Nederlandse staatsobligaties 2002
Agentschap ministerie van Financiën
Nederlandse staatsobligaties 2002 Dutch State Treasury Agency
De cijfermatige informatie is afgesloten op 18 januari 2002.
Colofon
Ontwerp
Debora Goedewaagen, Den Haag Druk
Sdu Grafisch Bedrijf bv, Den Haag Bindwerk
Bosboom, Den Haag Illustraties
De illustraties in dit jaarbericht laten enkele voorbeelden zien uit de rijke traditie van ontwerpen voor Nederlandse bankbiljetten. Een traditie ook van een goede balans tussen hoge esthetische kwaliteit en beveiligingstechniek. Het verdwijnen van de gulden als wettig betaalmiddel is de aanleiding om deze fraaie grafische ontwerpen nog eens voor het voetlicht te brengen. Vanaf het allereerste biljet in 1814 is drukkerij Johan Enschedé te Haarlem door de Nederlandsche Bank gekozen voor het uitvoeren van deze drukopdrachten. Buitenzijde omslag: ontwerp W. de Jonge Detail van reservebiljet Peinzende vissersvrouw; waarde ƒ1000; ontwerp 1955, niet in circulatie gebracht. Flap voorzijde: ontwerp Johan Enschedé en Zonen, eerste Nederlandse bankbiljet; Roodborstje; waarde ƒ1000; 1814 in circulatie. Flap achterzijde: ontwerp Jaap Drupsteen, laatste Nederlandse bankbiljet, Ornamentele serie, IJsvogel, waarde ƒ10; 1997 in circulatie. Pagina 12: ontwerp J. Roozendaal Grote afbeeldingen: Ontwerp Flora, aquarel, gouache en potlood op aquarelpapier. Kleine afbeeldingen: Flora, waarde ƒ25, 1949 in circulatie.
Pagina 22: ontwerp J.B. Sleper Grote afbeeldingen: Lazarus, waarde ƒ100, niet in circulatie. Kleine afbeeldingen: Koning Salomo, waarde ƒ25, 1952 in circulatie. Pagina 30: ontwerp J.F. Doeve Serie: Erflaters I Grote afbeeldingen: Christiaan Huygens, waarde ƒ25, 1956 in circulatie. Kleine afbeeldingen van links naar rechts: Erasmus, waarde ƒ100, 1954 in circulatie; Hugo de Groot, waarde ƒ10, 1954 in circulatie; Boerhaave, waarde ƒ20, 1956 in circulatie; Rembrandt, waarde ƒ1000, 1958 in circulatie. Pagina 36: ontwerp R.D.E. Oxenaar Serie: Natuurserie Grote afbeeldingen: Vuurtoren, waarde ƒ250, 1986 in circulatie. Kleine afbeeldingen van boven naar beneden: Snip, waarde ƒ100, 1981 in circulatie; Zonnebloem, waarde ƒ10, 1982 in circulatie. Bankbiljetten collectie (audiovisuele middelen) Nederlandsche Bank. Ontwerp Flora, pag. 12 collectie Johan Enschedé en Zonen, Haarlem. issn 1389-4994
Ter introductie Op 1 januari is de euro het officiële betaalmiddel geworden in de twaalf landen die deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie. In de eerste weken van dit jaar hebben de nieuwe munten en bankbiljetten hun weg gevonden naar de portemonnee van de Europese burger. Met de introductie van de gemeenschappelijke Europese munt is de derde fase van de emu succesvol afgerond. De Europese soevereine emittenten zijn al drie jaar eerder vertrouwd geraakt met de euro. Sinds 1999 staat het financieringsbeleid van de Nederlandse Staat, en ook van andere emittenten in Europa, in het teken van de euro en van de geleidelijke vorming van één Europese kapitaalmarkt. In het Nederlandse financieringsbeleid is daarom de nadruk sterk te komen liggen op transparantie en liquiditeit. In de afgelopen jaren zijn in dat verband met succes tal van initiatieven ontplooid. Daaronder zijn het creëren van een internationaal PrimaryDealerstelsel, het herstructureren van de Nederlandse schuldportefeuille en het uitgeven van grote, liquide euro-benchmarkleningen. In nauwe samenwerking met de Primary Dealers is het elektronische handelssysteem mts Amsterdam opgericht. Dit heeft zich in korte tijd ontwikkeld tot een succesvol handelsplatform dat de banken in staat stelt op efficiënte wijze nieuwe Nederlandse staatsleningen te kopen en een hoge mate van liquiditeit voor deze leningen te onderhouden in de secundaire markt. Ook onze Dutch Treasury Certificates worden verhandeld via mts Amsterdam. Modern schuldbeheer is ondenkbaar zonder een goed risicomanagement. Sinds 1999 neemt risicomanagement dan ook een centrale plaats in binnen het Nederlandse financieringsbeleid. Het huidige risicomanagement is gebaseerd op de asset and liability management studie die in 1998 is uitgevoerd naar de optimale financieringsstrategie voor de Staat. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een doelportefeuille die gekenmerkt wordt door lage rentelasten bij een aanvaardbaar risico van toekomstige herfinanciering. De doelportefeuille wordt gerealiseerd door de jaarlijkse uitgifte van 3- en 10-jarige leningen, in combinatie met toepassing van renteswaps. Het is van belang om het risicomanagement en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen regelmatig te herijken, en waar mogelijk te verbeteren. De aandacht zal daarbij in toenemende mate worden gericht op prestatiemeting. De Nederlandse regering streeft ernaar om de relatie tussen doelstellingen, prestaties en middelen van overheidshandelen duidelijk tot uitdrukking te brengen. Voor de herijking van het risicomanagement betekent dit dat in 2002 twee initiatieven ter hand zullen worden genomen. Het risicomodel, dat is gebaseerd op de studie uit
1998, zal worden geactualiseerd. Daarbij zullen mogelijkheden worden onderzocht om prestatiemeting in te voeren voor de financiering van de staatsschuld. De resultaten hiervan zullen naar verwachting het uitgangspunt vormen voor het risicomanagement in de kabinetsperiode 2002-2006. Een tweede initiatief is dat in 2002, in het verlengde van het risicomanagement voor de staatsschuld, een aanvang wordt gemaakt met prestatiemeting voor de geldmarktfinanciering. Daartoe is een benchmark ontwikkeld in de vorm van een optimale financieringsstrategie. Evenals bij de kapitaalmarktfinanciering wordt door middel van het gebruik van renteswaps een onderscheid gemaakt tussen de ingezette financieringsinstrumenten en het feitelijke risicoprofiel. Daartoe zal in 2002 een pilot worden uitgevoerd met Eonia-swaps. Introductie van Europese munten en bankbiljetten betekent dat de gulden verdwijnt. Om deze historische gebeurtenissen ook in de reeks van met bijzonder Nederlands grafisch werk geïllustreerde jaarberichten te markeren, is dit jaar gekozen voor enkele fraaie ontwerpen van Nederlandse bankbiljetten uit de afgelopen 100 jaar. Het verdwijnen van de gulden en de verschijning van de euro in chartale vorm is een belangrijk onderdeel van het integratieproces op financieel en economisch terrein in Europa. Een integratieproces waarin al veel is bereikt, maar dat nog niet is voltooid. Ik heb er alle vertrouwen in dat met het beleid dat is ingezet in de afgelopen jaren, de nieuwe initiatieven die worden ontplooid en de nauwe samenwerking met onze Primary Dealers, de vruchten van deze Europese economische integratie kunnen worden geplukt. Leo H. Verwoerd Agent van het ministerie van Financiën
Inhoud Hoofdstuk 1
Economie en financiële markten
1.1
De Nederlandse economie
13
1.2
Ontwikkeling overheidsfinanciën in de emu
14
1.3
Geld- en kapitaalmarkt
16
1.4
Internationale financiële ontwikkelingen
19
Hoofdstuk 2 2.1
Het financieringsbeleid in 2002 Uitgifte in 2002
23
2.2
De Primary Dealers in 2002
24
2.3
mts Amsterdam
25
2.4
Renteswaps en risicomanagement
27
2.5
Permanente inkoopfaciliteit
28
Hoofdstuk 3
Dutch Treasury Certificates en de geldmarkt
