Er zijn vier doelgroepen benaderd, namelijk gedwongen verhuizers, belangenbehartigers van bewoners(organisaties), woningcorporaties en gemeenten.
17
3. Resultaten, conclusies en aanbevelingen 3.1 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
Veel wederopbouw- (1945 tot 1965) en hoogbouwwijken (1960 tot 1975) komen in aanmerking voor herstructurering. Door de eenzijdigheid van de woningvoorraad (een groot aandeel sociale huurwoningen) was het niet mogelijk om een wooncarrière binnen deze typen wijken te maken. Dit heeft rond de jaren tachtig geleid tot het vertrek van autochtone huishoudens en huishoudens met hogere inkomens uit de wederopbouwen hoogbouwwijken. Op den duur ontstond er in deze wijken vooral een concentratie van allochtone bewoners en bewoners met sociaal-economische achterstanden. Deze concentratie zou volgens beleidsmakers leiden tot verloedering in de wijken. Door differentiatie aan te brengen in de woningvoorraad met behulp van herstructurering zouden de ruimtelijke concentraties van sociaal-economisch achtergestelde huishoudens in wijken verminderd moeten worden. Een kritiekpunt van herstructurering is dat het een gebiedsgerichte aanpak betreft en minder gericht is op problemen op het niveau van het individu of het huishouden. De ontwikkeling van bewoners komt bij een gebiedsgerichte aanpak op de tweede plaats. Daarnaast wordt bij herstructurering het aanbod van sociale huurwoningen verkleind. Dit heeft als gevolg dat zittende bewoners gedwongen worden om te verhuizen. 3.2 Het begrip sociale stijging (deelvraag 1)
De sociale stijging van mensen in objectieve zin bestaat uit verbeteringen op het gebied van opleiding, werk, bezit en vermogen en sociaal kapitaal. Subjectieve sociale stijging bestaat uit de beleving en ervaring van mensen. In de context van sociale stijging gaat een wooncarrière niet alleen over een verhuizing naar een woning en woonomgeving met objectief betere kenmerken, maar ook over een betere waardering van deze subjectieve kenmerken. Het maken van een vrijetijdscarrière heeft te maken met de zelfontplooiing van mensen via sociale, sport- en culturele activiteiten (subjectief). Het maken van een woon- en een vrijetijdscarrière wordt sterk bepaald door de financiële mogelijkheden van mensen. 3.3 Het herhuisvestingsproces (deelvraag 2)
Het herhuisvestingsproces beïnvloedt de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers, omdat zij in dit proces overwegingen maken in hun woning- en buurtkeuze. Het herhuisvestingsproces bestaat uit vijf fasen. De eerste twee fasen van het herhuisvestingsproces zijn het interne en voorlopige sloopbesluit van de woningcorporatie. In deze fase worden belanghebbende partijen ingelicht over en betrokken bij de plannen. Na het definitieve sloopbesluit (fase 3) worden alle bewoners en andere betrokken partijen door de woningcorporatie ingelicht over de definitieve plannen en de procedure voor woningtoewijzing. Bovendien worden de persoonlijke situatie van bewoners geïnventariseerd en de mate van begeleiding in de vierde fase: het zoeken naar een woning. Het herhuisvestingsproces eindigt met de verhuiskeuze (fase 5) en de nieuwe woonsituatie van gedwongen verhuizers (fase 6). Bij de laatste fase kunnen gedwongen verhuizers zowel objectieve als subjectieve (ervaren) vooruitgang boeken.
Samenvatting
3.4 De relevante individuele, omgevings- en overige kenmerken voor de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière (deelvraag 3a) en de rollen van deze kenmerken (deelvraag 3b)
De relevante individuele en sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken vallen onder vijf procesactiviteiten. Deze procesactiviteiten zijn gerelateerd aan de fasen van het herhuisvestingsproces (figuur 0.2). De maatregelen ten aanzien van de relevante kenmerken kunnen op deze manier gekoppeld worden aan die fasering (deelvraag 6b). Bewonersinvloed
Procesactiviteiten
18
Informatieverstrekking Begeleiding Probleemsignalering en doorverwijzing Nazorg
Fase 1 Interne sloopbesluit
Fase 2 Voorlopige sloopbesluit
Fase 3 Definitieve sloopbesluit
Fase 4 Zoekproces
Fase 5 Verhuiskeuze
Fase 6 De nieuwe woonsituatie
Figuur 0.2 De procesactiviteiten in relatie tot de fasen van het herhuisvestingsproces
De kenmerken aangaande de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ hebben te maken met bewonersparticipatie. Bewonersparticipatie is belangrijk voor de invloed die gedwongen verhuizers kunnen uitoefenen tijdens de vorming van de plannen. De vastgelegde afspraken beïnvloeden de verrichte maatregelen in andere fasen van het herhuisvestingsproces. De kenmerken omtrent de procesactiviteiten ‘informatieverstrekking’ en ‘begeleiding’ betreffen de karakteristieken van gedwongen verhuizers, namelijk hun houding tegenover de herhuisvesting, hun inkomen en financiële mogelijkheden en hun kennis en vaardigheden en specifieke voorkeuren tijdens het zoeken naar een woning. De kenmerken in relatie tot de procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ gaan over de geconstateerde problemen van gedwongen verhuizers die buiten het domein van de woningcorporatie vallen. De kenmerken omtrent de procesactiviteit ‘nazorg’ betreffen gedwongen verhuizers die naar een ongunstige woonsituatie verhuizen. De relevante kenmerken in de bovenstaande procesactiviteiten beïnvloeden de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. 3.5 De invloed van de relevante individuele, omgevings- en overige kenmerken op de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers (deelvraag 4)
De invloed van de relevante kenmerken is bepaald aan de hand van de maatregelen die tijdens het herhuisvestingsproces kunnen worden toegepast. Uit de literatuurstudie is het bij veel kenmerken onduidelijk wat de invloed is van de relevante kenmerken op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. Door semi-gestructureerde interviews is de invloed van de relevante kenmerken vastgesteld.
19
De volgende doelgroepen zijn benaderd: gedwongen verhuizers, belangenbehartigers van bewoners(organisaties), woningcorporaties en gemeenten. De verkregen maatregelen uit de interviews zijn vooral gericht op de kenmerken die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière kunnen vergroten (zie 3.8 - deelvraag 6b). Het maken van een vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers valt immers buiten de doelstellingen van de hierboven genoemde organisaties. De invloed van de relevante kenmerken op de kansen op het maken van een wooncarrière is groot, terwijl de invloed van de relevante kenmerken op de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière klein is. De beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties, als gevolg van de crisis en de invoering van de verhuurdersheffing, zijn vaak leidend voor de getroffen maatregelen en het kader waarin zij werkzaam zijn. 3.6 De verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers en de kenmerken die hierop van invloed zijn (deelvraag 5)
Uit de interviews blijkt dat er weinig onderscheid wordt gemaakt tussen de maatregelen die specifiek gericht zijn op allochtone of autochtone gedwongen verhuizers. De maatregelen zijn gebaseerd op de karakteristieken, ofwel ‘beperkingen’, van gedwongen verhuizers die de kansen op het maken van een wooncarrière kunnen vergroten. Sommige karakteristieken komen vaker voor bij allochtone dan bij autochtone gedwongen verhuizers. Deze karakteristieken gaan over hun kennis en vaardigheden. Allochtonen hebben vaker weinig kennis van de woningmarkt. Ook hebben zij meestal minder computervaardigheden en weinig beschikking over het internet. Een andere karakteristiek is het inkomen en de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers. Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen. Tot slot zijn de voorkeuren van gedwongen verhuizers belangrijk. Allochtonen hebben vaker de voorkeur om in buurten te wonen met een hoog aandeel allochtonen. Ook hebben zij vaker de voorkeur om dicht bij familie of etnische netwerken en voorzieningen te wonen. 3.7 De manier waarop het herhuisvestingsproces de individuele, omgevings- en overige kenmerken in de nieuwe woonsituatie van gedwongen verhuizers beïnvloedt (deelvraag 6a)
Het herhuisvestingsproces heeft veel invloed op de individuele en omgevingskenmerken die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière vergroten. Naast het recht op de urgentiestatus, verhuiskostenvergoeding en begeleiding kunnen maatregelen worden getroffen die deze kansen vergroten (zie 3.8 - aanbevelingen). Het herhuisvestingsproces heeft indirect invloed op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een vrijetijdcarrière. Deze kansen zijn sterk ingegeven door hun financiële mogelijkheden. Een verhuizing naar een duurdere woning kan de woonlasten verhogen en daardoor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière verkleinen.
20
Samenvatting
Uit dit onderzoek is gebleken dat de individuele kenmerken alleen invloed hebben op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière. Er is weinig informatie verkregen van maatregelen die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een vrijetijdscarrière vergroten. Ook blijkt dat het herhuisvestingsproces invloed heeft op de omgevingskenmerken die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière vergroten (figuur 0.3) Individuele kenmerken
Kansen op het maken van een wooncarrière Herhuisvestingsproces
Omgevingskenmerken: • Sociale omgeving • Ruimtelijke omgeving • Institutionele omgeving
Figuur 0.3 Het conceptueel model op basis van dit onderzoek
3.8 De maatregelen die getroffen kunnen worden om de kansen op de sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers te verhogen (deelvraag 6b - aanbevelingen) De procesactiviteit ‘bewonersinvloed’
De mate van bewonersinvloed beïnvloedt de kansen op het verwerken van de belangen van bewoners in de plannen. De aanbevelingen ten aanzien van deze procesactiviteit worden uiteengezet in tabel 0.1. Tabel 0.1 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ #
W
BB
M
BO
••
1
Aanbeveling Bied professionele ondersteuning aan bij de oprichting van een bewonersorganisatie. Houd bij het selecteren van een professionele bewonersondersteuner rekening met het type ondersteuning dat nodig is. Bied ook professionele ondersteuning aan tijdens de onderhandelingen met de woningcorporatie.
2
•
•
3
••••
4
•• •
Maak in het begin van het project afspraken over de intenties en verwachtingen tussen de bewoners(commissie) en de woningcorporatie. Maak afspraken over de invloed, of de onderhandelingsruimte, die de gedwongen verhuizers tijdens de vorming van de plannen hebben. Leg de afspraken met betrokken partijen vast met behulp van best practices, ofwel technieken die zich hebben bewezen als effectief. Evalueer regelmatig de afspraken met betrekking tot de bewonersinvloed. Investeer tijdens de onderhandelingen in het creëren van wederzijds begrip en vertrouwen tussen de bewoners(commissie) en de woningcorporatie. Betrek de bewoners(organisatie) bij de start van het project. Maak indien nodig gebruik van een bewonersondersteuner. Creëer draagvlak bij de woningcorporatie en de bewonersorganisatie door zowel een individuele als een gezamenlijke aanpak toe te passen. Betrek bovendien de bewoners(organisaties) in de eerdere fasen van het herhuisvestingsproces. Houd rekening met het vroegtijdig wegtrekken van bewoners.
21
#
W
5
•
W BB M BO
•
BB
M
BO
Aanbeveling Werk aan de transparantie naar de bewoners(organisatie) toe. Zorg ervoor dat de relevante informatie tijdig wordt gecommuniceerd naar de bewoners(organisatie).
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 definitieve sloopbesluit’
De procesactiviteit ‘informatieverstrekking en begeleiding: houding’
De emoties van gedwongen verhuizers kunnen een grote rol spelen bij de gedwongen verhuizing. Hierbij gaat het om het gevoel van dwang, de onzekerheid over de toekomstige woonsituatie en het onbegrip over de noodzaak van slopen. Door bedacht te zijn op de emotie van de gedwongen verhuizers zal de kans op de tevredenheid met de nieuwe woonsituatie toenemen. In tabel 0.2 worden de aanbevelingen beschreven. Tabel 0.2 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘informatieverstrekking en begeleiding: houding’ #
W
6
••
7
••
8 9
10
11 12
W BB M BO
• •
BB
M
BO
••
•• •• •• •• •• •• •• •• •• •• ••
Aanbeveling Breng de situatie en de (culturele) achtergrond van de gedwongen verhuizers in kaart. Houd rekening met hun verwachte emoties en pas de communicatiestrategie hier op aan. Inventariseer ook of bekenden of externe partijen betrokken kunnen worden bij de (emotionele) steun van bewoners. Geef extra persoonlijke aandacht aan de gedwongen verhuizers. Werk aan hun vertrouwen door middel van persoonlijke benadering. Werk eventueel samen met mensen van een professionele organisatie, zoals een sociale werker, die goede relaties met de gedwongen verhuizers heeft opgebouwd. Pas waar nodig maatwerk toe. Werk aan laagdrempeligheid naar de gedwongen verhuizers toe. Inventariseer van tevoren hoe laagdrempeligheid bij specifieke doelgroepen gecreëerd kan worden. Pas extra persoonlijke benadering toe wanneer de gedwongen verhuizers lange onzekerheid ervaren. Bied oplossingen aan om vroegtijdig herhuisvesting te faciliteren. Verminder het traject van onzekerheid door het onderhandelingsproces te verkorten dan wel te versoepelen (maatregel 1 tot en met 5).
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
22
Samenvatting
De procesactiviteit ‘begeleiding: kennis en vaardigheden’
Soms hebben gedwongen verhuizers weinig kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt, hebben problemen tijdens het zoeken naar een woning en hebben problemen hebben met de Nederlandse taal. Deze kenmerken verkleinen de kansen van de gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière. Tabel 0.3 laat de aanbevelingen zien die deze kansen vergroten. Tabel 0.3 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘begeleiding: kennis en vaardigheden’ # 13
14
15
16
17
18
19
W BB M BO
•
W
BB
•• •• •• • • • •
M
BO
Aanbeveling Houd rekening met de beperkingen van bewoners tijdens het zoekproces. Bereid deze bewoners hierop voor. Werk aan laagdrempeligheid door beschikbaar en bereikbaar te zijn in de buurt. De aanwezigheid van een bewonersondersteuner in de buurt kan bijdragen aan de laagdrempeligheid. Pas waar nodig (extra) persoonlijke begeleiding toe. Schakel eventueel een bemiddelende organisatie of een bekende van de gedwongen verhuizer in die een vertrouwenspersoon is en hulp tijdens het zoekproces kan bieden. Houd rekening met het feit dat bewoners tijdens kantooruren niet altijd woningen kunnen bezichtigen. Monitor tijdens het zoekproces welke bewoners nog niet zijn verhuisd. Pas bij deze bewoners persoonlijke benadering toe om hun situatie in kaart te brengen en zoek naar passende oplossingen. Houd rekening met de woningmarkt die de mogelijkheden van bewoners voor het vinden van een passende woning kunnen beperken. Bied hierbij maatwerk aan. Zorg voor heldere communicatie naar bewoners die de Nederlandse taal niet machtig zijn door te verdiepen in de cultuur. Bied hierbij maatwerk aan.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘begeleiding: kennis en vaardigheden’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
De procesactiviteit ‘begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden’
Wat steeds meer op de voorgrond treedt is de grote huurstijging van de nieuwe woning ten opzichte van de oude woning. Grote huursprongen na de mutatie van sociale huurwoningen zijn mogelijk door de invoering van de zogenoemde Donnerpunten. Deze huursprongen worden in toenemende mate door de woningcorporaties toegepast als gevolg van hun beperkte financiële mogelijkheden door de financiële crisis en de invoering van de verhuurdersheffing. Hogere woonlasten kunnen daarnaast invloed hebben op de vrijetijdsbestedingen. In tabel 0.4 worden de aanbevelingen beschreven die de huurstijging kunnen minimaliseren.
23
Tabel 0.4 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden’ #
W
20
••
21
•
22
•
W BB M BO
•
BB
M
BO
Aanbeveling Adviseer de gedwongen verhuizers via persoonlijke gesprekken over hun mogelijke toekomstige financiële situatie. Bied inzichten in de woningen die wel binnen het financieel kader van de gedwongen verhuizer passen. Bied gepaste oplossingen aan gedwongen verhuizers met een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro en onder de Brusselnorm van 34.911 euro voor het in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Breng de inkomenssituatie van gedwongen verhuizers met lage middeninkomens in kaart en monitor hun status tijdens het zoekproces om de mogelijke problemen in kaart te brengen. Bied een passende oplossing aan wanneer zij na verloop van het zoekproces geen woning hebben gevonden.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
De procesactiviteit ‘begeleiding: voorkeuren’
Een wooncarrière kan worden gemaakt wanneer gedwongen verhuizers zich vestigen in een woning die aansluit op hun voorkeuren. In tabel 0.5 worden aanbevelingen beschreven die de kansen op het verwezenlijken van de voorkeuren van gedwongen verhuizers vergroten. Tabel 0.5 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘begeleiding: voorkeuren’ # 23
24
25
26
W BB M BO
•
W
BB
•• •• • •
M
BO
Aanbeveling Inventariseer door een persoonlijke benadering naast de woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers ook de knelpunten in de huidige woning. Pas een persoonlijke benadering toe bij uitzonderingssituaties en bij gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren die hier behoefte aan hebben. Communiceer zorgvuldig en begrijpelijk naar de gedwongen verhuizers over hun kansen op de terugkeer naar de wijk. Verduidelijk het sociaal plan, vooral de aspecten die kunnen leiden tot een grotere kans op een verhuizing naar een woning die aansluit op de voorkeuren van gedwongen verhuizers.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘begeleiding: voorkeuren’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
24
Samenvatting
De procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’
De gedwongen verhuizers met gesignaleerde problemen die buiten de taken van de woningcorporatie vallen, worden doorverwezen naar desbetreffende instanties. Relevante kenmerken die hier betrekking op hebben, zijn gedwongen verhuizers die zich in het sociaal isolement bevinden of op zoek zijn naar een baan en gedwongen verhuizers die de Nederlandse taal slecht beheersen. In tabel 0.6 wordt één aanbeveling beschreven die de procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ kan bevorderen. Tabel 0.6 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ #
W
27
•
W BB M BO
•
BB
M
BO
Aanbeveling Werk samen met verschillende hulpverleningsinstanties in combinatie met een vertrouwenspersoon van de gedwongen verhuizers om tot de aard van het probleem te komen, zodat zo goed mogelijk hulp geboden kan worden.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
De procesactiviteit ‘nazorg’
Gedwongen verhuizers bevinden zich soms in een ongunstige woonsituatie. Het gaat hierbij om gedwongen verhuizers die in de nieuwe woonsituatie zich niet welkom of thuis voelen, zich niet veilig voelen, niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie en overlast hebben. Een gunstige woonsituatie vergroot de kans op de tevredenheid met de woonsituatie. Tabel 0.7 op pagina 25 laat de aanbevelingen met betrekking tot de procesactiviteit ‘nazorg’ zien. 4. Suggesties voor verder onderzoek
In verder onderzoek is het van belang om ten eerste aandacht te besteden aan de betaalbaarheid van het wonen als gevolg van de inkomensdaling/-onzekerheid van gedwongen verhuizers, de beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties en de grote huursprongen die zij maken door de invoer van de Donnerpunten. Ten tweede verdient het de aanbeveling om te kijken naar de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers als gevolg van renovatie vanwege de verschuiving van herstructurering middels sloop en nieuwbouw naar renovatie. Ten derde is aanbevolen om in vervolgonderzoek te richten op de vermindering van (sociale) investeringen van woningcorporaties, als gevolg van de beperkte financiële mogelijkheden, en de kansen van gedwongen verhuizers op sociale stijging. Ten vierde is het gewenst om nader onderzoek te doen naar het maatschappelijk en financieel rendement van de maatregelen uit dit onderzoek. Ten vijfde verdient het de aanbeveling om onderzoek te doen dat gericht is op specifieke herstructureringsprojecten om de beïnvloedbaarheid en de effectiviteit van de maatregelen ter bevordering van de kansen op het maken van sociale stijging van
25
gedwongen verhuizers beter te bepalen. Tenslotte is het gewenst om verder onderzoek te doen naar de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een vrijetijdscarrière. Tabel 0.7 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘nazorg’ #
W
28
••
29 30
31
W BB M BO
•
BB
• •
M
BO
Aanbeveling Zorg er aan de voorkant voor dat gedwongen verhuizers in een woonsituatie terechtkomen die aansluit op hun voorkeuren. De aanbevelingen 23 tot en met 26 zijn hierop van toepassing. Bied maatwerk aan bij uitzonderingssituaties. Schakel indien nodig een sociaal werker of een vertrouwenspersoon in om gedwongen verhuizers en specifieke doelgroepen te laten wennen aan de nieuwe woonsituatie.
•
Houd rekening met de behoefte van de gedwongen verhuizers om contacten te leggen met bewoners in de nieuwe buurt.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
4. Tot slot
Het is gebleken dat de in kaart gebrachte maatregelen die in het herhuisvestingsproces te implementeren zijn de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière kunnen vergroten. Inzet van de woningcorporatie, de belangenbehartigers en de bewoners(organisaties) kunnen hier significant aan bijdragen.
26
27
Summary 1. Problem description
In the Netherlands, little is known about the residents who are forced to leave the neighborhood because of restructuring through demolition and newly built houses. Furthermore, little attention is paid to the forced movers’ upward social mobility. There are four social mobility routes, namely through housing, leisure, education and work. In addition, upward social mobility is determined by both individual and environmental characteristics. The study’s purpose is to obtain insight in the relevant individual, environmental and other characteristics for the chances of immigrant and native forced movers on making a housing and leisure career. The forced movers’ chances on making an educational and a working career are probably less visible. It is expected that the relocation process affects the environmental and probably other characteristics regarding upward social mobility. The expectation is also that the individual, environmental and other characteristics influence the chances of forced movers on making a housing and a leisure career. The expectations are shown in figure 0.4. Individual characteristics
Environmental characteristics: • Social environment • Spatial environment • Institutional environment
Chances of making a: • Housing career • Leisure career
Relocation process Other characteristics
Figure 0.4 Conceptual framework (expectation)
The main question is put into words as follows: Which individual, environmental and other characteristics are relevant to the chances of immigrant and native forced movers due to restructuring on making upward social mobility through housing and leisure?
The sub-questions are: 1. What is meant by upward social mobility? 2. What does the relocation process look like? 3a. Which individual, environmental and other characteristics are relevant to the chances of making a housing and leisure career?
Main question
28
Summary
3b. What are the roles of these characteristics? 4. How do the individual, environmental and other characteristics affect the forced movers’ chances of making a housing and leisure career? 5. What are the differences in the chances of making a housing and leisure career between immigrant and native forced movers and which characteristics affect this? 6a. How does the relocation process affect the individual, environmental and other characteristics in the forced movers’ new living situation? 6b. What measures can be taken to increase the immigrant and native forced movers’ chances of making a housing and leisure career? 2. Approach Literature study
Firstly, the context and developments of restructuring areas and the types of neighborhoods qualifying for this were described. Secondly, insight was obtained in the term upward social mobility (sub-question 1). This was conducted by obtaining clarity on the definition of upward social mobility and the routes through which upward social mobility can occur. The importance of upward social mobility and the policy developments in this regard were also discussed. Thirdly, insight was gained into the relocation process (subquestion 2). Based on this process, the relevant individual, environmental and other characteristics affecting the upward social mobility were identified (sub-question 3a). The roles of these characteristics were identified as well (sub-question 3b) through the use of studies on forced and regular movers. For each characteristic, an indication of the degree of influenceability was given. Based on this, the interview questions were formulated. Interviews and results
Using semi-structured interviews insight into the practical measures affecting the identified relevant characteristics was obtained (sub-question 4). Moreover, questions were asked during the interviews about the differences in the chances of making a housing and leisure career between immigrant and native forced movers. Also, questions were asked about the relevant characteristics that are influenced by this (sub-question 5). On top of that, questions were asked about the current and future developments that may affect the measures. Four target groups were approached: forced movers, advocates of forced movers and residents’ associations, housing associations and municipalities. 3. Results, conclusions and recommendations 3.1 The context and developments of restructuring neighborhoods
Many Dutch reconstruction (1945 to 1965) and high-rise neighborhoods (1960 to 1975) qualify for restructuring. Because of the little differentiation of the housing stock (a high proportion of social housing), it was not possible to make a housing career within these types of neighborhoods. Around the 80s, this has resulted in a move of native and higher income households away from the reconstruction and high-rise neighborhoods. Eventually, a concentration of immigrants and residents with socio-economic disadvantages arose in these neighborhoods. According to policymakers, this kind of concentration would lead to deterioration of the area. Differentiation in the housing stock in the form of
29
restructuring should reduce the spatial concentrations of immigrants and households with socio-economic disadvantages. A critical point of restructuring is that it is an area-based approach and less focused on the problems at the level of individuals or households. Besides, in the case of restructuring the supply of social houses is reduced. This results into the fact that sitting residents are forced to move. 3.2 The term upward social mobility (sub-question 1)
The upward social mobility in an objective sense consists of improvements of people in the areas of education, work, possession and ownership, and social capital. Subjective upward social mobility consists of the people’s perceptions and experiences. A housing career is not only about moving to a house and living environment with objectively better characteristics, it is also a better appreciation of these characteristics. A leisure career concerns people’s self-development via social, sport and cultural activities. Making a housing and leisure career are strongly determined by people’s financial capabilities. 3.3 The relocation process (sub-question 2)
The relocation process influences the chances of the upward social mobility of forced movers. In the relocation process, they make considerations into their choice on a house and living environment. The relocation process consists of five phases. The process begins with the housing association’s internal and preliminary decision (phase 1 and 2). Stakeholders are informed about and involved in the creation of the plans. After the final demolition decision (phase 3), all residents and other interested parties are informed by the housing association about the final plans and the procedure for housing allocation. Also, the residents’ personal situation and the degree of guidance are inventoried. The fourth phase consists of forced movers who are searching for a dwelling. During this phase, forced movers can obtain guidance. The relocation process ends with the choice of a house and neighborhood (phase 5) and the forced movers’ new living situation (phase 6). In the final phase, forced movers can make upward social mobility in objective and subjective sense. 3.4 The relevant individual, environmental and other characteristics for the chances of making a housing and leisure career (sub-question 3a) and the role of these characteristics (sub-question 3b).
The relevant individual, social, spatial and institutional characteristics fall within five process activities. The process activities are related to the phases of the relocation process (figure 0.5 on page 30). The measures regarding the relevant characteristics are linked to these phases (3.8 - sub-question 6b).
Summary
Residents’ influence
Process activities
30
Information provision Guidance Problem detection and redirection Aftercare
Phase 1 Internal demolition decision
Phase 2 Preliminary demolition decision
Phase 3 Final demolition decision
Phase 4 Search process
Phase 5 Relocation process
Phase 6 New living situation
Figure 0.5 The process activities in relation to the phases of the relocation process
The characteristics concerning the process activity ‘residents’ influence’ are about resident participation. Resident participation is important because of the influence they can have during the formation of the plans. The agreements made influence the conducted measures in other phases of the relocation process. The characteristics related to the process activities ‘information provision’ and ‘guidance’ concern the forced movers’ character traits. These traits are the forced movers’ attitude towards the relocation and income and financial capabilities. Other traits are the forced movers’ knowledge and skills and specific preferences while searching for a house. The characteristics regarding the process activity ‘problem detection and redirection’ are about the forced movers’ detected problems that cannot be solved within the domain of housing associations. The characteristics involving the process activity ‘aftercare’ apply to forced movers settling in an unfavorable living situation. The relevant characteristics in the five process activities that are mentioned above affect the chances of making a housing and leisure career. 3.5 The influence of the individual, environmental and other characteristics on the forced movers’ chances of making a housing and leisure career (sub-question 4)
The influence of the relevant characteristics is determined by measures that can be applied during the relocation process. From the literature study, the influenceability of the relevant characteristics’ on the chances of making a housing and leisure career is often unclear. The influenceability of the relevant characteristics are determined through semistructured interviews. The target groups are forced movers, advocates of forced movers and residents’ associations, housing associations and municipalities (see 3.8). The measures obtained from the interviews are mainly focused on the characteristics influencing the forced movers’ chances of making a housing career (see sub-question 6b). Making a career through leisure is not within the goals of the target groups (forced movers excluded). The influence of the relevant characteristics on the chances of making a housing career is large, while the influence of the relevant characteristics on the chances of making a leisure career is small.
31
The housing associations’ limited financial capabilities, due to the crisis and the so called ‘verhuurdersheffing’, are often leading to the conducted measures during the relocation process and the framework in which they operate. 3.6 The differences in the chances of making a housing and leisure career between immigrant and native forced movers and the characteristics that affect this (sub- question 5)
The interviews showed little distinction between measures specifically focused on immigrant or native forced movers. Measures are based on the forced movers’ character traits, or ‘limitations’, which can affect their chances of making a housing career.
Some character traits are more common among immigrant than among native forced movers. These character traits involve their knowledge and skills. Immigrants often have little knowledge about the housing market. Furthermore, they often have less computer skills and little access to the Internet. Another character trait is the forced movers’ income and financial capabilities. Immigrants more often have lower incomes than natives. Finally, the forced movers’ preferences are an important character trait. Immigrants more often prefer living in neighborhoods with a high proportion of immigrant residents. Furthermore, they often prefer to live nearby family or ethnic networks and facilities. 3.7 The way the relocation process affects the individual, environmental and other characteristics in the forced movers’ new living situation (sub-question 6a)
The relocation process greatly influences the individual and environmental characteristics increasing the forced movers’ chances of making a housing career. Besides the urgency status, relocation allowance and guidance during the relocation process, measures can be taken to increase these chances (see sub-question 6b – recommendations). The relocation process indirectly affects the forced movers’ chances of making a leisure career. These chances are highly dependent on the forced movers’ financial capabilities. A move to a more expensive house increases the living costs and decreases the chances of making a leisure career. This study shows that the individual characteristics only affect the forced movers’ chances of making a housing career. There is little information obtained from characteristics affecting the forced movers’ chances of making a leisure career. Moreover, it appears that the relocation process only influences the environmental characteristics that increase the forced movers’ chances of making a housing career (figure 0.6 on page 32).
32
Summary
Individual characteristics
Chances of making a housing career Environmental characteristics: • Social environment • Spatial environment • Institutional environment
Relocation process
Figure 0.6 The conceptual framework based on this research
3.8 The measures to increase the immigrant and native forced movers’ chances of upward social mobility (sub-question 6b) The process activity ‘residents’ influence’
The degree of residents’ influence affects the forced movers’ chances of implementing their interests during the formation of the plans. The recommendations regarding this process activity are described in table 0.8. Table 0.8 Recommendations regarding the process activity ‘residents’ influence’ #
H
A
M
R
••
1
Provide professional support to the establishment of a residents’ association. When selecting a professional advocate, take the type of support needed into account. Also provide professional support during negotiations with the housing association.
2
•
3
••••
4
•• •
5
•
H A M R
•
Recommendation
•
At the beginning of the restructuring project, make agreements about the intentions and expectations between the forced movers or residents’ association and the housing association. Make agreements regarding the influence, or room for negotiation, forced movers or residents’ associations have. Make agreements with stakeholders using best practices, or in other words: techniques that have proven to be effective. Regularly evaluate the agreements and their effectiveness regarding the forced movers’ influence. Invest during the negotiations in creating mutual understanding and trust between the forced movers or residents’ association and the housing association. Involve forced movers and the residents’ association at the start of the project. If necessary, use professional support. Raise residents’ support by implementing both individual and collective approaches. In addition, involve residents’ associations in the earlier phases of the relocation process. Take the residents’ early move out into account. Work on transparency. Ensure that relevant information to the forced movers and the residents’ association is communicated in time.
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘residents’ influence’ Phase 1 ‘internal demolition, phase 2 ‘preliminary demolition decision’ and phase 3 ‘final demolition decision’
33
The process activities ‘information provision’ and ‘guidance: attitude’
The forced movers’ emotions can play a major role in forced relocation. These emotions involve the feeling of coercion, uncertainty about the future living situation and misunderstanding about the need to demolish the houses. By being aware of the forced movers’ emotions, the chance of satisfaction with the new living situation increases. In table 0.9, the recommendations are shown. Table 0.9 Recommendations regarding the process activities ‘information provision’ and ‘guidance: attitude’ # 6
7
8 9
10 11 12
H A M R
• •
H
••
A
M
R
•• •• •• •• •• •• •• •• •• •• •• •• ••
Recommendation Obtain insight in the forced movers’ situation and (cultural) background. Take the forced movers’ expected emotions into account and adjust the communication strategy accordingly. Also, identify whether acquaintances or external parties can be involved in the (emotional) support of forced movers. Give extra personal attention. Build trust through a personal approach. If necessary, work with a professional organization that has good relationships with the forced movers. Apply as necessary specific measures to specific situations. Work on the housing association’s easy accessibility to forced movers. Identify in advance how accessibility can be made easier. Use extra personal attention when uncertainty is great. Provide solutions to facilitate early relocation. Try to reduce the uncertainty by shortening or easing the negotiation process (measure 1 to 5).
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘information provision’ Phase 1 ‘internal demolition, phase 2 ‘preliminary demolition decision’ and phase 3 ‘final demolition decision’ Process activity ‘guidance’ Phase 4 ‘search process’ and phase 5 ‘relocation choice’
The process activity ‘guidance: knowledge and skills’
Sometimes, forced movers have little knowledge about the possibilities in the housing market, have problems while searching for a house and have problems with the Dutch language. These characteristics reduce the chances of making a housing career. Table 0.10 shows the recommendations that increase these chances.
34
Summary
Table 0.10 Recommendations regarding the process activity ‘guidance: knowledge and skills’ # 13
14
15
16
17
18
19
H A M R
•
H
A
M
R
•• ••
Recommendation Take the forced movers’ limitations into account during the search process (phase 4). Prepare them for this process. Work on the housing association’s easy accessibility by being available and accessible in the neighborhood. The presence of professional advocates of forced movers and residents’ associations may contribute to the easy accessibility.
••
When necessary, apply (extra) personal guidance. If necessary, also involve an intermediary organization or forced movers’ acquaintances who are a trusted person and can provide support during the search process (phase 4).
• •
Consider the fact that during office hours forced movers cannot always visit the houses that they choose in the housing allocation system. Monitor during the search process which residents have not yet moved. Apply a personal approach to obtain insight in their situation and search for appropriate solutions.
• •
Consider the fact that the housing market can limit the forced movers’ chances of finding a suitable house. Apply appropriate solutions to this. Ensure clear communication to forced movers who have trouble with the Dutch language by studying the culture. Apply appropriate solutions to this.
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘guidance: knowledge and skills’ Phase 4 ‘search process’ and phase 5 ‘relocation choice’
The process activity ‘guidance: income and financial capabilities’
The living costs of forced movers are larger in the new living situation because of the large increases in rent that can occur. Large increases in rents after house transactions are possible because of the so called ‘Donnerpunten’. The rent increases of social houses are increasingly implemented by housing associations because of their limited financial resources due to the crisis and the implmentation of the ‘verhuurdersheffing’. Higher living costs can affect the conducted activities regarding making a leisure career. In table 0.11, the recommendations are described to minimize rent increase. Table 0.11 Recommendations regarding the process activity ‘guidance: income and financial capabilities’ # 20
H
A
••
M
R
Recommendation Advise the forced movers through a personal approach about their future financial situation. Offer insights into which houses fit their financial framework.
35
#
H
21
•
22
•
H A M R
•
A
M
R
Recommendation Provide appropriate solutions to forced movers with an income above the housing allowance limit of 21,950 euro and below the limit of 34,911 euro to be eligible for a social house. Obtain insight in the income situation of the low-middle income forced movers. Monitor their status during the search process (phase 4) for any problems they may face. Apply appropriate solutions near the end of the search process if there is still trouble to find a house.
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘guidance: income and financial capabilities’ Phase 4 ‘search process’ and phase 5 ‘relocation choice’
The process activity ‘guidance: preferences’
A housing career is made when forced movers settle in a house that fits their preferences. Table 0.12 presents the recommendations increasing the chances of realizing the forced movers’ preferences. Table 0.12 Recommendations regarding the process activity ‘guidance: preferences’ # 23
24
25
26
H A M R
•
H
A
•• •• • •
M
R
Recommendation Identify through a personal approach not only the forced movers’ housing preferences but also the bottlenecks in the current house. In exceptional situations, offer guidance through a personal approach and when forced movers with specific housing preferences have the need for assistance. Communicate carefully and understandably to forced movers about the chances of returning to the neighborhood. Clarify the social plan, especially those aspects that may lead to a greater chance of moving to a house that suits the forced movers’ needs and preferences.
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘guidance: preferences’ Phase 4 ‘search process’ and phase 5 ‘relocation choice’
The process activity ‘problem detection and redirection’
Forced movers with detected problems that are outside the housing association’s domain will be redirected to the concerned support agency. Relevant characteristics relating to this are social isolation or searching for a job and speaking the Dutch language poorly.
36
Summary
With problem detection and redirection, the contacts with people can be enhanced. This increases the chances of satisfaction with the new living situation. Table 0.13 describes one recommendation that can improve problem detection and redirection. Table 0.13 Recommendations regarding the process activity ‘problem detection and redirection’ #
H
27
•
H A M R
•
A
M
R
Recommendation Collaborate with different support agencies in combination with a forced mover’s trusted person, such as a social worker, to get to the nature of the problem so that the best possible solution can be provided.
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘problem detection and redirection’ Phase 4 ‘search process’ and phase 5 ‘relocation choice’
The process activity ‘aftercare’
Sometimes, forced movers can settle in an unfavorable living situation. They do not feel welcome or at home, do not feel safe, cannot become accustomed to the new living situation and have disturbance. A favorable living situation can increase the forced movers’ chance of satisfaction with their new living situation. Table 0.14 shows the recommendations. Table 0.14 Recommendations regarding the process activity ‘aftercare’ # 28
29 30
31
H A M R
•
H
A
•• • •
M
R
Recommendation In the beginning phases of de relocation process, make sure forced movers choose a living situation that fit their preferences. Recommendations 23 to 26 are applicable to this. Apply appropriate solutions to exceptional situations. If necessary, involve a social worker or a trusted person to help forced movers to get used to the new living situation.
•
Keep in mind the needs of the forced movers to establish contacts with residents in the new neighborhood.
Housing association Advocates of forced movers and residents’ associations Mediator Residents’ association Process activity ‘aftercare’ Phase 6 ‘the new living situation’
37
4. Suggestions for further research
Firstly, it is important to pay attention to the housing affordability as a result of a decrease and uncertainty in the forced movers’ household income, the housing associations’ limited financial capabilities and the high rent increases they can make due to the introduction of the ‘Donnerpunten’. Secondly, it is recommended to study the forced movers’ chances of upward social mobility in case of renovation. There is after all a shift from restructuring through demolition and newly built houses to renovation due to the housing associations’ limited financial capabilities. Thirdly, it is recommended to address the reduction of the (social) investments of housing associations and other organizations with regard to housing due to the limited financial capabilities in relation to the forced movers’ chances of upward social mobility. Fourthly, it is desirable to conduct further research on the social and financial returns of the formulated measures in this study. Fifthly, it is advisable to do research regarding specific restructuring projects to better determine the influenceability and the effectiveness of measures increasing the forced movers’ chances of upward social mobility. Finally, it is desirable to further investigate the forced movers’ chances of making a leisure career. 5. Finally
It is shown that measures in the relocation process can increase the forced movers’ chances of making a housing career. The efforts of the housing associations, the residents’ associations and advocates of forced movers and residents’ associations can significantly contribute to this increase.
Hoofdstuk 1
Probleembeschrijving
40
1 Probleembeschrijving
1.1 Aanleiding De investeringen in herstructurering zijn voornamelijk gericht op het vernieuwen van stadswijken met veelal een verouderde en goedkope sociale woningvoorraad (VROM-Raad, 2006). Herstructureringsopgaven zullen zich voornamelijk afspelen in aandachtswijken waar veel allochtonen wonen (Slob e.a., 2008). Zij vormen in deze wijken een groot deel van de bewoners van de sociale huurwoningen die worden gesloopt (Van Bergeijk e.a., 2008; Kleinhans & Varady, 2011). Er is hierbij weinig bekend over de bewoners die gedwongen de wijk moeten verlaten. Hierbij vormen de allochtonen de meerderheid van deze groep (Slob e.a., 2008; Bolt e.a., 2011; Kleinhans & Varady, 2011). Allochtonen hebben namelijk vaker dan autochtonen een sociaal-economische achterstand (RMO, 2005). Door deze beperking verhuizen allochtone gedwongen verhuizers vaker naar sociale huurwoningen in gelijksoortige aandachtsbuurten met veel sociale huurwoningen, lage sociaal-economische posities en veel allochtonen (Posthumus, 2010 in: Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Deze ongunstige verplaatsing roept twijfels op over de positieve verwachtingen omtrent herstructurering voor het verbeteren van de perspectieven van deze kwetsbare bewoners (Slob e.a., 2008; Doff & Kleinhans, 2011). Hierbij worden kansen gemist voor hun ontwikkelmogelijkheden. Ook bij de onderzoeken over de effecten van herstructurering is de wens van bewoners om vooruit te komen te veel uit het oog verloren (VROM-Raad, 2006). Sociale stijging is niet alleen vanuit het sociaal-maatschappelijk oogpunt van groot belang, vanwege een grote groep achterblijvers in de steden, maar ook vanuit het economisch oogpunt: de economie heeft deze sociale stijgers nodig. De sociale stijgers vormen het sociaal kapitaal van steden en zijn belangrijk voor de sociale stijging van anderen. Mensen die vooruit willen komen kunnen volgens de VROM-Raad (2006) verschillende routes nemen, namelijk via wonen, vrije tijd, onderwijs en arbeid. De kansen op het maken van een wooncarrière is sterk ingegeven door de beperkte financiële mogelijkheden van huishoudens (VROM-Raad, 2006; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). Het maken van een arbeidscarrière heeft te maken met werk en inkomen (Bolt e.a., 2011). Hierbij hangt werk samen met de kansen op de arbeidsmarkt en wordt beïnvloed door de gemaakte onderwijscarrière (Kleinhans, 2008; Lub & Engbersen, 2013). Net als bij het maken van een wooncarrière wordt het maken van een vrijetijdscarrière – de zelfontplooiing van mensen via recreatie, sport en cultuur – sterk bepaald door de financiële mogelijkheden van mensen. Uit het bovenstaande blijkt dus dat het succes of falen in de ene sociale stijgingsroute het succes in de andere sociale stijgingsroute kan beïnvloeden (VROM-Raad, 2006). De sociale stijging van mensen wordt niet alleen bepaald door hun individuele ambities. De sociale, ruimtelijke en institutionele omgeving zijn minstens zo belangrijk en kunnen zowel stimulerend als remmend werken op de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers (Burgers & Engbersen, 2004). De stakeholders die kunnen bijdragen aan deze kansen zijn de stadsbewoners. Gemeenten, woningcorporaties en andere instellingen
41
dragen ook bij aan deze kansen en komen in beeld wanneer bewoners zelf niet kunnen bijdragen aan hun eigen positieverbetering (Veldboer e.a., 2008). Deze instellingen bepalen grotendeels of de kansen die er zijn ook benut worden. Het is wel de vraag of kansarme bewoners deze kansen ook zien en benutten (Groenendijk e.a., 2010). Op het gebied van het maken van een wooncarrière is de kans groot dat gedwongen verhuizers vaak in objectief betere woningen terechtkomen. Dit heeft te maken met de slechte kwaliteit van hun vorige sloopwoning, wat vaak de reden is dat deze wordt gesloopt (Varady & Walker, 2000; Kleinhans, 2003; Kleinhans & Van der Laan BoumaDoff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). Echter, zoals eerder aangegeven, er bestaat een grote kans dat gedwongen verhuizers zich vestigen in buurten met vergelijkbare kenmerken als de vorige buurt waar ze hebben gewoond. Het wonen in buurten met zulke kenmerken zou minder kansen bieden voor deze bewoners. Uit onderzoek over gedwongen verhuizers blijkt dat de tevredenheid met de woning toeneemt wanneer er bij de nieuwe woning een verbetering te zien is in woningkenmerken (Kleinhans, 2003; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). De ervaren verbeteringen in de nieuwe buurt kunnen daarnaast bijdragen aan de tevredenheid met de nieuwe woning (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). De objectief veranderende kenmerken tussen de oude en de nieuwe buurt hebben zelden effect op de toename in buurttevredenheid (Posthumus e.a., 2012). De ervaren woningverbeteringen blijken hierbij wel van groot belang te zijn voor het verklaren van de ervaren buurtverbeteringen (Doff & Kleinhans, 2011). Uit het voorgaande is op te maken dat gedwongen verhuizers dus meer vooruitgang blijken te ervaren met hun woning dan met hun buurt (Posthumus e.a., 2012). Op het gebied van het maken van een vrijetijdscarrière betekent een verhuizing een verandering van uitvalsbasis. Deze verandering kan met zich meebrengen dat activiteiten of sociale contacten slechter bereikbaar kunnen worden. Aan de andere kant biedt een verhuizing ook mogelijkheden: de nieuwe buurt kan rijker zijn aan voorzieningen en er kunnen zich mogelijkheden voordoen voor nieuwe sociale contacten (Bolt e.a., 2011). Bij het maken van een onderwijs- en arbeidscarrière zijn de effecten voor gedwongen verhuizers voornamelijk subtieler en minder zichtbaar. Gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering kunnen letterlijk in beweging gebracht worden om hun sociale positie ook op andere terreinen dan het wonen te verbeteren. Herstructurering kan immers helpen bij het ontdekken van verdere kansen, omdat mensen die fysiek in beweging zijn gezet – door sloop van bestaande woningen – ook meer ambities kunnen krijgen om sociale stijging te willen doormaken (Veldboer e.a., 2007). Gedwongen verhuizers met weinig sociaal-economisch kapitaal hebben vaak weinig zicht op de reëel bestaande mogelijkheden om verbetering in hun leven aan te brengen (Veldboer e.a., 2007). De vraag die vanuit de bovenstaande tekst gesteld kan worden is welke individuele, omgevings- en overige kenmerken van belang zijn voor het vergroten van de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering in de vorm van sloop en nieuwbouw. Hierbij wordt verwacht dat het verschil in etniciteit
42
1 Probleembeschrijving
(allochtoon of autochtoon) van gedwongen verhuizers invloed heeft op hun kansen om sociale stijging door te maken. Vanwege de minder zichtbare sociale stijgingseffecten van gedwongen verhuizers via het maken van een onderwijs- en arbeidscarrière zal in dit onderzoek de focus gelegd worden op hun kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière.
1.2 Doelstelling Het doel is om inzicht te verkrijgen in de individuele, omgevings- en overige kenmerken die van belang zijn voor de kansen op de sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering in de vorm van sloop en nieuwbouw bij het maken van een woon- en vrijetijdscarrière, teneinde een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de sociale stijging voor allochtone en autochtone gedwongen verhuizers en aan de discussie over de toegevoegde waarde van herstructurering voor sociale stijging.
1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen De doelgroep, ofwel de onderzoekseenheid, waarover in het conceptueel model (figuur 1.1) en de onderzoeksvragen uitspraak wordt gedaan en die in dit onderzoek wordt betrokken is de gedwongen verhuizers die hebben gewoond in aandachtsbuurten waar herstructurering in de vorm van sloop en nieuwbouw plaatsvindt of heeft plaatsgevonden die is gericht op de vernieuwing van een verouderde en goedkope sociale woningvoorraad. Individuele kenmerken
Omgevingskenmerken: • Sociale omgeving • Ruimtelijke omgeving • Institutionele omgeving
Kansen op het maken van: • Een wooncarrière • Een vrijetijdscarrière
Herhuisvestingsproces Overige kenmerken Figuur 1.1 Conceptueel model
Het meten van de veranderingen van de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers is, door de vele verschillende beïnvloedende factoren, niet goed mogelijk. In dit onderzoek wordt daarom de focus gelegd op het meten van de kansen op sociale stijging van gedwongen verhuizers in de situatie in de nieuwe wijk. Deze situatie wordt vergeleken met de situatie zoals die in de literatuur wordt geschetst van de oude (bestaande) wijken.
43
Centraal in dit onderzoek staat het achterhalen van de kenmerken die van invloed zijn op de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering. Dit leidt tot de volgende hoofdvraag: Welke individuele, omgevings- en overige kenmerken zijn van belang voor de kansen op de sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering bij het maken van een woon- en vrijetijdscarrière?
Voor het beantwoorden van deze hoofdvraag, worden de volgende deelvragen gesteld: 1. Wat wordt er onder sociale stijging verstaan? 2. Hoe ziet het herhuisvestingsproces er uit? 3a. Welke individuele, omgevings- en overige kenmerken zijn relevant voor de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière? 3b. Welke rollen hebben deze kenmerken? 4. Wat is de invloed van de individuele, omgevings- en overige kenmerken op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière? 5. Wat zijn de verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers en welke kenmerken zijn hierop van invloed? 6a Hoe beïnvloedt het herhuisvestingsproces de individuele, omgevings- en overige kenmerken in de nieuwe situatie van gedwongen verhuizers? 6b. Welke maatregelen kunnen getroffen worden om de kansen op sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers te verhogen?
1.4 Onderzoeksopzet Literatuurstudie
In de literatuur is er veel geschreven over herstructurering, gedwongen verhuizing en sociale stijging. Allereerst worden de context en ontwikkelingen van herstructurering beschreven en de typen wijken die hiervoor in aanmerking komen. Hierbij wordt gekeken naar de ruimtelijke en functionele structuur, de ontwikkelingen van de wijken en de plannen voor deze wijken. Ten tweede worden de definitie van sociale stijging in kaart gebracht en de rol die sociale stijging heeft bij herstructurering. Ten derde wordt een beeld verkregen van het herhuisvestingsproces. Dit proces wordt als leidraad aangehouden bij het vierde gedeelte van de literatuurstudie: het in kaart brengen van de relevante individuele, omgevings- en overige kenmerken die van invloed zijn op de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. Bij het verkrijgen van het inzicht in de relevante kenmerken wordt er gebruik gemaakt van onderzoeken over gedwongen en reguliere verhuizers. Ook worden de rollen van de relevante kenmerken besproken.
Hoofdvraag
44
1 Probleembeschrijving
Interviews en resultaten
Door middel van semi-gestructureerde interviews wordt op een kwalitatieve manier nieuwe gegevens verzameld over de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière (zie hoofdstuk 7 een gedetaileerde beschrijving van de opzet). Het gaat hierbij om de maatregelen die de in de literatuur in kaart gebrachte relevante kenmerken kunnen beïnvloeden. Door interviews af te nemen met verschillende relevante stakeholders kan er een beter beeld geschetst worden van de maatregelen die invloed hebben op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woonen vrijetijdscarrière. Omdat allochtonen vaker dan autochtonen sociaal-economische achterstanden hebben, en daarom vaker een groot deel van de bewoners van de gesloopte sociale huurwoningen vormen, worden ook de verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers behandeld en de individuele, omgevings- en overige kenmerken die hierop van invloed zijn. Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de in kaart gebrachte gegevens middels de literatuurstudie en de interviews wordt antwoord gegeven op de deelvragen. Bovendien wordt advies gegeven over maatregelen die getroffen kunnen worden om de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers te vergroten. Ook zullen er aanbevelingen worden gedaan voor verder onderzoek.
1.5 Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt vanuit de literatuur een overzicht gegeven van de context en ontwikkelingen van herstructureringswijken. In hoofdstuk 3 wordt vanuit de literatuur inzicht verkregen in het begrip sociale stijging. In hoofdstuk 4 wordt het herhuisvestingsproces beschreven. Hoofdstuk 5 en 6 staan in het teken van het in kaart brengen van relevante kenmerken die de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière vergroten. Deze kenmerken dienen als onderlegger voor de interviews en de resultaten hiervan (hoofdstuk 7), namelijk het verkrijgen van inzicht in de maatregelen die getroffen kunnen worden om de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers te vergroten. Ook worden de individuele, omgevings- en overige kenmerken die van invloed zijn op de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers in hoofdstuk 7 beschreven. Bovendien zullen in dit hoofdstuk de verschillen in kansen op de sociale stijging tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers worden beschreven en de kenmerken die hierop van invloed zijn. In hoofdstuk 8 wordt antwoord gegeven op de deelvragen en zullen aanbevelingen worden gedaan die gebaseerd zijn op de bevindingen van dit onderzoek.
45
Literatuurstudie
H2
De context en ontwikkelingen herstructureringswijken
H3
Het begrip sociale stijging
H4
Het herhuisvestingsproces
H5
De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
H6
De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Onderzoeksvraag 1
Onderzoeksvraag 2
Onderzoeksvraag 3a en 3b
Onderzoeksvraag 3a en 3b
Interviews
H7
De interviews
H8
De Conclusies en aanbevelingen
Onderzoeksvraag 4 en 5
Onderzoeksvraag 6a en 6b
Hoofdstuk 2
De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
48
2 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
De vernieuwing van steden en wijken is van alle tijden. Door de invloed van de sociale en economische ontwikkelingen verandert de ruimtelijke inrichting van steden en wijken continu. Daarnaast hebben de veranderende kennis en inzichten in de stedenbouw, ruimtelijke ordening en architectuur effect op de veranderingen die plaatsvinden in de ruimtelijke inrichting van steden en wijken. In de loop van de tijd verandert het landelijk beleid voor steden en wijken, bijvoorbeeld door de veranderingen in de samenstelling van de regering. Bovendien zijn er ontwikkelingen in de wijken zelf. Enkele voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn het wegtrekken van bevolkingsgroepen en het plaatsmaken voor nieuwe groepen door het ‘upgraden’ van woningen en de veranderingen van de sfeer in een wijk. Door al deze ontwikkelingen kunnen de landelijke beleidsdoelen op den duur wijzigen (Bolt e.a., 2011). Daarnaast kunnen door wijzigingen in de beleidsdoelen de bestaande ontwikkelingen in wijken veranderen of er nieuwe ontwikkelingen in wijken ontstaan. In dit hoofdstuk staan centraal: de ontwikkelingen van het herstructureringsbeleid en de herstructureringswijken (zie ook figuur 2.1 op pagina 60 en 61 voor een verkorte versie van de beschreven ontwikkelingen in dit hoofdstuk). Om te weten hoe het huidige herstructureringsbeleid tot stand is gekomen wordt in dit hoofdstuk een beeld geschetst van de context en de ontwikkelingen van de typen wijken die in aanmerking komen voor herstructurering, ofwel de situatie voor gedwongen verhuizers zoals die in de literatuur wordt geschetst van oude bestaande wijken. De ontwikkelingen worden op een chronologische wijze beschreven. In de eerste en tweede paragraaf worden respectievelijk de vroeg na-oorlogse wederopbouw- en hoogbouwwijken besproken. Dit zijn de wijken die in aanmerking komen voor herstructurering. Hierbij wordt gekeken naar de ruimtelijke en functionele structuur. In de derde paragraaf worden de problemen beschreven die in de vroeg na-oorlogse wijken langzamerhand zijn ontstaan. Deze problemen hebben geleid tot een herstructureringsbeleid (paragraaf 4). In paragraaf 5 wordt vanuit de wetenschappelijke literatuur aandacht besteed aan de relevante kritiek op het herstructureringsbeleid. Het verband tussen de problemen van het herstructureringsbeleid en –wijken en de focus van het onderzoek wordt in paragraaf 6 toegelicht.
2.1 De wederopbouwwijken (1945 tot 1965) In de eerste jaren na de tweede wereldoorlog was één van de hoogste prioriteiten van het beleid gericht op het bouwen van nieuwe woonwijken voor het oplossen van de grote woningnood als gevolg van de verwoestingen tijdens deze oorlog (Wouden & Bruijne, 2001; Blom e.a., 2004; Jansen, 2006; Bergeijk e.a., 2008; Bolt e.a., 2011). Het grote woningtekort nam tussen 1945 en 1958 nog verder toe door de komst van groepen immigranten uit voormalig Nederlands-Indië (Jansen, 2006). In de wederopbouwperiode zijn er circa twee miljoen woningen gebouwd. Dit staat gelijk aan één derde van de huidige totale woningvoorraad in Nederland (Versnel, 2012).
49
Deze nieuwe woonwijken werden vaak gebouwd in het centrum en aan de randen van steden in aansluiting op de vooroorlogse stadsuitbreidingen net buiten het centrum (Bergeijk e.a., 2008; Ostaaijen, 2012). Een groot deel van de gebouwde woningen in de vroege na-oorlogse periode waren sociale huurwoningen (Ministerie VROM, 2000; Bergeijk e.a., 2008; Murie e.a., 2008). De nieuwe sociale huurwoningen bestonden vooral uit middelhoge portieketage- en eengezinswoningen en werden grotendeels bewoond door gezinnen met lage en middeninkomens (Murie e.a., 2003; Van Bergeijk e.a., 2008). Door de woningnood was de toename van het aantal woningen in deze tijd belangrijker dan de kwaliteit van de woningen en het creëren van gevarieerde woonwijken om een meer gedifferentieerd stadsbeeld te verkrijgen (Blom e.a., 2004; Jansen, 2006). Om deze reden werden veelal gestandaardiseerde woonwijken gerealiseerd die in een snel tempo de woningnood zou moeten verhelpen (Adrianow & Smid, 1994). De wederopbouwwijken werden gezien als gebieden die het gemeenschapsleven benadrukten tussen mensen met gelijke sociaal-culturele en sociaal-economische kenmerken (Meyer e.a., 1980 in: De Kam & Needham, 2003). De eenzijdige woningvoorraad vormde voor die tijd geen probleem. Naast het oplossen van de woningnood voldeden de nieuwe woningen immers voldoende aan de woonwensen van de desbetreffende toenmalige bewoners (Adrianow & Smid, 1994).
2.2 Een toename in hoogbouwwijken (1960 tot 1975) Door een enorme toename in het aantal vroeg na-oorlogse woningen, als gevolg van de grote woningnood, werd door de overheid gewezen op de gevaren van te sterke uitbreidingen van steden. De sterke uitbreidingen zouden kunnen leiden tot het aan elkaar vastgroeien van stedelijke gebieden. Het gevolg hiervan zou zijn dat in het stedelijk gebied zich een daling zou voordoen in de kwaliteit van het leven (Ostendorf & Musterd, 1996). In de jaren zestig tot ongeveer halverwege de jaren zeventig nam de woningproductie sterk toe (Adrianow & Smid, 1994; Jansen, 2006). Het extreme woningtekort van direct na de oorlog was wel verminderd, maar nog steeds was er een grote behoefte aan woningen als gevolg van de huishoudensverdunning (Jansen, 2006), het geboorteoverschot en de migratie naar steden. Er werden hoogbouwwoningen gerealiseerd om de toenemende stadsbevolking te kunnen onderbrengen en de sterke uitbreiding van steden te verminderen, vanwege het verminderd grondgebruik per woning (Blom e.a., 2004). Het bouwen van veel woningen ging voortdurend boven de kwaliteit van de woningen. Net als in de wederopbouwwijken, werd in de hoogbouwwijken voornamelijk gebouwd in de sociale huursector (Murie e.a., 2003; Jansen, 2006; Bergeijk e.a., 2008). De hoogbouwwijken werden gebouwd op nieuwe, door de gemeenten toegewezen locaties aan de randen van steden (Murie e.a., 2003; Bergeijk e.a., 2008). Met een andere stedenbouwkundige opzet dan de wederopbouwwijken hadden de hoogbouwwijken
50
2 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
vaak een grootschalige uitstraling met ruime groene plekken rondom de hoogbouwflats, middenhoogbouw- en eengezinswoningen. Dit stedenbouwkundig idee werd sterk beïnvloed door de stroming CIAM (Congrès International d’Architecture Moderne: 1928-1959). Een van de belangrijkste ideeën die uit de CIAM voortkwam was het idee van ‘de functionele stad’, waarbij scheiding van de functies als wonen, werken en recreatie centraal stond (Murie e.a., 2003).
2.3 De problemen in de wederopbouw- en hoogbouwwijken De problemen in de wederopbouwwijken
Gedurende de vele jaren hadden de woningen in de wederopbouwwijken een stabiel woonklimaat (Adrianow & Smid, 1994; Mulder, 2012; Posthumus & Beek, 2012) en voldeden ze in voldoende mate aan de woonwensen van de bewoners (Bergeijk e.a., 2008). Dit vertaalde zich in een zeer lage mutatiegraad en relatief lage onderhoudskosten (Adrianow & Smid, 1994; Mulder, 2012; Posthumus & Beek, 2012). Echter, rond de jaren tachtig werd de eenzijdige voorraad sociale huurwoningen gezien als een probleem. Bewoners die een maatschappelijke carrière hadden gemaakt, konden in een wijk met een eenzijdige woningvoorraad geen wooncarrière maken. Dit leidde tot het optreden van relatief veel mutaties. Dit duidde erop dat de wijk meer als een opstap werd gezien voor een verdere wooncarrière buiten de wijk (Ministerie VROM, 1989; Adrianow & Smid, 1994; Mulder, 2012). Veel gezinnen met hogere inkomens zijn vanuit de vroeg naoorlogse wijken verhuisd naar de nieuwbouwwijken die na 1975 zijn gebouwd (Bergeijk e.a., 2008). Aan het eind van de jaren zeventig en aan het begin van de jaren tachtig veranderde de huisvestingsituatie van allochtonen door de hereniging en vorming van gezinnen door gastarbeiders en de komst van Surinaamse families. Waar buitenlandse werknemers in het begin van hun verblijf in Nederland vooral in pensions verbleven, zochten zij een plaats op de reguliere woningmarkt. Door hun lage inkomen werden zij gedwongen een woning te zoeken in de sociale huursector (Jansen, 2006; Hoenderkamp, 2008). Doordat de huurprijzen in de wederopbouwwijken het laagst waren, gingen op den duur steeds meer migranten en andere minder welvarende bewoners zich hier vestigen (Adrianow & Smid, 1994; Wöltgens & Prins, 1996; Mulder, 2012; Posthumus & Beek, 2012). Het eenzijdige aanbod van goedkope sociale huurwoningen leidde tot een concentratie van deze bewoners (Adrianow & Smid, 1994). De wijken werden dus sociaal-economisch gezien steeds homogener (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). Aangezien etnische minderheden relatief lage inkomens hebben, vallen de concentraties van lage inkomens vaak samen met de concentraties van allochtonen (Wouden & Bruijne, 2001).
51
De concentraties van allochtonen en huishoudens met sociaal-economische achterstanden werden door de autochtone bevolking en beleidmakers als een probleem gezien (Wöltgens & Prins, 1996; Jansen, 2006). Met andere woorden: de concentratiewijken werden gezien als probleemwijken. In de periode dat migranten en overige minder welvarende huishoudens zich in de wederopbouwwijken gingen vestigen, werden de sociale problemen zichtbaar (Overkamp, 2012). De wederopbouwwijken werden gekenmerkt door een grote culturele diversiteit van bewoners. Het onderlinge samenleven begon hierdoor moeilijker te worden. Dit had mede te maken met het botsen van bewoners met verschillende gewoonten en leefstijlen (Bergeijk e.a., 2008). De bewoners hadden weinig binding met de wijk en er was weinig onderling contact tussen bewoners in de wijk. Veel wederopbouwwijken werden zo woonplekken met weinig sociale controle (Overkamp, 2012). Ook kregen deze wijken te maken met een toename aan sociale spanningen (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). In de tweede helft van de jaren tachtig begonnen in veel wederopbouwwijken meer problemen te ontstaan met de leefbaarheid. Hierbij leidden de werkloosheid en het achteruitgaan van de fysieke kwaliteit van de woningen en publieke ruimtes – voornamelijk in de ogen van autochtone bewoners – tot een snelle verloedering van de wijk (Hoenderkamp, 2008). De problemen die zich in de wijken voordeden waren voornamelijk vandalisme, criminaliteit, vervuiling en overlast (Adrianow & Smid, 1994; Wöltgens & Prins, 1996; Hoenderkamp, 2008). In paragraaf 2.5 wordt het probleem van de concentratie van allochtonen en huishoudens met lage inkomens verder toegelicht. De problemen in de hoogbouwwijken
Problemen die in de wederopbouwijken hebben plaatsgevonden, ontstonden ook in de hoogbouwwijken. Daarnaast waren er onder architecten, stedenbouwkundigen en sociologen specifieke twijfels over hoogbouwwijken. Onder woningzoekenden uit de middenklasse was er namelijk behoefte aan eengezinswoningen en een landelijke omgeving in plaats van hoogbouwwoningen met de nadruk op bijbehorende gemeenschappelijke tuinen en voorzieningen (Blom e.a., 2004; Jansen, 2006). Bovendien werd er gewezen op spanningen die zouden kunnen ontstaan onder woningzoekenden uit de middenklasse, doordat zij met name hoogbouwwoningen zouden krijgen aangeboden die onder hen minder gewenst waren. Bij een toename in de woningkeuze zouden, na het oplossen van de woningnood, deze woningen snel leeg komen te staan (Blom e.a., 2004). De bewoners uit de middenklasse zouden dan vertrekken uit deze wijken. Hun plek zou worden opgevuld met sociaal zwakkere groepen en migranten (Overkamp, 2012). Vergeleken met de bewoners in de eengezinswoningen zijn de bewoners in de hoogbouwwoningen kwetsbaarder. Door de grote bevolkingsdichtheid in de wijken met veel hoogbouwwoningen kunnen meer bewoners overlast ervaren. Daardoor zou afwijkend woongedrag van bewoners in deze wijken een negatievere invloed hebben op andere bewoners van dezelfde wijk (Adrianow & Smid, 1994). Hoewel er veel twijfels waren over hoogbouw, werden deze wijken toch gerealiseerd. Echter, halverwege de zeventiger jaren waren de tegenkrachten zo groot geworden dat er een einde kwam aan de massale realisatie van hoogbouwwijken (Blom e.a., 2004).
52
2 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
Het feit dat in deze paragraaf gesproken wordt over problemen in de vroeg na-oorlogse wijken betekent niet dat in alle vroeg na-oorlogse wijken deze problemen zich voordoen of in dezelfde mate voorkomen. Deze wijken zijn ook niet overal hetzelfde. Ze verschillen bijvoorbeeld in kwaliteit en reputatie (Bergeijk e.a., 2008).
2.4 Het begrip stedelijke herstructurering Zoals beschreven in paragraaf 2.3 werden rond de jaren tachtig de woningen in de vroeg na-oorlogse wederopbouw- en hoogbouwwijken veelvuldig bezet door huishoudens met lagere inkomens en allochtone gezinnen, vanwege de lage huurprijzen van sociale huurwoningen ten opzichte van woningen in andere wijken (Bolt e.a., 2011). Deze wijken hadden ook een groot aandeel sociale huurwoningen en een tekort aan woningen in het dure segment. Hierdoor konden steeds minder huishoudens een wooncarrière binnen hun eigen wijk maken (Ministerie VROM, 1989; Van der Wouden & De Bruijne, 2001; Planbureau voor de Leefomgeving, 2010). De onmogelijkheid om een wooncarrière te maken binnen de wederopbouw- en hoogbouwwijken heeft geleid tot segregatie van bevolkingsgroepen in steden. Het uit deze wijken (of steden) vertrekken van voornamelijk autochtonen en gezinnen met relatief hogere inkomens had als gevolg dat de meest kwetsbare groepen zich in deze wijken gingen vestigen (Ministerie VROM, 1989; Planbureau voor de Leefomgeving, 2010). Om het woningaanbod voor hogere inkomensgroepen te vergroten werden nieuwbouwwijken aan de randen van de steden gerealiseerd (waaronder de VINEX-wijken) (Ministerie VROM, 1989). Daardoor werd de bestaande segregatie van bewoners naar inkomen, etniciteit en huishoudensamenstelling in de steden verder versterkt (Planbureau voor de Leefomgeving, 2010). De vroeg naoorlogse wijken werden hierdoor sociaal-economisch gezien homogener. Ook was er een toename aan sociale spanningen (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). 2.4.1 De Nota Stedelijke Vernieuwing
De angst voor segregatie in steden gaf een belangrijke impuls aan een nieuw beleid voor wijken met een concentratie van bewoners met sociaal-economische achterstanden. Deze wijken werden ook wel achterstandswijken genoemd. De Nota Stedelijke Vernieuwing (NSV) uit 1997 moest oplossingen bieden voor de ongewenste ontwikkelingen in sociaal-economische homogene gebieden met een groot aandeel sociale huurwoningen (Ministerie VROM, 1997). De centrale doelstelling van het stedelijk vernieuwingsbeleid was het verminderen van de ruimtelijke segregatie van de meest kwetsbare groepen. De ruimtelijke segregatie van deze groepen werd gezien als een maatschappelijk risico, omdat het op termijn zou leiden tot processen van verloedering van delen van steden (Ministerie VROM, 1997; Uitermark, 2003b; Bolt e.a., 2011). Eén van de doelstellingen van het stedelijk vernieuwingsbeleid was dat huishoudens met een midden- en hoog inkomen zich konden binden aan de stad. Een andere doelstelling was het verbeteren van de fysieke en sociale leefomgeving in wijken (Ministerie
53
VROM, 1997; Tweede Kamer der Staten–Generaal, 1997; VROM Raad, 2006). Om de doelstellingen te bereiken zou volgens de Nota Stedelijke Vernieuwing herstructurering van de sociale woningvoorraad het belangrijkste middel zijn om ruimtelijke concentraties van huishoudens met sociaal-economische achterstanden te verminderen (Bolt e.a., 2011). De woningdifferentiatie in de vroeg na-oorlogse wijken met een groot aandeel sociale huurwoningen vormde de kern van het beleid voor de stedelijke vernieuwing (Ministerie VROM, 1997; Ministerie VROM, 2000; Van Kempen & Priemus, 2002; Kleinhans, 2005). De genoemde herstructureringsmaatregelen in het stedelijk vernieuwingsbeleid zijn met name gericht op het aanpakken van de ruimtelijke structuur (fysieke herstructurering) binnen een gebied (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002; Ministerie VROM, 2007a; Bolt e.a., 2011). De stedelijke wijken hebben namelijk vaak te maken met veel problemen tegelijk, waardoor veel beleid zich daarom richt op het aanpakken van problemen in gebieden (wijken of buurten) (Slob e.a., 2008). De herstructureringsmaatregelen zijn voornamelijk gericht op flats, kleine woningen en relatief goedkope woningen van slechte kwaliteit (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003; Kleinhans, 2005). De woningvoorraad in de vroeg na-oorlogse wijken zou verbeterd moeten worden door middel van het slopen en renoveren van vooral sociale huurwoningen en het bouwen van duurdere woningen (Ministerie VROM, 1997; VROM-Raad, 2006; Bergeijk e.a., 2008). In de Nota Stedelijke Vernieuwing werd het herstructureringsbeleid gezien als een integrale beleidsaanpak. “Herstructurering is ... een opgave, gericht op vergroting van de differentiatie van woon- en werkmilieus, daar waar de woonkwaliteit en leefbaarheid onder druk staat. Het behelst dan ook meer dan de aanpassing van de woningvoorraad en de directe woonomgeving. Ook infrastructuur, groenvoorzieningen, bedrijvigheid en overige voorzieningen in de wijk komen bij herstructurering aan de orde. Deze aspecten zijn in de behoefteraming voor herstructurering meegewogen in het bepalen van de nodige investeringen” (Ministerie VROM, 1997, p 24). Het belang van een integrale gebiedsgerichte herstructureringsaanpak werd dus groot geacht om de doelstellingen te bereiken. Volgens Buys (1997) zijn de herstructureringsingrepen gebaseerd op drie motieven. Het eerste motief is van sociaal-economische aard. De concentratie van kansarme (allochtone) bewoners met lage inkomens in een buurt zou een negatief effect hebben op hun kansen en perspectieven. Bij de sociaal-economisch achtergestelde bewoners die geconcentreerd en afgescheiden van de rest van de samenleving leven wordt gesteld dat de kansarmoede toeneemt. Een toename van kansarmoede betekent een grotere sociaal-economische achterstand op terreinen zoals inkomen, opleiding, huisvesting en vrijetijdsbesteding. Door deze toename kunnen bewoners dan onder meer in een sociaal isolement terechtkomen (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003; Kleinhans, 2005). Het tweede motief van de herstructureringsingrepen is volgens Buys (1997) op sociaalcultureel gebied. Wijken met een eenzijdige bevolkingssamenstelling hebben een zwakke sociale structuur. Hierbij is de gedachte dat de slechte onderlinge relaties binnen een concentratie van sociaal-economisch zwakkere bewoners de leefbaarheid op een nadelige manier aantast (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). Naast de leefbaarheidsproblemen
54
2 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
zouden in de wijken op termijn verloedering en veiligheidsproblemen ontstaan (Ministerie VROM, 1997). Het laatste motief van de herstructureringsingrepen is op ruimtelijk-economisch gebied. De reputatie van de wijk met een eenzijdige sociale woningvoorraad zal, in combinatie met een eenzijdige bevolkingssamenstelling, dalen. Huishoudens met midden- en hoge inkomens zijn hierdoor geneigd de wijk verlaten. Andere gevolgen zijn een toename in de instroom van kansarme mensen en het nog verder achteruitgaan van de lokale economie (Kleinhans, 2002; Van Beckhoven & Van Kempen, 2002; Van Kempen & Van Beckhoven, 2003). Uit de literatuur komt naar voren dat de beleidsmakers uitgaan van de gedachte dat het differentiëren van het woningaanbod in de homogene wijken drie maatschappelijke effecten zullen veroorzaken. Het eerste maatschappelijke effect is op sociaal-economisch gebied. Door herstructureringsingrepen zullen er meer kansen worden gecreëerd voor de kansarme bewoners. De differentiatie door middel van de spreiding van huishoudens met verschillende inkomenscategorieën zou een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de desbetreffende herstructureringswijk (Beckhoven & Kempen, 2002). Beleidsmakers zijn van mening dat de differentiatie in de woningvoorraad in een wijk vanzelfsprekend zal leiden tot sociaal gemengde woongebieden. Dit zou vervolgens leiden tot een daling in kansarmoede (Buys, 1997; Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). Het tweede maatschappelijke effect is op sociaal-cultureel gebied. Herstructurering zou moeten leiden tot sociale menging (Bolt & Van Kempen, 2008). Sociale menging zou ervoor moeten zorgen dat de aangetrokken mensen met midden- en hoge inkomens als rolmodellen kunnen dienen voor de kansarme bewoners (Ministerie VROM, 1997; Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). Hierdoor worden de kansen van kansarme bewoners vergroot (Kleinhans, 2002; Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Deze ideeën en idealen van gemengde wijken zijn echter slecht gefundeerd. Het laatste verwachte maatschappelijke effect is op ruimtelijk-economisch gebied. De differentiatie in de woningvoorraad zou niet alleen huishoudens met hogere inkomens aantrekken. Daar waar deze groep zich vestigt zou later ook een aantrekkelijk stedelijk woonmilieu ontstaan (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002). Herstructurering kan dus economisch voordeel opleveren voor de aangepakte wijk (Priemus & van Kempen, 1998). Door de toevoeging van duurdere woningen wordt de wijk aantrekkelijker. Het imago wordt namelijk verbeterd (Van Beckhoven & Van Kempen, 2002; Van Kempen & Van Beckhoven, 2003; Kleinhans, 2005). 2.4.2 Het Grotestedenbeleid
Vanaf 1999 maakt de Nota Stedelijke Vernieuwing deel uit van het in 1994 ingevoerde Grotestedenbeleid (GSB) (Ministerie VROM, 1997; Ministerie VROM, 2000). In het GSB wordt op basis van drie verschillende pijlers getracht de positie van steden te versterken en te voorkomen dat binnen steden een tweedeling ontstaat op etnisch, sociaal-economisch
55
en maatschappelijk terrein. De sociale pijler van het GSB richtte zich op de verbetering van het onderwijs, de leefbaarheid, de veiligheid en de zorg. Vanuit de economische pijler werd gewerkt aan het ontwikkelen van de werkgelegenheid en de economie (Straatman, 2010). Bij de fysieke pijler ging het om de stedelijke vernieuwing. Deze laatste pijler is binnen het GSB vaak een zeer dominante pijler gebleken (Den Breejen e.a., 2006; VROM Raad, 2006). Terwijl de Nota Stedelijke Vernieuwing in de eerste plaats vooral gericht was op fysieke maatregelen (het differentiëren van de woningvoorraad), werden in het GSB later ook sociale en economische maatregelen getroffen onder het beleid van herstructurering (Ministerie VROM, 2000; Beaumont e.a., 2003 in: Nijenhuis, 2011; Kokx, 2010). Het GSB had als doelstelling om de economische en de sociale vitaliteit van de steden te vergroten door de leefbaarheid, de veiligheid en de economische activiteiten in de sociaaleconomisch achtergestelde wijken te verbeteren. Hierbij was de gedachte dat concrete, gebiedsgerichte maatregelen in de fysieke omgeving, de sociale infrastructuur en de (lokale) economie op den duur zouden leiden tot betere levensomstandigheden van bewoners. Deze maatregelen werden, net als in de Nota Stedelijke Vernieuwing, als een integrale gebiedsgerichte aanpak gezien (Beaumont e.a., 2003 in: Nijenhuis, 2011). Volgens de Nota Mensen, Wensen, Wonen (Ministerie VROM, 2000) was de kwantitatieve woningnood in 2000 grotendeels verdwenen. Daarom moest vooral aandacht besteed worden aan de kwalitatieve verbetering van de woningvoorraad en de toename van eigen woningbezit. Zowel het verhogen van de verkoopopgave als de sloopopgave van sociale huurwoningen werden als noodzakelijk gezien (Ministerie VROM, 2000; Ministerie VROM, 2007b). In 2003 bleek dat veel herstructureringsprojecten stagneerden door de complexiteit van de processen. Om deze reden werden door het rijk 56 wijken aangewezen waar een versnelde aanpak verricht moest worden (Ministerie VROM, 2004). In 2007 verschoof in het Krachtwijkenbeleid het accent van sociale mix naar sociale stijging en werd de aandacht versterkt voor de problemen in 40 herstructureringswijken (Ministerie VROM, 2007). Het Krachtwijkenbeleid en het beleid na deze periode worden beschreven in subparagraaf 3.3.2. 2.4.3 De financiële en economische crisis
In 2008 begon de wereldwijde financiële crisis die in grote delen van de wereld voortvloeide in een economische crisis. Voornamelijk vanaf 2010 sloeg de economische crisis toe. De crisis is één van de hoofdoorzaken voor de sinds 2010 bijstelling of stopzetting van de lopende herstructureringsprojecten, zowel grootschalig als kleinschalig (Stipo, 2010; Boterman e.a., 2013; Kleinhans e.a., 2014; Os, 2014). Ook is sinds deze periode sprake van stopzetting van allerlei trajecten voor sociale investeringen. Een andere oorzaak voor deze ontwikkelingen is het terugtrekken van de overheid in het subsidiëren van herstructureringsprojecten (Kleinhans, 2014). Een derde hoofdoorzaak is de zogenoemde ‘verhuurdersheffing’ die in 2014 is ingevoerd. Het kabinet-Rutte II heeft, als onderdeel van grootschalige de rijksbezuinigingen, aan woningcorporaties een heffing ingevoerd die jaarlijks oploopt tot 1,7 miljard euro in 2017. Het gevolg van de verhuurdersheffing
56
2 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
is dat er een groot gat wordt geslagen in het budget van de meeste woningcorporaties (Kleinhans e.a., 2014). Woningcorporaties hebben traditioneel gezien geen winstoogmerk. Vanwege de beperkte financiële middelen van woningcorporaties zullen zij creatiever om moeten met het verkrijgen van financiële middelen om herstructureringsprojecten te kunnen voltooien (Petiet, 2014). In de nabije toekomst zal naar er alle waarschijnlijkheid geen grootschalige herstructurering plaatsvinden. Echter, het is mogelijk een kwestie van tijd voordat de economie weer zal aantrekken. Woningcorporaties zullen vroeg of laat de bestaande complexen uit de jaren vijftig en zestig op enig moment moeten aanpakken (Kleinhans e.a., 2014).