3.1
dtc’s en het kasmanagement
3.2
Groeiende belangstelling en toenemende liquiditeit
31
3.3
Elektronische veiling van dtc’s
33
Hoofdstuk 4
31
Risicomanagement
4.1
Kapitaalmarkt
37
4.2
Geldmarkt
39
4.3
Optimale strategie
40
4.4
Financieringsstrategie voor de geldmarkt
42
4.5
Eonia-swaps
43
4.6
Implicaties voor het financieringsbeleid
43
Bijlagen
1
Verschillende schuldbegrippen
47
2
Kenmerken van de Nederlandse staatsschuld
48
3
Houderschap van staatsschuld
50
4
Secundaire-marktactiviteiten
51
5
Strips
52
6
Uitgiftetechnieken
53
7
Clearing en settlement
55
8
Fiscale aspecten van beleggingen in staatsschuld
57
9
Wettelijk kader en verantwoording
58
10
Organigram
60
11
Algemene informatie
62
12
Primary Dealers in 2002
64
Statistische informatie
1
Nationale Schuld
67
2
Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte in 2001
68
3
Verloop van de gevestigde schuld in 2001
69
4
Emissies voor de dekking van de reguliere financieringsbehoefte in 2001
70
5
Afgesloten renteswaps in 2001
71
6
Nationale Schuld naar gevestigde en vlottende schuld 1970-2001
72
7
Gevestigde schuld naar rentevoet 1970-2001
74
8
Gevestigde schuld naar looptijd 1970-2001
75
9
Vlottende schuld naar niveau 1970-2001
76
10
Vlottende schuld naar jaarlijks verloop 1970-2001
77
11
Kerngegevens staatsleningen in 2001
78
12
Hoogste/laagste koers en effectief rendement van uitstaande leningen in 2001
82
13
Hoogste/laagste koers en effectief rendement van strips in 2001
84
14
Jaarlijkse rente en aflossingen, 2002-2028
86
15
Rendementsontwikkeling 1814-2001
87
Economie
Hoofdstuk 1
en financiële markten
Door de verslechterde economische situatie in de wereld neemt ook de groei van de Nederlandse economie af. Voor 2002 wordt een economische groei voor Nederland verwacht van 11/4 procent. Het overschot op de begroting blijft gehandhaafd maar zal door de conjuncturele vertraging lager liggen dan in 2001. In 2001 groeide de economie met 1 procent, waarmee een einde is gekomen is aan de bijzonder lange periode van hoge economische groei die 19 kwartalen heeft aangehouden. Het emu-saldo in 2001 bedroeg 0,7% bbp. De emu-schuld is in 2001 verder gedaald tot ongeveer 52% bbp. 1.1
De Nederlandse economie
De verslechterde internationale economische situatie laat ook de Nederlandse economie niet onberoerd. De economische groei bedraagt hierdoor naar verwachting 11/4% in 2002. De voornaamste oorzaak van de lagere groei is gelegen in de vertraging in de wereldhandel. Daarnaast nemen de bedrijfsinvesteringen met 3/4% af ten opzichte van het vorige jaar. De afzwakking
afzwakking van de
van de conjunctuur komt in 2002 ook tot uitdrukking in de werkgelegenheid. De
conjunctuur
werkgelegenheidsgroei in de marktsector bedraagt nog slechts /4% en de 1
werkloosheid neemt naar verwachting toe met ongeveer 55.000 personen. De particuliere consumptie trekt echter in 2002 aan tot 31/4% als gevolg van het vertraagde effect van de koopkrachtimpuls uit 2001. De inflatie in 2002 daalt ten opzichte van het vorige jaar tot 21/4%. Vooral de lagere invoerprijzen door een verwachte aanpassing van de dollarkoers en de lagere grondstofprijzen als gevolg van de vertraging in de wereldhandel hebben een drukkend effect op de prijsontwikkeling. Door de conjuncturele vertraging komt voorlopig ook een einde aan de gestage verbetering van het begrotingssaldo. In 2001 was er een emu-overschot van 0,7% bbp. De emu-schuld bedroeg aan het einde van 2001 52%. Begin 2001 kwam een einde aan een historisch gezien bijzonder lange periode van hoogconjunctuur. De groei van het bbp bewoog zich 19 kwartalen tussen 31/2 en 5% op jaarbasis. In de eerste helft van 2001 is het groeitempo van de Nederlandse economie aanzienlijk vertraagd. Voor 2001 als geheel groeide de economie met 1%. De groei van de particuliere consumptie in 2001 bedroeg 11/4%. Een belangrijke verklarende factor voor de lage consumptiegroei was de ontwikkeling van het gezinsvermogen. Door de tegenvallende ontwikkeling op de aandelenbeurzen en minder uitbundige stijging van de huizenprijzen is de consument voorzichtiger geworden met het consumptief aanwenden van vermogenswinsten. Het vervallen van de aftrekbaarheid van betaalde rente op
verdere daling schuld
Volumegroei BBP 1990-2002 1990=100
Nederland Eurozone 140 135 130 125 120 115 110 105 100 Bron: CPB
'90
'92
'94
'96
'98
'00
'02
'98
'00
'02
Opmerking: 2002 Betreft raming CPB
14
Inflatie 1990-2002
Werkgelegenheid 1990-2002
Economie en
1990=100
in procenten
Nederland
Nederland
Eurozone
Eurozone
financiële markten
130
6
125
5
120
4
115
3
110 105
2
100
1
95 Bron: CPB
0 '90
'92
'94
'96
'98
Opmerking: 2002 Betreft raming CPB
'00
'02
Bron: CPB
'90
'92
'94
'96
Opmerking: 2002 Betreft raming CPB
consumptief krediet in het nieuwe belastingstelsel maakte het tevens duurder om voor consumptieve uitgaven te lenen. Daarnaast speelde de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen een rol. Door de sterk tegenvallende internationale conjunctuur en de dalende aandelenkoersen is de koopbereidheid van de consument in korte tijd sterk gedaald. Hierdoor nam de spaarquote van gezinnen sterk toe, met 33/4%-punt van het beschikbaar gezinsinkomen. De investeringen van bedrijven groeiden nog met slechts 1/2% door de minder gunstige gunstige ontwikkeling werkgelegenheid
vooruitzichten. De werkgelegenheid bleef zich met 2% nog gunstig ontwikkelen in 2001, ondanks de geringere groei van de productie. Vanwege de krappe arbeidsmarkt werden werknemers, die met veel moeite zijn aangetrokken, niet zo snel weer ontslagen bij een tegenvallende productiegroei. Daarnaast is het gebruikelijk dat de werkgelegenheidsgroei vertraagd reageert op een afzwakking van de productie. De inflatie bedroeg in 2001 41/2%. Naast een aantal incidentele factoren, zoals de verhoging van enkele indirecte belastingen, hing de hoge inflatie vooral samen met de sterke stijging van de arbeidskosten, de gestegen dollarkoers en olieprijs. 1.2
Ontwikkeling overheidsfinanciën in de EMU
De drie grootste landen van de emu, Duitsland, Frankrijk en Italië, hebben in 2002 naar verwachting een begrotingstekort, liggend tussen 1,2 en 2,7%. overschot in Nederland
Nederland steekt daarbij gunstig af. Evenals in voorgaande jaren laat de begroting in 2002 een overschot zien. Voor het eurogebied als geheel wordt in 2002 een begrotingstekort voorzien van 1,4%. Daarmee komt het gemiddelde begrotingstekort in 2002 uit op het niveau van 1999. In 2002 zullen zeven
Ontwikkeling Nederlandse schuldquote en overheidssaldo 1990-2002 in procenten van het BBP
in procenten van het BBP
EMU-schuldquote
EMU-overheidssaldo
85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 Bron: Miljoenennota '02
2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 '90
'92
'94
'96
'98
'00
'02
'90
'92
'94
'96
'98
'00
'02
Opmerking: De jaren tot en met 1994 zijn gebaseerd op het ESR 1979 en de jaren vanaf 1995 op het ERS 1995
lidstaten onder de norm van 60% uit het Verdrag van Maastricht uitkomen. In
15
1999 waren dit er nog slechts vijf. Het economische herstel dat vanaf de tweede helft van 2002 wordt voorzien, leidt voor het eurogebied als geheel tot een
Economie en
terugloop van het gemiddelde tekort in 2003 naar een niveau van ongeveer 1%.