2.5 De problemen als gevolg van herstructurering De afgelopen jaren is er vanuit de wetenschappelijke literatuur kritiek gekomen op de differentiatie van de woningvoorraad door middel van herstructurering. Een kritiekpunt op het beleid van herstructurering heeft te maken met het feit dat de herstructureringsmaatregelen voornamelijk gebiedsgerichte maatregelen zijn. Een belangrijk voordeel van een gebiedsgerichte aanpak is de zichtbaarheid ervan. De focus op een klein aantal wijken in de steden maakt het juist duidelijk wat in die wijken gedaan wordt (Slob e.a., 2008). Differentiatie van het woningaanbod kan ertoe leiden dat een wijk of buurt aantrekkelijker wordt voor de meer draagkrachtige huishoudens. De concentratie van kansarmoede en daarmee de stigmatisering en de segregatie van wijken kunnen hierdoor worden voorkomen (Wöltgens & Prins, 1996). Er zijn echter ook nadelen aan het gebiedsgericht beleid. Eén van de nadelen is dat bij een gebiedsgericht beleid in de eerste instantie de oorzaken van de problemen van een gebied, en dus ook de oplossingen, centraal staan en niet die op andere schaalniveaus (Slob e.a., 2008). Waar beleidsmakers een gebied als uitgangspunt nemen (als product en werkomgeving), is in de wetenschap voornamelijk de focus gelegd op huishoudens (sociaal of economisch gezien) (Uitermark, 2003a). Kansarmoede wordt namelijk met een wijkaanpak niet opgelost (Wöltgens & Prins, 1996). De wijkaanpak wordt door beleidsmakers gezien als een product of werkomgeving, waarbij het beheer van de woningvoorraad en openbare ruimte een grote rol speelt. De sociaal-economische ontwikkeling van bewoners komt bij de wijkaanpak op de tweede plaats. De wijkaanpak kan dus de situatie in de wijken verbeteren. Daarentegen, om rekening te houden met de belangen van de zittende huurders, zou moeten worden gekeken naar vraagstukken op het niveau van individuen of huishoudens (Uitermark, 2003a; Slob e.a., 2008; Posthumus & Beek, 2012). Een ander kritiekpunt is dat herstructurering een verkleining oplevert in het aanbod van sociale huurwoningen. In de aangepakte gebieden wordt namelijk een aanzienlijk gedeelte van de sociale huurwoningen gesloopt (Jansen, 2006; Slob e.a., 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). Het laten terugbouwen van een wezenlijk gedeelte van de sociale huurwoningen
57
kan namelijk niet altijd bijdragen aan een betere reputatie van de wijk. Dit betekent dat er bij herstructurering een zekere spanning bestaat tussen de doorstroommogelijkheden van verhuizers binnen de wijk en de wens om door middel van herstructurering in de ogen van bewoners en/of beleidsmakers een eventuele spiraal van verval te doorbreken (Bolt & Torrance, 2005). De bewoners van de sloopwoningen worden vaak gedwongen om te verhuizen (Kleinhans, 2005; Uitermark & Duyvendak, 2005; Uitermark e.a., 2007; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Slob e.a., 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). Gedwongen verhuizers zijn vaak niet in staat om een nieuwe woning te huren of te kopen in de herstructureringswijk (Kleinhans, 2005). Zij moeten tijdelijk of voorgoed hun huis en vaak ook de wijk verlaten (Slob e.a., 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). De kritiek die wordt geleverd op gedwongen verhuizing als gevolg van het slopen van woningen is dat de wens om mensen met hogere inkomens aan te trekken of te behouden voor de stad ten koste gaat van de zittende ‘zwakke’ huurders en hun sociale netwerken. Vanwege de herstructureringsaanpak op wijkniveau is volgens critici de situatie van de zittende huurders met voornamelijk lage inkomens in de sociale huurwoningen van secundair belang (Wöltgens & Prins, 1996; Van Beckhoven & Van Kempen, 2002; Jansen, 2006). Uitermark (2003a) stelt dat de belangen van bewoners in de wetenschappelijke literatuur een grotere rol spelen dan in de overwegingen van beleidsmakers. Gedwongen verhuizing wordt vaak gezien als een negatief effect van herstructurering (Bolt & Van Kempen, 2010). Vanwege de lage inkomens die gedwongen verhuizers meestal hebben, zijn hun kansen om vooruit te komen vaak beperkt (Bolt e.a., 2009). Bovendien behoren de gedwongen verhuizers vaak tot de etnische minderheden, wat hun kansen verder beperkt (Kleinhans, 2003). Echter, onder bepaalde omstandigheden kan een gedwongen verhuizing een kans zijn om hun leefomstandigheden te verbeteren (Bolt & Van Kempen, 2010). Volgens Kleinhans (2005) kan het succes of het falen van een herstructureringsproject niet beoordeeld worden zonder kennis te hebben genomen van de woonsituatie van gedwongen verhuizers. Helaas is de kennis over de sociale implicaties van gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering in de Nederlandse context nog beperkt (Kleinhans, 2005; Slob e.a., 2008). De afgelopen jaren is de aandacht voor gedwongen verhuizers aanmerkelijk toegenomen door de toenemende omvang van herstructureringsingrepen (Kleinhans, 2005). Het derde kritiekpunt op het herstructureringsbeleid is dat uit verschillende onderzoeken weinig positieve effecten van gemengde wijken naar voren komen (Tunstall, 2003; Van Beckhoven & Van Kempen, 2003; Putnam, 2007). Bij sommige middenklassehuishoudens bestaat al de bereidheid om te mengen en te helpen om de kansen van kansarme bewoners te vergroten. Daartegenover staat dat bij veel huishoudens uit de middenklasse vermijdingsgedrag te zien is (Veldboer e.a., 2008).
58
2 De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken
2.6 De effecten van gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering In dit hoofdstuk zijn de ontwikkelingen geschetst van het herstructureringsbeleid en de vroeg na-oorlogse herstructureringswijken. Het herstructureringsbeleid Nota Stedelijke Vernieuwing is ontstaan vanuit de gedachte dat een oververtegenwoordiging van allochtonen en bewoners met een laag inkomen in de vroeg na-oorlogse wijken met een groot aandeel sociale huurwoningen kunnen leiden tot processen van verloedering. Deze zogenoemde achterstandswijken zouden volgens de beleidsmakers een belemmering zijn voor de stedelijke vitaliteit. Het belangrijkste doel van het stedelijke herstructureringsbeleid is het tegengaan van de ruimtelijke segregatie door het differentiëren van bevolkingsgroepen uit verschillende inkomenscategorieën en daarmee het verbeteren van de woningmarktpositie van wijken. Het differentiëren gebeurt door de eenzijdigheid van de sociale woningvoorraad en de concentratie van allochtonen en lagere inkomensgroepen van de vroeg na-oorlogse wijken te doorbreken. De herstructureringsingrepen bestaan voornamelijk uit het slopen van sociale huurwoningen en het bouwen van woningen in de vrije marktsector. In het herstructureringsbeleid wordt de gebiedgerichte aanpak gebruikt om sociale problemen op te lossen. Zoals blijkt uit de vorige paragraaf is dat met een gebiedsgerichte aanpak de situatie in wijken verbeterd kan worden, maar niet de sociaal-economische achterstanden van bewoners. Daarbij zou moeten worden gekeken naar vraagstukken op het niveau van het de individuen of huishoudens. Vanuit de wetenschappelijke literatuur is daarnaast bij de herstructureringsaanpak op gebiedsniveau het belang van de zittende huurders in de sociale huurwoningen ondergeschikt aan het belang van het aangepakte gebied. Zij worden namelijk vaak gedwongen te verhuizen naar een sociale huurwoning in een andere wijk. In dit onderzoek wordt gesproken van een gedwongen verhuizing wanneer er sprake is van een beslissing van een gemeente of woningcorporatie om de sociale huurwoningen te slopen als gevolg van herstructurering, waarbij de bewoners van deze woningen verplicht zijn te verhuizen. Naast het ondergeschikte belang van de zittende huurders in het herstructureringsbeleid is er in de wetenschappelijke literatuur weinig bekend over de effecten van de bewoners die gedwongen de wijk moeten verlaten en specifiek voor de groep allochtonen die de meerderheid van de gedwongen verhuizers vormen (Kleinhans, 2003; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Slob, 2008; Bolt e.a., 2011; Kleinhans & Varady, 2011). Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de effecten van gedwongen verhuizers op de verschillende aspecten van het leven van allochtonen en autochtonen. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is er dus aanleiding om de effecten van herstructurering op het leven van gedwongen verhuizers nader te onderzoeken. Uit de vorige paragraaf is gebleken dat vanuit maatschappelijk oogpunt er tevens aanleiding is om deze effecten nader te onderzoeken, vanwege de toenemende aandacht voor gedwongen verhuizers (Kleinhans, 2005).
59
Allochtonen hebben vaker dan autochtonen een sociaal-economische achterstand (RMO, 2005). Deze beperking leidt tot het feit dat allochtone gedwongen verhuizers zich vaker vestigen in sociale huurwoningen in gelijksoortige aandachtsbuurten met veel sociale huurwoningen, lage sociaal-economische posities en veel allochtonen (Posthumus, 2010 in: Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Deze ongunstige verplaatsing roept twijfels op over de positieve verwachtingen omtrent herstructurering voor het verbeteren van de perspectieven van deze kwetsbare bewoners (Slob e.a., 2008; Doff & Kleinhans, 2011). Hierbij worden kansen gemist voor hun mogelijkheden op ontwikkeling. Ook bij onderzoeken over de effecten van herstructurering is de wens van de bewoners om vooruit te komen, ofwel sociale stijging, te veel uit het oog verloren (VROM-Raad, 2006). Zoals in het volgende hoofdstuk wordt beschreven heeft in de laatste jaren in het stedelijk rijksbeleid een verschuiving plaatsgevonden van het sociaal mengen van bevolkingsgroepen naar sociale stijging. Het herstructureringsbeleid is meer gericht op de huidige bewoners. Het bouwen van betaalbare woningen en het bieden van een wooncarrière binnen de wijk krijgen nu meer nadruk. Dit vereist inzicht in de processen van sociale stijging om tot geslaagde interventies te kunnen komen.
60
2 Context en ontwikkelingen herstructureringswijken
De context en ontwikkelingen van herstructureringswijken Figuur 2.1
1945 1965
tot
• Het beleid is gericht op het bouwen van nieuwe (wederopbouw) wijken voor het oplossen van de grote woningnood door de verwoestingen van de tweede wereldoorlog. • Deze nieuwe gestandaardiseerde woonwijken zijn vaak in het centrum en aan de rand van steden gebouwd. • De nieuwe sociale huurwoningen waren voornamelijk middelhoge portieketage- en eengezinswoningen, grotendeels bewoond door gezinnen met lage middeninkomens. • De toename van het aantal woningen was belangrijker dan de kwaliteit van deze woningen.
1960 1975
tot
• Er was een grote behoefte aan woningen als gevolg van huishoudensverdunning, geboorteoverschot en de migratie naar steden • Hoogbouwwoningen en - wijken aan de rand van de steden werden vooral in de sociale huursector gerealiseerd om de sterke uitbreiding van deze steden te verminderen. • In de hoogbouwwijken stond de scheiding van de functies als wonen, werken en recreatie centraal. • Net als de vorige periode was de toename van het aantal woningen belangrijker dan de kwaliteit van deze woningen. • Halverwege de jaren zeventig kwam er een eind aan de massale realisatie van hoogbouwwijken.
61
1997 • De Nota Stedelijke Vernieuwing (NSV) heeft als doel om de ruimtelijke segregatie van sociaal-economisch achtergestelde groepen in wijken te verminderen. • De herstructurering van de sociale woningvoorraad zou de ruimtelijke concentratie van deze groepen verminderen. • De herstructureringsmaatregelen zijn voornamelijk gericht op het slopen van vooral sociale huurwoningen en het bouwen van duurdere woningen. • Differentiatie (sociale mix) in de woningvoorraad in wijken zou leiden tot een daling in kansarmoede.
1999 2000
en
• De Nota Stedelijke Vernieuwing maakt deel uit van het Grotestedenbeleid (GSB). • Naast de fysieke maatregelen vallen ook sociale en economische maatregelen onder het herstructruringsbeleid. • De kwantitatieve woningnood was grotendeels verdwenen. Daarom werd er vooral aandacht besteed aan de kwalitatieve verbetering van de woningvoorraad door de verhoging van de herstructureringsopgave.
2008 2010 2014
en
en
• In 2008 begon de wereldwijde financiële crisis. • De overheid trekt zich terug in het subsidiëren van herstructurerings -projecten • Sinds 2010 zijn de lopende herstructureringsprojecten bijgesteld of stopgezet, zowel grootschalig als kleinschalig. • Sinds 2010 is er sprake van stopzetting van allerlei trajecten voor sociale investeringen. • In 2014 is de verhuurdersheffing ingevoerd. De financiële mogelijkheden van woningcorporaties worden beperkt.
Hoofdstuk 3
Het begrip sociale stijging
64
3 Het begrip sociale stijging
Het doel van dit hoofdstuk is het verkrijgen van inzicht het begrip sociale stijging (deelvraag 1). Allereerst worden de definitie van sociale stijging en de sociale stijgingsroutes in relatie tot de gedwongen verhuizing beschreven (paragraaf 1). Het belang van sociale stijging wordt besproken in paragraaf 2. In de derde paragraaf worden de ontwikkelingen van het beleid omtrent sociale stijging en herstructurering beschreven.
3.1 De definitie van sociale stijging en de sociale stijgingsroutes Sociale stijging is een onderdeel van sociale mobiliteit. Er wordt gesproken over sociale mobiliteit als een individu of huishouden op maatschappelijke terreinen veranderingen doormaakt (Van Kempen, 2008; Vulperhorst, 2008; Groenendijk e.a., 2010; Bolt e.a., 2011). Hierbij is de richting van de verandering van belang. Van sociale daling is sprake bij een negatieve verandering. Bij een positieve verandering is er sprake van sociale stijging (Groenendijk e.a., 2010). Sociale stijging wordt gezien als de vooruitgang van het leven van mensen en heeft te maken met het vergroten van kansen (VROM-Raad, 2006). Mensen die sociaal stijging willen doormaken, nemen volgens de VROM-Raad (2006) verschillende routes: via een woon-, een onderwijs-, een arbeids- en een vrijetijdscarrière. In de volgende subparagrafen worden deze stijgingsroutes besproken. Volgens Groenendijk e.a. (2010) kunnen maatschappelijke veranderingen plaatsvinden op de volgende gebieden: opleiding, werk, bezit en vermogen en sociaal kapitaal. Sociale stijging kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat een huishouden van een huur- naar een koopwoning verhuist of het huishoudinkomen toeneemt. Ook kan er sprake zijn van sociale stijging bij het afronden van een opleiding en het krijgen van een baan (Groenendijk e.a., 2010). Naast de hiervoor genoemde voorbeelden van objectieve sociale stijging is er ook subjectieve sociale stijging: de beleving en ervaring van individuen en huishoudens (Van den Berg, 2007; Veldboer e.a., 2008; Groenendijk e.a. 2010). Deze vorm van sociale stijging is moeilijk in cijfers uit te drukken (Groenendijk e.a., 2010). Voorbeelden van subjectieve sociale stijging zijn een groter sociaal netwerk en status (Van den Berg, 2007; Groenendijk e.a., 2010), ervaren veranderingen van individuen in persoonlijke ontwikkeling, emancipatie, vaardigheden, toegenomen zelfbewustzijn en hogere ambities (Van den Berg, 2007; Veldboer e.a., 2007). Wanneer er gekeken wordt naar de objectieve sociale stijging kan het erop lijken dat mensen geen sociale stijging doormaken. Echter, in hun eigen ervaring, dus op het gebied van subjectieve sociale stijging, kunnen zij er beter voor staan (Veldboer e.a., 2007; Groenendijk e.a., 2010). Het stoppen met een opleiding kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat er tijd wordt vrijgemaakt om te beginnen met vrijwilligerswerk. In objectieve zin is er dan geen sprake van sociale stijging of daling. Daarentegen, in subjectieve zin is de kans groot dat de persoon er beter voor staat wanneer er gekeken wordt naar zijn eigen ervaring, omdat er meer sprake is van zeggenschap en controle over het eigen leven (Groenendijk e.a. 2010).
65
Mensen kunnen sociale stijging anders beoordelen. Niet iedereen heeft namelijk hetzelfde idee van vooruitgang (VROM-Raad, 2006; RMO, 2011). Huishoudens kunnen bijvoorbeeld dezelfde kenmerken van een woning en/of buurt heel verschillend waarderen. Zo kan het ene huishouden meer waarde hechten aan de sociale stijging via de woonhiërarchie (van een huurwoning naar een koopwoning), terwijl het andere huishouden meer waarde hecht aan de stap naar een, in hun ogen, veiligere woonomgeving. Ook kan men waarde hechten aan verschillende sociale stijgingsroutes (subjectief), bijvoorbeeld het maken van een succesvolle stap in de vrijetijdscarrière in plaats van een stap in de wooncarrière (Bolt e.a., 2011). De sociale mobiliteit van een individu of huishouden kan op twee manieren worden bekeken. Allereerst kan er sprake zijn van intergenerationele mobiliteit. Hierbij wordt de positie van de kinderen vergeleken met de positie van hun ouders en in hoeverre de positie van de ouders bepalend is voor de positie van hun kinderen. Ten tweede kan er sprake zijn van intragenerationele mobiliteit door de ontwikkelingen van de posities op verschillende momenten in de levensloop van een individu of huishouden te vergelijken (Savage e.a. 1995; RMO, 2011). In dit onderzoek wordt het tweede begrip (intragenerationele mobiliteit) als leidraad aangehouden, omdat de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers in de situatie in de oude en nieuwe wijk worden vergeleken. 3.1.1 Het maken van een wooncarrière
De wooncarrière van huishoudens kan worden gedefinieerd als de opeenvolging van de woningen die een huishouden bewoont gedurende zijn woongeschiedenis (Pickles en Davies, 1991). Wooncarrières worden vormgegeven doordat huishoudens hun woonsituatie via verhuizingen aanpassen aan hun veranderende woonwensen. In de praktijk vertoont een wooncarrière van een huishouden meestal een hiërarchisch verloop (Hoogvliet, 1992). Dit verloop ontstaat door de woningen te verdelen op basis van de kwaliteit (Priemus, 1984). Wanneer huishoudens volgens de woonhiërarchie verhuizen, dan is middels de kwaliteit van de woning een aantal treden te onderscheiden. Voorbeelden van deze treden zijn de stap van een huur- naar een koopwoning en de stap van een kleine naar een grotere woning (Speare e.a., 1975 in: Kleinhans, 2005; Hamnett, 1999: in Kleinhans, 2005; VROM-Raad, 2006). Andere voorbeelden zijn de stap van een oude naar een nieuwe woning, de stap van een slechte woning naar een woning die is uitgerust met de nodige voorzieningen (Speare e.a., 1975: in Kleinhans, 2005; Hamnett, 1999: in Kleinhans, 2005) en de stap naar een vergelijkbare woning met een betere woonomgeving (VROM-Raad, 2006). Volgens de VROM-Raad hebben de vele patronen in succesvolle wooncarrières twee gemeenschappelijke stappen, namelijk een stap naar een betere woning en een stap naar een betere woonomgeving. Een wooncarrière refereert niet per se aan de hierboven genoemde woonhiërarchie (Bolt, 2001 in: Kleinhans, 2005) en hoeft niet in alle gevallen te verlopen langs de hiervoor benoemde treden op de woonladder (Clapham, 2002; Bolt e.a., 2011). Huishoudens kunnen namelijk dezelfde kenmerken van een woning en/of buurt heel verschillend waarderen
66
3 Het begrip sociale stijging
(subjectief) (Kleinhans, 2005; Bolt e.a., 2011). Daarnaast hebben huishoudens bepaalde wensen ten aanzien van hun toekomstige woning en buurt. Ook deze wensen kunnen tussen groepen huishoudens heel verschillend zijn (Clapham, 2002; Bolt e.a., 2011). Een reden van de verschillen in wensen is bijvoorbeeld dat de woning door huishoudens kan worden gezien als een reflectie van hun identiteit (Clapham, 2002). Hoewel huishoudens meestal verhuizen naar een betere woonsituatie (woning en/of buurt), hoeft dit niet bij iedereen het geval te zijn. Huishoudens kunnen ook naar een min of meer gelijksoortige woonsituatie verhuizen of zelfs verhuizen naar een slechtere woonsituatie (Priemus, 1984; Bolt e.a., 2011). Om een goed beeld te verkrijgen van de verhuissituatie van gedwongen verhuizers, worden zij vergeleken met reguliere verhuizers. Reguliere verhuizers hebben meestal een bepaalde ontevredenheid met hun oude woonsituatie. Redenen voor ontevredenheid met de oude woonsituatie zijn: de belangrijke gebeurtenissen in de levensloop van huishoudens (samenwonen, trouwen, kinderen krijgen, kinderen die op zichzelf gaan wonen, etc.), de verandering in de arbeidscarrière (Mulder, 1993: in Bolt e.a., 2011) en de ontevredenheid met de bouwfysische kwaliteit van de huidige woning of de huidige buurt (Kintrea & Clapham, 1986: in Bolt e.a., 2011). Daarnaast kiezen reguliere verhuizers er zelf voor om te verhuizen naar aan andere woning (Bolt e.a., 2011). Terwijl reguliere verhuizers meestal een bepaalde ontevredenheid hebben met hun oude woonsituatie, is deze ontevredenheid bij gedwongen verhuizers niet vanzelfsprekend. Bovendien is het bij gedwongen verhuizers vaak niet hun eigen beslissing om te verhuizen, maar een beslissing van buitenaf (Kleinhans, 2003). In de context van dit onderzoek is het een beslissing van een woningcorporatie of gemeente om woningen te slopen. Door de beperkte financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers is de kans klein dat zij verhuizen naar een objectief of subjectief betere woonsituatie (Kleinhans, 2003; VROM-Raad, 2006; Kleinhans & Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012; Lub & Engbersen, 2013). Sommige gedwongen verhuizers komen na de herhuisvesting wellicht in een slechtere woonsituatie terecht of hadden geen mogelijkheid om een opwaartse stap in hun wooncarrière te maken. De reden kan te maken hebben met een ongunstigere prijs-kwaliteitverhouding van de nieuwe woning, ontevredenheid over de nieuwe woonomgeving en buurt, of een combinatie van deze of andere factoren. Het is echter niet onmogelijk dat gedwongen verhuizers een opwaartse stap in hun wooncarrière kunnen maken (Kleinhans, 2005; Veldboer e.a., 2007). Veldboer e.a. (2007) hebben onderzoek gedaan naar onder andere gedwongen verhuizers en hun mogelijkheden om sociale stijging door te maken. Dit onderzoek vond plaats in de deelgemeente Hoogvliet, bestaande uit acht wijken. De helft van de sociale huurwoningen (bijna een derde van alle woningen in Hoogvliet) werd vervangen door beter in de markt liggende middeldure nieuwbouwwoningen. Het aantal sociale huurwoningen werd hierbij significant verminderd, terwijl het aantal koopwoningen is toegenomen tot 60 procent van het totaal aantal woningen in de deelgemeente. Door de woningcorporaties en de deelgemeente Hoogvliet werd getracht de gedwongen verhuizers, die dat wensten, de mogelijkheid te geven in Hoogvliet te kunnen blijven wonen.
67
Uit het onderzoek van Veldboer e.a. (2007) blijkt dat gedwongen verhuizers uit Hoogvliet verhuisd zijn naar nieuwbouw- en/of koopwoningen in deze deelgemeente. Zij zagen voornamelijk vooruitgang op het gebied van de omvang en de kwaliteit van de woning en de ligging ten opzichte van winkels en voorzieningen. Een groot deel van de gedwongen verhuizers gaf aan dat zij hun woning zelf hebben gevonden. Bovendien gaven zij aan dat een medewerker van de betrokken corporaties hen daarbij begeleid of geadviseerd heeft. Bij het zoeken van een woning speelden familie, vrienden en kennissen een kleinere rol. Hoewel gedwongen verhuizers vooruitgang zagen in hun woning, zagen zij minder vooruitgang in de buurt. Het zien van minder vooruitgang in de buurt is volgens Veldboer e.a. (2007) deels te verklaren. Gedwongen verhuizers kwamen namelijk in geherstructureerde buurten terecht, waarbij het gevoel overheerste dat er een verbetering was geweest. Echter, door gewenning aan de nieuwe buurt bleef het gevoel van verbetering niet. Een andere verklaring volgens dezelfde auteurs voor het zien van weinig vooruitgang in de buurt is dat gedwongen verhuizers na vestiging in de nieuwe woning zaken of mensen in de buurt zagen die naar hun idee afbreuk deden aan de ontwikkeling van de buurt. Gedwongen verhuizers die een wooncarrière hebben gemaakt zagen bijvoorbeeld dat veel andere huishoudens in hun ogen een slechtere woning hadden of minder rekening hielden met de bewoners in de buurt (Veldboer e.a., 2007). 3.1.2 Het maken van een onderwijscarrière
Bij het maken van een onderwijscarrière is het vooral van belang dat zoveel mogelijk jongeren van school afkomen met een diploma en relevante (praktijk)kennis (VROM-Raad, 2006). Een goede opleiding biedt namelijk kansen voor het maken van een succesvolle arbeidscarrière (VROM-Raad, 2006; Dronkers, 2007; RMO, 2011). Onderwijs biedt tevens mogelijkheden voor zelfontplooiing en het ontwikkelen van (sociale) vaardigheden en kennis (VROM-Raad, 2006). Het belang van het behalen van diploma’s voor succes op de arbeidsmarkt neemt nog steeds toe. De opkomst van de kenniseconomie stelt namelijk steeds hogere eisen aan de startkwalificaties van jongeren (Lub & Engbersen, 2013). De toenemende etnische segregatie op scholen en het ontbreken van een kwalitatief hoogwaardig onderwijsaanbod (havo/vwo, hbo) worden in de sociaal-economisch zwakkere delen van de stad door de VROM-Raad (2006) gezien als belemmeringen in de onderwijsroute. In de wijken met concentraties van allochtone gezinnen kunnen namelijk ook concentraties van allochtone leerlingen op scholen in deze wijken ontstaan. De concentratie van allochtone leerlingen op scholen kan minder bevorderend zijn voor hun kansen op het maken van een onderwijscarrière (VROM-Raad, 2006). Uit onderzoek komt echter naar voren dat de samenstelling van de buurt weinig bepalend is voor onderwijsprestaties van bewoners (SCP, 2008; Sykes & Kuyper, 2009; Bolt e.a., 2011). Daarnaast zijn er weinig aanwijzingen met betrekking tot het effect van verhuismobiliteit op het maken van een onderwijscarrière (Bolt e.a., 2011). Uit het onderzoek van Veldboer e.a. (2007) over herstructurering en sociale stijging is gebleken dat gedwongen verhuizing echter weinig gepaard ging met het maken van een succesvolle stap in een onderwijscarrière. Ook betekent het opgroeien in een achterstandswijk niet dat de kans
68
3 Het begrip sociale stijging
op schooluitval groter wordt (Bolt e.a., 2011). Voor het onderwijsniveau van de kinderen is de sterkste voorspeller het onderwijsniveau van de ouders (SCP, 2008; Bolt e.a., 2011). Naarmate het opleidingsniveau van de ouders hoger is, wordt de kans op het maken van een onderwijscarrière ook groter (Bolt e.a., 2011). Door de verwachting dat het verhuizen weinig invloed heeft op de onderwijscarrière van gedwongen verhuizers, wordt deze sociale stijgingsroute niet in het onderzoek meegenomen. 3.1.3 Het maken van een arbeidscarrière
Bij het maken van een arbeidscarrière gaat het om (betere) banen en (hogere) inkomens (Bolt e.a., 2011). Er zijn verschillende manieren om vooruit te komen op de arbeidsmarkt. Deze manieren variëren van zelf een baan vinden, van baan veranderen of zelfstandig ondernemerschap, tot en met activiteiten die gericht zijn op het vergroten van kansen op werk door het volgen van stages, het doen van vrijwilligerswerk of het vinden van een gesubsidieerde baan. De route die men volgt is afhankelijk van de persoonlijke ambities, capaciteiten en netwerken (VROM-Raad, 2006). Gedwongen verhuizers vinden niet altijd een (betere) baan en het levert niet altijd de verwachte sociale stijging op in termen van inkomen. Dit hangt samen met het segment van de arbeidsmarkt waar veel gedwongen verhuizers op aangewezen zijn (VROM-Raad, 2006). Door het lage kenniskapitaal1 van gedwongen verhuizers zijn zij vaak afhankelijk van tijdelijke banen of banen die gevoeliger zijn voor schommelingen in de conjunctuur (VROM-Raad, 2006; Lub & Engbersen, 2013). Het gaat vaak om tijdelijke banen met weinig doorgroeimogelijkheden en bescheiden verdiensten (Veldboer e.a., 2007). Volgens Veldboer e.a. (2007) valt een rechtstreeks verband tussen gedwongen verhuizing als gevolg van herstructurering en het maken van een arbeidscarrière niet aan te tonen. Net zoals bij de onderwijsroute zijn ook in deze route de kenmerken van de ouders en niet de buurt veel meer bepalend voor het maken van een arbeidscarrière. Voor de kansen op het maken van een arbeidscarrière maakt het niet uit of men in een achterstandswijk woont (Bolt e.a., 2011). Doordat er weinig verband is tussen gedwongen verhuizing en het maken van een arbeidscarrière wordt, net als bij het maken van een onderwijscarrière, verwacht dat gedwongen verhuizers hier weinig veranderingen ondervinden. Daarom wordt ook deze route in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. 3.1.4 Het maken van een vrijetijdscarrière
Sociale stijging via het maken van een vrijetijdscarrière lijkt op het eerste gezicht geen voor de hand liggende stijgingsroute. De VROM-raad (2006) redeneert echter vanuit de veronderstelling dat recreatie, sport en cultuur de zelfontplooiing van mensen stimuleren. Sociale stijging wordt hier gezien als de mate van zelfontplooiing van mensen. Het gaat hierbij om de mate waarin mensen het idee hebben dat zij kansen hebben op sociale stijging. De zelfontplooiing via vrijetijdsactiviteiten kan hieraan bijdragen (RMO, 2011). De VROM-Raad noemt als belangrijkste ontwikkelingen via deze sociale stijgingsroute: Kenniskapitaal is de niet-fysieke component van de economie en verwijst naar het vermogen om vakkennis en vaardigheden voor beroep of ambacht in te zetten voor productiviteit of kwaliteit. 1
69
de verbreding van eigen capaciteiten, interesses en netwerken, van hobby of sport je werk maken en van vrijwilligerswerk doorstromen naar regulier werk. Een verhuizing betekent een verandering van woonlocatie. Deze verandering kan aan de ene kant met zich meebrengen dat activiteiten of sociale contacten slechter bereikbaar worden (Bolt e.a., 2011). De VROM-Raad (2006) benadrukt het belang van de nabijheid van culturele voorzieningen voor de sociale stijgingskansen van bewoners. Aan de andere kant kan een verhuizing ook mogelijkheden bieden. De nieuwe buurt kan namelijk rijker zijn aan voorzieningen. Bovendien kunnen zich mogelijkheden voordoen voor nieuwe sociale contacten (Bolt e.a., 2011). Net als bij het maken van een wooncarrière wordt het maken van een vrijetijdscarrière sterk bepaald door de financiële mogelijkheden van mensen (VROM-Raad, 2006). Doordat een groot deel van de gedwongen verhuizers beperkte financiële mogelijkheden heeft, zullen zij minder kansen hebben op het maken van een vrijetijdscarrière. Een gebrek aan financiële middelen kan er immers voor zorgen dat er geen of weinig toegang is tot de eerder genoemde vormen van zelfontplooiing. Hierbij gaat het voornamelijk om betaalde vrijetijdsactiviteiten (VROM-Raad, 2006). Zoals uit de voorgaande beschrijvingen van sociale stijgingsroutes is gebleken, zullen gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering meer veranderingen doormaken via een woon- en vrijetijdscarrière en minder via een onderwijs- en arbeidscarrière. Om deze reden zal in dit onderzoek de focus worden gelegd op gedwongen verhuizers en hun kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. 3.1.5 De samenhang tussen de sociale stijgingsroutes
Voor elke sociale stijgingsroute geldt dat er samenhang met andere sociale stijgingsroutes bestaat. De samenhang tussen de sociale stijgingsroutes heeft invloed op de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers. De sociale stijgingsroutes kunnen zich in elkaars verlengde bevinden en elkaar positief versterken. Een voorbeeld hiervan is dat een hogere opleiding ook een hoger inkomen kan betekenen. Dit vergroot vervolgens de kansen op een succesvolle wooncarrière. Daarnaast kunnen sociale stijgingsroutes elkaar ook op een negatieve manier beïnvloeden. Iemand die bijvoorbeeld veel en hard werkt, heeft weinig tijd om vrijetijdsactiviteiten te verrichten (VROM-Raad, 2006; RMO, 2011). Ook kan het succes of falen in de ene sociale stijgingsroute het succes in de andere sociale stijgingsroute beïnvloeden. Zonder opleiding zijn bijvoorbeeld weinig mogelijkheden op de arbeidsmarkt, wat vervolgens gevolgen heeft op de woningmarkt en weinig mogelijkheden geeft voor de ontplooiing in de vrije tijd (VROM-Raad, 2006). Zoals eerder in deze paragraaf is beschreven wordt het maken van zowel een woon- als een vrijetijdscarrière sterk bepaald door de financiële mogelijkheden van mensen. Doordat gedwongen verhuizers financiële beperkingen hebben, vestigen zij zich vaker in sociale huurwoningen die voornamelijk in wederopbouw- en hoogbouwwijken voorhanden zijn (Posthumus, 2010 in: Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Deze wijken hebben
70
3 Het begrip sociale stijging
als kenmerk dat zij monofunctionele woonwijken zijn waar andere functies, waaronder vrijetijdsvoorzieningen, een beperkte plek hebben (Murie e.a., 2003). Daarnaast is er een verschuiving te zien van vrijetijdsvoorzieningen naar de randen van steden, met name bij de sport-, groen- en recreatiegebieden. Door deze verschuiving kunnen de vrijetijdsvoorzieningen slechter bereikbaar worden. De slechtere bereikbaarheid van vrijetijdsvoorzieningen heeft invloed op de deelname aan vrijetijdsactiviteiten (VROMRaad, 2006). Dit zou dus kunnen betekenen dat het al dan niet wonen in een wederopbouwof hoogbouwwijk van invloed kan zijn op het maken van een vrijetijdscarrière.
3.2 Het belang van sociale stijging Sociale stijging is het sleutelwoord bij herstructureringsingrepen (VROM-Raad, 2006; Aedes, 2007 in: Veldboer e.a., 2007). Volgens de VROM-Raad (2006) worden bij herstructureringsingrepen kansen gemist. De aandacht voor de ontwikkelmogelijkheden van bewoners is van belang vanuit (1) sociaal-maatschappelijk oogpunt, (2) economisch oogpunt en (3) de manier waarop mensen hun leven ervaren. Deze drie aspecten worden in de rest van deze paragraaf verder toegelicht. Sociale stijging is vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt van groot belang, vanwege een grote groep mensen in de stad die geen sociale stijging doormaken (VROM-Raad, 2006). Zoals in paragraaf 2.4.1 is beschreven, werden deze zogenoemde achterblijvers in concentratiewijken gezien als een maatschappelijk risico, omdat het op termijn zou kunnen leiden tot processen van verloedering van delen van steden. In het rapport van OECD (2010) wordt er gesproken over een rechtvaardige samenleving. In deze samenleving worden de mogelijkheden vergroot op de kansen op sociale stijging, zodat zij hun eigen positie zelf vorm kunnen geven. De positie wordt bepaald op basis van de inzet en eigen vermogens van mensen. De sociale stijgers vormen het sociaal kapitaal van de stad. Het sociaal kapitaal bestaat uit netwerken en contacten die informatie, hulp en ondersteuning kunnen bieden voor de sociale stijging van anderen (VROM-Raad, 2006). Ook vanuit economisch oogpunt is sociale stijging van groot belang. De economie heeft namelijk deze sociale stijgers nodig. Wanneer een samenleving minder sociale mobiliteit kent, wordt de kans vergroot dat mensen in een bepaalde positie terechtkomen die niet in lijn is met wat ze kunnen. Hierdoor bestaat er een grotere kans op het onvoldoende of onjuist inzetten van de vaardigheden en talenten van mensen. Dit is ongunstig voor het verbeteren van de economische concurrentiepositie en het ontwikkelen van een krachtige kenniseconomie. De talenten dienen hiervoor optimaal te worden ontwikkeld en benut (RMO, 2011). De derde invalshoek is dat sociale stijging gevolgen heeft voor de manier waarop mensen hun leven ervaren. Het feit dat mensen het gevoel ervaren dat zij invloed hebben op hun bereikte resultaten en dat zij het perspectief hebben op vooruitgang, heeft positieve
71
invloed op hun motivatie, inzet en productiviteit. Ook zal sociale stijging invloed hebben op het welzijn van mensen (Popp, 1979 in: Kleinhans, 2005). Wanneer de inzet en motivatie van mensen worden aangetast door een gebrek aan gelijke sociale stijgingskansen, kan dit gebrek invloed hebben op hun motivatie, inzet en uiteindelijk hun productiviteit. De motivatie, inzet en productiviteit van mensen kunnen nadelige effecten hebben op het economische groeipotentieel en de economische efficiëntie (OECD, 2010).
3.3 Het ruimtelijk beleid en de sociale stijging Om goed te kunnen begrijpen hoe het huidige rijksbeleid voor de steden inzake de sociale stijging in het verleden is ontstaan, wordt in deze paragraaf een kort overzicht gegeven van de ontwikkelingen op het gebied van sociale mobiliteit als thema binnen het ruimtelijk beleid (zie ook het schematisch overzicht in figuur 3.1 op pagina 75). Het in kaart brengen van deze ontwikkelingen is van belang voor het verkrijgen van inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van het beleid met betrekking tot de kansen op de sociale stijging van bewoners. 3.3.1 Het rapport Stad en Stijging (2006)
In 2006 werd het begrip sociale stijging geïntroduceerd. De publicatie van de VROMRaad (2006), genaamd Stad en Stijging, heeft hierbij een grote rol gespeeld. In de praktijk van de stedelijke vernieuwing werden (toekomstige herstructurerings)wijken veelal als probleemwijken of achterstandswijken afgeschilderd en bewoners als kansarm. De VROM-Raad pleitte in dit rapport voor meer aanpak op sociaal gebied bij herstructureringsingrepen. Zoals in hoofdstuk 2 werd beschreven, waren de investeringen in de stedelijke vernieuwing voornamelijk gericht op de wederopbouw en hoogbouwwijken met een groot aandeel verouderde sociale huurwoningen. Bij de uitvoering van het stedelijk beleid lag er veel nadruk op de leefbaarheid en de sociale menging. De sociale menging tussen mensen met midden- en hoge inkomens en kansarme bewoners zou volgens beleidsmakers moeten leiden tot het vergroten van de kansen van kansarme bewoners (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003; Kleinhans, 2005). Helaas zijn de ideeën en idealen van gemengde wijken slecht onderbouwd (Veldboer e.a., 2008; Groenendijk e.a., 2010). De nadruk op sociale menging heeft vooral te maken met de overtuiging van beleidsmakers dat herstructurering kan leiden tot het oplossen van problemen in sociaal-economisch slechte wijken (subparagraaf 2.4.2). Uit paragraaf 2.5 is gebleken dat een wijkaanpak als herstructurering de situatie in de wijken kan verbeteren, maar niet noodzakelijk de situatie op het niveau van individuen of huishoudens. Bij de wijkaanpak speelt het beheer en de ontwikkeling van de woningvoorraad en de openbare ruimte een grote rol. De sociaal-economische ontwikkeling van bewoners komt bij de wijkaanpak op de tweede plaats te staan. Om rekening te houden met de belangen van bewoners (bijvoorbeeld hun ontwikkelmogelijkheden), zouden aanpakken moeten
72
3 Het begrip sociale stijging
worden gericht op het niveau van individuen of huishoudens (Uitermark, 2003a; Slob e.a., 2008; Posthumus & Beek, 2012). Volgens de VROM-Raad (2006) was er de afgelopen decennia weinig aandacht voor de bewoners en hun ambities om vooruit te komen in het leven. Sociale stijging van bewoners is vanuit het maatschappelijk en economisch oogpunt van belang (paragraaf 3.2). Om economische en maatschappelijke kansen niet te missen, zou volgens de VROM-Raad een wisseling in perspectief in de stedelijke vernieuwing nodig zijn. Het accent zou moeten liggen op het faciliteren van de sociale stijgingsdoelen van bewoners en het wegnemen van belemmeringen die het realiseren van deze doelen in de weg staan. Hierbij zou, naast het uitvoeren van fysiek-ruimtelijke maatregelen in de woningvoorraad en woonomgeving, de focus gelegd moeten worden op sociale maatregelen: het verbeteren van het welbevinden van burgers. Bij sociale maatregelen zou aandacht moeten worden besteed aan de relatie tussen fysiek-ruimtelijke en sociale maatregelen (VROM-Raad, 2006). Sociale problemen gingen namelijk vaak samen met problemen rondom de fysieke leefomgeving. Dit was ook omgekeerd het geval (Dekker, 2006). De fysiek-ruimtelijke ingrepen zouden dan een bijdrage leveren aan sociale doelen (VROM-Raad, 2006). Stedelijke vernieuwing zou zich bezig moeten houden met de verschillende routes waarop menseb zich kunnen bevinden op het gebied van sociale stijging. Hierbij zou de fysieke kant (wonen) moeten worden uitgebreid met de terreinen onderwijs, arbeid en vrije tijd (paragraaf 3.1) (VROM-Raad, 2006). 3.3.2 Het Krachtwijkenbeleid (2007)
Het accent in de stedelijke vernieuwing verschoof van sociale mix (paragraaf 2.4) naar sociale stijging. In 2007 werd met het aantreden van kabinet Balkenende IV de aandacht versterkt voor de problemen in 40 herstructureringswijken die zijn vermeld in het Krachtwijkenbeleid (Ministerie VROM, 2007b). In het Actieplan Krachtwijken werd beschreven dat bewoners in aandachtswijken negatieve effecten zouden ondervinden op hun sociale mobiliteit. Er waren weinig mogelijkheden in deze wijken voor de bewoners die sociale stijging willen doormaken (VROM-Raad, 2006; VROM, 2007b). Door het wegtrekken van huishoudens met middeninkomens (paragraaf 2.3) zouden belangrijke voorzieningen (zoals winkels, scholen, culturele en sportcentra) ook uit deze wijken wegtrekken. Deze huishoudens waren vaak de drijvende kracht achter de belangrijke voorzieningen (Ministerie VROM, 2007b). Naast het wegtrekken van huishoudens met middeninkomens en de voorzieningen uit aandachtswijken, zouden bewoners uit deze wijken weinig binding met de buurt en weinig onderling contact hebben (VROM, 2007b; Overkamp, 2012). Dit gebrek aan sociale samenhang zou kunnen leiden tot verval en verloedering (VROM, 2007b). Vergeleken met eerder stedelijk beleid werd meer nadruk gelegd op de directe relatie tussen de concentratie van allochtone bewoners en hun gebrek aan integratie (Bolt & Van Kempen, 2008). Om deze negatieve effecten aan te pakken, werden vijf thema’s geformuleerd waarop in de 40 wijken extra aandacht besteed moest worden: wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid. Hierbij werd, vergeleken met eerder
73
stedelijk beleid, meer beroep gedaan op een integrale aanpak (VROM, 2007a; Bolt e.a., 2011). In het Krachtwijkenbeleid werd het belang van sociale stijging in het wonen benadrukt. Er werd onder andere benadrukt dat voor de bewoners met lagere inkomens kwalitatief goede en betaalbare huisvesting beschikbaar diende te zijn (sociale stijging in het wonen). Bij het thema werken (sociale stijging in het werk) werd de aandacht onder andere gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, bijvoorbeeld door langer door te werken, een verhoogde arbeidsparticipatie van vrouwen en het financieel aantrekkelijk maken van werk ten opzichte van een uitkering. Voor het thema leren en opgroeien (sociale stijging in het onderwijs) had het kabinet de ambitie om onder meer het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen door middel van het afsluiten van prestatieovereenkomsten met regio’s met de hoogste uitval en gemeenten die extra middelen uit het gemeentefonds ontvangen voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Bovendien werd gefocust op brede scholen en samenwerking met sportverenigingen en cultuurinstellingen (sociale stijging in de vrije tijd). Voor allochtonen zou sociale stijging moeten plaatsvinden via betere inburgeringstrajecten. Bij het laatste thema ‘veiligheid’ werd de focus gelegd op veiligheidsproblemen op het gebied van jeugd en veiligheid, overlast, huiselijk geweld en wijkveiligheid (VROM, 2007b; Bolt e.a., 2011). Over de effecten van het Krachtwijkenbeleid zijn de meningen verdeeld. Uit de evaluatie van Wittebrood en Permentier (2011) bleek dat herstructurering op basis van het Krachtwijkenbeleid een positief effect heeft gehad op de sociale cohesie en leefbaarheid van wijken. Ook bleek het verkopen van sociale huurwoningen een positief effect te hebben op de sociale cohesie en op de veiligheidsbeleving, criminaliteit, verloedering en tevredenheid van bewoners met hun woonomgeving (Wittebrood & Permentier, 2011). Echter, in het rapport Werk aan de Wijk concluderen Permentier e.a. (2013) dat in wijken geen onderscheidend gunstig effect heeft plaatsgevonden op de sociale stijging, leefbaarheid en veiligheid. Ook hebben weinig bewoners in deze wijken zich uit de armoede gewerkt. Uit de twee onderzoeken blijkt dat bij herstructurering middels het krachtwijkenbeleid weinig positieve effecten te zien zijn ten aanzien van de sociale stijging van bewoners. Met andere woorden: de invloed die de buurt kan uitoefenen op de sociale stijging van bewoners is klein. Individuele en structurele kenmerken zijn van veel groter belang voor de kansen op sociale stijging van bewoners. Wanneer er gekeken wordt naar het bevorderen van de sociale stijgingskansen van bewoners kan volgens Bolt & Van Kempen (2008) het beleid dan ook beter gericht zijn op individuen dan op gemengde wijken. 3.3.3 Het Stedenbeleid (2010-2014)
Sinds 2010 is het GSB verder gegaan onder de naam Stedenbeleid, waarbij de economische pijler is komen te vervallen (Bolt e.a., 2011). Hierbij was het van belang dat de maatschappelijke achterstand van grote steden moest worden verminderd (Ministerie VROM, 2008). Een vitale stad zou enerzijds mogelijkheden bieden voor de sociale stijging van bewoners, waarbij hoogwaardige woon-, werk- en leefmilieus werden gezien
74
3 Het begrip sociale stijging
als noodzakelijk. Een toenemende scheiding was anderzijds waar te nemen tussen steeds welvarendere wijken en wijken met een groot aandeel allochtone bewoners en bewoners met sociaal-economische achterstanden (Ministerie VROM, 2008). Net als in het GSB (subparagraaf 2.4.2) werd in het Stedenbeleid het belang van gemengd bouwen, om hiermee een gemengde bevolking te krijgen, groot geacht (Ministerie VROM, 2009). De aanpak van sociaal-economische achterstanden zou daarnaast om een intensieve samenwerking vragen van de gemeenten met scholen, woningcorporaties, zorginstellingen en andere relevante lokale instellingen (Bolt e.a., 2011). De stedelijke vernieuwing is een belangrijk instrument gebleven om de bestaande stad te versterken door middel van herstructurering (Ministerie VROM, 2008). 3.3.4 De grenzen aan het beleid omtrent sociale stijging Volgens RMO (2011) is het kenmerkend dat de overheid veel wil, maar weinig kan (Van der Steen e.a., 2010). De overheid kan wel streven naar een toename van mensen die sociale stijging doormaken, maar het bereiken van een bepaald niveau zal nooit geheel onafhankelijk zijn van de factoren als erfelijke overdracht van talenten, het sociale milieu waarin een kind opgroeit en de prikkels en stimulansen die een kind daar ontvangt. Sommige van deze factoren zijn moeilijker te beïnvloeden door het beleid dan andere factoren (RMO, 2011). Volgens Van der Steen e.a. (2010) blijft de kern door overheidsinterventie moeilijk aan te pakken. Mensen moeten namelijk zelf hun kansen herkennen en deze benutten. Het begaanbaar houden van de toegang tot verschillende stijgingsroutes biedt eerder aangrijpingspunten voor het sociale stijgingsbeleid (VROM-Raad, 2006). De overheid zou dus drempels moeten verlagen en barrières moeten wegnemen ter bevordering van de kansen op sociale stijging of bepaalde maatregelen nemen om sociale daling op te vangen. Dit is echter iets anders dan dat sociale stijging daadwerkelijk wordt gerealiseerd bij individuen of huishoudens (Van der Steen e.a., 2010). Zoals is gebleken uit deze paragraaf is de sociale stijging van bewoners in het ruimtelijk beleid steeds meer op de voorgrond getreden. Helaas heeft dit beleid weinig effecten op de sociale stijgingskansen van bewoners. Het Krachtwijkenbeleid had namelijk volgens Permentier e.a. (2013) weinig significante effecten op de sociale stijging van bewoners met lagere inkomens in krachtwijken. Daarnaast kan de overheid de sociale stijgingskansen vergroten, maar niet de daadwerkelijke sociale stijging bij mensen realiseren. Volgens Posthumus e.a. (2012) heeft het herhuisvestingsproces invloed op de overwegingen die gedwongen verhuizers maken in het kiezen van hun nieuwe woonsituatie. Met andere woorden: het herhuisvestingsproces heeft invloed op de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers. Bij het onderzoeken van de kansen op sociale stijging is het dus van belang om ook rekening te houden met het herhuisvestingsproces. Daarom wordt in het volgende hoofdstuk aandacht besteed aan het herhuisvestingsproces.
75
Het ruimtelijk beleid omtrent sociale stijging Figuur 3.1
2006
2007
• Het begrip sociale stijging werd geïntroduceerd. De publicatie Stad en Stijging van de VROMRaad (2006) heeft hierbij een grote rol gespeeld.
• Het accent in de stedelijke vernieuwing verschoof van sociale mix (paragraaf 2.4) naar sociale stijging.
• Volgens de VROMRaad was er de afgelopen decennia in het stedelijk beleid weinig aandacht voor de bewoners en hun ambities om vooruit te komen in het leven. • Bij de uitvoering van het stedelijk beleid lag veel nadruk op de leefbaarheid en de sociale menging.
2010 2014
tot
• Het GSB (paragraaf 2.4.2) is verder gegaan onder de naam Stedenbeleid.
• In het Krachtwijkenbeleid werd het belang van sociale stijging in het wonen benadrukt.
• Het was van belang dat de maatschappelijke achterstand van grote steden moest worden verminderd.
• Voor bewoners met lagere inkomens diende kwalitatief goede en betaalbare huisvesting beschikbaar te zijn.
• Het belang van gemengd bouwen, om hiermee een gemengde bevolking te krijgen, werd groot geacht.
76
Hoofdstuk 4
Het herhuisvestingsproces
78
4 Het herhuisvestingsproces
In dit hoofdstuk wordt het herhuisvestingsproces van gedwongen verhuizers beschreven (deelvraag 2).2 Dit proces is van belang voor de identificatie van de relevante kenmerken voor de kansen op sociale stijging van gedwongen verhuizers (onderzoeksvraag 3) en de relatie tussen het herhuisvestingsproces en de omgevings- en overige kenmerken (onderzoeksvraag 6a). Het herhuisvestingsproces wordt beschreven in de context van de Nederlandse wetgeving en regelingen. Dit proces wordt opgedeeld in (1) het interne sloopbesluit, (2) het voorlopige sloopbesluit, (3) het definitieve sloopbesluit, (4) het zoekproces, (5) de verhuiskeuze en (6) de ervaringen van de gedwongen verhuizers in de nieuwe woonsituatie. Figuur 4.1 laat het herhuisvestingsproces in de bovengenoemde fases zien. Fase 1
Interne sloopbesluit
§ 4.1
Fase 2
Voorlopige sloopbesluit
§ 4.1
Fase 3
Definitieve sloopbesluit
§ 4.2
Fase 4
Zoekproces
§ 4.3
Fase 5
Verhuiskeuze
§ 4.4
Fase 6
De nieuwe woonsituatie
§ 4.5
Figuur 4.1 Het herhuisvestingsproces
4.1 Het interne en voorlopige sloopbesluit van de woningcorporatie Vóór het officiële sloopbericht is het vaak een langere tijd bekend dat er plannen zijn om woningen in een bepaalde buurt te slopen. In het kader van het strategisch voorraadbeheer kunnen binnen een woningcorporatie ideeën en mogelijkheden ontstaan ten aanzien van de toekomst van een buurt (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Deze ideeën en mogelijkheden kunnen onder andere leiden tot een intern sloopbesluit (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Ook kan het rijk of de gemeente besluiten dat bepaalde buurten moeten worden aangepakt (zie ook hoofdstuk 2). Bewoners van de buurt waar een intern besluit over genomen is, worden via folders en informatieavonden ingelicht (Posthumus e.a., 2012; De Alliantie Regio Amersfoort 2
Voor de begrippenlijst wordt verwezen naar bijlage I
79
e.a., 2014). Daarbij zal de woningcorporatie zorgdragen voor het gelijktijdig informeren van de direct betrokken huurders, de huurderskoepel, de bewonerscommissies en andere belanghebbenden over de sloopplannen. Het belang van het simultaan en eenduidig informeren van de betrokken huurders en huurdersorganisaties voor de voortgang van het participatieproces is groot. Het is namelijk belangrijk om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk huurders instemmen met de sloopplannen. Van de huurders moet namelijk 70 procent met de plannen instemmen, voordat de sloopplannen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd (Huurdersvereniging Amsterdam, 2012; De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Het draagvlak dat nodig is om met de herstructureringsplannen in te stemmen, kan echter per woningmarktregio verschillen (persoonlijke communicatie, 24 september 2014). Na het informeren en na de instemming van de verschillende belanghebbenden gaan de woningcorporatie en de gemeente de sloopplannen uitwerken. Het uitwerken van deze sloopplannen gebeurt in samenspraak met de bewoners of bewonersorganisaties van de desbetreffende herstructureringsgebieden, ofwel bewonersparticipatie. Waar bewoners invloed op kunnen hebben, is in het onderzoek van Van Bergeijk e.a. (2008) onderscheiden in bewonersparticipatie op (1) strategisch en (2) operationeel niveau. Bewonersparticipatie op strategisch niveau betreft de strategische (lange termijn)keuzes die voor een bepaalde wijk worden gemaakt. Deze keuzes worden doorgaans vastgelegd in een visiedocument, bijvoorbeeld in een masterplan, een structuurplan of een ontwikkelingsplan. Deze plannen vormen het kader voor de verdere operationele deelbeslissingen die op middellange of kortere termijn worden genomen. Bewoners van de desbetreffende wijk zullen dan op een gegeven moment te maken krijgen met de consequenties van het beleid. In overleg met de gemeente besluit de woningcorporatie uiteindelijk over de uitvoering van het uitgewerkte plan voor het slopen van de woningen. Dit is het voorlopige sloopbesluit van de woningcorporatie (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Na het voorlopige sloopbesluit worden de huurders, de huurderskoepel, de bewonerscommissies en andere belanghebbenden nogmaals door de woningcorporatie geïnformeerd over de toekomstplannen. Ook krijgen alle belanghebbenden de mogelijkheid om te reageren op het voorlopige sloopbesluit. Nadat 70 procent van de huurders met de sloopplannen instemt (Huurdersvereniging Amsterdam, 2012; De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014), vraagt de woningcorporatie de gemeente, die verantwoordelijk is voor de inrichting en beheer van de openbare ruimte en openbare voorzieningen (Bergeijk e.a., 2008), om de omgevingsvergunning3 af te geven. Dit is tevens het definitieve sloopbesluit (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Vaak wordt als periode tussen het definitieve sloopbesluit en de geplande sloopdatum minimaal 12 tot 18 maanden aangehouden (Modelstatuut Woonbond; Provides, 2010; De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014; persoonlijke communicatie, 26 september 2014).
De omgevingsvergunning is bedoeld voor activiteiten op het gebied van bouwen, ruimte, natuur en milieu. De omgevingsvergunning moet onder andere worden aangevraagd voor bouw- en sloopwerkzaamheden. 3
80
4 Het herhuisvestingsproces
Als de meerderheid van de bewoners met het sloopbesluit instemt, treedt het sociaal statuut in werking. Het sociaal statuut is een overeenkomst tussen de huurdersorganisaties, de verhuurders en de gemeente. Hierin staan afspraken vastgelegd omtrent herstructurering en herhuisvesting. Onderdelen van het sociaal statuut gaan met name over het recht van gedwongen verhuizers op urgentie, de manier waarop zij worden geholpen aan de herhuisvesting, welke begeleiding zij daarbij krijgen en hoeveel verhuiskostenvergoeding zij ontvangen. Het sociaal statuut creëert duidelijkheid voor de gedwongen verhuizers over de rechten zij tijdens het herhuisvestingsproces hebben (De Alliantie Regio Amersfoort, 2014). Meestal wordt per gemeente een sociaal statuut opgesteld, waarbij het Model Sociaal Statuut als handreiking wordt gebruikt. Daarnaast kan per woningcorporatie of herstructureringsproject een specifiek sociaal statuut in samenspraak met belanghebbende partijen worden gevormd (persoonlijke communicatie, 25 september 2014). De periode voorafgaand aan het definitieve sloopbesluit kan bij bewoners gepaard gaan met veel onduidelijkheid (Bolt e.a., 2011). In de onderzoeken van Kleinhans (2003) en Bolt e.a. (2011) wordt aangegeven dat de woningcorporatie in de ogen van de bewoners onduidelijk was over het wel of niet slopen van de woning. Beslissingen van de woningcorporatie werden niet snel en helder gecommuniceerd naar bewoners. Deze onduidelijkheid heeft geleid tot veel onzekerheid van bewoners over de toekomstige woonsituatie (Kleinhans, 2005; Bolt e.a., 2011). Zij wisten dan niet wanneer naar een huis gezocht en verhuisd kon worden. Een lange periode van onduidelijkheid kan daarnaast gevolgen hebben voor belangrijke beslissingen binnen het huishouden, bijvoorbeeld de schoolkeuze voor de kinderen (Bolt e.a., 2011). Onduidelijkheid over de toekomstige woonsituatie kan ook tot veel stress leiden (Ekström, 1994 in: Bolt e.a., 2011; Kleinhans, 2003). De stress kan de latere beoordeling van de verhuizing en nieuwe woonsituatie op een negatieve manier beïnvloeden (paragraaf 5.1) (Kleinhans, 2003). Uit het onderzoek van Bolt e.a. (2011) blijkt dat woningcorporaties en huurders niet meer in de woningen investeren vanwege de onduidelijkheid die zij hebben over het wel of niet slopen van deze woningen. Dit kan het woongenot van huurders aantasten (Koster & Mulderij, 2011 in: Bolt e.a., 2011). In hetzelfde onderzoek staat dat het weinig gepleegde onderhoud een bewuste strategie zou zijn, omdat de woningcorporatie al van plan was de woningen te slopen (Bolt e.a., 2011).
4.2 Na het definitieve sloopbesluit Na het definitieve sloopbesluit worden de betreffende huurders door de woningcorporatie via informatiebijeenkomsten ingelicht over de definitieve plannen (persoonlijke communicatie, 26 september 2014). Naast de informatiebijeenkomsten worden vaak huisbezoeken afgelegd met als doel de huurders te informeren over de rechten als gedwongen verhuizer en de procedure voor woningtoewijzing. De rechten en de procedure voor woningtoewijzing zijn van belang om als gedwongen verhuizer te reageren
81
op het woningaanbod in het woningtoewijzingssysteem. Ook wordt bij de huurder de persoonlijke situatie geïnventariseerd en in welke mate begeleiding nodig is tijdens het zoeken naar een andere woning (Modelstatuut Woonbond; Woonpunt, 2005; Provides, 2010; De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014; persoonlijke communicatie, 26 augustus 2014, 16 september 2014). In plaats van huisbezoeken kunnen de huurders ook alleen per brief ingelicht worden over de herhuisvestingsprocedure (Kleinhans, 2005) door bijvoorbeeld het sociaal statuut op te sturen (persoonlijke communicatie, 16 september 2014). De plichten van woningcorporaties en de rechten en plichten van gedwongen verhuizers worden in de volgende subparagrafen toegelicht. 4.2.1 De plichten van woningcorporaties en gedwongen verhuizers
De huurders van woningcorporaties hebben huurbescherming op basis van het Burgerlijk Wetboek (boek 7, artikel 274). Hierbij mag de woningcorporatie alleen onder specifieke omstandigheden de huurovereenkomst opzeggen. Een specifieke omstandigheid is dat de woningcorporatie op basis van het slopen van de woningen de huurovereenkomst kan beëindigen. Wel is het beëindigen van de huurovereenkomst verbonden aan bepaalde voorwaarden (Kleinhans, 2005). De woningcorporatie is onder meer verplicht om de gedwongen verhuizers te voorzien van een voor de huurder passende woning. In subparagraaf 4.2.2 wordt de term ‘passende woning’ toegelicht. De verplichting om gedwongen verhuizers te voorzien van passende huisvesting komt voort uit verschillende gemeentelijke of regionale sociale statuten (of sociale plannen) (o.a. Provides, 2010; Ons Doel e.a., 2013; De Alliantie Regio Amersfoort, 2014). Veel woningcorporaties en gemeenten hebben hun sociaal plan gebaseerd op de modelovereenkomst die de Woonbond heeft opgesteld, wat landelijk als uitgangspunt wordt genomen voor de regeling van de rechten van bewoners (Platform31, 2011). Tijdens het herhuisvestingsproces komt de leefbaarheid in de desbetreffende buurten en complexen onder druk te staan. Dit heeft onder andere te maken met de toenemende leegstand, vanwege het feit dat gedwongen verhuizers naar hun nieuwe woning verhuizen. De plicht van de woningcorporatie en de gedwongen verhuizers is om tot het moment van de uitzetting of sloop ervoor te zorgen dat de leefbaarheid in de buurten en complexen op peil wordt houden. De woningen dienen goed bewoonbaar te blijven. De woningcorporatie kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de voortuintjes onderhouden worden of dat de portieken extra worden schoongemaakt. Met betrekking tot de woonomgeving wordt op verzoek van de woningcorporatie de politie extra ingezet om de veiligheid van de buurt te waarborgen. Het verzoek van de woningcorporatie is mede gebaseerd op de behoefte van de huurdersvertegenwoordiging om extra toezicht in de buurt te houden tijdens de periode van toenemende leegstand. Naast het waarborgen van veiligheid wordt vervuiling tegengegaan, doordat de woningcorporatie bijvoorbeeld extra containers plaatst of afspraken maakt met de gemeentereiniging over de extra inzet van personeel in de wijk (Modelstatuut Woonbond; De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014).
82
4 Het herhuisvestingsproces
4.2.2 De rechten van gedwongen verhuizers
Waar gedwongen verhuizers recht op hebben is afhankelijk van het sociaal statuut dat door de bewoners, de woningcorporatie en andere belanghebbende partijen wordt opgesteld. Gedwongen verhuizers hebben verschillende rechten, namelijk het recht op verhuiskostenvergoeding, de voorrang op reguliere woningzoekenden, het recht op begeleiding en het recht op huurtoeslag. Deze rechten worden hieronder nader beschreven. Het recht op verhuiskostenvergoeding
Gedwongen verhuizers hebben recht op verhuiskostenvergoeding: een tegemoetkoming aan de gemaakte verhuis- en herinrichtingskosten (Modelstatuut Woonbond; Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012; Rijksoverheid, 2014b). Zij komen meestal vanaf 12 tot 18 maanden voor de sloopdatum voor deze vergoeding in aanmerking (Modelstatuut Woonbond; Posthumus e.a., 2012). De woningcorporatie is verplicht verhuiskostenvergoeding te betalen als de huur wordt beëindigd. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding verschilt per woningcorporatie (Woonbond; Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012; Rijksoverheid, 2014b). Het recht op de verhuiskostenvergoeding vervalt wanneer de gedwongen verhuizer de woning niet heeft verlaten op de geplande sloopdatum of voor de ontruimingsfase (Modelstatuut Woonbond; Portaal & Bewonerscommissie Schildersbuurt, 2009). Naast de verhuiskostenvergoeding zal de verhuurder een regeling treffen voor het voorkomen van dubbele lasten (oude en nieuwe woning) (Modelstatuut Woonbond).
Het recht op urgentiestatus Het tweede recht dat gedwongen verhuizers hebben is dat zij vanaf 12 tot 18 maanden voor de geplande sloopdatum recht hebben op urgentiestatus (Modelstatuut Woonbond; Provides, 2010; De Alliantie Regio Amersfoort, 2014; persoonlijke communicatie, 16 september 2014; Posthumus e.a., 2012). De periode verschilt per project en kan hiervan afwijken. Zij krijgen voorrang op reguliere woningzoekenden die langer staan ingeschreven bij het woningtoewijzingssysteem van de gemeente of regio (Kleinhans, 2005; Kleinhans en Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009; Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). In het woningtoewijzingssysteem worden onder andere sociale huurwoningen aangeboden (BRU, 2009). Wanneer zich meerdere gedwongen verhuizers voor een sociale huurwoning melden, geldt dat de gedwongen verhuizer die als eerst de urgentiestatus heeft ontvangen de woning krijgt. Bij een gelijke afgiftedatum van de urgentiestatus gaat degene met de langste woonduur in de sloopwoning voor (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). De urgentiestatus van gedwongen verhuizers biedt tot op zekere hoogte keuzevrijheid binnen het woningtoewijzingssysteem (Kleinhans, 2005). Net als reguliere woningzoekenden moeten gedwongen verhuizers voldoen aan toewijzingscriteria, zoals het huishoudinkomen en de grootte van het huishouden. Door de urgentiestatus hebben gedwongen verhuizers daarnaast recht op een vergelijkbare of passende woning wat betreft de grootte, de eigendomsvorm (huur/koop) (Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005), het aantal kamers en het type woning (Kleinhans, 2005; Kleinhans en Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009). Deze mogelijkheden worden door
83
de woningcorporatie vastgelegd in het zoekprofiel. Het zoekprofiel is een beschrijving van de bovenstaande woningkenmerken waarvoor een gedwongen verhuizer met urgentiestatus in aanmerking kan komen in het woningtoewijzingssysteem (Bolt e.a., 2011). De woningcorporatie stelt dit zoekprofiel op. Het zoekprofiel wordt door de gedwongen verhuizer gebruikt om te zoeken naar en te reageren op woningen in het woningtoewijzingssysteem (persoonlijke communicatie, 26 augustus 2014, 16 september 2014). Het is van belang om te vermelden dat de voorwaarden van de urgentiestatus per woningmarktregio en per herstructureringsproject verschilt. Zo kunnen gedwongen verhuizers in een bepaalde woningmarktregio voorrang krijgen op alle typen woningen. Dit betekent dus dat een eenpersoonshuishouden op basis van deze urgentie in aanmerking kan komen voor een eengezinswoning (persoonlijke communicatie, 16 september 2014). Een ander voorbeeld is de DUO-urgentie in de regio Utrecht. Deze urgentie houdt in dat gedwongen verhuizers voorrang krijgen op woningen in de met de woningcorporatie afgesproken zoekgebieden. De gebieden worden in het sociaal statuut vastgelegd in overleg met de woningcorporatie, degedwongen verhuizers en de gemeente (Bolt e.a., 2011; Gemeente Utrecht, 2014). Vaak is de urgentiestatus maar één jaar geldig voor een gelijkwaardige woning (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009). Binnen deze termijn is het van belang dat alle gedwongen verhuizers vervangende woonruimte vinden. Wanneer de urgentieverklaring verlopen is of voor de ontruimingsfase nog geen woning gevonden is, dan kan er eenmaal of meerdere malen een woningaanbod door de woningcorporatie worden gedaan (Stedelijk Protocol Utrecht Vernieuwt, 2007; BRU, 2009; Bolt e.a., 2011; De Alliantie Regio Amersfoort, 2014). De betrokken woningcorporatie kan de gedwongen verhuizers ook een direct woningaanbod doen. Het (direct) aanbod van de woningcorporatie kan een woning betreffen in de bestaande woningvoorraad in hun bezit en waar geen sloopplannen voor zijn. Ook kunnen belangstellende gedwongen verhuizers voorrang krijgen op een woning in een nieuwbouwproject van de woningcorporatie, afhankelijk van de gestelde toewijzingseisen (Kleinhans, 2005). Naast de mogelijkheid om als urgent te reageren binnen het zoekprofiel, kunnen gedwongen verhuizers als niet-urgent reageren op een woning buiten het zoekprofiel. Bij de laatste mogelijkheid maken zij geen gebruik van de urgentiestatus. Gedwongen verhuizers hebben dan bij de toewijzing van een woning buiten het zoekprofiel geen voorrang op reguliere verhuizers die langer staan ingeschreven. In zulke gevallen is de inschrijvings- of woonduur het belangrijkste criterium en niet de urgentiestatus (Kleinhans, 2005). Het zoeken buiten het zoekprofiel is mogelijk alleen aantrekkelijk voor gedwongen verhuizers met een lange woonduur, vanwege de concurrentie met andere reguliere woningzoekenden (Bolt e.a., 2011).
84
4 Het herhuisvestingsproces
In figuur 4.2 worden de woningtoewijzingsregels voor gedwongen verhuizers in een stroomschema weergegeven. Verhuizen voor afgiftedatum urgentieverklaring
Geen voorrang op reguliere woningzoekenden
Mogelijk woningaanbod door de woningcorporatie
Verhuizen na afgiftedatum urgantieverklaring
Urgentieverklaring verlopen
Reactie binnen zoekprofiel
Voorrang op reguliere woningzoekenden
Reactie buiten zoekprofiel
Geen voorrang op reguliere woningzoekenden
Eén of meerdere malen woningaanbod door de woningcorporatie
Figuur 4.2 Toewijzingsregels voor gedwongen verhuizers die per woningmarktregio kunnen verschillen (m.b.v. Bolt e.a., 2011, p. 56)
Het recht op begeleiding
Gedwongen verhuizers hebben naast het recht op verhuiskostenvergoeding en urgentiestatus recht op begeleiding tijdens het verhuizen (fase 4 en 5 van het herhuisvestingsproces) (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). De begeleiding is niet alleen in de vorm van schriftelijke informatievoorziening, maar ook in de vorm van persoonlijke begeleiding (Posthumus e.a., 2012). Een voorbeeld van persoonlijke begeleiding is de ondersteuning bij het zoeken naar een nieuwe woning (Kleinhans, 2005). Welke rol begeleiding heeft bij het zoekproces van gedwongen verhuizers, wordt in paragraaf 4.3.1 nader toegelicht. Het recht op huurtoeslag
Het laatste recht van gedwongen verhuizers is de huurtoeslag en wordt verkregen met een inkomen tot 21.950 euro4 (prijspijl 2015). De huurtoeslag is van toepassing als de huur van de nieuwe woning hoger is dan van de woning die zij moeten verlaten. Gedwongen verhuizers kunnen door middel van huurtoeslag in een duurdere sociale huurwoning terechtkomen, waarbij zij de netto huurstijging niet voor hun rekening hoeven te nemen. De stijging wordt namelijk voor een groot deel gecompenseerd door een toename van het bedrag in de huurtoeslag (RMO, 2000; Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, Deze maximale inkomensgrens is gebaseerd op een eenpersoonshuishouden. De maximale inkomensgrens voor andere typen huishoudens zijn: 29.800 euro voor een meerpersoonshuishouden, 21.950 euro voor een eenpersoonsouderenhuishouden en 29.825 euro voor een meerpersoonsouderenhuishouden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2014). 4
85
2005). Huurtoeslag is dus van groot belang voor de keuzemogelijkheden van gedwongen verhuizers, vanwege het feit dat de hoogte van het inkomen van huishoudens op deze manier minder van invloed is op het verkrijgen van een duurdere sociale huurwoning (Bolt e.a., 2011). Dit gegeven is niet gunstig voor gedwongen verhuizers die (net) niet in aanmerking komen voor huurtoeslag en de huurstijging dus geheel uit eigen middelen moeten betalen (RMO, 2000; Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). Deze gedwongen verhuizers hebben een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro en onder de Brusselnorm van 34.911 (prijspeil 2014) voor het in aanmerking komen van een sociale huurwoning.
4.3 Het zoekproces van gedwongen verhuizers Voor de meeste gedwongen verhuizers begint het proces van het zoeken naar een nieuwe woning nadat zij het sloopbericht hebben ontvangen (Posthumus e.a., 2012). In deze paragraaf wordt het zoekproces van gedwongen verhuizers behandeld. 4.3.1 Begeleiding tijdens het zoekproces
Tijdens het zoeken naar een nieuwe woning kunnen gedwongen verhuizers begeleiding krijgen. Begeleiding in het zoekproces van gedwongen verhuizers kan van invloed zijn op de beperkingen en mogelijkheden die zij ervaren en de verhuiskeuzes die zij maken (Posthumus e.a., 2012). In deze subparagraaf wordt aandacht besteed aan de rol van de woonconsulent tijdens de begeleiding (in opdracht van de woningcorporatie) en de ervaringen (tevredenheid) van gedwongen verhuizers met betrekking tot de begeleiding die ze hebben gekregen. De rol van de woonconsulent tijdens de begeleiding
Na het huisbezoek, wat direct na het ontvangen van het officiële sloopbericht plaatsvindt, hangt de geboden begeleiding af van de wensen en mogelijkheden van de gedwongen verhuizer om zelf een woning te kunnen zoeken. De meeste gedwongen verhuizers hebben nauwelijks ondersteuning nodig bij het vinden van een nieuwe woning. Er zijn echter gevallen waarbij professionele begeleiding nodig is. Waar de begeleiding uit kan bestaan, wordt beschreven in de rest van deze subparagraaf (De Alliantie Regio Amersfoort, 2014). De primaire rol van woonconsulenten is dat zij zorgen voor een goed verloop van de herhuisvesting van gedwongen verhuizers. Bij alle kwesties die buiten het domein van de woningcorporatie vallen is hun taak om de gedwongen verhuizers met problemen te signaleren en door te verwijzen naar de juiste hulpverlenende instanties (bijvoorbeeld op het gebied van financiën of zorg en welzijn). De probleemsignalering en doorverwijzing wordt ook wel ‘brede herhuisvesting’ genoemd. De hulpverlenende instanties bevinden zich meestal in het netwerk van de woonconsulent of de woonconsulent heeft afspraken
86
4 Het herhuisvestingsproces
gemaakt met de hulpverlenende instanties om samen te werken. Een voorbeeld van probleemsignalering is dat de woonconsulent tijdens het huisbezoek een financieel probleem constateert, zoals schuld of het niet genoeg gebruik maken van middelen die er zijn. De woonconsulent maakt dan ter plekke een afspraak met de desbetreffende instantie die zo snel mogelijk bij de gedwongen verhuizer aan de slag gaat om het probleem aan te pakken. Een punt van zorg is dat de monitoring van de gedwongen verhuizers vaak na verhuizing stopt met als gevolg dat zij meestal weer uit het beeld van de professionals verdwijnen (Posthumus e.a., 2012). Naast de primaire rol van woonconsulenten kunnen zij het zoekprofiel in het woningtoewijzingssysteem van gedwongen verhuizers verruimen (Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). De woonconsulent kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat gezinnen, die nu in een appartement wonen, voorrang krijgen op eengezinswoningen. Met alleen een urgentiestatus zouden deze gezinnen alleen in aanmerking kunnen komen voor een appartement (subparagraaf 4.2.1). Voornamelijk in het begin van het herhuisvestingsproces kan op deze manier veel worden bemiddeld om de verhuizingen op gang te brengen (Posthumus e.a., 2012). De derde rol van de woonconsulent heeft te maken met het optreden als bemiddelaar om mogelijke financiële zaken van de gedwongen verhuizer op te lossen. Een voorbeeld hiervan is dat de woonconsulent een zaak van de deurwaarder kan stoppen door gebruik te maken van de verhuiskostenvergoeding waar de gedwongen verhuizer recht op heeft (Posthumus e.a., 2012). De meeste woonconsulenten zijn doorgaans terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes die gedwongen verhuizers maken. Woonconsulenten proberen zo veel mogelijk de verantwoordelijkheid voor het zoekproces en de woningkeuze bij de gedwongen verhuizers te leggen. Hoewel woonconsulenten meestal terughoudend opereren, grijpen zij in als gedwongen verhuizers uit onbekendheid voor een sloopwoning kiezen. Met behulp van gesprekken kan goed afgetast worden in hoeverre gedwongen verhuizers zich bewust zijn van de gevolgen van hun keuze voor bepaalde sloopwoningen (Posthumus e.a., 2012). Woningen die binnen een paar jaar worden gesloopt kunnen namelijk nog worden aangeboden als tijdelijke verhuur. De manier waarop sloopwoningen worden aangeboden verschilt per gemeente of verhuurder (huurders.info, 2014). De bemoeienis van woonconsulenten zal dus voordeel hebben voor de gedwongen verhuizers, zodat zij niet weer in een situatie terechtkomen die ervoor zorgt dat zij wegens sloop moeten verhuizen (Kleinhans, 2005; Slob e.a., 2008; Posthumus e.a., 2012). De begeleiding van woonconsulenten tijdens het herhuisvestingsproces kan op andere manieren plaatsvinden dan hierboven is beschreven. Ook hoeft niet elke woonconsulent alle bovengenoemde rollen te hebben. Hoe woonconsulenten de gedwongen verhuizers in het herhuisvestingsproces begeleiden, hangt voornamelijk af van de focus en mogelijkheden van de woningcorporatie. Als de woningcorporatie bijvoorbeeld naast de kerntaak wonen zich wil richten op sociale aspecten, dan kan deze werkwijze worden doorgevoerd bij
87
de herhuisvesting van gedwongen verhuizers. Naast de woning- en verhuisgerelateerde zaken wordt in het begeleidingstraject van het herhuisvestingsproces meerdere zaken behandeld, zoals sociaal-economische problemen die binnen een huishouden kunnen bestaan (Posthumus e.a., 2012). Een ander voorbeeld is dat de begeleiding tijdens het herhuisvestingsproces niet plaatsvindt door middel van huisbezoeken, maar in een spreekuur met de woonconsulent waar gedwongen verhuizers gebruik van kunnen maken (Kleinhans, 2005). 4.3.2 De rol van woning- en buurtvoorkeuren in het zoekproces
De woning- en buurtvoorkeuren van gedwongen verhuizers zijn van belang voor de uiteindelijke keuze van de woning en buurt (Kleinhans, 2003; Van der Zwaard & De Wilde, 2008; Posthumus e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Hierbij zijn voor sommige gedwongen verhuizers hun buurtvoorkeuren en voor anderen hun woningvoorkeuren belangrijker. Sommige gedwongen verhuizers hebben een voorkeur voor een bepaald woningtype. Eengezinswoningen zijn bijvoorbeeld in het bijzonder gewild bij gedwongen verhuizers met kinderen of een kinderwens. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de ruimte die eengezinswoningen bieden en de meestal aanwezige tuin. Daarentegen zijn er andere gedwongen verhuizers die juist dit type woning willen vermijden. Sommigen prefereren liever een appartement. Eengezinswoningen vinden zij vaak te groot en duur; ze willen geen tuin, maar een gelijkvloerse woning en vinden eengezinswoningen te inbraakgevoelig. Weer andere gedwongen verhuizers willen niet naar een appartement verhuizen vanwege het gebruik van een lift, de onhandigheid met kinderen, een mogelijk onprettige sfeer en het idee dat er veel criminaliteit en overlast in de wijk is (Posthumus e.a., 2012). Behalve de voorkeur voor een bepaald woningtype wordt er veel waarde gehecht aan de grootte van de woning en het aantal kamers vanwege de voldoende beschikbare leefruimte en de mogelijkheid dat verschillende leden van het gezin een eigen kamer kunnen krijgen. Vaak zijn deze twee woningkenmerken beslissend voor de woningkeuze van gedwongen verhuizers. Naast het woningtype en de woninggrootte, vinden gedwongen verhuizers een lage huurprijs en goede isolatie belangrijk (Posthumus e.a., 2012). Veel gedwongen verhuizers hebben de voorkeur om naar een buurt te verhuizen waarmee zij zich verbonden voelen. Gedwongen verhuizers hebben vaak een emotionele binding met de buurt als daar familieleden of vrienden wonen. Dit vinden zij belangrijk omdat familie of vrienden het vangnet kunnen zijn voor problemen (Posthumus e.a., 2012). De ligging van de buurt speelt bij veel gedwongen verhuizers ook mee bij hun keuze. Met name de ligging van de buurt ten opzichte van de winkels en andere voorzieningen vinden zij belangrijk. Andere belangrijke kenmerken voor gedwongen verhuizers zijn de ligging ten opzichte van het openbaar vervoer, het werk en het centrum (Posthumus e.a., 2012). Daarnaast vinden gedwongen verhuizers met schoolgaande kinderen de nabijheid van scholen belangrijk (Turner e.a., 2000; Clampet-Lundquist, 2004).
88
4 Het herhuisvestingsproces
Een andere voorkeur die gedwongen verhuizers kunnen hebben is een veilige buurt. Dit wordt vaak ook als noodzakelijke voorwaarde gezien (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Bovendien wordt de rust in de buurt vaak als wens genoemd. Met rust wordt vaak verwezen naar het type buurtbewoners en de afwezigheid van criminaliteit. Gedwongen verhuizers associëren onrust vaak met hangjongeren en mensen die geen rekening houden met bewoners. Bovendien relateren autochtone gedwongen verhuizers de onrust in de buurt vaak aan allochtonen (Posthumus e.a., 2012). De laatste voorkeur die veel autochtone gedwongen verhuizers hebben, is dat zij buurten met bepaalde bewoners mijden. De bewoners die zij willen vermijden zijn voornamelijk allochtonen. Zij verwachten namelijk dat allochtonen meer overlast en criminaliteit veroorzaken en minder binding met de bewoners hebben (Posthumus e.a., 2012). Uit onderzoeken blijkt dat er ook gedwongen verhuizers zijn zonder specifieke woningen buurtvoorkeuren, vanwege de concurrentie van andere gedwongen verhuizers van hetzelfde of een andere herstructureringsproject in de gemeente of regio. Om deze reden zijn zij geneigd de eerste de beste woning te accepteren (Kleinhans, 2003; Van der Zwaard & De Wilde, 2008; Posthumus e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). 4.3.3 De ervaren keuzeruimte van gedwongen verhuizers
Uit onderzoeken die op het verhuisproces ingaan, blijkt dat de beperkingen waar gedwongen verhuizers tegen aanlopen hun verhuiskeuze sterk beïnvloeden (Smith e.a., 2002; Posthumus e.a., 2012). In deze subparagraaf wordt de ervaren keuzeruimte van gedwongen verhuizers beschreven. Meestal voelen gedwongen verhuizers zich door het zoekprofiel niet beperkt in hun keuzeruimte bij het zoeken naar een woning (Posthumus e.a., 2012). Zij beseffen vaak dat de urgentiestatus hen in staat stelt om te zoeken naar een betere woning of buurt dan mogelijk zou zijn als reguliere verhuizer en leggen daarom weinig focus op het feit dat zij gedwongen moeten verhuizen (Kleinhans, 2005). Daarnaast zien sommige gedwongen verhuizers hun verhuizing als een kans om hun situatie te verbeteren (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers kunnen al een verhuiswens hebben voordat zij moesten verhuizen. De mate waarin er al een verhuiswens bestond, kan de ervaring van het verhuisproces en de veranderde woonsituatie sterk beïnvloeden (Kleinhans, 2003; Leveling & Vos, 2004; Kleit & Manzo, 2006; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Een sterke verhuiswens gaat gepaard met gevoelens van ontevredenheid met de huidige woonsituatie, bijvoorbeeld het ontevreden zijn met de veiligheid van de buurt (Atkinson & Kintrea, 2002; Mohan & Twigg, 2007). Wanneer de ontevredenheid met de woonsituatie groter is, zal er meer behoefte zijn om te verhuizen (Posthumus e.a., 2012). De gedwongen verhuizing zal voor huishoudens met een verhuiswens positiever aanvoelen (Popp, 1976; Posthumus e.a., 2012). Vanwege de urgentiestatus krijgen zij namelijk meer kans om hun woonsituatie te verbeteren (Posthumus e.a., 2012).