financiële markten
De afzwakkende economische groei vond ook zijn weerslag in het begrotingssaldo van de eurolanden. In 2001 liep voor het eerst sinds 1993 het gemiddelde tekort van het eurogebied weer op. In 2001 kwam het tekort van alle eurolanden uit op 1,1%. Ondanks de lagere economische groei daalde in 10 van
daling schuldquote in
de 12 emu-lidstaten de schuldquote verder in 2001. Dit komt gedeeltelijk door de
EMU
umts-opbrengsten, die door veel landen zijn aangewend voor schuldreductie. Daarbij had Nederland in 2001 een overschot op de begroting van 0,7%. Het oplopen van de begrotingssaldi in de eurolanden is niet in tegenspraak met het Stabiliteits- en Groeipact, waarin is afgesproken dat het begrotingssaldo van de lidstaten op middellange termijn dichtbij evenwicht of in overschot dient te zijn. Het Stabiliteits- en Groeipact staat derhalve toe dat lidstaten waarvan de begroting dichtbij evenwicht is, in economisch slechtere jaren het feitelijk tekort laten oplopen. In de economisch gunstige periode tussen 1998 tot 2000 zijn de overheidstekorten sterk teruggelopen en in veel gevallen zelfs omgeslagen in overschotten. Hierdoor is er nu ruimte om de conjuncturele afzwakking op de begroting op te vangen zonder dat de bovengrens voor het tekort van 3% uit het Stabiliteits- en Groeipact in gevaar komt. De doelstelling voor de middellange termijn van een saldo dichtbij evenwicht of in overschot blijft daarom onverminderd van kracht. Met het vorderen van consolidatie van de overheidsfinanciën in de afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor begrotingsvraagstukken op de lange termijn. De consequenties van de vergrijzing geldt hierbij als één van de belangrijkste onderwerpen. In november 2001 hebben de Europese ministers van Financiën en Economie (de Ecofin) deze consequenties nader geïnventariseerd. De
budgettaire gevolgen
Ecofin kwam tot de conclusie dat de overheidsuitgaven die samenhangen met de
vergrijzing
vergrijzing de komende decennia, kunnen oplopen met zo’n 5 tot 8% bbp. Om deze kosten het hoofd te bieden, is tijdens de Europese Raad van Stockholm in maart 2001 een strategie geformuleerd die berust op drie pijlers. Ten eerste moet de overheidsschuld voortvarend worden afgelost. Ten tweede moet de arbeidsparticipatie worden vergroot, vooral onder ouderen en vrouwen. Ten derde moeten pensioen- en gezondheidsstelsels worden hervormd, zodat ze op een gezonde financiële basis rusten.
EMU-overheidssaldo 2002 in procenten van het BBP Finland Luxemburg Ierland nederland Griekenland Spanje België Oostenrijk Italië Portugal Frankrijk Duitsland Eurogebied Bron: EC -3
16
-2
-1
0
1
2
3
EMU-schuldquote 2002 in procenten van het BBP
Economie en
Luxemburg Ierland Finland Nederland Portugal Spanje Frankrijk Duitsland Oostenrijk Griekenland België Italië Eurozone
financiële markten
Bron: EC
20
40
60
80
100
120
Voor wat betreft de eerste pijler hebben verschillende lidstaten plannen ontvouwd om de staatsschuld verder te verminderen. In Nederland heeft een commissie van topambtenaren, de Studiegroep Begrotingsruimte, aanbevolen om de staatsschuld in de komende 25 jaar geheel af te lossen. Ten aanzien van de tweede en derde pijler is in verschillende lidstaten al vooruitgang geboekt door verlaging van de lasten op arbeid en hervormingen in de sociale zekerheid. Meer actie kan in verlaging lasten op arbeid
sommige lidstaten echter noodzakelijk zijn, aangezien de belasting op arbeid soms zowel historisch als internationaal gezien erg hoog blijft. Naast lastenverlichting is er andere ruimte voor hervormingen in de sociale zekerheid gericht op het vergroten van het arbeidsaanbod. 1.3
Geld- en kapitaalmarkt
Het jaar 2002 start met historisch gezien lage korte en lange rentes. In 2001 zijn de rentes in de emu over de gehele curve gedaald. Het 3-maands rentetarief is gedaald van 4,70% naar 3,38%. Het rendement op 10-jaars staatsleningen is het jaar op ongeveer hetzelfde niveau geëindigd als waarmee het jaar werd begonnen, steile rentecurve
rond 4,93%. De vlakke rentecurve aan het begin van 2001 is met name door de daling van de korte rente aanmerkelijk steiler geworden. Aan de korte kant van de curve wordt de daling van de rente veroorzaakt door beleidsmaatregelen van de Europese Centrale Bank (ecb). Zoals gezegd is de economische groei in de Verenigde Staten in de loop van 2001 verder vertraagd en zijn hierdoor ook de economische vooruitzichten in Europa minder gunstig
11 september
geworden. Door de aanslagen van 11 september op New York en Washington is de economische groei van de Verenigde Staten en Europa verder onder druk
Spread tussen swapcurve en
Yieldcurve EMU
Nederlandse staatsleningen in
in procenten
ultimo 2000
10-jaars segment
ultimo 2001
in basispunten
medio 2001 6,0
0
5,5
-10
5,0
-20
4,5
-30
4,0
-40
3,5
-50 -60
3,0 Bron: Bloomberg
3 6 1 M M J
3 J
5 J
10 J
30 J
Bron: Bloomberg
K1 '00
K2
K3
K4
K1 '01
K2
K3
K4
komen te staan. Doordat de inflatiedreiging als gevolg van groeivertraging is
17
afgenomen, heeft de ecb de rente in 2001 in vier stappen met 150 basispunten kunnen verlagen tot 3,25%. Dit wordt geïllustreerd door de renteverlaging met
Economie en
50 basispunten in november die door de ecb werd onderbouwd door te stellen
financiële markten
dat het vertrouwen in de economie zwaarder was geraakt dan eerder werd verwacht. Dit versterkte de overtuiging van de ecb dat de versnelling in de inflatie in 2001 tijdelijk was. De ecb verwacht thans dat de inflatie in het eurogebied in 2002 onder de 2% zal
daling inflatie
komen. Mede onder invloed van de aanvankelijk voorzichtige koers van de ecb
eurozone
was de rentecurve op de geldmarkt nagenoeg het hele jaar invers. Aan het begin van het jaar was de maandsrente 16 basispunten hoger dan de jaarsrente. De hoop op een voorzichtig herstel van de Amerikaanse economie in de eerste helft van 2002 heeft medio november aan de inverse curve een eind gemaakt. De 12-maands rente was ultimo 2001 vrijwel gelijk aan het 1-maands tarief. In het lange segment van de rentecurve liepen de tarieven in de eerste helft van 2001 op. Deze stijging vloeide voort uit de verwachting dat de Amerikaanse economie door een adequaat rentebeleid van de fed in combinatie met de voorgenomen belastingverlaging spoedig zou herstellen. Vanaf mei begon langzaam door te dringen dat een herstel wellicht langer op zich zou laten wachten. Onder invloed van deze minder gunstige vooruitzichten begon de rente langzaam te dalen. De gebeurtenissen op 11 september versnelden niet alleen de groeivertraging maar deden ook beleggers vluchten in veilige staatsobligaties. De
vlucht in veilige
10-jaars rente daalde daarop in korte tijd van 5% naar 4,4%. Met het
staatsobligaties
vooruitzicht op een herstel van de Amerikaanse economie in 2002 begon de rente in november weer aan een opmars om het jaar te eindigen op nagenoeg hetzelfde niveau als aan het begin van het jaar. Ultimo 2000 bedroeg het verschil tussen de 10-jaars swaprente en de rente op Nederlandse staatsobligaties 45 basispunten. Deze historisch hoge swapspread –
teruglopen
alleen in 1994 was de swapspread hoger – hing samen met de verbeterde
swapspread
budgettaire situatie van overheden en de hoge, eenmalige opbrengsten uit de verkoop van de umts-licenties. In de loop van het jaar is de spread sterk teruggelopen onder invloed van de naar beneden bijgestelde economische groeiverwachtingen. De markt houdt rekening met minder gunstige begrotingssaldi van overheden en daardoor een groter beroep van overheden op de kapitaalmarkt. Hier komt bij dat verschillende overheden in navolging van onder meer Nederland hebben aangekondigd met swaps de gemiddelde looptijd
18
Spreads Nederland, Frankrijk en Oostenrijk over Duitsland in 10-jaars segment
Economie en
in basispunten
financiële markten
Nederland
Oostenrijk
Frankrijk 40 35 30 25 20 15 10 Bron: Bloomberg
K1 '00
K2
K3
K4
K1 '01
K2
K3
K4
of duration van hun schuld te zullen verlagen, wat de swapspread verder onder druk heeft gezet. Aan het einde van 2001 stond de swapspread op 14 basispunten. renteverschillen
Mede onder invloed van de afnemende swapspread zijn de renteverschillen tussen
eurogebied
de landen in het eurogebied in 2001 verder afgenomen. Met name overheden
afgenomen
waarvan de rente op staatsleningen dichtbij de swaprente ligt, hebben hiervan geprofiteerd. De Duitse overheid leent over het algemeen het goedkoopst. Dit heeft voor een belangrijk deel een technische achtergrond. Door leverbaarheid in de futurecontracten worden Duitse leningen van tijd tot tijd schaars. De bezitter van een Duitse obligatie heeft in dat geval de kans om extra rendement te behalen door de obligaties tijdelijk uit te lenen. Mede hierdoor nemen bezitters van Duitse obligaties genoegen met een lager rendement. In maart 2001 zijn de leverbare obligaties zo schaars geworden dat een goede werking van de futurecontracten in gevaar kwam. De Duitse overheid heeft hierop maatregelen aangekondigd om extra aanbod te verzorgen wanneer een dergelijke schaarste optreedt. De mate waarin extra obligaties worden verstrekt luistert overigens zeer nauw. Worden er te weinig obligaties verstrekt, dan loopt het futurecontract gevaar. Worden er teveel obligaties aangeboden, dan heeft de belegger onvoloende extra rendement. Opvallend zijn voorts de ontwikkelingen van de renteverschillen na de aanslagen op 11 september. In tijden van onzekerheid vormden Duitse, Franse en
Nederland triple-A vluchthaven
Nederlandse staatsobligaties een vluchthaven. De obligaties van deze drie overheden met een aaa-rating werden duurder ten opzichte van andere staatsobligaties in de eurozone. De Duitse obligaties werden in vergelijking met
Volumegroei BBP in VS, Japan en
Ontwikkeling internationale
Eurozone 1990-2002
aandelenmarkten 2000-2001 Economie en
1-1-2000=100
in procenten
VS
Eurozone
Japan 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 Bron: OESO
19
Nasdaq
Stoxx Euro 50
NYSE
Nikkei
financiële markten
140 120 100 80 60 40 20 0 '90
'92
'94
'96
'98
'00
'02
Bron:
K1
Bloomberg
'00
K2
K3
K4
K1
K2
K3
K4
'01
de Franse en Nederlandse staatsobligaties slechts 1 basispunt duurder. Daarentegen liep de spread met Duitsland van bijvoorbeeld Oostenrijkse, Italiaanse en Portugese staatsobligaties verder uit. 1.4
Internationale financiële ontwikkelingen
Het internationale beeld van de economie is zoals gezegd sinds de aanslagen van
vertrouwen
11 september verslechterd. De toegenomen onzekerheid, waardoor het
consumenten en
vertrouwen van consumenten en producenten wereldwijd scherp is gedaald, heeft
producenten gedaald
een negatieve invloed op de economische groei op korte termijn. Het imf, de oeso en de Europese Commissie verwachten dat het economisch herstel in de tweede helft van 2002 zal inzetten. De oeso verwacht in 2002 een groei van 0,7% voor de Amerikaanse economie, 1,4% groei voor de economie van de eurozone en opnieuw een daling voor de Japanse economie van 1,0%. De groei van de Amerikaanse economie is vanaf het midden van 2000 vertraagd door een verkrappend monetair beleid, oplopende energiekosten, een hoge dollarkoers en fors gedaalde aandelenkoersen. In de eerste helft van 2001 nam het groeitempo verder af tot minder dan 1% op jaarbasis. Dalende winsten en verminderde afzetverwachtingen temperden de bedrijfsinvesteringen. Na de aanslagen van 11 september kwam de economie van de Verenigde Staten in een recessie. Over geheel 2001 kwam de economische groei uit op 1%. In 2002 bedraagt de economische groei van de Verenigde Staten naar verwachting 0,7%, ondanks de monetaire en budgettaire impulsen.
recessie in de VS
Koers euro en yen vis-à-vis dollar
2000-2001 $ per € $ per 100 ¥
1,0 0,9 0,8 0,7 K1 '00
K2
K3
K4
K1
K2
K3
K4
'01
Aanvankelijk leken de gevolgen van de groeivertraging in de Verenigde Staten
20
voor de eurozone beperkt. Later in 2001 wezen diverse macro-economische
Economie en
groeivertraging in
financiële markten
eurozone
indicatoren erop dat ook in de eurozone, en met name in Duitsland, de groei vertraagde. Evenals in de Verenigde Staten daalde in Europa het vertrouwen van producenten en consumenten verder na de aanslagen. In 2001 bedroeg de groei voor de eurozone ongeveer 1,6%. Voor 2002 wordt voor de eurozone een gemiddelde groei van ruim 11/2% verwacht. De inflatie in de eurozone is inmiddels over het hoogtepunt heen en zal waarschijnlijk nog verder afnemen. Dat geeft een belangrijke impuls aan het herstel van de binnenlandse vraag, die verder kan profiteren van lastenverlichting en een mogelijke verdere versoepeling van het monetaire beleid. In de loop van 2000 en het eerste kwartaal van 2001 trok de economie in Japan nog aan, met name door de uitvoer van elektronica naar de Verenigde Staten. Daarna is de uitvoer scherp teruggevallen. Door het geringe vertrouwen van consumenten kon de binnenlandse vraag de daling van de export niet opvangen.