89
De gedwongen verhuizers die wel beperkingen ervaren, verwijzen vaak naar de beperkingen die verbonden zijn aan hun zoekprofiel en urgentiestatus (Smith e.a., 2002; Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Zij krijgen namelijk alleen op bepaalde typen woningen voorrang. Ook wat betreft het aantal kamers ervaren gedwongen verhuizers beperkingen. Het aantal kamers waar gedwongen verhuizers recht op hebben, hangt af van het aantal kamers van de oude woning (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Het recht op een bepaald aantal kamers hangt ook af van hun huishoudengrootte. Grotere huishoudens hebben namelijk recht op woningen met meer kamers. Vaak hebben eengezinswoningen meer kamers. Grotere gezinnen zullen relatief vaker voorrang krijgen op deze woningen (Posthumus e.a., 2012). Uit subparagraaf 4.3.1 is gebleken dat woonconsulenten het zoekprofiel van gedwongen verhuizers kunnen verruimen. Dit is niet bij elke woonconsulent het geval. De mogelijkheden van woonconsulenten hangen voornamelijk af van de herhuisvestingsaanpak van de woningcorporatie (Posthumus e.a., 2012). Uit het onderzoek van Kleinhans (2005) blijkt dat de concurrentie tussen gedwongen verhuizers uit verschillende herstructureringsbuurten in dezelfde stad hun keuzevrijheid beperkt. Hetzelfde onderzoek laat zien dat gedwongen verhuizers de druk voelden om binnen een herhuisvestingsperiode van één jaar een woning te vinden. Veel gedwongen verhuizers hadden de onjuiste overtuiging dat ze verplicht waren binnen één jaar te verhuizen ter voorkoming van huisuitzetting. Zo waren zij niet bekend met het feit dat de woningcorporatie nooit binnen een bepaalde periode een huurder mag uitzetten zonder één of meerdere alternatieve woningen aan te bieden (subparagraaf 4.2.2). Gedwongen verhuizers stelden hierdoor hun woning- en buurtvoorkeuren naar beneden bij met als gevolg dat zij snel een woning hebben geaccepteerd (Kleinhans, 2005). De concurrentie tussen gedwongen verhuizers kan dus ertoe leiden dat zij een woning kiezen die weinig aansluit bij hun voorkeuren. 4.3.4 De ervaringen van gedwongen verhuizers met betrekking tot de begeleiding en informatievoorziening
In deze paragraaf worden twee aspecten behandeld: de ervaringen van gedwongen verhuizers met betrekking tot de begeleiding door woonconsulenten van de woningcorporaties en de reguliere informatieverstrekking tijdens het herhuisvestingsproces (zoals folders, brieven en informatiebijeenkomsten). Twee onderzoeken laten een verschillend beeld zien van de begeleiding tijdens het herhuisvestingsproces. Het onderzoek van Kleinhans (2005) laat een verontrustend beeld zien van de ervaringen van gedwongen verhuizers met betrekking tot de begeleiding. Reguliere informatievoorziening werd per brief aangeboden door de woningcorporaties. De begeleiding werd gegeven in de vorm van een spreekuur met de woonconsulent waar gedwongen verhuizers naartoe konden gaan. Gedwongen verhuizers klaagden over een gebrek aan begeleiding. Zij gingen ervan uit dat het initiatief tot het bieden van begeleiding bij de woonconsulent lag. Er werd echter door de woonconsulent en de woningcorporatie uitgegaan van het initiatief van de gedwongen verhuizers.
90
4 Het herhuisvestingsproces
Het onderzoek van Posthumus e.a. (2012) laat vergeleken met het bovenstaande onderzoek een positiever beeld zien van de ervaringen van gedwongen verhuizers met betrekking tot de begeleiding tijdens het zoekproces. In dit onderzoek blijkt dat bijna twee derde van de gedwongen verhuizers tevreden is over de begeleiding tijdens het herhuisvestingsproces. De overige gedwongen verhuizers zijn niet tevreden over de begeleiding. Dit heeft voor een deel te maken met de frustratie over het feit dat zij gedwongen moesten verhuizen (Posthumus e.a., 2012). Waar bij het onderzoek van Kleinhans (2005) de gedwongen verhuizers op spreekuur konden komen, werd in het onderzoek van Posthumus e.a. vermeld dat begeleiding plaatsvond door middel van huisbezoeken. De huisbezoeken werden door gedwongen verhuizers gewaardeerd vanwege de zeer persoonlijke benadering (Posthumus e.a., 2012). De aanbeveling van de Posthumus e.a. is om binnen het herhuisvestingsproces voldoende aandacht te besteden aan bewoners bij wie het afscheid van de vertrouwde woning en woonomgeving zwaar valt. Beproefde middelen zijn wijktheaters, ‘sloopfeesten’, en de bundeling van verhalen van wijkbewoners (Posthumus e.a., 2012). Omdat mensen verschillend zijn, verschillend reageren en verschillende wensen hebben, kan een standaardbenadering voor begeleiding en informatievoorziening (zoals grootschalige informatiebijeenkomsten en schriftelijke informatie) niet de meest geschikte methode zijn om met elke individuele bewoner te communiceren (Thompson & Spacapan, 1991 in: Kleinhans, 2005; Allen, 2000;). De informatie kan bij gedwongen verhuizers op deze manier te oppervlakkig overkomen (Kleinhans, 2005). De informatie over bijvoorbeeld het proces, de urgentiestatus en de rechten en plichten van gedwongen verhuizers kunnen op deze manier tot veel misverstanden leiden. Door een standaardbenadering voor begeleiding en informatievoorziening te hanteren kan er een mismatch ontstaan tussen de realiteit en het beeld dat gedwongen verhuizers zelf van bepaalde zaken hebben. De grote behoefte aan persoonlijke begeleiding kan daarnaast bijdragen aan deze mismatch en leiden tot frustraties van gedwongen verhuizers. Op deze manier kunnen woonconsulenten begeleiding en informatie bieden in een vorm die ervoor zorgt dat de boodschap helder wordt gecommuniceerd naar de gedwongen verhuizer (Kleinhans, 2005). Niet door iedereen wordt de standaardbenadering voor informatievoorziening als negatief ervaren. Er zijn gedwongen verhuizers die de standaardbenadering juist als positief ervaren. Er wordt vooral positieve waardering gegeven voor de informatiebijeenkomsten, doordat gedwongen verhuizers de gelegenheid krijgen om mee te denken aan het herhuisvestingsproces (Kleinhans, 2005).
4.4 De verhuiskeuze Het zoekproces van gedwongen verhuizers eindigt met de definitieve keuze voor een woning en buurt (Posthumus e.a., 2012). In deze paragraaf worden de keuzes beschreven die gedwongen verhuizers maken ten aanzien van de woning en de buurt.
91
4.4.1 DE NIEUWE WONING
Het merendeel van de gedwongen verhuizers vestigt zich in een sociale huurwoning. De sociale huurwoning die gedwongen verhuizers kiezen hangt af van de beperkingen van het zoekprofiel die de woningcorporatie hen oplegt. Zoals in subparagraaf 4.2.2 is besproken, krijgen gedwongen verhuizers voorrang op een vergelijkbare of passende woning wat betreft de grootte, de eigendomsvorm (huur/koop), het aantal kamers en het type woning. Bij deze woonkenmerken zullen dan ook weinig veranderingen plaatsvinden (Posthumus e.a., 2012). In uitzonderlijke gevallen kan de woonconsulent de zoekprofielen van gedwongen verhuizers verruimen (paragraaf 4.3.1). Bij deze gedwongen verhuizers is de kans groter dat er meer veranderingen plaatsvinden ten aanzien van de bovengenoemde woonkenmerken (Posthumus e.a., 2012). De kans is groot dat de kwaliteit van de nieuwe woning beter is dan die van de oude woning (Varady & Walker, 2000; Kleinhans, 2003; Kleinhans & Van der Laan BoumaDoff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). Bij de verbeteringen in de woningkwaliteit gaat het om een toename in de grootte, een gunstiger woningtype en verbeteringen in de isolatie, het onderhoud en de technische kwaliteit van de woning (Kleinhans, 2003; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). Dit is voor de hand liggend, aangezien de slechte kwaliteit van de oude woning één van de hoofdredenen voor de sloop is: weinig onderhoud, kleine kamers en slechte isolatie. Een klein deel van de gedwongen verhuizers maakt de stap naar een koopwoning (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Slob e.a., 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). De koopkracht van gedwongen verhuizers speelt hierbij een belangrijke rol. Bij een koopwoning ligt er namelijk een vrij directe relatie tussen de hoogte van de maximale hypotheek die bij een bank kan worden afgesloten en het huishoudinkomen. Naast de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers kunnen religie, geen gezin willen stichten en geen ambitie voor het hebben van koopwoning van invloed zijn op het wel of niet kiezen voor een koopwoning. Gedwongen verhuizers die een stap maken naar een koopwoning, geven vaak als redenen: vermogensopbouw, autonomie en een betere woonkwaliteit. Bij de vermogensopbouw verwachten zij dat het geïnvesteerde geld in de koopwoning terugverdiend wordt, wat niet het geval is bij een huurwoning. Met autonomie wordt bedoeld dat gedwongen verhuizers zelf kunnen bepalen wat zij willen veranderen aan de woning. Bij een huurwoning is het namelijk minder vaak mogelijk om bepaalde aspecten van de woning te veranderen omdat toestemming van de woningcorporatie nodig is. Gedwongen verhuizers verwachten vaak dat de kwaliteit van de koopwoning beter is dan de huurwoning (Bolt e.a., 2011). 4.4.2 De nieuwe buurt
Het grootste deel van de gedwongen verhuizers vestigt zich in andere buurten in de stad (Posthumus e.a., 2012). Uit eerdere studies blijkt dat gedwongen verhuizers vaker in buurten terechtkomen die sterk lijken op de oude buurten waar zij vandaan komen (Slob e.a., 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). De nieuwe buurten
92
4 Het herhuisvestingsproces
hebben ten eerste als kenmerk dat zij zich bevinden op korte afstand van hun oude buurt (Hartung & Henig, 1997; Varady e.a., 2001; Clampet-Lundquist, 2004; Feijten & Visser, 2005; Bolt e.a., 2009; Kleit & Galvez, 2011; Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers zouden kiezen voor dichtbijgelegen buurten vanwege weinig kennis die zij hebben van buurten die zich verder weg bevinden. Het is bovendien eenvoudiger om bestaande sociale netwerken uit hun vorige buurt te behouden en onderhouden wanneer over korte afstand wordt verhuisd (Kleinhans & Kruythof, 2002 in: Posthumus e.a., 2012; Bolt & Van Kempen, 2010). Gedwongen verhuizers met een kwetsbare sociaaleconomische positie hechten vooral veel waarde aan deze sociale netwerken. Hun lokale netwerk kan namelijk hulp en steun bieden (Trudeau, 2006), zoals hulp bij het invullen van formulieren. Andere gedwongen verhuizers vestigen zich in nabijgelegen buurten, zodat zij hun dagelijkse routines kunnen voortzetten (Clampet-Lundquist, 2004). Ten tweede hebben de nieuwe buurten als kenmerk dat zij zich minder vaak buiten de stad bevinden (Bolt & Van Kempen, 2010). Gedwongen verhuizers kiezen er bewust niet voor om naar een andere stad te verhuizen. In tegenstelling tot gedwongen verhuizers kiezen reguliere verhuizers er soms bewust voor om naar een andere stad te verhuizen vanwege bijvoorbeeld de locatie van hun studie of baan (Feijten, 2005 in: Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers blijken ten derde vaak te verhuizen naar buurten met specifieke woningvoorraadkenmerken. Zij vestigen zich met name in buurten met een groot aandeel appartementen en een klein aandeel eengezinswoningen. De vestiging in zulke buurten heeft te maken met het feit dat gedwongen verhuizers alleen voorrang krijgen op een vergelijkbare of passende woning (subparagraaaf 4.2.2), waarbij hun vorige woning vaak een appartement is (Posthumus e.a., 2012). Daarnaast verhuizen gedwongen verhuizers, vanwege hun lage inkomen, vaak naar buurten met veel sociale huurwoningen (Hartung & Henig, 1997; Pendall, 2000; Slob e.a., 2008; Posthumus e.a., 2012). Ten vierde vestigen gedwongen verhuizers zich vaak in buurten met veel allochtone bewoners, bewoners met een laag gemiddeld inkomen en een laag gemiddeld opleidingsniveau (Hartung & Henig, 1997; Pendall, 2000; Kingsley e.a., 2003). Gedwongen verhuizers hebben vaak een zwakke sociaal-economische positie, waardoor zij voornamelijk aangewezen zijn op sociaal-economisch slechte buurten. Bovendien prefereren zij vaak deze typen buurten, omdat het makkelijker is om een sociaal vangnet op te bouwen (Trudeau, 2006). Wel komen, ten opzichte van de sloopbuurt, veel gedwongen verhuizers terecht in buurten met een gemiddeld iets hoger inkomen. Autochtone gedwongen verhuizers vestigen zich vaker in wijken met relatief minder allochtonen dan allochtone gedwongen verhuizers (Slob e.a., 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Bolt e.a., 2011). Allochtonen hebben een grotere kans om te verhuizen naar relatief arme buurten (Bolt & Van Kempen, 2003) en buurten met een hoge concentratie allochtonen (Bolt e.a., 2008). Een reden hiervoor is dat allochtonen, vergeleken met autochtonen, minder bekend zijn met de woningtoewijzingsregels. Dit heeft onder andere
93
te maken met de begrijpelijkheid van de informatie ten aanzien van het zoekprofiel (Slob e.a., 2008). Ook zouden culturele voorkeuren, zoals de aanwezigheid van familienetwerken bij allochtonen, een rol kunnen spelen (Kullberg e.a., 2009). Daarnaast speelt de sterke voorkeur onder autochtonen voor ‘wittere’ wijken, en daarmee vrijwel automatisch meer welvarende wijken, ook een belangrijke rol in de etnische verschillen in verhuispatronen (Bolt e.a., 2008).
4.5 De nieuwe woonsituatie: de ervaringen van gedwongen verhuizers Uit de vorige paragraaf is gebleken dat gedwongen verhuizers op basis van de objectieve kenmerken van de woning en buurt enigszins vooruitgang boeken. Echter, gedwongen verhuizers hoeven deze objectieve veranderde kenmerken niet als vooruitgang te ervaren. De mening van gedwongen verhuizers over de woning- en buurtkenmerken kan namelijk afwijken van de objectieve veranderingen in deze kenmerken. In deze paragraaf wordt daarom aandacht besteed aan de ervaren veranderingen van gedwongen verhuizers van de nieuwe woning en buurt. 4.5.1 De woningtevredenheid
Veel gedwongen verhuizers slagen erin om een woning te kiezen die aansluit bij hun woningvoorkeuren (Posthumus e.a., 2012). Dit blijkt uit de tevredenheid van gedwongen verhuizers over hun nieuwe woning. De meeste gedwongen verhuizers zien hun nieuwe woning als een verbetering ten opzichte van de sloopwoning (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Uit onderzoek blijkt dat zij meer tevreden zijn met de woonkwaliteit (Slob e.a., 2008). Dat komt doordat bij de nieuwe woning vaak een toename is in de grootte, het woningtype gunstiger is en er verbeteringen zijn ten aanzien van de isolatie, het onderhoud en de technische kwaliteit (Kleinhans, 2003; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). Een gunstiger woningtype is voor elke gedwongen verhuizer anders. De ene gedwongen verhuizer kan bijvoorbeeld vooruitgang ervaren wanneer zij verhuizen van een appartement naar een eengezinswoning in verband met gezinsuitbreiding. De andere gedwongen verhuizer ervaart juist vooruitgang bij de verhuizing van een eengezinswoning naar een appartement, omdat een eengezinswoning te groot gevonden wordt. Vanwege de slechte kwaliteit van de sloopwoningen is het niet verrassend dat veel gedwongen verhuizers op de bovengenoemde woningkenmerken vooruitgang ervaren. Gedwongen verhuizers zijn bovendien vaak tevreden met de tuin en het aantal kamers. Ook zijn veel gedwongen verhuizers vaak tevreden met de kwaliteit van de woning, ondanks dat deze gepaard gaat met huurstijging. Mogelijk hebben zij geen moeite met de huurstijging, omdat deze vaak gecompenseerd wordt door een hogere huurtoeslag (Posthumus e.a., 2012).
94
4 Het herhuisvestingsproces
Er zijn maar weinig gedwongen verhuizers die hun nieuwe woning niet als verbetering zien en tegen grote problemen aanlopen. Hierbij gaat het om de bouwfysische aspecten van de woning, zoals gehorigheid, vochtproblemen en slechte ventilatie. Ook kunnen emotionele aspecten een rol spelen: moeite hebben met het afscheid nemen van de vorige woning en het wennen aan de huidige woning (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers zijn soms minder tevreden over de gebrekkige ruimte, de slechte isolatie en het ontbreken van een tuin of buitenruimte. Ook zijn zij soms minder tevreden over het feit dat niet naar een bepaalde type woning verhuisd kan worden. Gedwongen verhuizers die niet in aanmerking komen voor huurtoeslag zijn vaak ontevreden over de huurstijging ten opzichte van de oude woning. Ondanks dat gedwongen verhuizers minder tevreden zijn over bepaalde woningkenmerken, verbleken de minpunten vaak ten opzichte van de pluspunten (Posthumus e.a., 2012). 4.5.2 De buurttevredenheid
Net als bij het kiezen van een woning slagen veel gedwongen verhuizers erin een buurt te kiezen die aansluit bij hun voorkeuren (Posthumus e.a., 2012). Over het algemeen zijn gedwongen verhuizers tevreden met de nieuwe buurt (Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers die zich vestigen op een kleine afstand van de oude buurt ervaren meer verbeteringen dan gedwongen verhuizers die zich vestigen op een grote afstand van de oude buurt (Posthumus e.a., 2012). Het willen vestigen op een kleine afstand heeft vooral te maken met het behouden van hun dagelijkse activiteiten en sociale netwerken uit de oude buurt (Varady e.a., 2001; Bolt & Van Kempen, 2010). De toename in de buurttevredenheid is ook te zien aan de ervaren verbetering van gedwongen verhuizers in de veiligheid, de sfeer en de gezelligheid in de buurt. Soms heeft de gezelligheid in de buurt te maken met de gezelligheid tussen de bewoners onderling; vaak is het de fysieke uitstraling van de buurt. Ook is de buurttevredenheid te relateren aan de onderhoudsstaat van de buurt. Naast de onderhoudsstaat van de buurt zijn gedwongen verhuizers vaak tevreden met de gunstige ligging. Bij de gunstige ligging van de nieuwe buurt gaat het om de nabijheid van winkels, familie en vrienden en openbaar vervoer. Ook de rust in de buurt vinden gedwongen verhuizers belangrijk en heeft invloed op hun tevredenheid. De rust heeft hier te maken met de afwezigheid van verkeersoverlast, de aanwezigheid van de natuur en de rustige bewoners. Rustige bewoners worden geassocieerd met stille buren, senioren, geen asocialen en geen allochtonen. Gedwongen verhuizers zijn ook vaak tevreden over de aanwezigheid van bewoners in een bepaalde levensfase, zoals jonge bewoners, gezinnen of oudere bewoners. Ook gaat het bij de typen bewoners om de tevredenheid met betrekking tot een gemengde bevolkingssamenstelling: bewoners in andere levensfases en met andere inkomensposities en niet bewoners met verschillende etnische achtergronden (Posthumus e.a., 2012). Wanneer gedwongen verhuizers ontevreden zijn over de typen bewoners in de nieuwe buurt, dan wordt er vaak verwezen naar de aanwezigheid van allochtone bewoners. Deze ontevredenheid heerst zowel bij allochtone als autochtone gedwongen verhuizers. Gedwongen verhuizers associëren allochtonen vaak met troep, weinig onderhoud en
95
criminaliteit (vooral Marokkaanse jongeren). Niet elke gedwongen verhuizer is ontevreden over de aanwezigheid van allochtonen. Sommige gedwongen verhuizers waarderen juist de aanwezigheid van allochtonen in de buurt. Behalve de aanwezigheid van allochtonen in de nieuwe buurt worden de aanwezigheid van asociale gezinnen en de afwezigheid van gezinnen met kinderen vaak gezien als nadelig (Posthumus e.a., 2012). Criminaliteit en overlast worden door gedwongen verhuizers vaak genoemd als nadelig. De meest genoemde problemen met betrekking tot criminaliteit en overlast zijn inbraken en de aanwezigheid van junkies en drugsdealers. Daarnaast wordt het slechte onderhoud van de nieuwe buurt ook vaak als nadeel genoemd. Het gaat hierbij dan vaak om overlast en troep van andere buurtbewoners. Over de ligging van de buurt zijn de gedwongen verhuizers ook regelmatig ontevreden, voornamelijk wanneer winkels zich niet in de nabijheid van de buurt bevinden. Ook wordt de grote afstand tot het openbaar vervoer, het werk, de snelweg en de familie en vrienden vaak als nadelig gezien (Posthumus e.a., 2012). Volgens Kleinhans (2005) en Posthumus e.a. (2012) is een groot deel van de gedwongen verhuizers tevreden met de nieuwe sociale omgeving. Er zijn vier redenen die Kleinhans noemt voor de tevredenheid met de nieuwe sociale omgeving. De eerste reden is dat gedwongen verhuizers weinig behoefte hebben aan sociale contacten met buurtbewoners. Enkele gedwongen verhuizers hadden geen hechte en vrijblijvende contacten met deze bewoners. Het verbreken van zulke contacten wordt dan niet ervaren als een verlies. De tweede reden is dat gedwongen verhuizers vaak hun familie en vrienden veel belangrijker vinden dan contacten met hun buurtbewoners. Sommige gedwongen verhuizers ervaren de nieuwe woonsituatie dan als een verbetering, omdat zij nu dichter bij hun familie wonen. Gedwongen verhuizing wordt bij deze groep als negatief ervaren wanneer zij verder van familie wonen. Ten derde blijkt dat de gedwongen verhuizers de gepercipieerde verbetering of verslechtering met de nieuwe sociale omgeving toekennen aan de mate waarin zij overweg kunnen met de nieuwe buurtbewoners. Hierbij gaat het niet om het verbreken van de sociale netwerken uit de oude buurt, maar eerder het goede of slechte contact met de bewoners uit de nieuwe buurt (Kleinhans, 2005). De vierde reden is de afstand tussen de oude en de nieuwe woning. Wanneer er wordt verhuisd op korte afstand, kunnen belangrijke bestaande sociale netwerken uit de buurt eenvoudig in stand worden gehouden (Kleinhans, 2005). Gedwongen verhuizers die tevreden zijn over hun sociale omgeving wijzen op de plezierige sociale contacten met buurtbewoners, de hechtere contacten tussen buurtbewoners en de mate van sociale controle in de buurt. Bij sociale controle is er een onderscheid te maken tussen gedwongen verhuizers die sociale controle waarderen en gedwongen verhuizers die het fijn vinden dat er geen sociale controle aanwezig is (Posthumus e.a., 2012). Soms zijn gedwongen verhuizers ontevreden over de sociale omgeving. Deze ontevredenheid heeft vaak te maken met het verlies van belangrijke sociale contacten uit de oude buurt (Kleinhans, 2005). Er kunnen dan gevoelens van pijnlijk verlies en
96
4 Het herhuisvestingsproces
heimwee ontstaan en de neiging om de vroegere situatie te idealiseren. Het verlies van contacten kan leiden tot ontevredenheid (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Soms kan dit verlies ervoor zorgen dat er een sterke wens bestaat om terug te keren naar de oude buurt (Kleinhans, 2005). Vaak hebben gedwongen verhuizers contact met minder buurtbewoners na hun verhuizing. Het mindere contact kan als achteruitgang gezien worden. Zij kunnen daardoor ontevreden zijn met hun buurt. De achteruitgang die gedwongen verhuizers ervaren kan van korte duur zijn. In het begin deze achteruitgang vooral worden ervaren. Na enige tijd worden er namelijk vaak sociale contacten met meerdere buurtbewoners gelegd, waardoor het aantal contacten in de buurt kan stijgen (Posthumus e.a., 2012). Naast de ontevredenheid over het mindere contact dat gedwongen verhuizers met buurtbewoners kunnen hebben, zijn gedwongen verhuizers vaak minder gehecht aan de nieuwe buurt. Zij hebben moeite om zich te binden aan de nieuwe buurt. Dit kan aan de ene kant te maken hebben met het feit dat zij zich er niet thuis voelen. Aan de andere kant vinden sommige gedwongen verhuizers de sociale omgeving onprettig vanwege de frictie tussen verschillende buurtbewoners (Posthumus e.a., 2012). Uit onderzoek is gebleken dat gedwongen verhuizers meestal wel een stap kunnen zetten in hun wooncarrière. Het gaat hierbij om zowel de objectieve als de subjectieve woningen buurtverbeteringen. Deze vooruitgang is op zichzelf niet verrassend. De meeste gedwongen verhuizers komen vaak uit de slechtste woningen in de vaak slechtste buurten in de stad (Bolt e.a., 2011). Ondanks dat zij zich vestigen in sociale huurwoningen en buurten met vergelijkbare kenmerken als de oude buurt, maken de meesten wel een stijging.
Hoofdstuk 5
De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
98
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Het doel van dit hoofdstuk is om in kaart te brengen welke relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière (mogelijk) tijdens het herhuisvestingsproces te beïnvloeden zijn. Met behulp van de indicatie van de mate van beïnvloedbaarheid van de kenmerken wordt bepaald welke vragen tijdens de interviews worden gesteld. Op deze manier wordt de daadwerkelijke beïnvloedbaarheid vastgesteld (hoofdstuk 7). In dit hoofdstuk worden de kenmerken beschreven die relevant zijn voor de kansen op het maken van een wooncarrière (onderzoeksvraag 3a). Ook worden de rollen van deze kenmerken beschreven (onderzoeksvraag 3b). Er wordt gebruik gemaakt van onderzoeken van zowel gedwongen als reguliere verhuizers. De kenmerken worden onderverdeeld in individuele (paragraaf 5.1), omgevings- (paragraaf 5.2) en institutionele kenmerken (paragraaf 5.3). Bij deze kenmerken wordt er zo veel mogelijk onderscheid gemaakt tussen allochtonen en autochtonen. Er wordt in dit hoofdstuk een onderscheid gemaakt tussen (mogelijk) eenvoudig te beïnvloeden kenmerken (+), (mogelijk) minder eenvoudig te beïnvloeden kenmerken (±), (mogelijk) moeilijk of niet te beïnvloeden kenmerken (-) en kenmerken waar geen inschatting van de beïnvloedbaarheid gemaakt kan worden (?). De beïnvloedbaarheid van de relevante kenmerken is afhankelijk van de maatregelen die hiervoor getroffen kunnen worden. Bij de (mogelijk) eenvoudig te beïnvloeden kenmerken is de verwachting dat er maatregelen bestaan die eenvoudig in het herhuisvestingsproces te implementeren zijn met weinig kosten hieraan verbonden. Bij de (mogelijk) minder eenvoudig te beïnvloeden kenmerken wordt er verwacht dat de maatregelen minder eenvoudig geïmplementeerd kunnen worden in het herhuisvestingsproces (net wel of net niet buiten de taken van belanghebbende partijen) of waar meer kosten aan verbonden zijn dan bij de vorige categorie. De (mogelijk) moeilijk of niet te beïnvloeden kenmerken hebben te maken met maatregelen die ver buiten de taken van organisaties vallen of waar veel kosten aan verbonden zijn. Bij de kenmerken waar geen inschatting van de beïnvloedbaarheid kan worden gemaakt, is het onbekend of er maatregelen zijn die tijdens het herhuisvestingsproces toegepast kunnen worden. Naast de indicatie van de beïnvloedbaarheid worden de relevante kenmerken toegekend aan procesactiviteiten. De procesactiviteiten corresponderen met de fasen van het herhuisvestingsproces (hoofdstuk 4). Door op deze manier de kenmerken te categoriseren kunnen de uiteindelijk geadviseerde maatregelen in hoofdstuk 8 gekoppeld worden aan de fasering van het herhuisvestingsproces. Hierdoor is het in het kader van de praktische toepasbaarheid mogelijk om in kaart te brengen welke maatregelen toegepast kunnen worden in welke fase van het herhuisvestingsproces. Figuur 5.1 geeft de procesactiviteiten weer in relatie tot de fasen van het herhuisvestingsproces.
99
Procesactiviteiten
Bewonersinvloed Informatieverstrekking Begeleiding Probleemsignalering en doorverwijzing Nazorg
Fase 1 Interne sloopbesluit
Fase 2 Voorlopige sloopbesluit
Fase 3 Definitieve sloopbesluit
Fase 4 Zoekproces
Fase 5 Verhuiskeuze
Fase 6 Nieuwe woonsituatie
Figuur 5.1 De procesactiviteiten in relatie tot de fasen van het herhuisvestingsproces
Uit figuur 5.1 is af te leiden dat elke procesactiviteit correspondeert met een bepaalde kleur. Aan het einde van elke paragraaf wordt in tabelvorm per kenmerk niet alleen een inschatting gegeven van de mate van beïnvloedbaarheid, maar elke kenmerk wordt ook gerelateerd aan een van de kleuren, ofwel procesactiviteiten, in het bovenstaande tabel.
5.1 De individuele kenmerken In deze paragraaf komen de individuele kenmerken aan bod die relevant zijn voor de kansen op het maken van een wooncarrière. Uit de volgende onderwerpen worden de relevante kenmerken afgeleid: (1) de karaktereigenschappen, (2) de stress, (3) de financiële mogelijkheden, (4) het opleidingsniveau en woningtoewijzingssysteem, (5) de woningen buurtvoorkeuren, (6) de culturele factoren, (7) de taal, (8) de verhuiswens voor de verhuizing, (9) het gevoel van dwang, (10) de ervaren woning- en buurtverbeteringen, (11) de binding met de oude en de gewenning met de nieuwe woonsituatie, (12) het vervoermiddel, (13) de levensloop/-fase en activiteitenpatroon en (14) het tijd-geldbudget. 5.1.1 De karaktereigenschappen
Uit onderzoeken blijkt dat karaktereigenschappen van gedwongen verhuizers invloed hebben op de perceptie van de nieuwe buurt. Het gaat hierbij om karaktereigenschappen als een optimistische houding, beheersing, zelfredzaamheid en de wisselwerking tussen deze factoren met het vertrouwen in de (overheids)instanties en de bereidheid om deel te nemen aan de herhuisvesting (Greenberg, 1999). Mensen met een optimistische houding proberen de gedwongen verhuizing te benutten om naar een betere woonsituatie te verhuizen (Scheier & Carver, 1987 in: Kleinhans, 2005). Ook naarmate mensen flexibeler zijn, ervaren zij minder problemen met de gedwongen verhuizing en het wennen aan de nieuwe woonsituatie (Allen, 2000; Kleinhans, 2005). Bij deze mensen worden objectieve verbeteringen vaak geassocieerd met tevredenheid met de nieuwe woonsituatie (Fried, 1967).
100
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Uit de ervaringen van huurders, die te maken hebben gehad met grootschalige renovatie, blijkt dat het kunnen omgaan met de situatie hun gezondheid en welbevinden vergroot (Allen, 2000). Huurders die vertrouwen hebben in hun eigen capaciteiten, halen het beste uit de situatie en pakken problemen zonder omwegen aan (Lazarus, 1991 in: Kleinhans, 2005). Zij verzamelen de juiste informatie, stellen de juiste vragen aan de juiste personen en handelen strategisch (Kleinhans, 2005). Er zijn aan de andere kant huurders die aan hun eigen capaciteiten twijfelen, pessimistisch zijn en/of de gedachte hebben dat zij anderen of instanties tot last zijn. Deze huurders kunnen moeite hebben om assertief te reageren op ongewenste ontwikkelingen (Ekström, 1994 in: Kleinhans, 2005). Het gevolg hiervan is dat zij vaak minder controle over de situatie hebben (Thompson & Spacapan, 1991 in: Kleinhans, 2005). Het weinig controle hebben over de situatie kan de bereidheid tot verandering beperken. Ook kan de controle over het verhuisproces beperkt zijn. Dit kan leiden tot een kleinere kans om in een betere woonsituatie terecht te komen (Kleinhans, 2005). 5.1.2 De stress
Uit de literatuur blijkt dat een gedwongen verhuizing heel stressvol kan zijn. Stress kan de latere waardering van de nieuwe woonsituatie op een negatieve manier beïnvloeden (Kleinhans, 2003). Vooral de onzekerheid over de toekomstige woonsituatie kan tot veel stress leiden (Ekström, 1994 in: Kleinhans, 2005; Kleinhans, 2003). Bovendien kan onbegrip over de noodzaak van sloop en de gedwongen verhuizing, waarover bewoners verder geen controle hebben, tot veel stress leiden (Kleinhans, 2003). De onduidelijkheid en onzekerheid van gedwongen verhuizers kunnen ertoe leiden dat hun bereidheid tot verandering en mogelijkheden tot het hebben van controle over het proces beperkt zijn (Kleinhans, 2005). Uit het onderzoek van Van Bergeijk e.a. (2008) blijkt dat autochtonen vaker dan nietwesterse allochtonen op de hoogte zijn van de sloopplannen in hun buurt of wijk. Volgens de auteurs kan het verschil tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen verklaard worden door het verschil in opleiding. Mensen met een hogere opleiding zijn namelijk beter op de hoogte van de plannen dan mensen met een lagere opleiding. Uit subparagraaf 5.1.4 blijkt dat allochtonen vaker een lager opleiding hebben dan autochtonen. Het onderzoek van Bergeijk e.a. laat ook zien dat lager opgeleide mensen minder tevreden zijn over de verkregen informatie dan hoger opgeleide mensen. Ook wordt in hetzelfde onderzoek aangegeven dat hoger opgeleide bewoners meer tevreden zijn met de verstrekte informatie en beter op de hoogte zijn van de sloopplannen dan lager opgeleide bewoners. 5.1.3 De financiële mogelijkheden
De mogelijkheden om wooncarrière te maken wordt sterk bepaald door de financiële mogelijkheden van mensen (VROM-Raad, 2006; Dagevos, 2009). Huishoudens met hogere inkomens hebben meer mogelijkheden om in een woonsituatie terecht te komen die aansluit bij hun wensen en eisen dan huishoudens met lagere inkomens (Kullberg e.a., 2009). Gedwongen verhuizers met hogere inkomens slagen er vaker in om naar een
101
woning met meer kamers te verhuizen (Feijten, 2005). Huishoudens met hogere inkomens kunnen vaak een andere woning permitteren dan een sociale huurwoning (Feijten, 2005; VROM-Raad, 2006). Het gaat hierbij om huur- en koopwoningen in de particuliere sector. Deze woningen zijn meestal van betere kwaliteit dan sociale huurwoningen. De keuzemogelijkheden van huishoudens met lagere inkomens zijn beperkt tot sociale huurwoningen (Feijten, 2005; VROM-Raad, 2006). Woningen op de particuliere huur- en koopmarkt zijn voor deze groep te duur (Posthumus e.a., 2012). Zij verhuizen vaak binnen de sociale huursector (Bolt e.a., 2009). Naast de mensen met een laag inkomen verhuizen ouderen met alleen een AOW, arbeidsongeschikten, werklozen en bijstandsontvangers binnen deze sector. Ook verhuizen allochtonen vaker naar sociale huurwoningen dan autochtonen (Mommaas, 2000). Slechte economische omstandigheden kunnen de kansen op werk en inkomen negatief beïnvloeden en hebben invloed op de kansen op het maken van een wooncarrière (Kleinhans, 2005). Sociale huurwoningen zijn vooral aanwezig in buurten met veel sociale huurwoningen (Slob e.a., 2008), een hoog aandeel allochtonen, een laag gemiddeld inkomen en een laag gemiddeld opleidingsniveau (Hartung & Henig, 1997; Pendall, 2000; Kingsley e.a., 2003). Deze buurtkenmerken zijn vergelijkbaar met de kenmerken van de wederopbouw- en hoogbouwwijken (hoofdstuk 2). Gedwongen verhuizers met hogere inkomens verhuizen vaker naar buurten met een hoger gemiddeld inkomen dan gedwongen verhuizers met lagere inkomens (Posthumus e.a., 2012). Doordat de woonlasten in sommige buurten hoger zijn, is het voor de hand liggend dat er in deze buurten huishoudens met hogere inkomens wonen (Posthumus e.a., 2012). Allochtone gedwongen verhuizers hebben vaker dan autochtone gedwongen verhuizers een laag inkomen. Daardoor zullen allochtone gedwongen verhuizers vaker geconfronteerd worden met de verhuizing naar een sociale huurwoning in een buurt met de bovengenoemde kenmerken (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010; Posthumus e.a., 2012). Kullberg e.a. (2009) noemen alleen de etnische concentratiebuurten waar allochtonen vaak naartoe verhuizen vanwege hun lage inkomens. Wijken met duurdere woningen en een meer gemengde bevolkingssamenstelling zijn voor allochtonen vaak niet bereikbaar (Dagevos, 2009), omdat in deze wijken meestal weinig sociale huurwoningen aanwezig zijn. Ander onderzoek laat zien dat allochtonen weinig willen besteden aan huisvesting vanwege de mogelijke bescheiden woonwensen. Daarom nemen zij vaak genoegen met een kwalitatief slechtere woning (Bolt, 2001 in: Dagevos, 2009). Uit onderzoek over reguliere verhuizers met lagere inkomens blijkt dat zij minder woningverbeteringen ervaren dan reguliere verhuizers met hogere inkomens (Varady & Walker, 2000, Vera-Toscano & Ateca-Amestoy, 2008). Mensen met lagere inkomens worden namelijk meer beperkt in hun woning- en buurtkeuze dan reguliere verhuizers met hogere inkomens. Bovendien wordt gesteld dat reguliere verhuizers met lagere inkomens minder bekwaam zijn om in een betere woning en buurt terecht te komen (Varady & Walker, 2000). Dit heeft mogelijk te maken met de beperkte kennis van de mogelijkheden
102
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
op de woningmarkt die mensen met lagere inkomens vaker hebben. Reguliere verhuizers met hogere inkomens blijken meer tevreden te zijn na hun verhuizing (Diaz-Serrano & Stoyanova, 2010). Zij hebben meer financiële mogelijkheden om in een woning en buurt terecht te komen die aansluit op hun voorkeuren (Posthumus e.a., 2012). Hoewel gedwongen verhuizers met hogere inkomens naar buurten verhuizen met een hoger gemiddeld inkomen, ervaren zij minder vooruitgang. Het gaat hierbij om de gedwongen verhuizers met een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). De verhuizing naar deze buurten en het ervaren van minder vooruitgang worden toegeschreven aan het feit dat gedwongen verhuizers geen toegang hebben tot de goedkoopste sociale huurwoningen en geen huurtoeslag krijgen (RMO, 2000; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Dit betekent dat deze gedwongen verhuizers de huurverhoging in de nieuwe woonsituatie uit eigen zak moeten betalen, terwijl de gedwongen verhuizers met een inkomen onder de 21.950 euro het voordeel hebben dat de huurverhoging vooral wordt gecompenseerd door de ontvangen huurtoeslag (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Wel blijkt uit ander onderzoek dat gedwongen verhuizers met hogere inkomens meer tevreden zijn met hun woning dan gedwongen verhuizers met lagere inkomens (Posthumus e.a., 2012). 5.1.4 Het opleidingsniveau en woningtoewijzingssysteem
Hoger opgeleiden blijken relatief meer kennis te hebben van hun woningopties, doordat het voor hen gemakkelijker is om informatie te vinden en te gebruiken (Van Kempen & Özüekren, 1998). Uit onderzoek blijkt dat reguliere verhuizers met een lager opleidingsniveau er minder goed in slagen om naar een betere woning of buurt te verhuizen (Feijten, 2005 in: Posthumus e.a., 2012). Een laag opleidingsniveau zou ertoe kunnen leiden dat mensen weinig kennis hebben van hun mogelijkheden op de woningmarkt. Voorbeelden hiervan zijn het minder goed doorgronden van de regels, het minder goed op de hoogte zijn van hun rechten en de weg minder goed kunnen vinden naar hulpverlenende instanties (Posthumus e.a., 2012). Door het niet op de hoogte zijn van de rechten kunnen gedwongen verhuizers de onterechte overtuiging hebben dat zij perse binnen één jaar moeten verhuizen ter voorkoming van de uitzetting. Gedwongen verhuizers met weinig kennis van hun rechten hebben de angst om op straat te komen staan nadat hun urgentie verlopen is. Zoals blijkt uit het paragraaf 4.2.1 kunnen woningcorporaties gedwongen verhuizers nooit op straat zetten zonder één of meerdere alternatieve woningen aan te bieden (Kleinhans, 2003). De angst van gedwongen verhuizers kan ertoe leiden dat zij hun woning- en buurtvoorkeuren naar beneden bijstellen met als gevolg dat de eerste de beste woningoptie zal worden geaccepteerd. Zij kiezen dan meestal voor de veilige keuze van het hebben van een dak boven het hoofd, ongeacht de keuze voor een woning of buurt (Posthumus e.a., 2012). Allochtone verhuizers blijken zich minder pro-actief op te stellen. De meesten verdiepen zich niet in het woningaanbod. Slechts enkele allochtone verhuizers benaderen verschillende instellingen om zich te laten informeren over het woningaanbod (Kullberg
103
& Elsinga, 1995). Uit de vorige subparagraaf blijkt dat allochtone gedwongen verhuizers vaker verhuizen naar buurten met veel sociale huurwoningen (Slob e.a., 2008), een hoog aandeel allochtonen, een laag gemiddeld inkomen en een laag gemiddeld opleidingsniveau (Hartung & Henig, 1997; Pendall, 2000; Kingsley e.a., 2003). Ook wordt er gesteld dat niet-westerse allochtonen weinig kennis hebben van de woningen buiten hun eigen wijk en andere gemeenten (Bolt, 2001 in: Dagevos, 2009). Vanwege een gebrek aan kennis van de verder weg gelegen gebieden zullen gedwongen verhuizers kiezen voor een woning nabij sloopbuurten (Bolt & Van Kempen, 2010). Vergeleken met autochtonen zijn allochtonen minder bekend met de toewijzingsregels (Slob e.a., 2008; Kullberg e.a., 2009). Allochtonen van niet-westerse afkomst hebben vergeleken met autochtonen gemiddeld een lager opleidingsniveau. Hierdoor gelden de bovenstaande beperkingen sterk voor deze allochtonen. Daarnaast zijn allochtonen vaak minder goed op de hoogte van hun mogelijkheden als woningzoekende (Dagevos, 2009). Allochtonen hebben vaker problemen met het woningtoewijzingssysteem zonder dat zij zich er bewust van zijn. Zij reageren op woningen die gekoppeld zijn aan voorwaarden waar zij niet aan voldoen, zoals inkomen. Hierdoor wordt de reactie ongeldig verklaard. Ook wordt vaak gereageerd op woningen waar zij geen kans van slagen hebben (Kullberg, 2002). Dat allochtonen vaker problemen hebben met het woningtoewijzingssysteem kan te maken hebben met het feit dat de focus voornamelijk ligt op de gewenste woning en dat zij de voorwaarden verbonden aan het zoeken van een woning niet grondig genoeg bekijken (Brokken e.a., 2001 in: Kullberg, 2009). Voor een grote kans op het bemachtigen van een woning is het van belang om regelmatig het woningaanbod te bekijken, te reageren en goed in te schatten of de geselecteerde woningen leiden tot een uitnodiging om de woning te bezoeken. Het kan voor lager opgeleide woningzoekenden en woningzoekenden zonder internetaansluiting lastiger zijn om regelmatig te reageren op woningen die worden aangeboden (Kullberg e.a., 2009). Bij het zoeken naar een woning in het woningtoewijzingssysteem vervult internet namelijk een belangrijke rol (Kullberg e.a., 2009). Allochtonen beschikken minder vaak over een internetaansluiting dan autochtonen. Zo worden openbare bibliotheken door allochtonen om deze reden vaker gebruikt. Ook worden bij het zoeken naar een woning computervaardigheden vereist en die zijn bij allochtonen minder vaak aanwezig dan bij autochtonen (Kullberg e.a., 2009). 5.1.5 De woning- en buurtvoorkeuren
De woning- en buurtvoorkeuren van gedwongen verhuizers hebben invloed op hun uiteindelijke woning- en buurtkeuze (Kleinhans, 2003; Van der Zwaard & De Wilde, 2008; Posthumus e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers met specifieke woon- en/of buurtvoorkeuren zijn vaak tevreden met hun woning- en buurtkeuze wanneer deze voorkeuren worden gerealiseerd. Soms is er teleurstelling wanneer niet naar de voorkeursbuurt kan worden verhuisd. Het gaat meestal om bewoners die er niet in slagen terug te keren naar de buurt waar zij vandaan komen. Een van de redenen
104
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
hiervoor is dat in deze buurt geen betaalbare woningen aanwezig zijn (Posthumus e.a., 2012). Bewoners die terug willen keren, hebben vaak vertrouwen in de toekomst van de wijk (Bergeijk e.a., 2008). Woning- en buurtvoorkeuren van allochtonen komen grotendeels overeen met die van autochtonen. Beide groepen hebben vaak de voorkeur voor ruime (eengezins)woningen, groenvoorzieningen en een veilig woonmilieu (onder gezinnen met kinderen) (Van der Laan Bouma-Doff, 2005; VROM, 2007). Daarnaast streven beide groepen vaak naar de nabijheid van goede voorzieningen, zoals winkels en scholen (Kullberg e.a., 2009). Bij een verschil in woningmarktpositie, kunnen onder meer financiële belemmeringen een rol spelen. Hierdoor kunnen andere prioriteiten gesteld worden tussen verschillende woonkenmerken, waarbij bijvoorbeeld de veiligheid in de buurt voor sommige verhuizers meer weegt dan het woningtype (Van der Laan Bouma-Doff, 2005; VROM, 2007). Naast de overeenkomsten zijn er verschillen in woning- en buurtvoorkeuren tussen allochtonen en autochtonen. Allochtonen hebben vaak de voorkeur om in concentratiewijken te wonen (Dagevos, 2009). Uit het onderzoek van Van der Zwaard (2005) blijkt dat allochtonen niet de voorkeur hebben om in buitenwijken te wonen waar het aandeel allochtonen laag is. Zij voelen zich niet welkom in een wijk met een groot aandeel autochtone bewoners (Kullberg e.a., 2009). Allochtonen hebben namelijk vaak de angst niet geaccepteerd te worden door Nederlanders en verwachten dat er vijandelijkheid van deze groep tegenover moslims en allochtonen zou kunnen ontstaan (Van der Zwaard, 2005). Ook blijkt uit onderzoek in de Verenigde Staten dat Afro-Amerikanen in buurten met een hoog aandeel allochtonen meer ‘zichzelf ’ kunnen zijn (Scott, 2001). Forrest en Kearns (2001) vermelden dat de buurt voor bewoners een reflectie is van wie zij zijn. 5.1.6 De culturele factoren
Culturele factoren spelen een belangrijke rol bij de buurtkeuze van allochtonen (Kullberg e.a., 2009). Allochtonen kunnen vanwege culturele voorkeuren verhuizen naar sociaaleconomisch slechte buurten (Bolt & Van Kempen, 2003) en buurten met een groot aandeel allochtonen (Bolt e.a., 2008; Dagevos, 2009). Religieuze factoren, zoals het verbod in de islam op het lenen van geld tegen rente (hypotheek), kunnen de mogelijkheden op de woningmarkt beperken (Kullberg e.a., 2009; Bolt e.a., 2011). Het wonen in de nabijheid van familie- en/of etnische netwerken kan van belang zijn voor de onderlinge formele en informele steun. Het gaat hierbij om persoonlijke netwerken (Forrest & Kearns, 2001; Dagevos, 2009; Kullberg e.a., 2009). Ook is het belang van het onderhouden van contacten met en de nabijheid van familie in de buurt groot voor allochtonen, omdat zij zich dan beter thuis voelen en elkaar hulp en steun kunnen bieden volgens eigen gewoonten. Turken en Marokkanen hechten meer waarde aan familiebanden dan Antilianen en Surinamers (Van den Broek & Keuzenkamp, 2008; Kullberg e.a., 2009). Soms vinden Antillianen en Surinamers het belangrijk om in de buurt te wonen van vrienden en andere allochtone groepen (Kullberg e.a., 2009). De aanwezigheid van cultuurspecifieke voorzieningen in de buurt is in mindere mate van belang, zoals een islamitische slager, toko of moskee (Kullberg e.a., 2009). Op het gebied van de buurtvoorkeuren nemen allochtonen vaak
105
genoegen met een woning van mindere kwaliteit en de nabijheid van landgenoten die hun steun kunnen bieden (Varady, 2008). 5.1.7 De taal
Allochtonen hebben meer moeite om hun positie op de woningmarkt te verbeteren dan autochtonen. Informatie die sociale instellingen, zoals gemeentes en woningcorporaties, verstrekken kan onbegrijpelijk zijn voor mensen met Nederlands als tweede taal. Het gevolg is dat mensen met Nederlands als tweede taal weinig kennis hebben van hun keuzemogelijkheden voor de woning en buurt (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). Problemen met betrekking tot het zoekgedrag en de informatieverwerving verkleinen het aantal woningopties (Kleinhans, 2005). Allochtonen zullen daarom vaker geen wooncarrière maken (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt & Van Kempen, 2010). 5.1.8 De verhuiswens voor de verhuizing
Mensen met een verhuiswens zijn vaak ontevreden over de huidige woonsituatie: hoe groter de ontevredenheid, hoe groter de verhuiswens (Atkinson & Kintrea, 2002; Mohan & Twigg, 2007; Van Bergeijk e.a., 2008; Posthumus e.a., 2012). Verhuiswensen vanuit een woon- of huishoudenscarrière, zoals respectievelijk een kwalitatief betere woning of gezinsuitbreiding, resulteren vaak in verhuizingen op korte afstand van de oude buurt (Feijten & Visser, 2005) vanwege het kunnen voortzetten van dagelijkse activiteiten (Hägerstrand, 1970 in: Kleinhans, 2005). Vanuit een onderwijs- of arbeidscarrière hebben verhuiswensen voornamelijk te maken met de reisafstand tussen de woning en de werkplek of het onderwijsinstituut (Kleinhans, 2005). Het type woning en de woningtevredenheid hebben veel invloed op een verhuiswens (Van Bergeijk e.a., 2008). Ook speelt een te kleine woning een grote rol bij de verhuiswens (Van Hoorn, 1987 in: Van Bruggen, 2000). Vaak zijn bewoners die in een eengezinswoning wonen tevreden met hun woning en minder geneigd te verhuizen. Het hebben van overlast van buren vergroot tevens de kans op een verhuiswens. De verhuiswens neemt af wanneer bewoners tevreden zijn over de bevolkingssamenstelling en naarmate men ouder is (Bergeijk e.a., 2008). Uit het onderzoek van VROM (2003) blijkt dat bewoners in herstructureringswijken meer geneigd zijn om te verhuizen dan bewoners in andere wijken. Naast de financiële mogelijkheden kunnen huishoudens ontevreden zijn met een gebrek aan (buiten)ruimte in de huidige woning (Kullberg & Ras, 2007). Uit onderzoek blijkt dat autochtone bewoners van de herstructureringswijken meer geneigd zijn om te verhuizen dan allochtone bewoners (Uunk & Dominguez Martinez, 2002 in: Bergeijk e.a., 2008). Dit zou te maken kunnen hebben met de ontevredenheid over de bevolkingssamenstelling die voornamelijk autochtonen hebben. Van Ham & Feijten (2008) vermelden dat de mate van etnische concentratie van invloed is op de verhuiswens: hoe meer allochtonen in de wijk, des te sterker de verhuiswens. Dit geldt meer voor autochtonen dan voor allochtonen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij allochtonen de tolerantie wat hoger ligt. Ook zouden (financiële) mogelijkheden een
106
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
rol spelen bij de verhuisgeneigdheid van autochtonen (Van Bergeijk e.a., 2008). Meer financiële mogelijkheden kunnen ervoor zorgen dat naar een woning verhuisd kan worden die meer aansluit bij hun woning- en buurtvoorkeuren, waaronder bijvoorbeeld een verhuizing naar een wijk met minder allochtonen. De voorkeur voor dit type wijk komt vaker voor bij autochtonen dan bij allochtonen. Gedwongen verhuizers met een verhuiswens hebben vaak voor de herhuisvesting de intentie om te verhuizen, maar hadden vaak nog geen concrete verhuisplannen gemaakt (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Het hebben van een verhuiswens zal de veranderde woonsituatie sterk beïnvloeden (Kleinhans, 2003; Leveling & Vos, 2004; Kleit & Manzo, 2006; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Posthumus e.a., 2012). Gedwongen verhuizers beschouwen de herhuisvesting namelijk als een kans om hun verhuisplannen te verwezenlijken (Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). Door de gedwongen verhuizing in combinatie met de urgentiestatus is het mogelijk om te zoeken naar een betere woning of buurt dan onder normale omstandigheden mogelijk zou zijn. Gedwongen verhuizers met een verhuiswens willen vaak maximaal profijt behalen met hun urgentiestatus. Zij houden zich veel minder bezig met de gedwongen verhuizing zelf. Vaak weten gedwongen verhuizers met een verhuiswens hun woonsituatie te verbeteren (Kleinhans, 2005). Uit het onderzoek van Kleinhans (2005) blijkt dat niet alleen gedwongen verhuizers met verhuiswens hun woonsituatie weten te verbeteren; gedwongen verhuizers zonder verhuiswens kunnen eveneens hun woonsituatie verbeteren. De verbeterde woonsituatie is voornamelijk toe te kennen aan de verbeteringen ten opzichte van de oude woonsituatie wat betreft de grootte, de kwaliteit, de prijs/kwaliteitverhouding, de bouwfysische aspecten van de woning (zoals centrale verwarming en dubbel glas), de kwaliteit van de buurt, de nabijheid van (winkel)voorzieningen, de aanwezigheid van natuur en de sociale veiligheid (Kleinhans, 2005) Gedwongen verhuizers die hun woonsituatie weten te verbeteren zullen vaak meer tevreden zijn met hun nieuwe woonsituatie (Fried, 1963 in: Bolt e.a., 2011). Daarentegen kan een verhuizing naar een slechtere woonsituatie, ten opzichte van de oude woonsituatie, uitlopen op een teleurstelling (Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). Gedwongen verhuizers zonder een verhuiswens kunnen ontevreden zijn met de nieuwe woonsituatie als deze vergelijkbaar of slechter is dan de oude woonsituatie (Kleinhans, 2005). 5.1.9 Het gevoel van dwang
Net als het hebben van een verhuiswens kan het gevoel van dwang voor de verhuizing leiden tot ontevredenheid met de nieuwe woonsituatie. Deze ontevredenheid heeft te maken met de verhuizing naar een vergelijkbare of slechtere woonsituatie ten opzichte van de oude woonsituatie. Anderzijds kan het gevoel van dwang ook gepaard gaan met de ervaren verbetering van de woonsituatie (Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). De verbeteringen hebben vooral te maken met objectieve kenmerken van de
107
woning en buurt, namelijk de grootte, de kwaliteit, de prijs/kwaliteitverhouding en de bouwfysische aspecten van de woning (onder andere centrale verwarming en dubbel glas). Ook zijn er verbeteringen te zien in de kwaliteit van de buurt, de aanwezige groen en de sociale veiligheid in de buurt. Daarnaast zijn de verbeteringen toe te kennen aan de nabijheid van (winkel)voorzieningen (Kleinhans, 2005). 5.1.10 De ervaren woning- en buurtverbeteringen
Ondanks dat verhuizers vooral streven naar woningverbeteringen, gaan verbeteringen van de woning en buurt vaak samen (Clark e.a., 2006). Reguliere verhuizers die hun nieuwe woning als een verbetering zien, waarderen vaak hun nieuwe buurt meer dan de buurt waar ze vandaan komen (Galster & Hesser, 1981 in: Posthumus e.a., 2012). Uit eerdere studies komt bovendien naar voren dat de buurttevredenheid voor een groot deel de woningtevredenheid bepaalt (Lu, 1999). Ook hangen de woningtevredenheid en de veiligheidsgevoelens in de buurt samen (Varady & Carrozza, 2000). In het onderzoek van Bolt e.a. (2011) hangt veiligheid samen met het algehele buurtoordeel. Dit onderzoek geeft aan dat sommige gedwongen verhuizers zich in de nieuwe buurt veiliger voelen naarmate zij meer mensen kennen. Andere gedwongen verhuizers verstaan onder een betere buurtveiligheid een betere verkeersveiligheid, bijvoorbeeld minder druk verkeer of minder overlast van gevaarlijk rijgedrag van jongeren op scooters. De aanwezigheid van coffeeshops, asociaal gedrag, hangjongeren en criminaliteit dragen significant bij aan het gevoel van onveiligheid in de nieuwe buurt. Onveiligheidsgevoelens kunnen leiden tot sterke ontevredenheidsgevoelens en verhogen de kans op een verhuiswens (Atkinson & Kintrea, 2002; Mohan & Twigg, 2007). Bewoners van buurten met een lage sociaaleconomische status en een hoog aandeel allochtonen hebben een grotere kans zich onveilig te voelen dan bewoners in buurten met een hoge sociaal-economische status en een laag aandeel allochtonen (Wittebrood & Van Dijk, 2007; Nieuwbeerta e.a., 2008). Bij gedwongen verhuizers blijkt dat zij meer tevreden zijn met hun woning als zij ook tevreden zijn met hun buurt (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Posthumus e.a., 2012). De aspecten die veel gedwongen verhuizers hoger waarderen zijn de rust in de buurt, minder afval op straat, de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, de bevolkingssamenstelling in de buurt, de parkeerruimte en betere speeltuinen. Ook blijkt dat gedwongen verhuizers die hun woning als een verbetering zien hun buurt vaak hoger waarderen dan de buurt waar zij vandaan komen (Kleinhans & Van der Laan BoumaDoff, 2008). De manier waarop gedwongen verhuizers hun woning en buurt ervaren, bepaalt dus hun algehele evaluatie van de woonsituatie (Posthumus e.a., 2012). 5.1.11 De binding met de oude en de gewenning met de nieuwe woonsituatie
Het niet wennen aan de nieuwe woonsituatie kan een rol spelen bij de ontevredenheid van gedwongen verhuizers (Posthumus e.a., 2012). Zij kunnen in de nieuwe woonsituatie te maken hebben met aanpassingsproblemen: gevoelens van een pijnlijk verlies of heimwee (Teijmant, 1979 in: Kleinhans, 2005; Ekström, 1994 in: Bolt e.a., 2011). De gewenning met de nieuwe woonsituatie wordt nog moeilijker als zij hechte sociale contacten en netwerken in de oude (vertrouwde) buurt hebben (Bolt e.a., 2011). Naarmate het gevoel
108
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
van binding en hechting aan de oude woonomgeving sterker is, wordt het moeilijker om te wennen aan de nieuwe woonsituatie (Fried, 1967; Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). De sterke binding met de buurt kan een gevolg zijn van een lange woonduur in de oude woning (Bolt e.a., 2011). Gezinnen met kinderen die gehecht zijn aan de oude buurt kunnen de neiging hebben om over een korte afstand te verhuizen. Een korte verhuisafstand is mogelijk ook het geval bij huishoudens die contacten met vrienden en familie in de oude buurt willen onderhouden (Harts & Hingstman, 1986 in: Kullberg e.a., 2009; Bolt e.a., 2011). 5.1.12 Het vervoermiddel (mobiliteit)
Het gebruik van vervoermiddelen is van invloed op de keuze van de buurt. Zo zorgt het gebruik van de auto voor een verhoogde mobiliteit en maakt het mogelijk om langere afstand te wonen van de werkplek en de voorzieningen. Bovendien zorgt de verhoogde mobiliteit ervoor dat sociale netwerken op een grote afstand kunnen worden onderhouden. Door de verhoogde mobiliteit wordt de bereikbaarheid van voorzieningen belangrijker dan de nabijheid. Zo kan de neiging ontstaan om te kiezen voor een strategische ligging aan de rand van de stad (Reijndorp e.a., 1999 in: Mommaas, 2000). Er kan worden aangenomen dat door een verhoogde mobiliteit de gedwongen verhuizers die behoefte hebben om contacten te onderhouden met bewoners van de oude buurt, door bijvoorbeeld een sterke binding met de oude buurt, niet perse op een korte afstand verhuizen. Het bezitten van bijvoorbeeld een auto maakt het immers mogelijk om lange afstanden te overbruggen. Bij gedwongen verhuizers met een verhoogde mobiliteit kan worden aangenomen dat de kansen worden vergroot op een betere woning en buurt, omdat zij de mogelijkheid hebben een woning en buurt te kiezen op zowel korte als lange afstand van de voorzieningen of sociale contacten. Uit het onderzoek van Kullberg e.a. (2009) over de woonconcentratie en de woonpositie van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen blijkt dat het autobezit van deze nietwesterse groepen veel lager is dan het autobezit van autochtonen. Meer dan driekwart van de autochtonen beschikt over tenminste één auto. Bij de niet-westerse allochtonen heeft iets meer dan de helft een auto in bezit. Wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in huishoudkenmerken (zoals gezinsomvang, inkomen, woonplaats, bebouwingsdichtheid van de omgeving en beschikbare openbaarvervoerverbindingen) dan blijft het verschil in autobezit tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen bestaan. Ook is onder deze allochtonen de automobiliteit lager. Hierbij biedt de fiets geen compensatie voor de lage automobiliteit. Het openbaar vervoer biedt enigszins compensatie voor de allochtonen, voornamelijk voor Surinamers en Antilianen (Kullberg e.a., 2009). 5.1.13 De levensloop/-fase en het activiteitenpatroon
De levensloop van huishoudens heeft invloed op hun woonvoorkeuren en uiteindelijk op hun woning – en buurtkeuze (Kullberg e.a., 2009) en kan worden verklaard aan de hand van het type huishouden, de leeftijd van leden van het huishouden en het huishoudinkomen (Buys & Van der Schaar, 2004 in: Kullberg e.a., 2009). Zo kan er bij mensen die gaan samenwonen de behoefte ontstaan aan een grotere woning. Deze behoefte kan sterker
109
worden wanneer er een kind op komst is of wanneer er rekening wordt gehouden met kinderen in de toekomst. Door het gezamenlijke inkomen en arbeidscarrière van beide partners is het mogelijk een (duurdere) woning te bemachtigen die beter past bij hun voorkeuren. Wanneer de kinderen uit huis zijn kan de behoefte ontstaan om te verhuizen naar een kleinere woning (Kullberg & Ras, 2004). Bij lichamelijke beperkingen (en wellicht andere problemen) bij voornamelijk allochtone ouderen kan de nabijheid van familieleden van groot belang zijn (Schellingerhout, 2004). Bij de kinderen kan dan de behoefte ontstaan om in de buurt van de ouders te wonen. Hierdoor kunnen kinderen weerhouden worden om op een grotere afstand van hun ouders te wonen (Kullberg e.a., 2009). Het activiteitenpatroon is van belang voor de keuze van de buurt. Bij huishoudens wordt een groot aantal activiteiten buitenshuis verricht, zoals werken, winkelen, recreëren en bezoeken aan familie. Bij de keuze van de buurt is het voor huishoudens van belang om rekening te houden met de nabijheid van de verrichte activiteiten. Hierbij speelt bereikbaarheid een belangrijke rol (Knaap, 2002). 5.1.14 Het tijd-geldbudget
De beschikbaarheid van tijd en geld zijn van invloed op de woning en buurtkeuze. Huishoudens die een beperkte tijdbudget en een ruime geldbudget hebben, zijn vaak op zoek naar een woning die zich bevindt nabij een grote diversiteit van voorzieningen, bijvoorbeeld doordat zij carrièregericht of tweeverdieners zonder kinderen zijn. Zulke huishoudens vestigen zich vaker in het binnenstedelijk woonmilieu. Bij gezinnen met een ruimer tijdbudget en een minder ruim geldbudget is het namelijk minder van belang dat zij in de nabijheid van voorzieningen wonen. Waar deze gezinnen meer waarde aan hechten is de kindvriendelijkheid van de woning en woonomgeving. Zulke huishoudens worden daarom vaak aangetroffen in wijken aan de rand van steden (Mommaas, 2000). 5.1.15 Het overzicht van de individuele kenmerken (kenmerken 1 t/m 21)
Uit de vorige subparagrafen zijn de individuele kenmerken afgeleid. Deze kenmerken worden weergegeven in tabel 5.2 op pagina 110 tot en met 113. Per kenmerk wordt de mate van beïnvloedbaarheid bepaald. Daarnaast wordt elke kenmerk gerelateerd aan één of meerdere procesactiviteiten, zoals beschreven in de inleiding van dit hoofdstuk. De bereidheid deel om te nemen aan de herhuisvesting (kenmerk 1), de onzekerheid over de toekomstige woonsituatie (kenmerk 2), het onbegrip en de onduidelijkheid over de noodzaak van slopen (kenmerk 3) en het gevoel van dwang (kenmerk 4) hebben te maken met de houding van gedwongen verhuizers tegenover de herhuisvesting. Deze kenmerken zijn wellicht eenvoudig te beïnvloeden. De primaire rol van de woonconsulent is namelijk dat zij zorgen voor een goed verloop van de herhuisvesting van gedwongen verhuizers (hoofdstuk 4). Communicatie zal hierbij tijdens de informatieverstrekking en begeleiding wellicht een grote rol spelen. Om deze reden wordt er verwacht dat de vier kenmerken door woonconsulenten kunnen worden ondervangen. De mate van de beïnvloedbaarheid van de kenmerken 1 en 3 is echter onduidelijk, omdat het onbekend is welke maatregelen voor deze twee kenmerken getroffen kunnen worden.
110
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Het overzicht van de individuele kenmerken die van invloed zijn op het maken van een wooncarrière Tabel 5.2
Subparagraaf Individuele kenmerk
# 01
02
03
04
05
•• •• •• •• •
5.1.1/5.1.2
De bereidheid om deel te nemen aan de herhuisvesting en het hebben van weinig controle over het herhuisvestingsproces.
5.1.2
De onzekerheid over toekomstige woonsituatie.
5.1.2
Het hebben van onbegrip over noodzaak van slopen.
5.1.9
Het gevoel van dwang.
5.1.1/5.1.4
De kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt, zoals het goed doorgronden van de regels, het goed op de hoogte zijn van de rechten en de weg goed kunnen vinden naar hulpverlenende instanties.
06
•
5.1.7
De informatie vanuit woningcorporatie is onbegrijpelijk door problemen met de Nederlandse taal.
07
•
5.1.4
Het eenvoudig overweg kunnen met het woningtoewijzingssysteem, het hebben van computervaardigheden en beschikking over het internet.
08
•
5.1.3
Een laag inkomen.
09
•
5.1.3
Een inkomen hoger dan 21.950 euro (geen huurtoeslag).
10
•
5.1.3
Een inkomen hoger dan 34.911 euro (boven de norm voor het in aanmerking komen van een sociale huurwoning).
111
Kansen op het maken van een wooncarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
Een grotere kans op de tevredenheid met de nieuwe woonsituatie.
-
S
+
Een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe woonsituatie.
-
S
+
Een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe woonsituatie.
-
S
+
Een grotere kans op de tevredenheid met de nieuwe woonsituatie.
-
S
+
Een grotere kans op een betere woonsituatie.
Allochtonen zijn minder vaak pro-actief bij het zoeken naar de mogelijkheden op de woningmarkt en hebben weinig kennis van verder weg gelegen buurten.
O
+
Een kleinere kans op een verhuizing naar een betere woonsituatie.
Allochtonen hebben vaker problemen met de Nederlandse taal dan autochtonen.
O
+
Een grotere kans op een betere woonsituatie.
Allochtonen hebben minder vaak computervaardigheden en beschikking over het internet dan autochtonen.
O
+
(1) Een grotere kans op een verhuizing naar een sociale huurwoning en buurt met veel sociale huurwoningen, een hoog aandeel allochtonen, een laag gemiddeld inkomen en een laag gemiddeld opleidingsniveau; en (2) een kleinere kans op een verhuizing naar een buurt met een hoger gemiddeld inkomen.
Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen.
O
-
(1) Een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe woonsituatie, (2) een grotere kans op een woning en buurt die aansluit bij de woonvoorkeuren en (3) een grotere kans op een verhuizing naar een buurt met een hoger gemiddeld inkomen.
-
S
-
(1) Een grotere kans op een woning van betere kwaliteit (particuliere sector), (2) een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe woonsituatie, (3) een grotere kans op een woning en buurt die aansluit bij de woonvoorkeuren en (5) een grotere kans op een verhuizing naar een buurt met een hoger gemiddeld inkomen.
-
O
-
112
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Subparagraaf
Individuele kenmerk
5.1.5/5.1.8
Naar een voorkeurswoning- en/of buurt verhuizen.
5.1.5
De afwezigheid van betaalbare woningen binnen de wijk bij voorkeur om binnen dit gebied te verhuizen.
5.1.6
De voorkeur om te wonen in de nabijheid van familie of etnische netwerken.
5.1.5
Het niet welkom of niet thuis voelen in de buurt.
5.1.10
Het gevoel van veiligheid.
5.1.11
Het niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie.
17
5.1.12
Het autobezit (of verhoogde mobiliteit).
18
5.1.13
De activiteitenpatroon van huishoudens.
19
5.1.14
Het beperkte tijdbudget en het ruime geldbudget.
20
5.1.14
Het ruime tijdbudget en het beperkte geldbudget.
21
5.1.6
Geen hypotheekrente kunnen betalen vanwege religieuze overtuigingen.
# 11
12
13
14
15
16
• • • •• •• ••
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
113
Kansen op het maken van een wooncarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
Een grotere kans op de tevredenheid met de keuze van de woning en/of buurt.
Allochtonen hebben vaak de voorkeur om in de nabijheid te wonen van familie of etnische netwerken.
S
±
Een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe buurt.
-
S
-
Een grotere kans op een verhuizing naar een woning van mindere kwaliteit, een sociaaleconomisch slechte buurt en een buurt met een groot aandeel allochtonen.
Allochtonen hebben vaak de voorkeur om in de nabijheid te wonen van familie of etnische netwerken
O
±
Een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe buurt.
Allochtonen hebben vaak de voorkeur om te verhuizen naar buurten met hoog aandeel allochtonen
O
?
Een grotere kans op de tevredenheid met de woning en buurt.
-
S
?
Een grotere kans op de ontevredenheid met de nieuwe woonsituatie (de kans wordt groter bij het hebben van hechte sociale netwerken uit de oude buurt).
-
S
?
Een grotere kans op een betere woonsituatie.
Het autobezit en de mobiliteit onder allochtonen is lager dan onder autochtonen.
OS
-
Een grotere kans op een verhuizing naar een buurt nabij of naar een buurt met goede bereikbaarheid naar de activiteitenlocaties.
-
O
-
Een grotere kans op een verhuizing in de nabijheid van veel diverse voorzieningen (binnenstedelijk woonmilieu).
-
O
-
Een grotere kans op een verhuizing naar de stadrand.
-
O
-
Een kleinere kans op een verhuizing naar een koopwoning.
Allochtonen kunnen vaker vanwege religie geen geld lenen vergeleken met autochtonen.
O
-
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
114
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Bij kenmerk 2, de onzekerheid van gedwongen verhuizers over hun toekomstige woonsituatie, is de beïnvloedbaarheid wat duidelijker. Door Bolt e.a. (2011) zijn er immers hierover enkele aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling is om succesvol verhuisde gedwongen verhuizers naar informatiebijeenkomsten of huisbezoeken mee te nemen. Zij kunnen dan bijdragen aan het verminderen van onrust en onzekerheid over de herhuisvesting bij de nog te verhuizen gedwongen verhuizers door duidelijkheid te geven over de vooruitgang die zij in de nieuwe woonsituatie kunnen ervaren. De tweede aanbeveling is dat de onzekerheid rond de definitieve sloopbeslissing zo kort mogelijk moet duren en het tijdstip van het slopen van woningen duidelijk wordt gecommuniceerd naar gedwongen verhuizers. Gedwongen verhuizers worden namelijk vaak geïnformeerd over de voorlopige sloopplannen van de woningcorporatie, maar hebben dan nog geen zekerheid of en wanneer de daadwerkelijke sloop plaatsvindt. In tegenstelling tot de eerste aanbeveling is het bij de tweede aanbeveling onduidelijk welke maatregelen er precies getroffen kunnen worden. Bovendien is het de vraag welke andere (praktijk)maatregelen er zijn om de onrust en onzekerheid van gedwongen verhuizers over de herhuisvesting en de toekomstige woonsituatie te verminderen. Net als bij kenmerk 2 is het bij kenmerk 4, het gevoel van dwang, wat duidelijker hoe dit te beïnvloeden is. Bij de gedwongen verhuizers die het gevoel van dwang hebben, is het volgens Posthumus e.a. (2012) van belang om binnen het begeleidingsproces voldoende aandacht te besteden aan ‘rouwverwerking’. De toegepaste instrumenten uit de praktijk zijn ‘sloopfeesten’, wijktheaters en de bundeling van verhalen van wijkbewoners. Echter, door de verhuurdersheffing hebben woningcorporaties minder financiële mogelijkheden. Hierbij is het de vraag of deze instrumenten nu en in de toekomst nog toegepast worden. Daarnaast zijn er wellicht andere instrumenten die het gevoel van dwang verminderen dan wel wegnemen. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 1 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 1
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 2 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen
Onduidelijkheden Kenmerk 2
Informatieverstrekking en begeleiding Houding De bereidheid om deel te nemen aan de herhuisvesting en het hebben van weinig controle over het herhuisvestingsproces Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Onbekend Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die niet willen meewerken aan de herhuisvesting en welke rol vertrouwen hierbij heeft
Informatieverstrekking en begeleiding Houding De onzekerheid over de toekomstige woonsituatie Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) 1. Succesvol verhuisde gedwongen verhuizers meenemen naar informatiebijeenkomsten of huisbezoeken 2. Onzekerheid rond de definitieve sloopbeslissing zo kort mogelijk laten duren 3. Het tijdstip van sloop duidelijk communiceren Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die onzeker zijn over de toekomstige woonsituatie
115
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 3 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerkcategorie Onderdeel Kenmerk 4 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Informatieverstrekking en begeleiding Houding Onbegrip over de noodzaak van slopen Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Onbekend Hoe ervoor wordt gezorgd dat gedwongen verhuizers duidelijkheid en begrip krijgen over de noodzaak van slopen
Informatieverstrekking en begeleiding Houding Het gevoel van dwang Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Binnen het begeleidingsproces voldoende aandacht besteden aan ‘rouwverwerking’ (bijv. ‘sloopfeesten’, wijktheaters en verhalen van wijkbewoners). Hoe het gevoel van dwang kan worden verminderd
Kenmerk 3
Kenmerk 4
De kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt (kenmerk 5), de onbegrijpelijke informatie door problemen met de Nederlandse taal (kenmerk 6) en het overweg kunnen met het woningtoewijzingssysteem, het hebben van computervaardigheden en de beschikking hebben over het internet (kenmerk 7) gaan over de kennis en vaardigheden van gedwongen verhuizers bij het zoeken naar een woning. Deze kenmerken kunnen de controle over het herhuisvestingsproces beïnvloeden. Begeleiding zal hierbij mogelijk van belang zijn. Hierbij kunnen de woonconsulenten zorgen voor een goed verloop van het herhuisvestingsproces voor gedwongen verhuizers. Daarom zullen deze kenmerken mogelijk eenvoudig te beïnvloeden zijn. Ook blijkt uit subparagraaf 4.3.1 dat de woonconsulent zorgt voor de bewustwording van gedwongen verhuizers bij hun woningen buurtkeuze. Het is echter onduidelijk welke maatregelen woonconsulenten precies treffen om deze kenmerken te beïnvloeden. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 5 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Kennis en vaardigheden De kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Woonconsulenten zorgen voor een goed verloop van het herhuisvestingsproces Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die weinig kennis hebben van de mogelijkheden op de woningmarkt, zoals het goed doorgronden van de regels, goed op de hoogte zijn van hun rechten en de weg goed kunnen vinden naar hulpverlenende instanties
Kenmerk 5
116
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 6 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 6
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 7 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 7
Begeleiding Kennis en vaardigheden De informatie vanuit de woningcorporatie is onbegrijpelijk door problemen met de Nederlandse taal Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Woonconsulenten zorgen voor een goed verloop van de herhuisvesting van gedwongen verhuizers Hoe informatieverstrekking vanuit de gemeente en woningcorporaties begrijpelijk gemaakt wordt voor gedwongen verhuizers die problemen met de Nederlandse taal hebben
Begeleiding Kennis en vaardigheden Het eenvoudig overweg kunnen met het woningtoewijzingssysteem, het hebben van computervaardigheden en de beschikking over het internet Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Woonconsulenten zorgen voor een goed verloop van de herhuisvesting van gedwongen verhuizers Hoe gedwongen verhuizers hulp kunnen krijgen wanneer zij problemen met het woningtoewijzingssysteem, geen computervaardigheden of geen beschikking over het internet hebben
Een laag inkomen (kenmerk 8), een inkomen boven de huurtoeslaggrens (kenmerk 9) en een inkomen boven de grens voor de mogelijkheid om een sociale huurwoning te verkrijgen (kenmerk 10) zijn gerelateerd aan het inkomen en de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers. Het inkomen van gedwongen verhuizers zal tijdens het herhuisvestingsproces moeilijk te beïnvloeden zijn. Echter, deze kenmerken roepen vragen op vanwege een aantal problemen die zich in de praktijk voordoet. Het eerste probleem is dat volgens woningcorporaties en belangenbehartigers van bewoners de betaalbaarheid van het wonen en de koopkracht in het geding komt. Sinds 2013 zijn de huren door de verhuurdersheffing immers sinds 2013 gemiddeld ruim 9 procent gestegen. Steeds meer huurders komen door de huurstijging en de inkomensdaling financieel in de knel (o.a. Vastgoedmarkt, 2014). Een ander probleem is dat de gedwongen verhuizers met een inkomen boven de 21.950 euro de netto huurstijging in de nieuwe woonsituatie ten opzichte van de oude woonsituatie geheel uit eigen zak moeten betalen, terwijl bij de gedwongen verhuizers onder dit inkomen de huurstijging wordt gecompenseerd door de huurtoeslag (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Dit kan dus betekenen dat bij gedwongen verhuizers met een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro de netto huurstijging groter is dan bij gedwongen verhuizers met een inkomen onder deze grens. Het laatste probleem gaat over gedwongen verhuizers met lage middeninkomens, ofwel de groep die bij het zoeken naar een woning officieel niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Hoewel zij zich een huur- en koopwoning in de particuliere sector kunnen permitteren, die meestal van betere kwaliteit is dan een sociale huurwoning
117
(VROM-Raad, 2006), is er een gebrek aan betaalbare particuliere woningen (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009; Posthumus e.a., 2012; Rijksoverheid, 2014, 11 april). Bovendien zijn sinds de crisis de hypothecaire voorwaarden aangescherpt. Dit beperkt de mogelijkheden voor gedwongen verhuizers met lage middeninkomens bij het zoeken naar een woning, ondanks de dalende huizenprijzen en de lage rente (Boterman e.a., 2013; Boelhouwer & Priemus, 2013). Er bestaan maatregelen om de lage middeninkomens te voorzien van passende huisvesting in de particuliere sector. In 2012 werd op verzoek van De Tilburgse woningcorporaties, het stedelijk bewonersoverleg Tilburg (SBOT) en het college van B&W besloten om de toewijzingsregels te verruimen voor lage middeninkomens. Door de verruiming van de woningtoewijzingsregels konden lage middeninkomens toegang krijgen tot de sociale huurwoningen (Woonbond, 2012a). In Amsterdam werden soortgelijke maatregelen toegepast, maar specifiek voor gezinnen met lage middeninkomens (Woonbond, 2012b). Een andere maatregel heeft te maken met flexibel huren: huren met korting. Woningcorporaties bieden aan lage middeninkomens vrijesectorwoningen aan met korting. Deze korting is afhankelijk van het huishoudinkomen (o.a. Ymere, 2013). Door de bezuinigingsmaatregelen bij organisaties, waaronder woningcorporaties (Koolma & Veenstra, 2014), is het in de toekomst nog maar de vraag in hoeverre deze maatregelen bij woningcorporaties worden toegepast of voortgezet en of er andere maatregelen zijn om lage middeninkomens te voorzien van passende huisvesting. Daarnaast is het uit de literatuurstudie niet bekend hoe gedwongen verhuizers met lage middeninkomens tijdens het herhuisvestingsproces kunnen worden voorzien van passende huisvesting. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 8 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 9 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Een laag inkomen Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) Onbekend In hoeverre de woning voor de gedwongen verhuizers met lagere inkomens in de nieuwe woonsituatie betaalbaar is, vanwege de huurstijging en inkomensdaling, en hoe hiermee omgegaan wordt
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Een inkomen hoger dan 21.950 euro (geen huurtoeslag) Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) Onbekend In hoeverre de betaalbaarheid van het wonen voor gedwongen verhuizers met een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro in het geding komt en hoe hiermee omgegaan wordt
Kenmerk 8
Kenmerk 9
118
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 10 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen
Onduidelijkheden
Kenmerk 10
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Een inkomen hoger dan 34.911 euro (boven de norm voor het in aanmerking komen van een sociale huurwoning). Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) 1. Toegang verlenen tot sociale huurwoningen 2. Huren met korting Deze maatregelen zijn niet specifiek gericht op het herhuisvestingsproces 1. Hoe gedwongen verhuizers met lage middeninkomens kunnen worden voorzien van passende huisvesting in de particuliere sector 2. Of gedwongen verhuizers met lage middeninkomens in aanmerking komen voor een sociale huurwoning wanneer zij bijvoorbeeld de voorkeur hebben om daar naar toe te verhuizen
Het verhuizen naar een voorkeurswoning- en/of buurt (kenmerk 11), de afwezigheid van betaalbare woningen binnen de wijk bij de voorkeur om daarbinnen te verhuizen (kenmerk 12) en de voorkeur voor de nabijheid van familie of etnische netwerken (kenmerk 13) zijn gerelateerd aan de voorkeuren van gedwongen verhuizers. Uit subparagraaf 4.3.1 blijkt dat woonconsulenten gedwongen verhuizers kunnen helpen met het verwezenlijken van hun specifieke woonvoorkeuren door bijvoorbeeld een woningaanbod te doen en zich bewust te laten worden van hun woonwens. Daarnaast blijkt dat woonconsulenten terughoudend zijn wat betreft het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes van gedwongen verhuizers tijdens het herhuisvestingsproces (Posthumus e.a., 2012). Het is daarentegen onduidelijk bij welke specifieke woonvoorkeuren de woonconsulenten de gedwongen verhuizers helpen om deze te verwezenlijken. Daarnaast kan de werking van de woningmarkt bepalend zijn om wel of niet te verhuizen naar een woning die aansluit op de voorkeuren van gedwongen verhuizers. Ook kunnen verschillende woningcorporaties anders met deze woonvoorkeuren omgaan en kan de aanpak per project verschillen. Door deze onduidelijkheden zullen de kenmerken 11 en 13 mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden zijn. Bij kenmerk 12, de afwezigheid van betaalbare woningen binnen de wijk, komt een andere vraag op. Uit onderzoeken blijkt dat bij sommige herstructureringsprojecten de mogelijkheden gegeven wordt om terug te keren naar de herstructureringswijk vanwege de voldoende beschikbare sociale huurwoningen. Tijdens het herhuisvestingsproces tot aan de realisatie van de nieuwe woning krijgen de gedwongen verhuizers dan een wisselwoning aangeboden (Kleinhans, 2005; Veldboer e.a., 2007; Van der Zwaard & De Wilde, 2008; Posthumus e.a., 2012). Het percentage van de sociale huurwoningen na de herstructurering is daarentegen lager dan voor de herstructurering (Veldboer e.a., 2007; Van der Zwaard & De Wilde, 2008). Eén van de doelen van herstructurering is immers om differentiatie aan te brengen in het woningaanbod van de herstructureringswijk (hoofdstuk 2). De verwachting is daarom dat dit kenmerk, in tegenstelling tot de kenmerken 11 en 13, moeilijk te beïnvloeden is. Hierbij is het de vraag of gedwongen verhuizers terug kunnen keren naar de wijk. Daarnaast is het de
119
vraag hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die terug naar de wijk willen, maar vanwege de beperkte beschikbaarheid van sociale huurwoningen dat niet kunnen. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 11 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren Naar een voorkeurswoning- en/of buurt verhuizen Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die bepaalde woningen/of buurtvoorkeuren hebben
Procesactiviteit Onderdeel
Begeleiding Voorkeuren
Kenmerk 12
De afwezigheid van betaalbare woningen binnen de wijk bij de voorkeur om binnen de wijk te verhuizen Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Of gedwongen verhuizers de mogelijkheid hebben om terug te keren naar de wijk 2. Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die binnen de wijk willen verhuizen, maar dat niet kunnen
Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 13 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren De voorkeur om te wonen in de nabijheid van familie of etnische netwerken Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben om in de nabijheid van familie of etnische netwerken te vestigen
Het zich niet welkom of zich niet thuis voelen in de buurt (kenmerk 14), het gevoel van veiligheid in de buurt (kenmerk 15) en het niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie (kenmerk 16) kunnen te maken hebben met bepaalde voorkeuren van gedwongen verhuizers. Een voorbeeld is dat allochtonen vaker de voorkeur hebben om in concentratiewijken te wonen, omdat zij zich welkom voelen in deze wijken (subparagraaf 5.1.5). Hierbij is het de vraag of woonconsulenten tijdens het zoekproces ervoor kunnen zorgen dat gedwongen verhuizers in de nieuwe woonsituatie zich thuis of welkom voelen, zich veilig voelen en kunnen wennen. De kenmerken 14 tot en met 16 kunnen niet alleen gezien worden als voorkeuren van gedwongen verhuizers. Deze kenmerken hebben ook te maken met de ervaringen van
Kenmerk 11
Kenmerk 12
Kenmerk 13
120
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
gedwongen verhuizers in de nieuwe woonsituatie. Hierbij is het onduidelijk hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die zich in de nieuwe woonsituatie niet kunnen wennen. Ook is het onduidelijk hoe er wordt gehandeld wanneer zij zich in de nieuwe situatie niet welkom, thuis of veilig voelen. Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 14 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 14
Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 15 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 15
Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 16 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 16
Begeleiding Voorkeuren Nazorg Het niet welkom of niet thuis voelen in de nieuwe buurt Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een buurt waar zij zich welkom of thuis voelen 2. Wat gedaan wordt wanneer gedwongen verhuizers zich niet welkom of thuis voelen
Begeleiding Voorkeuren Nazorg Het gevoel van veiligheid Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Hoe gedwongen verhuizers in een voor hun gevoel veilige buurt terechtkomen 2. Welke maatregelen er worden getroffen wanneer gedwongen verhuizers zich niet veilig voelen
Begeleiding Voorkeuren Nazorg Het niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Hoe gedwongen verhuizers kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie 2. Wat wordt gedaan wanneer gedwongen verhuizers zich niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie
Het autobezit (kenmerk 17), de activiteitenpatroon (kenmerk 18), het tijd- en geldbudget (kenmerk 19 en 20) en het niet kunnen betalen van de hypotheekrente vanwege religieuze overtuigingen (kenmerk 21) hebben te maken met de persoonlijke keuzes van gedwongen verhuizers. Naar verwachting zullen deze kenmerken tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden zijn.
121
Kenmerkcategorie Kenmerk 17 Kenmerk 18 Kenmerk 19 Kenmerk 20 Kenmerk 21 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Het autobezit (of verhoogde mobiliteit) De activiteitenpatroon van huishoudens Het beperkte tijdbudget en het ruime geldbudget Het ruime tijdbudget en beperkte geldbudget Geen hypotheekrente kunnen betalen vanwege religieuze overtuigingen Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) Kenmerk 17 t/m 21
5.2 De sociale omgevingskenmerken In deze paragraaf worden de sociale omgevingskenmerken behandeld die relevant zijn voor de kansen op het maken van een wooncarrière. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen (1) de arbeidsmarktpositie en sociale netwerken, (2) de nabijheid van sociale netwerken, (3) de sociale netwerken en sociale steun, (4) het type bewoners in de nieuwe buurt, (5) de contacten met buren en (6) de gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt. 5.2.1 De arbeidsmarktpositie en sociale netwerken
Volgens een onderzoek dat in Engeland heeft plaatsgevonden is de arbeidsmarktpositie van jongvolwassen verhuizers van belang voor de woning- en buurtkeuze (MacDonald e.a., 2005). Zij verhuizen voornamelijk naar een gelijksoortige woonsituatie, waarbij de slechte arbeidsmarktpositie een grote rol speelt. Onder slechte arbeidsmarktpositie wordt slecht betaald werk, werkeloosheid en baanonzekerheid verstaan. Bewoners met een slechte arbeidsmarktpositie zijn vaak blijvend afhankelijk van sociale netwerken uit de buurt (MacDonald e.a., 2005). Onderzoeken laten zien dat het voornamelijk gaat om bewoners in achterstandswijken (Elliott, 1999; Kleit, 2001). Het blijkt dat bewoners die op zoek zijn naar informatie en steun afhankelijk zijn van slecht geïnformeerde en laagopgeleide buurtbewoners (Pinkster, 2008). Een blijvende afhankelijkheid van deze sociale netwerken kan de mogelijkheden tot het verkrijgen van een betere baan beperken. De verkregen banen via de sociale netwerken uit de buurt hebben namelijk vaak slechte arbeidsmarktperspectieven (Lub & Engbersen, 2011). De problemen met de leefbaarheid in achterstandswijken dragen bij aan de vernauwing van sociale netwerken en de afhankelijkheid van sociale netwerken uit de wijk. Het gaat hier vaak om bewoners met dezelfde interesses en achtergronden. De sociale netwerken in achterstandswijken worden steeds homogener en minder bruikbaar in een dynamische arbeidsmarkt. Een afname in bewoners in de wijk die behoren tot de beroepsbevolking kan namelijk leiden tot een afname in de hoeveelheid informatie de mogelijkheden ten aanzien van werk. Op deze manier wordt de kans kleiner om werk te vinden (Kasinitz & Rosenberg, 1996 in: Pinkster, 2008).
122
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Doordat het inkomen mede afhankelijk is van een baan, zullen verhuizers met een slechte arbeidsmarktpositie meer moeite hebben om een wooncarrière te maken (MacDonald e.a., 2005; VROM, Raad, 2006). Een gevarieerder sociaal netwerk zal betere en/of meer werk gerelateerde informatie opleveren en kan leiden tot betere arbeidsperspectieven dan een sociaal netwerk dat bestaat uit werklozen en mensen met voornamelijk ongeschoold werk. Door een meer gevarieerd sociaal netwerk worden verschillende delen van de arbeidsmarkt meer toegankelijk. Hierdoor worden de kansen op het verkrijgen van een betere baan vergroot (Pinkster, 2008). Er kan worden aangenomen dat een betere baan kan leiden tot meer inkomen en dat meer inkomen de kansen vergroot op het maken van een wooncarrière. 5.2.2 De nabijheid van sociale netwerken
De behoefte van gedwongen verhuizers om bestaande sociale netwerken uit de oude buurt te onderhouden kan ertoe leiden dat er wordt verhuisd over een korte afstand (Varady e.a., 2001; Popkin e.a., 2004; Bolt & Van Kempen, 2010; Bolt e.a., 2011). Zij kunnen hierdoor de voorkeur hebben om in buurten te wonen met veel sociale huurwoningen (Trudeau, 2006), een hoog aandeel allochtonen, een laag gemiddeld inkomen en een laag gemiddeld opleidingsniveau (Hartung & Henig, 1997; Pendall, 2000; Kingsley e.a., 2003). Ten opzichte van reguliere verhuizers blijven gedwongen verhuizers relatief vaak in dezelfde stad wonen (Bolt & Van Kempen, 2010). Gedwongen verhuizers kiezen er vaak niet bewust voor om te verhuizen, terwijl reguliere verhuizers er soms bewust voor kiezen om te verhuizen naar een andere stad vanwege bijvoorbeeld de locatie van hun studie of baan (Feijten, 2005 in: Posthumus e.a., 2012). Behalve de bestaande sociale netwerken uit de oude buurt kunnen sociale netwerken van gedwongen verhuizers in andere buurten van invloed zijn op hun buurtkeuze (Bolt e.a., 2011). Zoals in de vorige paragraaf naar voren is gekomen, kan worden aangenomen dat mensen met een hoge mobiliteit en de behoefte om bestaande sociale netwerken uit de oude buurt te onderhouden niet perse over een korte afstand van de oude buurt hoeven te verhuizen. Door de verhoogde mobiliteit kunnen sociale netwerken op grotere afstand onderhouden worden. 5.2.3 De sociale netwerken en sociale steun
Sociale (persoonlijke) netwerken zijn van belang voor het verkrijgen van informatie en sociale steun (Pinkster, 2008) over de mogelijkheden op de woningmarkt (Pinkster, 2008; Kullberg e.a., 2009). De aanwezige kennis in dit netwerk kan de doorslag geven voor de woning- en buurtkeuze. Bij de kennis gaat het om de kennis over het woningaanbod, de doorlopen procedures en de verrichte activiteiten om een woning te bemachtigen. Bij het laatste is het belangrijk om de institutionele context goed te begrijpen (Kullberg e.a., 2009). Bij gedwongen verhuizers kan de verkregen informatie uit sociale netwerken uit de oude buurt de doorslag geven voor de buurtkeuze. Dit is voornamelijk het geval bij gedwongen verhuizers die goed kunnen opschieten met mensen uit deze sociale netwerken. Uit sociale
123
netwerken kunnen verhalen rondgaan over het vestigen in een bepaalde buurt, vanwege bijvoorbeeld de vele voorzieningen in de nabijheid. Gedwongen verhuizers kunnen dan geneigd zijn om te kiezen voor deze buurt (Bolt e.a., 2011). Bij allochtonen is het belang van een persoonlijke netwerk tijdens het zoeken naar een woning groot. Het gaat hierbij voornamelijk om de informatie over buurten in de nabijheid van familie of kennissen (Kullberg & Elsinga, 1995). Huishoudens van nietwesterse afkomst hechten veel waarde aan de nabijheid van familie. Hun familie woont vaak in wijken met een hoog aandeel allochtonen (Kullberg, 2009). Dit kan een reden zijn dat allochtonen kiezen voor zulke buurten. Daarnaast kiezen allochtonen ervoor om in de nabijheid van etnische voorzieningen te wonen, zoals winkels en culturele en religieuze instellingen (Dagevos, 2009; Kullberg, 2009). Etnische voorzieningen binden zich aan de etnische concentratiewijken, waardoor er sterk de neiging is om te verhuizen naar zulke wijken (Kullberg e.a., 2009). Dat allochtonen de voorkeur hebben voor etnisch geconcentreerde buurten betekent niet dat zij deze wijken boven alles prefereren. Over het algemeen hebben allochtonen een sterke voorkeur voor een gemengde wijk: een wijk waarin zowel allochtonen als autochtonen wonen. Een gemengde wijk biedt volgens allochtonen de beste mogelijkheid voor integratie en interetnische contacten. De voorkeur die allochtonen hebben voor een gemengde wijk kan worden vertaald naar hun terughoudendheid om te verhuizen naar een witte wijk. Uit de vorige paragraaf blijkt dat allochtonen de angst hebben om in wijken met een laag aandeel allochtonen te worden weggekeken en geen sociale contacten op te bouwen (Dagevos, 2009). 5.2.4 Het type bewoners in de nieuwe buurt
Het type bewoners in de nieuwe buurt wordt vaak gerelateerd aan de tevredenheid van gedwongen verhuizers. Bij tevredenheid over het type bewoners gaat het vaak om bewoners die zich in een bepaalde levensfase bevinden, zoals jonge bewoners, gezinnen of oudere bewoners. Ook zijn gedwongen verhuizers vaak tevreden over de gemengde bevolkingssamenstelling van de nieuwe buurt. Met de gemengde bevolkingssamenstelling wordt voornamelijk verwezen naar bewoners in andere levensfases en met andere inkomensposities. Daarnaast een heeft hoger gemiddeld inkomen van buurtbewoners een positief effect op de buurttevredenheid (Mohan & Twigg, 2007). De aanwezigheid van senioren en stille bewoners worden ook gerelateerd aan de tevredenheid over de gemengde bevolkingssamenstelling (Posthumus e.a., 2012). Bij de tevredenheid over de gemengde bevolkingssamenstelling wordt er niet verwezen naar een etnisch gemengde bevolkingssamenstelling. De aanwezigheid van allochtonen blijkt negatief samen te hangen met de tevredenheid met de buurt (Feijten & Van Ham, 2009; Posthumus e.a., 2012). Dit geldt zowel voor autochtone als allochtone huishoudens, al is de relatie in Nederland wel het sterkste voor autochtone huishoudens (Bolt e.a., 2008; Van Ham & Feijten, 2008). Allochtonen worden vaak geassocieerd met negatieve zaken als het maken van rommel, het verrichten van weinig onderhoud aan de woning en criminaliteit. Bij criminaliteit wordt vooral verwezen naar Marokkaanse jongeren. Niet elke gedwongen verhuizer ziet allochtone bewoners in de nieuwe buurt als nadelig.
124
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Sommige gedwongen verhuizers waarderen juist de aanwezigheid van allochtonen (Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Naast de aanwezigheid van allochtonen worden de aanwezigheid van asociale gezinnen en de afwezigheid van gezinnen met kinderen als nadelig gezien (Posthumus e.a., 2012). 5.2.5 De contacten met buren
Ten opzichte van de oude buurt is in de nieuwe buurt het aantal contacten vaak minder. Dit ervaren gedwongen verhuizers vaak als een achteruitgang. Een kanttekening hierbij is dat deze ervaren achteruitgang mogelijk van korte duur is, vooral bij gedwongen verhuizers die nog niet zo lang in hun nieuwe buurt wonen. Doordat het leggen van sociale contacten tijd kost, kan het aantal contacten met buurtbewoners nog flink toenemen (Posthumus e.a., 2012). Het hebben van prettige contacten met bewoners, zoals even gedag zeggen of een praatje maken, kunnen ertoe leiden dat gedwongen verhuizers tevreden zijn met de buurt. Wanneer gedwongen verhuizers ervaren dat de omgang met de buren is verslechterd, door bijvoorbeeld frictie tussen verschillende buurtbewoners, dan wordt de buurttevredenheid minder (Posthumus e.a., 2012). Kleinhans (2005) vermeldt dat de slechte contacten met de nieuwe buren negatieve invloed hebben op de perceptie van de nieuwe woonsituatie. Daarnaast zorgen hechtere contacten met bewoners van de buurt soms voor tevredenheid met de woonsituatie (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Het gaat hierbij voornamelijk om gedwongen verhuizers met kinderen in kindvriendelijke buurten waar ouders elkaar of elkaars kinderen goed kennen. Minder hechtere contacten tussen buurtbewoners in de nieuwe buurt kunnen leiden tot ontevredenheid (Posthumus e.a., 2012). Ook zorgt de overlast van andere buurtbewoners voor ontevredenheid bij gedwongen verhuizers (Kleinhans, 2005). De mate van sociale controle in de nieuwe buurt kan invloed hebben op de tevredenheid. De ene gedwongen verhuizer waardeert de aanwezigheid van sociale controle. De andere gedwongen verhuizer ziet juist de afwezigheid van sociale controle als verlichting (Posthumus e.a., 2012). 5.2.6 De gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt
De gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt zijn kenmerken die kunnen zorgen voor tevredenheid. Met de gezelligheid van de buurt wordt vaak verwezen naar de fysieke uitstraling van de buurt en in mindere mate naar de gezelligheid tussen de bewoners onderling (Parkes e.a., 2002; Posthumus e.a., 2012). Voorbeelden van de fysieke uitstraling van de buurt zijn: kroegjes in de buurt, de uitstraling van een volksbuurt met woningen van de negentiende eeuw, de nabijheid van het centrum en weinig criminaliteit (Posthumus e.a., 2012). De aanwezigheid van overlast, zoals troep op straat, drugsgerelateerde problemen, vandalisme, criminaliteit en verkeersproblemen, zorgt voor minder tevredenheid met de buurt (Lu, 1999).
125
5.2.7 Het overzicht van de sociale omgevingskenmerken (kenmerken 22 t/m 30)
In tabel 5.3 op pagina 126 en 127 worden de relevante sociale omgevingskenmerken weergegeven die van invloed zijn op het maken van een wooncarrière.
Kenmerk 22 heeft te maken met de afhankelijkheid van slecht geïnformeerde en laag opgeleide buurtbewoners bij het vinden van een baan en valt mogelijk buiten het domein van woningcorporaties. Afhankelijkheid van slecht geïnformeerde en laag opgeleide buurtbewoners bij het vinden van een baan kan een teken zijn van sociale isolatie. Tazelaar en Sprengers (2004) vermelden dat de sociale isolatie te maken kan hebben met werklozen die zich terugtrekken uit sociale netwerken die bestaan uit niet-werklozen. Op deze manier kunnen de werklozen, alleen of samen met andere werklozen, in een sociaal isolement terechtkomen. Uit subparagraaf 4.3.1 blijkt dat één van de rollen van de woonconsulent is om de gedwongen verhuizers met problemen te signaleren en deze door te verwijzen naar de juiste hulpverlenende instanties. Hierbij gaat het om problemen die niet binnen de kerntaken van woningcorporaties kunnen worden opgelost. Op basis van de probleemsignalering en doorverwijzing zal het kenmerk tijdens het herhuisvestingsproces te beïnvloeden zijn, maar minder eenvoudig. Het probleem wordt namelijk simpelweg doorverwezen naar andere instanties, waarbij het onduidelijk is hoe hiermee wordt omgegaan en wat de resultaten hiervan zijn. Daarnaast is het onduidelijk of er bij de woningcorporaties andere maatregelen zijn dan het signaleren en doorverwijzen. Kenmerk 23, het hebben van weinig kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt is net als bij kenmerk 5, de kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt, mogelijk eenvoudig te beïnvloeden. Woonconsulenten kunnen er namelijk voor zorgen dat het herhuisvestingsproces voor gedwongen verhuizers goed verloopt en kan ook zorgen voor de bewustwording bij hun woning- en buurtkeuze. Wel is het de vraag hoe precies wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die weinig kennis hebben van de mogelijkheden op de woningmarkt. Procesactiviteit Kenmerk 22 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Probleemsignalering en doorverwijzing De afhankelijkheid van slecht geïnformeerde en laag opgeleide buurtbewoners bij het vinden van een baan Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Probleemsignalering en doorverwijzing 1. Hoe probleemsignalering en doorverwijzing in zijn werk gaat en wat de resultaten hiervan zijn. 2. Hoe woningcorporaties omgaan met gedwongen verhuizers die zich in een sociaal isolement bevinden of een baan zoeken 3. Hoe andere instellingen omgaan met gedwongen verhuizers die zich in een sociaal isolement bevinden of op zoek zijn naar een baan.
Kenmerk 22
126
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Overzicht van de sociale omgevingskenmerken die van invloed zijn op het maken van een wooncarrière Tabel 5.3
Subparagraaf Sociale omgevingskenmerk
# 22
•
5.2.1
De afhankelijkheid van slecht geïnformeerde en laag opgeleide buurtbewoners bij het vinden van een baan.
23
•
5.2.3
Weinig kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt.
24
•
5.2.2
De behoefte om sociale netwerken uit oude buurt te onderhouden.
25
•
5.2.3
De voorkeur voor de nabijheid familie of cultuurspecifieke voorzieningen.
26
•
5.2.4
De voorkeur voor bepaalde typen bewoners in de wijk.
27
•
5.2.5
De voorkeur voor de aanwezigheid/afwezigheid van sociale controle in de wijk.
5.2.6
De gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt.
5.2.5
De prettige en hechtere contacten met bewoners in de nieuwe buurt.
5.2.5/5.2.6
Overlast van andere buurtbewoners of overlast, zoals troep op straat, drugsproblemen, vandalisme, etc.
28
29
30
• •• •
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
127
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
(1) Een kleinere kans op een (betere) baan en (2) een grotere kans op een verhuizing naar een gelijksoortige woonsituatie.
-
O
±
(1) Een grotere kans op een verhuizing naar een buurt met veel bewoners uit de oude buurt en (2) een kleinere kans op een betere woonsituatie.
Voor allochtonen is het belang van het persoonlijk netwerk tijdens het zoeken naar een woning groot.
O
+
(1) een grotere kans op een verhuizing over een korte afstand van de oude buurt en (2) een grotere kans op een verhuizing naar een buurt met veel sociale huurwoningen, een hoog aandeel allochtonen en een laag gemiddeld opleidingsniveau.
-
O
±
Een grotere kans op een verhuizing naar een buurt met een hoog aandeel allochtonen.
Allochtonen (1) hechten veel waarde aan de nabijheid van familie en (2) hebben vaak de voorkeur om in de nabijheid van etnische voorzieningen te wonen.
O
±
Een grotere kans op de tevredenheid met de buurt.
De kans op de ontevredenheid met de buurt, vanwege een hoog aandeel allochtonen, zijn voor autochtonen groter dan voor allochtonen.
S
±
Een grotere kans op de (on)tevredenheid met de buurt (afhankelijk van de voorkeur van de bewoner).
-
S
±
Een grotere kans op de tevredenheid met de buurt.
-
S
±
Een grotere kans op de tevredenheid met de buurt.
-
S
?
Een grotere kans op de ontevredenheid met de buurt.
-
S
?
Kansen op het maken van een wooncarrière
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
128
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 23 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 23
Begeleiding Kennis en vaardigheden Kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Onbekend Hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die weinig kennis hebben van de mogelijkheden op de woningmarkt
Evenals de kenmerken 11 tot en met 13 uit de vorige paragraaf hebben de kenmerken 24 tot en met 28 te maken met de voorkeuren van gedwongen verhuizers. Het gaat hierbij om de behoefte om sociale netwerken uit de oude buurt te onderhouden (kenmerk 24) de voorkeur voor de nabijheid van familie of cultuurspecifieke voorzieningen (kenmerk 25), de voorkeur voor bepaalde typen bewoners in de wijk (kenmerk 26), de voorkeur voor de aanwezigheid of afwezigheid van sociale controle (kenmerk 27) en de gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt (kenmerk 28). Bij deze kenmerken kan worden gezegd dat de beïnvloedbaarheid minder eenvoudig is. Een van de taken van woonconsulenten kan namelijk zijn dat gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren geholpen worden om deze te verwezenlijken. Echter, woonconsulenten zijn terughoudend in het uitoefenen van invloed bij de woonkeuzes van gedwongen verhuizers (subparagraaf 4.3.1). Hierbij is het onduidelijk om welke specifieke woonvoorkeuren het gaat. Daarnaast kunnen verschillende woningcorporaties hier anders mee omgaan en kan het wellicht per project verschillen. Het is belangrijk om duidelijkheid te verkrijgen in de manier waarop specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart worden gebracht en hoe wordt omgegaan met specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 24 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 24
Kenmerkcategorie Onderdeel Kenmerk 25 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 25
Begeleiding Voorkeuren De behoefte om sociale netwerken uit de oude buurt te onderhouden Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de behoefte hebben om sociale netwerken uit de oude buurt te onderhouden en wellicht binnen de wijk willen verhuizen
Begeleiding Voorkeuren De voorkeur om in de nabijheid van familie of cultuurspecifieke voorzieningen te wonen Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben om in de nabijheid van familie of cultuurspecifieke voorzieningen te wonen
129
Kenmerkcategorie Onderdeel Kenmerk 26 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerkcategorie Onderdeel Kenmerk 27 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerkcategorie Onderdeel Kenmerk 26 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren De voorkeur voor bepaalde typen bewoners in de wijk Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben voor bepaalde typen bewoners in de woonomgeving
Begeleiding Voorkeuren De voorkeur voor de aanwezigheid/afwezigheid van sociale controle Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben voor de aanwezigheid of afwezigheid van sociale controle
Begeleiding Voorkeuren De gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die een bepaalde gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt prefereren
Net als bij de kenmerken 14 tot en met 16 gaat het bij kenmerk 29, de gezelligheid en sfeer in de nieuwe buurt, en kenmerk 30, overlast, om de ervaringen van gedwongen verhuizers in de nieuwe woonsituatie. Ook kan kenmerk 29, de prettige en hechtere contacten in nieuwe woonsituatie, gezien worden als een voorkeur van gedwongen verhuizers, zoals beschreven bij de toelichting van de kenmerken 15 en 16 in subparagraaf 5.1.14. Een voorbeeld van de voorkeuren is dat gedwongen verhuizers zichzelf kunnen zijn in een buurt die een reflectie is van wie zij zijn en op deze manier een grotere kans hebben op prettige en hechtere contacten. Daarnaast is het gevoel van veiligheid van invloed op het kennen van meer mensen in de nieuwe buurt (kenmerk 15). Ook kan het zich thuis voelen in een wijk gepaard gaan met het hebben van meer contacten met buurtbewoners (kenmerk 14). In het begin is het aantal contacten in de nieuwe buurt vaak minder. Dat zal meestal veranderen, omdat het leggen van sociale contacten tijd kost en het aantal contacten met buurtbewoners flink kan toenemen (subparagraaf 5.2.5). Het zich veilig en het zich thuis voelen in de wijk kan dus van invloed zijn op het hebben van prettige en hechtere contacten met bewoners van de nieuwe buurt.
Kenmerk 26
Kenmerk 27
Kenmerk 28
130
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 29 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 29
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 30 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 30
Begeleiding Voorkeuren Nazorg De prettige contacten en hechtere contacten met bewoners in de nieuwe buurt Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een woonsituatie waar zij prettige en hechtere contacten met de bewoners van de nieuwe buurt hebben 2. Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die geen prettige en hechte contacten hebben in de nieuwe woonsituatie
Begeleiding Voorkeuren Overlast van andere buurtbewoners of overlast, zoals troep op straat, drugsproblemen, vandalisme, etc. Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) Woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die overlast hebben in de nieuwe woonsituatie
5.3 De ruimtelijke omgevingskenmerken
Naast de in de vorige paragrafen beschreven individuele en sociale omgevingskenmerken worden in deze paragraaf de relevante ruimtelijke omgevingskenmerken besproken voor de kansen op het maken van een wooncarrière. De ruimtelijke omgevingskenmerken worden onderscheiden in (1) de woningkwaliteit en prijskwaliteitverhouding van de nieuwe woning, (2) de ligging en bereikbaarheid van (vrijetijds)voorzieningen en (3) de buurtreputatie. 5.3.1 De woningkwaliteit en prijskwaliteitverhouding van de nieuwe woning
Bij onderzoeken over reguliere verhuizers blijkt dat de grootte en onderhoudsstaat van de nieuwe woning invloed heeft op de tevredenheid (Lu, 1999; Varady & Carrozza, 2000; DiazSerrano & Stoyanova, 2010). Het is logisch dat de goede kwaliteit van de nieuwe woning leidt tot woningtevredenheid en de slechte woningkwaliteit tot woningontevredenheid (Kleinhans, 2005). De woningkenmerken die voor (on)tevredenheid zorgen, zijn beschreven in paragraaf 4.5.1. Een goede prijs/kwaliteitverhouding van de nieuwe woning gaat vaak gepaard met woningtevredenheid. Dit heeft te maken met de toename in de kwaliteit die samenhangt met de huurstijging. Een verklaring voor de tevredenheid van gedwongen verhuizers is dat de huurstijging vaak gecompenseerd wordt door een hogere huurtoeslag (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012).
131
Gedwongen verhuizers die niet tevreden zijn met de prijs/kwaliteitverhouding van de nieuwe woning hebben vaak hogere inkomens. Daardoor komen zij (net) niet in aanmerking voor huurtoeslag met als gevolg dat zij de huurstijging geheel uit eigen zak moeten betalen (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a, 2012). Ook als gedwongen verhuizers wel tevreden zijn met de woning, kan de stijging in woonlasten te groot zijn om van een echte verbetering te spreken (Kleinhans, 2005). 5.3.2 De ligging en bereikbaarheid van (vrijetijds)voorzieningen De nabijheid van voorzieningen is van invloed op de buurtkeuze van gedwongen verhuizers. Gedwongen verhuizers kiezen vaak voor een buurt vlakbij de voorzieningen waar zij veel waarde aan hechten (Bolt e.a., 2011). In onderzoeken over reguliere verhuizers blijkt dat de nabijheid van zorgvoorzieningen en de bereikbaarheid van het werk vaak belangrijke criteria zijn voor de keuze van de buurt. De aanwezigheid van het openbaar vervoer en de aanwezigheid en kwaliteit van recreatief groen zijn tevens van belang voor de buurtkeuze (Elzinga & Wong, 1997 in: Mommaas, 2000). Uit ander onderzoek blijkt echter dat het aanwezige groen in de wijk als minder belangrijk naar voren komt. De keuze is vooral bepaald door de ligging van de wijk met een uitgesproken voorkeur voor een binnenstedelijk woonmilieu. Hierbij zijn de winkels en de verbinding met het openbaar vervoer veel belangrijker dan de aanwezige groenvoorzieningen (De Boer & Visschedijk 1994 in: Mommaas, 2000). Tweeverdieners met kinderen kiezen vaak voor speelvoorzieningen in en om de woning, de nabijheid van kinderopvang en de bereikbaarheid van het werk. Hulpbehoevende ouderen hebben de voorkeur zich te omgeven door zorgvoorzieningen (Mommaas, 2000). Gedwongen verhuizers zijn meer tevreden met de ligging van de buurt wanneer voorzieningen zich in (de nabijheid van) de nieuwe buurt bevinden (Kleinhans, 2005; Posthumus e.a., 2012). Het gaat voornamelijk om de nabijheid van winkels, familie en vrienden en het openbaar vervoer (Posthumus e.a., 2012). Ook blijkt dat de nabijheid van goede scholen en andere publieke voorzieningen voor tevredenheid zorgt (Basolo & Strong, 2002; Parkes e.a., 2002). Een nadelige ligging van de buurt kan daarentegen leiden tot ontevredenheid. Gedwongen verhuizers zijn vaak ontevreden wanneer vooral de winkelvoorzieningen, het openbaar vervoer, hun werklocatie, de snelweg en familie en vrienden zich op een verre afstand van de buurt bevinden (Posthumus e.a., 2012). 5.3.3 De buurtreputatie De reputatie van de buurt heeft veel invloed op de tevredenheid met de buurt. Buurten waaraan de slechtste reputatie wordt toegekend zijn buurten met een hoog aandeel migranten en een hoog aandeel bewoners met een lage sociaal-economische positie (Dagevos, 2009). Er zijn drie factoren die invloed hebben op de buurtreputatie. De eerste factor is de visuele kwaliteit. Het gaat hierbij om de kwaliteit van de gebouwde omgeving en de onderhoudsstaat van de buitenzijdes van de woningen. Daarnaast heeft de visuele kwaliteit ook te maken met de aanwezigheid van groepen bewoners en andere mensen, bijvoorbeeld mensen die asociaal gedrag vertonen (Hortulanus, 2000). Ook blijkt dat naarmate het aandeel allochtonen hoger is (Permentier e.a., 2008) en het inkomen van
132
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
mensen in de buurt lager is de gepercipieerde buurtreputatie slechter wordt (Bergeijk e.a., 2008). Daarnaast kan een slecht onderhouden, onveilige en smerige omgeving zorgen voor een slechte reputatie (VROM-Raad, 2006). De tweede factor is de extra aandacht die een buurt krijgt en de strikte toepassing van overheidsregels in een buurt, zoals buurtbewaking door middel van cameratoezicht of de inzet van extra wijkagenten. Dit betekent vaak dat volgens de gemeente of de woningcorporatie de buurt verbeterd moet worden, bijvoorbeeld dat de criminaliteit in een buurt verminderd moet worden ter verbetering van de leefbaarheid. Door de extra aandacht die een buurt krijgt, kan het negatieve imago van een buurt verder worden versterkt (Hortulanus, 2000). Ook zal de opgedrukte stempel van een probleemwijk, doordat bijvoorbeeld het negatieve beeld van deze wijken in de media verschijnt, niet bijdragen aan een positieve(re) beeldvorming, juist wanneer er veel geïnvesteerd wordt in de wijk (Bergeijk e.a., 2008). Belangrijk om te vermelden is dat de reputatie van een wijk niet statisch is. Er zijn wijken die altijd een slechte reputatie hebben gehad, wijken waar de reputatie verslechterd is en wijken waar de reputatie verbeterd is. Als de wijk een slechte reputatie heeft, en verbeteringen hebben plaatsgevonden, dan is het lastig om dit beeld bij mensen om te buigen (Hortulanus, 2000). Bovendien kan een slechte imago van een bepaalde buurt of complex leiden tot een slecht imago voor de hele wijk. Ook wanneer er fysieke verbeteringen in een buurt plaatsvinden, dan hoeft dit niet te leiden tot een beter imago van de gehele wijk (Van Bergeijk e.a., 2008). De niet aangepakte wijkdelen kunnen mogelijk bijdragen aan de slechte reputatie van een wijk en de verbeteringen in de aangepakte wijkdelen teniet doen. Bovendien kunnen de verbeteringen in een buurt niet bekend zijn bij mensen die woonachtig zijn buiten de wijk met als gevolg dat de gepercipieerde reputatie van een wijk niet wordt verbeterd (Hastings & Dean, 2003 in: Bergeijk e.a., 2008). Het is dus belangrijk om ingrepen in wijken zichtbaar te maken voor mensen die woonachtig zijn buiten de wijk (eventuele verhuizers), zodat zij het gevoel krijgen dat de reputatie van de wijk is verbeterd. Dit kan positieve invloed hebben op hun vertrouwen in de toekomst van een wijk waar verbeteringen hebben plaatsgevonden (Varady, 1986 in: Bergeijk e.a., 2008). Hierdoor kunnen verhuizers overwegen om zich te vestigen en te investeren in de woning en wijk. 5.3.4 Het overzicht van de ruimtelijke omgevingskenmerken (kenmerken 31 t/m 33)
In tabel 5.4 op pagina 134 en 135 worden de ruimtelijke omgevingskenmerken weergegeven die invloed hebben op het maken van een wooncarrière. Bij kenmerk 31 is het wel of niet in aanmerking komen voor huurtoeslag van belang voor het verkrijgen van een woning met een goede prijs/kwaliteitverhouding. Zoals blijkt uit subparagraaf 5.1.3 zullen gedwongen verhuizers met een inkomen boven de 21.950 euro de netto huurstijging in de nieuwe woonsituatie ten opzichte van de oude woonsituatie geheel uit eigen zak moeten betalen, terwijl de netto huurstijging bij gedwongen verhuizers die minder verdienen wordt gecompenseerd door de huurtoeslag (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Door middel van de huurtoeslag wordt de kans
133
vergroot om naar een duurdere sociale huurwoning te verhuizen. De huurtoeslag kan tijdens het herhuisvestingsproces niet beïnvloed worden. De hoogte van de huurtoeslag wordt namelijk wettelijk bepaald. Hoewel huurtoeslag niet beïnvloed kan worden, zijn er (mogelijke toekomstige) ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de wooncarrière van gedwongen verhuizers. In augustus 2014 was er een voorstel van Minister Blok bij de tweede kamer ingediend voor een bezuiniging op de huurtoeslag (Woonbond, 2014, 21 augustus). In 2011 werd er al bezuinigd op huurtoeslag (Woonbond, 2011). Volgens woningcorporaties en belangenorganisaties van huurders kan hierdoor de betaalbaarheid van het wonen en de koopkracht van huurders in het geding komen. Door de verhuurdersheffing zijn daarnaast de huren gemiddeld ruim 9 procent zijn gestegen sinds 2013. Steeds meer huurders komen door de huurstijging en de inkomensdaling financieel in de knel (Vastgoedmarkt, 2014). Vanwege de huurverhoging en de mogelijke bezuiniging op huurtoeslag is het de vraag of de betaalbaarheid van de sociale huurwoningen in het geding komt, met name voor degenen met de laagste inkomens. Kenmerkcategorie Onderdeel Kenmerk 31 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Een goede prijs/kwaliteitverhouding van de nieuwe woning en het (niet) in aanmerking voor huurtoeslag Niet te beïnvloeden (-) Onbekend 1. In hoeverre de betaalbaarheid van het wonen voor gedwongen verhuizers met lagere inkomens in het geding komt door de huurstijging, inkomensdaling en eventuele bezuiniging op de huurtoeslag en hoe wordt hiermee omgegaan. 2. Hoe gedwongen verhuizers die niet in aanmerking komen voor de huurtoeslag kunnen verhuizen naar een woning met een goede prijs/kwaliteitverhouding. 3. Hoe gedwongen verhuizers die in aanmerking komen voor de huurtoeslag kunnen verhuizen naar een woning met een goede prijs/kwaliteitverhouding, aangezien de huren stijgen en inkomens dalen.
De goede ligging van de buurt ten opzichte van de voorkeursvoorzieningen (kenmerk 32) en de buurtreputatie (kenmerk 33) vallen onder de voorkeuren van gedwongen verhuizers (net als de eerder beschreven kenmerken in subparagraaf 5.1.15 en 5.2.7). Subparagraaf 4.3.1 laat zien dat de woonconsulent gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren kan helpen om deze te verwezenlijken, maar terughoudend is in het uitoefenen van invloed op hun voorkeuren. Kenmerk 32 zal mogelijk om deze reden minder eenvoudig te beïnvloeden zijn. Hoewel bij kenmerk 33 de reputatie van de buurten niet of moeilijk tijdens het herhuisvestingsproces te beïnvloeden is, kunnen gedwongen verhuizers bijvoorbeeld wel de voorkeur hebben voor wijken met een goede reputatie en dat de wijken met een slechte reputatie worden vermeden. Hoe omgegaan wordt met de woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers kan daarnaast per woningcorporatie of project verschillen. Het is van belang om te verhelderen hoe specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart worden gebracht en hoe omgegaan wordt met de specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers.
Kenmerk 31
134
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Overzicht van de ruimtelijke omgevingskenmerken die van invloed zijn op het maken van een wooncarrière Tabel 5.4
Subparagraaf Ruimtelijke omgevingskenmerk
# 31
32
33
• • •
5.3.1
Een goede prijs/kwaliteitverhouding van de nieuwe woning en het (niet) in aanmerking voor huurtoeslag.
5.3.2
Een goede ligging van de buurt ten opzichte van de voorkeursvoorzieningen.
5.3.3
Een goede/slechte buurtreputatie.
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
135
Kansen op het maken van een wooncarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
Een grotere kans op de (on)tevredenheid met de woning.
-
S
-
Een grotere kans op de tevredenheid met de ligging van de buurt.
-
S
±
Een grotere kans op de buurttevredenheid/ontevredenheid.
-
S
-
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
136
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 32 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 32
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 33 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 33
Begeleiding Voorkeuren Een goede ligging van de buurt ten opzichte van de voorkeursvoorzieningen Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben voor bepaalde voorzieningen in de nabijheid
Begeleiding Voorkeuren Een goede/slechte buurtreputatie Mogelijk moeilijk of niet te beïnvloeden (-) Woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben voor bepaalde buurten vanwege een goede buurtreputatie
5.4 INSTITUTIONELE KENMERKEN De relevante institutionele kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière worden als laatste in dit hoofdstuk behandeld. In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen: (1) het zoekprofiel, (2) de bewonersparticipatie tijdens de vorming van de sloopplannen, (3) het regionaal woningaanbod en de woningkwaliteit, (4) de beschikbaarheid van woningen, (5) de wachttijd/woonduur; (6) de huurtoeslag, (7), de Brusselnorm, (8) de concurrentie tussen huishoudens in bepaalde woningsegmenten en (9) de begeleiding van de woonconsulent tijdens het zoekproces. 5.4.1 Het zoekprofiel
De opgelegde beperkingen van de woningcorporatie in het zoekprofiel van gedwongen verhuizers kunnen de keuzemogelijkheden voor de woning en buurt sterk beperken (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009). Zoals in subparagraaf 4.4.2 is besproken, hebben gedwongen verhuizers met hun urgentiestatus voorrang op een vergelijkbare of passende woning wat betreft de grootte, de eigendomsvorm (huur/koop), het aantal kamers en het type woning. Bij deze woningkenmerken zou daarom relatief weinig veranderingen plaatsvinden. Omdat gedwongen verhuizers vaak in appartementen wonen, zullen zij vooral terechtkomen in een appartement. Door de beperkingen van het zoekprofiel, komen gedwongen verhuizers vaak terecht in buurten met veel appartementen en weinig eengezinswoningen (Hartung & Henig, 1997; Pendall, 2000). Hoewel gedwongen verhuizers met hun urgentiestatus voorrang krijgen op gelijksoortige woningen, maken ze om deze reden juist meer kans op een kwalitatief goede woning (Bolt e.a., 2011).
137
Een uitzondering op de beperkte veranderingen wat betreft de grootte, de eigendomsvorm, het aantal kamers en het type woning is dat de woonconsulent de bevoegdheid kan hebben om de zoekprofielen van gedwongen verhuizers te verruimen (subparagraaf 4.4.1). Grote gezinnen met bijvoorbeeld een appartement als sloopwoning hebben met het zoekprofiel geen recht op een eengezinswoning (Posthumus e.a., 2012). Niet-westerse allochtonen leven vaker in gezinsverband, dan autochtonen en westerse allochtonen. Autochtonen en westerse allochtonen wonen vaker alleen of samen zonder kinderen. Dit verschil heeft onder andere te maken met het feit dat autochtonen en westerse allochtonen het krijgen van een kind vaker uitstellen. Het uitstellen van een kind hangt sterk samen met het opleidingsniveau: een hogere opleiding leidt tot een latere geboorte van het eerste kind (Booi e.a., 2008). Met behulp van de woonconsulent kunnen grote gezinnen in aanmerking komen voor eengezinswoning (Posthumus e.a., 2012). Op deze manier heeft stijging plaatsgevonden op gebied van het type woning. 5.4.2 De bewonersparticipatie tijdens het herstructureringsproces
De mate van bewonersparticipatie tijdens de vorming van de herstructureringsplannen met de gemeente en de woningcorporatie heeft invloed op de uitvoering van deze plannen. Met de inbreng van bewoners kan er meer rekening worden gehouden met hun belangen. Hierdoor wordt de kans vergroot dat er oplossingen gevonden worden waarin de belangen voor de bewoners worden verwerkt in de herstructureringsplannen (Van Bergeijk e.a., 2008). Er zou dus kunnen worden aangenomen dat de belangen van gedwongen verhuizers worden verwerkt in deze plannen met als gevolg dat hun kans wordt vergroot om een wooncarrière te maken, zoals de toestemming om zoekprofielen van bepaalde typen bewoners te verruimen. Er zijn vijf aspecten die de bewonersparticipatie en dus de bewonersinvloed op de herstructureringsplannen kunnen belemmeren. Allereerst is de samenwerkingsvorm tussen de gemeente en de woningcorporatie van groot belang voor de mate van bewonersinvloed tijdens de vorming van de sloopplannen (Kokx e.a., 2008). Aan de ene kant van het spectrum zou sprake kunnen zijn van participanten die slechts doelgroep van het beleid zijn. Aan de andere kant van het spectrum kunnen zij initiatiefnemer zijn tot nieuw beleid (Van Bergeijk e.a., 2008). Wanneer afspraken zijn gemaakt tussen de gemeente en de woningcorporatie met weinig ruimte voor bewonersinvloed, dan kunnen bewoners zich niet serieus genomen voelen. Het gevolg is dat bewoners ontevreden kunnen zijn over de inhoud en het procesverloop (Kokx e.a., 2008 in: Van Bergeijk e.a., 2008). Op deze manier kan er meer verzet vanuit de bewoners ontstaan (Van Bergeijk e.a., 2008). Ten tweede kunnen eigen belangen van instellingen tijdens de vorming van sloopplannen zodanig dominant zijn dat de belangen van de bewoners ondergeschikt raken. Van Bergeijk e.a. (2008) vermelden dat institutionele belangen vaak nog centraal staan in plaats van de belangen van de bewoners in de wijk. De strategische keuzes worden vooral bepaald door de gemeenten en woningcorporaties. De strakke inhoudelijke afgesproken kaders tussen de gemeente en de woningcorporaties geven weinig inhoudelijke beleidsruimte op strategisch
138
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
niveau voor nieuwe ideeën of voorstellen vanuit de bewoners. Het bestuur staat open voor commentaar, andere ideeën en oplossingen die kunnen worden aangedragen door bewoners, maar de gemeenten en woningcorporaties bepalen het beleid. Een voorbeeld is dat bewoners betrokken zijn bij de herstructureringsplannen, maar dat zij helemaal geen zeggenschap hebben over de grote en belangrijke (strategische) beslissingen van de gemeente en de woningcorporatie, zoals het besluit om bepaalde wooncomplexen te slopen (Kokx & Van Kempen, 2009). Een ander voorbeeld is dat op operationeel niveau de professionals vaak een bepaalde tijdsdruk hebben bij de vorming van de plannen en dat de participerende bewoners veel uithoudingsvermogen moeten hebben, terwijl de resultaten beperkt zijn. Dit kan ertoe leiden dat bewoners ontevreden zijn en hun belangen in het proces ondergeschikt raken (Van Bergeijk e.a., 2008). Het tweede voorbeeld op operationeel niveau is dat de geringe transparantie over de herstructureringsplannen door middel van dominantie en een ongelijkwaardige rol een negatief effect heeft op het wederzijds vertrouwen. Doordat zaken door de gemeente en woningcorporaties meer vooraf worden besloten, hebben bewoners een minder grote rol. Door de dominantie van institutionele belangen is er dus geen sprake van een democratische besluitvorming. Het gevolg hiervan kan zijn dat er aanzienlijke conflicten ontstaan tussen instellingen en bewoners (Van Bergeijk e.a., 2008; Kokx & Van Kempen, 2009). Ten derde kunnen verschillende verkeerde verwachtingen ontstaan tussen instellingen en bewoners over de mate van invloed die beide partijen hebben. Bij onduidelijke inhoudelijke en financiële kaders over de mate van invloed van elke partij, en tegelijkertijd de actieve betrokkenheid van bewoners, kunnen bij de bewoners grote teleurstellingen ontstaan als de gemaakte plannen niet haalbaar blijken te zijn (Van Marissing e.a., 2004; Kokx e.a., 2008). Het is dus belangrijk om verkeerde verwachtingspatronen te voorkomen over de mate van bewonersparticipatie bij de vorming van de sloopplannen (Van Beckhoven, 2007 in: Van Bergeijk e.a., 2008). Ten vierde kan een te hoog abstractieniveau van de herstructureringsplannen nadelig zijn voor de participatie van bewoners. Zo kunnen deze plannen voor de bewoners weinig toegankelijk en inzichtelijk zijn. Participatie wordt hierdoor beperkt tot de bewoners die zich wel een voorstelling kunnen maken van de herstructureringsplannen (Van Marissing e.a., 2004). Professionals gaan niet altijd zorgvuldig om met de gemaakte afspraken en het op tijd aanleveren van vergaderstukken. Dit kan ertoe leiden dat bewoners zich dan niet goed kunnen voorbereiden. De bewoners worden op deze manier beperkt in hun mogelijkheden tot participatie (Van Bergeijk e.a., 2008). Bewoners die willen participeren en zich geen voorstelling kunnen maken van de herstructureringsplannen, zullen snel afhaken (Van Marissing e.a., 2004). Uit het onderzoek van Van Bergeijk e.a. (2008) blijkt dat driekwart van de onderzochte bewoners niet heeft meegedaan aan enige vorm van inspraak, wat overeenkomt met het idee dat deze bewoners slecht op de hoogte zijn van de sloopplannen en met het gevoel dat zij weinig informatie over het sloopproces ontvangen. Ook kan het zijn dat bewoners niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden om te participeren. Het valt op dat allochtonen vergeleken met
139
autochtonen weinig betrokken zijn bij de ontwikkeling van herstructureringsplannen, omdat zij zich vaker geen voorstelling kunnen maken van de abstracte plannen. Andere oorzaken kunnen zijn: de beperkte kennis van de Nederlandse taal en het niet bekend zijn met de Nederlandse manier van vergaderen. Ook kan de beperkte betrokkenheid van allochtonen verklaard worden door de verschillen in opleiding: hoger opgeleide bewoners zijn meer op de hoogte dan laag opgeleide bewoners. Daarnaast blijkt dat de lager opgeleide bewoners minder tevreden zijn over de informatie die zij over de plannen krijgen. Naast allochtonen doen jongere en laag opgeleide bewoners minder vaak mee aan de mogelijkheden tot inspraak op de sloopplannen. De kans op participatie wordt groter naarmate bewoners langer in de wijk wonen (Van Bergeijk e.a., 2008). Bij bewoners die niet participeren is het van belang dat iedereen goed op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen van de sloopplannen. Hierbij zijn korte communicatielijnen van professionals die in de wijk actief zijn naar de bewoners belangrijk (Van Marissing e.a., 2004; Van Beckhoven, 2007 in: Van Bergeijk e.a., 2008). Daarentegen, door de manier van bewonersparticipatie kan informatieverstrekking aan de niet-participerende bewoners ontoegankelijk zijn. Dit heeft te maken met de vertrouwelijkheid die wordt opgelegd aan de participerende bewoners, bijvoorbeeld in een klankbordgroep (Van Bergeijk e.a., 2008). Tenslotte zijn de factoren van de bewoners zelf van belang bij de mate waarin zij kunnen en willen participeren. Bij bewoners die weinig vertrouwen hebben in de betrokken partijen of bij de bewoners die verwachten weinig invloed te hebben op de sloopplannen, is er een grote kans dat deze bewoners niet participeren (Van Bergeijk e.a., 2008). Vertrouwen beïnvloedt namelijk de bereidheid om op vrijwillige basis te participeren (Kleinhans, 2005). Het creëren van vertrouwen van de desbetreffende bewoners bij herstructurering is van belang, zodat deze groep betekenisvolle en constructieve input kan leveren in plaats van tegenstand (Greenberg, 1999). Uit onderzoeken komen verschillende aspecten naar voren die invloed hebben op het vertrouwen bij bewoners. Ten eerste is het volgens Van Bergeijk e.a. (2008) niet vanzelfsprekend dat interne processen worden afgestemd op de wijkontwikkeling, doordat binnen de woningcorporatie eigen prioriteiten worden gesteld. Greenberg (1999) vermeldt dat het vereist is om veel minder tijd te besteden aan het ontwerp en de traditionele activiteitenplanning. Veel meer aandacht zou besteed moeten worden aan het betrekken van bewoners en het laten zien dat bewoners betrokken kunnen zijn bij de besluitvormingen van woningcorporaties. Niet-participerende bewoners geven vaak aan dat door de gemeenten en woningcorporaties niet wordt geluisterd, de tijden van de bijeenkomsten ongunstig waren en deze bijeenkomsten kort van tevoren werden aangekondigd (Van Bergeijk e.a., 2008). Ten tweede heeft vertrouwen in instanties te maken met het nakomen van verplichtingen. Er is weinig vertrouwen als instanties hun verplichtingen niet nakomen (Kleinhans, 2005). Ten derde heeft participatie op zichzelf invloed op het vergroten van vertrouwen. Vertrouwen is hierbij een effect van goed gedrag en samenwerking (Newton, 1999 in: Kleinhans, 2005).
140
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Een andere factor van bewoners is dat zij zich niet verbonden voelen met elkaar, waardoor het niet eenvoudig wordt de hele buurt te vertegenwoordigen (Kokx e.a., 2008 in: Van Bergeijk e.a., 2008). Zo kan het voorkomen dat door een beperkte betrokkenheid van bewoners, weinig rekening wordt gehouden met de verschillende bewonersbelangen. Daarnaast zijn bewoners meer gericht op de directe eigen belangen of de belangen van de buurt waarin ze wonen en minder gericht op het samenwerken met andere partijen voor het algemeen wijkbelang. Ook kan het voorkomen dat een tekort aan vrijwilligers invloed heeft op het functioneren van een bewonersorganisatie (Van Bergeijk e.a., 2008). De geringe verbondenheid van bewoners kan als gevolg hebben dat andere betrokken partijen weinig vertrouwen hebben in de representativiteit van de bewonersvertegenwoordiging en hun inbreng hierdoor weinig serieus kunnen nemen (Van Marissing e.a., 2004). De bewonersvertegenwoordiging heeft dus het vertrouwen nodig van de achterban, in dit geval de wijkbewoners. Een brede betrokkenheid van bewoners bij de sloopplannen is dus van belang voor de invloed van de bewonersvertegenwoordiging op de sloopplannen (Van Marissing e.a., 2004). 5.4.3 Het regionaal woningaanbod en woningkwaliteit
Verhuizers zijn voornamelijk op zoek binnen het lokale of regionale woningaanbod. Hierdoor heeft het woningaanbod buiten dit gebied weinig relevantie voor de verhuizers. De kwaliteit van de woning is vaak afhankelijk van de regio waar verhuizers op zoek gaan naar een woning. Er is een onderscheid te maken tussen regio’s die gemiddeld genomen veel of weinig kwalitatief goede woningen aanbieden. Bij een gelijke woonkwaliteit zijn in de vier grote steden de prijzen van woningen hoger dan van woningen in de gebieden daarbuiten. Meer dan twee derde van de niet-westerse allochtonen woont in het Westen van Nederland, waarbij er sprake is van een sterke concentratie van deze groep in de grote steden. In deze steden wijkt de woningvoorraad sterk af van andere steden. Er zijn in de grote steden veel meer huurwoningen en minder grondgebonden en kleinere woningen (Kullberg e.a., 2009). Hierdoor kan gekeken worden naar woningen in omliggende gebieden waar goedkopere woningen worden aangeboden met een hogere kwaliteit (zoals Flevopolder – provincie Flevoland) (Kullberg e.a., 2009). Aan de andere kant kan een verkregen urgentiestatus binnen het lokale of regionale woningaanbod ervoor zorgen dat er niet gekeken wordt naar woningen buiten deze regio (Kullberg e.a., 2009). 5.4.4 De beschikbaarheid van de woningen
De beschikbaarheid van voldoende en betaalbare woningen bepaalt in sterke mate de keuzeruimte aan beschikbare alternatieve woningen. Beperkingen kunnen deze keuzeruimte sterk verminderen (Bolt e.a., 2011). Een ontbrekende trede op de woonladder is de entree van starters op de woningmarkt. De lange wachttijden in de huursector en de hoge koopprijzen maken het voor starters moeilijk om een eerste stap op de woonladder te maken. Door de beperkte keuzemogelijkheden op de woningmarkt kan er bovendien sociaal-economische segregatie ontstaan. Voornamelijk bewoners met lagere inkomens zijn dan beperkt tot sociale huurwoningen die in bepaalde buurten voorhanden zijn (VROM-Raad, 2006).
141
De uiteindelijke keuze van de woning en de buurt wordt beperkt door de beschikbaarheid van de woningen (Bolt e.a., 2011). De beschikbaarheid van de woningen wordt ook bepaald door het type en de omvang van de woningvoorraad in een bepaalde woningmarktgebied (Priemus, 1984). Een afname in het aantal sociale huurwoningen leidt tot lagere slaagkansen voor (gedwongen) verhuizers als er uit wordt gegaan van een stabiel of stijgend aantal woningzoekenden. Ook kan de verhouding tussen bepaalde typen woningen invloed hebben op de verhuiskeuze van (gedwongen) verhuizers. Wanneer bijvoorbeeld het aandeel eengezinswoningen in een bepaalde stad hoog is, ten opzichte van het aandeel appartementen, dan is de kans groot dat zij vaker terechtkomen in eengezinswoningen (Posthumus e.a., 2012). Daarnaast is de kans kleiner dat gedwongen verhuizers naar buurten verhuizen met een hoger gemiddeld inkomen wanneer de woningmarkt sterk gesegregeerd is: een sterke scheiding tussen rijke en arme buurten. De stap naar een rijkere buurt zal dan relatief groot en moeilijk zijn (Posthumus e.a., 2012). 5.4.5 De wachttijd/woonduur
Reguliere verhuizers die op zoek zijn naar een sociale huurwoning kunnen een woning bemachtigen als hun wachttijd langer is dan andere reguliere verhuizers die op dezelfde woning hebben gereageerd: hoe langer de wachttijd, hoe groter de kans op een sociale huurwoning. Gedwongen verhuizers krijgen vanwege hun urgentiestatus voorrang op reguliere verhuizers binnen het zoekprofiel bij de toewijzing van sociale huurwoningen (subparagraaf 4.2.1). Daarnaast hebben gedwongen verhuizers met een langere wachttijd, ten opzicht van andere gedwongen verhuizers, een grotere kans op een sociale huurwoning buiten het zoekprofiel (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Posthumus e.a, 2012). Bij gedwongen verhuizers die langer dan vijf jaar in hun vorige woning hebben gewoond, is de kans groter om vooruitgang te boeken (Kleinhans en Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Met een langere wachttijd is namelijk de kans groter om een woning buiten het gestelde zoekprofiel te verkrijgen. In het onderzoek van Bolt e.a. (2011) wordt vermeld dat een lange woonduur in de oude woning de kans op een eengezinswoning vergroot. Vaak zijn gedwongen verhuizers die langer in hun sloopwoning hebben gewoond, meer tevreden met deze woning en zullen meer tevreden zijn met hun nieuwe woning (Posthumus e.a., 2012) Er zijn aanwijzingen dat door het woningtoewijzingssysteem allochtonen op een indirecte manier vaker naar concentratiewijken verhuizen. Bij het woningtoewijzingssysteem is de woonduur een belangrijk criterium voor de verdeling van woningen onder woningzoekenden. Allochtonen beschikken daarentegen over een minder lange woonduur dan autochtonen. Omdat bij kwalitatief goede woningen vaak een lange woonduur van belang is, worden de kansen op zulke woningen voor allochtonen kleiner (Dagevos, 2009). Allochtonen met een korte wachttijd zijn geneigd eerder te zoeken naar een woning en nemen snel genoegen met een woning die zich in een wijk bevindt met een hoge concentratie van allochtone bewoners (Kullberg, 2002; Bos e.a., 2005). Allochtonen hebben mogelijk een grotere verhuisgeneigdheid dan autochtonen (Gijsberts & Dagevos, 2007). Gezinsvorming en -hereniging blijkt hier een belangrijke oorzaak van te zijn (Bos e.a., 2005). Allochtone huishoudens hebben vaker dan autochtone huishoudens grotere
142
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
gezinnen. Met kortere wachttijden voor woningen in etnisch geconcentreerde wijken zijn allochtonen geneigd om zich te vestigen in deze wijken. De algemene behoefte om te wonen in deze wijken is lager, waardoor woningzoekenden met een korte wachttijd een grotere kans hebben hier terecht te komen (Dagevos, 2009). 5.4.6 De huurtoeslag
De huurtoeslag is van groot belang voor de keuzemogelijkheden van zowel reguliere als gedwongen verhuizers met een laag inkomen. De huurtoeslag maakt het voor deze verhuizers mogelijk een duurdere sociale huurwoning te bemachtigen zonder de netto huurstijging voor hun rekening te nemen (RMO, 2000; Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). Tot op zekere hoogte is het inkomen minder bepalend voor het verkrijgen van een duurdere sociale huurwoning (Bolt e.a., 2011). Huurtoeslag kan de kansen van verhuizers vergroten bij het vinden van een kwalitatief betere woning (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2011). Verhuizers met een inkomen boven de 21.950 euro komen niet in aanmerking voor huurtoeslag. Zij zullen de huurstijging zelf moeten betalen (RMO, 2000; Kleinhans & Kruythoff, 2002 in: Kleinhans, 2005). Kleinhans en Van der Laan Bouma-Doff (2008) constateren dat gedwongen verhuizers met hogere inkomens juist minder vooruitgang ervaren dan gedwongen verhuizers met lagere inkomens (Rijksoverheid, 2015). Voor deze verhuizers is het moeilijker om een woning te vinden met een gunstige prijs/kwaliteit verhouding dan voor de verhuizers met lagere inkomens. 5.4.7 De Brusselnorm
Huishoudens met een bruto jaarinkomen tot 34.911 euro (prijspeil 1 januari 2014) komen in aanmerking voor een sociale huurwoning (de inkomensnorm voor woningtoewijzing, ofwel de Brusselnorm). Van alle vrijkomende sociale woningen zijn woningcorporaties verplicht om 90 procent toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen onder deze grens. De overige tien procent van de woningen is de vrije toewijzingsruimte voor woningcorporaties. Huishoudens met een inkomen net boven de norm zijn enkel aangewezen op die tien procent, ofwel op de particuliere huursector of de goedkope koopmarkt. Deze toewijzing kan een negatief effect hebben op hun slaagkansen (Posthumus e.a., 2012). Veel woningcorporaties merken op dat in gebieden met een hoge marktdruk een middeninkomen te weinig is om een huur- of koopwoning in de vrijemarktsector te verkrijgen (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009; Posthumus e.a., 2012; Rijksoverheid, 2014, 11 april). De inkomensgrens voor toewijzing van sociale huurwoningen is ook van toepassing op gedwongen verhuizers. Zij moeten vanwege de sloop van hun sociale huurwoning op zoek naar een andere (sociale huur)woning. Gedwongen verhuizers die meer verdienen dan de inkomensgrens en opnieuw een sociale huurwoning willen huren, zijn aangewezen op de vrije toewijzingsruimte. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om een kwart van de gedwongen verhuizers (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Posthumus e.a., 2012). Het is onbekend of er een uitzondering is voor gedwongen verhuizers met hogere inkomens om zich toch in sociale huurwoningen te vestigen.
143
5.4.8 De concurrentie tussen huishoudens in bepaalde woningsegmenten
De sterke concurrentie tussen huishoudens in bepaalde woningmarktsegmenten, bijvoorbeeld voor eengezinswoningen in de sociale huursector, zijn van essentieel belang voor hun kansen op de woningmarkt (Bolt e.a., 2011). Door de concurrentie tussen gedwongen verhuizers van verschillende herstructureringsprojecten stellen zij tijdens het zoekproces soms weinig eisen aan hun nieuwe woning. Dit heeft te maken met de concurrentie van andere gedwongen verhuizers van hetzelfde en andere herstructureringsprojecten. Door de urgentiestatus hebben gedwongen verhuizers in principe voorrang op reguliere woningzoekenden in de sociale huursector (subparagraaf 4.2.1). Dit voordeel neemt daarentegen af als er tegelijkertijd veel gedwongen verhuizers op zoek zijn naar dezelfde soort woning (Kleinhans, 2005), bijvoorbeeld een sociale huurwoning en een eengezinswoning. Zo wordt de eerste de beste woning geaccepteerd (Kleinhans, 2003; Van der Zwaard & De Wilde, 2008; Posthumus e.a., 2011). Wanneer gedwongen verhuizers met urgentiestatus reageren op dezelfde woning dan zullen andere criteria gelden voor de woningtoewijzing, zoals de datum van de urgentieverklaring. Hiermee neemt het aantal objectieve als ervaren keuzemogelijkheden af (Kleinhans, 2005). Het moment van urgentieverlening speelt dus een rol voor de slaagkansen van gedwongen verhuizers (Posthumus e.a., 2012). 5.4.9 De begeleiding van de woonconsulent tijdens het zoekproces
Zoals uit paragraaf 4.3.1 blijkt, kunnen woonconsulenten het zoekprofiel van gedwongen verhuizers verruimen. Gedwongen verhuizers hebben door het verruimde zoekprofiel meer keuzemogelijkheden (Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012). Wanneer woonconsulenten de mogelijkheid hebben om de zoekprofielen van gedwongen verhuizers te verruimen, dan wordt er vaak aandacht besteed aan grote gezinnen. Grote gezinnen hebben de behoefte aan grote woningen en zijn in het zoekproces kwetsbaar. Zo hebben zij vanwege de schaarste aan sociale huurwoningen weinig keuzemogelijkheden. Grote gezinnen zonder voorrang op bijvoorbeeld een eengezinswoning, omdat deze woningen niet binnen het zoekprofiel passen, kunnen nu wel voorrang krijgen. Met behulp van de woonconsulent hebben gezinnen dus meer kans om vooruitgang te boeken (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008). Niet-westerse allochtonen verhuizen vaker naar woningen met meer kamers dan autochtonen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de gezinsgrootte: doordat niet-westerse allochtonen uit relatief grotere gezinnen bestaan, is er een grotere behoefte aan woningen met meer kamers (Posthumus e.a., 2012). Een andere rol die woonconsulenten kunnen hebben is dat zij gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren helpen deze te verwezenlijken. Een woonconsulent kan bijvoorbeeld een vrijkomende woning in een bepaalde wijk eerst aanbieden aan de gedwongen verhuizer met een duidelijke wijkvoorkeur, voordat de woning wordt aangeboden aan andere woningzoekenden in het woningtoewijzingssysteem. De woonconsulent kan bijvoorbeeld ook op deze manier grote gezinnen helpen aan een grote woning. Door gedwongen verhuizers met een sterke woonvoorkeur te helpen naar het zoeken van een woning, wordt de kans groter dat zij terechtkomen in een voorkeurswoning en/of –buurt (Posthumus e.a., 2012).
144
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Woonconsulenten kunnen ingrijpen als gedwongen verhuizers uit onwetendheid voor een sloopwoning kiezen (subparagraaf 4.3.1). Het ingrijpen van de woonconsulent zal dus voordeel hebben voor de gedwongen verhuizers, zodat zij kiezen voor een woning die niet op de nominatie staat om gesloopt te worden (Kleinhans, 2005; Slob e.a., 2008; Posthumus e.a., 2012). De begeleiding van de woonconsulent kan bijdragen aan de bewustwording van gedwongen verhuizers over hun keuzemogelijkheden. Door helderheid te geven over de keuzemogelijkheden van gedwongen verhuizers wordt de kans vergroot dat zij in een woning terechtkomen die op hun woonvoorkeuren aansluit. De woonconsulent kan ook gedwongen verhuizers bewust maken van hun woonwens. Er wordt bijvoorbeeld geadviseerd om eerst de woning en de wijk te bekijken voordat de gedwongen verhuizer de woning accepteert. Dit advies kan teleurstellingen voorkomen. 5.4.10 Het overzicht van de institutionele kenmerken (kenmerken 34 t/m 45)
In tabel 5.5 op pagina 146 tot en met 149 worden de institutionele kenmerken beschreven die invloed hebben op het maken van een wooncarrière.
De urgentiestatus (kenmerk 34) en de belemmeringen tijdens de bewonersparticipatie (kenmerk 34) zijn gerelateerd aan de invloed die bewoners kunnen uitoefenen op het herhuisvestingsproces. De urgentiestatus (kenmerk 44) is gekoppeld aan het zoekprofiel. Uit subparagraaf 4.2.2 blijkt dat het zoekprofiel per woningcorporatie, per project of per regio kan verschillen. De voorwaarden van het zoekprofiel zijn tevens in het sociaal statuut vastgelegd dat onder andere met behulp van bewoners(organisaties) wordt vastgesteld tijdens de vorming van de plannen. Het is onduidelijk hoeveel invloed bewonersorganisaties kunnen uitoefenen op de vorming van het sociaal statuut en het zoekprofiel. Bij kenmerk 35 is er echter weinig inzicht in de manier waarop bewonersparticipatie de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière kunnen vergroten. Bovendien dateren de bronnen allemaal van voor de invoer van de verhuurdersheffing in 2013 (Vastgoedmarkt, 2014). Veel organisaties, waaronder woningcorporaties en gemeenten, zullen bezuinigingsmaatregelen nemen of hebben deze al genomen. Hierbij is het de vraag wat er op het gebied van bewonersparticipatie mogelijk is en welke maatregelen leiden tot het vergroten van de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. Kenmerkcategorie Kenmerk 34 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 34
Bewonersinvloed De urgentiestatus (het zoekprofiel) Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) Onbekend De invloed die bewonersorganisaties kunnen uitoefenen op de vorming van het sociaal statuut
145
Kenmerkcategorie Kenmerk 35 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Bewonersinvloed De belemmeringen bij bewonersparticipatie Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Onbekend 1. Wat de samenwerking is tussen woningcorporaties, bewoners en eventueel andere partijen over de overeenstemming met de herstructureringsplannen en welke ruimte er wordt gegeven voor bewonersinvloed (aspect 1 en 2) 2. Welke belangen van bewoners worden meegenomen in de herstructureringsplannen (aspect 1 en 2) 3. Wat de verwachtingspatronen zijn tussen instellingen en bewoners over de mate van bewonersinvloed (aspect 3) 4. Hoe begrijpelijk en toegankelijk de herstructureringsplannen voor participerende en niet-participerende bewoners zijn (aspect 4) 5. Hoe bewoners op de hoogte worden gehouden van de mogelijkheid om te participeren, de plannen en welke informatie zij ontvangen (aspect 4) 6. Wat het vertrouwen is dat bewoners hebben in de betrokken partijen (aspect 5) 7. Hoe bewonersorganisaties functioneren (aspect 5) 8. Hoe representativiteit bewonersorganisaties zijn (aspect 5) De onduidelijkheden zijn gerelateerd aan kenmerk 35: de vijf aspecten die bewonersparticipatie kunnen belemmeren (subparagraaf 5.4.9).
Steden of regio’s met gemiddeld veel of weinig aangeboden woningen met een goede kwaliteit (kenmerk 36), de verhouding tussen bepaalde typen woningen in een woningmarktregio (kenmerk 37), het gebrek aan goedkope particuliere huur- en koopwoningen voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen (kenmerk 38) en de concurrentie tussen urgente woningzoekenden in de woningmarktregio (kenmerk 39) gaan specifiek over het aanbod in de woningmarktregio van de herstructureringslocatie. Kenmerk 36 en 37 zullen tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden zijn. Bij het verbeteren van de kwaliteit en de differentiatie van sociale huurwoningen gaat het namelijk om beslissingen van onder andere gemeenten en woningcorporaties op strategisch niveau. Dit kan zowel het verbeteren van de kwaliteit van de sociale huurwoningen zijn als het realiseren van nieuwbouwwoningen (Straub, 2001). Bij de bewonersparticipatie zullen bewonersorganisaties tijdens het herhuisvestingsproces eventueel invloed kunnen uitoefenen op de strategische plannen van een herstructureringswijk. Echter, één van de doelen van herstructurering is om minder sociale huurwoningen terug te bouwen (hoofdstuk 2). Ook zullen de verbetering van de kwaliteit en de differentiatie van sociale huurwoningen in een herstructureringswijk naar verwachting niet veel veranderingen aanbrengen in relatie tot het totaal aantal sociale huurwoningen in een woningmarktregio. Kenmerk 38 is tijdens het herstructureringsproces niet te beïnvloeden. Dit heeft net als bij de kenmerken 36 en 37 te maken met de beslissingen van woningcorporaties en andere organisaties op strategisch niveau. Daarnaast is kenmerk 36 vergelijkbaar met kenmerk 10 (paragraaf 5.1). Hierbij is het probleem dat er een gebrek is aan betaalbare particuliere woningen voor mensen met lage middeninkomens (Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009; Posthumus e.a., 2012; Rijksoverheid, 2014, 11 april). Daarnaast kunnen zij volgens de inkomensnorm voor woningtoewijzing niet in
Kenmerk 35
146
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Overzicht van de institutionele omgevingskenmerken die van invloed zijn op het maken van een wooncarrière Tabel 5.5
# 34
35
36
• • •
Subparagraaf
Ruimtelijke omgevingskenmerk
5.4.1
De urgentiestatus (het zoekprofiel).
5.4.2
De belemmeringen bij bewonersparticipatie.
5.4.3
Steden of regio’s met gemiddeld veel of weinig aangeboden woningen met een goede kwaliteit.
37
•
5.4.4
De verhouding tussen bepaalde typen woningen in de woningmarktregio.
38
•
5.4.4/5.4.7
Het gebrek aan goedkope particuliere huur- en koopwoningen voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen.
39
•
5.4.8
De concurrentie tussen urgente woningzoekenden in de woningmarktregio.
5.4.5
De lange wachttijd/woonduur.
5.4.6
Het recht op huurtoeslag.
5.4.5/5.4.9
Het verruimen van zoekprofielen.
5.4.9
Het verlenen van voorrang aan gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren.
5.4.9
De bewustwording van de woning- en buurtkeuze van de gedwongen verhuizer.
40
41
42
43
44
• • • •
147
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
Een grotere kans op gelijksoortige woningen van betere kwaliteit.
-
O
?
Een kleinere kans op het maken van een wooncarrière.
-
OS
±
(1) Een grotere kans op een kwalitatief betere woning en (2) grotere kans op het zoeken naar een kwalitatief betere woning in een andere stad of regio.
-
O
-
Een grotere kans op een verhuizing naar een type woning dat in verhouding meer wordt aangeboden dan andere typen woningen.
-
O
-
Een kleinere slaagkans op het verkrijgen van huur- of koopwoning in de vrije sector door een krappe woningmarkt.
-
O
-
Een kleinere kans op een woning en buurt die aansluit op de voorkeuren.
-
S
?
(1) een grotere kans op een verhuizing naar een woning buiten het zoekprofiel en hierdoor een grotere kans op een betere woonsituatie, (2) een grotere kans op een verhuizing naar een eengezinswoning en (3) een kleinere kans op een verhuizing naar een buurt met een hoge concentratie allochtonen.
Door de gezinsvorming/-hereniging hebben allochtonen vaker een hogere verhuisgeneigdheid en een minder lange woonduur dan autochtonen.
O
-
Een grotere kans op een woning (1) van betere kwaliteit en (2) met gunstige prijs/ kwaliteitverhouding.
-
O
-
Een grotere kans op een verhuizing naar een woning buiten het zoekprofiel.
Allochtonen hebben vaker grotere gezinnen dan autochtonen.
O
+
Een grotere kans op een woning en buurt die aansluit op de voorkeuren.
-
O
+
Een grotere kans op een woning en buurt die aansluit op de voorkeuren.
-
O
+
Kansen op het maken van een wooncarrière
148
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
Subparagraaf Ruimtelijke omgevingskenmerk
# 45
•
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
5.4.9
Het Ingrijpen bij de keuze voor een sloopwoning.
149
Kansen op het maken van een wooncarrière Een grotere kans op een woning die niet gesloopt wordt.
• • • • •
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
-
O
+
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
150
5 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een wooncarrière
aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Door de bezuinigingsmaatregelen bij organisaties, waaronder woningcorporaties (Koolma & Veenstra, 2014), is het de vraag welke mogelijkheden er zijn om passende huisvesting voor deze groep aan te bieden. Daarnaast is het onbekend hoe tijdens het herhuisvestingsproces omgegaan wordt met gedwongen verhuizers met lage middeninkomens die moeilijk passende huisvesting kunnen vinden. Bij kenmerk 39 is het de vraag wat de mate van beïnvloedbaarheid is. Dit kan mogelijk mede afhankelijk zijn van de manier waarop woningcorporaties hiermee omgaan. Ook hebben het aantal herstructureringsprojecten in de regio en de beschikbaarheid van woningen hierbij een grote rol. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 36 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 36
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 37 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 37
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 38 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 38
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Steden of regio’s met gemiddeld veel of weinig aangeboden woningen met een goede kwaliteit Mogelijk niet te beïnvloeden (-) Onbekend Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een kwalitatief betere woning
Begeleiding Voorkeuren De verhouding tussen bepaalde typen woningen in een woningmarktregio Mogelijk niet te beïnvloeden (-) Onbekend Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een bepaalde type woning die in verhouding tot andere typen woningen niet vaak aangeboden wordt, zoals een eengezinswoning
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Het gebrek aan goedkope particuliere huur- en koopwoningen voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen Mogelijk niet te beïnvloeden (-) Onbekend 1. Hoe gedwongen verhuizers met lage middeninkomens kunnen worden voorzien van passende huisvesting in de particuliere sector 2. Of gedwongen verhuizers met lage middeninkomens in aanmerking komen voor sociale huurwoningen wanneer er bijvoorbeeld de voorkeur is om daar naar toe te verhuizen
151
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 39 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren De concurrentie tussen urgente woningzoekenden in de woningmarktregio Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) Onbekend Hoe tijdens het herhuisvestingsproces wordt omgegaan met de concurrentie tussen urgente woningzoekenden Kenmerk 39
De wachttijd of woonduur (kenmerk 40) en het recht op huurtoeslag (kenmerk 41) hebben te maken met bepaalde rechten van gedwongen verhuizers. Kenmerk 40 gaat over de woonduur van gedwongen verhuizers en is afhankelijk van hoe lang een persoon in een woning heeft gewoond. Op basis hiervan wordt verwacht dat dit kenmerk niet te beïnvloeden is. Kenmerk 41 (huurtoeslag) kan tijdens het herhuisvestingsproces ook niet beïnvloed worden. Net als bij kenmerk 31 is er een aantal ontwikkelingen die in acht moeten worden genomen. De eerste ontwikkeling is het voorstel van Minister Blok om op huurtoeslag te bezuinigen (Woonbond, 2014, 21 augustus). Door een bezuiniging op de huurtoeslag kan de koopkracht van huurders in het geding komen. Daarnaast komen steeds meer huurders door de huurstijging en inkomensdaling financieel in de knel (Vastgoedmarkt, 2014). Gezien de huurverhoging en de mogelijke bezuiniging op huurtoeslag is het maar de vraag hoeveel er in de toekomst geïnvesteerd gaat worden in de huurtoeslag. Procesactiviteit Kenmerk 40 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Lange wachttijd/woonduur Mogelijk niet te beïnvloeden (-) -
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 41 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Het recht op huurtoeslag Mogelijk niet te beïnvloeden (-) Onbekend In hoeverre de betaalbaarheid van het wonen voor gedwongen verhuizers met lagere inkomens in het geding komt door de huurstijging, inkomensdaling en eventuele bezuiniging op de huurtoeslag en hoe hiermee wordt omgegaan
Het verruimen van zoekprofielen (kenmerk 42), het verlenen van voorrang voor gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren (kenmerk 43), de bewustwording van de woning- en buurtkeuze van gedwongen verhuizers (kenmerk 44) en het ingrijpen wanneer gekozen wordt voor een sloopwoning (kenmerk 45) kunnen worden beschreven als de taken die woonconsulenten kunnen hebben. Bij deze kenmerken is het al duidelijk dat zij te beïnvloeden zijn. Wel komen er een aantal onduidelijke punten naar voren. Het
Kenmerk 40
Kenmerk 41
152
is namelijk mogelijk dat er andere activiteiten bestaan die de kansen op het maken van een wooncarrière vergroten dan wel verkleinen. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 42 Kenmerk 43 Kenmerk 44 Kenmerk 45 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Algemeen Het verruimen van zoekprofielen Voorrang verlenen aan gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren De bewustwording van de woning- en buurtkeuze van de gedwongen verhuizer bij het kiezen van een sloopwoning Het ingrijpen bij het kiezen voor een sloopwoning Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) De kenmerken zijn al maatregelen 1. Welke van de vier kenmerken nog van toepassing zijn bij woonconsulenten 2. Wat het rendement van de activiteiten van woonconsulenten zijn 3. Welke informatie aan gedwongen verhuizers wordt verstrekt en op welke manier 4. Wat voor hulp of begeleiding gedwongen verhuizers kunnen krijgen 5. Welke gedwongen verhuizers hulp of begeleiding nodig hebben 6. Wat de taken van woonconsulenten zijn die voordeel hebben voor gedwongen verhuizers met betrekking tot het maken van een wooncarrière
Kenmerk 42 t/m 45
5.5 Deelconclusie In dit hoofdstuk zijn de relevante individuele, sociale omgevings-, ruimtelijke omgevingsen institutionele kenmerken in kaart gebracht voor de kansen op het maken van een wooncarrière. De kenmerken zijn onderverdeeld in één van de volgende procesactiviteiten: (1) bewonersinvloed, (2) informatieverstrekking, (3) probleemsignalering en doorverwijzing, (4) begeleiding en (5) nazorg. Deze procesactiviteiten zijn gerelateerd aan de fasen van het herhuisvestingsproces. Bij elk kenmerk is een indicatie van de mate van beïnvloedbaarheid gegeven. De beïnvloedbaarheid is bepaald door te kijken naar (mogelijke) maatregelen die per kenmerk tijdens het herhuisvestingsproces getroffen kunnen worden. Bij veel kenmerken is het onduidelijk welke maatregelen getroffen kunnen worden. Deze onduidelijkheden worden tijdens de interviews besproken, waarbij de proces activiteiten als leidraad worden gehouden (hoofdstuk 7). Niet alle kenmerken zijn te plaatsen in één van de vijf procesactiviteiten, omdat wordt verwacht dat zij tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden zijn. Daarnaast zijn er bij deze kenmerken geen onduidelijkheden die toegewezen kunnen worden aan het herhuisvestingsproces. Bij de niet-gecategoriseerde kenmerken worden er geen vragen tijdens de interviews gesteld.