geen groei in Japan
Daarnaast traden de structurele problemen voor de Japanse economie steeds nadrukkelijker op de voorgrond. Deze problemen manifesteerden zich vooral in de financiële sector en de zwakke financiële positie van de centrale overheid. Het toch al ruime monetaire en budgettaire beleid bood weinig ruimte voor verdere stimulering. De Bank of Japan verlaagde nog wel het discontotarief van 0,25% naar 0,10%. In 2001 is het bbp licht gedaald. Ook in 2002 zal de Japanse economie naar verwachting niet groeien. De euro heeft in 2001 nog niet volledig kunnen profiteren van de afname van de groei- en renteverschillen tussen de Verenigde Staten en de eurozone. Ondanks het herstel in de tweede helft van het jaar deprecieerde de euro per saldo ten opzichte van de dollar in 2001 met 5,6%. De Amerikaanse markt behield een grote aantrekkingskracht voor buitenlandse investeerders, ondanks de sterk verminderde groeivooruitzichten en teruglopende aandelenkoersen en lagere
euro ondergewaardeerd
rentestanden. De meeste studies geven aan dat de euro momenteel sterk ondergewaardeerd is. Dit kan betekenen dat op wat langere termijn de eurodollarkoers naar een meer evenwichtig niveau kan bewegen. De yen daalde in de beginmaanden van 2001 aanzienlijk ten opzichte van dollar maar is daarna op een gelijk niveau gebleven. Ten opzichte van de yen was de euro in de eerste elf maanden van 2001 redelijk stabiel. In december trad een verzwakking van de yen op.
In 2001 hebben de aandelenbeurzen zich niet kunnen herstellen van de teruggang
voorzichtig herstel
in 2000 door de verslechterde economische vooruitzichten. De belangrijkste
beurzen
21
beursindices staan daardoor aanzienlijk lager dan de hoogste niveaus in 2000. De
Economie en
totale verliezen in 2001 kwamen voor de belangrijkste beursindices uit op 6%
financiële markten
voor de Dow Jones, 26% voor de Nasdaq, 27% voor de Nikkei en gemiddeld 22% voor de Europese beurzen. De laatste maanden van 2001 is een voorzichtig herstel zichtbaar geworden op de internationale aandelenbeurzen. Euronext, dat is ontstaan uit de beurzen van Amsterdam, Brussel en Parijs, heeft in 2001 de positie in de derivatenhandel versterkt. In oktober is de Londense derivatenbeurs Liffe overgenomen. Alle derivatenhandel van Euronext zal bij Liffe worden ondergebracht. Euronext krijgt door Liffe toegang tot de Amerikaanse markt via een samenwerkingsverband met Nasdaq. Daarnaast is op de Amsterdamse beurs met succes een nieuw handelssysteem ingevoerd. Hierdoor wordt op de drie beurzen van Euronext van dezelfde technologie gebruik gemaakt. Medio 2002 is de gelijkschakeling van de afwikkelsystemen (clearing) op de drie beurzen gepland.
Het financie-
Hoofdstuk 2
ringsbeleid in 2002
In 2002 wordt zowel een nieuwe 10- als een nieuwe 3-jarige lening uitgegeven. Voor de afname, promotie en distributie van de Nederlandse staatsleningen is een belangrijke rol weggelegd voor de 13 Primary Dealers. De emissies vinden plaats volgens het tap auction systeem op het elektronische handelsplatform mts Amsterdam. Nieuw in 2002 is de introductie van een permanente inkoopfaciliteit voor staatsleningen waarvan het uitstaand volume kleiner is dan 2,5 miljard. De inkoopfaciliteit past in het beleid dat is gericht op het bevorderen van de verhandelbaarheid en liquiditeit van de Nederlandse staatsleningen. Na de goede ervaring met dit instrument in het afgelopen jaar zullen renteswaps in 2002 opnieuw ingezet worden in het risicomanagement. 2.1
Uitgifte in 2002
De omvang van de financieringsbehoefte wordt gekenmerkt door een bepaalde onzekerheidsmarge. Voor 2002 bedraagt de financieringsbehoefte naar verwachting 19 tot 26 miljard euro. De omvang van de financieringsbehoefte wordt vooral bepaald door de aflossingen sinds de Staat geen tekort op de begroting meer heeft. De aflossingen in 2002 bedragen 24,3 miljard euro, waarvan ruim 15 miljard euro op één dag wordt afgelost. Op 15 februari vervalt namelijk – naast een kleine lening – een 3-jarige lening uit 1999 met een omvang van meer dan 14 miljard euro. Deze 3-jarige lening is de eerste die wordt afgelost sinds de Staat in 1999 het beleid heeft ingezet om uitsluitend grote, liquide eurobenchmarkleningen met een looptijd van 3, 10 of 30 jaar uit te geven. De
nieuwe 3- en 10-jarige
financieringsbehoefte in 2002 wordt gedekt met de uitgifte van zowel een nieuwe
lening
3-jarige als een nieuwe 10-jarige lening. Beide leningen krijgen een omvang van minimaal 10 miljard euro. Bij een lagere financieringsbehoefte wordt er minder in de nieuwe 3-jarige lening uitgegeven. De lening wordt in dat geval met een vervolgemissie in 2003 op het niveau van 10 miljard euro gebracht. Indien de financieringsbehoefte hoger uitvalt, wordt er meer uitgegeven in beide leningen. Additionele behoefte zal worden opgevangen met de uitgifte van dtc's. De emissie van de Dutch State Loans (dsl's) vindt zoals gebruikelijk plaats op iedere tweede dinsdag van de maand. Nieuw is dat alle aankondigingen voortaan
persberichten
op woensdag plaatsvinden. Op de woensdag voorafgaand aan de emissie wordt
voortaan op
het streefbedrag aangekondigd. Wanneer een nieuwe lening voor het eerst wordt
woensdag
uitgegeven, wordt tevens de couponrente bekendgemaakt. Op de laatste woensdag van maart, juni en september maakt de Staat bekend welke leningen in het volgende kwartaal zullen worden uitgegeven.