Hoofdstuk 6
De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
154
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Dit hoofdstuk gaat in op de kenmerken die relevant zijn voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière en rollen van deze kenmerken (onderzoeksvraag 3a en 3b). Daarnaast wordt bij deze kenmerken de (mogelijke) beïnvloedbaarheid tijdens het herhuisvestingsproces bepaald. Met behulp van de indicatie van de beïnvloedbaarheid wordt de daadwerkelijke beïnvloedbaarheid vastgesteld door interviews te houden met belanghebbende partijen (hoofdstuk 7). Bij het maken van een vrijetijdscarrière gaat het in dit onderzoek over het (meer of minder) verrichten van sport-, culturele en sociale activiteiten. Naast de onderzoeken die gaan over (gedwongen) verhuizing en het maken van een vrijetijdscarrière wordt gebruik gemaakt van onderzoeken over de invloed van de ruimtelijke omgeving op de vrijetijdsactiviteiten van bewoners. Hieruit kan worden afgeleid dat veranderingen in de ruimtelijke woonomgeving door verhuizing invloed hebben op de vrijetijdsactiviteiten van mensen. De kenmerken worden onderverdeeld in de individuele, sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken. Net als in het vorige hoofdstuk wordt bij de vastgestelde kenmerken een onderscheid gemaakt tussen (mogelijk) eenvoudig te beïnvloeden kenmerken (+), (mogelijk) minder eenvoudig te beïnvloeden kenmerken (±), (mogelijk) moeilijk of niet te beïnvloeden kenmerken (-) en kenmerken waar geen inschatting van de beïnvloedbaarheid gemaakt kan worden (?). Ook worden de kenmerken onderverdeeld in categorieën (tabel 5.1).
6.1 De individuele kenmerken De individuele kenmerken die relevant zijn voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière worden in dit hoofdstuk besproken. Deze kenmerken worden onderverdeeld in: (1) de financiële mogelijkheden, (2) het opleidingsniveau en de arbeidsmarktpositie, (3) de levensfasen, de samenstelling en de beschikbare tijd van huishoudens, (4) de gebondenheid en verplichtingen, (5) het type vervoermiddel en de mobiliteit, (6) de onwetendheid over de aanwezige voorzieningen in de omgeving en (7) de cultuur. 6.1.1 De financiële mogelijkheden
Een gebrek aan geld kan ervoor zorgen dat er geen of weinig toegang is tot de activiteiten in de vrije tijd (VROM-Raad, 2006; Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Mensen met een hoger huishoudinkomen hebben meer mogelijkheden om vrijetijdsactiviteiten te verrichten dan mensen met een lager huishoudinkomen (Jókövi, 2000b). Hierbij gaat het volgens Kullberg (2006) voornamelijk over sport- en culturele activiteiten. Bij de huishoudens met lagere inkomens (onder 130 procent van het sociaal minimum ) is er een grotere kans dat zij niet deelnemen aan sport- en culturele activiteiten, dan mensen met hogere inkomens (boven 130 procent van het sociaal minimum5) (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). De beperkte toegang tot deze activiteiten is voornamelijk het geval wanneer er een contributie tegenover staat (VROM-Raad, 2006), zoals een inschrijving bij een sportschool (Van den Het sociaal minimum is afhankelijk van de samenstelling en de situatie van het huishouden (Rijksoverheid, 2014). 5
155
Dool e.a., 2009). Het gevolg van de beperkte toegang tot betaalde vrijetijdsactiviteiten is dat mensen met lagere inkomens zich minder ver van huis verplaatsen, omdat het vervoer vaak geld kost (Botman & Van Kempen, 2001 in: Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Etniciteit is hierbij van belang, omdat allochtonen vaker een laag inkomen hebben. Dit zou betekenen dat allochtonen minder kansen hebben om activiteiten te verrichten op een grotere afstand van de woning dan autochtonen (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Het gebruik van het type vervoermiddel, dat een grote invloed heeft op de mobiliteit, zou deze verschillen kunnen verklaren. Het bezitten van een auto draagt bij aan het verrichten van meer activiteiten op een grotere afstand. Hierbij is het autobezit onder allochtonen lager dan onder autochtonen (subparagraaf 6.1.5). Uit een onderzoek over sport blijkt dat mensen met lage inkomens minder vaak sporten dan mensen met hogere inkomens (Jehoel-Gijsbers, 2009). Bij arme gezinnen is de beperkte financiële mogelijkheid een reden om niet of minder te sporten (TiessenRaaphorst e.a., 2010). Kinderen uit arme gezinnen sporten hierdoor ook minder. De kinderen van mensen met hogere inkomens zijn vaker lid van meerdere sportclubs dan kinderen van mensen met lage inkomens (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Deze bevinding sluit aan op het onderzoek van Roest e.a. (2010). Zij vermelden dat een aanzienlijk deel van de onderzochte jongeren (6 tot 17 jaar) en volwassenen (18 tot 34 jaar) uit arme gezinnen komt en sport te duur vindt, waardoor er niet wordt deelgenomen aan betaalde sportactiviteiten. Ook laat Jehoel-Gijsbers (2009) over armoede en sociale uitsluiting soortgelijke resultaten zien: kinderen doen vanwege financiële drempels vaak niet mee aan sport-, culturele en recreatieve activiteiten in georganiseerd verband, zoals clubs en verenigingen. Het gaat hierbij om kinderen van niet-westerse afkomst, kinderen van eenoudergezinnen of kinderen afkomstig van huishoudens met een uitkering. Deze kinderen brengen meer tijd door met buitenspelen of op straat vrienden ontmoeten dan kinderen die wel mee kunnen doen aan betaalde vrijetijdsactiviteiten. Ook zijn arme kinderen vaker dan niet-arme kinderen ontevreden over de activiteiten en voorzieningen in hun buurt. Wanneer arme gezinnen deelnemen aan sportactiviteiten, geven zij hier minder aan uit dan gezinnen met hogere inkomens. Een reden hiervoor kan zijn dat kinderen uit nietarme gezinnen deelnemen aan relatief duurdere sporten, zoals paardrijden, skiën, duiken of klimmen. Een andere reden kan zijn, wanneer kinderen wel deelnemen aan dezelfde sport, dat de gemiddelde contributie van kinderen uit arme gezinnen lager is dan die van kinderen uit niet-arme gezinnen, bijvoorbeeld paardrijden in een manegeles in plaats van het aanschaffen van een eigen paard (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Uit internationaal onderzoek blijkt dat door de recessie mensen met een laag besteedbaar inkomen minder besteden aan vrijetijdsactiviteiten (Gratton & Kokolakakis, 2012). Onderzoek van Breeveld en Van den Broek (2008 in: Van den Broek & Keuzenkamp, 2008) laat zien dat allochtonen minder vaak lid van een sportvereniging zijn dan autochtonen. Ook sporten allochtonen minder vaak in niet-georganiseerd verband dan autochtonen. Hierbij is de tweede generatie allochtonen vaker lid van een sportvereniging dan de eerste
156
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
generatie allochtonen. Allochtonen met hogere inkomens zijn relatief vaker lid of sporten vaker dan allochtonen met lagere inkomens. Sporten die allochtonen vaak beoefenen, zijn fitness, aerobics, zwemmen en voetbal. Autochtonen doen mee aan aanzienlijk meer soorten sporten (Breeveld & Van den Broek, 2008 in: Van den Broek & Keuzenkamp, 2008). Tennis en hockey blijken typische sporten bij autochtonen te zijn (De Graaf e.a., 2011). Deelname aan sport en cultuur vormt een onderdeel van sociale participatie. Het gebrek aan geld kan de kans op sociale participatie verminderen en de kans op sociale uitsluiting vergroten. Mensen die niet deelnemen aan sport- en culturele activiteiten hoeven niet meteen sociaal uitgesloten te zijn. Zij kunnen zich namelijk op andere terreinen ontplooien (Jehoel-Gijsbers, 2004). 6.1.2 Het opleidingsniveau en de arbeidsmarktpositie
Het opleidingsniveau heeft invloed op de deelname aan vrijetijdsactiviteiten (SCP, 2013). De VROM-Raad (2006) heeft het bij deze vrijetijdsactiviteiten over sport- en culturele activiteiten. Mensen die hoger opgeleid zijn, besteden relatief vaak meer tijd aan arbeidsactiviteiten en hebben daardoor minder vrije tijd. Mensen met een lage opleiding hebben vaker dan hoogopgeleide mensen meer vrije tijd. Toch hebben laag opgeleide mensen vaker dan hoger opgeleide mensen geen betaald of deeltijdwerk (SCP, 2013). Hogeropgeleiden worden gekenmerkt door een actiever leefpatroon (Grünfeld, 2010). Zij hebben meer kans op deelname aan vrijetijdsactiviteiten dan lager opgeleide mensen (Jókövi, 2000b). Ook hebben hoger opgeleide mensen meer variatie in de activiteiten die zij verrichten (Beckhoven & Kempen, 2003) en zijn zij meer buiten de buurt georiënteerd dan lager opgeleide mensen (Beckhoven & Kempen, 2003; Grünfeld, 2010). Hoger opgeleide mensen doen vaker mee aan sportactiviteiten dan lager opgeleide mensen. Het verschil in de sportdeelname tussen lager- en hogeropgeleide mensen kan voor een groot deel te maken hebben met hun financiële mogelijkheden, wat al eerder in dit hoofdstuk aan bod is gekomen (VROM-Raad, 2006; Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Op het gebied van cultuur is er een grote deelname aan deze activiteiten, maar omvat niet de gehele bevolking. Hoog opgeleide mensen zijn op cultureel gebied actiever dan laag opgeleide mensen (Van den Broek & Keuzenkamp, 2008; Van den Broek e.a., 2009). Hierbij gaat het zowel om ‘hogere’ vormen van kunst (zoals musea, podiumkunsten en historische bouwwerken) als de toegankelijkere vormen van cultuur (zoals musicals en festivals) (SCP, 2005; Tepaske e.a., 2010; SCP, 2011). Dat mensen met een hogere opleiding aan meer culturele activiteiten deelnemen dan mensen met een lagere opleiding heeft meer te maken met de invloed van de ouders dan met scholing (Broek e.a., 2009). Dat een groot deel van de bevolking zich ontplooit door middel van culturele activiteiten zegt nog niets over het cultureel belang dat aan deze activiteiten wordt toegekend. Uit onderzoek blijkt dat er weinig waarde wordt gehecht aan de cultuur in de woonomgeving (Bijl e.a., 2009). Mensen met een hoge opleiding hebben meer culturele belangstelling dan mensen met een lage opleiding (Bijl e.a., 2009).
157
Naast het verrichten van sport- en culturele activiteiten kan de opleiding invloed hebben op het aantal en aandeel buurtcontacten in het sociale netwerk van mensen. Het onderzoek van Van den Berg e.a. (2014) laat zien dat er geen eenduidig beeld is in eerder verschenen onderzoeken. In het onderzoek Van der Poel (1993 in: Van den Berg e.a., 2014) staat dat mensen met een hogere opleiding meer buren in hun sociale netwerk hebben, terwijl in het onderzoek van Van Eijk (2010) het aandeel buren in het netwerk van lager opgeleide mensen hoger is dan die van hoger opgeleide mensen. Van den Berg e.a. (2010) vermelden verder dat het verschil tussen de twee onderzoeken te maken kan hebben met contacten tussen bewoners in wijken met een vergelijkbare opleiding of inkomen: mensen met een hogere opleiding of inkomen kunnen meer buurtbewoners in hun netwerk hebben wanneer zij wonen in een omgeving met bewoners met een hogere opleiding of inkomen. De opleiding van mensen heeft invloed op de contacten tussen allochtonen en autochtonen (Gijsberts e.a., 2010). Het opleidingsniveau is vooral van belang voor allochtonen: een hogere opleiding leidt vaak tot meer vrijetijdscontacten met autochtonen. Bij autochtonen is dit omgekeerd. Een lagere opleiding van autochtonen leidt vaak tot meer contacten met allochtonen (Van den Broek & Van Ingen, 2008 in: Bolt e.a., 2011). Ook blijkt dat allochtonen met een lage opleiding of slechte beheersing van de Nederlandse taal de neiging hebben zich te oriënteren op de buurt, waar vaak veel van hun landgenoten wonen. Zij verwachten hier sociale, economische en emotionele steun te vinden (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Oudere allochtonen, vooral Turken en Marokkanen van de eerste generatie, praten vaak geen Nederlands tegen elkaar en hebben vaak geen contacten met autochtonen (Dagevos, 2001). Allochtonen met een lage opleiding of een slechte beheersing van de Nederlandse taal zijn dus afhankelijk van mensen van dezelfde afkomst. Wanneer de contacten met mensen van dezelfde afkomst zich in de buurt bevinden, is er voor allochtonen vaak geen reden om de buurt te verlaten (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Dagevos (2005) meldt tevens dat de beheersing van de Nederlandse taal vooral van invloed is op interetnische contacten: meer beheersing van de Nederlandse taal gaat gepaard met meer contacten met autochtonen. Van de allochtonen hebben Surinamers en Antillianen de meeste interetnische contacten. Autochtonen hebben de minste interetnische contacten (Van den Broek & Keuzenkamp, 2008). 6.1.3 De levensfasen, samenstelling van het huishouden en de beschikbare tijd
De levensfase van mensen en de samenstelling van het huishouden heeft invloed op de beschikbare hoeveelheid vrije tijd (Kamphuis, 2008; Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Voorbeelden van levensfasen zijn: studie of werk, werk en gezin, en pensioen (TiessenRaaphorst e.a., 2010). Zo kan de aanwezigheid van jonge kinderen (Jókövi, 2000b; Cloïn e.a., 2010) of drukte met stage of school er bijvoorbeeld toe leiden dat er extra druk wordt gelegd op de beschikbare vrije tijd (Bolt e.a., 2011). Hierdoor kan er weinig prioriteit gegeven worden aan sport of worden er liever andere activiteiten verricht in de vrije tijd (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010; Bolt e.a., 2011). Gezinnen met jonge kinderen hebben vaak minder vrije tijd. De beperkte vrije tijd kan resulteren in het verrichten van minder activiteiten in georganiseerd verband (Hogan e.a., 2007 in: Van de Berg e.a.,
158
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
2012). Alleenstaanden verrichten het vaakst vrijetijdsactiviteiten, maar besteden minder tijd buiten de woonplaats. De eigen woonplaats lijkt voor deze groep nog een relatief grote betekenis te hebben. Hierbij is het van belang om te vermelden dat alleenstaanden vaker in grote steden wonen (Grünfeld, 2010) waar de diversiteit aan voorzieningen en bewoners groter is dan in kleine steden. De beschikbare tijd is een beperkende randvoorwaarde voor de deelname aan sport- en culturele activiteiten. Bijvoorbeeld het verrichten van werk in de avonden, weekenden en nachten kunnen van invloed zijn op de deelname aan sport en de manier van sportbeoefening (VROM-Raad, 2006). Hoekman e.a. (2007) en Breedveld e.a. (2013 in: Hoekman, 2013) vermelden dat het tijdgebrek de vaakst genoemde reden is om niet of minder te bewegen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Kamphuis e.a. (2008) dat tijdgebrek vaker van toepassing is bij mensen met een hoger sociaal-economische status dan bij mensen met een lager sociaal-economische status. Volgens Van den Berg e.a. (2014) worden de kansen vergroot op buurtcontacten wanneer bewoners in de woonomgeving meer tijd spenderen. De hoeveelheid tijd heeft te maken met bepaalde omstandigheden waar huishoudens zich in bevinden. Voorbeelden zijn huishoudens met kinderen, werklozen en oudere (gepensioneerde) mensen. Bij huishoudens met kinderen kan de basisschool een omgeving zijn waar contacten worden gelegd en onderhouden (Van Beckhoven & Van Kempen 2003; Völker & Flap 2007; Van Eijk 2010). Bij ouderen is het op te merken dat zij vooral afhankelijk zijn van buurtcontacten (Völker & Flap, 2007). Ander onderzoek vermeldt echter dat de leeftijd niet van invloed is op het aandeel buurtcontacten in het netwerk van mensen (Thomése & Van Tilburg, 2000). 6.1.4 De gebondenheid en verplichtingen
Jongeren die activiteiten bij een club of vereniging te verplichtend vinden, zijn vaak geen lid van deze organisaties. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een sportvereniging, scouting of een dansvereniging. Het niet gebonden zijn aan georganiseerde activiteiten heeft invloed op het type activiteiten dat wordt verricht. Veel jongeren doen daarom bijvoorbeeld veel aan fitness in verband met de ongebondenheid (Bolt e.a., 2011). 6.1.5 Het type vervoermiddel en de mobiliteit
Door de ontwikkeling van schaalvergroting en clustering van voorzieningen aan de stadsranden worden mensen steeds afhankelijker van de auto (Breedveld & TiessenRaaphorst, 2006). De afgelopen decennia is het aantal vrijetijdsvoorzieningen en -activiteiten flink toegenomen. Denk hierbij aan megabioscopen, skihellingen, kartbanen, stadions, kinderparadijzen, kuuroorden, pretparken, multiple leisure-complexen en evenementen (Mommaas, 2000; VROM-Raad, 2006). De commercialisering van deze voorzieningen en activiteiten heeft hierin een belangrijke rol gespeeld (Breedveld & Tiessen-Raaphorst, 2006). Behalve de toename in vrijetijdsvoorzieningen en –activiteiten is er een trend te zien in de schaalvergroting (Mommaas, 2000), de clustering en de verplaatsing van de vrijetijdsvoorzieningen (o.a. recreatie, sport en cultuur) en andere voorzieningen (horeca,
159
winkels en werk) aan de rand van steden in de vorm van grote vrijetijdscomplexen (Evers, 2004). Bij de sportvoorzieningen gaat het om een verschuiving van de meeste voorzieningen van de stad naar de stadsrand. Een uitzondering hierop zijn fitnesscentra. In stedelijke gebieden is er vooral in het centrum hier een oververtegenwoordiging van (Breedveld & Tiessen-Raaphorst, 2006). De schaalvergroting en clustering van verschillende voorzieningen leiden tot een toename in ruimtebehoefte en kan vaak alleen worden gerealiseerd aan de rand van steden. De binnensteden hebben namelijk een gebrek aan ruimte (Breedveld & Tiessen-Raaphorst, 2006). Mensen die geen auto bezitten, zijn beperkt in het bereiken van veel vrijetijdsvoorzieningen op een grote afstand. Het bezitten van een auto heeft een positieve invloed op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten, voornamelijk buiten de eigen woonplaats. Mensen die een auto bezitten besteden ongeveer de helft meer vrije tijd buiten hun eigen woonplaats dan mensen die geen auto bezitten (Grünfeld, 2010). Vergeleken met niet-autobezitters verrichten autobezitters relatief minder vrijetijdsactiviteiten in de woonplaats (Grünfeld, 2010). Bij huishoudens die beschikken over meerdere auto’s wordt de kans verkleind op sociale interacties met mensen in de lokale omgeving (loopafstand 1 km) (Van den Berg e.a., 2014). Uit onderzoek blijkt dat onder allochtonen het autobezit lager is dan onder autochtonen. Mede omdat het autobezit bij allochtonen lager is, zijn zij veel meer dan autochtonen op de buurt- en stedelijke voorzieningen georiënteerd dan op gebieden buiten de stad (Buijs & De Vries, 2005). Uit het onderzoek van Van den Broek en Keuzenkamp (2008) blijkt dat allochtonen minder vaak onderweg zijn dan autochtonen. Daarnaast leggen allochtonen in dezelfde tijd dat ze onderweg zijn minder kilometers af. Ook maken allochtonen vaker gebruik van het openbaar vervoer en minder vaak van de auto en de fiets (Van den Broek & Keuzenkamp, 2008). Als zij een auto ter beschikking hebben, dan is de kans groter dat er meer vrijetijdsactiviteiten worden verricht (Jókövi, 2000b). Uit een onderzoek over mobiliteit en sportvoorzieningen blijkt dat bij het bezoeken van sportvoorzieningen de auto het vaakst wordt gebruikt. Ook wordt veel gebruik gemaakt van de fiets. Het openbaar vervoer wordt weinig gebruikt om bij de sportvoorziening te komen. Het aanzienlijke autogebruik kan worden toegekend aan de perifere ligging van veel sportvoorzieningen. Het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer is vanwege de slechte bereikbaarheid vaak geen optie (Vermeulen, 2002 in: Breedveld & TiessenRaaphorst, 2006). Inkomen en opleiding hebben een eenduidig verband met mobiliteit. Naarmate men meer verdient en een hogere opleiding heeft, worden de verplaatsingen naar sportvoorzieningen frequenter en wordt de afgelegde afstand tot de sportvoorzieningen groter. Het verschil komt duidelijk naar voren in het autogebruik: mensen met hogere inkomens leggen twee keer zo veel autokilometers af dan mensen met lagere inkomens (indien zij beschikken over een auto) (Breedveld & Tiessen-Raaphorst, 2006). Het gebrek of overvloed aan mobiliteit door verplichte activiteiten, zoals werk, kan de mate van de verrichte vrijetijdsactiviteiten buitenshuis bepalen. Een voorbeeld is dat
160
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
vrachtwagenchauffeurs vaker onderweg zijn, waardoor zij de behoefte hebben om vaker thuis te zijn dan mensen die weinig hoeven te reizen voor hun werk (Harms, 2004). Ander onderzoek laat zien dat mensen die langer voor werk moeten reizen minder in contact komen met buurtbewoners. Dit kan te maken hebben met de mogelijkheden om op grotere afstand activiteiten buitenshuis te verrichten (Van den Berg e.a., 2014). Mensen met een auto of een abonnement op het openbaar vervoer hebben vaak sociale contacten op grotere afstand (Kowald e.a., 2013). 6.1.6 De onwetendheid
De onwetendheid over de aanwezige voorzieningen of activiteiten in de buurt heeft invloed op de verrichte vrijetijdsactiviteiten. Het onderzoek van Bolt e.a. (2011) laat zien dat gedwongen verhuisde jongeren vaak niet weten of er specifieke jongerenvoorzieningen of –activiteiten in de buurt aanwezig zijn, terwijl zij dat in de oude buurt wel wisten. Deze onwetendheid kan ertoe leiden dat er in de nieuwe buurt minder activiteiten worden verricht dan in de oude buurt (Bolt e.a., 2011). 6.1.7 De cultuur
De mate van oriëntatie op de eigen cultuur van allochtonen heeft invloed op het verrichten van culturele activiteiten. Het gaat hierbij om westerse culturele activiteiten, zoals toneel, dans, klassieke muziek, opera en musea (Van den Broek & Keuzenkamp, 2008). Een sterke oriëntatie op de eigen cultuur leidt tot het verrichten van minder culturele activiteiten. Omgekeerd leidt een sterke oriëntatie op de Nederlandse cultuur tot meer participatie in culturele activiteiten (Trienekens, 2002). De culturele oriëntatie wordt op een indirecte manier door de buurt beïnvloed. De contacten met autochtonen worden in zekere mate beïnvloed door de mate van etnische concentratie in een buurt: hoe lager de etnische concentratie, des te meer kans op contacten met autochtonen en oriëntatie op de Nederlandse cultuur (Van der Laan Bouma-Doff & Putten, 2005). De deelname aan westerse culturele activiteiten is het laagst bij de Turken en Marokkanen. De deelname aan populaire cultuur (zoals popmuziek, film, televisie-amusement) en amateurkunstbeoefening (bijvoorbeeld op het gebied van muziek, dans, theater, beeldende kunst en zang) is ook het laagst bij deze etnische groepen. Surinamers en Antilianen verrichten gemiddeld bijna evenveel van de bovengenoemde culturele activiteiten als autochtonen (Booi e.a., 2008; Van den Broek & Keuzenkamp, 2008). Turken en Marokkanen bezoeken meestal veel informele feesten die op hun eigen cultuur zijn gericht. Informele feesten vinden plaats in bijvoorbeeld buurthuizen, feestzalen, cafés of moskeeën (Booi e.a., 2008). De oriëntatie van allochtonen op hun eigen cultuur kan te maken hebben met het behouden van hun eigen identiteit (Shadid, 1995). Wat mogelijk bijdraagt aan het verschil in de cultuurdeelname tussen autochtonen en de verschillende allochtone groepen is dat het culturele aanbod in Nederland nog een sterke oriëntatie heeft op de eigen cultuur. Dit kan betekenen dat de interesses van allochtonen en het culturele aanbod niet op elkaar zijn gericht (Van den Broek & Keuzenkamp, 2008). Naast de sterke Nederlandse oriëntatie van cultuurvoorzieningen beïnvloedt het niet thuis voelen in de Nederlandse samenleving de vrijetijdsbesteding. Zij die zich niet thuis voelen
161
zijn meer geneigd om vrijetijdsbestedingen te verrichten die passen bij hun eigen cultuur. Het niet thuis voelen in de Nederlandse samenleving kan voornamelijk verklaard worden door de perceptie dat allochtonen niet worden geaccepteerd door autochtonen, ondanks dat allochtonen het gevoel hebben ook Nederlands te zijn (Jókövi, 2000a). Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat allochtonen niet de voorkeur hebben om in wijken te wonen met een hoog aandeel autochtonen, omdat zij vaak de angst hebben om niet geaccepteerd te worden door de autochtonen in de wijken met een laag aandeel allochtonen (Van der Zwaard, 2005; Permentier & Bolt, 2006 in: Kullberg e.a., 2009). Ander onderzoek laat zien dat bewoners die zich thuis voelen in de buurt of wijk vaker contacten hebben met mensen in de woonomgeving dan bewoners die zich niet thuis voelen. Hierbij is het onbekend of het thuis voelen leidt tot meer contacten óf dat meer contacten leidt tot het thuis voelen (Van den Berg e.a., 2014). 6.1.8 Het overzicht van de individuele kenmerken (kenmerken 46 t/m 57)
In tabel 6.1 op pagina 162 tot en met 165 worden de individuele kenmerken uiteengezet die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière. De slechte beheersing van de Nederlandse taal (kenmerk 46) kan worden gezien als een probleem dat de woonconsulent signaleert en de gedwongen verhuizer doorverwijst naar de juiste hulpverlenende instantie (subparagraaf 4.3.1). Wellicht valt dit probleem, net als bij kenmerk 22, mogelijk buiten het domein van woningcorporaties. Doordat gedwongen verhuizers met een gesignaleerd probleem worden doorverwezen naar andere instanties, is het voor woningcorporaties het minder duidelijk hoe dit probleem wordt opgepakt. Het probleem van de gedwongen verhuizer is namelijk in handen van de desbetreffende instantie(s). De verwachting is dat woningcorporaties weinig zicht hebben op de situatie van de gedwongen verhuizers na de herhuisvesting. Bovendien vergt het aanpakken van problemen een lange adem, bijvoorbeeld het aanpakken van een gedwongen verhuizer die zich in het sociaal isolement bevindt. Kenmerk 46 zal om deze redenen minder eenvoudig te beïnvloeden zijn. Procesactiviteit Kenmerk 46 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Probleemsignalering en doorverwijzing Een goede versus een slechte beheersing van de Nederlandse taal Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Probleemsignalering en doorverwijzing 1. Hoe probleemsignalering en doorverwijzing in zijn werk gaat en wat de resultaten hiervan zijn. 2. Hoe woningcorporaties omgaan met gedwongen verhuizers die een slechte beheersing van de Nederlandse taal hebben. 3. Hoe andere instellingen het gesignaleerde probleem van gedwongen verhuizers met een slechte beheersing van de Nederlandse taal aanpakken.
Zoals blijkt uit het bovenstaande tabel heeft kenmerk 47 te maken met de financiële mogelijkheden van mensen. Net als bij kenmerken 8 en 9 is er een aantal ontwikkelingen die vragen oproepen over de financiële mogelijkheden van huishoudens met lagere inkomens. Door de invoering van de verhuurdersheffing in 2013 zijn de huren van sociale
Kenmerk 46
162
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Het overzicht van de individuele kenmerken die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière Tabel 6.1
Subparagraaf Individuele kenmerk
# 46
•
6.1.2
Een goede versus een slechte beheersing van de Nederlandse taal.
47
•
6.1.1
Het hebben van weinig financiële mogelijkheden.
6.1.6
De onwetendheid over de aanwezige voorzieningen of activiteitenaanbod in de buurt.
6.1.4
Geen gebondenheid aan activiteiten in een georganiseerd verband.
6.1.7
Een oriëntatie op de eigen cultuur (allochtonen) versus een oriëntatie op de Nederlandse cultuur.
6.1.7
Het cultureel aanbod is georiënteerd op de Nederlandse cultuur.
6.1.7
Het thuis voelen in de wijk.
6.1.2
Een hogere versus een lagere opleiding.
6.1.3
Het hebben van weinig beschikbare vrije tijd.
48
49
50
51
52
53
54
• • • • •• • •
163
Kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
Een goede beheersing van de Nederlandse taal: een grotere kans op interetnische contacten. Een slechte beheersing van de Nederlandse taal: (1) een grotere kans op minder contacten met mensen buiten de buurt en (2) een grotere kans op contacten met mensen die dezelfde moedertaal spreken.
OS
B
Allochtonen beheersen minder vaak de Nederlandse taal dan autochtonen.
O
±
(1) Een kleinere kans op het verrichten van betaalde vrijetijdsactiviteiten en vrijetijdsactiviteiten ver van de woning, (2) een kleinere kans op sport- en cultuurdeelname en daardoor kleinere kans op sociale participatie en een grotere kans op sociale uitsluiting.
Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen.
O
?
Een kleinere kans op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten in de buurt.
-
O
+
Een grotere kans op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten in een niet-georganiseerd verband.
-
O
±
Een oriëntatie op de eigen cultuur: (1) een kleinere kans op het verrichten van westerse culturele activiteiten en (2) een grotere kans op het verrichten van eigen culturele activiteiten. Een oriëntatie op de Nederlandse cultuur: een grotere kans op het verrichten van westerse culturele activiteiten.
Allochtonen van de eerste generatie hebben voornamelijk veel oriëntatie op hun eigen cultuur.
O
?
Kleinere kans dat allochtonen verrichte van culturele activiteiten verrichten.
Dit heeft betrekking op allochtonen.
O
?
Een grotere kans op meer contacten in de woonomgeving.
Dit heeft betrekking op allochtonen.
O
?
Een hogere opleiding: (1) een grotere kans op deelname aan meer vrijetijdsactiviteiten, meer soorten vrijetijdsactiviteiten en meer vrijetijdsactiviteiten buiten de buurt, (2) een grotere kans op meer vrijetijdscontacten met autochtonen (dit geldt alleen voor allochtonen). Een lagere opleiding: een grotere kans op meer vrijetijdscontacten met allochtonen.
Allochtonen hebben vaker een lagere opleiding dan autochtonen.
O
-
Een kleinere kans op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten.
-
O
-
164
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Subparagraaf Ruimtelijke omgevingskenmerk
# 55
•
6.1.3
Huishoudens met meer leden.
56
•
6.1.5
Het autobezit.
57
•
6.1.5
Veel mobiliteit door verplichte activiteiten (zoals werk).
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
165
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
Een grotere kans op tijdsbesteding in de woonomgeving en daardoor een grotere kans op meer sociale contacten in woonomgeving.
-
O
-
Een grotere kans op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten en het hebben van sociale contacten op een grotere afstand.
Het autobezit onder allochtonen is lager dan onder autochtonen.
O
-
Een kleinere kans op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten.
-
O
-
Kansen op het maken van een wooncarrière
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
166
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
huurwoningen gemiddeld ruim 9 procent gestegen. Steeds meer huurders komen door de huurstijging en de inkomensdaling financieel in de knel (Vastgoedmarkt, 2014). Bij de gedwongen verhuizers kan worden verwacht dat de verhuizing naar een nieuwe woning vanwege de huurstijging invloed kan hebben op hun financiële mogelijkheden. De toename in de woonlasten kan ervoor zorgen dat huishoudens minder te besteden hebben. Dit kan doorwerken op de bestedingen in vrijetijdsactiviteiten. Op basis van de ontwikkelingen is het onduidelijk of de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers tijdens het herhuisvestingsproces te beïnvloeden zijn, voornamelijk bij de lagere inkomensgroepen. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 47 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 47
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Weinig financiële mogelijkheden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) Onbekend 1. In hoeverre de betaalbaarheid van het wonen voor gedwongen verhuizers met lagere inkomens in de nieuwe woonsituatie in het geding komt, vanwege de huurstijging en inkomensdaling, en hoe hiermee wordt omgegaan 2. Hoe wordt omgegaan met de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers die vanwege de mogelijke hogere huur van de nieuwe woning minder te besteden hebben.
Net als bij de kenmerken 5 en 23 (subparagraaf 5.4.10) kan bij kenmerk 48, de onwetendheid over de aanwezige voorzieningen of activiteitenaanbod in de buurt, gesteld worden dat dit te maken heeft met de kennis en vaardigheden van gedwongen verhuizers. Deze kennis en vaardigheden van gedwongen verhuizers hebben invloed op het zoeken naar een woning. Hierbij gaat het om de onwetendheid over de aanwezige voorzieningen of activiteiten in de buurt. Begeleiding zal hierbij wellicht van belang zijn. De primaire taak van woonconsulenten is namelijk om ervoor te zorgen dat het herhuisvestingsproces voor gedwongen verhuizers zo goed mogelijk verloopt. Daarom zal dit kenmerk tijdens het herhuisvestingsproces mogelijk eenvoudig te beïnvloeden zijn. Ook kunnen woonconsulenten zorgen voor de bewustwording van gedwongen verhuizers bij de woning- en buurtkeuze. Hoewel de focus bij dit kenmerk ligt op het maken van een vrijetijdscarrière, kan voorkeur voor de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen of activiteitenaanbod in een buurt voor gedwongen verhuizers de bepalende factor zijn voor de buurtkeuze. Zo kan deze kwestie bij woonconsulenten worden neergelegd. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 48 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 48
Begeleiding Kennis en vaardigheden Onwetendheid over de aanwezige voorzieningen of activiteiten in de buurt Mogelijk eenvoudig te beïnvloeden (+) Onbekend Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die weinig kennis hebben van de aanwezige voorzieningen of activiteiten in buurten tijdens het zoeken naar een woning
167
Kenmerk 49, het wel of niet gebonden willen zijn aan activiteiten in georganiseerd verband, is een keuze van mensen. Er kan worden aangenomen dat gedwongen verhuizers om deze reden de voorkeur hebben voor een woonomgeving in de nabijheid van bepaalde (niet-)georganiseerde activiteiten. In hoofdstuk 5 zijn er kenmerken besproken die te maken hebben met woonvoorkeuren. Eén van de taken van een woonconsulent kan zijn dat gedwongen verhuizers worden geholpen om specifieke woonvoorkeuren te verwezenlijken, maar terughoudend zijn in het uitoefenen van invloed op hun woonkeuzes (subparagraaf 4.3.1). Daarom is de verwachting dat dit kenmerk minder eenvoudig te beïnvloeden is. Het is hierbij onduidelijk om welke specifieke woonvoorkeuren het gaat. Ook kunnen verschillende woningcorporaties anders omgaan met de woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers en kan het wellicht per project verschillen. Belangrijk is om helderheid te verkrijgen in hoe specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart worden gebracht en hoe wordt omgegaan met de specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 49 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren Geen gebondenheid aan activiteiten in georganiseerd verband Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die specifieke voorkeuren hebben voor bepaalde (georganiseerde) activiteiten in de nabijheid
Kenmerk 50, de oriëntatie op de eigen cultuur (allochtonen) versus oriëntatie op de Nederlandse cultuur, en kenmerk 51, het cultureel aanbod dat is georiënteerd op de Nederlandse cultuur, hebben te maken met de culturele oriëntatie van mensen. Uit subparagraaf 6.1.7 blijkt dat mensen die zich niet thuis voelen meer geneigd zijn om vrijetijdsbestedingen te verrichten die passen bij hun eigen cultuur. Deze twee kenmerken kunnen dus vallen onder kenmerk 52, het thuis voelen in de wijk. Zoals bij kenmerk 52 blijkt, kan het zich thuis voelen in een wijk gepaard gaan met het hebben van meer contacten met buurtbewoners. In subparagraaf 5.2.5 is beschreven dat in het begin het aantal contacten in de nieuwe buurt vaak minder is, maar in loop van tijd zal toenemen vanwege het feit dat het leggen van sociale contacten tijd kost. Zoals eerder besproken bij kenmerk 14 (subparagraaf 5.1.15) is het de vraag of woonconsulenten tijdens het zoekproces ervoor kunnen zorgen dat gedwongen verhuizers zich in een woning en buurt vestigen waar zij zich thuis voelen. Daarnaast is het de vraag hoe er omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die zich niet in de nieuwe woonsituatie thuis kunnen voelen. De opleiding (kenmerk 53), de beschikbare vrije tijd (kenmerk 54), het aantal leden in een huishouden (kenmerk 55), het autobezit (kenmerk 56) en de mobiliteit (kenmerk 57) hebben te maken met de persoonlijke keuzes van gedwongen verhuizers. Om deze reden wordt er aangenomen dat de kenmerken tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden zijn.
Kenmerk 49
168
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 50 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 50
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 51 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 51
Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 52 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 52
Kenmerk 53 t/m 57
Procesactiviteit Kenmerk 53 Kenmerk 54 Kenmerk 55 Kenmerk 56 Kenmerk 57 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren De oriëntatie op de eigen cultuur (allochtonen) versus oriëntatie op de Nederlandse cultuur Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een buurt waar zij zich thuis voelen
Begeleiding Voorkeuren Het cultureel aanbod is georiënteerd op de Nederlandse cultuur Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in uitoefenen van invloed op woonkeuzes Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een buurt waar zij zich thuis voelen
Begeleiding Voorkeuren Nazorg Het thuis voelen in de wijk Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Hoe gedwongen verhuizers terecht kunnen komen in een buurt waar zij zich thuis voelen 2. Hoe er omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die zich in de nieuwe woonsituatie niet thuis voelen
Een hogere versus een lagere opleiding Het hebben van weinig beschikbare vrije tijd Huishoudens met meer leden Het autobezit Veel mobiliteit door verplichte activiteiten (zoals werk) Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) -
6.2 De sociale omgevingskenmerken
In deze paragraaf worden de relevante sociale omgevingskenmerken beschreven voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière. In de komende subparagrafen worden de volgende zaken besproken: (1) het aantal buurtcontacten, (2) de sociale binding met de club of vereniging en (3) de buurtbinding en de sociale netwerken.
169
6.2.1 Het aantal buurtcontacten
Het aantal contacten van gedwongen verhuizers met bewoners in de nieuwe buurt is vaak minder dan in de oude buurt. Zij ervaren de vermindering van het aantal contacten als een achteruitgang. Gedwongen verhuizers vinden het jammer dat er in de nieuwe buurt minder verbondenheid is. Sommige gedwongen verhuizers vinden de sociale omgeving van de nieuwe buurt onprettig, vanwege de frictie die bestaat tussen verschillende bewoners (Posthumus e.a., 2012). De mate waarin gedwongen verhuizers overweg kunnen met de nieuwe buren kan leiden tot een verbetering of een verslechtering in de contacten met deze buren (Kleinhans, 2005). Er moet wel worden opgemerkt dat de ervaren achteruitgang van korte duur kan zijn, wat voornamelijk het geval is bij gedwongen verhuizers die nog niet lang in de nieuwe buurt wonen. Doordat het leggen van sociale contacten tijd vergt, kan het aantal contacten met de bewoners in de nieuwe buurt nog aanzienlijk toenemen. Vaak kennen de gedwongen verhuizers en de bewoners van de nieuwe buurt elkaar nauwelijks. Er moet wel worden opgemerkt dat het leggen van sociale contacten een lange adem vergt. In de toekomst kunnen de contacten tussen gedwongen verhuizers en de bewoners van de nieuwe buurt dus toenemen (Posthumus e.a., 2012). 6.2.2 De sociale binding met een club of vereniging
Uit onderzoek over leden van voetbalverenigingen in Den Haag blijkt dat de keuze voor een sportvereniging afhangt van onder andere de sociale binding met een club door familie of vrienden, niveau of reputatie van een club (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Onderzoek laat zien dat meer dan de helft van de onderzochte leden lid blijkt te zijn van een vereniging die zich niet in de nabijheid van hun woning bevindt (Diepenveen & Starrenburg 2010). Er kan dus worden aangenomen dat gedwongen verhuizers die een sterke sociale binding hebben met een sportvereniging niet stoppen met sporten in deze vereniging. Ook kan er worden aangenomen dat gedwongen verhuizers zonder een sterke sociale binding met een sportvereniging na de verhuizing eerder stoppen met deze vereniging en wellicht een andere vereniging zoeken. Onderzoek van Van den Berg e.a. (2012) laat zien dat een toename in activiteiten in georganiseerd verband tot een groter sociaal netwerk kan leiden. Dit kan te maken hebben met het feit dat er in deze verenigingen nieuwe vrienden worden gemaakt. In hetzelfde onderzoek wordt vermeld dat sociale netwerken die vooral bestaan uit familieleden relatief minder georganiseerde activiteiten verrichten (Van den Berg e.a., 2012). 6.2.3 De buurtbinding en sociale netwerken
Hoeveel belang mensen hechten aan de oude buurt waar zij wonen is van invloed op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten. Een sterke oriëntatie op de buurt kan leiden tot sociale isolatie: de contacten worden beperkt tot de contacten in de buurt. De activiteiten in het dagelijkse leven vinden bij mensen met een sterke buutoriëntatie voornamelijk plaats in de wijk (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Voor mensen met een sterke buurtoriëntatie is het lastig om te verhuizen, en zich dus los te koppelen van de buurtnetwerken, vanwege
170
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
de vaak lage inkomens die zij hebben (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Uit internationaal onderzoek blijkt dat de gedwongen verhuizers met hechte contacten in de oude buurt op steun konden rekenen van de buurtbewoners (Portes & Sensenbrenner, 1993 in: Van Beckhoven & Van Kempen, 2003), bijvoorbeeld het gebruik maken van een telefoon, het lenen van de auto of op de kinderen passen (Pinkster, 2008). Hoewel een sterke buurtoriëntatie voordelen heeft, kan het ook leiden tot een zwakke binding met de rest van de maatschappij (Healy, 1997 in: Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Door het verhuizen naar de nieuwe buurt kunnen zij tussen vreemden wonen en is het niet meer mogelijk om dergelijke steun te ontvangen (Greenbaum, 2008). Aan de andere kant kan een verandering in de sociale omgeving leiden tot meer vrijetijdscontacten met mensen uit verschillende etnische groepen dan de groep met wie voorheen werd omgegaan (Jókövi, 2000a). Uit veel onderzoeken blijkt dat de buurt steeds minder belangrijk wordt in het leven van stadsbewoners. De toename in verplaatsingsmogelijkheden vanaf de jaren vijftig en zestig maakt het mogelijk dat mensen zich over grotere afstanden verplaatsen. Om deze reden werd de buurt steeds minder van belang (Bolt e.a., 2011). Ook recentere onderzoeken laten vergelijkbare resultaten zien. De sociale contacten in de buurt zijn van belang, maar niet veel (Van Beckhoven en Van Kempen, 2003; Bolt & Torrance, 2005; Van der Laan Bouma Doff, 2005). Sociale contacten vinden niet alleen in de buurt plaats, maar voornamelijk ver daarbuiten (Bolt & Torrance, 2005; VROM-Raad, 2006). Er vinden gemiddeld nog slechts tien procent van de sociale contacten in de buurt plaats (Bolt & Torrance, 2005). Het belang van de buurt voor mensen heeft een sterke relatie met de levensfase en het type huishouden van bewoners (Kleinhans e.a., 2000 in: Van Beckhoven & Van Kempen, 2003; Bos e.a., 2004 in: VROM-Raad, 2006). De buurt heeft vaak weinig betekenis voor een- of tweepersoonshuishoudens, zoals studenten of stellen. Zij zijn namelijk minder gehecht aan de buurt en onderhouden hun activiteiten vaak buiten de buurt (Van Engelsdorp-Gastelaars & Vijgen, 1991 in: Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). Dit zou waarschijnlijk verklaard kunnen worden doordat zij relatief kort willen verblijven in de huidige buurt (Van Beckhoven & Van Kempen, 2003). De buurt is van grote betekenis voor bijvoorbeeld kinderen en hun ouders. Ouderen hechten ook veel waarde aan de buurt. Naarmate men ouder wordt, is men steeds meer geworteld in hun omgeving (VROM-Raad, 2006). Het onderzoek van Van den Berg e.a. (2014) over factoren die van invloed zijn op lokale sociale interacties laat zien dat ouderen een grotere kans hebben om in contact te komen met mede-bewoners. Völker en Flap (2007) vermelden dat ouderen vaker buurtbewoners in hun sociale netwerk hebben. Door de buurtbinding die gezinnen en ouderen vaker dan andere huishoudens hebben, is het van belang dat activiteiten kunnen worden verricht waar zij zich mee kunnen identificeren en gekoppeld zijn aan hun manier van leven (VROM-Raad, 2006), bijvoorbeeld een veilige omgeving voor kinderen met voldoende speelvoorzieningen. Veel bewoners identificeren zich met hun (toekomstige) buren in combinatie met niet hechte, maar vriendschappelijke sociale contacten. Beheer en inrichting van de publieke ruimte kunnen ook bijdragen aan de identificatie met de buurt (Reijndorp, 2005 in: VROM-Raad, 2006).
171
Allochtonen zijn vaak actief op meerdere plaatsen: (1) de buurt en stad waar zij wonen en (2) het land waar zij (oorspronkelijk) vandaan komen. Activiteiten worden door hen verdeeld over deze twee werelden door bijvoorbeeld op vakantie naar het vaderland te gaan. Dit zou dus betekenen dat de woonplaats voor allochtonen minder belangrijk is dan voor autochtonen (Bolt e.a., 2011). Gedwongen verhuizers die weinig binding hebben met de buurt door de beperkte behoefte aan sociale contacten met buurtbewoners zien vaak weinig veranderingen tussen de oude en de nieuwe woonsituatie wat betreft de verschillende typen sociale interacties met buurtbewoners. Enkelen van deze gedwongen verhuizers kenden veel mensen uit hun wooncomplex met wie zij vrijblijvende en geen hechte contacten hadden. Het verbreken van de contacten werd niet als een verlies gezien (Kleinhans, 2005). Gedwongen verhuizers die sociale contacten met hun familie en vrienden belangrijker vinden dan contacten met buurtbewoners zien meestal weinig verschil tussen de oude en nieuwe woonsituatie wat betreft de sociale interacties met buurtbewoners. Sommige gedwongen verhuizers die dichter bij familie komen te wonen, ervaren verhuizing als een verbetering. Daarentegen kunnen sommige gedwongen verhuizers die verder van familie af zijn gaan wonen hun verhuizing zien als een verslechtering. Het dichter bij of verder van familie af wonen heeft weinig invloed op de verandering in de samenstelling van sociale netwerken (Kleinhans, 2005). Uit het onderzoek van Bolt e.a. (2011) blijkt dat een sterke gerichtheid op de buurt grote veranderingen teweegbrengt in de samenstelling van sociale netwerken van gedwongen verhuisde jongeren. Zij kunnen bijvoorbeeld hun vrienden uit de oude buurt verliezen en vrienden maken in de nieuwe buurt. Jongeren kunnen bijvoorbeeld sterk gericht zijn op de buurt, omdat hun verplaatsingsmogelijkheden wat meer beperkt zijn dan die van volwassenen. Hierdoor wordt de kans vergroot dat jongeren activiteiten ondernemen in de nabijheid van hun woning. Sociale contacten vinden voornamelijk in de buurt plaats. Lokale voorzieningen, zoals sportverenigingen, zijn daarom belangrijk voor jongeren (Rankin & Quane, 2002). Het ontbreken van kwalitatief goede voorzieningen in de buurt kan betekenen dat er minder gebruik wordt gemaakt van deze voorzieningen (Bolt e.a., 2011). Bij jongeren die minder sterk gericht zijn op de buurt en vaak buiten de buurt hun sociale netwerk hebben, kunnen weinig veranderingen plaatsvinden in hun vrijetijdsbestedingen of sociale netwerk. Het wel of niet verbreken van sociale netwerken heeft invloed op het bezoeken van een buurthuis. Het ontbreken van vrienden of bekenden om samen een buurthuis te bezoeken kan leiden tot het stoppen met de activiteiten in de buurthuis in de nieuwe buurt. Bij de jongeren die minstens de helft van hun vrienden in hun eigen buurt hebben, is de kans groter dat zij een buurthuis bezoeken. Dit heeft mogelijk te maken met het samen bezoeken van een buurthuis. Jongeren met minimaal de helft van hun vrienden in de oude buurt, hebben daarnaast een grote kans om vrienden kwijt te raken na de verhuizing (Bolt e.a., 2011).
172
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
6.2.4 Het overzicht van de sociale omgevingskenmerken (kenmerken 58 t/m 61)
In tabel 6.2 op pagina 174 en 175 worden de sociale kenmerken weergegeven die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière.
Het eerste sociale omgevingskenmerk heeft te maken met de toename aan activiteiten in georganiseerd verband (kenmerk 58). Zoals blijkt uit kenmerk 49, is de gebondenheid aan activiteiten in georganiseerd verband een keuze. Uit subparagraaf 6.2.2 blijkt dat bij mensen die gebonden zijn aan georganiseerde activiteiten de woning zich vaak niet in de nabijheid bevindt van deze activiteiten. Voor deze groep is de nabijheid van deze activiteiten mogelijk niet van belang. Echter, er kan worden aangenomen dat voor de mensen die wel gebonden zijn aan georganiseerde activiteiten en behoefte hebben aan de nabijheid van deze activiteiten de afstand tot de woning wel van belang zal zijn. Mogelijk zullen mensen met minder financiële mogelijkheden meer waarde hechten aan de afstand tot deze activiteiten dan mensen met meer financiële mogelijkheden. Subparagraaf 6.1.1 laat namelijk zien dat mensen met lagere inkomens zich minder ver van huis verplaatsen vanwege de vervoerskosten. Om deze reden zal kenmerk 58 mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden zijn. Het is dus van belang om duidelijkheid te verschaffen in: hoe specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart worden gebracht en hoe wordt omgegaan met specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers. Het gaat hierbij om woonvoorkeuren die betrekking hebben op de sociale omgeving van gedwongen verhuizers. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 58 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 58
Begeleiding Voorkeuren De toename van activiteiten in een georganiseerd verband Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. In hoeverre (georganiseerde) activiteiten in de nabijheid van de omgeving van belang is voor de keuze van de woning en de buurt. 2. Hoe wordt omgegaan met gedwongen verhuizers die specifieke voorkeuren hebben voor bepaalde (georganiseerde) activiteiten in de nabijheid.
De mate van oriëntatie op de buurt (kenmerk 59) en de behoefte aan sociale contacten in de buurt (kenmerk 60) hebben te maken met de buurtoriëntatie van bewoners. Uit subparagraaf 6.2.3 blijkt dat hoewel de buurt steeds minder belangrijk wordt, dat sommige doelgroepen, zoals gezinnen en ouderen, vaker een oriëntatie op de buurt hebben dan andere doelgroepen. De activiteiten in het dagelijkse leven vinden bij mensen met een sterke buurtoriëntatie voornamelijk plaats in de wijk. Hierdoor kan aangenomen worden dat het van belang is dat activiteiten in de buurt kunnen worden verricht waar zij zich mee identificeren en die passen bij hun manier van leven. Bij een sterke oriëntatie op de buurt zal er dus de voorkeur zijn aan voorzieningen in de nabijheid van de omgeving waar veel waarde aan wordt gehecht. Naast deze behoefte kan volgens subparagraaf 5.1.11 binding
173
en hechting aan de oude woonomgeving ertoe leiden dat het moeilijker is om te wennen aan de nieuwe woonsituatie (kenmerk 16). Door de binding en hechting aan de oude woonomgeving kan daarnaast de voorkeur ontstaan om op korte afstand van de oude woning te verhuizen (kenmerk 12). Kenmerk 59 en 60 zullen wellicht te beïnvloeden zijn, maar minder eenvoudig. Dit heeft ermee te maken met het feit dat de verhuizing naar een woning en buurt naar voorkeur afhankelijk is van de beschikbaarheid hiervan. Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 59 Kenmerk 60 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren Nazorg Een sterke oriëntatie op de buurt Het hebben van weinig behoefte aan sociale contacten in de buurt (familie en vrienden zijn belangrijker) Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes 1. Hoe er omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die een sterke buurtoriëntatie hebben 2. Hoe er omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben om te verhuizen in de nabijheid van bepaalde voorzieningen 3. Hoe er omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben om binnen de wijk te verhuizen 4. Hoe gedwongen verhuizers kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie 5. Hoe er omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie
Kenmerk 61 heeft te maken met gedwongen verhuizers die goed overweg kunnen met de bewoners van de nieuwe buurt, wat de kansen vergroot op het verbeteren van de contacten met deze bewoners. Daarnaast kan de verbetering van deze contacten zorgen voor een grotere kans op buurttevredenheid (kenmerk 30). Ook wordt hierboven vermeldt dat bij bewoners die georiënteerd zijn op de buurt het van belang is dat zij zich met de woonomgeving identificeren. Dit betekent ook de identificatie met de buurtbewoners (subparagraaf 6.2.3). Kenmerk 61 kan dus worden gezien als een voorkeur van gedwongen verhuizers, namelijk de voorkeur om te verhuizen naar een buurt met bewoners waar zij zich mee identificeren. Uit subparagraaf 5.4.8 blijkt dat woonconsulenten voorrang kunnen verlenen aan mensen met specifieke voorkeuren. Bij bewoners die geen of weinig behoefte hebben aan contacten met de buurtbewoners kan er verwacht worden dat kenmerk 61 niet veel betekenis zal hebben. Op basis van de buurtoriëntatie is het van belang om te weten hoe gedwongen verhuizers kunnen vestigen in een buurt waar zij zich mee identificeren.
Kenmerk 59 en 60
174
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Het overzicht van de sociale omgevingskenmerken die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière Tabel 6.2
Subparagraaf Sociale omgevingskenmerk
# 58 59
• •
6.2.2
Toename van activiteiten in een georganiseerd verband.
6.2.3
Een sterke oriëntatie op de buurt.
60
•
6.2.3
Het hebben van weinig behoefte aan sociale contacten in de buurt (familie en vrienden zijn belangrijker).
61
•
6.2.1
Het goed overweg kunnen met nieuwe buurtbewoners.
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
175
Kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
OS
B
Het grotere kans op een groter sociaal netwerk.
-
O
±
Een sterke oriëntatie op de buurt: (1) een kleinere kans op veel contacten buiten de buurt, (2) grotere kans op veranderingen in de samenstelling van sociale netwerken, (3) een grotere kans op het verrichten van activiteiten in de woonomgeving, (4) een kleinere kans op het gebruik van voorzieningen in de buurt bij het ontbreken van kwalitatief goede voorzieningen in deze buurt en (5) een grotere kans op veranderingen in de samenstelling van sociale netwerken bij veranderingen in de sociale omgeving. Geen sterke oriëntatie op de buurt: (1) een kleinere kans op veranderingen tussen de oude en nieuwe woonsituatie wat betreft het verrichten van vrijetijdsactiviteiten en de samenstelling van hun sociale netwerk.
De woonplaats kan voor allochtonen minder belangrijk zijn dan voor autochtonen.
O
±
Een kleinere kans op veranderingen tussen de oude en nieuwe woonsituatie wat betreft de sociale interacties met buurtbewoners.
-
O
±
Een grotere kans op verbeteringen in de contacten met buurtbewoners.
-
S
±
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
176
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Procesactiviteit 1 Onderdeel 1 Procesactiviteit 2 Kenmerk 61 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden Kenmerk 61
Begeleiding Voorkeuren Nazorg Het goed overweg kunnen met nieuwe buurtbewoners Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe gedwongen verhuizers kunnen vestigen in een buurt waar zij zich mee identificeren
6.3 De ruimtelijke omgevingskenmerken In deze paragraaf worden de volgende zaken besproken: (1) de bereikbaarheid, reistijd en aanwezigheid van vrijetijdsvoorzieningen, (2) de mate van etnische concentratie in een wijk en (3) de gemeentegrootte en de stedelijke dichtheid. 6.3.1 De bereikbaarheid, reistijd en aanwezigheid van vrijetijdsvoorzieningen
Voor vrijetijdsactiviteiten met een structureel karakter zijn mensen minder bereid grote afstanden af te leggen dan voor activiteiten met een incidenteel karakter. Met andere woorden: men is minder bereid een grote afstand te reizen als het gaat om een wekelijks bezoek aan de sportschool dan om een bezoek aan een pretpark of museum (Harms, 2006). Bij bezoeken aan sportvoorzieningen is een reisafstand van 7,5 kilometer voor structurele bezoeken aan deze voorzieningen vaak nog aanzienlijk (Breedveld & TiessenRaaphorst, 2006). Ook blijkt dat de reistijd van een kwartier geen belemmering vormt voor bezoeken aan sportvoorzieningen (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Een reden hiervoor kan zijn dat de meeste sportvoorzieningen zich aan de rand van steden bevinden (Breedveld & Tiessen-Raaphorst, 2006). Fitnesscentra zijn hier een uitzondering op: de enige sportvoorzieningen die zich in binnensteden bevinden en eenvoudig lopend of fietsend te bereiken zijn (Tiessen-Raaphorst e.a., 2010). Bolt e.a. (2011) vermelden dat gedwongen verhuisde jongeren meer zouden kunnen richten op het ontmoeten van vrienden en sporten op straat omdat zij stoppen met de lidmaatschap bij een sportvereniging vanwege de verplaatsing van sportvoorzieningen naar de rand van steden. Bij cultuurvoorzieningen, voornamelijk bij niet-gesubsidieerde evenementen als musicals en grote popconcerten, zullen mensen langer moeten reizen. Vanwege de bezuinigingen op cultuur door het rijk en de gemeenten zullen mogelijk andere culturele voorzieningen minder goed bereikbaar worden (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013). Dit heeft te maken met de verschraling van deze culturele voorzieningen. De lange reistijd heeft invloed op het bezoek aan culturele voorzieningen. Bij een te lange reisafstand zijn mensen met lagere inkomens minder geneigd deze voorzieningen te bezoeken dan mensen met hogere inkomens (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013).
177
Voor een goede bereikbaarheid is een goede spreiding van sportvoorzieningen van belang. Dit leidt tot de vermindering van de afstand tot en de reistijd naar de sportvoorzieningen. De belemmeringen voor de sportdeelname worden hierdoor verminderd (TiessenRaaphorst e.a., 2010). Andere onderzoeken bevestigen het belang van de bereikbaarheid en de nabijheid van voorzieningen (Estabrooks e.a., 2003; Wilson e.a., 2004). Onderzoek laat zien dat de aanwezigheid van lokale voorzieningen van belang zijn voor het leggen van sociale contacten onder bewoners. Van den Berg e.a. (2014) laten zien dat supermarkten, basisscholen en buitensportvoorzieningen binnen een loopafstand van 1 kilometer de kans vergroot op contacten met buurtbewoners dan wanneer deze voorzieningen zich buiten de loopafstand bevinden. In ander onderzoek wordt vermeld dat vooral lokale winkels en publieke voorzieningen, zoals parken en buurtcentra, van belang zijn voor de sociale interacties tussen bewoners (Hickman, 2013). Voor de vrijetijdsmobiliteit zijn hoofdzakelijk ruimtelijke ontwikkelingen belangrijk, dat wil zeggen: veranderingen in de spreiding en locatie van voorzieningen (Harms, 2004). Gedwongen verhuizers komen terecht in een nieuwe buurt die meer of minder rijk is aan voorzieningen en activiteiten dan in de oude buurt. Sommige gedwongen verhuizers in het onderzoek van Bolt e.a. (2011) rapporteren dat in de nieuwe buurt meer levendigheid is, gezellige markten zijn en dat er (meer) winkel-, sport en groenvoorzieningen aanwezig zijn. Bovendien melden andere gedwongen verhuizers dat er meer voorzieningen voor jongeren in de buurt aanwezig zijn waar zij aan kunnen deelnemen, zoals een jongerencentrum en een sporthal waar zij kunnen voetballen en fitnessen. Ook kunnen in de nieuwe buurt jongerenvoorzieningen aanwezig zijn met een groter of aantrekkelijker activiteitenaanbod, waardoor veranderingen plaatsvinden in het bezoek van deze voorzieningen. Hetzelfde onderzoek laat zien dat niet iedereen naar een buurt verhuist met meer voorzieningen en activiteiten. De nadruk ligt op het feit dat in de nieuwe buurt weinig (sport)activiteiten voor jongeren aanwezig zijn. Daarnaast melden sommige gedwongen verhuizers dat de activiteiten in de buurt voornamelijk gericht zijn op een bepaalde groep mensen, zoals kleine kinderen, en dat er slechtere openbare voorzieningen zijn voor sociale ontmoetingen, bijvoorbeeld de afwezigheid van een park. In het bovenstaande vermelde onderzoek komt ook naar voren dat de afstand tussen de oude en de nieuwe woning van belang is voor het verrichten van vrijetijdsactiviteiten. Wanneer jongeren verder van de activiteit wonen, bestaat er een grotere kans dat de afstand te groot wordt om te overbruggen. Hierdoor zijn ze vaker gedwongen om te stoppen met de activiteit(en). De kans om te stoppen met een activiteit is groter bij allochtonen dan bij autochtonen. Ook wordt de kans om te stoppen met een activiteit groter bij een langere woonduur van de oude woning (Bolt e.a., 2011). Dit kan erop wijzen dat bij een langere woonduur het lastiger wordt dat mensen zich kunnen aanpassen aan de nieuwe woonsituatie, vanwege de gehechtheid aan de oude buurt (Bolt e.a., 2011). Een langere woonduur kan ook invloed hebben op de sociale contacten in de buurt: hoe langer de woonduur, des te groter de kans op contacten met mensen in de woonomgeving (op loopafstand) (Van den Berg e.a., 2014).
178
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Bij jongeren die op een korte afstand of binnen de wijk zijn verhuisd is vaak niets veranderd aan hun sportactiviteiten. Zij wonen bijvoorbeeld nog dichter bij de sportactiviteiten dan voor de verhuizing of kunnen hun sportactiviteiten in de wijk voortzetten. Er kan bovendien niets veranderd zijn aan sportactiviteiten van jongeren, omdat zij al buiten de wijk op een sportvereniging zaten (Bolt e.a., 2011). Wanneer er op een korte afstand wordt verhuisd, kunnen belangrijke contacten uit de oude buurt eenvoudig worden onderhouden. Dit blijkt uit het onderzoeken van Kleinhans (2005) en Bolt e.a. (2011) waarbij gedwongen verhuizers zich hebben gevestigd op een korte afstand van de oude woning. 6.3.2 De mate van etnische concentratie
In wijken met een hoog aandeel allochtonen is de kans klein dat allochtonen en autochtonen met elkaar in contact komen (Dagevos, 2009). In wijken met een hoog aandeel allochtonen gaan allochtonen vaker om met bewoners van hun eigen herkomst dan in wijken met een laag aandeel allochtonen (Dagevos & Odé, 2003; Van der Laan-Bouma-Doff, 2004; Van der Laan-Bouma-Doff & Putten, 2005). Dit betekent dat allochtonen in een wijk met een laag aandeel allochtonen meer contacten met autochtonen onderhouden dan in een wijk met een hoog aandeel allochtonen. Omgekeerd blijkt dit ook het geval: autochtonen onderhouden meer contacten met allochtonen in gemengde wijken dan autochtonen in wijken met een laag aandeel allochtonen. Hierbij is wel een grens vast te stellen. Bij wijken met meer dan de helft allochtone bewoners nemen de contacten tussen allochtonen en autochtonen af (Gijsberts & Dagevos, 2005). Een overheersende aanwezigheid van allochtone bewoners in wijken zou bedreigend werken voor de autochtone bewoners. Het gevolg hiervan is dat autochtone bewoners zich terugtrekken en zich minder richten op de contacten met allochtonen. De buurt is dus van belang voor de mate van contacten tussen allochtone en autochtone bewoners (Dagevos, 2009). Ook kunnen andere kenmerken de verschillen in contacten tussen allochtonen en autochtonen verklaren. Op straat, in scholen en in het vereningsleven komen allochtonen en autochtonen weinig met elkaar in contact (Dagevos, 2009). Er kan worden aangenomen dat een verhuizing naar een wijk met een hoger of lager aandeel allochtonen invloed heeft op interetnische contacten. 6.3.3 De gemeentegrootte en stedelijke dichtheid Bewoners woonachtig in kleine gemeenten (kleiner dan 20.000 inwoners) verrichten vaker vrijetijdsactiviteiten dan bewoners woonachtig in grote gemeenten (groter dan 100.000 inwoners). Dit kan te verklaren zijn doordat in grote gemeenten een grotere diversiteit is aan voorzieningen en bewoners (vrienden en bekenden) dan in kleine gemeenten (Grünfeld, 2010). Wel blijkt dat bij bewoners van grote gemeenten een toename te zien is in het verrichten van vrijetijdsactiviteiten buiten de gemeente. Wellicht is het bij bewoners van grote gemeenten vaker nodig om vrijetijdsactiviteiten te verrichten buiten de gemeente (Grünfeld, 2010). Een mogelijke verklaring kan de toename in autobezit zijn (paragraaf 6.1). Onderzoek laat zien dat de mate van stedelijke dichtheid van invloed is op de grootte van het sociale netwerk van mensen. Bewoners in randstedelijke gebieden hebben gemiddeld
179
meer mensen in hun sociale netwerk dan bewoners in stedelijke gebieden. Bewoners die in gebieden met een kleinere stedelijke dichtheid wonen kunnen dus een grotere sociale netwerk hebben dan bewoners in gebieden met een grotere stedelijke dichtheid (Van den Berg e.a., 2012). Daarnaast hebben bewoners in buurten met een hoge stedelijke dichtheid minder buren in hun sociale netwerk dan bewoners in buurten met een lagere stedelijke dichtheid (Thomése & Van Tilburg, 2000). 6.3.4 Het overzicht van de ruimtelijke omgevingskenmerken (62 t/m 65)
In tabel 6.3 op pagina 180 en 181 worden de ruimtelijke omgevingskenmerken weergegeven die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière. De goede of slechte bereikbaarheid door de verschraling van voorzieningen (kenmerk 62) en de aanwezigheid van lokale voorzieningen (kenmerk 63) hebben te maken met verschillende (strategische) besluiten van de gemeente, woningcorporaties, maar ook commerciële organisaties en andere belanghebbende partijen. Het gaat namelijk om grote ingrepen die een kwestie van lange adem zijn. Aan de andere kant gaat het om bewoners die gedwongen worden te verhuizen en de voorkeur hebben voor een goede bereikbaarheid of de nabijheid van bepaalde voorzieningen. Dit betekent dus dat bij dezen twee kenmerken een link gemaakt kan worden met de voorkeuren van gedwongen verhuizers. De woonconsulent kan bijdragen aan het verwezenlijken van de voorkeuren van gedwongen verhuizers en kan bijdragen aan de bewustwording van de woning- en buurtkeuze (zoals blijkt uit subparagraaf 5.4.8). Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 62 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 63 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Voorkeuren Een goede/slechtere bereikbaarheid (lange reistijd/-afstand) door de verschraling van voorzieningen Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben voor een goede bereikbaarheid of de nabijheid van bepaalde voorzieningen
Begeleiding Voorkeuren De aanwezigheid van lokale voorzieningen (supermarkten, buitensportvoorzieningen, winkels, basisscholen, parken, buurtcentra en andere publieke voorzieningen) Mogelijk minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De woonconsulent kan helpen met het verwezenlijken van specifieke woonvoorkeuren, maar is terughoudend in het uitoefenen van invloed op de woonkeuzes Hoe omgegaan wordt met gedwongen verhuizers die de voorkeur hebben voor wijken met een bepaalde etnische concentratie
Kenmerk 62
Kenmerk 63
180
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Het overzicht van de ruimtelijke omgevingskenmerken die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière Tabel 6.3
Subparagraaf Ruimtelijke omgevingskenmerk
# 62
•
6.3.1
Een goede/slechtere bereikbaarheid (lange reistijd/-afstand) door de verschraling van voorzieningen.
63
•
6.3.1
De aanwezigheid van lokale voorzieningen (supermarkten, buitensportvoorzieningen, winkels, basisscholen, parken, buurtcentra en andere publieke voorzieningen).
64
6.3.2
Wijken met een lage concentratie allochtone bewoners versus wijken met een evenredig aantal allochtone en autochtone bewoners.
65
6.3.3
Een hoge/lage stedelijke dichtheid.
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
181
Kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
Een grotere/kleinere kans op het bezoeken van voorzieningen op een grotere afstand (met name voor mensen met lagere inkomens).
OS
B
Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen.
O
±
Een grotere kans op meer sociale interacties met lokale bewoners.
-
O
±
Een grotere kans op interetnische contacten voor allochtonen versus een grotere kans op interetnische contacten voor autochtonen.
-
O
-
Een grotere kans op kleiner/groter sociaal netwerk.
-
O
-
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
182
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Kenmerk 64, wijken met een bepaalde etnische concentratie, en kenmerk 65, een hoge of lage stedelijke dichtheid, zijn tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden. Deze kenmerken hebben te maken met ontwikkelingen die zich op grote schaal bevinden. Procesactiviteit 1 Kenmerk 64
Kenmerk 64 en 65
Kenmerk 65 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Wijken met een lage concentratie allochtone bewoners versus wijken met een evenredig aantal allochtone en autochtone bewoners. Goed overweg kunnen met nieuwe buurtbewoners Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) -
6.4 De institutionele kenmerken
Er zijn relevante institutionele kenmerken die van invloed zijn voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen: (1) de woningmarkt, (2) de prijs voor het deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, (3) het overheidsen gemeentelijk beleid, (4) het Jeugdsportfonds, (5) het Jeugdcultuurfonds en (6) de CJP cultuurkaart. Deze zaken worden in de onderstaande subparagrafen besproken. 6.4.1 De woningmarkt
De woningmarkt kan een sterke invloed hebben op de levensloop van huishouden. Het moment van bijvoorbeeld zelfstandig-, samenwonen of kinderen krijgen wordt dan bepaald door de beschikbaarheid van een geschikte woning (Dieleman & Mulder, 2002 in: Kullberg e.a., 2009). Verhuizen kan mogelijkheden bieden om van de ene levensfase naar de andere te gaan. Een huishouden kan bijvoorbeeld besluiten om te beginnen met kinderen wanneer naar een grotere of een eengezinswoning verhuisd wordt. Zoals in Paragraaf 6.1 aan bod is gekomen zou de verandering van levensfase impact hebben op de vrijetijdsbesteding. Gezinnen met kinderen hebben andere prioriteiten dan een alleenstaande of een stel zonder een kinderwens. 6.4.2 De prijs voor het deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten
Wanneer de financiële mogelijkheden van mensen afnemen, dan wordt vaak de verrichte activiteiten in de vrijetijd hierop aangepast (Hoekman & Straatmeijer, 2013). Uit internationale onderzoeken blijkt dat in tijden van recessie men nog blijft sporten, maar dat er een verschuiving plaatsvindt van relatief dure naar relatief goedkope sporten. Ook blijkt uit ander internationaal onderzoek dat een lager besteedbaar inkomen vanwege recessie tot minder bestedingen in vrijetijdsactiviteiten leidt. Hierbij neemt onder meer de sport- en cultuurdeelname af bij mensen met lagere inkomens (Lunn & Layte, 2008; Gratton & Kokolakis, 2012). De recessie blijkt minder invloed te hebben op de mensen met hogere inkomens dan op de mensen met lagere inkomens bij het verrichten van vrijetijdsactiviteiten (Peddle, 2011).
183
6.4.3 Het overheids- en gemeentelijk beleid
De eventuele toekomstige bezuinigingen of investeringen in vrijetijdsvoorzieningen (zoals sport en cultuur) hebben invloed op de betaalbaarheid en de toegankelijkheid. Op het gebied van sport hechten gemeenten nu veel belang aan de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van sport voor iedereen. Dit wordt benadrukt door de extra investeringen van gemeenten in het Jeugdsportfonds en andere regelingen. Tijdens de bezuinigingen proberen gemeenten de contributieverhogingen zo veel mogelijk te minimaliseren om sport betaalbaar te houden voor iedereen. Dit betekent niet dat in de toekomst de sportcontributies gelijk zullen blijven. Zeker nu er een afname is in koopkracht van Nederlanders en een toename in werkloosheid en armoede (SCP & CBS, 2013). Op het gebied van cultuur zijn gemeenten al vanaf 2011 aan het bezuinigen en vanaf 2015 wordt er nog meer bezuinigd (Kammer, 2014). Door het merendeels wegvallen van het provinciale cultuurbudget, de bezuinigingen van het rijk en de landelijke fondsen (onder andere Fonds Podiumkunsten en Fonds voor Cultuurparticipatie) is het cultuurbudget aanzienlijk minder geworden (Gemeente Utrecht, 2012). De gevolgen hiervan zijn dat verschillende culturele instellingen geen subsidie meer krijgen. Het gaat voornamelijk om de instellingen uit de podiumkunsten en de beeldende kunst, omdat de Raad voor Cultuur bij deze typen instellingen een overaanbod constateerde. De bezuinigingen kunnen invloed hebben op de toegankelijkheid van cultuur voor mensen met vooral lagere inkomens. De toegangsprijzen zullen namelijk worden verhoogd. Mensen met lagere inkomens hebben over het algemeen minder te besteden en verrichten relatief minder culturele activiteiten dan mensen met hogere inkomens (Raad voor Cultuur, 2011; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013). Om cultuur toegankelijk te maken voor mensen met lagere inkomen wordt de focus gelegd op cultuureducatie. Het rijk wil zo veel mogelijk kinderen (voornamelijk uit arme gezinnen) in aanraking laten komen met cultuur, ter bevordering van maatschappelijke participatie (Rijksoverheid, 2011; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013). Net als op het gebied van sport kan op het gebied van cultuur het overheids- of gemeentelijk beleid veranderen. Het latere cultuurbeleid kan invloed hebben op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten, zoals de verschraling van cultuurvoorzieningen of de verhoging van contributies. 6.4.4 Het Jeugdsportfonds
Veel kinderen willen graag meedoen aan sportactiviteiten, zoals zwemlessen, voetbal en vecht- en verdedigingssporten (Collard, 2010). Het Jeugdsportfonds is een middel om kinderen structureel aan het sporten te krijgen. Dit middel is bedoeld voor kinderen die niet structureel kunnen sporten vanwege de financiële situatie van hun ouders. Per kind kan bij het Jeugdsportfonds maximaal 225 euro per jaar aangevraagd worden (Jeugdsportfonds, 2014). De kinderen uit arme gezinnen zijn voornamelijk woonachtig in sterk stedelijke gebieden en ongeveer een kwart is woonachtig in aandachtswijken (Collard, 2010). Zoals uit hoofdstuk 2 is gebleken, zijn aandachtswijken voornamelijk wederopbouw- en hoogbouwwijken die in aanmerking komen voor herstructurering.
184
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
6.4.5 Het Jeugdcultuurfonds
De kinderen van de ouders die weinig financiële draagkracht hebben, kunnen vaak niet meedoen aan actieve kunstbeoefening, zoals musiceren, toneelspelen, schilderen, dansen of schrijven. Actieve kunstbeoefening kost namelijk geld. Naast de vaak dure en individuele lessen is er materiaal nodig, bijvoorbeeld schildersbenodigdheden, instrumenten of kostuums. Door middel van het Jeugdcultuurfonds kunnen kinderen in achterstandsposities deelnemen aan actieve kunstbeoefening. Per kind kan maximaal 450 euro per jaar worden aangevraagd (jeugdcultuurfonds.nl). 6.4.6 De CJP Cultuurkaart
Door de bezuinigingen van het rijk en de gemeenten op cultuur zullen culturele activiteiten vanwege de prijs minder toegankelijk worden. Dit is voornamelijk het geval bij mensen met lagere inkomens (Raad voor Cultuur, 2011; Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2013). Met de CJP Cultuurkaart is het voor mensen tot 30 jaar mogelijk om onder andere korting te krijgen op verschillende cultuuractiviteiten (CJP, 2014). Hierdoor wordt cultuur voor deze groep meer toegankelijk. 6.4.7 Het Overzicht van de institutionele kenmerken (66 t/m 71)
In tabel 6.4 op pagina 186 en 187 worden de institutionele kenmerken weergegeven die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière. Kenmerk 66, heeft net als kenmerk 47 te maken met de financiële mogelijkheden van mensen. Hierbij is het van belang om rekening te houden met het feit dat door de huurstijging en inkomensdaling steeds meer huurders financieel in de knel komen. De betaalbaarheid van het wonen en de koopkracht van huurders komen in het geding (Vastgoedmarkt, 2014). Bij gedwongen verhuizers kan er worden verwacht dat de verhuizing ook een huurstijging kan opleveren, of beter gezegd: hun woonlasten veranderen. Dit roept vragen op over de financiële mogelijkheden van vooral huishoudens met lagere inkomens. Verandering in woonlasten kan ervoor zorgen dat huishoudens meer of minder te besteden hebben en kan invloed hebben op de bestedingen in vrijetijdsactiviteiten. Procesactiviteit Onderdeel Kenmerk 66 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Kenmerk 66
Begeleiding Inkomen en financiële mogelijkheden Het hebben van weinig financiële mogelijkheden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid (?) Onbekend 1. In hoeverre de betaalbaarheid van het wonen voor gedwongen verhuizers met lagere inkomens in de nieuwe woonsituatie in het geding komt, vanwege de huurstijging en inkomensdaling, en hoe hiermee omgegaan wordt 2. Hoe omgegaan wordt met de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers die vanwege een mogelijke hogere huur van de nieuwe woning minder te besteden hebben
De kenmerken 67, 68 en 69, ofwel de Jeugdsportfonds, de Jeugdcultuurfonds en de CJP Cultuurkaart zijn afhankelijk van het rijk of de gemeenten (o.a. het rijksbudget).
185
Door de bezuinigingen van het rijk en de gemeenten en de veranderingen in het sporten cultuurbeleid (kenmerken 70 en 71) kunnen de fondsen in de toekomst onder druk komen te staan. Hoewel kan worden aangenomen dat de vijf kenmerken tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden zijn, is het wellicht mogelijk om te kijken naar andere mogelijkheden die de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers met weinig financiële mogelijkheden te vergroten. Daarnaast zal wellicht niet iedereen op de hoogte zijn van de twee fondsen en de CJP Cultuurkaart. Procesactiviteit Onderdeel a Onderdeel b Kenmerk 67 Kenmerk 68 Kenmerk 69 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Begeleiding Kennis en vaardigheden Inkomen en financiële mogelijkheden Het Jeugdsportfonds Het Jeugdcultuurfonds De CJP Cultuurkaart Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) Onbekend 1. Hoe de kansen vergroot worden op het verrichten van (meer) vrijetijdsactiviteiten voor mensen met weinig financiële mogelijkheden 2. Hoe er tijdens het herhuisvestingsproces omgegaan wordt met het ontbreken van kennis over de Jeugdsportfonds, de Jeugdcultuurfonds en de CJP Cultuurkaart Kenmerk 67 t/m 69
Procesactiviteit Kenmerk 70 Kenmerk 71 Beïnvloedbaarheid Maatregelen/aanbevelingen Onduidelijkheden
Sportbeleid Cultuurbeleid Mogelijk moeilijk te beïnvloeden (-) -
6.5 Deelconclusie In dit hoofdstuk zijn de individuele, sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken beschreven die relevant zijn voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière. De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière vallen onder de volgende categorieën: (1) probleemsignalering en doorverwijzing, (2) begeleiding en (3) nazorg. Daarnaast is er per kenmerk de mogelijke beïnvloedbaarheid bepaald. Net als in hoofdstuk 5 is de beïnvloedbaarheid bepaald door in kaart te brengen welke (mogelijke) maatregelen per kenmerk tijdens het herhuisvestingsproces getroffen kunnen worden. Ook is het in dit hoofdstuk van belang dat bij veel kenmerken tijdens de interviews duidelijkheid moet worden verkregen in de maatregelen (hoofdstuk 7). Daarnaast zijn er enkele kenmerken die niet gecategoriseerd kunnen worden, vanwege de verwachting dat zij tijdens het herhuisvestingsproces niet te beïnvloeden zijn. Ook zijn bij deze kenmerken geen onduidelijkheden die gerelateerd zijn aan het herhuisvestingsproces.
Kenmerk 70 en 71
186
6 De relevante kenmerken voor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Het overzicht van de institutionele omgevingskenmerken die van invloed zijn op het maken van een vrijetijdscarrière Tabel 6.4
Subparagraaf Institutionele omgevingskenmerk
# 66
67
• •
6.4.2
Het hebben van weinig financiële mogelijkheden.
6.4.4
Het Jeugdsportfonds.
68
•
6.4.5
Het Jeugdcultuurfonds.
69
•
6.4.6
De CJP Cultuurkaart.
70
6.4.6
Het Sportbeleid.
71
6.4.6
Het Cultuurbeleid.
OS O S
Objectieve en subjectieve sociale stijging Objectieve sociale stijging Subjectieve sociale stijging
B + ± ?
Beïnvloedbaarheid (mogelijk) Eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Minder eenvoudig te beïnvloeden (mogelijk) Niet of moeilijk te beïnvloeden Geen inschatting van de mate van beïnvloedbaarheid
187
Kansen op het maken van een vrijetijdscarrière
Verschil tussen allochtonen en autochtonen
Een grotere kans op verrichten van minder sporten culturele activiteiten.
OS
B
Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen.
O
-
Een grotere kans op het deelnemen aan betaalde sportactiviteiten voor kinderen uit arme gezinnen.
-
O
-
Een grotere kans op het deelnemen aan actieve vormen van kunstbeoefening voor kinderen uit arme gezinnen.
-
O
-
Een grotere kans op het deelnamen aan (meer) culturele activiteiten voor mensen met lagere inkomens (tot 30 jaar).
Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen.
O
-
Een grotere of kleinere kans op het verrichten van sportactiviteiten.
-
O
-
Een grotere of kleinere kans op het verrichten van culturele activiteiten.
-
O
-
• • • • •
Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
188
Hoofdstuk 7
De interviews
190
7 De interviews
In dit hoofdstuk wordt met behulp van kwalitatieve interviews de invloed van de relevante kenmerken uit hoofdstuk 5 en 6 vastgesteld via maatregelen die voor deze kenmerken getroffen kunnen worden (onderzoeksvraag 4). Tijdens de interviews worden de verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers behanded en de kenmerken die hierop van invloed zijn (onderzoeksvraag 5). Voordat de resultaten van de interviews worden besproken, worden de opzet en de methode van interviewen behandeld.
7.1 De opzet en uitvoering In deze paragraaf wordt beschreven welke methode van interviewen wordt toegepast bij de verzameling van nieuwe gegevens en de doelgroepen die hierbij van belang zijn. Ook wordt beschreven wat de ervaringen zijn bij het verzamelen van gegevens. Tot slot worden de kenmerken beschreven die tijdens de interviews worden behandeld. 7.1.1 De methode en dataverzameling
In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Deze onderzoeksmethode maakt het mogelijk om inzicht te verkrijgen in de maatregelen die in de praktijk worden toegepast om de beschreven kenmerken in hoofdstuk 5 en 6 te beïnvloeden. Daarnaast is het van belang om specifieke informatie te krijgen over bepaalde huidige en toekomstige ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de maatregelen, zoals de verhuurdersheffing. Bij het in kaart brengen van de maatregelen is het dus van belang om rekening te houden met deze ontwikkelingen. Door middel van semi-gestructureerde interviews worden op een kwalitatieve manier nieuwe gegevens verzameld over maatregelen die de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers in de situatie in de nieuwe wijk vergroten. Op deze manier kan snel informatie worden verkregen over veel maatregelen, waarbij de mogelijkheid bestaat om bij elke maatregel ter verduidelijking door te vragen. Tijdens de interviews wordt de focus gelegd op maatregelen die organisaties tijdens het herhuisvestingsproces treffen om de relevante kenmerken uit hoofdstuk 5 en 6 te beïnvloeden. Op basis van de beïnvloedbaarheid wordt bepaald welke maatregelen er voor de kenmerken getroffen kunnen worden. 7.1.2 De doelgroepen en respons
De interviews zijn gericht op verschillende doelgroepen. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de toegepaste maatregelen worden belangrijke stakeholders benaderd die een significante rol hebben in het herhuisvestingsproces. Naast de gedwongen verhuizers worden verschillende organisaties benaderd. Bij de organisaties is het van belang om mensen te interviewen die nauw bij herstructureringsprojecten betrokken zijn. Het gaat hierbij om mensen die werkzaam zijn op strategisch en operationeel gebied. Met andere woorden: mensen die nauw betrokken zijn bij de situatie van gedwongen
191
verhuizers en mensen die het beleid vormen. Hiermee wordt er geprobeerd om een zo compleet mogelijk overzicht te krijgen van de maatregelen die de kansen op sociale stijging van gedwongen verhuizers vergroten. Hoewel de meeste herstructureringsopgaven zich in het westen van het land bevinden, is het van belang om organisaties in het hele land te benaderen. De woningmarkt zit namelijk op verschillende gebieden in Nederland anders in elkaar. Er wordt verwacht dat de werking van de woningmarkt in een bepaald gebied een grote rol speelt bij de maatregelen die organisaties treffen om de kansen op sociale stijging te vergroten. Het is daarom belangrijk om in kaart te brengen hoe organisaties tijdens het herhuisvestingsproces inspelen op de woningmarkt waarin zij werkzaam zijn. De resultaten van dit onderzoek kunnen op deze manier van belang zijn voor verschillende steden in Nederland waar herstructurering plaatsvindt of gaat plaatsvinden. Bij de resultaten van de interviews worden indien mogelijk maatregelen beschreven die gericht zijn op specifieke woningmarktgebieden. Er worden vier doelgroepen onderscheiden: 1. Gedwongen verhuizers 2. Belangenbehartigers van bewonersorganisaties en individuele bewoners 3. Woningcorporaties 4. Gemeenten De locatie van de doelgroepen worden weergegeven in figuur 7.1 op pagina 192. Gedwongen verhuizers is de doelgroep waar maatregelen voor worden geformuleerd. Hierbij gaat het om de gedwongen verhuizers die zich in de nieuwe woonsituatie bevinden. Door middel van interviews met gedwongen verhuizers kunnen hun ervaringen tijdens het herhuisvestingsproces in kaart gebracht worden die hebben geleid tot de woon- en vrijetijdscarrière die zij in de nieuwe woonsituatie hebben gemaakt. Hun ervaringen en hun nieuwe woonsituatie kunnen leiden naar mogelijke maatregelen om de sociale stijgingskansen te vergroten. In totaal worden er twee gedwongen verhuizers geïnterviewd. De volgende gedwongen verhuizers worden geïnterviewd: • 23 jaar, vrouw. Inwonend bij de ouder, driepersoonshuishouden. Student aan een universiteit. In 2012 verhuisd naar een nieuwbouwwoning binnen Zuilen, Utrecht. Marokkaanse afkomst. • 26 jaar, man. Inwonend bij de ouder, vierpersoonshuishouden. Student aan een hogeschool. In 2011 verhuisd van Zuilen naar een nieuwbouwwoning in Vleuten, Utrecht. Surinaamse afkomst. Beide gedwongen verhuizers hebben in hetzelfde sloopgebied gewoond. Hoewel de gedwongen verhuizers geen hoofdbewoners zijn, waren zij intensief betrokken bij het zoeken naar een nieuwe woning. Andere kenmerken van de gedwongen verhuizers zijn: een jonge leeftijd en beide in Nederland geboren. Ook zijn zij beide studenten in het hoger onderwijs. Deze kenmerken zorgen ervoor dat zij kennis van en inzicht in de gang van zaken in Nederland hebben. De gedwongen verhuizers hebben hierdoor weinig tot
192
7 De interviews
De locatie van de geïnterviewde doelgroepen Figuur 7.1
Amsterdam • Coördinator, Stichting Bewonersorganisatie • Adviseur, Amsterdams Steunpunt Wonen • Bewonersondersteuner, Wijksteunpunt Wonen
Assen • Sociaal begeleider, Actium
Utrecht • Gedwongen verhuizer, Zuilen • Gedwongen verhuizer, Vleuten • Manager, Portaal • Presentiewerker, Buurtpastoraat
Den Haag • Bestuurder, Wijkplatform Morgenstond
Arnhem • Woonconsulent, Vivare
Rotterdam • Manager, Woonstad Rotterdam • Coördinator, Woonstad Rotterdam • Sociaal begeleider, Havensteder Breda • Woonconsulent, WonenBreburg Eindhoven • Projectmanager, gemeente Eindhoven
193
geen hulp nodig tijdens het herhuisvestingsproces. Vanwege deze zelfredzaamheid is het alleen mogelijk om bij een beperkt aantal ervaringen inzicht te verkrijgen in mogelijke maatregelen. De tweede doelgroep zijn organisaties die tijdens het herhuisvestingsproces de belangenbehartigers zijn van bewonersorganisaties en individuele bewoners. Deze organisaties zullen naar verwachting een belangrijke partij zijn op het gebied van bewonersparticipatie. Zij staan namelijk dichter bij de bewoners dan woningcorporaties en hebben daarom een belangrijke rol in het herhuisvestingsproces. Naast bewonersparticipatie hebben de belangenbehartigers mogelijk inzicht in de ervaringen van gedwongen verhuizers tijdens het herhuisvestingsproces en hun nieuwe woonsituatie. Net als de vorige doelgroep kan dit inzicht zorgen voor mogelijke maatregelen die de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers vergroten. Er worden in totaal vijf mensen van vijf verschillende organisaties geïnterviewd6, namelijk: • Bestuurder – Wijkplatform Morgenstond, Den Haag • Presentiewerker – Stichting Buurtpastoraat, Utrecht • Coördinator – Stichting Bewoners Organisatie (SBO), Amsterdam • Adviseur – Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW) • Bewonersondersteuner – Wijksteunpunt Wonen (WSWonen), Amsterdam De presentiewerker is werkzaam bij hetzelfde sloopgebied als waar de twee geïnterviewde gedwongen verhuizers vandaan zijn verhuisd. In tegenstelling tot de twee geïnterviewde gedwongen verhuizers is de presentiewerker intensief betrokken bij het proces van herstructurering van de minder zelfredzame gedwongen verhuizers. De derde doelgroep zijn de gemeenten. In het gehele proces van herstructurering hebben de gemeenten de regierol, omdat zij geacht worden rekening te houden met de belangen van alle bewoners in hun gemeente bij het ontwikkelen van gemeentelijke plannen. Hieronder vallen ook de plannen voor herstructurering van specifieke gebieden. De gemeente zet het proces van herstructurering in gang en zorgt onder andere voor de verstrekking van de omgevingsvergunning. Hierbij zullen zij rekening moeten houden met de belangen van alle betrokken partijen. Ook zullen gemeenten een context moeten creëren waarbinnen het mogelijk en aantrekkelijk is voor woningcorporaties, bewoners en overige partijen om mee te werken aan de uitvoering van de plannen. Tenslotte moet de gemeente (wederzijdse) prestatieafspraken maken met de betrokken woningcorporaties en hen daaraan houden (VROM-Raad, 2009). In totaal wordt er één persoon geïnterviewd6, namelijk: • Projectmanager - Gemeente Eindhoven Tijdens het interview wordt voornamelijk gekeken naar de rol van de gemeente bij het herhuisvestingsproces. Hoewel in het begin van deze subparagraaf is beschreven dat het van belang is om organisaties in het hele land te benaderen die betrokken zijn bij 6
Vanwege de anonimiteit zijn de functienamen vervangen door functie-omschrijvingen.
194
7 De interviews
herstructurering, zijn er geen personen van andere gemeentes geïnterviewd vanwege veel non-respons (subparagraaf 7.1.3). Door deze beperking is het niet mogelijk om een compleet beeld te verkrijgen van de rol van de gemeentes in het hele land bij het proces van herhuisvesting. Woningcorporaties (de vierde doelgroep) spelen in de uitvoering van herstructurering een cruciale rol, aangezien het grootste deel van de woningen in herstructureringsgebieden in hun bezit is. Sloop van woningen heeft als gevolg dat bewoners zullen moeten verhuizen. Omdat de woningcorporaties om reden van sloop de huurcontracten verbreken, dragen zij zorg voor de herhuisvesting van huurders. Bij het maken van herstructureringsplannen hebben woningcorporaties de sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheid bijzondere aandacht te schenken aan de huisvesting van hun doelgroep (VROM-Raad, 2009). In totaal zijn er zeven mensen geïnterviewd van zes woningcorporaties verspreid over Nederland7, namelijk: • Coördinator – Woonstad Rotterdam • Manager – Woonstad Rotterdam • Sociaal begeleider – Actium, Assen • Woonconsulent – Vivare, Arnhem • Woonconsulent – WonenBreburg, Breda • Manager – Portaal, Utrecht • Sociaal Begeleider – Havensteder, Rotterdam 7.1.3 De ervaringen bij dataverzameling
Er was veel respons van personen die werkzaam zijn bij woningcorporaties en organisaties die de belangen behartigen van zowel individuele bewoners als bewonersorganisaties. Het was in het tijdsbestek van het zoeken naar geïnterviewde personen niet mogelijk om meer gedwongen verhuizers te interviewen, omdat zij moeilijk te traceren zijn. Dit heeft mede te maken met het feit dat organisaties, zoals woningcorporaties en huurdersbelangenverenigingen, vaak niet bijhouden waar gedwongen verhuizers zich vestigen. Bij gemeenten was er veel non-respons. De non-respons heeft wellicht te maken met het feit dat het tijdsbestek van het verkrijgen van interviews niet voldoende was. Daarnaast waren er geen contacten binnen de gemeentes, wat invloed kan hebben op de respons. Uit de vorige paragraaf blijkt dat er interviews worden gehouden met personen werkzaam bij organisaties gerelateerd aan één van de vier doelgroepen. Naast deze vier doelgroepen is geprobeerd om twee andere doelgroepen te benaderen. Het gaat hierbij om: (1) hulpverlenende instanties bij probleemsignalering en doorverwijzing, en (2) organisaties op het gebied van vrijetijd die te maken hebben met herstructurering. De eerste doelgroep zijn hulpverlenende instanties waar woonconsulenten naar doorverwijzen als problemen van gedwongen verhuizers buiten het domein van de woningcorporatie vallen. Deze hulpverlenende instanties hebben een belangrijke rol in het herhuisvestingsproces en 7
Vanwege de anonimiteit zijn de functienamen vervangen door functie-omschrijvingen.
195
mogelijk bij de sociale stijging van gedwongen verhuizers. De tweede doelgroep zijn organisaties die betrokken zijn bij de vrijetijdsbesteding van bewoners in wijken die betrokken zijn bij het herhuisvestingsproces. Deze organisaties zullen waarschijnlijk inzicht hebben in gedwongen verhuizers en de vrijetijdsactiviteiten die zij verrichten. De mensen van deze instellingen zullen naar verwachting persoonlijke contacten met bewoners hebben en wellicht met mensen die gedwongen hun woning moesten verlaten. Het was echter niet mogelijk om met de twee groepen interviews af te leggen. Het was namelijk moeilijk organisaties te vinden die te maken hebben met herstructurering. Bij het kleine aantal organisaties die wel werkzaam zijn op het gebied van herstructurering was veel non-respons. Omdat geen interviews van de laatste doelgroep zijn verkregen, is er weinig inzicht verkregen in maatregelen die de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers vergroten. De interviews hebben tussen eind augustus en begin oktober 2014 plaatsgevonden en hebben ongeveer 45 tot 120 minuten geduurd. Tijdens de interviews zijn alle procesactiviteiten behandeld. Bovendien zijn tijdens de interviews documenten verkregen die in de resultaten van de interviews worden verwerkt. Deze zijn vastgelegde stedelijke afspraken bij herstructurering en folders. Vanwege de tijdsduur van de interviews en het aantal behandelde procesactiviteiten is gekozen om de kenmerken gerelateerd aan de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ niet afzonderlijk te behandelen. Wanneer alle aspecten tijdens de interviews afzonderlijk behandeld worden, zal er weinig beschikbare tijd zijn voor het behandelen van kenmerken gerelateerd aan andere procesactiviteiten. In plaats hiervan worden de volgende vragen gesteld: • Hoe bewoners invloed kunnen uitoefenen • Wat kan bijdragen aan bewonersinvloed De kenmerken die gekoppeld zijn aan de procesactiviteit ‘begeleiding’ onderdeel ‘voorkeuren’ worden tijdens de interviews ook niet afzonderlijk behandeld. Een groot deel van de kenmerken hebben immers te maken met het onderdeel voorkeuren. Om deze reden wordt een algemenere vraag gesteld over specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers, namelijk: • Hoe omgegaan wordt met specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers Tijdens de interviews zijn wel specifieke woonvoorkeuren naar voren gekomen. Deze worden bij de resultaten besproken. 7.1.4 De behandelde kenmerken per doelgroep
In tabel 7.1 wordt per doelgroep aangegeven welke kenmerken tijdens de interviews8 worden behandeld. Uit hoofdstuk 5 en 6 blijkt dat de kenmerken een relatie hebben met één van de vijf procesactiviteiten (zie ook tabel 5.1). Deze procesactiviteiten zijn 8
Voor de interview guide wordt verwezen naar bijlage II
196
7 De interviews
gerelateerd aan de fasen van het herhuisvestingsproces. Deze onderverdeling maakt het mogelijk om tijdens de interviews en de analyse van de interviews vast te stellen welke maatregelen per hoofdactiviteit, en dus per fase van het herhuisvestingsproces, getroffen kunnen worden. De onderstaande tabel laat tevens ter verduidelijking zien dat er een onderverdeling is gemaakt binnen de procesactiviteiten. In de volgende vijf paragrafen worden de resultaten uit de interviews besproken, waarbij de onderverdeling in tabel 7.1 als leidraad wordt gehouden. De maatregelen van de kenmerken met betrekking tot de volgende procesactiviteiten worden besproken: bewonersinvloed (paragraaf 7.2), informatieverstrekking en begeleiding (paragraaf 7.3), begeleiding (kennis en vaardigheden in paragraaf 7.4, inkomen en financiële mogelijkheden in paragraaf 7.5 en voorkeuren in paragraaf 7.6), probleemsignalering en doorverwijzing (paragraaf 7.7) en nazorg (Paragraaf 7.8). Daarnaast zijn voor de maatregelen per procesactiviteit eventuele opmerkingen beschreven. Net als in hoofdstuk 5 en 6 wordt in de bovenstaande paragrafen gekeken naar de beïnvloedbaarheid van de kenmerken met behulp van maatregelen die kunnen worden getroffen. De mate van beïnvloedbaarheid van de kenmerken wordt aangegeven door een onderscheid te maken tussen eenvoudig te beïnvloeden kenmerken (+), minder eenvoudig te beïnvloeden kenmerken (±) en moeilijk of niet te beïnvloeden kenmerken (-). Het is voorop te stellen dat de financiële mogelijkheden van woningcorporaties leidend zijn bij veel getroffen maatregelen die uit de interviews naar voren komen. Vanwege de huidige ontwikkelingen (de financiële crisis en de verhuurdersheffing) is het lastig om de beïnvloedbaarheid van veel kenmerken te bepalen. Bij de kenmerken waarbij de financiële mogelijkheden een grote rol spelen wordt ervan uitgegaan dat zij minder eenvoudig te beïnvloeden zijn (±).
7.2 Bewonersinvloed Uit subparagraaf 5.4.1 en 5.4.2 blijkt dat bewonersparticipatie van belang is om invloed uit te oefenen op de plannen. Het gaat hierbij om zowel de vorming van het herstructureringsplan als de vorming van het sociaal plan (kenmerken 34 en 35). Door deze invloed kunnen de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière worden vergroot. Uit subparagraaf 5.4.10 blijkt dat het onduidelijk is wat de mogelijkheden zijn om bewonersinvloed te bevorderen. De literatuurstudie laat zien dat het onbekend is welke maatregelen hiervoor getroffen kunnen worden. In plaats van elke onduidelijkheid uit deze subparagraaf tijdens de interviews afzonderlijk te behandelen, worden vragen gesteld over de factoren die van belang zijn bij het uitoefenen van invloed en welke maatregelen voor deze factoren getroffen worden. De resultaten van deze vragen worden in de onderstaande subparagrafen behandeld.
197
Tabel 7.1 Overzicht van de behandelde kenmerken tijdens interviews met de doelgroepen Fase herhuisvestingsproces
§
Procesactiviteit
7.2
Bewonersinvloed
Interne, voorlopige en officiële sloopbesluit
34, 35
7.3
Informatieverstrekking: houding
Interne, voorlopige en officiële sloopbesluit
1-4
7.3
Begeleiding: houding
Zoekproces en verhuiskeuze
1-4
7.4
Begeleiding: kennis en vaardigheden
Zoekproces en verhuiskeuze
5-7, 23, 48
7.5
Begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden
Zoekproces en verhuiskeuze
8-10, 31, 36, 38, 41, 47, 66
7.6
Begeleiding: voorkeuren
Zoekproces en verhuiskeuze
11-16, 24-29, 32-33, 37, 39, 49, 50-52, 58-63
7.7
Probleemsignalering en doorverwijzing
Zoekproces en verhuiskeuze
22, 46
7.8
Nazorg
De nieuwe woonsituatie
14-16, 29-30, 52, 59-60
GV B G W
• • • • •
Kenmerknummer
GV
B
G
W
•••• •• • •• • •• • •• • •• • •••• •• •
Gedwongen verhuizer Belangenbehartiger van bewoners(organisaties) Gemeente Woningcorporatie Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 ‘definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’ Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
7.2.1 Bewonersinitiatieven en professionaliteit
Volgens de Projectmanager van Gemeente Eindhoven is er een verschuiving van bewonersparticipatie naar bewonersinitiatieven. Bewonersparticipatie begon bij inspraak (1e generatie) en samenspraak (2e generatie) op de ruimtelijke ingrepen en is verschoven naar eigen initiatieven van bewoners (3e generatie). Bij de 3e generatie neemt de burger
198
7 De interviews
het voortouw en de faciliteert overheid daarin. De laatste ontwikkeling is de 4e generatie bewonersparticipatie. Bij deze vorm van bewonersparticipatie gaat het niet alleen om het nemen van het voortouw, maar dat bewoners ook de regie nemen. Er vindt dus een verschuiving plaats van ‘iedereen doet mee’ (draagvlak creëren) naar ‘wie wil wat, wie kan wat en wie doet wat’ (trekkers). Bewonersinitiatieven kunnen vertaald worden in organisatievormen waarin bewoners en sociale ondernemers zich met elkaar verbinden, bijvoorbeeld op wijkniveau. De verschuiving komt overeen met het onderzoek van Kleinhans (2014), waarin hij aangeeft dat de bezuinigingen hand in hand gaan met de terugtrekking van de verzorgingsstaat, zelfredzaamheid en zelforganisatie door burgers. De ontwikkeling van bewonersparticipatie naar bewonersinitiatieven is ook te zien bij herstructurering. Uit interviews blijkt dat de mate van bewonersinvloed te maken heeft met de professionaliteit van bewonersorganisaties bij de vorming van de plannen. De volgende maatregelen komen tijdens de interviews naar voren: Kenmerk 34 en 35 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen Maatregel 1 t/m 5
Bewonersinvloed Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Bewonersinitiatieven en professionaliteit 1. Bewoners selecteren die waarde toevoegen aan het herstructureringsproces 2. Professionele ondersteuning aan bewoners(commissies) actief aanbieden 3. Ruimte geven voor onderhandeling 4. Wederzijds begrip creëren 5. Een overlegstructuur creëren met verschillende partijen De beperkte financiële mogelijkheden van organisaties kunnen een belemmering vormen
Ad 1
Uit de interviews komt het belang van de kennis en kundigheid van actieve bewoners naar voren die significant bij kunnen dragen aan het proces van herstructurering. Het gaat hierbij om bewoners die het algemeen wijkbelang willen behartigen en overzicht over de gehele situatie hebben (helikopterblik). Het is belangrijk om met actieve bewoners te overleggen die de kennis, kundigheid en een helikopterblik hebben. Dit kan bijvoorbeeld doordat de woningcorporatie bij de start van een project bewoners selecteert die tijdens overleggen significant aan het herhuisvestingsproces kunnen bijdragen. Door vooraf bewoners te selecteren kan het onderhandelingsproces tussen de woningcorporatie en de bewonersorganisatie soepeler gaan. Ad 2
Wanneer bewoners hun ideeën over de plannen aan de woningcorporatie kenbaar willen maken, is het betrekken van professionele partijen bij de vorming van de plannen van belang, zoals een bewonersondersteuner. Bij bewonersorganisaties ontbreken vaak capabele bewoners. Ook ontbreekt vaak een persoon die het initiatief neemt. De ondersteuning wordt gewaardeerd door zowel de woningcorporaties als de bewonersorganisaties.
199
Ondersteuning kan geboden worden bij de oprichting van een bewonersorganisatie door bijvoorbeeld een training te geven om de bewoners te mobiliseren en in positie te brengen. Vaak bestaat er al een bewonersorganisatie. Na de oprichting van een bewonersorganisatie kan onder andere ondersteuning geboden worden bij de overleggen met de desbetreffende woningcorporatie. Ook kunnen bijvoorbeeld cursussen in gespreksvaardigheden gegeven worden. Bewonerscommissies kunnen daarnaast externe partijen inhuren die hen begeleiden in het voeren van de gesprekken met woningcorporaties en zorgen dat afspraken goed worden vastgelegd. Naast de oprichting van bewonersorganisaties en overleggen met woningcorporaties kunnen professionele organisaties bewoners helpen op technisch terrein en op procesmatig vlak. Ook kan professionele ondersteuning geboden worden wanneer de bewoners(organisatie) weinig vertrouwen heeft in de woningcorporatie of wanneer de communicatie tussen deze twee partijen moeizaam verloopt. Mediation, ofwel conflictbemiddeling, kan bijdragen aan het bevorderen van de samenwerking tussen de bewoners(organisatie) en de woningcorporatie. Mediation kan echter wel een dure en tijdrovende ingreep zijn. Een projectstructuur met een sterke bestuurder die over beide partijen zeggenschap heeft, kan ook doeltreffend zijn. De focus van het type ondersteuning kan afhankelijk zijn van de bewonersondersteuner waar de bewonersorganisatie mee in contact komt. Uit interviews blijkt daarnaast dat laagdrempeligheid van belang is. Bewonersorganisaties willen vaak professionele ondersteuning hebben van bekende bewonersondersteuners uit de wijk die het werk al langer doen. Ad 3 en 4
Het is van belang om aandacht te besteden aan de (ervaren) ruimte die de woningcorporatie en de bewoners hebben voor onderhandeling. Dit geeft helderheid in de verwachtingen tussen de twee partijen. Het is hierbij van belang dat de uitgangspunten en prioriteiten van beide partijen in een vroeg stadium van het proces bekendgemaakt worden (zie ook subparagraaf 7.2.5). Tijdens de onderhandelingen over de plannen is daarnaast wederzijds begrip en de mate waarin de woningcorporatie en de bewoners naar elkaar luisteren van belang. Aan de ene kant is empathie vanuit de woningcorporatie van belang, ofwel zich kunnen verplaatsen in de positie van bewoners. Bewoners hebben namelijk vaak onbegrip over het slopen van de woning (zie ook paragraaf 7.3 voor maatregelen). Aan de andere kant is het belangrijk dat bewoners zich meer in de woningcorporatie inleven. Vaak hebben bewoners hoge verwachtingen van de woningcorporatie en weten bewoners niet hoe herstructurering precies in zijn werk gaat. Professionele ondersteuning kan hier aan bijdragen. Door wederzijds begrip is het mogelijk om met elkaar te overleggen en de ideeën van de andere partij te begrijpen.
200
7 De interviews
Ad 5
Een overlegstructuur met de bewoners(commissie), de woningcorporatie en andere betrokken partijen, zoals de gemeente en bewonersondersteuners, kan bijdragen aan het vertrouwen. Daarnaast kan deze overlegstructuur helpen bij een betere balans tussen de positie van de bewonerscommissie en die van de woningcorporatie, omdat de bewoners op sommige punten in het overleg gesteund kunnen worden door één van de andere partijen. Echter, de oprichting van de bovenstaande overlegstructuur is vaak duur en tijdrovend. Net als bij mediation (maatregel 2) kan een sterke bestuurder die zeggenschap heeft over beide partijen effectief zijn. Opmerkingen
Beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties, mede als gevolg van financiële crisis en de invoer van de verhuurdersheffing, kunnen ervoor zorgen dat er weinig ruimte is voor inbreng van bewoners. Deze beperkte ruimte is voornamelijk het geval wanneer het gaat om ‘duurdere’ voorstellen van bewoners in tegenstelling tot de ‘goedkopere’ ideeën van de woningcorporatie. Financiële mogelijkheden zijn leidend voor de professionele ondersteuning die bewonersorganisaties kunnen ontvangen. De mate van begeleiding in het proces van bewonersparticipatie is immers afhankelijk van het budget dat beschikbaar is voor bewonersorganisaties die professionele ondersteuning nodig hebben. Een voorbeeld van een financieringsconstructie is dat woningcorporaties via de huurderskoepel budget vrijmaken voor bewonersorganisaties die te maken hebben met herstructurering en professionele ondersteuning willen. Vanwege de bezuinigingen bij veel organisaties, waaronder de gemeente en woningcorporaties, is het de vraag wat het effect is van de vermindering van dit budget. Hoewel professionele ondersteuning en een goede bewonerscommissie van belang is, is het wellicht belangrijker dat de woningcorporatie meewerkt aan het vinden van gezamenlijk oplossingen. De interviews schetsen een generaliserend beeld van de medewerking van woningcorporaties voor en na de crisis en verhuurdersheffing, ofwel wanneer woningcorporaties meer en minder financiële mogelijkheden hebben. In de tijd dat woningcorporaties meer financiële mogelijkheden hadden dan nu, was het vaker mogelijk om te onderhandelen over de plannen. Met andere woorden: de financiële mogelijkheden van woningcorporaties kunnen een leidende factor zijn voor de mate van het uitoefenen van invloed door bewoners. De huurderskoepels van de woningcorporatie hebben vaak minder actieve rol. Soms kan de huurderskoepel een actieve rol hebben bij bewonersparticipatie, namelijk de ondersteuning van bewonersorganisaties die bijvoorbeeld enkel uit 1 persoon bestaat. Vanwege de beperkte financiële mogelijkheden van organisaties, zullen de maatregelen in deze subparagraaf minder eenvoudig te beïnvloeden zijn.
201
7.2.2 De representativiteit van bewonersorganisaties
Uit subparagaaf 5.4.2 blijkt dat het draagvlak dat bewonersorganisaties weten te creëren van belang is voor de uiteindelijke invloed die zij uit kunnen oefenen. Uit het interviews blijkt dat de representativiteit van de achterban van bewonersorganisaties van belang is voor de mate van invloed die zij kunnen uitoefenen. Bij geen of weinig draagvlak blijken de standpunten van bewonersorganisaties niet gehoord te worden, omdat zij hun achterban niet weten te mobiliseren. Voor woningcorporaties is het van belang om te weten in hoeverre een bewonersorganisatie een vertegenwoordiger is van de bewoners. De maatregelen die uit de interviews naar voren komen om draagvlak bij bewoners te creëren zijn: Kenmerk 34 en 35 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
Bewonersinvloed Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De representativiteit van bewonersorganisaties 6. Bij de samenstelling van een bewonersorganisatie ervoor zorgen dat de leden verspreid over het hele projectgebied wonen 7. Regelmatig alle bewoners op de hoogte stellen van de ontwikkelingen van de plannen 8. Leden aanspreken op hun eigen belang 9. Bewoners individueel en gezamenlijk informeren 10. Professionele ondersteuning bieden 11. Bewoners(commissies) bij de start van het project bij de plannen betrekken 12. Het inventariseren van de woonwensen 13. Rekening houden met het draagvlak van de bewonerscommissie die in het geding kan komen door het wegtrekken van gedwongen verhuizers De financiële mogelijkheden van organisaties kunnen een belemmering vormen
Ad 6 en 7
Om draagvlak bij bewonersorganisaties te creëren, kan door bijvoorbeeld bewonersondersteuners gestimuleerd worden om bij de samenstelling van een bewonerscommissie ervoor te zorgen dat de leden verspreid over het hele projectgebied wonen. Deze samenstelling van de bewonerscommissie maakt het mogelijk om inzicht te verkrijgen in de ideeën van bewoners in verschillende delen van het projectgebied. Wanneer de leden van de bewonersorganisatie verspreid over het projectgebied wonen, kan er eenvoudiger contact met bewoners opgenomen worden om hun op de hoogte te houden van de plannen. Behalve te letten op de samenstelling van de leden van de bewonersorganisatie kan onder andere draagvlak worden gecreëerd door de bewonersorganisatie te verplichten om regelmatig alle bewoners op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen van de herstructureringsplannen. Ad 8
Het is belangrijk dat leden worden aangesproken op hun eigen belang. Net als bij maatregel 6 en 7 kunnen bewonersondersteuners hier aan bijdragen. In interviews wordt benadrukt dat leden van een bewonersorganisatie voornamelijk eigen belangen en niet het overzicht
Maatregel 6 t/m 13
202
7 De interviews
over de gehele situatie hebben. Bij de vorming van de plannen zijn er echter bewoners vereist die bijdragen aan het algemeen wijkbelang. Hierbij is een helikopterblik nodig voor het belang van de wijk en het creëren van draagvlak. Ad 9 en 10
Uit interviews blijkt dat over het algemeen woningcorporaties vaak behoefte hebben om bewoners individueel te informeren door middel van bijvoorbeeld een inloopbijeenkomst of huisbezoeken. Door middel van een individuele aanpak kunnen woningcorporaties elke bewoner de ruimte te geven om hun ideeën kenbaar te maken. Tijdens gezamenlijke bijeenkomsten is namelijk de ervaring dat bewoners met ‘de grootste mond’ hun invloed proberen uit te oefenen. Andere bewoners komen dan niet of weinig aan bod om hun ideeën over te brengen. Een manier om deze situatie te ondervangen is om tijdens gezamenlijke bijeenkomsten een bewonersondersteuner vragen namens bewoners te laten stellen. Op deze manier is het wel mogelijk een beeld te krijgen van wat er onder de bewoners leeft. Vaak hebben woningcorporaties, volgens het sociaal statuut van het desbetreffende project of stedelijke afspraken, instemming nodig van een groot deel van de bewoners om de plannen door te laten gaan. Hoe groot dit draagvlak moet zijn, verschilt per regio, woningcorporatie of project. Soms zijn er uitzonderingen en hebben woningcorporaties volgens wettelijke gemeentelijke afspraken geen instemming nodig van bewoners. Dit heeft gevolgen voor de invloed die bewoners kunnen uitoefenen (subparagraaf 7.2.3). In tegenstelling tot woningcorporaties zijn leden van bewonerscommissies vaak voorstander van gezamenlijke bijeenkomsten. Het idee is dat bewoners kennis nemen van elkaars ideeën en gezamenlijk kunnen reageren. Deze communicatievorm zorgt ervoor dat de bewonerscommissie een algemeen beeld krijgt van de ideeën van bewoners over de plannen. Ook maakt deze communicatievorm het mogelijk om draagvlak bij bewoners te creëren om invloed uit te oefenen op de plannen. In het kader van het creëren van draagvlak zijn beide communicatievormen van belang. Aan de ene kant moeten bewoners hun eigen standpunten kenbaar maken, zodat de woningcorporatie draagvlak bij bewoners kan creëren. Aan de andere kant moeten de leden van de bewonersorganisatie ook een beeld kunnen krijgen van deze standpunten om invloed uit te kunnen oefenen op de plannen. Beide communicatievormen kunnen op verschillende manieren gestimuleerd worden. Een voorbeeld is een gezamenlijke bijeenkomst aan het begin van de bewonersavond en een inloopbijeenkomst aan het eind van deze avond. Een ander voorbeeld is om in het begin van het voortraject gezamenlijke bijeenkomsten te houden en aan het eind van dit traject individuele gesprekken. Het derde voorbeeld is om een enquête te houden en daarna een gezamenlijke bijeenkomst om met elkaar te communiceren over de uitslag. Het vierde voorbeeld is om vooraf een gezamenlijke bijeenkomst te houden en deze bijeenkomst te eindigen met een enquête om inzicht te krijgen in hoe mensen tegenover de plannen staan.
203
Ad 11
Bewoners(organisaties) worden vaak in eerdere fasen van het herstructureringsproces betrokken bij de plannen. Om tot sloop over te gaan, is het vaak van belang om instemming van een groot deel van de bewoners te hebben (hoofdstuk 4). Een voorbeeld van het betrekken van bewoners is dat een woningcorporatie regelmatig contact opneemt met de huurderskoepel. Deze twee partijen hebben onderlinge afspraken gemaakt, waarbij de huurderskoepel bij de start betrokken wordt bij de plannen. In deze afspraken staat ook dat de huurderskoepel een bewonerscommissie moet oprichten. Deze bewonerscommissie moet erkend worden door de huurderskoepel. Wanneer de bewonerscommissie niet erkend kan worden, wordt gekeken naar andere manieren om bewoners bij de plannen te betrekken. Ad 12
Het inventariseren van de woonvoorkeuren van bewoners is bevorderend voor het creëren van draagvlak bij bewoners. Hierbij kan het gaan om zowel het in kaart brengen van de knelpunten van de huidige (oude) woning als het in kaart brengen van de woonvoorkeuren. De inventarisatie van woonvoorkeuren kan gedaan worden door middel van huisbezoeken, wat vaak gewaardeerd wordt. Voor telefonische en schriftelijke onderzoeken is minder waardering. Belangrijk is aandacht te besteden aan het maken van afspraken over de minimale respons, het bespreken van de resultaten en het maken van heldere afspraken over het gebruik van de resultaten. Ad 13
Het tijdelijk verhuren van woningen wordt vaak gezien als noodzaak om de leefbaarheid in het projectgebied te behouden. Echter, het komt voor dat door de wrijving van leefstijlen de bewonerssamenstelling van het projectgebied verandert. Hierdoor bestaat het risico dat de leefbaarheid in het geding komt. De veranderende bevolkingssamenstelling kan leiden tot het vergroten van de kansen op het vroegtijdig wegtrekken van vaste bewoners. Dit heeft gevolgen voor het creëren van draagvlak bij bewoners dat dan steeds meer een probleem wordt. Om deze reden is het van belang om rekening te houden met de vermindering van draagvlak van bewonersorganisaties. Dit is vooral een aandachtspunt wanneer er verschillen in ideeën zijn tussen de woningcorporatie en de bewonersorganisatie. Opmerking
Net als bij de vorige subparagraaf kunnen financiële mogelijkheden van organisaties een belemmering vormen bij de mate van invloed die bewoners op de plannen kunnen uitoefenen en de professionele ondersteuning die verkregen kan worden. Daarom zullen de maatregelen in deze subparagraaf minder eenvoudig te beïnvloeden zijn. 7.2.3 De positie van de woningcorporatie en de bewoners
De positie van bewoners en de woningcorporatie heeft gevolgen voor de invloed die bewoners kunnen uitoefenen. Het gaat hierbij om gemeentelijke afspraken over de instemming die van een groot deel van de bewoners verkregen moet worden voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning. Met de omgevingsvergunning is het mogelijk
204
7 De interviews
om de herstructureringsplannen tot uitvoering te kunnen brengen (paragraaf 4.1). De afspraken over het vereiste draagvlak van bewoners kunnen per gemeente verschillen, wat de mate van bewonersinvloed kan bepalen. De positie van de bewoners is dus mede afhankelijk van: Kenmerk 34 en 35 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen Maatregel 14 en 15
Bewonersinvloed Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De positie van de woningcorporatie en de gedwongen verhuizers 14. Afspraken over het draagvlak van de gedwongen verhuizers dat vereist is om de herstructureringsplannen tot uitvoering te brengen 15. De financiële mogelijkheden van woningcorporaties -
De bovenstaande maatregelen zijn aandachtspunten die van invloed zijn op de positie van de gedwongen verhuizers tijdens het herhuisvestingsproces. Ad 14
Het is niet in elke gemeente verplicht om instemming van een groot deel van bewoners te verkrijgen om de gemaakte plannen tot uitvoering te brengen. Wanneer de invloed van bewoners op het eindresultaat niet wordt geregeld, doordat bijvoorbeeld 70 procent draagvlak van bewoners vereist is, kan de positie van bewoners in het geding komen. Door de ongelijke positie kunnen bewoners hierdoor weinig invloed op de plannen uitoefenen, omdat er geen draagvlak van bewoners vereist is. Om de ongelijke positie van bewoners te ondervangen vindt de adviseur van het ASW dat de plannen alleen goedgekeurd moeten worden als een groot deel van de bewoners met deze plannen instemt. Het geven van een bepaald percentage van bewoners die met de plannen moeten instemmen, kan ervoor zorgen dat de woningcorporatie meer ruimte heeft voor ideeën van bewoners en deze mee te wegen in de plannen. Ad 15
Net als bij opmerking 3 van subparagraaf 7.2.1 kunnen de financiële mogelijkheden van woningcorporaties een leidende factor zijn voor de mate van bewonersinvloed. Minder financiële mogelijkheden van woningcorporaties kunnen zorgen voor minder medewerking aan het vinden van gezamenlijke oplossingen met de bewonersorganisatie over de plannen. Minder financiële mogelijkheden kunnen dus leiden tot een meer ongelijke positie tussen de bewoners en de woningcorporatie. 7.2.4 De informatieverstrekking en transparantie
Uit subparagraaf 5.4.2 blijkt dat de toegankelijkheid van informatie van de woningcorporatie over de plannen effect kan hebben op de invloed die bewoners kunnen hebben.
205
De volgende maatregelen met betrekking tot informatieverstrekking komen uit interviews naar voren: Kenmerk 34 en 35 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
Bewonersinvloed Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De informatieverstrekking en transparantie 16. Gedwongen verhuizers in het begin van het herstructureringsproject bij het proces betrekken 17. Gedwongen verhuizers op de hoogte stellen van de ontwikkelingen van de woningcorporatie 18. Onderlinge afspraken tussen woningcorporatie en huurderskoepel maken 19. Transparantie tussen de woningcorporatie en bewoners(organisaties) bevorderen 20. Intenties van de woningcorporatie bij de start van een project duidelijk maken -
Ad 16, 17 en 18
Veel woningcorporaties betrekken bewoners en professionele partijen vaak in eerdere fasen van het herstructureringsproces, bij de vorming van de plannen. Een woningcorporatie kan bijvoorbeeld samen met de huurderskoepel onderlinge afspraken maken met de huurderskoepel om bij de start van een project bewoners te betrekken. Niet elke woningcorporatie betrekt deze partijen bij de start van een project. Professionele partijen, zoals huurderskoepels of belangenorganisaties, kunnen zelf grip op de actualiteiten van woningcorporaties te krijgen. Een voorbeeld is om periodiek overleg te voeren met woningcorporaties. Deze actualiteiten worden dan gecommuniceerd naar bewoners(organisaties). Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden, zoals periodieke vergaderingen met bewoners(organisatie) of activiteiten die in de wijk plaatsvinden waarbij bewoners de plannen van woningcorporaties kunnen inzien. Ad 19
Uit de interviews komt naar voren dat woningcorporaties niet altijd transparant zijn naar bewoners en professionele partijen. De mate van transparantie kan een relatie hebben met tegenstellingen in belangen tussen de bewoners(ondersteuner) en de woningcorporatie. Het is daarom voor de woningcorporatie strategisch gezien aantrekkelijk om bepaalde informatie vooral wel of niet naar de bewoners(organisatie) te communiceren. De beperkte informatieverstrekking is niet bevorderend voor het wederzijds vertrouwen. Daarnaast hebben bewonersorganisaties moeite zich voor te bereiden op overleggen, omdat de woningcorporaties niet aangeven welke agendapunten voor de bewoners van belang zijn. Het is dan voor de bewoners(organisatie) onduidelijk wat de onderhandelingsruimte is waar beide partijen overeenstemming moeten vinden. Door open te communiceren kan de duur van het voortraject korter zijn. Dit betekent dat het van belang is dat de woningcorporatie al bij de start van het project en het voorlopig sloopbesluit helder is over de intenties en tijdig informatie geeft. Op deze manier wordt ook de onzekerheid tussen de voorlopige en definitieve sloopplannen verkort (subparagraaf 7.3.4).
Maatregel 16 t/m 20
206
7 De interviews
Als er eenmaal contact is tussen woningcorporaties en professionele partijen, dan is het de ervaring dat woningcorporaties bewoners over het algemeen goed informeren. Als er eenmaal contact is, dan zijn woningcorporaties ook bereid om de informatie te delen en te praten over de manier waarop de rest van de bewoners verder in het traject geïnformeerd worden. Aan de ene kant komt het voor dat bewoners worden overspoeld met allerlei informatie. Aan de andere kant komt het voor dat bewoners niet altijd alle informatie ontvangen. Ad 20
Vertrouwen van de bewoners in de woningcorporatie is van belang in het proces (subparagraaf 5.4.2). Wanneer er vertrouwen is, kunnen afspraken bijdragen het versoepelen van het proces. Over elke afspraak of stap in het proces hoeft immers geen discussie worden gevoerd. Om deze reden is het van belang om te verduidelijken wat de verwachtingen zijn bij het doorlopen van de verschillende stappen. Bij vertrouwen zal ook waarde gehecht moeten worden aan het duidelijk maken van de intenties van de woningcorporatie vanaf het begin van een project. Hierbij gaat het om de intentie om met de bewoners(commissies) een proces aan te gaan en tot gezamenlijke oplossingen te komen. Op deze manier kunnen relatief kleine aanpassingen in de programmering of het sociaal plan het proces bevorderen. Bij de intentie van de woningcorporatie gaat het bovendien om het nakomen van de gemaakte afspraken en het continueren van de gekozen ingeslagen richting. Het is belangrijk dat de woningcorporatie aanvoelt wat in het proces benodigd is, zodat partijen op verschillende punten tot een concessie kunnen komen. 7.2.5 Het vastleggen van afspraken omtrent bewonersparticipatie
Het vastleggen van afspraken omtrent de bewonersparticipatie is van belang voor het managen van verwachtingen tussen de bewoners(organisatie) en de woningcorporatie. Deze afspraken worden meestal met samenwerkende partijen vastgelegd in verslagen of een zogenoemd ‘participatieplan’. In dit plan wordt aangegeven welke doelen, randvoorwaarden, samenwerkingsvormen en methoden gehanteerd worden bij de vorming van het herstructureringsplan en het sociaal plan. Het opstellen van het participatieplan levert voor de bewonerscommissie belangrijke inzichten op over het proces. Het stimuleert daarnaast betrokken partijen om na te denken over de stappen in het proces, de rolverdeling en de bewonersinvloed.
207
De volgende maatregelen zijn belangrijk voor het vastleggen van afspraken met betrekking tot bewonersparticipatie: Kenmerk 34 en 35 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
Bewonersinvloed Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Het vastleggen van afspraken omtrent bewonersparticipatie 21. De beslismomenten bij de onderhandelingen tussen de woningcorporatie en bewoners(organisatie) duidelijk benoemen 22. Het participatieplan opstellen bij de start van het project a. De rolverdeling b. Het stappenplan c. Het tempo van het proces 23. Jaarlijkse het participatieplan evalueren 24. Bij de vorming van het participatieplan met verschillende partijen best practices bundelen -
Ad 21
In de praktijk zijn vaak de stappen in het besluitvormingstraject van een project voor bewoners niet duidelijk. Duidelijkere stappen in het besluitvormingstraject, waarbij ook duidelijk de invloed van de bewonersorganisatie naar voren wordt gebracht, is van belang. Hierbij kan het van belang zijn dat woningcorporaties tijd nemen om zaken toe te lichten dan wel uit te leggen aan de bewoners. Ad 22
Waarde wordt gehecht aan het opstellen van het participatieplan bij de start van een project. Wanneer het participatieplan in latere fasen wordt opgesteld, dan kan er in het begin van een project onzekerheid ontstaan over de positie van bewoners en het stappenplan. Dat kan het proces bemoeilijken. Het zo vroeg mogelijk opstellen van een participatieplan is dus van belang. Ad 22a en 22b
Het vroegtijdig opstellen van een participatieplan zorgt voor helderheid in de positie die bewoners hebben. Hierbij gaat het voornamelijk om het stappenplan, waarin zichtbaar is wanneer bewoners bij het proces betrokken worden. Ook wordt de rol van de bewonersorganisatie duidelijker bij het besteden van aandacht aan de mate van participatie of de invloed van de bewoners(organisatie). Belangrijk is om duidelijk te vast te leggen dat de bewonerscommissie het algemeen belang behartigt. Ook is het van belang om te verduidelijken welke individuele belangen worden behartigd. De bewonersondersteuners kunnen de bewonersorganisaties bewuster maken van hun positie door bijvoorbeeld scholing (zie ook subparagraaf 7.2.1 maatregel 2). Ad 22c
Het is belangrijk om aandacht te besteden aan het tempo van het proces. Bewoners kunnen moeite hebben om het tempo bij te houden. Rekening houden met het tempo van het proces heeft als voordeel dat er minder weerstand van bewoners is.
Maatregel 21 t/m 24
208
7 De interviews
Ad 23
In het kader van het in kaart brengen van de verwachtingen tussen de woningcorporatie en de bewoners(organisatie) is het van belang om regelmatig te evalueren. Ad 24
Bij het opstellen van het participatieplan kan gebruik worden gemaakt van het bundelen van best practices, ofwel technieken die zich hebben bewezen als effectief, van verschillende partijen. Het delen van best practices biedt voordelen in de eenduidigheid en kwaliteit van de plannen.
7.3 Informatieverstrekking en begeleiding: houding In deze paragraaf worden de resultaten beschreven van kenmerken die te maken hebben met de houding van gedwongen verhuizers. Er zijn vragen gesteld over aanpakken omtrent het niet mee willen werken aan de herhuisvesting en het gevoel van dwang (kenmerken 1 en 4), de onzekerheid over de toekomstige woonsituatie (kenmerk 2), duidelijkheid en begrip over de noodzaak om te slopen (kenmerk 3). Deze paragraaf beschrijft de factoren die de houding van gedwongen verhuizers kunnen beïnvloeden en de maatregelen die hiervoor worden getroffen. 7.3.1 Persoonlijke benadering en vertrouwen
Uit interviews blijkt dat veel waarde wordt gehecht aan het belang van persoonlijke benadering. Met behulp van persoonlijke benadering kan een relatie worden opgebouwd om vertrouwen te creëren, wat heel belangrijk is om het proces van herhuisvesting in gang te zetten. Onder bewoners kan namelijk wantrouwen tegen de woningcorporatie bestaan. Dit kan te maken hebben met vervelende situaties die bewoners met de woningcorporatie in het verleden hebben ervaren. Daarnaast is het mogelijk om met persoonlijke benadering maatwerk te verrichten. Elke bewoner kan dan op een unieke manier benaderd worden.
209
De volgende maatregelen komen uit interviews naar voren: Kenmerk 1: Kenmerk 3: Kenmerk 4 Beïnvloedbaarheid: Maatregelen:
Opmerkingen:
De bereidheid om deel te nemen aan de herhuisvesting en het hebben van weinig controle over het herhuisvestingsproces Onbegrip over de noodzaak van sloop Het gevoel van dwang Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Persoonlijke benadering en vertrouwen 25. Een professionele partij bemiddelt tussen de gedwongen verhuizers en de woningcorporatie 26. De beschikbaarheid en bereikbaarheid (laagdrempeligheid) a. Van woningcorporaties b. Van bewonersondersteuners 27. Het begrijpen van de situatie van gedwongen verhuizers en het inlevingsvermogen van woningcorporaties 28. Maatwerk leveren Financiële mogelijkheden van woningcorporaties kunnen een belemmering vormen
Ad 25
Woningcorporaties zijn vaak niet bekend met de situatie van bewoners, maar willen daar vaak inzicht in verkrijgen om het herhuisvestingsproces voor de bewoners zo goed mogelijk te laten verlopen. Een professionele organisatie die al goede relaties heeft met bewoners kan al in de herstructureringswijk aanwezig zijn. Deze organisatie heeft dan inzicht in de situatie, doordat er onderling vertrouwen heerst. Doordat de professionele organisatie een goede relaties met de bewoners van de wijk en inzicht heeft in hun situatie, kan er een samenwerking met de woningcorporatie gestart worden. Hierbij bemiddelt de professionele organisatie tussen de woningcorporatie en de bewoners. Op deze manier kan aan de ene kant naar de woningcorporatie gecommuniceerd worden wat de situatie van bewoners is en hoe de informatie wordt ontvangen. Aan de andere kant kan aan de bewoners verteld worden dat de woningcorporatie goede intenties heeft met de bewoners, maar dat het niet altijd goed uitpakt. Door middel van een bemiddelende professionele partij zou wederzijds begrip en vertrouwen tussen bewoners en de woningcorporatie worden gecreëerd. Ad 26a
Laagdrempeligheid van woningcorporaties, door beschikbaar en bereikbaar te zijn, is van belang. Het is belangrijk dat bewoners weten met wie van de woningcorporatie contact opgenomen kan worden door bijvoorbeeld tijdens het herhuisvestingsproces één contactpersoon van de woningcorporatie toe te kennen aan bewoners. Dit maakt het mogelijk dat deze contactpersoon weet in welke situatie de bewoner zich bevindt en hier rekening mee kan houden. Uit het interview met de Presentiewerker van het Buurtpastoraat blijkt dat bewoners zonder een contactpersoon van de woningcorporatie moeite hebben met de klantenservice van een woningcorporatie:
Maatregel 25 t/m 28
210
7 De interviews
“Het enige telefoonnummer wat mensen van de woningcorporatie hebben, is de klantenservice en daar moet je altijd doorheen. Dat lukt niet altijd. Of dan zijn mensen er niet en moet je een boodschap achterlaten, zodat je wordt teruggebeld. En dan wordt er niet teruggebeld en daar word je onbetrouwbaar van. En die woonconsulent krijgt helemaal niet door dat iemand vaak gebeld heeft … ingewikkeld systeem … Je moet een mobiel nummer kunnen geven en niet bang zijn dat je platgebeld wordt… Ze bellen als ze mij nodig hebben.” Naast het toekennen van één contactpersoon wordt er waarde gehecht aan de aanwezigheid van de woningcorporatie in de buurt. Uit interviews blijkt dat woningcorporaties zich vaak op locatie bevinden. Bewoners hebben dan de mogelijkheid om op spreekuur te komen (subparagraaf 7.4.2). Ad 26b
Naast de laagdrempeligheid van woningcorporaties (2a) kunnen bewonersondersteuners zich in de wijk bevinden die bewoners kunnen benaderen. Vaak zijn bewonersondersteuners laagdrempeliger dan woningcorporaties. Ad 27
Uit interviews blijkt dat het van belang is het referentiekader van bewoners in kaart te brengen voor het creëren van laagdrempeligheid. Aansluitend op de vorige maatregel over het koppelen van één contactpersoon aan bewoners vertelt de Presentiewerker van het Buurtpastoraat het volgende: “Je moet niet met een privénummer bellen of een geblokkeerd nummer, want dan kan je net zo goed de belastingdienst zijn of de politie. Die hoeven ze niet aan de telefoon. Je moet nooit een voicemail inspreken, want als je die moet afluisteren, dan kost het geld. Dus je moet een sms’je sturen. Dat kunnen mensen meteen zien.” De Presentiewerker gaat verder in op het inlevingsvermogen van de medewerkers van de klantenservice van de woningcorporatie: het begrijpen van en het kunnen omgaan met emotionele reacties van bewoners. Hierbij wordt benadrukt dat het belangrijk is dat klantenservicemedewerkers kennis hebben van de situatie van bewoners die te maken hebben met gedwongen verhuizing. Tijdens deze telefonische gesprekken kunnen de medewerkers rekening houden met de emotionele reacties van bewoners. Ad 28
Uit interviews met personen die werkzaam zijn bij woningcorporaties blijkt dat persoonlijke benadering van belang is, zodat maatwerk geleverd kan worden. Bij bewoners die niet weten hoe zij de herhuisvesting moeten aanpakken, kan dan specifiek hulp geboden worden. Dit kan variëren van samen bezichtigingen doen, mensen helpen om bepaalde stappen of beslissingen te nemen tot mensen naar een passende woning laten verhuizen.
211
Opmerking
Bij persoonlijke benadering komt uit interviews naar voren dat het van belang is om hiervoor extra budget vrij te maken. Dit extra budget is voornamelijk nodig wanneer de woningcorporatie tijdens het herhuisvestingsproces te maken krijgt met kwetsbare groepen. Beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties kunnen de bovenstaande beschreven maatregelen belemmeren. 7.3.2 De emoties van gedwongen verhuizers
Bewoners die vaak gehecht zijn aan de buurt hebben het gevoel dat zij gedwongen worden om te verhuizen. Van deze bewoners kan verwacht worden dat de herhuisvesting gepaard gaat met veel emotie. De emotie van bewoners kan ertoe leiden dat zij niet aan de herhuisvesting willen meewerken. Hierdoor kan het herhuisvestingsproces moeizaam verlopen. Uit interviews blijkt dat het gevoel van dwang te maken kan hebben met de woonduur, het wonen in een eengezinswoning en afhankelijkheid van kinderen. Een voorbeeld is dat senioren vaak gewend zijn aan de buurt, vanwege de lage huur, veiligheid en het vertrouwd gevoel. Deze groep heeft vaak moeite met de herhuisvesting. Het gevoel van dwang kan ook komen doordat sommige bewoners kort voor de sloopaankondiging hebben geïnvesteerd in hun woning, doordat zij bijvoorbeeld een nieuwe vloer hebben gelegd of Zelf Aangebrachte Voorzieningen (ZAV). Bij andere bewoners kunnen veel woede en weinig vertrouwen in de woningcorporatie ontstaan wanneer er jarenlang onzekerheid is over de herstructureringsplannen. Door de vele kleine hechte netwerken die in de buurt in de loop van de jaren zijn ontstaan kunnen bewoners ook moeite hebben om te verhuizen. Deze netwerken zijn vaak voor bewoners buiten de buurt niet zichtbaar. In het interview van de Presentiewerker van het Buurtpastoraat wordt benadrukt dat de hechte netwerken in de buurt vaak voorkomen bij allochtonen: “Dat vind ik bij allochtone mensen heel bijzonder. Die zeggen ‘als je in een huis gaat wonen, ga je eerst kijken wie je buren zijn en dan pas ga je naar het huis kijken’. Dus die buren, die moeten eigenlijk een soort van familie worden … Er bestonden heel veel netwerkjes onderling van beste vriendinnen die dan naast elkaar wonen … en daarboven woont dan iemand die helemaal geen Nederlands spreekt, maar haar buurvrouw wel. Dus die is de taal. En deze heeft zes kinderen, maar die gaat even naar de Albert Heijn en de buurvrouw past even op. En als je ziek bent, dan krijg je eten van het hele portiek. Je kent elkaars kinderen, je doet veel met elkaar. En dat is ook een soort van gesloten systeem. Dus dat zie je aan de buitenkant allemaal niet.”
212
7 De interviews
Uit interviews zijn de maatregelen beschreven omtrent de emoties van bewoners. Kenmerk 1: Kenmerk 3: Kenmerk 4 Beïnvloedbaarheid: Maatregelen:
Opmerkingen: Maatregel 29 t/m 31
De bereidheid om deel te nemen aan de herhuisvesting en het hebben van weinig controle over het herhuisvestingsproces Onbegrip over de noodzaak van slopen Het gevoel van dwang Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De emoties van gedwongen verhuizers 29. Emotionele reacties van gedwongen verhuizers tijdens de bewonersbijeenkomsten inschatten a. De informatieverstrekking naar de gedwongen verhuizers doceren b. Zorgen voor de aanwezigheid van een bekende c. De bijeenkomsten houden op dagen en tijdstippen die voor de gedwongen verhuizers gunstig zijn d. Zorgen voor de aanwezigheid van externe partijen 30. Extra persoonlijke aandacht geven a. De informatie tijdens de bijeenkomsten herhalen b. Zorgen voor de aanwezigheid van een bekende c. Empathie tonen en duidelijke taal spreken d. Omgaan met geruchten van andere gedwongen verhuizers e. Letten op eenduidige informatieverstrekking 31. Een speciale vergoeding bieden voor gedwongen verhuizers die veel hebben geïnvesteerd in hun woning De beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties kunnen een belemmering vormen
Ad 29
Uit interviews blijkt dat tijdens bewonersbijeenkomsten rekening wordt gehouden met de emotie van bewoners. Per herstructureringsproject worden de doelgroepen in kaart gebracht. Per doelgroep wordt dan ingeschat hoe bewoners kunnen reageren. Het gaat hier om de impact die de verstrekte informatie van woningcorporaties op de bewoners kan hebben en welke reacties de woningcorporatie van de bewoners kunnen verwachten. Deze reacties kunnen bijvoorbeeld ingeschat worden door middel van het verrichten van een onderzoek naar de doelgroep van de desbetreffende wijk. Soms is onderzoek niet nodig, omdat er in het verleden op verschillende vlakken contact is geweest met bewoners. Op basis van de verwachtingen van de doelgroepen wordt de communicatiestrategie aangepast. Ad 29a
Wanneer bewoners tijdens een bewonersbijeenkomst voor het eerst te horen krijgen dat hun woning gesloopt wordt, komt het voor dat de woningcorporatie niet te veel inhoudelijke informatie verstrekt. Door de emoties van bewoners kan worden verwacht dat te veel informatie niet bij hun overkomt. Zogenoemde ‘huiskamergesprekken’ kunnen de informatie behapbaar houden. Ad 29b en 29c
Uit interviews blijkt dat bewonersbijeenkomsten op bepaalde dagen en tijdstippen moeten worden gehouden. Hierbij is het vaak mogelijk dat bewoners een extra persoon uitnodigen. De huiskamergesprekken met senioren (ad 1a) werden de op zaterdag gehouden waarbij het mogelijk was dat familie of vrienden aanwezig konden zijn. Op deze manier kunnen
213
bewoners van hun naaste steun ontvangen wanneer bijvoorbeeld de plannen niet goed begrepen worden. Ad 29d
Externe partijen, zoals welzijnswerk, kunnen worden gevraagd om bij deze bijeenkomsten aanwezig te zijn. Op deze manier kunnen zij bewoners opvangen en hun vragen wellicht gerichter beantwoorden. Ad 30
Om meer inhoudelijk informatie te verstrekken en om inhoudelijk meer tot afspraken te komen, worden bewonersbijeenkomsten vaak opgevolgd met het geven van persoonlijke aandacht aan bewoners door middel van bijvoorbeeld huisbezoeken of inloopbijeenkomsten. Ad 30a
Het kan voorkomen dat bewoners niet begrijpen wat er allemaal gebeurt omtrent herstructurering. Tijdens de huisbezoeken wordt daarom herhaald wat al besproken is. Bij bewoners bij wie de emotie heftig is, worden de plannen tijdens de huisbezoeken wederom uitgelegd. Ook kunnen bewoners vragen stellen over onduidelijkheden. Tijdens huisbezoeken is het mogelijk om de manier van communicatie aan te passen aan de bewoner en daardoor de informatie duidelijker over te brengen. Huisbezoeken zijn namelijk persoonsafhankelijk. Ad 30b
Vrienden of familie kunnen bewoners ondersteunen. Het kan namelijk voorkomen dat bewoners de taal niet goed machtig zijn of de plannen niet goed begrijpen. Ook kan het voorkomen dat er miscommunicatie is tussen de woningcorporatie en de bewoner. Om die reden is het van belang dat bewoners voor de huisbezoeken andere mensen kunnen uitnodigen. Ad 30c
Bij bewoners bij wie de emoties hoog oplopen, kan geïnvesteerd worden door middel van extra persoonlijke aandacht. Door middel van persoonlijke aandacht kan namelijk gericht hulp geboden worden (subparagraaf 7.3.1). Door onderling vertrouwen en wederzijds begrip (keukentafelgesprekken) is het mogelijk om de situatie van de bewoner in kaart te brengen en deze gerichter hulp te bieden. Ook komt het belang van empathie tijdens de interviews naar voren. Bewoners hebben namelijk vaak onbegrip over de reden dat de woningen moeten worden gesloopt. Ad 30d en 30e
Aandacht voor het geven van eenduidige informatie aan bewoners is van belang. Bij bewoners kan snel verwarring ontstaan. Ook kunnen bewoners onderling verkeerde informatie uitwisselen. De verkeerde informatie kan invloed hebben op de emoties van bewoners. Een voorbeeld werd gegeven van een gerucht dat men meer verhuiskostenvergoeding
214
7 De interviews
zou krijgen als je na een bepaalde datum zou gaan verhuizen. Om deze reden wordt aan bewoners duidelijk gemaakt dat de informatie vanuit de woningcorporatie de juiste informatie is. Hierbij wordt het belang van persoonlijke aandacht benadrukt waarmee bewoners gerustgesteld kunnen worden door bijvoorbeeld op huisbezoek te gaan of te vertellen dat de bewoners kunnen bellen als ze vragen hebben. Ad 31
Samen met de bewoner die extra geïnvesteerd heeft in de woning wordt gekeken naar een oplossing. De woningcorporatie kan een voorstel doen die specifiek voor de bewoner geldt. Extra persoonlijke aandacht is hierbij vaak van belang. Uit interviews blijkt dat bij bewoners die extra in hun woning hebben geïnvesteerd een speciale vergoeding tegenover kan staan. Een andere professionele partij, bijvoorbeeld organisaties die de belangen van bewoners behartigen, zou hierin kunnen bemiddelen wanneer de speciale vergoeding niet reëel is. Uiteindelijk bepaalt de woningcorporatie wel wat de vergoedingen zijn. De professionele partij kan alleen ‘een duwtje geven’. Opmerking
Net als de maatregelen in de vorige subparagraaf is het bij de maatregelen in deze subparagraaf van belang dat er extra budget vrij wordt gemaakt. Op deze manier kan het herhuisvestingsproces eenvoudiger lopen en kunnen eventuele vertragingen worden vermeden of verminderd. 7.3.3 De onzekerheid over de toekomstige woonsituatie
In projecten kan sprake zijn van vertraging of (zeer) lange doorlooptijd. Deze lange doorlooptijd wordt voor een deel veroorzaakt door veel weerstand en grote belangentegenstellingen tussen de bewoners(organisatie) en de woningcorporatie. Dit kan leiden tot beleidswijzigingen en een lang traject om de haalbaarheid van een project te bepalen. Het gevolg van de vertraging is dat de bewoners lang in onzekerheid kunnen verkeren. Uit interviews blijkt dat er soms veel onzekerheid is over de toekomstige woonsituatie van bewoners. Dit heeft vooral te maken met de beperkte financiële mogelijkheden van de woningcorporatie sinds de crisis en de invoer van de verhuurdersheffing. Door de beperkte financiële mogelijkheden zijn herstructureringsplannen onzeker (zie ook subparagraaf 7.2.3 en 7.2.4). De gedwongen verhuizer, die binnen Zuilen is verhuisd, heeft deze onzekerheid ervaren: “Ze zeggen dan dat je op een gegeven moment uit huis moet en dan duurt het nog jaren… En op een gegeven moment was het gestaakt, omdat het door de crisis niet zeker was of het door ging. Dan zat je weer in onzekerheid … Dan krijg je wat informatie, alhoewel ik soms vind dat er best wel veel onduidelijkheid was … Dat het zo lang duurt voordat je iets weet voordat je uiteindelijk je urgentie krijgt … Op een gegeven moment dan leef je ergens naar toe en als dat dan wordt uitgesteld, dan heeft dat gewoon emotioneel een bepaalde werking“
215
Zoals blijkt uit de aanbeveling van Bolt e.a. (2011) of subparagraaf 5.1.15 is het van belang om de onzekerheid rond de definitieve sloopbeslissing zo kort mogelijk te laten duren en de startdatum van de sloop duidelijk wordt gecommuniceerd naar de gedwongen verhuizers. Uit interviews komen de volgende maatregelen naar voren die te maken hebben met de onzekerheid van gedwongen verhuizers: Kenmerk 2: Beïnvloedbaarheid: Maatregelen: Opmerkingen:
De onzekerheid over de toekomstige woonsituatie Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) De onzekerheid over toekomstige woonsituatie 32. Vroegtijdige herhuisvesting faciliteren 33. Persoonlijke benadering toepassen De beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties kunnen een belemmering vormen
Ad 32
Door de lange onzekerheid over de herstructureringsplannen wordt in sommige projecten voor het definitieve sloopbesluit de herhuisvesting van bewoners gefaciliteerd door in dit stadium urgentie en verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De geïnterviewde gedwongen verhuizer uit Vleuten heeft vroegtijdige herhuisvesting meegemaakt vanwege de lange onzekerheid: “Misschien in 2002 waren ze al aan het praten over sloop … Pas in 2010 kwamen ze eindelijk met die urgentie. Dus wij hebben die kans gelijk gepakt. Als we nu niet hadden gereageerd, zaten wij volgens mij nog daar tussen al die tijdelijke huurders … We kregen ook nog 5000 euro aan verhuiskostenvergoeding. Dus we dachten echt van ‘we gaan er gewoon gebruik van maken. We gaan weg.’ … Gewoon ook die zekerheid.” Ad 33
Een andere maatregel heeft te maken met persoonlijke benadering. De onzekerheid over de toekomstige woonsituatie kan doorwerken op de emoties van bewoners. Hierbij is het van belang om het gevoel van onzekerheid over de toekomstige woonsituatie bij de bewoners thuis te bespreken. Dit kan gedaan worden door te bespreken hoe er met stress kan worden omgegaan en wat kan helpen om met de onzekerheid om te gaan. Het gaat hierbij om de bewoners die stoom willen afblazen. Niet iedereen vindt het fijn om over deze onzekerheid te praten. Door middel van het tonen van empathie kan hulp aan bewoners geboden worden om met deze onzekerheid om te gaan. Het is van belang om te vermelden dat een organisatie bemiddelt tussen de woningcorporatie en bewoners (subparagraaf 7.3.1 maatregel 25). Deze organisatie heeft al relaties met bewoners gecreëerd. Hierdoor is het eenvoudiger om bewoners te benaderen en hun situatie te schetsen, omdat er al onderling vertrouwen is.
Maatregel 32 en 33
216
7 De interviews
De situatie van bewoners wordt gecommuniceerd naar de woningcorporatie, onder andere over de onzekerheid over de toekomstige woonsituatie. Op deze manier wordt er geprobeerd om aan de kant van de woningcorporatie begrip te creëren voor de situatie van de bewoners en om vanuit de buurtbewoner na te denken over hun mogelijkheden. Op deze manier kan het mogelijk zijn dat de bewoners de urgentiestatus eerder krijgen, zodat zij sneller op zoek kunnen gaan naar een andere woning en minder in onzekerheid hoeven te leven. Opmerking
Financiële mogelijkheden van de woningcorporaties spelen bij de lange onzekerheid over de herstructureringsplannen een grote rol.
7.4 Begeleiding: kennis en vaardigheden In de twee subparagrafen van deze paragraaf worden de resultaten behandeld van de kenmerken over de kennis en vaardigheden van gedwongen verhuizers. De gestelde vragen tijdens de interviews hebben te maken met hulp tijdens het zoeken naar een woning. Hierbij gaat het om de kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt (kenmerken 5 en 23) en problemen tijdens het zoeken naar een woning (kenmerk 7). Ook hebben de vragen te maken met de informatieverstrekking naar bewoners die problemen met de Nederlandse taal hebben (kenmerk 6). 7.4.1 Hulp bieden bij het zoeken naar een woning
Het kunnen omgaan met het woningtoewijzingssysteem, het hebben van computervaardigheden en de beschikking over internet kunnen de kansen vergroten op een betere woonsituatie. Hierover zijn vragen gesteld. De volgende maatregelen komen naar voren:
217
Kenmerk 5 Kenmerk 7 Kenmerk 23 Kenmerk 48 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
Kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt, zoals goed doorgronden van regels, goed op de hoogte van rechten en de weg goed vinden naar hulpverlenende instanties Eenvoudig overweg kunnen met woningtoewijzingssysteem, het hebben van computervaardigheden en beschikking over internet Het hebben van weinig kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt De onwetendheid over de aanwezige voorzieningen of activiteiten in de buurt Eenvoudig te beïnvloeden (+) Hulp bieden bij het zoeken naar een woning 34. Van tevoren bewoners voorbereiden op het proces om een woning te zoeken 35. Gunstige tijdstippen voor woningbezichtiging kiezen 36. Bewoners zich een voorstelling laten maken van aangeboden woningen a. Hoe een woning aangeboden wordt b. Samen een woning bezichtigen 37. De maximaal aantal keren verruimen dat een woning afgewezen mag worden 38. Vrienden, familie en bekenden van bewoners inschakelen 39. Steunpunt op locatie creëren a. Ruimere openingstijden/vaker beschikbaar zijn b. Samen een woning zoeken 40. Bewoners actief benaderen a. Bijhouden welke bewoners wel of niet actief een woning zoeken b. Persoonlijke begeleiding bieden aan bewoners die een woning nodig hebben met bepaalde faciliteiten c. Contacten leggen met andere woningcorporaties in dezelfde regio Maatwerk is van belang
Ad 34
Uit interviews blijkt dat geadviseerd wordt om bewoners voor te bereiden op het zoekproces. Het blijkt dat het soms voor bewoners moeilijk kan zijn om met het woningtoewijzingssysteem te werken. Hierdoor kunnen deze bewoners kansen missen op een woning waar zij zelf voor hebben gekozen. Dit blijkt uit de volgende citaat van de Presentiewerker van het Buurtpastoraat: “Je moet binnen een aantal dagen laten weten of je de woning wil bezichtigen en dan moet je op een of andere knop drukken op internet. Mensen denken dat je de woning accepteert, maar dan hebben ze de woning nog niet gezien. Dus dat doen ze dan niet. Dus zijn ze te laat en mogen ze dan niet meer gaan kijken. Of je hebt gezegd dat je de woning accepteert en dan moet je binnen drie dagen allerlei papieren aanleveren. Dat gaan mensen ook pas regelen als de nieuwe woning in beeld komt. Dan ben je dus te laat … Dat is allemaal ingewikkeld … En als we daar dan over bellen om te proberen die fout te herstellen, dan ontmoeten wij veel weerstand.” Ad 35
Het tijdstip van de woningbezichtiging, die vaak tijdens kantooruren moeten plaatsvinden, kan voor bewoners een probleem vormen. Het is namelijk niet voor alle bewoners mogelijk om tijdens kantooruren beschikbaar te zijn, vanwege bijvoorbeeld werk. Omdat het voor sommige bewoners niet mogelijk is om de woning te bezichtigen, wordt deze
Maatregel 34 t/m 40
218
7 De interviews
afgewezen. Het is daarom van belang om rekening te houden met tijdstippen voor woningbezichtiging. Ad 36a en 36b
Tijdens het zoeken naar de woning in het woningtoewijzingssysteem was het voor bewoners moeilijk om een voorstelling te maken van bijvoorbeeld de grootte van de woning en de sfeer van de buurt. Daarnaast zijn voor de bewoners met vooral een buurtoriëntatie veel omliggende buurten of wijken onbekend. Dit blijkt uit de volgende citaat van de Presentiewerker van het Buurtpastoraat: “Op Woningnet heb je nu één plaatje van een woning en dan staat er een kaartje bij van waar het dan ligt en dan kun je drukken op meer foto’s en plattegrond en dat is er bijna nooit. Die zijn er niet, terwijl ik denk dat het voor heel veel mensen het veel concreter maakt van ‘oh, die woning ziet er zo uit. Dat is best een ruime woonkamer’ of ‘oh nee, dat wil ik niet’… dan kunnen mensen zich daar een idee van vormen.” Ook werd tijdens de woningbezichtiging aangelopen tegen het feit dat de woning niet schoongemaakt is en bewoners niet een voorstelling kunnen maken van de woning wanneer deze is schoongemaakt en ingericht. Dus de manier waarop een woning wordt aangeboden in het woningtoewijzingssysteem kan worden verbeterd. Tijdens het herhuisvestingsproces kan moeilijk te beïnvloeden zijn. Uit interviews komt wel naar voren dat bewoners geholpen worden om zich een voorstelling te maken van de woning en de buurt door samen met een (vertrouwens) persoon van de woningcorporatie of een bemiddelende organisatie de woning te bezichtigen. Ad 37
Uit het interview met een gedwongen verhuizer die binnen Zuilen is verhuisd, komt naar voren dat met de urgentiestatus het aantal keer dat een woning mag worden afgewezen mag worden verruimd. Het blijkt dat er maar een maximaal aantal keer een woning mag worden afgewezen. De geïnterviewde gedwongen verhuizer vond dat benauwend: “Als je de woning uiteindelijk van binnen ziet en denkt van ‘goh, dit werkt niet’, dan heb je dus eigenlijk twee kansen verspild… Daar zit als huurder een beetje een benauwend gevoel aan vast. Dat je het idee hebt van ‘goh, ik moet wel goed reageren, want anders heb ik straks niks meer en dan wat?’” Het is op te merken dat er maar beperkt aantal keer een woning afgewezen mag worden . Dit kan te maken hebben met het beperkte woningaanbod in de regio. Ad 38
Het komt vaak voor dat er een bekende is die bewoners kan helpen om een woning te zoeken. Uit interviews blijkt dat vrienden of familie, die het woningtoewijzingssysteem
219
begrijpen en internet hebben, kunnen worden opgegeven als contactpersoon tijdens het zoeken naar een woning. Op deze manier kan tijdig op woningen worden gereageerd. Ad 39
In de herstructureringsbuurt of aan het verlengstuk van de desbetreffende straat is er vaak een steunpunt van de woningcorporatie waar bewoners naartoe kunnen met of zonder afspraak. De openingstijden zijn vaak een aantal dagdelen per week tijdens kantooruren. Een steunpunt in de wijk is van belang vanwege de laagdrempeligheid die gecreëerd wordt. In het steunpunt bevindt zich een werknemer van de woningcorporatie die kan helpen met het zoeken naar een passende woning. Dus wanneer bewoners moeite hebben met het vinden van een woning, kunnen zij naar een steunpunt van toe met onder andere hun vragen op dit gebied. Ad 39a
Uit interviews blijkt dat de woonconsulent in een steunpunt vaker aanwezig zou kunnen zijn. Soms kunnen bewoners namelijk niet tijdens de openingstijden van het steunpunt aanwezig zijn, vanwege bijvoorbeeld werk. Een voorbeeld is dat een beheerder zich in de wijk bevindt en bijna altijd bereikbaar is voor vragen van bewoners. Ad 39b
Bewoners kunnen opgevangen worden door personen van een bemiddelende organisatie, zoals de Presentiewerker van het Buurtpastoraat of de woningcorporatie. Er kan dan samen in het woningtoewijzingssysteem gezocht worden naar een woning. Net als bij de vorige maatregel maakt deze maatregel het mogelijk om tijdig te reageren op woningen. Ad 39c
Bewonersondersteuners zijn vaak gevestigd in de wijk waar bewoners terecht kunnen met hun vragen. Vaak zijn bewonersondersteuners laagdrempeliger dan woningcorporaties. Ad 40a
Uit interviews blijkt dat de periode tussen het zoeken naar een woning en de sloopdatum maatgevend is: hoe korter die periode, des te urgenter de bewoners worden. Met andere woorden: als bij het naderen van de sloopdatum bewoners nog niet verhuisd zijn, dan wordt er hoge prioriteit gegeven om ze te herhuisvesten. Vaak worden bewoners geacht zelf te zoeken naar een woning. Echter, als bewoners tegen de sloopdatum nog geen woning hebben gevonden, dan gaan woningcorporaties vaak kijken naar oplossingen. Eén manier om erachter te komen of bewoners nog niet verhuisd zijn, is door te monitoren welke gedwongen verhuizers niet actief een woning zoeken. Dit wordt gedaan door het bijhouden welke bewoners vaak reageren op woningen en welke bewoners minder vaak of niet reageren. Na een bepaalde periode, bijvoorbeeld een half jaar, wordt gekeken wat deze stand van zaken is en wat de reden is dat sommige bewoners nog niet zijn verhuisd. Op deze manier kunnen knelpunten van bewoners in kaart worden gebracht en kan geprobeerd worden te voorkomen dat gedwongen verhuizers op het laatste moment verhuizen.