24
Emissiekalender DSL’s in 2002
Maand van Het financieringsbeleid
uitgifte
in 2002
■
Aankondiging
Emissie
Storting
(woensdag)
(2e dinsdag)
(vrijdag)
■
■
■
Januari
2
8
11
Februari
6
12
15
Maart
6
12
15
April
3
9
12
Mei
8
14
17
9
12
Juni
geen emissie
Juli
3
Augustus
geen emissie
September
4
10
13
Oktober
2
8
11
November
6
12
15
December 1
4
1
13
■
■
■
■ 1
December is een reservedatum
Ranglijst vijf grootste Primary Dealers op basis van afname bij emissies in 2001 ■
1 BBVA 2 ABN AMRO Bank 3 NIB Capital 4 Schroder Salomon Smith Barney 5 Fortis Bank ■
2.2
De Primary Dealers in 2002
Voor de afname, plaatsing, verhandeling, promotie en verdere ondersteuning van Nederlandse staatsleningen maakt het Agentschap in 2002 gebruik van zijn Primary Dealerstelsel dat bestaat uit 13 Primary Dealers. De samenstelling van de groep kent één wijziging ten opzichte van vorig jaar. Morgan Stanley is per 2002 toegetreden tot de groep van Primary Dealers. Met alle Primary Dealers is een éénjarig contract aangegaan. De Primary Dealer heeft het recht om deel te nemen in de primaire uitgifte van dsl's en dtc's. Verder heeft de Primary Dealer het exclusieve recht om als market maker op te treden in dsl's en dtc's op het elektronisch handelssysteem mts Amsterdam. Primary Dealers hebben ook toegang tot de repofaciliteit voor nieuw uitgegeven dsl's. Deze repofaciliteit voorziet in liquiditeit voor zover de lening nog geen omvang van 10 miljard euro
Omzetverdeling naar regio 1999-2001
Omzet DSL's per maand in 2001
in procenten
in miljarden euro's
Nederland Eurozone (exclusief Nederland)
MTS Amsterdam
Verenigd koninkrijk
Euro MTS
Overig
Euronext
100
25
80
20
60
15
40
10
20
5
0
0 '99
'00
'01
J
F
M
A
M
J
J
A
S
O
N
D
Opmerking: Cijfers Euronext slechts beschikbaar t/m oktober
heeft bereikt. Daartegenover zorgt de Primary Dealer voor promotie van dsl's en
25
dtc's en bevordert een liquide secundaire markt, door onder andere dsl's en dtc's te quoteren op mts Amsterdam. Maandelijks rapporteert de Primary
Het financieringsbeleid
Dealer over de verrichte activiteiten. De Primary Dealer ontvangt een
in 2002
tegemoetkoming voor zijn geleverde prestaties. Verder kunnen Primary Dealers – na het tekenen van de benodigde contracten – swaptransacties afsluiten met de Staat. Voor 2002 blijft het beleid erop gericht om in samenwerking met de Primary Dealers de primaire en secundaire markt voor zowel dsl's als dtc's te bevorderen en waar mogelijk te verbeteren. Daarbij zal worden voortgebouwd op de initiatieven die in 2001 zijn ontplooid, zoals de elektronische uitgifte van staatsleningen via mts Amsterdam en het dtc-marktstelsel. 2.3
MTS Amsterdam
Nauw verbonden met het stelsel van Primary Dealers is het handelsplatform mts Amsterdam. mts Amsterdam (amts) levert een belangrijke bijdrage aan de goed ontwikkelde secundaire markt in Nederlandse staatsleningen. Het belang van amts is toegenomen door twee initiatieven die vorig jaar zijn ontplooid. In de loop van 2001 is het Agentschap met succes begonnen met het emitteren van dsl's via een elektronische tap op mts Amsterdam. Op 13 maart werd de tienjarige benchmark voor het eerst elektronisch via amts uitgegeven. Emissie van
elektronische emissie
nieuwe leningen via het elektronisch handelsplatform heeft de efficiëntie en
op AMTS succesvol
transparantie van de primaire markt verder vergroot. Voor de uitgifte van staatsleningen maakt het Agentschap gebruik van de toonbanktechniek (ook wel tap auction genoemd). De toonbank heeft een tweetal voordelen boven de in veel landen gebruikelijke uitgiftetechniek. De toonbankemissie kent geen tijdverlies tussen inschrijving en toewijzing. Er is dus geen veilingrisico. Daarnaast doet zich het verschijnsel van de winners curse zich minder snel voor. Dit verschijnsel houdt in dat bij een hoog toegewezen volume de markt zich omlaag beweegt en omgekeerd. De afwikkeling van de uitgifte van nieuwe leningen vindt volledig automatisch plaats. Bovendien is de band tussen primaire en secundaire markt versterkt. Ter illustratie kan vermeld worden dat op de vrijdag voorafgaand aan de emissie de nieuwe benchmark al werd gequoteerd op de schermen van mts Amsterdam. Hierdoor ontstond de mogelijkheid om vooruitlopend op de emissie te handelen in de nieuwe lening, de zogenoemde ‘grijze markt’.
26
Primary Dealers en Market Dealers op MTS Amsterdam per ultimo januari 2002
Het financieringsbeleid in 2002
Primary Dealers (market-makers)
Market Dealers (market-takers)
■
■
ABN AMRO Bank
Banca Commerciale Italiana
BBVA
Banca di Roma S.p.A.
Credit Suisse First Boston
Bank Labouchere N.V.
Deutsche Bank
Barclays Bank PLC
Fortis Bank
BNP Paribas
ING Barings
Caboto Holding SIM S.p.A.
JP Morgan Chase & Co
Commerzbank A.G.
Merrill Lynch
Credit Agricole Indosuez
Morgan Stanley
Dresdner Bank A.G.
NIB Capital
Goldman Sachs International
Rabobank International
Lehman Brothers International (Europe)
Schroder Salomon Smith Barney
Warburg Dillon Read
Société Générale ■
■
Daarnaast is in 2001 het dtc marktstelsel van start gegaan, waaraan naast de Primary Dealers een aantal geselecteerde banken, de Single Market Specialists, deelnemen. Onderdeel van dit nieuwe stelsel is de quotering van dtc's op amts. De ervaringen in 2001 laten zien dat het quoteren van dtc's op amts uitermate grote liquiditeit door DTC marktstelsel
succesvol is. De liquiditeit van dtc's is sterk vergroot. Voor meer informatie over Dutch Treasury Certificates en het dtc-marktstelsel wordt verwezen naar hoofdstuk 3. Het handelsplatform mts Amsterdam is in 1999 opgericht. mts Amsterdam is een gezamenlijke onderneming van de Nederlandse Staat, de Primary Dealers en mts SpA. De Staat en de Primary Dealers houden elk 5% van de aandelen van mts Amsterdam. Gezamenlijk hebben zij een belang van 70%. De resterende 30% is in handen van mts SpA. De aandeelhouders hebben een zetel in de Raad van Bestuur, die onder meer voorschriften opstelt voor de quotering en de handel. In
AMTS krachtige impuls voor DSL’s
korte tijd heeft mts Amsterdam zich ontwikkeld tot een succesvol platform voor de handel in Nederlandse staatsleningen. Door het vergroten van de liquiditeit en het verlagen van de transactiekosten geeft amts een krachtige impuls aan de secundaire markt voor dsl's. In 2000 is in navolging van Amsterdam een lokale mts-markt opgericht in België, Frankrijk en Portugal. Andere, eveneens op mts Telematicotechniek gebaseerde markten zijn mts SpA (Italië) en Euromts (Londen). In 2001 is ook mts Japan operationeel geworden. Recent zijn daar mts German Market en mts Spanje bijgekomen en voor 2002 staat oprichting van mts Ierland gepland.
mts Amsterdam is een elektronisch interdealer-broker systeem (idb). De Primary
27
Dealers zijn verplicht om gedurende 5 uur per dag bied- en laatprijzen op amts af te geven. De quoteringsverplichting geldt voor de benchmarkleningen en andere
Het financieringsbeleid
liquide dsl's. De overige dsl's worden gequoteerd op vrijwillige basis.
in 2002
Naast de Primary Dealers heeft een groep Market Dealers toegang tot amts. Deze groep heeft niet het recht om te quoteren maar kan wel handelen op de door de Primary Dealers afgegeven bied- en laatprijzen. Dankzij het elektronische systeem kan een transactie zeer snel worden uitgevoerd, waarbij clearing en settlement automatisch worden voltooid. In beginsel kunnen alle financiële instellingen zich aanmelden om market dealer op amts te worden. Deze instellingen worden vervolgens door amts beoordeeld op criteria als kapitaalomvang, kredietwaardigheid en omzet in dsl's. Per ultimo 2001 waren er 12 Market Dealers. Met inbegrip van de Single Market Specialists voor dtc’s heeft amts in totaal 31 participanten. Voor de verhandelbaarheid van dsl's is de spread, het verschil tussen bied- en laatprijs, van groot belang. Een nauwere spread vermindert voor de belegger de transactiekosten en vergroot daarmee de verhandelbaarheid. De spreads op amts worden in eerste instantie bepaald door de marktregels. De maximale spread is afhankelijk van de looptijd. Er geldt een maximale spread van 7 cent voor de 10-jaars benchmark en van 8 cent voor de liquide dsl's (liquids). In de praktijk laten de beste prijzen op amts vaak een krappere spread zien doordat de quotes
scherpe prijzen op
van de Primary Dealers niet identiek zijn, en de spreads daardoor overlappen.