220
7 De interviews
Een oplossing is het doen van een woningaanbod wanneer bewoners binnen een bepaalde termijn geen woning hebben gevonden. Vrijkomende woningen van de woningcorporatie kunnen eerst ter beschikking gesteld worden voor de herhuisvesting. De overgebleven woningen worden dan aangeboden via het woningtoewijzingssysteem. Bij de vrijkomende woningen in eigen voorraad wordt dus eerst gekeken welke van deze woningen aangeboden kunnen worden aan gedwongen verhuizers. Een andere oplossing is maatwerk. Per bewoner wordt een passende oplossing geboden, omdat elke situatie anders is. Ad 40b en 40c
Bij mensen die moeite hebben een woning te vinden, helpt persoonlijke begeleiding om sneller een passende woning te verkrijgen (zie ook paragraaf 7.6). Ook kan bijvoorbeeld verteld worden welke woningen er aangeboden worden, op welke woningen bewoners veel kans maken. Persoonlijke begeleiding voorziet dus in het beter wegwijs maken van bewoners als zij moeite hebben met het zoeken van een passende woning, Persoonlijke begeleiding is ook vaak van belang wanneer bewoners moeite hebben een woning te zoeken met bepaalde benodigde faciliteiten en eventueel bepaalde voorkeuren. Een voorbeeld van zulke bewoners is een oud echtpaar dat het moeilijk vindt een woning te vinden die genoeg ruimte heeft voor een scootmobiel. Ook vindt dit echtpaar gelijkwaardige mensen in de woonomgeving belangrijk. De woningcorporatie heeft geen woning beschikbaar die voldoet aan de eisen van het echtpaar. Doordat de woningcorporatie contacten heeft met andere woningcorporaties in de regio, kan wel gekeken worden naar beschikbare woningen van deze woningcorporaties. Opmerking
Bij het hulp bieden bij het zoeken naar een woning is het belangrijk dat er maatwerk wordt geleverd. Elke bewoner heeft namelijk vaak op een andere manier hulp nodig. Het volgende citaat van de Coördinator van Woonstad geeft een voorbeeld van een bewoner die hulp nodig heeft bij het zoeken naar een woning, waarbij maatwerk wordt geleverd: “... neem een oude vrouw op leeftijd … Als ze digitaal niet kan zoeken, dan weten wij dat en houden we dat zelf gewoon in de gaten … dan reageren wij zelf of dan bieden wij een woning aan.” 7.4.2 De communicatie en beheersing van de Nederlandse taal
Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de onbegrijpelijkheid van de informatie die verstrekt wordt door woningcorporaties aan mensen die problemen hebben met de Nederlandse taal kan leiden tot een kleinere kans op een verhuizing naar een betere woonsituatie (kenmerk 6). Om deze reden worden vragen gesteld over het bevorderen van de communicatie tussen woningcorporaties en gedwongen verhuizers.
221
Uit interviews blijkt dat bij herstructureringsgebieden met een groot aandeel allochtone bewoners kan het voorkomen dat veel bewoners de Nederlandse taal niet goed machtig zijn. Maatregelen die te maken hebben met het verbeteren van de communicatie tussen de woningcorporatie en de bewoners zijn: Kenmerk 6: Beïnvloedbaarheid: Maatregelen:
Opmerkingen:
De informatie vanuit de woningcorporatie is onbegrijpelijk door problemen met de Nederlandse taal Eenvoudig te beïnvloeden (+) 41. Verdiepen in de cultuur van bewoners 42. Bewonersbijeenkomsten houden a. Visuele ondersteuning b. Tolk bij communicatie naar een grote groep bewoners c. Zoeken naar een bekende die voor bewoners vertaalt 43. Huisbezoeken houden a. Bekenden uitnodigen b. Telefonische tolk bij huisbezoeken ऻऻ Maatwerk is van belang ऻऻ Verwachting dat bewoners inspanning moeten leveren om de informatie te begrijpen Maatregel 41 t/m 43
Ad 41
Uit interviews komt naar voren dat het belangrijk is om te verdiepen in de cultuur, zodat het mogelijk is om de manier van communiceren aan te passen aan de doelgroep. Ook doordat inzicht verkregen wordt in de reden dat bewoners bepaalde vragen stellen. Door de taalbarrière is het van belang rekening te houden met de verbale communicatie door bijvoorbeeld de vraag te stellen: “begrijpt u wat ik bedoel?” Ad 42a
Visuele hulpmiddelen kunnen ondersteuning bieden bij het communiceren. Bij bewoners die laaggeletterd zijn en moeite hebben met de Nederlandse taal kan deze vorm van communicatie de informatie voor bewoners begrijpelijk maken. Ad 42b
Bij de communicatie naar een grote groep bewoners die de taal niet machtig zijn, kan er eventueel een tolk ingeschakeld kan worden als er op geen andere manier gecommuniceerd kan worden. Uit interviews met personen van woningcorporaties blijkt dat de vertaling wordt gedaan door mensen van de woningcorporatie zelf of dat bewoners bereid zijn om te vertalen. Dat bewoners de communicatie in hun eigen taal prettig vinden, blijkt uit de volgende uitspraak van de Coördinator van Woonstad: “… de informatie landde bij de bewoners. Het was voor de bewoners verwarrend wat er precies gebeurde, want het was niet alleen maar sloop. Er gebeurde veel meer. Bij sommige woningen gingen we grootschalig renoveren of slopen en bij andere woningen gingen we niets doen. Ze kregen de informatie wel per brief. Maar op het moment dat we het in hun taal vertelden, gaf het ze een rustgevend gevoel. Juist omdat er zo veel gebeurde … Je zag het ook aan hun opkomst. Dat was wel onwijs hoog, ook omdat we het over meerdere dagen hebben gedaan.”
222
7 De interviews
Ad 42c
Wanneer het merendeel van de bewoners autochtoon is en de meeste allochtone bewoners de taal goed machtig zijn, is vaak geen tolk tijdens de bewonersbijeenkomsten aanwezig. Bewoners die de taal niet machtig zijn zorgen er vaak zelf voor dat familie of vrienden worden ingeschakeld om de situatie uit te leggen. Uit het interview van een gedwongen verhuizer (Zuilen) blijkt ook dat familie wordt ingeschakeld om de informatie duidelijk te laten landen. De woningcorporatie kan tevens vragen of bewoners een bekende hebben die de informatie voor ze kan vertalen. Ad 43a
Bij woningcorporaties komt het voor dat bij huisbezoeken bekenden van bewoners uitgenodigd kunnen worden. Dit is belangrijk vanwege het feit dat het kan voorkomen dat bewoners moeite hebben de plannen te begrijpen, omdat zij bijvoorbeeld de Nederlandse taal niet machtig zijn. Bekenden van bewoners zouden daarin ondersteuning kunnen bieden. Net als bij maatregel 42c is er vaak een persoon in het huishouden, vriend of familielid die de Nederlandse taal goed beheerst. Het belang van persoonlijke gesprekken wordt benadrukt om de boodschap duidelijk over te brengen aan bewoners die de taal niet goed beheersen. Uit het interview met de Projectconsulent Vastgoed van Vivare blijkt dat allochtonen, voornamelijk van Turkse en Marokkaanse afkomst, zich goed laten informeren. Bij deze groep is op te merken dat status belangrijk is en zij daarom de voorkeur hebben voor een nieuwe woning. Dus op het moment dat ze te horen krijgen dat hun woning wordt gesloopt, dan zien ze dat als een kans. Ad 43b
Het komt soms voor dat bewoners die de taal niet machtig zijn een klein sociaal netwerk hebben en ook geen steun hieruit krijgen. In deze situatie worden oplossingen gezocht voor een goede communicatie, zoals een telefonische tolk. Opmerkingen
Uit de interviews blijkt dat het gaat om helder communiceren, waarbij gezocht wordt naar de beste mogelijkheid. Maatwerk is hierbij dus van belang. Het inschakelen van bijvoorbeeld een tolk kan dan een optie zijn. Wellicht zijn er andere maatregelen, maar vallen die buiten de ervaringen van de geïnterviewde personen. Het feit dat de schriftelijke communicatie alleen in het Nederlands wordt gedaan, is volgens de Medewerker Wonen van Actium en de Projectconsulent Vastgoed van Vivare een bewuste keuze. Het blijkt dat er ook van bewoners verwacht wordt dat zij inspanning leveren om de informatie te begrijpen. Op het moment dat de brief niet begrepen wordt, wordt ervoor gezorgd dat de boodschap duidelijk wordt overgebracht.
223
7.5 Begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden De resultaten van de interviews in deze paragraaf gaan over de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers. 7.5.1 De betaalbaarheid en kwaliteit van sociale huurwoningen
Tijdens de interviews zijn er vragen gesteld over de betaalbaarheid en prijs/ kwaliteitverhouding van woningen voor gedwongen verhuizers met lagere inkomens. De huurstijging en de inkomensdaling kunnen ertoe leiden dat de betaalbaarheid van sociale huurwoningen in het geding komt. Bewoners komen tijdens het zoeken naar een woning er vaak achter dat de aangeboden woningen in het woningtoewijzingssysteem een aanzienlijk hogere huur hebben dan de huur van de oude woning. Bewoners in sociale huurwoningen die worden gesloopt betalen over het algemeen heel weinig huur, vanwege de lange woonduur en de slechte kwaliteit van de woningen. Sociale huurwoningen bevinden zich steeds vaker in de buurt van de maximaal redelijke huur van 699 euro. Goedkope sociale huurwoningen zijn er daardoor steeds minder. Naast de huurstijging wordt opgemerkt dat de betaalbaarheid van het wonen aanzienlijk onder druk komt te staan, voornamelijk voor de bewoners met een laag inkomen. De huurstijging en de hogere woonlasten vormen vooral een probleem bij woningcorporaties met een groot aandeel huurders met een laag inkomen. De twee geïnterviewde gedwongen verhuizers hebben zich beide gevestigd in een woning die duurder is ten opzichte van de oude woning. Het onderstaande citaat van de gedwongen verhuizer in Zuilen laat dit zien: “Hogere huurkosten… Daarin dwing je denk ik dan een bewoner toch een bepaalde concessie te doen … Ik betwijfel of we het woord ‘sociaal’ nog kunnen gebruiken.” Volgens dezelfde gedwongen verhuizer heeft de huurverhoging geleid tot het hebben van minder financiële mogelijkheden. Minder financiële mogelijkheden hebben effect op het verrichten van vrijetijdsactiviteiten. Hierbij gaat het om een gedwongen verhuizer die zich op korte afstand van de oude woning heeft gevestigd. “Je bent zuiniger. Dus je denkt meer na over wat je met je geld doet en of het uitkomt... Toen ik verhuisde ben ik ook gaan kijken naar andere sportactiviteiten die ik zou kunnen doen en dan speelt kosten wel een rol.” Uit interviews blijkt dat de beperkte financiële mogelijkheden, mede als gevolg van de crisis en de verhuurdersheffing, een grote rol speelt bij de aanzienlijke huurverhoging. Daarnaast is door de veranderingen in de wetgeving (Donnerpunten) het mogelijk om significante huurverhogingen na mutatie door te voeren bij sociale huurwoningen. Deze
224
7 De interviews
huren bevinden zich steeds vaker tegen de maximaal redelijke huur aan. Woningcorporaties bevinden zich door deze actuele ontwikkelingen in een lastige positie, omdat de vraag wordt gesteld hoe bewoners met de laagste inkomens kunnen worden voorzien van huisvesting wanneer de huren aanzienlijk omhoog gaan. Het is op te merken dat woningcorporaties in grote steden in voornamelijk het westen van het land meer moeite hebben met de ontwikkelingen, omdat daar de financiële mogelijkheden vaak beperkter zijn dan elders in het land. De bovenstaande ontwikkelingen zijn op dit moment erg in beweging. Uit de interviews komt in de vorm van maatregelen naar voren hoe wordt omgegaan met deze ontwikkelingen: Kenmerk 8: Kenmerk 9: Kenmerk 31: Kenmerk 36: Kenmerk 41: Kenmerk 47: Kenmerk 66: Beïnvloedbaarheid: Maatregelen:
Opmerkingen:
De informatie vanuit de woningcorporatie is onbegrijpelijk door problemen met de Nederlandse taal Een inkomen hoger dan 21.950 euro (geen huurtoeslag) Een goede prijs/kwaliteitverhouding van de nieuwe woning en het (niet) in aanmerking komen voor huurtoeslag Steden of regio’s met gemiddeld veel of weinig aangeboden woningen met goede kwaliteit Het recht op huurtoeslag Het hebben van weinig financiële mogelijkheden Het hebben van weinig financiële mogelijkheden Moeilijk te beïnvloeden (-) De betaalbaarheid van sociale huurwoningen 44. Minimale huurstijging garanderen 45. Advies geven via persoonlijke gesprekken 46. Woningen aanbieden met verschillen in kwaliteit 47. Huurgewenningsregeling treffen 48. Maatwerk leveren ऻऻ Bewoners die terug naar de wijk willen verhuizen, blijven steeds vaker in de wisselwoning vanwege de hogere huurprijs van de nieuwe woning ऻऻ Financiële mogelijkheden van woningcorporaties zijn leidend om bewoners te voorzien van een betaalbare woning. ऻऻ Geïnterviewde personen van verschillende organisaties hebben niet te maken gehad met vrijetijdsactiviteiten van gedwongen verhuizers
Maatregel 44 t/m 48
Ad 44
Uit interviews blijkt dat bij sommige herstructureringsprojecten een garantie aan bewoners wordt gegeven dat de huurstijging minimaal is. Het verlies is dan voor de rekening van de woningcorporatie. Dit is wel onder andere afhankelijk van de financiële mogelijkheden van woningcorporaties en de afspraken die met bewonersorganisaties gemaakt worden en in het sociaal statuut staan. Ad 45
Uit interviews blijkt dat via persoonlijke gesprekken met bewoners duidelijk gemaakt kan worden welke gevolgen een hogere huurprijs van de nieuwe woning kan hebben. Het toekomstige financiële plaatje wordt bijvoorbeeld in kaart gebracht. Op deze manier krijgen de gedwongen verhuizers een realistisch beeld van de nieuwe woonsituatie wanneer er
225
wordt gekozen voor een woning met een significant hogere huur. Als er een klein gedeelte van het inkomen beschikbaar blijft na het betalen van de hogere huur, dan adviseert de woningcorporatie om niet te verhuizen. Soms kan samen gekeken worden naar andere woningopties. Ook kan worden geattendeerd op woningen van mindere kwaliteit en een kleiner woonoppervlakte, maar wel met een hogere betaalbaarheid. Uiteindelijk blijft het vaak wel de eigen vrije keuze van de bewoner. Er kunnen namelijk situaties zijn waarbij de bewoner inkomsten krijgt van andere bronnen dan werk, bijvoorbeeld de familie. Hoewel gedwongen verhuizers worden gewezen op woningen met een slechtere kwaliteit, verhuizen zij vaak naar een kwalitatief betere woning. Dit is logisch, omdat de sloopwoningen ten opzichte van andere sociale huurwoningen zich in een slechte staat bevinden (slecht geïsoleerd, koud en vochtig). Dit blijkt ook uit het interview van de gedwongen verhuizer uit Vleuten die naar een nieuwbouwwoning is verhuisd: “Onze oude woonsituatie was slecht … Nu ik hier woon, zie ik pas hoe slecht het daar was… Het was altijd koud en vochtplekken overal en lawaai. En dat hebben we hier totaal niet. Hier kan je harde muziek draaien en de buren horen je niet. Het is alleen maar beter geworden… Wij betalen nu iets meer, maar wel een veel betere woning en groter.” De financiële situatie kan bij bewoners gevoelig liggen. Soms is er vertrouwen en empathie nodig om met bewoners over hun financiën te praten. Ad 46
Om sociale huurwoningen betaalbaar te houden, kan gewerkt worden met kwaliteitsverschillen. Bij een woning waarbij de kwaliteit bijvoorbeeld op basisniveau is, worden de huurprijzen laag gehouden (onder de 400 euro). De mogelijkheid om te werken met kwaliteitsverschillen is onder andere afhankelijk van de financiële mogelijkheden van woningcorporaties. De reden van hogere huurprijzen na mutatie is immers om inkomsten te genereren die ter compensatie kunnen dienen voor de verhuurdersheffing. Ad 47
De geïnterviewde personen van woningcorporaties in het noordoosten van het land kennen een huurgewenningsregeling. Bewoners die officieel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, dus met een inkomen tot 34.911 euro, kunnen een beroep doen op deze regeling. Een huurgewenning is een tegemoetkoming in de kosten van de hogere huur van de nieuwe woning. Dit wordt gedaan in de vorm van een aflopende korting die bewoners gedurende een gegeven aantal jaren ontvangen. Het verschil tussen de huurprijs van de oude en nieuwe woning wordt dus door deze regeling voor een bepaalde periode overbrugd. Bij de huurgewenningsregeling doet zich wel een probleem voor. Doordat de huurgewenning wordt toegekend over een gegeven aantal jaren met aflopende korting, zal de huur elk jaar hoger worden. Als een huishouden jarenlang hetzelfde inkomen heeft, dan betekent dit dat het huishouden elk jaar minder te besteden heeft.
226
7 De interviews
Om te voorkomen dat er wordt verhuisd naar een woning met een hogere huurprijs in relatie tot het inkomen, kunnen er intakegesprekken gehouden worden met alle nieuwe huurders om onder andere hun financiële situatie in kaart te brengen (maatregel 45). Ad 48 Woningcorporaties bieden ook maatwerk wanneer bewoners aanlopen tegen een hogere huurprijs. Een voorbeeld wordt gegeven van een gezin dat ‘buiten de boot valt’. Dit gezin heeft een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro en onder de Brusselnorm van 34.911 euro voor het officieel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Het gezin zal op basis van hun huishoudengrootte terechtkomen in een woning met een huur die zich tegen het maximaal redelijke aan bevindt. In de situatie van het gezin is besloten om een uitzondering te maken door een woning aan te bieden die aansluit op de woonvoorkeuren van het gezin, namelijk een eengezinswoning. Dit vormde voor dit gezin de doorslag om meer huur te betalen. Bij deze specifieke situatie, waar gedwongen verhuizers aanzienlijk meer moeten betalen, is er dus maatwerk geboden. Opmerkingen
Er is soms een mogelijkheid voor bewoners om terug naar te wijk te verhuizen (zie ook paragraaf 7.6). Om hiervan gebruik te maken verhuizen bewoners eerst naar een wisselwoning. Wanneer de nieuwe woningen in de herstructureringswijk zijn opgeleverd, kunnen zij terug naar de wijk verhuizen. Vaak heeft de wisselwoning een vergelijkbare huurprijs als de oude woning. Uit interviews blijkt dat bewoners die terug naar de wijk willen verhuizen steeds vaker in de wisselwoning blijven. Naast het feit dat bewoners niet voor een tweede keer willen verhuizen, vanwege het gewend raken aan de nieuwe woonsituatie in de wisselwoning, wordt er in de nieuwe woning in de herstructureringswijk meestal een hogere huur gevraagd. Financiële mogelijkheden van woningcorporaties zijn vaak leidend in de mogelijkheden om bewoners te voorzien van een woning met een minder hoge huurprijs ten opzichte van de oude woning. Doordat de in het begin van de subparagraaf beschreven ontwikkelingen actueel zijn, is het mogelijk dat woningcorporaties op dit moment aan het nadenken zijn hoe de woonlastenvermindering van bewoners ondervangen kan worden. De geïnterviewde personen van verschillende organisaties zijn niet werkzaam op het gebied van de vrije tijd van gedwongen verhuizers. Deze organisaties hebben immers het aspect wonen als core business. 7.5.2 Een laag inkomen en passende huisvesting
Huishoudens met lage middeninkomens komen officieel niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Daarnaast is er een gebrek aan betaalbare woningen in de particuliere sector. De subparagrafen laten tevens zien dat er maatregelen bestaan om bewoners met lage middeninkomens te voorzien van passende huisvesting door woningtoewijzingsregels te verruimen, door te huren met korting. Door de bezuinigingsmaatregelen bij organisaties, waaronder woningcorporaties is het echter de vraag of deze maatregelen in de toekomst
227
bij woningcorporaties nog worden toegepast of voortgezet en welke andere maatregelen er zijn om lage middeninkomens te voorzien van passende huisvesting. Bovendien is het uit de literatuurstudie onbekend hoe gedwongen verhuizers met lage middeninkomens kunnen worden voorzien van passende huisvesting. Tijdens de interviews zijn daarom vragen gesteld over gedwongen verhuizers met lage middeninkomens en hoe zij kunnen worden voorzien van passende huisvesting in zowel de sociale als de particuliere sector. De volgende maatregelen komen uit de interviews naar voren: Kenmerk 10 Kenmerk 38 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
Een inkomen hoger dan 34.911 euro (boven de norm voor het in aanmerking komen van een sociale huurwoning). Een gebrek aan goedkope particuliere huur- en koopwoningen voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Een laag middeninkomen en passende huisvesting 49. Advies geven 50. De mogelijkheid bieden om te kiezen voor een sociale huurwoning 51. Rekening houden met wisselende inkomsten van bewoners 52. Monitoren 53. Goedkope particuliere huurwoningen aanbieden 54. Koopgarantregeling treffen Maatregel 49 t/m 54
Ad 49
Uit de interviews blijkt dat bewoners met een laag middeninkomen aangewezen worden op het feit dat ze een inkomen hebben waarmee ze ook een woning met een hogere huur kunnen betalen of dat ze een woning kunnen kopen. Wanneer gedwongen verhuizers voor een sociale huurwoning kiezen, betalen zij namelijk meestal een hogere huur ten opzichte van de oude sociale huurwoning. De huurprijzen bevinden zich vaak tegen de huurprijsgrens van sociale huurwoningen aan. Ad 50, 51 en 52
Bij sommige woningcorporaties is er voor gedwongen verhuizers met lage middeninkomens, die officieel niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, een uitzondering gemaakt. Deze bewoners kunnen naast een woning in de vrije sector kiezen voor een sociale huurwoning. Het toekennen van sociale huurwoningen aan lage middeninkomens is echter alleen mogelijk binnen de marges van 10 procent van de vrijkomende woningen in bezit van de woningcorporatie die toegekend mag worden aan huishoudens met een inkomen boven de 34.911 euro (Rijksoverheid, 2015). Vaak past deze doelgroep binnen de marges van 10 procent. Dit heeft te maken met het feit dat veel herstructureringsprojecten zijn afgebroken of vertraagd. Het blijkt dat over het algemeen steeds meer gedwongen verhuizers met een laag middeninkomen gebruik maken van de uitzondering om te verhuizen naar een sociale huurwoning. Een reden hiervoor is zekerheid die gedwongen verhuizers willen hebben. Bij een terugval in inkomen hoeft bij een verhuizing naar een sociale huurwoning minder
228
7 De interviews
zorgen gemaakt worden over de financiering van deze woning, terwijl bij een woning in de vrije sector meer financiële mogelijkheden nodig zijn. Bij een verhuizing naar een sociale huurwoning kan een terugval in inkomen immers ondervangen worden door middel van huurtoeslag. Bij een verhuizing naar een vrije sectorwoning is dit niet het geval. Het feit dat er een ontwikkeling plaatsvindt waar bewoners niet een stabiel inkomen hebben, doordat veel mensen worden ontslagen en bijvoorbeeld aangenomen worden als ZZP’er of tijdelijke kracht, is voor veel woningcorporaties een vraagstuk. In het bijzonder doordat de financiële mogelijkheden van woningcorporaties minder zijn als gevolg van de crisis en de verhuurdersheffing. De terugval in inkomen die Vivare en Woonstad vermelden is in lijn met de beschreven inkomensdaling uit subparagraaf 5.1.15. Het is van belang om te monitoren wat de status is van gedwongen verhuizers met lage middeninkomens bij het zoeken naar een nieuwe woning en de begeleiding die zij hierbij krijgen. Ad 53
Wanneer bewoners met een laag middeninkomen niet (kunnen) kiezen voor een sociale huurwoning, dan hebben woningcorporaties vaak nog woningen aangeboden tegen betaalbare marktconforme prijzen. Net als bij maatregel 50 zal deze doelgroep moeten passen binnen de marges van 10 procent. Ad 54
Sommige woningcorporaties kennen een Koopgarantregeling. Met deze regeling is het mogelijk om korting een woning via de woningcorporatie te kopen. Bij verkoop is het dan de verplichting dat de woningcorporatie de woning terugkoopt. Deze regeling was aantrekkelijk in een markt waar de woningprijzen stijgen. De laatste jaren is de woningmarkt veranderd door de crisis en de dalende woningprijzen. Dit heeft als gevolg dat woningen terug worden gekocht met verlies. Dit maakt dus de regeling financieel niet meer aantrekkelijk voor de woningcorporatie. Daarom is de vraag voor woningcorporaties of de Koopgarantregeling in de toekomst nog gehandhaafd gaat worden. Een woningcorporatie heeft op dit moment een regeling dat woningen met korting worden verkocht, maar zonder verplichting dat de woningcorporatie de woning terugkoopt.
7.6 Begeleiding: voorkeuren Subparagraaf 7.1.3 is uitgelegd dat de kenmerken, die gerelateerd zijn aan de voorkeuren van gedwongen verhuizers, niet afzonderlijk behandeld worden. Dit heeft als reden dat tijdens de interviews meer tijd beschikbaar is voor het behandelen van kenmerken gerelateerd aan andere procesactiviteiten. Daarom wordt een algemenere vraag gesteld over specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers, namelijk hoe wordt omgegaan met specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers. Daarnaast zijn
229
tijdens de interviews specifieke woonvoorkeuren naar voren gekomen. Deze specifieke voorkeuren worden in deze paragraaf beschreven. De genoemde maatregelen met betrekking tot het verwezenlijken van de voorkeuren van gedwongen verhuizers zijn: Kenmerk 11, 12, 13, 14, 15, 16, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 32, 33, 49, 50-52, 58, 59-60, 61, 62-63 12, 24 Kenmerk 37 Kenmerk 39 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
De voorkeuren (zie hoofdstuk 5 en 6 voor een gedetaileerde beschrijving van de kenmerken) De verhouding tussen bepaalde typen woningen in een woningmarktregio De concurrentie tussen urgente woningzoekenden in de woningmarktregio Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Voorkeuren 55. Het inventariseren van de woonvoorkeuren 56. Persoonlijke benadering a. Bewoners tijdens het zoekproces meer wegwijs maken b. Uitzonderingen bieden bij specifieke situaties c. Reality check geven d. Bewoners geruststellen e. Ondersteuning krijgen van hulpverleningsinstanties 57. Zoekprofiel opstellen 58. Hulp bieden wanneer bewoners zelf om hulp vragen Terugkeren naar de wijk 59. Zorgvuldig communiceren over de mogelijkheden om terug te keren 60. Een reality check geven De beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties en gedwongen verhuizers kunnen de terugkeer naar de wijk belemmeren
Ad 55
Na de bekendmaking van het officiële sloopbesluit worden de handelingen van de woningcorporatie gericht op het herhuisvesten, zodat de gedwongen verhuizers zo snel mogelijk naar een andere woning verhuizen. Daarna worden vaak huisbezoeken verricht (zie ook hoofdstuk 2). Uit interviews komt naar voren dat tijdens de huisbezoeken, behalve persoonlijke situatie, de voorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart worden gebracht. Dit kan zowel gaan over het inventarisaren van knelpunten in de huidige woningen als over woonvoorkeuren. Hoewel bij de woonwenseninventarisatie huisbezoeken worden gewaardeerd, worden telefonische en schriftelijke onderzoeken minder gewaardeerd. Ad 56a
Persoonlijke begeleiding is meestal van belang wanneer bewoners moeite hebben om een woning te vinden die aansluit bij hun voorkeuren en eisen. Persoonlijke begeleiding kan dan bijdragen aan het sneller verkrijgen van een passende woning. Bewoners kunnen meer inzicht verkrijgen in de stappen die zij moeten zetten om een woning te verkrijgen die aansluit bij hun voorkeuren. Er kan bijvoorbeeld worden verteld welke woningen worden aangeboden en op welke woningen bewoners veel kans maken.
Maatregel 55 t/m 60
230
7 De interviews
Ad 56b
Een aspect dat uit de interviews naar voren komt is dat de woonconsulent de bewoners alleen bij bijzondere omstandigheden hulp biedt. Hierbij gaat het voornamelijk om grote gezinnen, bewoners met een handicap, specifieke zorgsituatie of bewoners die afhankelijk zijn van hulp van familie of mensen uit de buurt. Een voorbeeld is een tienermoeder met een zwaar verleden die in een rustige omgeving wil woning waar haar kind veilig kan opgroeien. Wanneer de woningcorporatie zelf geen vrijkomende woning in bezit heeft die aansluit op deze voorkeuren, kan contact worden opgezocht met woningcorporaties in dezelfde regio of in andere steden buiten deze regio. Een ander aspect is dat het zoekprofiel verruimd kan worden, vanwege een krappe woningmarkt. Voor bewoners is het in deze markt moeilijk om een geschikte woning te vinden. Een groot gezin uit een kleine portiekwoning krijgt dan bijvoorbeeld de mogelijkheid om te zoeken naar een eengezinswoning. Ook kan het gaan om specifieke woonvoorkeuren, in het bijzonder het type woning en de buurt. Bij deze groepen worden geholpen een passende woonruimte te vinden. Het gaat hier om maatwerk. Elke situatie is namelijk uniek. Meestal is de doorstroom in eengezinswoningen veel minder dan in appartementen. Hierdoor is er voor eengezinswoningen gemiddeld een langere wachttijd dan voor appartementen. Bij een eengezinswoning, is er vaak weinig behoefte om te verhuizen. Veel bewoners willen namelijk graag in een eengezinswoning terechtkomen. Dit betekent dus dat de bewoners in eengezinswoningen voor een lange tijd in deze type woning wonen, waardoor het lijkt dat er veel schaarste is omtrent het aanbod van eengezinswoningen. Ad 56c
Gedwongen verhuizers kunnen door de woonconsulent van de woningcorporatie geholpen worden door het geven van adviezen bij het realiseren van woonvoorkeuren. Uit interviews blijkt dat er een realistisch beeld wordt gegeven van de kansen om terecht te komen in een woning die aansluit op de voorkeuren van gedwongen verhuizers. De woonconsulent laat de bewoner zich bijvoorbeeld realiseren dat de urgentiestatus het makkelijker maakt om te verhuizen naar een woning en buurt die aansluiten op de voorkeuren van gedwongen verhuizers. Wanneer bewoners geen urgentiestatus hebben zijn zij immers afhankelijk van de wachtlijst in het woningtoewijzingssysteem. Daarnaast kan aangegeven worden dat niet altijd aan de wensen van gedwongen verhuizers voldaan kan worden. Dit kan worden gezien als vanzelfsprekend, omdat het verwezenlijken van voorkeuren mede afhankelijk is van het aanbod sociale huurwoningen. De Projectconsulent Vastgoed van Vivare laat een voorbeeld zien van het geven van een realistisch beeld bij bewoners: “Iedereen wil graag die grote woning met vier slaapkamers, een zolder, een grote tuin en op een hoek. Als wij weten dat je maar een hele korte wachttijd hebt, dan kom je daar niet voor in aanmerking. Dan proberen we wel de richting op de sturen op welke soorten woningen ze het
231
beste kunnen reageren. En ook met de huurprijs. Als wij weten dat die mensen laag inkomen hebben, dan is het gewoon niet handig dat ze op een woning van 700 euro gaan reageren. Daar sturen en adviseren we ook in. En dan zie je ook dat dat helpt.” Bij het laatste voorbeeld is het in kaart brengen van de situatie van bewoners dus van belang (zie maatregel 55). Ad 56d
Uit de interviews komt een situatie naar voren van een Marokkaans gezin dat in de buurt wil verhuizen naar het gebied waar de moeder woont. Hierbij heeft het gezin nog urgentie voor alle woningen. De behoefte om daar te wonen heeft bijvoorbeeld te maken met de oppas van de kleinkinderen. Bij het gezin was er ongeduld en onzekerheid, omdat er steeds geen woning vrijkomt. De woonconsulent kan bijdragen aan het geruststellen van het gezin. Daarnaast werd er een realistisch beeld gegeven van de situatie, dat het niet zeker is dat er in die buurt een woning vrijkomt. Ad 56e
Uit de interviews blijkt dat bewoners, die door hulpverleningsinstanties worden begeleid, door deze instanties geholpen kunnen worden bij het zoeken naar een andere woning. Deze instanties kunnen regelmatig contact opnemen met de desbetreffende woningcorporatie om de situatie van bewoners in kaart te brengen. Hulpverleningsinstanties hebben niet altijd zicht op hun situatie (zie ook paragraaf 7.8). Ad 57
De woningcorporatie stelt een zoekprofiel op voor de gedwongen verhuizers (subparagraaf 4.2.2). Uit interviews blijkt dat hier aan kan toegevoegd worden dat het mogelijk is om bepaalde woning- en buurtvoorkeuren via de woningcorporatie op te geven. Als de woning binnen de kaders van het zoekprofiel binnenkort in het woningtoewijzingssysteem wordt aangeboden, dan krijgen bewoners een hierover email. Wel moet worden opgemerkt dat bewoners zelf verantwoordelijk zijn om te reageren op woningen. Ad 58
Sommige woningcorporaties zijn heel terughoudend in de bemoeienis met de woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers tijdens het zoeken naar een ander woning. De woonconsulent van WonenBreburg laat in het onderstaande citaat het belang zien dat bewoners hun eigen keuzes maken: “… vroeger was het zo dat wij echt nog mensen woningen aanboden van ‘wij denken dat dit de geschikte woning voor jou is’. Maar dat is natuurlijk heel bevoogdend, want dan bepalen wij naar wat voor een woning iemand zou moeten verhuizen.” Om deze reden helpt de woonconsulent de bewoners alleen met hun voorkeuren als zij zelf om hulp vragen.
232
7 De interviews
Ad 59 en 60
Uit interviews komt het belang naar voren van zorgvuldige communicatie naar bewoners die terug naar de wijk willen verhuizen. Daarnaast wordt waarde gehecht aan het geven van een realistisch beeld. Bewoners hebben namelijk niet altijd een goed beeld van de kansen op terugkeer naar een nieuwbouwwoning in de herstructureringswijk. Dit heeft mede te maken met het feit dat het sociaal plan soms moeilijk is te begrijpen voor bewoners. Pas veel later wordt dan beseft wat er daadwerkelijk in het sociaal plan staat, wat de kans verhoogt dat een keuze wordt gemaakt waar bewoners later spijt van hebben. Er wordt een probleem beschreven van bewoners die al een aantal jaar urgentiestatus hebben gekregen, terwijl er nog geen concrete herstructureringsplannen zijn. Bewoners die terug willen keren, hebben dan geen kennis van onder meer de typen woningen die worden teruggebouwd. Door de nog niet definitieve herstructureringsplannen kan het voor deze bewoners lastig zijn een keuze te maken om naar een wisselwoning te verhuizen en definitief te verhuizen. Het is hierbij dus ook van belang om een realistisch beeld te geven van de situatie. Opmerkingen
Terugkeren naar de wijk heeft ook te maken met beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties en bewoners. Vaak bevinden de huurprijzen van de nieuwe woningen in de herstructureringswijken zich tegen de maximale huurprijs voor sociale huurwoningen aan vanwege de extra inkomsten die gegenereerd kunnen worden die mede ter compensatie dienen voor de verhuurdersheffing. Bewoners moeten dan wel de financiële mogelijkheden hebben om zich deze woningen te kunnen permitteren. Bij woningcorporaties is terugkeer niet altijd mogelijk. De voornaamste reden is dat omstandigheden kunnen veranderen die effect hebben op de mogelijkheden van woningcorporaties tijdens het herhuisvestingsproces. Hierdoor kan de woningcorporatie genoodzaakt zijn om de plannen aan te passen. Dit kan een belemmering vormen voor de mogelijkheid om terug te keren. Ook kan vertraging, als gevolg bijvoorbeeld van verminderde investeringsmogelijkheden, ervoor zorgen dat voormalige bewoners tegen hun wensen in lang in een wisselwoning wonen.
7.7 Probleemsignalering en doorverwijzing Tijdens de interviews zijn vragen gesteld over de gesignaleerde problemen van gedwongen verhuizers die buiten het domein van de activiteiten van woningcorporaties vallen. Het gaat hierbij specifiek om de werking van het signaleren van een probleem en het doorverwijzen naar desbetreffende instanties. Daarnaast is in het bijzonder de vraag gesteld over gedwongen verhuizers die zich in het sociaal isolement bevinden of op zoek zijn naar een baan (kenmerk 22). Hierdoor is er een kleinere kans op een (betere) baan en grotere kans op verhuizing naar een gelijksoortige woonsituatie. Ook zijn er vragen
233
gesteld over gedwongen verhuizers die de Nederlandse taal slecht beheersen (kenmerk 46). Een slechte beheersing verkleint de kans op contacten met mensen buiten de buurt en vergroot kans op contacten met mensen die dezelfde moedertaal spreken. Woningcorporaties signaleren problemen die zich bij bewoners voordoen en verwijzen naar de juiste hulpverlenende instantie. Er is echter vaak geen zicht op de situatie van deze bewoners wanneer het probleem wordt aangepakt. Dit heeft te maken met het feit dat woningcorporaties vooral gericht zijn op het voorzien van huisvesting voor de mensen met de laagste inkomens. Uit de interviews komen de volgende maatregelen naar voren die te maken hebben met probleemsignalering en doorverwijzing: Kenmerk 22 Kenmerk 46 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen
De afhankelijkheid van slecht geïnformeerde en laag opgeleide buurtbewoners bij het vinden van een baan De voorkeur voor bepaalde typen bewoners in de wijk Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Probleemsignalering en doorverwijzing 61. Huisbezoeken afleggen 62. Samenwerken met hulpverleningsinstanties 63. Buurtteam met sociale werkers en hulpverleners opstellen 64. Generalistische wijkteam opstellen -
Ad 61
De kwetsbare bewoners worden al vaak ondersteund door hulpverleningsinstanties, bijvoorbeeld zorginstanties, maatschappelijk werk of reclassering. Tijdens de huisbezoeken kan meestal door middel van gerichte vragen worden achterhaald of een bewoner hulpbehoevend is (zie ook paragraaf 4.2). Naast de gerichte vragen kan tijdens deze huisbezoeken op een andere manier geconstateerd worden of een huishouden hulpbehoevend is, bijvoorbeeld door de mate van vervuiling in de woning of post die niet wordt opengemaakt. Dit zijn ook signalen om na te gaan of bewoners hulp nodig hebben. Natuurlijk kunnen ook op andere manieren problemen van bewoners gesignaleerd worden. Bij kwetsbare bewoners worden vaak afspraken ingepland met de juiste instanties, zodat zowel de woningcorporatie, de bewoner om wie het gaat als de instanties weten wat van elkaar verwacht kan worden. Op deze manier weet iedereen hoe de bewoner kan verhuizen naar de nieuwe woning zonder alle hulp van instanties te verliezen. Hierbij gaat het voornamelijk om instanties met wie de bewoner zelf al een relatie heeft. De woningcorporatie signaleert het probleem en verwijst het dan door naar de juiste instanties. Dit is in lijn met de beschreven probleemsignalering en doorverwijzing uit paragraaf 4.3.1.
Maatregel 61 t/m 64
234
7 De interviews
Ad 62
Woningcorporaties hebben meestal samenwerkingspartners in de te herstructureren wijk. Hierbij gaat het om organisaties die welzijnswerk in de wijk verrichten, afhankelijk van de problemen die zich in een wijk afspelen. Dit kunnen bijvoorbeeld thuiszorginstellingen zijn of een zorgcoördinator van de gemeente die zich bezighoudt met maatschappelijke ondersteuning. Geconstateerde problemen, waaronder bewoners die zorg mijden, worden overlegd met desbetreffende partijen om samen tot een oplossing te komen. De geconstateerde problemen van bewoners worden naar de partijen doorverwezen die meer kennis en expertise hebben om het probleem aan te pakken. Door de samenwerking tussen de woningcorporatie en verschillende hulpverleningsinstanties is het mogelijk om snel de problemen van bewoner bij de juiste instanties neer te leggen. Ad 63
Hoewel de bovenstaande twee maatregelen te maken hebben met woningcorporaties die problemen van bewoners doorverwijzen naar instanties, gaat deze maatregel over de manier waarop problemen bij bewoners worden aangepakt. Uit het interview met de presentiewerker van het Buurtpastoraat blijkt dat er een team is opgericht dat aan de ene kant bestaat uit hulpverleners van verschillende organisaties. Aan de andere kant bestaat het team uit sociale werkers en sociale makelaars die veel kennis van de buurt en goede relaties met de buurtbewoners hebben. De sociale werkers zijn vaak vertrouwenspersonen van de bewoners en hebben dus inzicht in hun situatie en gedachtegang. Hulpverleners hebben de expertise om problemen van bewoners op te lossen, maar hebben vaak niet de kennis en inzicht van de situatie van de bewoners, de buurt en haar geschiedenis. Bovendien is er vaak geen relatie tussen de hulpverlener en de bewoners. Daardoor kan niet altijd inzicht worden verkregen in de aard van de problemen van bewoners. Door het gebrek aan inzicht is het een risico dat wellicht niet de juiste hulp geboden kan worden. Het volgende citaat van de Presentiewerker van het Buurtpastoraat laat zien hoe het team in zijn werk gaat. Deze persoon heeft goede relaties met buurtbewoners: “Ik ben degene die de context geeft van de buurt, die dat doorgeeft aan werkers van hulpverleningsinstanties en ook dus samen met een werker van het buurteam bij iemand op bezoek gaat die ik al ken. De werker van het buurtteam komt dan binnen omdat ik tegen die buurtbewoner zeg: ‘volgens mij is het wel een goed idee’, want die bewoner moet dan weer opnieuw een relatie met iemand opbouwen en vertrouwen schenken en over problemen praten met een wildvreemde. Dat is spannend. Dan is het fijn als ik er dan bij ben om dat proces op gang te brengen … Ik ben niet degene die in principe allerlei praktische zaken gaat oppakken in een gezin. Daar heb je andere mensen voor die daar hun eigen expertise in hebben, maar die moet ik er dan dus wel bijhalen.” Doordat de Presentiewerker al goede banden heeft met bewoners, is het mogelijk dat hulpverleners toegang krijgen tot de situatie van deze bewoners.
235
Ad 64
Bij maatregel 63 is aangegeven dat er een buurtteam met sociale werkers en hulpverleners kan worden gecreëerd. Hierbij krijgt de bewoner te maken met meerdere personen in een team. In plaats van een op samenwerking gerichte aanpak (maatregel 63) is er een generalistisch wijkteam . Met een medewerker wordt eerst besproken welke handelingen de hulpbehoevende bewoner zelf kan verrichten om tot een oplossing te komen (eigen kracht). Daarnaast wordt gekeken welke personen in de eigen sociale omgeving daar eventueel bij kunnen helpen, bijvoorbeeld familie, vrienden, buren of vrijwilligers (samenkracht). Als het op deze manier niet mogelijk is om het probleem op te lossen en professionele ondersteuning nodig is, dan krijgt de hulpbehoevende bewoner te maken met één vaste contactpersoon van het wijkteam. Zo wordt geprobeerd te voorkomen dat de bewoner te maken krijgt met verschillende organisaties als bij maatregel 63 het geval is. Naast dat het prettig is voor de bewoner, is het goedkoper. Dure 2e-lijnsinterventies zijn dan minder vaak nodig, omdat eerst wordt uitgegaan van eigen kracht en samenkracht. Het maatschappelijk rendement van deze maatregel moet zich nog bewijzen. Dit heeft te maken met het feit dat het een tamelijk recente maatregel is (uit 2014). Er is een langere periode van gegevens nodig om een indicatie te krijgen van het rendement van bewoners.
7.8 Nazorg De laatste procesactiviteit die tijdens de interviews wordt behandeld is de nazorg. Het gaat hierbij om gedwongen verhuizers die zich hebben gevestigd in de nieuwe woning. De literatuurstudie laat zien dat bewoners soms verhuizen naar een ongunstige woonsituatie. Vragen worden gesteld over hoe wordt omgegaan met bewoners die zich in een ongunstige situaties bevinden. Het gaat hierbij om bewoners die in de nieuwe woonsituatie zich niet welkom of thuis voelen (kenmerk 14 en 52), zich niet veilig voelen (kenmerk 15) niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie (kenmerken 16, 59 en 60) en overlast hebben (kenmerk 30). Maatregelen die tijdens interviews naar voren komen, zijn (pagina 236):
236
7 De interviews
Kenmerk 14 Kenmerk 15 Kenmerk 16 Kenmerk 30 Kenmerk 52 Kenmerk 59 Kenmerk 60 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen Maatregel 65 t/m 69
Het niet welkom of niet thuis voelen in de buurt Het gevoel van veiligheid Het niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie Overlast van andere buurtbewoners of overlast, zoals troep op straat, drugsproblemen, vandalisme, etc. Het thuis voelen in de wijk Een sterke oriëntatie op de buurt Weinig behoefte aan sociale contacten in de buurt (familie en vrienden belangrijker) Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Nazorg 65. Spijtoptantregeling treffen 66. Maatwerk bieden 67. Nazorg bieden voor specifieke doelgroepen die extra zorg nodig hebben 68. Er aan de voorkant voor zorgen dat bewoners in een gunstige woonsituatie terechtkomen 69. Sociale werker of vertrouwenspersoon inschakelen ऻऻ Vermindering sociale projecten door financiële mogelijkheden woningcorporaties ऻऻ Weinig eigen initiatieven of eigen kracht van kwetsbare bewoners
Er zijn tijdens interviews ook maatregelen verkregen die gerelateerd zijn aan het bevorderen van contacten met buurtbewoners (kenmerk 29): Kenmerk 29 Beïnvloedbaarheid Maatregelen
Opmerkingen Maatregel 70 t/m 73
Prettige contacten en hechtere contacten met bewoners in de nieuwe buurt Minder eenvoudig te beïnvloeden (±) Nazorg 70. Sociale werker of vertrouwenspersoon inschakelen 71. Cultuurverschillen overbruggen 72. Eigen initiatieven 73. Ontmoetingsplaatsen ऻऻ Vermindering sociale projecten door financiële mogelijkheden woningcorporaties ऻऻ Weinig eigen initiatieven of eigen kracht van kwetsbare bewoners
Ad 65 en 66
Bij herstructureringsprojecten kan het voorkomen dat er in het sociaal plan een spijtoptantregeling is voor mensen die een verkeerde keuze hebben gemaakt. De spijtoptantregeling is er voor bewoners die het niet kunnen aarden in de nieuwe woonsituatie. Binnen een bepaald tijdsbestek kunnen bewoners aangeven dat zij spijt hebben van hun keuze. Met deze regeling is het mogelijk om opnieuw de urgentiestatus te krijgen en om voor een tweede keer te kunnen verhuizen. Een voorbeeld wordt gegeven van een uitzonderingssituatie bij een bepaald project. Hoewel de spijtoptantregeling niet in het sociaal plan staat, heeft een bewoner een terugkeergarantie door middel van schriftelijke toezegging. De terugkeergarantie houdt in dat als de bewoner binnen zes maanden zich in de nieuwe woonsituatie niet prettig voelt, de mogelijkheid wordt geboden om voor een tweede keer met de urgentiestatus te verhuizen.
237
Een ander voorbeeld is dat er een uitzondering wordt gemaakt wanneer de bewoner goed moet motiveren als zij voor een tweede keer willen verhuizen, bijvoorbeeld dat de woning zich in een hele slechte staat bevindt. Echter, wanneer bewoners gevoelsmatig gezien het niet fijn vinden, dan wordt er geen mogelijkheid gegeven om voor een tweede keer te verhuizen. De reden die gegeven wordt is dat de kans groot is dat bewoners na de tweede verhuizing zich weer niet prettig voelen in de woonsituatie. Uit interviews blijkt dat sommige bewoners het gevoel hebben dat ze een verkeerde keuze gemaakt hebben of dat bewoners niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie. Hoewel sommige projecten een spijtoptantregeling in het sociaal plan hebben staan, is dit niet altijd het geval. Er is een voorbeeld gegeven van een Turks gezin die een verkeerde buurtkeuze heeft gemaakt. Dit gezin bevindt zich in de nieuwe woonsituatie in een gerenoveerde eengezinswoning. Echter, zij hebben het gevoel dat de straat niet bij hun past. De Turkse bewoners wonen namelijk in een straat met een hoog aandeel autochtonen. Hierbij hebben zij het gevoel niet geaccepteerd te worden. Daar staat die wijk ook bekend om. Hieruit blijkt dat allochtonen vaak de voorkeur hebben om zich te vestigen in buurten met een hoog aandeel allochtonen, vanwege het gevoel niet geaccepteerd te worden in buurten met een hoog aandeel autochtonen. In de situatie van het Turks gezin worden door de woningcorporatie geen maatregelen getroffen. Ad 67
Soms is er een nazorgfase voor specifieke doelgroepen die extra zorg nodig hebben of in een uitzonderlijke situatie terechtkomen. Een voorbeeld is een groep senioren die gedwongen worden te verhuizen. Sommige senioren kunnen niet terugverhuizen naar de wijk, vanwege het beperkt aantal woningen dat wordt teruggebouwd. Bij de senioren die ‘buiten de boot vallen’, is extra aandacht gegeven door middel van huisbezoeken. Daarna zijn alle senioren bezocht. Voor de bezoeken wordt eerst tijd gegeven om te acclimatiseren in de nieuwe woonsituatie. Ad 68
Uit interviews blijkt dat het van belang is om aan de voorkant te voorkomen dat bewoners in een ongunstige situatie terechtkomen door middel van persoonlijke benadering en hulp tijdens het zoeken naar een woning die aansluit op hun voorkeuren. Daarnaast is het van belang om aandacht te besteden aan de verduidelijking van het sociaal plan. Bewoners begrijpen namelijk niet altijd wat er in dit plan staat. Bewoners kunnen dan pas veel later beseffen wat er in het sociaal plan staat. Dit verhoogt de kans dat bewoners een woning kiezen waar zij later spijt van hebben. Ad 69 en 70
Door middel van persoonlijke banden is het mogelijk steun te bieden aan bewoners die moeite hebben om te wennen aan de nieuwe woonsituatie. Daarnaast kunnen bewoners over bepaalde drempels stappen door bijvoorbeeld de eerste contacten met buurtbewoners te initiëren. De Presentiewerker van het Buurtpastoraat vertelt het volgende:
238
7 De interviews
“… met vrijwilligers van de kerk hier in de buurt heb ik contact gelegd en die wilden helpen klussen bij mensen die eigenlijk geen netwerk hebben en ook geen financiën om zelf hun huis te laten opknappen … bij de vrijwilligers heb ik heel erg geprobeerd of die ook zo af en toe bij haar langs konden gaan. En ik heb nog steeds contact met haar telefonisch en ook wel eens dat ik er langs ga. Ze vindt het lastig. Ze vindt het zo stil … Maar het duurt een tijd voordat ze weer echt het gevoel van thuis hebben.” Naast het initiëren van de eerste contacten met buurtbewoners, is de Presentiewerker dus een vertrouwenspersoon voor de gedwongen verhuizer. Ad 71
Soms bestaan er verschillende cultuurgebonden verwachtingen tussen de nieuwe en oude buurtbewoners. Door de verschillende verwachtingen bestaat de kans dat zij niet met elkaar in contact komen. Een sociaal werker kan bijdragen aan het overbruggen van deze cultuurverschillen. De goede opgebouwde relatie met bewoners zorgt ervoor dat het mogelijk is om hun situatie in kaart te brengen en daarover te praten. Ad 72
Uit meerdere interviews komt naar voren dat om meer contacten te leggen met buurtbewoners de verantwoordelijkheid van de bewoners zelf is om daar initiatieven in te tonen. Wanneer er behoefte is kunnen organisaties hier aan bijdragen. Meestal zijn er verschillende organisaties die actief zijn in de wijk en die een bijdrage kunnen leveren in het leggen van contacten met buurtbewoners. Ad 73
Ontmoetingsplaatsen in de buurt kunnen voor nieuwe buurtbewoners heel belangrijk zijn. Dit blijkt uit het interview van medewerker Wonen van Actium: “En als je anoniem bent en je bent hier nieuw, het maakt niet uit of je senior bent of wat dan ook, dan wil je gewoon graag iemand zien, iemand spreken. Ik vind het cruciaal dat er ontmoetingsplaatsen zijn … Je merkt juist, ook voor de allochtone bevolking, dat het juist heel erg belangrijk is dat ze ergens heen kunnen en dat zij even een praatje kunnen maken en vragen kunnen stellen over dingen die niet duidelijk zijn ... Er is best wel veel eenzaamheid.” Het citaat laat zien dat vooral voor allochtone mensen het van belang is dat er ontmoetingsplaatsen in de buurt zijn voor het bevorderen van contacten. Opmerkingen
Vanwege de beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties blijkt dat sociale projecten worden verminderd en specifieker wordt gekeken naar het maatschappelijk rendement. Een verschuiving is plaats te vinden van initiatieven van organisaties naar bewonersinitiatieven.
239
Uit interviews komt naar voren dat bij kwetsbare bewoners het moeilijk is om uit te gaan van hun eigen initiatieven of eigen kracht. De kans dat zij in de problemen komen is immers groter dan bij niet-kwetsbare bewoners.
7.9 Deelconclusie In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de interviews beschreven. Het gaat hierbij om de maatregelen die de kenmerken beïnvloeden gerelateerd aan de volgende procesactiviteiten: (1) bewonersinvloed, (2) informatieverstrekking (3), begeleiding, (4) probleemsignalering en doorverwijzing en (5) nazorg. Zoals blijkt uit de voorgaande hoofdstukken hebben de procesactiviteiten een relatie met de fasen van het herhuisvestingsproces. Er is voornamelijk duidelijkheid verkregen in maatregelen van kenmerken die betrekking hebben op de kansen op het maken van een wooncarrière van gedwongen verhuizers. Tijdens de interviews met gedwongen verhuizers en personen van verschillende organisaties is voornamelijk gesproken over het aspect wonen. Het aspect vrijetijd valt bij deze organisaties vaak buiten hun doelstellingen. Het is daarnaast niet mogelijk om personen te interviewen die werkzaam zijn bij organisaties die te maken hebben met de vrijetijdsbesteding van gedwongen verhuizers. De resultaten van de interviews zijn daarom voornamelijk gericht op de kansen op het maken van een wooncarrière. De verschillen in sociale stijgingskansen tussen allochtonen en autochtonen hebben vooral te maken met de karakteristieken die bij de twee groepen voorkomen. Hoofdstuk 5 laat bijvoorbeeld zien dat allochtonen vaker een laag inkomen hebben en vaker de Nederlandse taal niet machtig zijn. Uit interviews blijkt dat het in de praktijk moeilijk is om maatregelen te treffen die specifiek zijn gericht op allochtonen of autochtonen. Bij woningcorporaties en andere organisaties wordt namelijk weinig onderscheid tussen allochtonen en autochtonen gemaakt. De beschreven maatregelen in dit hoofdstuk hebben daarom te maken met de karakteristieken van bewoners, zowel allochtoon als autochtoon. Naast het feit dat het onderscheid tussen allochtonen en autochtonen in de praktijk weinig gemaakt wordt, blijkt uit interviews dat er geen eenduidige definitie is over het begrip allochtoon. Ook heeft de definitie van allochtoon te maken met het feit dat de huurders van een woningcorporatie voornamelijk van buitenlandse afkomst zijn. Uit de resultaten van de interviews blijkt dat duidelijkheid is verschaft in maatregelen die invloed de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’. Het gaat hierbij om de maatregelen de getroffen kunnen worden tijdens het onderhandelingsproces tussen de woningcorporatie en de bewonersorganisatie over het ontwikkelingsplan en het sociaal plan. De gemaakte afspraken tijdens de onderhandelingen kunnen effect hebben op maatregelen ten aanzien van andere procesactiviteiten. Maatregelen met betrekking tot de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ hebben vooral te maken met professionele ondersteuning, helderheid over de mate van bewonersinvloed, onderling vertrouwen, het creëren van draagvlak en
240
7 De interviews
transparantie. Naast de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ is duidelijkheid verschaft in maatregelen die de kenmerken gerelateerd aan de procesactiviteit ‘informatieverstrekking’, ‘begeleiding’, ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ en ‘nazorg’ beïnvloeden. Maatregelen gaan voornamelijk over het in kaart brengen van de situatie van bewoners, het toepassen van persoonlijke benadering, het zorgen voor laagdrempeligheid en het bieden van maatwerk. Financiële mogelijkheden zijn meestal leidend voor getroffen maatregelen. De beperkte financiële mogelijkheden, als gevolg van de crisis en de verhuurdersheffing, werken door op het kader waarin woningcorporaties werkzaam zijn.
Hoofdstuk 8
Conclusies en aanbevelingen
242
8 Conclusies en aanbevelingen
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te verkrijgen in de kenmerken die de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering in de vorm van sloop en nieuwbouw beïnvloeden. Herstructurering is vooral gericht op aandachtsbuurten (vooral wederopbouw- en hoogbouwwijken) wegens de verouderde en goedkope sociale woningvoorraad. Allochtonen wonen, vanwege hun sociaal-economische positie, vaker in sociale huurwoningen in deze buurten dan autochtonen. Dit roept vragen op over de mogelijkheden om de perspectieven van deze kwetsbare bewoners te verbeteren. Veel woningcorporaties en gemeenten beraden zich op de sociale stijging van bewoners. Sociale stijging is namelijk van belang vanuit zowel sociaal-maatschappelijk als economisch oogpunt. Sociale stijging wordt niet alleen bepaald door individuele ambities, maar ook door sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken. Volgens de VROM-Raad (2006) bestaan er vier sociale stijgingsroutes, namelijk via het maken van een woon-, vrijetijds-, onderwijs- en arbeidscarrière. In dit onderzoek is de focus gelegd op de woon- en vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers. De verwachting was dat het maken van een onderwijs- en arbeidscarrière van gedwongen verhuizers minder zichtbaar is. In dit onderzoek is de volgende hoofdvraag geformuleerd:
Hoofdvraag
Welke individuele, omgevings- en overige kenmerken zijn van belang voor de kansen op de sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers als gevolg van herstructurering bij het maken van een woon- en vrijetijdscarrière?
In de volgende paragraaf wordt met behulp van deelvragen antwoord gegeven op de hoofdvraag.
8.1 Conclusies In deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de gestelde onderzoeksdeelvragen uit paragraaf 1.3. Wat wordt er onder sociale stijging verstaan (deelvraag 1)?
Sociale stijging wordt gezien als de vooruitgang van het leven van mensen en gaat over het vergroten van hun kansen. Bij sociale stijging wordt er een onderscheid gemaakt tussen objectieve en subjectieve sociale stijging. Objectieve sociale stijging is tastbaar en wordt uitgedrukt in opleiding, werk, bezit en vermogen en sociaal kapitaal. Subjectieve sociale stijging is minder tastbaar en heeft te maken met de beleving en ervaring van mensen. Hoewel mensen in hun eigen ervaring er beter voor kunnen staan, kan het lijken alsof zij in objectieve zin geen sociale stijging doormaken.
243
Succesvolle wooncarrières kunnen gaan over de verhuizing naar een betere woning en de verhuizing naar een betere woonomgeving. Een wooncarrière hoeft in wezen niet via deze stappen te verlopen. Huishoudens waarderen immers dezelfde kenmerken van een woning of buurt heel verschillend (subjectief). Ook is een wooncarrière afhankelijk van bepaalde wensen van huishoudens ten aanzien van de toekomstige woning en buurt. Het maken van een vrijetijdscarrière gaat over het stimuleren van de zelfontplooiing van mensen via activiteiten op het gebied van recreatie, sport en cultuur. Hoe ziet het herhuisvestingsproces er uit (deelvraag 2)?
Het herhuisvestingsproces bestaat uit vijf fasen.
Fase 1 en 2: het interne en voorlopige sloopbesluit van de woningcorporatie
Bewoners(organisaties), gemeenten en andere betrokken partijen worden door de woningcorporatie ingelicht over en betrokken bij de plannen. De plannen worden meestal samen met deze partijen vormgegeven. Fase 3: na het definitieve sloopbesluit
Alle bewoners worden door de woningcorporatie ingelicht over de definitieve plannen, hun rechten en de procedure voor woningtoewijzing. Ook wordt de persoonlijke situatie van bewoners vaak geïnventariseerd en in welke mate begeleiding nodig is. Fase 4: het zoekproces van gedwongen verhuizers
Tijdens het zoekproces zijn de voorkeuren van gedwongen verhuizers van belang voor hun uiteindelijke woning- en buurtkeuze. In deze fase kunnen gedwongen verhuizers begeleiding krijgen en wordt ervoor gezorgd dat hun herhuisvesting goed verloopt. De begeleiding vindt op verschillende manieren plaats. Dit is vooral afhankelijk van de focus en mogelijkheden van de woningcorporatie. Gedwongen verhuizers met gesignaleerde problemen buiten het domein van de woningcorporatie worden doorverwezen naar de juiste hulpverlenende instanties. Fase 5 en 6: de verhuiskeuze en na het verhuizen
Het zoekproces van gedwongen verhuizers eindigt met de definitieve woning- en buurtkeuze. Sociale stijging vindt bij gedwongen verhuizers voornamelijk plaats via objectieve woning- en buurtkenmerken. De ervaren (subjectieve) vooruitgang kan hier echter van afwijken. Welke individuele, omgevings- en overige kenmerken zijn relevant voor de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière (deelvraag 3a) en welke rollen hebben deze kenmerken (deelvraag 3b)?
De relevante individuele en sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken zijn ingedeeld in vijf procesactiviteiten (figuur 8.1 op pagina 244). De kenmerken zijn ingedeeld naar de fasen van het proces waarvoor zij van belang zijn, zodat de maatregelen met betrekking tot deze kenmerken gekoppeld kunnen worden aan die fasering.
8 Conclusies en aanbevelingen
De kenmerken die gerelateerd zijn aan de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ (fase 1, 2 en 3) gaan over de mate van bewonersparticipatie tijdens de vorming van de plannen. Bewonersparticipatie is van belang om een bijdrage te kunnen leveren aan deze plannen. De vastgelegde afspraken tussen de woningcorporatie, de bewoners(organisatie) en andere belanghebbende partijen bij de vorming van de plannen hebben invloed op de maatregelen met betrekking tot andere procesactiviteiten in het herhuisvestingsproces. Ook hebben de afspraken invloed op de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière. Bewonersinvloed
Procesactiviteiten
244
Informatieverstrekking Begeleiding Probleemsignalering en doorverwijzing Nazorg
Fase 1 Interne sloopbesluit
Fase 2 Voorlopige sloopbesluit
Fase 3 Definitieve sloopbesluit
Fase 4 Zoekproces
Fase 5 Verhuiskeuze
Fase 6 Nieuwe woonsituatie
Figuur 8.1 De procesactiviteiten in relatie tot de fasen van het herhuisvestingsproces
De kenmerken met betrekking tot de procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ (fase 1, 2 en 3) en ’begeleiding’ (fase 4 en 5) betreffen de houding van gedwongen verhuizers tegenover de herhuisvesting. De manier van informatieverstrekking en begeleiding heeft veel effect op de houding van gedwongen verhuizers. Het gaat hierbij over het niet willen meewerken aan de herhuisvesting, het gevoel van dwang hebben, onzeker zijn over de toekomstige woonsituatie en weinig begrip hebben over de noodzaak van slopen. De houding van gedwongen verhuizers heeft invloed op de kansen op het maken van een wooncarrière, zowel objectief als subjectief. De kenmerken die alleen vallen onder de procesactiviteit ‘begeleiding’ (fase 4 en 5) betreffen, net als bij de vorige kenmerken, de karakteristieken van gedwongen verhuizers. Ten eerste hebben deze karakteristieken te maken met hun kennis en vaardigheden tijdens het zoeken naar een woning. De kennis en vaardigheden kunnen mede bepalend zijn voor de keuze van de woning en de buurt. Het gaat hierbij om individuele en sociale omgevingskenmerken, namelijk het hebben van weinig kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt door onder andere problemen met de Nederlandse taal en het gebrek aan vaardigheden bij het zoeken naar een woning. Ten tweede hebben de karakteristieken te maken met het inkomen en de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers. Hun inkomen en financiële mogelijkheden zijn mede bepalend voor de keuze van de nieuwe woning. Op het gebied van het inkomen kunnen gedwongen verhuizers onderverdeeld worden in drie groepen. De eerste twee groepen zijn (1) gedwongen verhuizers met een inkomen onder de huurtoeslaggrens van
245
21.950 euro en (2) gedwongen verhuizers met een inkomen tussen deze grens en 34.911 euro voor het officieel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. De invoering van de zogenoemde Donnerpunten en de beperkte financiële mogelijkheden van de woningcorporaties, die mede een gevolg zijn van de crisis en de verhuurdersheffing, spelen een grote rol bij de aanzienlijke huurverhogingen van sociale huurwoningen. Hierdoor kan de betaalbaarheid van de sociale huurwoningen vooral voor de hierboven genoemde inkomensgroepen in het geding komen. Een ander probleem is dat bij de gedwongen verhuizers met een inkomen boven 21.950 euro de netto huurstijging in de nieuwe woning niet gecompenseerd wordt door de huurtoeslag. De bovenstaande ontwikkelingen zijn op dit moment erg relevant. De derde groep heeft een inkomen boven de 34.911 euro. Zij komen officieel niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Daarnaast is er een gebrek aan betaalbare woningen in de particuliere sector. Daar komt nog bij dat mensen, waaronder gedwongen verhuizers, steeds vaker een minder stabiel inkomen hebben. Naast de kennis en de vaardigheden en het inkomen en de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers hebben de kenmerken met betrekking tot de procesactiviteit ‘begeleiding’ te maken met hun specifieke voorkeuren tijdens het zoeken naar een woning. Gedwongen verhuizers hebben tijdens het zoekproces specifieke voorkeuren die invloed hebben op woning- en buurtkeuze. Voorbeelden van specifieke voorkeuren zijn: de voorkeur om binnen de wijk te verhuizen, de voorkeur om in de nabijheid van familie of etnische netwerken te wonen, de behoefte om sociale netwerken uit oude buurt te onderhouden, de voorkeur voor prettige en hechtere contacten met bewoners in de nieuwe buurt, de voorkeur voor de nabijheid van familie of cultuurspecifieke voorzieningen en de voorkeur voor bepaalde typen bewoners in de wijk. In de categorie ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ (fase 4 en 5) hebben de kenmerken te maken met problemen van gedwongen verhuizers die buiten het domein van woningcorporaties vallen. Het gaat hierbij vooral om gedwongen verhuizers die zich in sociaal isolement bevinden of die de Nederlandse taal slecht beheersen. Er is echter vaak geen zicht op de manier waarop de problemen van gedwongen verhuizers worden aangepakt. Deze kenmerken kunnen de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière verkleinen. De kenmerken die onder de laatste procesactiviteit ‘nazorg’ (fase 6) vallen, gaan over gedwongen verhuizers die kunnen verhuizen naar een ongunstige woonsituatie. Hierbij gaat het om gedwongen verhuizers die in de nieuwe woonsituatie zich niet welkom of thuis voelen, zich niet veilig voelen, niet kunnen wennen en overlast hebben. Met andere woorden: het gaat om hun ervaringen in de nieuwe woonsituatie. Wat is de invloed van de individuele, omgevings- en overige kenmerken op de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers (deelvraag 4)?
De invloed van de bovenstaande kenmerken is bepaald aan de hand van de maatregelen die hiervoor tijdens het herhuisvestingsproces getroffen kunnen worden. De maatregelen worden beschreven in de vorm van beleidsaanbevelingen (paragraaf 8.2). Er wordt vooropgesteld dat de relevante maatregelen vooral invloed hebben op het vergroten van
246
8 Conclusies en aanbevelingen
de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière. Uit interviews is gebleken dat er geen maatregelen getroffen worden die de kansen op maken van hun vrijetijdscarrière vergroten. De vrijetijdscarrière valt bij de geïnterviewde personen tijdens het herhuisvestingsproces buiten hun doelstellingen. Bovendien wordt er vooropgesteld dat de beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties, als gevolg van de crisis en de verhuurdersheffing, vaak leidend zijn voor de getroffen maatregelen tijdens het herhuisvestingsproces. Wat zijn de verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers en welke kenmerken zijn hierop van invloed (deelvraag 5)?
De verschillen in de sociale stijgingskansen tussen allochtone en autochtone gedwongen verhuizers zijn moeilijk aan te geven. Bij het beïnvloeden van de kenmerken kan er namelijk weinig onderscheid gemaakt worden tussen maatregelen die specifiek gericht zijn op allochtone en autochtone gedwongen verhuizers. Tijdens het herhuisvestingsproces worden maatregelen getroffen op basis van bepaalde karakteristieken, ofwel de ‘beperkingen’, van gedwongen verhuizers. Wel komen sommige karakteristieken vaker voor bij allochtone dan bij autochtone gedwongen verhuizers (of andersom). De voornaamste karakteristieken worden hieronder beschreven met de procesactiviteiten als leidraad aangehouden. De verschillen in de sociale stijgingskansen tussen gedwongen verhuizers hebben ten eerste betrekking op hun kennis en vaardigheden (procesactiviteiten ‘informatieverstrekking’ en ‘begeleiding’). Allochtonen zijn minder vaak pro-actief bij het zoeken naar de mogelijkheden op de woningmarkt en hebben vaak minder kennis van de verder weg gelegen buurten dan autochtonen. Ook hebben allochtonen vaker problemen met de Nederlandse taal en hebben minder vaak computervaardigheden en de beschikking over het internet dan autochtonen. Verschillen in de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers gaan ten tweede over hun inkomen en financiële mogelijkheden (procesactiviteit ‘begeleiding’). Allochtonen hebben vaker een lager inkomen dan autochtonen. Tenslotte hebben de verschillen in de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers betrekking op hun voorkeuren (procesactiviteit ‘begeleiding’). Allochtonen hebben vaak de voorkeur om in de nabijheid te wonen van familie of etnische netwerken en te verhuizen naar buurten met een hoog aandeel allochtonen. Ook hebben zij vaak de voorkeur om in de nabijheid van etnische voorzieningen te wonen. Hoe beïnvloedt het herhuisvestingsproces de individuele, omgevingsen overige kenmerken in de nieuwe situatie van gedwongen verhuizers (deelvraag 6a)?
Op basis van deelvraag 4 en 5 kan worden gesteld dat het herhuisvestingsproces veel invloed heeft op de sociale omgevings-, ruimtelijke omgevings- en institutionele kenmerken die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière vergroten. Een gedwongen verhuizing heeft tegenover een normale verhuizing een aantal voordelen,
247
zoals het recht op een urgentiestatus, verhuiskostenvergoeding en begeleiding. Daarnaast kunnen maatregelen tijdens het herhuisvestingsproces worden getroffen om de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière verder te vergroten (zie paragraaf 8.2 - aanbevelingen). Op basis van de literatuurstudie en de interviews was het niet goed mogelijk om de beïnvloedbaarheid van de kenmerken in kaart te brengen die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een vrijetijdscarrière vergroten. Wel kan gesteld worden dat het herhuisvestingsproces op een indirecte manier invloed heeft op deze kansen. Een vrijetijdscarrière is immers sterk afhankelijk van de financiële mogelijkheden van gedwongen verhuizers. Een verhuizing naar een duurdere woning verhoogt de woonlasten en verkleint daardoor de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière. Aanbevelingen voor de kansen op het verminderen van woonlasten worden beschreven in subparagraaf 8.2.4. Welke maatregelen kunnen getroffen worden om de kansen op de sociale stijging van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers te verhogen (deelvraag 6b)?
Er wordt antwoord gegeven op deze deelvraag door middel van beleidsaanbevelingen. De beleidsaanbevelingen worden in de volgende paragraaf besproken. Aan het begin van dit onderzoek is er een conceptueel model opgesteld. Er werd verwacht dat de individuele kenmerken van gedwongen verhuizers invloed hebben op de kansen op het maken van een woon- en vrijetijdscarrière. Uit dit onderzoek blijkt dat de individuele kenmerken alleen invloed hebben op de kansen op het maken van een wooncarrière. Ook werd er verwacht dat het herhuisvestingsproces invloed heeft op de omgevingskenmerken en mogelijk andere kenmerken die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van woon- en vrijetijdscarrière kunnen vergroten. Uiteindelijk blijkt dat het herhuisvestingsproces alleen invloed heeft op de omgevingskenmerken die de kansen van gedwongen verhuizers op het maken van een wooncarrière vergroten. In figuur 8.2 worden de belangrijkste variabelen in het aangepaste conceptueel model weergegeven. Individuele kenmerken
Kansen op het maken van een wooncarrière Herhuisvestingsproces
Omgevingskenmerken: • Sociale omgeving • Ruimtelijke omgeving • Institutionele omgeving
Figuur 8.2 Het conceptueel model op basis van dit onderzoek
248
8 Conclusies en aanbevelingen
8.2 Beleidsaanbevelingen In deze paragraaf worden de beleidsaanbevelingen beschreven in de vorm van maatregelen die de sociale stijgingskansen van allochtone en autochtone gedwongen verhuizers vergroten (onderzoeksvraag 6b). Met andere woorden: welke maatregelen tijdens het herhuisvestingsproces getroffen kunnen worden om de relevante kenmerken te kunnen beïnvloeden. Er wordt hierbij aangegeven voor welke partij(en) de beleidsaanbevelingen bedoeld zijn. De vijf procesactiviteiten uit paragraaf 8.1 worden hierbij als leidraad aangehouden. 8.2.1 Bewonersinvloed
De mate van bewonersparticipatie is belangrijk voor het leveren van een bijdrage aan de vorming van het ontwikkelings- of sociaal plan. Bewonersparticipatie kan de kansen vergroten op het meenemen van de belangen van gedwongen verhuizers in deze plannen. Dit komt dan ten goede aan de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers. Er kan bijvoorbeeld worden bereikt dat hun zoekprofielen worden verruimd of dat het mogelijk is om terug te keren naar de wijk. De aanbevelingen in tabel 8.1 kunnen bevorderend zijn voor de mate van bewonersinvloed. Tabel 8.1 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ #
W
BB
M
BO
••
1
Bied professionele ondersteuning aan bij de oprichting van een bewonersorganisatie. Houd bij het selecteren van een professionele bewonersondersteuner rekening met het type ondersteuning dat nodig is. Bied ook professionele ondersteuning aan tijdens de onderhandelingen met de woningcorporatie.
2
•
3
••••
4
•• •
5
•
W BB M BO
•
Aanbeveling
•
Maak in het begin van het project afspraken over de intenties en verwachtingen tussen de bewoners(commissie) en de woningcorporatie. Maak afspraken over de invloed, of de onderhandelingsruimte, die de gedwongen verhuizers tijdens de vorming van de plannen hebben. Leg de afspraken met betrokken partijen vast met behulp van best practices, ofwel technieken die zich hebben bewezen als effectief. Evalueer regelmatig de afspraken met betrekking tot de bewonersinvloed. Investeer tijdens de onderhandelingen in het creëren van wederzijds begrip en vertrouwen tussen de bewoners(commissie) en de woningcorporatie. Betrek de bewoners(organisatie) bij de start van het project. Maak indien nodig gebruik van een bewonersondersteuner. Creëer draagvlak bij de woningcorporatie en de bewonersorganisatie door zowel een individuele als een gezamenlijke aanpak toe te passen. Betrek bovendien de bewoners(organisaties) in de eerdere fasen van het herhuisvestingsproces. Houd rekening met het vroegtijdig wegtrekken van bewoners. Werk aan de transparantie naar de bewoners(organisatie) toe. Zorg ervoor dat de relevante informatie tijdig wordt gecommuniceerd naar de bewoners(organisatie).
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘bewonersinvloed’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 definitieve sloopbesluit’
249
Ad aanbeveling 1
Tijdens de onderhandelingen met de woningcorporatie ontbreekt bij de gedwongen verhuizers vaak de kennis en kunde. Het is gewenst om professionele ondersteuning te bieden aan bewoners(organisaties). Wanneer er bij de start van een project geen bewonersorganisatie is opgericht, dan is het van belang om professionele ondersteuning te bieden bij de oprichting hiervan. De leden van zowel de bestaande als de net opgerichte bewonersorganisaties kunnen dan gemobiliseerd worden. Ook kunnen deze leden worden voorbereid op de onderhandelingen met de woningcorporatie over de plannen. Wanneer leden van de bewonersorganisaties draagvlak bij bewoners willen creëren, dan is het gewenst dat zij verspreid over het hele projectgebied wonen. Op deze manier kan inzicht worden verkregen in de ideeën van bewoners in verschillende delen van het projectgebied. Daarnaast kan eenvoudiger contact met bewoners worden opgenomen om hen op de hoogte te stellen van de stand van zaken over de plannen. Bij de onderhandelingen met de woningcorporatie is het gewenst om ondersteuning te bieden aan de leden van de bewonersorganisatie. Ook is het gewenst om bij de onderhandelingen professionele ondersteuning op technisch en procesmatig vlak te bieden. Daarnaast kan ondersteuning gewenst zijn bij bewoners(organisaties) die weinig vertrouwen in de woningcorporatie hebben. Mediation (conflictbemiddeling) kan hierbij effectief zijn. Bij het selecteren van professionele bewonersondersteuners is het gewenst om rekening te houden met het type ondersteuning dat nodig is voor de bewonersorganisatie. Het is vanzelfsprekend dat een bewonersorganisatie op sommige vlakken meer ondersteuning nodig heeft dan op andere vlakken. Laagdrempeligheid van een bewonersondersteuner kan van belang zijn, zoals de aanwezigheid in de wijk. Ad aanbeveling 2
De invloed van de bewoners is niet altijd duidelijk, waardoor onzekerheid kan ontstaan over hun positie bij de vorming van de plannen. Het is belangrijk om rekening te houden met de mogelijke ongelijke positie tussen de woningcorporatie en de bewoners(organisatie). Het is gewenst om bij de vorming van de plannen de positie van de gedwongen verhuizers te verduidelijken door in een vroeg stadium van het project afspraken te maken over de onderhandelingsruimte van bewonersorganisaties en deze vast te leggen in bijvoorbeeld een participatieplan. Ook is het gewenst om de stappen in het besluitvormingstraject te verduidelijken en bij elke stap aan te geven wat de invloed van de bewoners is. Betrokken partijen worden op deze manier gestimuleerd om na te denken over de processtappen, de rolverdeling en de mate van bewonersinvloed. Dit levert de bewonersorganisatie belangrijke inzichten op over het proces. Daarnaast kunnen de verwachtingen tussen de bewoners(organisatie), de woningcorporatie en andere betrokken partijen afgestemd worden. Het bundelen van best practices, ofwel technieken die zich hebben bewezen als effectief, kan bijdragen aan de effectiviteit van het participatieplan. Om de effectiviteit te bevorderen is gewenst om aandacht te besteden aan het periodiek evalueren van het participatieplan.
250
8 Conclusies en aanbevelingen
Ad aanbeveling 3
Door tijdens onderhandelingen tussen de woningcorporatie en de bewoners(organisatie) te werken aan wederzijds begrip en vertrouwen wordt de eventuele frictie verminderd en kan het proces worden versoepeld dan wel verkort. Bij wederzijds begrip gaat het om empathie en de mate waarin de partijen begrip hebben voor elkaars standpunten. Empathie vanuit de woningcorporatie is gewenst vanwege de eventuele onbegrip van bewoners over het slopen van de woning. Empathie vanuit de bewoners is gewenst, vanwege de vaak hoge verwachtingen die zij van de woningcorporatie hebben. Ook kunnen bewoners weinig inzicht hebben in het onderhandelingsproces. Naast het creëren van wederzijds begrip is het gewenst om te werken aan het vertrouwen van bewoners in de woningcorporatie. Het is gewenst om bij de aanvang van het project bewoners bij de plannen te betrekken. Ook is gewenst dat de woningcorporatie haar intenties duidelijk maakt aan de bewoners (aanbeveling 2). Het gaat hierbij om de intentie dat samen met de bewoners(commissies) gewerkt wordt aan oplossingen, dat gemaakte afspraken nagekomen worden en dat de gekozen richting gecontinueerd wordt. Professionele ondersteuning kan bijdragen aan het creëren van wederzijds begrip en vertrouwen (aanbeveling 1). Ad aanbeveling 4
Er is draagvlak onder bewoners nodig vanwege de nodige instemming van een groot deel van deze bewoners om de plannen te kunnen realiseren. De woningcorporatie hecht bij het creëren van draagvlak vaak waarde aan een individuele aanpak, zoals het verrichten van huisbezoeken of een inloopbijeenkomst. Daarnaast wordt vaak draagvlak gecreëerd door de bewoners(organisatie) in eerdere fasen van het project te betrekken bij de plannen. De bewonersorganisatie heeft steun van de achterban nodig, zodat de ideeën representativiteit zijn. Bij de bewonerscommissie wordt er vaak draagvlak onder de bewoners gecreëerd door middel van een gezamenlijke aanpak. Een voorbeeld is een bijeenkomst waarin bewoners bij elkaar komen om hun ideeën uit te wisselen. Deze communicatievorm maakt het mogelijk om een algemeen beeld te krijgen van de ideeën van bewoners over de plannen. Het is gewenst om zowel een individuele aanpak voor de woningcorporatie als een gezamenlijke aanpak voor de bewonersorganisatie te implementeren in het herhuisvestingsproces bij het creëren van draagvlak. Tussen het definitieve sloopbesluit en de daadwerkelijke sloop krijgen de gedwongen verhuizers de urgentiestatus en vertrekken zij uit de woningen. In deze periode kan de woningcorporatie het besluit nemen om de vrijkomende woningen tijdelijk te verhuren. Het tijdelijk verhuren van woningen kan leiden tot de verkleining van de achterban van de bewonersorganisatie. Door de mogelijke wrijvingen van leefstijlen tussen vaste en tijdelijke huurders kan de leefbaarheid in het projectgebied in het geding komen. Dit kan leiden tot het vroegtijdig wegtrekken van vaste bewoners. Dit is vooral een punt van zorg wanneer er verschillen in ideeën zijn tussen de woningcorporatie en de bewonersorganisatie over de plannen. Het is gewenst om hier rekening mee te houden.
251
Ad aanbeveling 5
Door de beperkte informatieverstrekking van de woningcorporatie over hun plannen en besluiten kunnen leden van de bewonersorganisatie moeite hebben om zich voor te bereiden op de onderhandelingen. Dit kan zorgen voor wrijving tussen de woningcorporatie en de bewonersorganisatie. Dit is vooral het geval als de onderhandelingsruimte bij de bewonersorganisatie onduidelijk is (aanbeveling 2). Door middel van open communicatie kan de duur van het proces van de vorming van de plannen worden verkort. Het is gewenst dat de woningcorporatie in het begin van het project helder is over haar intenties en tijdig informatie geeft aan de bewoners(organisatie). Op deze manier kan ook de periode van onzekerheid bij de gedwongen verhuizers over de voorlopige en definitieve sloopplannen worden verkort (subparagraaf 8.2.2). 8.2.2 Informatieverstrekking en begeleiding: houding
Het kan voorkomen dat gedwongen verhuizers niet willen meewerken aan de herhuisvesting, het gevoel van dwang ervaren, onzekerheid hebben over de toekomstige woonsituatie en onbegrip hebben over de noodzaak van slopen. Bij gedwongen verhuizers gaat de herhuisvesting meestal gepaard met emotie. Zij verhuizen immers vaak niet uit eigen wil. Door rekening te houden met de emoties van de gedwongen verhuizers wordt de kans vergroot dat de herhuisvesting van bewoners naar tevredenheid verloopt en dat de tevredenheid in de nieuwe woonsituatie toeneemt. Aanbevelingen worden weergegeven in tabel 8.2 (pagina 252). Ad aanbeveling 6
Het is gewenst om in kaart te brengen wat voor een emotionele impact de informatie van de woningcorporatie op de gedwongen verhuizers kan hebben. Hierbij is het van belang om de communicatiestrategie aan te passen aan de doelgroep(en). Rekening dient gehouden te worden met eventuele miscommunicatie. Daarnaast is het gewenst om rekening te houden met eenduidige informatieverstrekking aan gedwongen verhuizers. Er kan bij de gedwongen verhuizers namelijk snel verwarring ontstaan. De verkeerde interpretatie van informatie kan doorwerken op hun emoties. Het kan van betekenis zijn om bij de informatieverstrekking, bijvoorbeeld tijdens de huisbezoeken en bewonersbijeenkomsten, bekenden van gedwongen verhuizers of externe partijen erbij te betrekken. Zij kunnen bepaalde (emotionele) steun aan bewoners bieden. Ad aanbeveling 7 en 8
Bij de gedwongen verhuizers bij wie de emotie als gevolg van de verplichte herhuisvesting heftig is, is het gewenst om extra te investeren in persoonlijke aandacht. Door de persoonlijke aandacht kan de informatie duidelijker worden overgebracht, omdat de manier van communiceren aangepast kan worden aan de gedwongen verhuizer. Onderling vertrouwen en wederzijds begrip zijn hierbij van belang. Ook is het belang van empathie groot. Met behulp van empathie is het mogelijk de situatie van de bewoner goed in kaart te brengen en vanuit de buurtbewoners na te denken over hun mogelijkheden. Maatwerk is van belang om bij bijzondere gevallen te komen tot specifieke oplossingen om de
252
8 Conclusies en aanbevelingen
herhuisvesting van gedwongen verhuizers zo soepel mogelijk te laten verlopen. Een bemiddelende organisatie tussen de woningcorporatie en de gedwongen verhuizers, die al relaties met en dus het vertrouwen van gedwongen verhuizers heeft, kan bij persoonlijke aandacht geschikt zijn. Tabel 8.2 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteiten ‘informatieverstrekking’ en ‘begeleiding: houding’ #
W
6
••
7
••
8 9
10
11 12
W BB M BO
• •
BB
M
BO
••
•• •• •• •• •• •• •• •• •• •• ••
Aanbeveling Breng de situatie en de (culturele) achtergrond van de gedwongen verhuizers in kaart. Houd rekening met hun verwachte emoties en pas de communicatiestrategie hier op aan. Inventariseer ook of bekenden of externe partijen betrokken kunnen worden bij de (emotionele) steun van bewoners. Geef extra persoonlijke aandacht aan de gedwongen verhuizers. Werk aan hun vertrouwen door middel van een persoonlijke benadering. Werk eventueel samen met mensen van een professionele organisatie, zoals een sociale werker, die goede relaties met de gedwongen verhuizers heeft opgebouwd. Pas waar nodig maatwerk toe. Werk aan laagdrempeligheid naar de gedwongen verhuizers toe. Inventariseer van tevoren hoe laagdrempeligheid bij specifieke doelgroepen gecreëerd kan worden. Pas extra persoonlijke benadering toe wanneer de gedwongen verhuizers lange onzekerheid ervaren. Bied oplossingen aan om vroegtijdig herhuisvesting te faciliteren. Verminder het traject van onzekerheid door het onderhandelingsproces te verkorten dan wel te versoepelen (maatregel 1 tot en met 5).
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘informatieverstrekking’ Fase 1 ‘interne sloopbesluit’, fase 2 ‘voorlopige sloopbesluit’ en fase 3 definitieve sloopbesluit’ Procesactiviteit ‘begeleiding’ ’Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
Ad aanbeveling 9
De beschikbaarheid en bereikbaarheid van de woningcorporatie, ofwel laagdrempeligheid, dragen bij aan het vertrouwen van de gedwongen verhuizers in deze organisatie. Bovendien kunnen ongewenste emotionele reacties verminderd of voorkomen worden. Het is gewenst dat gedwongen verhuizers weten op welke manier de woningcorporatie te bereiken is voor vragen of problemen met betrekking tot het herstructureringsproject. Het is hierbij van belang dat de gedwongen verhuizers weten wie de contactpersoon van de woningcorporatie is. Daarnaast is het gewenst om aandacht te besteden aan de aanwezigheid van de woningcorporatie in de buurt.
253
Bij het creëren van laagdrempeligheid is het gewenst dat de contactpersoon van de woningcorporatie kennis heeft van en inlevingsvermogen heeft in de (emotionele) situatie van de gedwongen verhuizers en hiermee rekening houdt. Het is belangrijk om van tevoren de specifieke doelgroepen in kaart te brengen en hun emotionele situatie te inventariseren (zie ook aanbeveling 6). Ad aanbeveling 10, 11 en 12
Een aandachtspunt is de lange onzekerheid over de herstructureringsplannen. Dit werkt door op de onzekerheid die bewoners kunnen hebben over hun toekomstige woonsituatie. De onzekerheid over de toekomstige woonsituatie kan invloed hebben op de emoties van bewoners. Het toepassen van een extra persoonlijke benadering (zie ook aanbeveling 7) en het vroegtijdig faciliteren van herhuisvesting kan gewenst zijn. Ook kunnen de aanbevelingen 1 tot en met 5 bijdragen aan het verkorten van het proces van de vorming van de plannen, ofwel het versoepelen van het onderhandelingsproces tussen de bewonersorganisatie en de woningcorporatie. 8.2.3 Begeleiding: kennis en vaardigheden
De kenmerken met betrekking tot deze procesactiviteit hebben te maken met gedwongen verhuizers die weinig kennis hebben van de mogelijkheden op de woningmarkt, problemen hebben tijdens het zoeken naar een woning en problemen hebben met de Nederlandse taal. Tabel 8.3 (pagina 254) laat de aanbevelingen zien ter beïnvloeding van deze kenmerken. Ad aanbeveling 13
Het blijkt dat sommige gedwongen verhuizers moeite hebben om met het woningtoewijzingssysteem te werken. Het is van belang dat er hulp wordt geboden aan gedwongen verhuizers die niet met het woningtoewijzingssysteem kunnen omgaan, weinig computervaardigheden hebben en niet over het internet beschikken. Een belangrijk aspect tijdens het zoekproces is dat gedwongen verhuizers moeite hebben om zich een voorstelling te maken van de woningen die in het woningtoewijzingssysteem worden aangeboden. Dit kan gevolgen hebben voor de woning- en buurtkeuze. Gewenst is om gedwongen verhuizers voor te bereiden op de manier(en) waarop zij een woning kunnen vinden die aansluit op hun voorkeuren. Ad aanbeveling 14 en 15
Bij de bewoners die moeite hebben om een woning en buurt te vinden die aansluit op hun voorkeuren is laagdrempeligheid gewenst (zie ook aanbeveling 9) om sneller een passende woning te verkrijgen. Bewoners kunnen namelijk vragen hebben met betrekking tot het zoeken van een woning. Een voorbeeld van laagdrempeligheid is het creëren van een steunpunt van de woningcorporatie of een bewonersondersteuner in de wijk met ruime openingstijden of een beheerder (vaste contactpersoon) in de wijk die bijna altijd bereikbaar is. Ook is persoonlijke begeleiding gewenst (aanbeveling 7) bij het sneller vinden van een passende woning. Persoonlijke begeleiding, zowel bij het steunpunt als aan huis, kan gedwongen verhuizers beter wegwijs maken bij het zoeken naar een woning.
254
8 Conclusies en aanbevelingen
Persoonlijke begeleiding is ook belangrijk voor gedwongen verhuizers die moeite hebben om een woning te vinden met bepaalde benodigde faciliteiten om in hun levensbehoeften te voorzien, zoals de ruimte voor een scootmobiel. Tabel 8.3 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘begeleiding: kennis en vaardigheden’ # 13
14
15
16
17
18
19
W BB M BO
•
W
BB
M
BO
•• •• •• • • • •
Aanbeveling Houd rekening met beperkingen van bewoners tijdens het zoekproces. Bereid deze bewoners hierop voor. Werk aan laagdrempeligheid door beschikbaar en bereikbaar te zijn in de buurt. De aanwezigheid van een bewonersondersteuner in de buurt kan bijdragen aan de laagdrempeligheid. Pas waar nodig (extra) persoonlijke begeleiding toe. Schakel eventueel een bemiddelende organisatie of een bekende van de gedwongen verhuizer in die een vertrouwenspersoon is en hulp tijdens het zoekproces kan bieden. Houd rekening met het feit dat bewoners tijdens kantooruren niet altijd woningen kunnen bezichtigen. Monitor tijdens het zoekproces welke bewoners nog niet zijn verhuisd. Pas bij deze bewoners persoonlijke benadering toe om hun situatie in kaart te brengen en zoek naar passende oplossingen. Houd rekening met de woningmarkt die de mogelijkheden van bewoners voor het vinden van een passende woning kunnen beperken. Bied hierbij maatwerk aan. Zorg voor heldere communicatie naar bewoners die de Nederlandse taal niet machtig zijn door te verdiepen in de cultuur. Bied hierbij maatwerk aan.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘begeleiding: kennis en vaardigheden’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
Het is gewenst om maatwerk te bieden, omdat elke bewoner op een andere manier hulp nodig heeft. Een bemiddelende organisatie, die al relaties met bewoners heeft, wordt aanbevolen. Het kan daarnaast mogelijk zijn dat bewoners een bekende hebben die hen kan ondersteunen tijdens het zoekproces. Ad aanbeveling 16
Vaak vinden woningbezichtigingen tijdens kantooruren plaats. Het probleem is dat gedwongen verhuizers niet altijd tijdens kantooruren beschikbaar zijn, vanwege bijvoorbeeld werk. Doordat woningbezichtiging niet mogelijk is, kan de woning door de gedwongen verhuizer worden afgewezen. Dit kan dan een gemiste kans zijn. Het is daarom gewenst om rekening te houden met de tijdstippen voor woningbezichtiging en deze aan te laten sluiten op de beschikbaarheid van de gedwongen verhuizers.
255
Ad aanbeveling 17 en 18
Het is gewenst om tijdens het zoekproces te monitoren welke bewoners nog niet verhuisd zijn en welke knelpunten zij ervaren. Een knelpunt kan zijn dat sommige bewoners vanwege de krappe woningmarkt moeite hebben om een passende woning te vinden. Persoonlijke benadering is hierbij belangrijk, waarbij het gewenst is om te zoeken naar passende oplossingen. Op deze manier wordt de kans vergroot op een verhuizing naar een woning die aansluit op hun voorkeuren. Ook wordt voorkomen dat gedwongen verhuizers vlak voor de daadwerkelijke sloop nog moeten verhuizen. Ad aanbeveling 19
Het niet begrijpen van de verstrekte informatie van woningcorporaties door gedwongen verhuizers die problemen hebben met de Nederlandse taal kan leiden tot een kleinere kans op een verhuizing naar een betere woonsituatie. Het is gewenst om de focus te leggen op het helder communiceren en het verdiepen in de cultuur. Met behulp van het laatste is het mogelijk om de manier van communiceren aan te passen aan de doelgroep. Welke oplossingen geboden worden om de taalbarrière te overbruggen is afhankelijk van wat op het moment de beste mogelijkheden zijn (maatwerk). Het inschakelen van bijvoorbeeld een tolk of een bekende die voor ze vertaalt kan dan één van de vele opties zijn. 8.2.4 Begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden
Een probleem dat steeds meer naar voren komt is de grote huurstijging ten opzichte van de oude huur. Woningcorporaties kunnen vanwege de invoering van de zogenoemde Donnerpunten een flinke huurverhoging toepassen bij de mutatie van de sociale huurwoningen in eigen voorraad. De grote huurstijging is daarnaast een gevolg van de financiële crisis en de invoering van de verhuurdersheffing. Sociale huurwoningen bevinden zich steeds vaker tegen de maximaal redelijke huurprijs aan. Door de huurstijging, die vaak gepaard gaat met hogere woonlasten, komt de betaalbaarheid van het wonen voor gedwongen verhuizers met de laagste inkomens in het geding. Hogere woonlasten kunnen daarnaast invloed hebben op de bestedingen in vrijetijdsactiviteiten. In tabel 8.4 op pagina 256 worden de aanbevelingen beschreven die de woonlasten kunnen verminderen. Ad aanbeveling 20 en 21
Gedwongen verhuizers hebben tijdens het zoekproces niet altijd een goed beeld van de financiële gevolgen van de nieuwe woning. Vanwege de mogelijke huurstijging is het gewenst om via persoonlijke benadering vooral gedwongen verhuizers met lage inkomens helderheid te geven over het toekomstige financiële plaatje. Een persoonlijke benadering is hierbij van belang. Het bespreken van de financiële situatie kan namelijk bij bewoners een gevoelig aspect zijn. Vertrouwen en empathie zijn nodig om met bewoners over hun financiën te kunnen praten. Het is belangrijk om de financiële gevolgen duidelijk te maken bij het kiezen van een significant duurdere woning. Daarnaast is het gewenst om de gedwongen verhuizers te attenderen op woningen met een huurprijs die wel past binnen hun financiële kader.
256
8 Conclusies en aanbevelingen
Tabel 8.4 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden’ #
W
20
••
21
•
22
•
W BB M BO
•
BB
M
BO
Aanbeveling Adviseer de gedwongen verhuizers via persoonlijke gesprekken over hun mogelijke toekomstige financiële situatie. Bied inzichten in de woningen die wel binnen het financieel kader van de gedwongen verhuizer passen. Bied gepaste oplossingen aan gedwongen verhuizers met een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro en onder de Brusselnorm van 34.911 euro voor het in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Breng de inkomenssituatie van gedwongen verhuizers met lage middeninkomens in kaart en monitor hun status tijdens het zoekproces om de mogelijke problemen in kaart te brengen. Bied een passende oplossing aan wanneer zij na verloop van het zoekproces geen woning hebben gevonden.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
Het gewenst om aandacht te besteden aan de gedwongen verhuizers met een inkomen boven de huurtoeslaggrens van 21.950 euro en onder de Brusselnorm van 34.911 euro voor het officieel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Bij het kiezen voor een woning met een hogere huur, krijgen zij namelijk geen compensatie door middel van huurtoeslag. In zulke situaties is het gewenst om uitzonderingen te maken door maatwerk te bieden. Ad aanbeveling 22
Gedwongen verhuizers met lage middeninkomens komen officieel niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Daarnaast is er een gebrek aan betaalbare woningen in de particuliere sector en is er een toename van bewoners met een minder stabiel inkomen. Een sociale huurwoning biedt meer zekerheid dan een particuliere woning bij een (mogelijke) terugval in het inkomen. Gedwongen verhuizers kunnen om deze redenen moeite hebben een passende woning te vinden wanneer het niet mogelijk is om te kiezen voor een sociale huurwoning. Het is gewenst om de inkomenssituatie van gedwongen verhuizers met lage middeninkomens in kaart te brengen. Daarnaast is het van belang om tijdens het zoekproces te monitoren wat de status is van gedwongen verhuizers met lage middeninkomens met betrekking tot het zoeken naar een woning. Wanneer na verloop van het zoekproces geen woning gevonden is, dan is het gewenst om met de gedwongen verhuizer tijdig een passende oplossing te vinden. 8.2.5 Begeleiding: voorkeuren
Een wooncarrière kan gemaakt worden wanneer gedwongen verhuizers zich vestigen in een woning die aansluit op hun voorkeuren. Voor het verloop van de herhuisvesting is het
257
bevorderlijk dat er rekening gehouden wordt met hun woonvoorkeuren. Woonvoorkeuren hebben namelijk veel invloed op de keuze van de woning en buurt. In tabel 8.5 worden aanbevelingen weergegeven ten aanzien van het verwezenlijken van de voorkeuren van gedwongen verhuizers. Tabel 8.5 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘begeleiding: voorkeuren’ # 23
24
25
26
W BB M BO
•
W
BB
M
BO
•• •• • •
Aanbeveling Inventariseer door een persoonlijke benadering naast de woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers ook de knelpunten in de huidige woning. Pas een persoonlijke benadering toe bij uitzonderingssituaties en bij gedwongen verhuizers met specifieke woonvoorkeuren die hier behoefte aan hebben. Communiceer zorgvuldig en begrijpelijk naar de gedwongen verhuizers over hun kansen op de terugkeer naar de wijk. Verduidelijk het sociaal plan, vooral de aspecten die kunnen leiden tot een grotere kans op een verhuizing naar een woning die aansluit op de voorkeuren van gedwongen verhuizers.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘begeleiding: voorkeuren’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
Ad aanbeveling 23
Het is gewenst om door middel van een persoonlijke benadering de voorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart te brengen. Dit kan zowel door het inventariseren van knelpunten in de huidige woningen als door het inventariseren van voorkeuren ten aanzien van de toekomstige woonsituatie. Telefonische en schriftelijke onderzoeken worden minder gewaardeerd dan persoonlijke benadering. Ad aanbeveling 24
Een persoonlijke benadering is gewenst wanneer gedwongen verhuizers moeite hebben om een woning te zoeken die aansluit bij hun voorkeuren en eisen. Gedwongen verhuizers kunnen hierdoor meer inzicht verkrijgen in de stappen die zij moeten zetten om een woning te verkrijgen die aansluit bij hun voorkeuren. Daarnaast kan ook een realistisch beeld gegeven worden van de kansen om terecht te komen in een woning die aansluit op bepaalde voorkeuren. Op deze manier kan gerichter gezocht worden naar woningen waar bewoners wel kans op maken. Het is van belang om de gedwongen verhuizers zoveel mogelijk in staat te stellen zelf een woning te zoeken. Het moet immers hun eigen woning- en buurtkeuze worden. Wel is het gewenst om hulp te bieden als gedwongen verhuizers zelf op dit gebied behoefte
258
8 Conclusies en aanbevelingen
hebben aan hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan over hun emoties: wanneer er ongeduld en onzekerheid zijn, omdat er steeds geen woning aangeboden wordt die voldoet aan hun voorkeuren. Een persoonlijke benadering is ook gewenst bij bijzondere omstandigheden. Het is gewenst om gepaste hulp te bieden en gepaste oplossingen te vinden (maatwerk). Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan grote gezinnen in een krappe woningmarkt, bewoners met een handicap, bewoners met een specifieke zorgsituatie of bewoners die afhankelijk zijn van hulp van familie of mensen uit de buurt. Ad aanbeveling 25 en 26
Gedwongen verhuizers kunnen de behoefte hebben om terug naar de wijk te verhuizen. Echter, zij hebben niet altijd zicht op de kansen op terugkeer. Hierdoor kunnen gedwongen verhuizers achteraf spijt krijgen van hun woning- en buurtkeuze. Dit kan te maken hebben met het moeilijk begrijpen van het sociaal plan. Eén aspect dat invloed heeft op de kans op terugkeer zijn de hogere huurprijzen van de nieuwe woningen. Eén van de voorwaarden van sommige projecten is dat bij de mogelijkheid om terug te keren naar de wijk de huurprijs van de woning niet significant hoger wordt. Een ander aspect is dat , mede door de financiële crisis en de verhuurdersheffing, woningcorporaties genoodzaakt zijn de plannen te herzien. Hierdoor bestaat er de kans dat bepaalde afspraken, waaronder de mogelijkheid om terug te keren, niet meer kunnen doorgaan. Het beperkte zicht van gedwongen verhuizers op de kans op terugkeer heeft invloed op de mogelijkheden om terecht te komen in een woning die aansluit op hun woonvoorkeuren. Het is daarom gewenst om gedwongen verhuizers een realistisch beeld te geven van deze kans door zorgvuldig en begrijpelijk te communiceren. 8.2.6 Probleemsignalering en doorverwijzing
Gedwongen verhuizers met gesignaleerde problemen die buiten de taken van de woningcorporatie vallen, worden doorverwezen naar de desbetreffende instanties. In tabel 8.6 wordt één aanbeveling gegeven met betrekking tot probleemsignalering en doorverwijzing. Tabel 8.6 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ #
W
27
•
W BB M BO
•
BB
M
BO
Aanbeveling Werk samen met verschillende hulpverleningsinstanties in combinatie met een vertrouwenspersoon van de gedwongen verhuizers om tot de aard van het probleem te komen, zodat zo goed mogelijk hulp geboden kan worden.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘probleemsignalering en doorverwijzing’ Fase 4 ‘zoekproces’ en fase 5 ‘verhuiskeuze’
259
Ad aanbeveling 27
Hulpverleners hebben de expertise om bepaalde problemen van gedwongen verhuizers op te lossen. Het is daarentegen mogelijk dat hulpverleners weinig kennis en inzicht in de situatie van de gedwongen verhuizer hebben. Ook kan het voorkomen dat er geen persoonlijke relatie is tussen de hulpverlener en de gedwongen verhuizer. Hierdoor kan de aard van de problemen van de gedwongen verhuizer niet altijd boven tafel komen. Het gevolg is dat het risico bestaat dat niet de juiste hulp geboden kan worden en het probleem niet goed kan worden aangepakt. Bij de doorverwijzing van gedwongen verhuizers met problemen is het gewenst om samen te werken met zowel hulpverleningsinstanties als een vertrouwenspersoon van bewoners, zoals een sociaal werker. Op deze manier kan meer inzicht worden verkregen in de aard van het probleem van de gedwongen verhuizer. Het probleem dan beter worden aangepakt. 8.2.7 Nazorg
Het is mogelijk dat gedwongen verhuizers kunnen verhuizen naar een ongunstige woonsituatie. Het gaat hierbij om bewoners die in de nieuwe woonsituatie zich niet welkom of thuis voelen, zich niet veilig voelen, niet kunnen wennen aan de nieuwe woonsituatie of overlast hebben. Tabel 8.7 Aanbevelingen aangaande de procesactiviteit ‘nazorg’ #
W
28
••
29 30
31
W BB M BO
•
BB
M
BO
• •
Aanbeveling Zorg er aan de voorkant voor dat gedwongen verhuizers in een woonsituatie terechtkomen die aansluit op hun voorkeuren. De aanbevelingen 23 tot en met 26 zijn hierop van toepassing. Bied maatwerk aan bij uitzonderingssituaties. Schakel indien nodig een sociaal werker of een vertrouwenspersoon in om gedwongen verhuizers en specifieke doelgroepen te laten wennen aan de nieuwe woonsituatie.
•
Houd rekening met de behoefte van de gedwongen verhuizers om contacten te leggen met bewoners in de nieuwe buurt.
Woningcorporatie Belangenbehartiger van bewoners(organisatie) Mediator Bewonersorganisatie Procesactiviteit ‘nazorg’ Fase 6 ‘de nieuwe woonsituatie’
Ad aanbeveling 28
Het is gewenst om tijdens het herhuisvestingsproces te voorkomen dat gedwongen verhuizers in een ongunstige situatie terechtkomen door middel van een persoonlijke benadering toe te passen tijdens het herhuisvestingsproces en hulp te bieden bij het zoeken naar een woning die aansluit op hun voorkeuren. Bovendien is het gewenst om
260
8 Conclusies en aanbevelingen
het sociaal plan te verduidelijken. Gedwongen verhuizers begrijpen niet altijd wat er in dit plan staat. Zij kunnen dan pas veel later beseffen wat er in staat. Dit verhoogt de kans dat een gedwongen verhuizer zich gaat vestigen in een woning en buurt met een ongunstige woonsituatie. Ad aanbeveling 29
Het is gewenst om uitzonderingen te maken voor specifieke gevallen. Soms kunnen gedwongen verhuizers namelijk buiten hun schuld in een slechte situatie terechtkomen. Ad aanbeveling 30
Het is gewenst om een persoonlijke benadering toe te passen door steun te bieden aan bewoners die moeite hebben om te acclimatiseren in de nieuwe woonsituatie, omdat zij bijvoorbeeld moeten wennen. Ook is het gewenst om voor specifieke doelgroepen een extra persoonlijke benadering te bieden, zoals voor senioren die ‘buiten de boot vallen’ omdat ze niet meer terug kunnen keren naar de wijk. Ad aanbeveling 31
Sociale contacten in de nieuwe buurt kunnen bevorderend zijn, zodat de gedwongen verhuizer zich thuis voelt in de nieuwe woonsituatie. Een sociale werker of een vertrouwenspersoon kan helpen om de eerste contacten met bewoners van de nieuwe buurt te leggen. Soms bestaan er verschillende cultuurgebonden verwachtingen tussen de nieuwe en oude buurtbewoners die deze contacten kunnen belemmeren. Een sociale werker kan bijdragen aan het overbruggen van deze cultuurverschillen. De vertrouwensband met gedwongen verhuizers maakt het mogelijk om hun situatie in kaart te brengen en daarover te praten.
8.3 Suggesties voor verder onderzoek Op basis van dit onderzoek worden enkele aanbevelingen gedaan voor nader onderzoek. Financiële mogelijkheden
De financiële crisis en de invoer van de verhuurdersheffing hebben mede geleid tot de beperkte financiële mogelijkheden van woningcorporaties. In combinatie met de invoering van de Donnerpunten vinden tegenwoordig steeds vaker aanzienlijke huurverhogingen plaats bij de mutatie van sociale huurwoningen. Daar komt nog bij dat de inkomensdaling en de inkomensonzekerheid bij bewoners steeds vaker voorkomen. Door de huurverhoging en de inkomensdaling of inkomensonzekerheid kan de betaalbaarheid van het wonen in het geding komen. Dit is voornamelijk een kwestie bij bewoners die niet in aanmerking komen voor huurtoeslag en een te laag inkomen hebben voor het verkrijgen van een particuliere woning. Het verdient aanbeveling de om in het vervolgonderzoek te kijken naar maatregelen om deze huurstijging te ondervangen.
261
Er vindt een verschuiving plaats van herstructurering middels sloop en nieuwbouw naar renovatie of groot onderhoud. De uitdaging voor de komende jaren zal dan ook liggen op het verbeteren van de bestaande woningen. Renovatie kan gepaard gaan met hogere huren met de kans op het uitplaatsen van bewoners. In verder onderzoek is het daarom van belang om aandacht te besteden aan de sociale stijging van gedwongen verhuizers als gevolg van renovatieprojecten. De beleidsaanbevelingen in dit onderzoek kunnen hierbij als leidraad dienen. Behalve de verschuiving van sloop en nieuwbouw naar het verbeteren van het bestaand bezit van de woningcorporaties, werken de beperkte financiële mogelijkheden door op hun taken. Er kan daardoor namelijk minder geïnvesteerd worden in sociale maatregelen, zoals specifieke maatregelen die geïmplementeerd kennen worden in het herhuisvestingsproces. De vraag is in hoeverre dit doorwerkt op de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers. Het verdient aanbeveling om hier onderzoek naar te doen. Daarnaast verdient het aanbeveling om het rendement van de maatregelen in kaart te brengen, door bijvoorbeeld te kijken naar het financieel en maatschappelijk rendement. Longitudinaal onderzoek kan hierbij gepast zijn. Projectspecifieke onderzoeken
Om de beïnvloedbaarheid en de effectiviteit van de maatregelen ter bevordering van de kansen op het maken van sociale stijging beter te bepalen, verdient het aanbeveling om veldwerkonderzoek te doen naar specifieke projecten. Hierdoor is het wellicht mogelijk om verschillende betrokken partijen van een specifiek project in kaart te brengen en beter te kijken naar het proces en het effect van de maatregelen. Vrijetijdscarrière van kwetsbare groepen
Uit een interview is naar voren gekomen dat bij de sociaal-economisch meest kwetsbare groep gedwongen verhuizers niet gesproken kan worden over het maken van een vrijetijdscarrière. Dit heeft onder andere te maken met hun beperkte financiële mogelijkheden. De kwetsbare bewoners zijn vaak bezig ‘hun hoofd boven water te houden’. Hierbij is er een grote kans dat de financiële mogelijkheden in de nieuwe woonsituatie minder zijn geworden ten opzichte van de oude woonsituatie, vanwege de verhuizing naar een woning met een hogere huur. Een andere reden waarom bij de meest kwetsbare groep bewoners niet gesproken kan worden over een vrijetijdscarrière is dat zij daar mogelijk geen behoefte aan hebben. Het is van belang om verder onderzoek te doen naar de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers. De onderstaande aanbevelingen hebben te maken met de evaluatie van dit onderzoek. Methode van onderzoek
In dit onderzoek zijn op een kwalitatieve manier gegevens verzameld en is er een indicatie gegeven van de toegepaste maatregelen ter bevordering van de kansen op de sociale stijging van gedwongen verhuizers. Er is gekozen voor deze onderzoeksmethode, omdat er bij de start van dit onderzoek moeilijk een indicatie gegeven kon worden van
262
8 Conclusies en aanbevelingen
de mogelijke resultaten. Voor het betrouwbaarder maken van de nieuwe gegevens is er geprobeerd om meerdere betrokken partijen te interviewen. Op deze manier kunnen maatregelen vanuit verschillende invalshoeken bekeken worden. Het is echter de vraag hoe representatief de resultaten zijn, vanwege de kleine steekproef die in dit onderzoek genomen is. In het vervolgonderzoek verdient daarom aanbeveling om te werken aan generaliseerbare (eenduidige) onderzoeksresultaten. Met behulp van de verzamelde gegevens van dit onderzoek kan er gekeken worden naar meer gestructureerde manieren van dataverzameling, bijvoorbeeld door de toepassing van een kwantitatieve onderzoeksmethode of door de toepassing van een combinatie van een kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethode (kwalitatief onderzoek na kwantitatief onderzoek). Interviews
Voor dit onderzoek was er veel respons van personen die werkzaam zijn bij woningcorporaties en organisaties die de belangen behartigen van bewoners(organisaties). In tegenstelling tot deze twee doelgroepen was het moeilijk om interviews te verkrijgen met gedwongen verhuizers. Woningcorporaties houden vaak niet bij waar gedwongen verhuizers zich vestigen. Na de verhuizing raken gedwongen verhuizers meestal uit het zicht. In sommige onderzoeken is het via de gemeente en de woningcorporatie mogelijk geweest om een significant aantal gedwongen verhuizers te benaderen. Bij gemeenten was er veel non-respons. De non-respons heeft wellicht te maken met het feit dat het tijdsbestek waarin de interviews worden gehouden niet voldoende was. Daarnaast waren er geen contacten binnen de gemeentes. Dit kan invloed hebben gehad op de respons. Daarom verdient het aanbeveling om in een vervolgonderzoek meer aandacht te besteden aan interviews met gedwongen verhuizers en personen van de gemeente. Wellicht zal een samenwerking met relevante organisaties een grotere respons mogelijk maken. Bij de vier geïnterviewde doelgroepen valt het maken van een vrijetijdscarrière vaak buiten de doelstellingen van de organisaties. Hierdoor zijn de resultaten van de interviews vooral gericht op de kansen op het maken van een wooncarrière van gedwongen verhuizers. Naast de vier geïnterviewde doelgroepen is geprobeerd om twee andere doelgroepen te benaderen, namelijk (1) hulpverlenende instanties bij probleemsignalering en doorverwijzing en (2) organisaties op het gebied van de vrijetijd die op één of andere manier te maken hebben met herstructurering. Het was helaas niet mogelijk om deze twee doelgroepen te interviewen. Hierdoor is er weinig inzicht verkregen in maatregelen die de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers kunnen vergroten. Het verdient de aandacht om verder onderzoek te doen naar de maatregelen die de kansen op het maken van een vrijetijdscarrière van gedwongen verhuizers vergroten waarbij de twee doelgroepen in acht genomen worden. Er zijn vooral personen geïnterviewd die werkzaam zijn op operationeel vlak. Het is gewenst om in nader onderzoek meer aandacht te besteden aan interviews met personen op strategisch gebied. Op deze manier kunnen gerichter maatregelen geformuleerd worden die meer praktische relevantie bieden. Ook kan dan onderscheid gemaakt worden in maatregelen op praktisch en operationeel niveau.
263
Vanwege de beperkte tijdsduur van de interviews en het aantal behandelde procesactiviteiten is gekozen om de kenmerken die gerelateerd zijn aan de procesactiviteiten ‘bewonersinvloed’ en ‘begeleiding: voorkeuren’ niet afzonderlijk te behandelen. Daarnaast was het tijdens de interviews bij de kenmerken van andere procesactiviteiten vanwege de tijdsduur niet altijd mogelijk om de diepte in te gaan. Om deze redenen verdient het aanbeveling om bij eventuele vervolginterviews de kenmerken verder uit te diepen. De interviews van dit onderzoek zijn een verkenning van maatregelen die kunnen worden toegepast om de kenmerken te beïnvloeden die de kansen van gedwongen verhuizers vergroten op het maken van voornamelijk een wooncarrière. Het wordt aanbevolen om bij vervolgonderzoeken tijdens de interviews meer in te gaan op de maatregelen en motieven achter deze maatregelen. Het verruimen van de duur van de interviews kan hier aan bijdragen. Ook verdient het in het kader van de praktische toepasbaarheid de aanbeveling om in kaart gebrachte kenmerken meer te operationaliseren.
8.4 Tot slot Er zijn maatregelen in kaart gebracht die de sociale stijgingskansen van gedwongen verhuizers kunnen vergroten. Het is gebleken dat het implementeren van de maatregelen in het herhuisvestingsproces ervoor kan zorgen dat hun kansen worden vergroot op het maken van een wooncarrière. De woningcorporatie, de bewonersondersteuners, maar ook de bewoners(organisatie) zelf kunnen hier significant aan bijdragen. Een gedwongen verhuizing kan soms voor de gedwongen verhuizers met de laagste inkomens de enige kans zijn om te verhuizen naar een betere woonsituatie. Inzet tijdens het herhuisvestingsproces op het vergroten van hun kansen lijkt in elk geval haalbaar.
264
Literatuur
266
Adrianow, S., & Smid, I. (1994). Naoorlogse Woonwijken: Oplossingsstrategieën rondom markt en klant. Delft: Delftse Universitaire Pers. Allen, T. (2000). Housing Renewal – Doesn’t it Make You Sick? Housing Studies, 15(3), 443-461. Atkinson, R., & Kintrea, K. (2002). Area effects: what do they mean for British housing and regeneration policy? European Journal of Housing Policy, 2(2), 147-166. Basolo, V., & Strong, D. (2002). Understanding the neighbourhood: From residents’ perceptions and needs to action. Housing Policy Debate, 13(1), 83-105. Beckhoven, E. van., & Kempen, R. van. (2002). Het belang van de buurt. Den Haag/ Utrecht: DGW/NETHUR. Beckhoven, E. van., & Kempen, R. van. (2003). Social effects of urban restructuring: a case study in Amsterdam and Utrecht, The Netherlands. Housing Studies, 18(6), 853-875. Berg, M. van den. (2007). ‘Dat is bij jullie toch ook zo?’ Gender, etniciteit en klasse in het sociaal kapitaal van Marokkaanse vrouwen. Amsterdam: Aksant. Berg, P. van den., Arentze, T., & Timmermans, H. (2012). Involvement in clubs or voluntary associations, social networks and activity generation: a path analysis. Transportation, 39(4), 843–856. Berg, P. van den., Arentze, T and Timmermans, H (2014). Multilevel analysis of factors influencing social interaction with neighbors. In: 93rd Annual Meeting of the Transportation Research Board, Washington, D.C., January 12-16, 13. Bergeijk, E. van., Kokx, A., Bolt, G., & Kempen, R. van. (2008). Helpt herstructurering? Effecten van stedelijke herstructurering op wijken en bewoners. Delft: Eburon. Bestuur Regio Utrecht. (2009). Regionale huisvestingsverordening. Utrecht: Bestuur Regio Utrecht. Bijl, R., Boelhouwer, J., Pommer, E., & Schyns, P. (2009). De sociale staat van Nederland 2009. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Bijl, R., Boelhouwer, J., Pommer, E., & Sonck, N. (2013). De sociale staat van Nederland 2013. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Blom, A., Jansen, B., & Heide, M. van der. (2004). De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken. Zeist: Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Boelhouwer, P., & Priemus, H. (2014). Demise of the Dutch social housing tradition: impact of budget cuts and political changes. Journal of Housing and the Built Environment, 29, 221-235. Bolt, G., & Kempen, R. van. (2003). Escaping poverty neighborhoods in the Netherlands. Housing, Theory and Society, 20(4), 209-222. Bolt, G., & Kempen, R. van. (2008). De mantra van de mix: Hoe ideaal is een gemengde wijk? Utrecht: Forum, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling.
267
Bolt, G., & Kempen, R. van. (2010). Dispersal patterns of households who are forced to move: Desegregation by demolition: A case study of Dutch cities. Housing Studies, 25(2), 159-180. Bolt, G., & Torrance, M. (2005). Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. Utrecht: Nethur. Bolt, G., Hooimeijer, P., Kempen, R. van, Kokx, A., & Zwanenberg, D. (2011). Jongeren, sloop en sociale stijging: Effecten van gedwongen verhuizingen op de woon-, onderwijs-, arbeidsen vrijetijdscarrière van jongeren. Delft: Eburon. Bolt, G., Kempen, R. van, & Ham, M. van. (2008). Minority Ethnic Groups in the Dutch Housing Market: Spatial Segregation, Relocation Dynamics and Housing Policy. Urban Studies, 45(7), 1359-1384. Bolt, G., Kempen, R. van., & Weesep, J. van. (2009). After urban restructuring: relocations and segregation in Dutch cities. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 100(4), 502–518. Booi, H., Crok, S., Broeke, L. ten, Lindeman, E., & Slot, J. (2008). Diversiteits- en integratiemonitor Amsterdam 2007. Amsterdam: Gemeente Amsterdam. Booi, H., Crok, S., Lindeman, E., & Slot, J. (2008). Diversiteit in perspectief: Diversiteits- en integratiemonitor Amsterdam 2007. Amsterdam: Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek. Bos, J., Leveling, D., Mateman, S., & Renooy, P. (2005). Concentratie door verdeling? Een onderzoek naar effecten van woonruimteverdeling op etnische segregatie. Amsterdam: Regioplan. Boterman, W., Hochstenbach, C., Ronald, R., & Sleurink, M. (2013). Duurzame toegankelijkheid van de Amsterdamse woningmarkt voor starters. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Breedveld, K., & Tiessen-Raaphorst, A. (2006). Rapportage sport 2006. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Breejen, F. den, Huigsloot, P., Korteweg, J., Leerdam, J. van., Lieshout, R., Rosenberg, F., & Wildt, R. de. (2006). Stedelijke vernieuwing: Kosten en baten. Amsterdam: SEO Onderzoek. Broek, A. van den, & Keuzenkamp, S. (2008). Het dagelijks leven van allochtone stedelingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Broek, A. van den., Haan, J. de, & Huysmans, F. (2009). Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars: Trends in cultuurparticipatie en mediagebruik. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Broeke, R. van den. (1998). Strategisch voorraadbeleid van woningcorporaties: informatievoorziening en instrumenten. Delft: Delft University Press. Bruggen, R. van. (2000). Groen wonen en allochtonen: Een literatuurverkenning. Wageningen: Alterra. Buijs, A., & Vries, S. de. (2005). Verschillen in landschapsbeleving tussen bevolkingsgroepen: Literatuurstudie en opzet voor empirisch onderzoek. Wageningen: Natuurplanbureau.
268
Burgers, J., & Engbersen, G. (2004). De emancipatieve stad: Een onderzoeksagenda met betrekking tot de sociale liftfunctie van grote steden. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Buys, A. (1997). De ideale mix? Een verkenning van visies, feiten en verwachtingen ten aanzien van de bevolkingssamenstelling van buurten en wijken. Amsterdam: RIGO Research en Advies B.V. CJP. (2014, oktober 14). Algemene Voorwaarden. Retrieved from CJP: http://static3.cjp.nl/ uploads/files/webshop_internal/voorwaarden-cjp_2723.pdf Clampet-Lundquist, S. (2004). HOPE VI relocation: Moving to new neighborhoods and building new ties. Housing Policy Debate, 15(2), 415-448. Clapham, D. (2002). Housing pathways: a post modern analytical framework. Housing, Theory and Society, 19(2), 57-68. Clark, W., Deurloo, M., & Dieleman, F. (2006). Residential mobility and neighbourhood outcomes. Housing Studies, 21(3), 323-342. Cloïn, M., Schols, M., & Broek, A. van den. (2010). Tijd op orde. Den Haag: SCP. Collard, D. (2010). Jeugdsportfonds: half jaar cijfers 2010. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut. Dagevos, J. (2001). Perspectief op integratie: over de sociaal-culturele en structurele integratie van etnische minderheden in Nederland. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Dagevos, J. (2005). Minderheden, armoede en sociaal-culturele integratie. Migrantenstudies, 21(3), 135-154. Dagevos, J. (2009). Ruimtelijke concentratie van niet-westerse migranten: achtergronden, gevolgen en aangrijpingspunten voor het beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dagevos, J., & Odé, A. (2003). Minderheden in Amsterdam. Contacten, concentratie en integratie. Amsterdam: Wetenschappelijke Raad voor Amsterdam/Siswo. De Alliantie regio Amersfoort, Portaal Eemland, Vereniging Huurdersbelangen, Bewonersvereniging Hestia, & Gemeente Amersfoort. (2014). Sociaal Statuut Amersfoort 2014-2018. De Nederlanders achterna. Twijfels van allochtone sociale stijgers over verhuizen naar ‘een betere buurt’. (2005). Sociologie, 1(4), 463-475. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. (2005). Niet langer met de ruggen naar elkaar: een advies over verbinden. Den Haag : Sdu Uitgevers. Dekker, K. (2006). Governance as glue: Urban governance and social cohesion in post-WWII. Utrecht: Faculty of Geosciences, Universiteit Utrecht. Diaz-Serrano, L., & Stoyanova, A. (2010). Mobility and housing satisfaction: an empirical analysis for 12 EU countries. Journal of Economic Geography, 10(5), 661683.
269
Diepenveen, M., & Starrenburg, J. (2010). Haagse leden van voetbalclubs. Aanvullende rapportage bij afstandskaarten. gemeente Den Haag: Den Haag. Doff, W., & Kleinhans, R. (2011). Residential Outcomes of Forced relocation: Lifting a Corner of the Veil on Neighbourhood Selection. Urban Studies, 28(4), 661-680. Dool, R. van den., Elling, A., & Hoekman, R. (2009). SportersMonitor 2008: een beschrijving van actuele sportissues. ’s Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut. Dronkers, J. (2007). Ruggengraat van ongelijkheid. Beperkingen en mogelijkheden. Amsterdam: Mets en Schilts/Wiardi Beckman Stichting. Eijk, G. van. (2010). Unequal networks: Spatial segregation, relationships and inequality in the city. Amsterdam: IOS Press BV. Eijk, G. van. (2010). Does living in a poor neighborhood result in network poverty? A study on local networks, locality-based relationships and neighborhood settings. Journal of Housing and the Built Environment, 25(4), 467-480. Elkien, Huurdersvereniging Houkewier, & De Wieren. (2013). Sociaal statuut herstructureringsproject de Noorderhoek 1. Opgehaald van De Wieren: http:// dewieren.nl/files/file.php?file=Sociaal%20Statuut%2008-06-2006%20 Noorderhoek.pdf Elliott, J. (1999). Social isolation and labor insulation: network and neighborhood effects on less-educated urban workers. The Sociological Quarterly, 40(2), 199-216. Estabrooks, P., Lee, R., & Gyurcsik, N. (2003). Resources for physical activity participation: does availability and accessibility differ by neighborhood socioeconomic status? Annals of Behavioral Medicine, 25(2), 100-104. Evers, D. (2004). Building for Consumption. An Institutional Analysis of Peripheral Shopping Center Development in Northwest Europe. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Feijten, P., & Ham, M. van. (2009). Neighbourhood change… reason to leave? Urban Studies, 46(10), 2103-2122. Feijten, P., & Visser, P. (2005). Binnenlandse migratie: verhuismotieven en verhuisafstand. Den Haag: CBS. Forrest, R., & Kearns, A. (2001). Social Cohesion, Social Capital and the Neighbourhood. Urban Studies, 38(12), 2125-2143. Fried, M. (1967). Functions of the Working-class Community in Modern Urban Society: Implications for Forced Relocation. Journal of the American Institute of Planners, 33(2), 90-10. Gemeente Amsterdam. (2014). Wat is woonduur? Retrieved Oktober 26, 2014, from Gemeente Amsterdam: http://www.amsterdam.nl/ veelgevraagd/?caseid=%7BDBE94B63-CCA7-48A3-AEF1182FC0806140%7D Gemeente Utrecht. (2012). Advies Commussie Cultuurnota 2013-2016. Gemeente Utrecht.
270
Gemeente Utrecht. (2014). Woonruimteverdeling. Retrieved June 24, 2014, from Gemeente Utrecht: http://www.utrecht.nl/wonen/woonbeleid/woonruimteverdeling/ meest-gestelde-vragen/ Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2007). Interventies voor integratie. Het tegengaan van etnische concentratie en het bevorderen van interetnisch contact. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Gijsberts, M., Vervoort, M., Havekes, E., & Dagevos, J. (2010). Maakt de buurt verschil? De relatie tussen etnische samenstelling van de buurt, interetnisch contact en wederzijdse beeldvorming. Den Haag: SCP. Graaf, M. P., Kalmijn, M., Kraaykamp, G., & Monden, C. (2011). Sociaal-culturele verschillen tussen Turken, Marokkanen en autochtonen: eerste resultaten van de Nederlandse LevensLoop Studie (NELLS). Centraal Bureau voor de Statistiek. Gratton, C., & Kokolakakis, T. (2012). The Effects of the Current Economic Conditions on Sport Participation. Sheffield: Sport Industry Research Centre. Gratton, C., & Kokolakakis, T. (2012). The Effects of the Current Economic Conditions on Sport Participation. Sheffield: Sport Industry Research Centre. Greenbaum, S. (2008). Poverty and the willful destruction of social capital: displacement and dispossession in African American communities. Rethinking Marxism, 20(1), 42-54. Greenberg, M. (1999). Improving Neighbourhood Quality: A Hierarchy of Needs. Housing Policy Debate, 10(3), 601-624. Groenendijk, J., Groot, M. de, & Gugten, M. van der. (2010). Sociale stijging: tussen droom en daad. Delft: Platform Corpovenista. Grünfeld, J. (2010). De polycentrische stedeling centraal: een onderzoek naar het veranderende palet van plekken in een polycentrische stedelijke regio. Joram Grünfeld. Ham, M. van., & Feijten, P. (2008). Who wants to leave the neighbourhood? The effect of being different form the neighbourhood population on wishes to move. Environment and Planning A, 40(5), 1151-1170. Harms, L. (2004). De vlucht van de vrije tijd: beweegredenen voor uithuizigheid en vrijetijdsmobiliteit. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Harms, L. (2006). Op weg in de vrije tijd. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hartung, J., & Henig, J. (1997). Housing vouchers and certificates as a vehicle for deconcentrating the poor. Evidence from the Washington, D.C., Metropolitan area. Urban Affairs Review, 32(3), 403-419. Hickman, P. (2013). “Third Places” and social interaction in deprived neighbourhoods in great Britain. Journal of Housing and the Built Environment, 28(2), 221-236.
271
Hoekman, R. (2013). Recessiepeiling gemeenten 2013: Doorwerking economische recessie op gemeentelijk sportbudget. Utrecht: Mulier Instituut. Hoekman, R., & Straatmeijer, J. (2013). Sport en recessie 2013: Doorwerking economische recessie op sportbeleid, sportorganisaties en sportdeelname. Utrecht: Mulier Instituut. Hoekman, R., Meulen, R. van der., Lucassen, J., Elling, A., & Breedveld, K. (2007). Sporters in beeld: Sportersmonitor 2005-2006. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut. Hoenderkamp, J. (2008). De sociale pijler. Maastricht: Sociaal Cultureel Planbureau. Hoogvliet, A. (1992). Wijken in beweging: bevolkingsdynamiek en wooncarrières in vroeg-20steeeuwse woongebieden. Utrecht: Bureau Stedelijke Netwerken. Hortanalus, R. (2000). The development of urban neighbourhoods and the benefit of indication systems. Social Indicators Research, 50(2), 209-224. Huurders.info. (2014). Huurderskoepels. Retrieved Oktober 14, 2014, from Huurders.info: http://www.huurders.info/bewonersorganisaties/huurderskoepels/ Huurdersvereniging Amsterdam. (2012). Amsterdamse afspraken bij renovatie en sloop: Handleiding voor huurders. Amsterdam: AVO. Jansen, J. (2006). Bepaalde Huisvesting: Een geschiedenis van opvang en huisvesting van immigranten in Nederland, 1945-1995. Jehoel-Gijsbers, G. (2004). Sociale uitsluiting in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Jehoel-Gijsbers, G. (2009). Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen. Den Haag: SCP. Jeugdsportfonds. (2014). Algemene informatie aanvragen. Retrieved July 1, 2014 from Jeugdsportfonds: http://www.jeugdsportfonds.nl/70/algemene_informatie Jókövi, E. (2000a). Recreatie van Turken, Marokkanen en Surinamers in Rotterdam en Amsterdam: een verkenning van het vrijetijdsgedrag en van de effecten van de etnische cultuur op de vrijetijdsbesteding. Wageningen: Alterra. Jókövi, E. (2000b). Vrijetijdsbesteding van allochtonen en autochtonen in de openbare ruimte: Een onderzoek naar de relatie met sociaal-economische en etnisch-culturele kenmerken. Wageningen: Alterra. Kam, G. de., & Needham, B. (2003). Een hele opgave: Over sociale cohesie als motief bij stedelijke herstructurering. Zeist: A-D Druk BV. Kammer, C. (2014, januari 29). Bezuiniging op cultuur wordt verdubbeld; na Rijk snijden ook gemeenten fors. Retrieved June 14, 2014, from NRC.nl: http://www.nrc.nl/ nieuws/2014/01/29/korting-cultuur-wordt-verdubbeld-na-rijk-snijden-ookgemeenten-fors/ Kamphuis, C. (2008). Explaining socioeconomic inequalities in health behaviours. The role of environmental factors. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
272
Kempen, R. van. (2008, November). Wonen en sociale stijging. CAHIER Sociale stijging, Mitros, 2-5. Kempen, R. van, & Özüekren, A. (1998). Ethnic segregation in cities: new forms and explanations in a dynamic world. Urban Studies, 35(10), 1631-1656. Kempen, R. van, & Priemus, H. (2002). Revolution in social housing in the Netherlands: possible effects of new housing policies. Urban Studies, 39(2), 237-253. Kingsley, G., Johnson, J., & Pettit, K. (2003). Patterns of section 8 relocation in the HOPE VI program. Journal of Urban Affairs, 25(4), 427-447. Kleinhans, R. (2003). Displaced but still moving upwards in the housing career? Implications of forced residential relocation in the Netherlands. Housing Studies, 18(4), 473-499. Kleinhans, R. (2005). Sociale implicaties van herstructurering en herhuisvesting. Delft: Delft Centre for Sustainable Urban Areas . Kleinhans, R., & Laan Bouma-Doff, W. van der. (2008). On priority and progress: forced residential relocation and housing chances in Haaglanden, the Netherlands. Housing Studies, 23(4), 565-578. Kleinhans, R., & Laan Bouma-Doff, W. van der. (2008). On priority and progress: forced residential relocation and housing chances in Haaglanden, the Netherlands. Housing Studies, 23(4), 565-578. Kleinhans, R., & Varady, D. (2011). Moving out and going down? A review of recent evidence on negative spillover effects of housing restructuring programmes in the United States and the Netherlands. International Journal of Housing Policy, 11(2), 155-174. Kleinhans, R., Veldboer, L., Doff, W., Jansen, S., & Ham, M. van. (2014). Terugblikken en vooruitkijken in Hoogvliet. 15 jaar stedelijke vernieuwing en de effecten op wonen, leefbaarheid en sociale mobiliteit. Delft: OTB. Kleit, R. (2001). The role of neighborhood social networks in scattered-site public housing residents’ search for jobs. Housing Policy Debate, 12(3), 541-573. Kleit, R., & Galvez, M. (2011). The location choices of public housing residents displaced by redevelopment: Market constraints, personal preferences, or social information. Journal of Urban Affairs, 33(4), 375-407. Kleit, R., & Manzo, L. (2006). To move or not to move: Relationships to place and relocation choices in HOPE VI. Housing Policy Debate, 17(2), 271-208. Knaap, G. van der. (2002). Stedelijke bewegingsruimte: Over veranderingen in stad en land. Den Haag: Sdu Uitgevers. Kokx, A., & Kempen, R. van. (2009). Joining forces in urban restructuring: dealing with collaborative ideals and role conflicts in Breda, the Netherlands. Environment and Planning A, 41(5), 1234-1250.
273
Kokx, J. (2010). Between Dreams and Reality: Urban Governance in the Process of Dutch Urban Restructuring. Utrecht: Netherlands Geographical Studies. Koolma, R., & Veenstra, J. (2014). Het effect van schaal en fusies bij woningcorporaties: Alleen kleine corporaties hebben baat bij fusie. Koninklijke Van Gorcum Assen. Kowald, M., Berg, P. van den., Frei, A., Carrasco, J., Arentze, T., Axhausen, K., ... Wellman, B. (2013). Distance Patterns of Personal Networks in Four Countries: A Comparative Study. Journal of Transport Geography, 31, 236-248. Kullberg, J. (2002). Consumer’s responses to choice based letting mechanisms. Housing Studies, 17(4), 549-579. Kullberg, J. (2006). De tekentafel neemt de wijk: Beloften en beperkingen in de herstructurering van buurten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kullberg, J., & Elsinga, M. (1995). Mozaiek woningmarkt stadsregio Rotterdam, deel 5: Migranten op de woningmarkt. Delft: Delftse Universitaire Pers. Kullberg, J., & Ras, M. (2004). Met zorg gekozen? Woonvoorkeuren en woningmarktgedrag van ouderen en mensen met lichamelijke beperkingen. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Kullberg, J., & Ras, M. (2004). Met zorg gekozen? Woonvoorkeuren en woningmarktgedrag van ouderen en mensen met lichamelijke beperkingen. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Kullberg, J., Vervoort, M., & Dagevos, J. (2009). Goede buren kun je niet kopen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Laan Bouma-Doff, W. van der. (2004). Begrensd contact. Relatie tussen ruimtelijke segregatie van allochtonen en de mate van contact met autochtonen. Mens en Maatschappij, 79(4), 348-366. Laan Bouma-Doff, W. van der. (2005). Een gekleurd beeld van wonen. De woonsituatie van niet-westerse allochtonen in Nederland. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Laan Bouma-Doff, W. van der, & Putten, A. van. (2005). De buurt als belemmering? Assen: Koninklijke van Gorcum. Leveling, D., & Vos, M. (2004). Gelukkig verhuisd? Een onderzoek onder oud-bewoners van deelgebied C, Osdorp. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek BV. Lu, M. (1999). Determinants of residential satisfaction: ordered logit vs. regression models. Growth and Change, 30(2), 264-287. Lub, V., & Engbersen, R. (2011). Sociale stijging in de volkshuisvesting: Perspectieven voor woningcorporaties. Vakgemeenschap Corpovenista. Lub, V., & Engbersen, R. (2013). Passende ambities: Woningcorporaties en sociale stijging in tijden van maatschappelijke verandering. Den Haag: Platform31.
274
MacDonald, R., Schildrick, C., Webster, C., & Simpson, D. (2005). Growing up in poor neighbourhoods: the significance of class and place in the extended transitions of ‘socially excluded’ young adults. Sociology, 39(5), 873-891. Marissing, E. van, Bolt, G., & Kempen, R. van. (2004). Stedelijk beleid en sociale cohesie in twee herstructureringswijken: Nieuw-Hoograven (Utrecht) en Bouwlust (Den Haag). Utrecht: Faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (2015, January 31). Circulaire Parameters huurtoeslag, inkomensgrenzen staatssteun, verkoopregels en inkomensafhankelijke huurverhoging en liberalisatiegrens 2015. Opgehaald van Aedes: http://www. aedes.nl/binaries/downloads/huurbeleid/20141121-parameters-huurtoeslaginkomensgrenzen-st.pdf Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (2013). Reactie n.a.v. debat d.d. 24 september 2013. Ministerie VROM. (1989). Nota Volkshuisvesting in de Jaren Negentig. Den Haag: Ministerie van VROM. Ministerie VROM. (1997). Nota Stedelijke Vernieuwing. Den Haag: Ministerie VROM. Ministerie VROM. (2000). Mensen Wensen Wonen. Wonen in de 21ste eeuw. Den Haag: Ministerie van. Ministerie VROM. (2004). Voortgang Actieprogramma Herstructurering 56-wijken. Den Haag: Ministerie VROM. Ministerie VROM. (2007a). Beleidsdoorlichting Grotestedenbeleid. Den Haag: Ministerie van VROM. Ministerie VROM. (2007b). Actieplan Krachtwijken: van aandachtswijk naar krachtwijk. Den Haag: Ministerie VROM. Ministerie VROM. (2008). Stedenbeleid vanaf 2010. Den Haag: Ministerie van VROM. Ministerie VROM. (2009). Integratiebrief. Den Haag: Ministerie van VROM. Mohan, J., & Twigg, L. (2007). Sense of place, quality of life and local socioeconomic context: evidence from the survey of English housing, 2002/03. Urban Studies, 44(10), 2029-2045. Mommaas, H. (2000). De vrijetijdsindustrie in stad en land. Den Haag: Sdu Uitgevers. Mulder, K. (2012). Ontregeld door armoede en ziekte. Agora 28(2), 20-23. Murie, A., Knorr-Siedow, T., & Kempen, R. van. (2003). Large Housing Estates in Europe: General Developments and Theoretical Backgrounds. Utrecht: Faculty of Geosciences, Utrecht University. Nieuwbeerta, P. (2008). Buurtkenmerken en slachtofferschap van moord en doodslag. Tijdschrift voor Criminologie, 50(1), 17-34.
275
Nijenhuis, R. (2011). Herstructurering: afbraak of opbouw? Studie naar de sociale impact van herstructurering in de Nijmeegse wijk Wolfskuil. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. Omgevingsloket. (2013). Wat is Omgevingsloket online? Retrieved May 1, 2014, from Omgevingsloket online: https://www.omgevingsloket.nl/Zakelijk/zakelijk/ home/wat-is-omgevingsloket?init=true Ons Doel, De Sleutels, Portaal, Ymere, Huurdersbelangenvereniging de Eendracht, Huurdersorganisatie Ons Doel, & Huurdersbelangenvereniging Leiden. (2013). Sociaal Statuut Leiden 2013-2018. Organisation for Economic Co-operation and Development. (2010). Economic Policy Reforms: Going for Growth. OECD. Ostaaijen, J. van. (2012). De accumulatie van de Nederlandse wijkaanpak. Een studie van Rotterdam en Pendrecht. Ruimte & Maatschappij, 4(1), 1-31. Ostendorf, W., & Musterd, S. (1996). Groeikernen en compacte steden: nieuwe grenzen voor de ruimtelijke orden. Planologisch Nieuws, 16(2), 91-101. Overkamp, M. (2012). Pioniers of mislukking? Agora Jaargang 28 Nummer 2, 7-9. Parkes, A., Kearns, A., & Atkinson, R. (2002). What makes people dissatisfied with their neighbourhoods? Urban Studies, 39(13), 2413-2433. Peddle, C. (2011). The impact of the 2008 recession on youth sport programs in a local community. University of Windsor. Pendall, R. (2000). Why voucher and certificate users live in distressed neighborhoods. Housing Policy Debate, 11(4), 881-910. Permentier, M., Bolt, G., & Ham, M. van. (2011). Determinants of neighbourhood satisfaction and perception of neighbourhood reputation. Urban Studies, 48(5), 977-996. Permentier, M., Kullberg, J., & Noije, L. van. (2013). Werk aan de wijk: Een quasiexperimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Petiet, T. (2014). De invloed van woonwensen op het strategisch voorraadbeleid van woningcorporaties. Delft: TU Delft. Pickles, A., & Davies, R. (1991). The empirical analysis of housing careers: a review and a general statistical framework. Environment and Planning A, 23(4), 465-484. Pinkster, F.M. (2008). De sociale betekenis van de buurt: Een onderzoek naar de relatie tussen het wonen in een arme wijk en sociale mobiliteit. Amsterdam: Amsterdam University Press Planbureau voor de Leefomgeving. (2010). Effecten van nieuwbouw op de bevolkingssamenstelling van stadswijken. Den Haag/Bilthoven: Planbureau voor de Leefomgeving.
276
Platform31. (2011). Wat staat er in een sociaal plan? Retrieved from Platform31: http:// kennisbank.platform31.nl/pages/26516/Vraag-en-antwoord/Wat-staat-er-ineen-sociaal-plan.html Popkin, S., Katz, B., Cunningham, M., Brown, K., Gustafson, J., & Turner, M. (2004). A decade of HOPE VI: Research findings and policy challenges. Washington, DC: The Urban Institute. Popp, H. (1976)). The residential location process. Some theoretical and empirical considerations. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 67(5), 300-305. Portaal, & Bewonerscommissie Schildersbuurt. (2009). Informatiebrochure sloop/nieuwbouw woningen Schildersbuurt Maarssen-Dorp. Posthumus, H., & Beek, A. (2012). Wederopbouwwijken verdienen beter. Agora 201202, 4-6. Posthumus, H., Bolt, G., & Kempen, R. van. (2011). Why do displaced residents move to socioeconomic disadvantaged neighbourhoods? Housing Studies, 28(2), 272– 293. Posthumus, H., Bolt, G., & Kempen, R. van. (2013). Why do Displaced Residents Move to Socioeconomically Disadvantaged Neighbourhoods? Housing Studies, 28(2), 272-293. Posthumus, K., Kleinhans, R., & Bolt, G. (2012). Bijwerkingen van herstructureringsoperaties. Delft: Eburon. Priemus, H. (1984). Verhuistheorieën en de verdeling van de woningvoorraad. Delft: Delft University Press. Provides. (2010). Sociaal statuut bij wijkvernieuwing. Retrieved May 15, 2014, from http:// www.ijwbv.nl/pdf/Sociaal%20statuut%20bij%20wijkvernieuwing.pdf Putnam, R. (2007). E pluribus unum: Diversity and community in the twenty-first century. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174. Raad voor Cultuur. (2011). Advies bezuinigingen cultuur 2013-2016: Noodgedwongen keuzen. Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. (2000). Wonen in de 21ste eeuw. Een reactie op de ontwerpnota Mensen Wensen Wonen. Den Haag: Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. (2005). Niet langer met de ruggen naar elkaar: Een advies over verbinden. Den Haag: Sdu Uitgevers. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. (2011). Nieuwe ronde, nieuwe kansen: sociale stijging en daling in perspectief. Den Haag: RMO. Rankin, B., & Quane, J. (2002). Social contexts and urban adolescent outcomes: the interrelated effects of neighborhoods, families, and peers on African-American youth. Social Problems, 49(1), 79-100. Rijksoverheid. (2011). Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid.
277
Rijksoverheid. (2014, april 11). Rijksoverheid. Retrieved January 31, 2015, from Kabinet vult hervormingen huursector in: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ huurwoning/nieuws/2014/04/11/kabinet-vult-hervormingen-huursector-in. html Rijksoverheid. (2014a). Uitleg huurtoeslag. Retrieved from Rijksoverheid: http://www. rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurtoeslag/uitleg-huurtoeslag Rijksoverheid. (2014b). Wanneer heb ik recht op verhuiskostenvergoeding? Retrieved April 29, 2014 from Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/huurwoning/vraag-en-antwoord/wanneer-heb-ik-recht-opverhuiskostenvergoeding.html# Rijksoverheid. (2015). Sociale huurwoning (sociale huur). Retrieved January 30, 2015, from Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huurwoning/socialehuurwoning-huren Savage, M., Barlow, J., Dickens, P., & Fielding, T. (1995). Property, Bureaucracy and Culture. Middle-Class Formation in Contemporary Britain. Londen & New York: Routledge. Schellingerhout, R. (2004). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Scott, J. (2001, februari 25). White flight: This time toward Harlem. New York Times. SCP & CBS. (2013). Armoede signalement 2013. Den Haag / Heerlen: Sociaal en Cultureel Planbureau / Centraal Bureau voor de Statistiek. Shadid, W. A. (1995). Cultuurverschil en maatschappelijke Marginaliteit’. Met het oog op de toekomst, 27-48. Slob, A., Bolt, G., & Kempen, R. van. (2008). Na de sloop: waterbedeffecten van gebiedsgericht stedelijk beleid. Den Haag/Utrecht: Nicis Institute/Faculteit Geowetenschappen, Universiteit Utrecht. Smith, R., Naparstek, A., Popkin, S., Bartlett, L., Bates, L., Cigna, J., . . . Vinson, E. (2002). Housing choice for HOPE VI relocatees. Washington, D.C.: The Urban Institute. Sociaal en Cultureel Planbureau. (2005). De sociale staat van Nederland 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociaal en Cultureel Planbureau. (2008). Gestruikeld voor de start: de school verlaten zonder startkwalificatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Stedelijk Protocol Utrecht Vernieuwt. (2007). Protocol Overleg, ASP, Draaiboek herhuisvesting en beheer. Utrecht: De Bundeling, Gemeente Utrecht en STUWcorporaties. Steen, M. van der, Peeters, R., & Pen, M. (2010). De weg omhoog: Een analyse van het vertoog over sociale mobiliteit in regeringsbeleid. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling: Den Haag. Stipo. (2010). Woningcorporatie 2020. Rotterdam: Stipo.
278
Straatman, E. (2010). Stad en Beleid. Noordhoff Uitgevers B.V. Straub, A. (2001). Technisch beheer door woningcorporaties in de 21e eeuw: Professioneel, klantgericht en duurzaam. Delft: Delft University Press. Sykes, B., & Kuyper, H. (2009). Neighbourhood effects on youth educational achievement in the Netherlands: can effects be identified and do they vary by student background characteristics? Environment and Planning A, 41(10), 24172436. Tazelaar, F., & Sprengers, M. (2004). Werkloosheid en sociaal isolement. Sociologische Gids, 31, 48-79. Tepaske, E., Groenestein, T. van., Spangenberg, F., & Schoemaker, R. (2010). Betekenis van kunst en cultuur in het dagelijks leven. Amsterdam: Stichting CultuurOndernemen. Thomése, F., & Tilburg, T. van. (2000). Neighbouring networks and environmental dependency. Differential effects of neighbourhood characteristics on the relative size and composition of neighbouring networks of older adults in The Netherlands. Ageing and Society, 20(01), 55-78. Tiessen-Raaphorst, A., Verbeek, D., Haan, J. de, & Breedveld, K. (2010). Sport: een leven lang. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Trienekens, S. (2002). ‘Colourful’ distinction: the role of ethnicity and ethnic orientation in cultural consumption. Poetics, 30(4), 281-298. Trudeau, D. (2006). The persistence of segregation in Buffalo, New York: Comer vs. Cisneros and geographies of relocation decisions among low-income black households. Urban Geography, 27(1), 20-44. Tunstall, R. (2003). ‘Mixed tenure’ policy in the UK: privatization, pluralism or euphemism? Housing, Theory and Society, 20(3), 153-159. Turner, M., Popkin, S., & Cunningham, M. (2000). Section 8 mobility and neighborhood health: Emerging issues and policy challenges. Washington, DC: Urban Institute Press. Tweede Kamer der Staten–Generaal. (1997). Stedelijke vernieuwing. Nota. Deel A, beleidsnota. Vergaderjaar 1996–1997, 25 427, nr.2. Den Haag: Sdu Uitgevers. Uitermark, J. (2003a). De verleiding van sociale menging. Rooilijn, 36(5), 224-229. Uitermark, J. (2003b). Social mixing’ and the management of disadvantaged neighbourhoods: the Dutch policy of urban restructuring revised. Urban Studies, 40(3), 531-549. Uitermark, J., & Duyvendak, J. (2005). Over de schouders van bestuurders en de ruggen van bewoners. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. Uitermark, J., Duyvendak, J., & Kleinhans, R. (2007). Gentrification as a governmental strategy: social control and social cohesion in Hoogvliet, Rotterdam. Environment and Planning, 39(1), 125-141.
279
Varady, D. (2008). Muslim Residential Clustering and Political Radicalism. Housing Studies, 23(1), 45-66. Varady, D., & Carrozza, M. (2000). Towards a better way to measure customer satisfaction levels in public housing: a report from Cincinnati. Housing Studies, 15(6), 797-825. Varady, D., & Walker, C. (2000). Vouchering out distressed subsidized developments: Does moving lead to improvements in housing and neighborhood conditions? Housing Policy Debate, 11(1), 115-162. Varady, D., Walker, C., & Wang, X. (2001). Voucher recipient achievement of improved housing conditions in the US: do moving distance and relocation services matter? Urban Studies, 38(8), 1273-1304. Vastgoedmarkt. (2014, september 12). ‘Geen verdere bezuinigingen op huurtoeslag’. Retrieved September 28, 2014, from Vastgoedmarkt: http://www.vastgoedmarkt.nl/ nieuws/2014/09/12/geen-verdere-bezuinigingen-op-huurtoeslag Veldboer, L., Duyvendak, J.-W., Kleinhans, R., & Boonstra, N. (2007). In beweging en richting geven: Herstructurering en sociale stijging in Hoogvliet. Hoogvliet: Deelgemeente Hoogvliet, Vestia Rotterdam Hoogvliet en Woonbron. Veldboer, L., Engbersen, R., Duyvendak, J., & Uyterlinde, M. (2008). Helpt de middenklasse? Op zoek naar het middenklasse-effect in gemengde wijken. Den Haag: Nicis Institute. Vera-Toscano, E., & Ateca-Amestoy, V. (2008). The relevance of social interactions on housing satisfaction. Social Indicators Research, 86(2), 257-274. Versnel, J. (2012). Naar een natuurlijke menging. Agora, 28(2), 10-13. Völker, B., & Flap, H. (2007). 16 million neighbors. A multilevel study of the role of neighbors in the personal networks of the Dutch. Urban Affairs Review, 43(2), 256-284. VROM. (2003). Nieuwbouw en herstructurering: doorstroming en dynamiek in nieuwe en oude wijken. Den Haag: Ministerie van VROM. VROM. (2007). Kiezen voor de stad. Kwalitatief onderzoek naar de vestigingsmotieven van de allochtone middenklasse. Den Haag: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. VROM-Raad. (2006). Stad en stijging: sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Den Haag: VROM-Raad. VROM-Raad. (2009). Haasten en onthaasten in stedelijke herstructurering. Den Haag: OBT. Vulperhorst, L. (2008). Corporaties als emancipatiemachines. Tijdschrift voor de volkshuisvesting, 14(6), 23-27. Wilson, D., Kirtland, K., Ainsworth, B., & Addy, C. (2004). Socioeconomic status and perceptions of access and safety for physical activity. Annals of Behavioral Medicine, 28(1), 20-28.
280
Wittebrood, K., & Dijk, T. van. (2007). Aandacht voor de wijk. Effecten van herstructurering op de leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wittebrood, K., & Permentier, M. (2011). Wonen, wijken & interventies: Krachtwijkenbeleid in perspectief. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wöltgens, E., & Prins, B. (1996). Verdichting en herstructurering van de bestaande woningvoorraad. Den Haag: NIROV-Netwerk Volkshuisvesting. Woonbond. (2011, juni 20). Extra bezuiniging huurtoeslag raakt laagste inkomens hard. Retrieved September 10, 2014, from Woonbond: http://www.woonbond.nl/ nieuws/2491 Woonbond. (2012a, mei 7). Lage middeninkomens mogen weer sociaal huren in Tilburg. Retrieved September 10, 2014, from Woonbond: http://www.woonbond.nl/ nieuws/2788 Woonbond. (2014, augustus 21). Nieuwe bezuiniging huurtoeslag dreigt. Retrieved September 10, 2014, from Woonbond: http://www.woonbond.nl/nieuws/3534 Woonbond. (2014, april 25). Woningtoewijzing middeninkomens iets versoepeld. Retrieved September 15, 2014, from Woonbond: http://www.woonbond.nl/nieuws/2780 Woonbond. (sd). Model-sociaalstatuut bij wijkvernieuwing. Retrieved June 4, 2014, from Platform31: http://kennisbank.platform31.nl/websites/kei2011/files/ KEI2003/vraag-antwoord/modelstatuut-woonbond.pdf Woonpunt. (2005). Overeenkomst sociaal plan zelfstandige woningen bij herstructurering. Wouden, R. van de, & Bruijne, E. de. (2001). De stad in de omtrek: problemen en perspectieven van de vier grootstedelijke gebieden in de Randstad. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Ymere. (2013, november 21). Huren met korting voor lage middeninkomens. Retrieved June 18, 2014, from Ymere: http://www.ymere.nl/ymere/index.asp?id=3358 Zwaard, J. van der. (2005). De Nederlanders achterna. Twijfels van allochtone sociale stijgers over verhuizen naar ‘een betere buurt’. Sociologie, 1(4), 463-475. Zwaard, J. van der, & Wilde, J. de. (2008). Thuis in de nieuwe wijk? Woonbeleving en wijkbetrokkenheid van herstructurering-uitverhuizers. Rotterdam: CMO-Stimulans.
Bijlagen
282
Bijlage I Begrippenlijst Bewonerscommissie
Een groep huurders die de belangen behartigt van alle huurders in één of meer dicht bij elkaar gelegen woningcomplexen (Huurders.info, 2014). Definitieve sloopbesluit Het afgeven van de omgevingsvergunning (onderdeel sloop) op basis van het verzoek van de woningcorporatie, nadat alle partijen in de gelegenheid zijn geweest om te reageren op het voorlopige sloopbesluit (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Huurderskoepel/overkoepelende huurdersorganisatie Een vrijwilligersorganisatie die bestaat uit bewonerscommissies die in de meeste woningcomplexen actief zijn en de belangen van alle huurders bij een woningcorporatie bundelt. Zij zijn de schakel tussen de bewoners en de bewonerscommissies aan de ene kant, en de directie van de woningcorporatie aan de andere kant (Huurders.info, 2014). Huurtoeslag Een tegemoetkoming van de overheid in de huurkosten op basis van het huishoudinkomen (Rijksoverheid, 2014a). Inschrijfduur De periode dat de woningzoekende staat ingeschreven in het zogenoemde register van woningzoekenden (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Interne sloopbesluit Het interne besluit van een woningcorporatie om woningen in eigen voorraad te slopen (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Omgevingsvergunning Een vergunning waarmee de gemeente toestemming geeft één of meerdere activiteiten uit te voeren in de bebouwde omgeving, zoals de toestemming om een bouwplan uit te voeren (Omgevingsloket, 2013). Passende woning Een woning qua grootte, eigendomsvorm (huur/koop) (Kleinhans, 2005), aantal kamers en type woning die op zijn minst vergelijkbaar is aan de woning die de gedwongen verhuizer achterlaat (Kleinhans, 2005; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009). De criteria voor een passende woning kunnen echter per project verschillen. Sloopdatum De datum waarop de sloop van de woning begint (Elkien e.a., 2013). Urgentiestatus Voorrang op reguliere woningzoekenden die langer staan ingeschreven bij het woningtoewijzingssysteem van de gemeente of regio (Kleinhans, 2005; Kleinhans en Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009; Bolt e.a., 2011; Posthumus e.a., 2012).
283
Voorlopige sloopbesluit Ploopbeslissing van de woningcorporatie van het uitgewerkte plan na samenspraak met betrokken huurders(organisaties) en andere belanghebbenden en na overleg met de gemeente (De Alliantie Regio Amersfoort e.a., 2014). Woningtoewijzingssysteem Een systeem waarin woningen door gemeente en woningcorporaties worden toegewezen. Ook stelt dit systeem woningzoekenden in staat zelf te bepalen wanneer en op welke woning zij willen reageren (WoningNet). Hun kansen stijgen bij een langere inschrijfduur. Beschikbare huurwoningen worden in een woonkrant en/of op internet geadverteerd. Ingeschreven woningzoekenden die geïnteresseerd zijn, kunnen hierop reageren (Kleinhans, 2005). Woonduur De onafgebroken periode gedurende welke een huurder de huidige woonruimte zelfstandig bewoont en op dat adres ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie (Alliantie Regio Amersfoort, 2014; Gemeente Amsterdam.nl, 2014). Strategisch voorraadbeheer Alle activiteiten die een woningbeheerder in onderlinge samenhang als onderdeel van een marktgerichte, strategische en integrale visie op zijn woningbezit ontplooit. Deze activiteiten hebben tot doel om de woningvoorraad op kortere en langere termijn in overeenstemming te houden, en/of te brengen met de zich ontwikkelende marktvraag en de bedrijfsdoelen van de verhuurder (Van den Broeke, 1998). De activiteiten hebben betrekking op het aanbieden van woondiensten, het kopen en verkopen van woningen, het onderhouden, verbeteren en (eventueel) slopen en het financieren van koop, onderhoud en verbeteringen (Straub, 2001). Zoekprofiel Grootte, eigendomsvorm (huur/koop) (Kleinhans, 2005), aantal kamers en type woning (Kleinhans, 2005; Kleinhans & Van der Laan Bouma-Doff, 2008; Bolt e.a., 2009) waarvoor men met de urgentiestatus in aanmerking komt (De Alliantie Regio Amersfoort, 2014).
284
Bijlage II Interview guide Hoofd(onderdeel)
Inhoud
Introductie interviewer
Opleiding, Aanleiding onderzoek, Waar gaat het onderzoek over
Kenmerknummer
Doel interview: (1) Maatregelen treffen, (2) Kennisgat, (3) onderscheid allochtonen/autochtonen Focus op (1) Herhuisvestingsproces, (2) nieuwe woonsituatie Introductie geïnterviewde
Rol binnen het herhuisvestingsproces
Bewonersinvloed
Samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, bewoners en andere partijen en de ruimte voor bewonersinvloed
34-35
Meegenomen belangen van bewoners in herstructureringsplannen
34-35
Verwachtingspatroon tussen instellingen en bewoners over mate van bewonersinvloed
34-35
Begrijpelijkheid en toegankelijkheid herstructureringsplannen voor participerende en niet-participerende bewoners
34-35
Hoe bewoners op de hoogte gehouden van mogelijkheid om te participeren, de plannen en welke informatie zij ontvangen
34-35
Vertrouwen van bewoners in betrokken partijen bij herstructurering
34-35
Representativiteit van bewonersvertegenwoordigers
34-35
Niet willen meewerken aan de herhuisvesting en rol van vertrouwen
1
Onzekerheid over toekomstige woonsituatie
2
Duidelijkheid en begrip krijgen over noodzaak slopen
3
Gevoel van dwang
4
Begeleiding: algemeen
Welke begeleiding wordt er geboden (woon- en vrijetijdscarrière)
42-45
Begeleiding: kennis en vaardigheden
Weinig kennis van de mogelijkheden op de woningmarkt en de voorzieningen en activiteiten in buurten
5, 23, 48
Begrijpelijkheid informatieverstrekking vanuit gemeente en woningcorporaties (problemen Nederlandse taal)
6
Informatieverstrekking en begeleiding: houding
Bij welke herstructureringsprojecten betrokken
285
Hoofd(onderdeel)
Inhoud
Kenmerknummer
Begeleiding: kennis en vaardigheden
Problemen woningtoewijzingssysteem, geen computervaardigheden, geen internet
7
Begeleiding: inkomen en financiële mogelijkheden
Betaalbaarheid nieuwe woning gedwongen verhuizers met lagere inkomens (huurstijging en inkomensdaling)
8, 41, 47, 66
Betaalbaarheid nieuwe woning gedwongen verhuizers met inkomen boven huurtoeslaggrens
9
Gedwongen verhuizers met lage middeninkomens en passende huisvesting in particuliere sector (wel/niet in aanmerking voor sociale huurwoning)
10, 38
Gedwongen verhuizers onder en boven huurtoeslaggrens en goede prijs/kwaliteitverhouding woning
31, 36
Financiële mogelijkheden vanwege hogere huur minder te besteden
47, 66
Hoe specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers in kaart brengen
11-16, 24-29, 32, 33, 49-52, 58-63
Hoe omgaan met specifieke woonvoorkeuren van gedwongen verhuizers
11, 12, 13, 14, 15, 16, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 32, 33, 37, 39, 49, 50-52, 58, 5960, 61, 62-63
Terugkeren naar de wijk
12, 24
Werking probleemsignalering en doorverwijzing
22
Sociaal isolement of op zoek naar baan
22
Slechte beheersing Nederlandse taal
46
Niet welkom of thuis voelen
14, 52
Niet veilig voelen
15
Niet kunnen wennen
16, 59, 60
Geen prettige en hechte contacten
29
Overlast
30
Begeleiding: voorkeuren
Probleemsignalering en doorverwijzing
Nazorg