AMTS
Indien de bied- en laatprijs van twee partijen op amts samenvallen komt automatisch een transactie tot stand. De minimale omvang per transactie bedraagt 10 miljoen euro voor de benchmarks en 5 miljoen euro voor de liquids. De totale omzet van amts was in 2001 bijna 90 miljard euro. Samen met Euromts heeft mts Amsterdam een marktaandeel van ongeveer 50 procent in de interdealermarkt voor Nederlandse staatsleningen. De maandelijkse omzetcijfers van amts lagen in 2001 beduidend lager dan in het vorige jaar. In vergelijking met 2000 lag de gemiddelde omzet 20% hoger in 2001. 2.4
Renteswaps en risicomanagement
In de loop van de jaren negentig is de budgettaire positie van de Staat en daarmee de ontwikeling van de schuld onder controle gebracht. Naast een daling van de schuld als percentage van het bbp, heeft het regeringsbeleid, dat is gericht op budgettaire consolidatie en het bewerkstelligen van een overschot, ertoe geleid dat
Ontwikkeling duration 1998-2002
4,4 4,3 4,2 4,1 4,0 3,9 3,8 '98
'00
'01
'02
de nominale omvang van de schuld is gestabiliseerd. Vorig jaar is in nominale
28
termen een daling ingezet. De verbeterde budgettaire situatie en de vorming van de Europese kapitaalmarkt hebben in 1998 geleid tot een aangepast financierings-
Het financieringsbeleid in 2002
'99
risicomanagement centraal
beleid waarin risicomanagement centraal staat. Sindsdien is dit beleid uitgevoerd en nader verfijnd; tevens is de verslaglegging uitgebreid om het beleid zo inzichtelijk mogelijk te maken voor het parlement, beleggers, banken en geïnteresseerde burgers. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het risicomanagement alsmede aan de beoogde herijking en uitbreiding daarvan. In het kader van het risicomanagement zullen ook in 2002 renteswaps worden ingezet. De omvang, die afhangt van de feitelijke ontwikkeling van de financieringsbehoefte, zal naar verwachting 1 tot
positieve ervaring renteswaps
6 miljard euro bedragen. Met renteswaps zijn inmiddels positieve ervaringen opgedaan. De eerste swaptransactie is afgesloten op 5 april 2001. Het betrof een renteswap waarbij de Staat een 10-jaars rente ontvangt en een 6-maands rente betaalt, het Euribortarief. Voor het afsluiten van een swaptransactie nodigt de Staat drie partijen uit om een vaste rente te bieden. Omdat de Staat deze rente gaat ontvangen, wordt de transactie afgesloten met de partij die de hoogste rente biedt. In 2001 zijn er in totaal 26 swaps afgesloten met een totale nominale waarde van 3,0 miljard euro. Door de daling van de rente in 2001 hebben de meeste swaps een positieve waarde gekregen voor de Staat. In een aantal gevallen is de waarde van de swaps die met één partij zijn afgesloten boven de vastgestelde grens uitgekomen, waardoor deze partij verplicht werd om onderpand te storten bij de Staat ter beperking van het kredietrisico. Het gebruik van onderpand is één van drie maatregelen die zijn genomen om het kredietrisico af te dekken dat aan swaps is verbonden. Eén van de twee andere maatregelen is dat renteswaps alleen worden afgesloten met kredietwaardige banken, waarbij een minimale rating van aa- (aa minus) wordt gehanteerd. De derde maatregel is dat er een maximum is gesteld aan de totale waarde van de swaps dat met één partij mag worden afgesloten. 2.5
Permanente inkoopfaciliteit
In 2002 wordt een permanente inkoopfaciliteit voor staatsleningen vervolg inkoop kleine leningen
geïntroduceerd. Vanaf januari kunnen delen van leningen waarvan het totaal uitstaand volume kleiner is dan 2,5 miljard euro bij de Nederlandse Staat worden aangeboden voor terugkoop. De inkoopfaciliteit past in het beleid dat is gericht
op het bevorderen van de verhandelbaarheid en liquiditeit van de Nederlandse staatsleningen. Er wordt naar gestreefd om een zo groot mogelijk deel van de
29
staatsschuld te concentreren in leningen met een minimale omvang van 10 miljard
Het financieringsbeleid
euro. Vanaf 1 januari 1999 worden daarom nog slechts leningen uitgegeven met
in 2002
een uiteindelijk uitstaand volume van minimaal 10 miljard euro. Eind 2001 vormden leningen met een uitstaand volume van meer dan 10 miljard euro 75% van de totale vaste schuld. Verwacht wordt dat in de komende jaren het aandeel van liquide leningen verder oploopt tot 87%. Door middel van vervroegde aflossing, die is toegestaan bij een aantal leningen, en door middel van inkoop van openbare leningen met een klein uitstaand volume wordt in de komende jaren het beleid tot concentratie voortgezet.
30
Dutch Treasury Certificates
Hoofdstuk 3 dtc's worden in 2002 tweemaal per maand geveild, op de eerste en derde
31
geldmarkt
maandag van de maand. De veiling vindt plaats via het Bloomberg Auction System. Iedere veiling wordt naast een 3-maands dtc afwisselend een dtc met een oorspronkelijke looptijd van 6, 9 of 12 maanden aangeboden. Het vorig jaar geïntroduceerde dtc-marktstelsel met de Primary Dealers en Single Market Specialists heeft uitstekend gefunctioneerd en zal in 2002 worden gecontinueerd. Onderdeel van het stelsel is quotering van dtc's op het elektronische handelsplatform mts Amsterdam. Dit komt de liquiditeit van het Nederlandse schatkistpapier ten goede. 3.1
DTC's en kasmanagement
De Nederlandse Staat is een actieve speler op de Europese geldmarkt met geldmarkttransacties die in 2002 kunnen oplopen tot zo’n 10 miljard euro per dag. Voor het kasmanagement worden verschillende instrumenten ingezet, waarvan dtc's en call-geld de belangrijkste zijn. De dtc wordt vooral gebruikt om een groot negatief schatkistsaldo, dat zich over een langere periode binnen het jaar voordoet, te dekken. De dtc programma's kennen looptijden van 3, 6, 9 en 12 maanden. De omvang van ieder programma wordt afgestemd op de ontwikkeling van het schatkistsaldo. Gestreefd wordt naar een minimale omvang van 2,5 miljard euro per programma. Bij een omvang van de financiering-
2,5 miljard per DTC-
sbehoefte groter dan 20 miljard in 2002, kunnen dtc’s worden ingezet om in de
programma
additionele behoefte te voorzien. Hierdoor kan het uitstaande volume van dtc’s aan het einde van het jaar licht oplopen. Ultimo 2001 bedroeg het uitstaande volume 5,8 miljard euro. Het call-geld wordt gebruikt voor de dekking van de dagelijkse tekorten in het schatkistsaldo. Daarnaast zal in 2002 bij gelegenheid gebruik gemaakt worden van buy-and-sell-back transacties met dsl's en dtc's of met schuldpapier van andere Europese overheden. Belangrijk onderdeel van het kasmanagement is schatkistsaldoregulering. Het Agentschap is daarmee in 1997 gestart in samenspraak met dnb en met het oog op de emu. Afgesproken werd dat het dagelijkse saldo van de schatkistrekening, die de Staat bij dnb aanhoudt, werd gereguleerd binnen een bandbreedte van 0 tot 50 miljoen euro. Voordeel hiervan was dat verruiming en verkrapping van de geldmarkt door schatkistsaldomutaties tot het verleden behoorden. Ook en zelfs met name in de eurogeldmarkt blijkt dit van belang: steeds meer landen gaan over tot actieve saldoregulering.
en de
Totale omvang DTC-programma's in 2001
in miljarden euro's 5 4 3 2 1 0 Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Mrt Jun Sep '01
32
'02
Ranglijst vijf grootste Primary Dealers en Single Market Specialists voor DTC’s op basis van afname bij veilingen van DTC’s in 2001
Dutch Treasury
■
1 Credit Agricole Indosuez
Certificates en de
2 West LB
geldmarkt
3 BBVA 4 Deutsche Bank 5 Fortis ■
In 2002 zal het aantal instellingen dat deelneemt aan het geïntegreerd middelenbeheer toenemen. Door inwerkingtreding van de Wet geïntegreerd middelenbeheer in 1998 is geregeld dat fondsen voor volksverzekeringen en werknemersverzekeringen hun liquiditeitspositie aanhouden in de Schatkist. Het Agentschap dekt sindsdien de liquiditeitspositie van de Rijksoverheid en de sociale fondsen in de geldmarkt. In de afgelopen jaren zijn batenlastendiensten (voorheen agentschappen genoemd) en enkele andere aan de overheid gelieerde instellingen gaan deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer. Het is de bedoeling om ook rechtspersonenen met een wettelijke taak, zoals bijvoorbeeld universiteiten in het geïntegreerd middelenbeheer op te nemen. Vooruitlopend op nieuwe wetgeving zijn met een aantal rechtspersonen hieromtrent reeds afspraken gemaakt waardoor zij reeds thans deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer. 3.2
Groeiende belangstelling en toenemende liquiditeit
De Dutch Treasury Certificates mogen zich in een steeds grotere belangstelling verheugen. De dtc's vinden in toenemende mate hun weg naar buitenlandse investeerders. Het aandeel van het buitenland bedraagt thans meer dan 80%. De belangstelling in Azië en centrale banken elders
belangstelling voor dtc's komt vooral van centrale banken en vanuit Azië. In 2001 zijn 12 programma's uitgegeven met een totale omvang van 35,3 miljard euro. Dit is een toename van 4,5% ten opzichte van de omvang in 2000. Gemiddeld heeft ieder programma in 2001 2,9 miljard euro opgebracht. De liquiditeit op de secundaire markt voor dtc's is in 2001 sterk verbeterd. Dit is in belangrijke mate toe te schrijven aan het dtc marktstelsel, dat op 19 maart 2001 op initiatief van het Agentschap van start is gegaan. Aan het stelsel nemen zowel de Primary Dealers deel als een aantal geselecteerde banken, die zich Single Market Specialists voor dtc's mogen noemen. Dit betekent dat deze partijen exclusief toegang hebben tot de elektronische veiling van dtc's. Bovendien
Gemiddelde omzet DTC's per dag op AMTS in 2001
in miljoenen euro's 300 250 200 150 100 50 0 J
F
M
A
M
J
J
A
S
O
N
D
kunnen Primary Dealers en de Single Market Specialists een beroep doen op de
33
repofaciliteit voor dtc's. Deze faciliteit kan voorzien in extra liquiditeit wanneer de marktomstandigheden daartoe aanleiding geven. Verder treden de Primary
Dutch Treasury
Dealers en Single Market Specialists op als market maker voor dtc's op amts.
Certificates en de
Door te quoteren in dtc's zorgen de 20 deelnemers aan het dtc-marktstelsel voor
geldmarkt
een liquide markt voor het geldmarktpapier van de Nederlandse Staat. De verbeterde liquiditeit van dtc's is dus in belangrijke mate het gevolg van de introductie van deze Nederlandse T-bills op amts. De Primary Dealers en de Single Market Specialists hebben de verplichting op zich genomen om gedurende 5 uur per dag te quoteren in de verschillende dtc programma's. Daarbij mag de spread, het verschil tussen de bied- en laatprijs, ten hoogste 4 basispunten
nauwe spreads en
bedragen. Net als in de lange markt geldt dat de quotes van de Primary Dealers en
hoge omzetten
de Single Market Specialists niet identiek zijn en de spreads overlappen. Daardoor laten de beste prijzen op de handelsschermen vaak een aanzienlijk krappere spread zien. Doorgaans ligt deze spread voor dtc's tussen één en anderhalve basispunt. De gemiddelde omzet per dag in dtc's op mts Amsterdam in 2001 bedroeg 175 miljoen euro, met een hoogste omzet van meer dan 500 miljoen euro. Periodiek publiceert het Agentschap een ranglijst op basis van de marktomzetten in de primaire en secundaire markt. De ranglijst verschijnt in het kwartaalbericht en op de Reuters en Bloomberg pagina's van het Agentschap. In 2001 was Credit Agricole Indosuez de grootste afnemer bij de veiling van dtc's. 3.3
Elektronische veiling van DTC's
Het Nederlandse schatkistpapier wordt sinds 2001 elektronisch geveild via het
Bloomberg Auction
Bloomberg Auction System. De ervaringen met deze nieuwe wijze van uitgifte zijn
System
zeer positief. De elektronische uitgifte maakt de veiling efficiënt en transparant. De vormgeving van de veiling blijft in 2002 in beginsel ongewijzigd. Uitgifte van dtc's vindt plaats op iedere eerste en derde maandag van de maand. In verband met feestdagen op maandag 1 april en maandag 20 mei vindt de veiling een dag later plaats op de dinsdag. De kalender voor 2002 voorziet in de mogelijkheid om het gehele jaar door te veilen. In 2001 was er geen veiling in november en december. De uitbreiding van de kalender volgt uit het streven naar continuïteit en maximale flexibiliteit. Nieuw in 2002 is dat evenals bij de kalender voor de dsl's per kwartaal bekend wordt gemaakt welke dtc-programma's uitgegeven gaan worden in het betreffende kwartaal. De aankondiging van de kwartaal-
34
Kalender voor 2002
Looptijden Dutch Treasury
Veiling
Certificates en de
Aankondiging
geldmarkt
(woensdag)
Settlement
3-maands
6-maands
9-maands
12-maands
maandag) (woensdag)
(1e en 3e
DTC
DTC
DTC
DTC
■
■
■
■
■
■
02-01-02
07-01-02
09-01-02
28-03-02
16-01-02
21-01-02
23-01-02
29-04-02
28-06-02
30-01-02
04-02-02
06-02-02
29-04-02
31-07-02
13-02-02
18-02-02
20-02-02
31-05-02
27-02-02
04-03-02
06-03-02
31-05-02
13-03-02
18-03-02
20-03-02
28-06-02
27-03-02
02-04-02 2
04-04-02 2
28-06-02
10-04-02
15-04-02
17-04-02
31-07-02
01-05-02
06-05-02
08-05-02
31-07-02
15-05-02
21-05-02 2
23-05-02 2
30-08-02
29-05-02
03-06-02
05-06-02
30-08-02
12-06-02
17-06-02
19-06-02
30-09-02
26-06-02
01-07-02
03-07-02
30-09-02
10-07-02
15-07-02
17-07-02
31-10-02
31-07-02
05-08-02
07-08-02
31-10-02
14-08-02
19-08-02
21-08-02
29-11-02
28-08-02
02-09-02
04-09-02
29-11-02
30-09-02
30-12-02 30-08-02 31-03-03 30-09-02 30-12-02 31-10-02 31-03-03 29-11-02 30-06-03 30-12-02 31-03-03 31-01-03 30-06-03 28-02-03
11-09-02
16-09-02
18-09-02
30-12-02
02-10-02
07-10-02
09-10-02
30-12-02
16-10-02
21-10-02
23-10-02
31-01-03
30-10-02
04-11-02
06-11-02
31-01-03
13-11-02
18-11-02
20-11-02
28-02-03 1
27-11-02
02-12-02
04-12-02
28-02-03
11-12-02
16-12-02
18-12-02
31-03-03 1
■
■
■
■
■
30-12-02
30-09-03 1 31-03-03 30-06-03 29-04-03
1
30-09-03 1 30-05-03
1
30-12-03 1 ■
■
■
1
Reservedata
2
In verband met nationale feestdag veiling op dinsdag en settlement op donderdag
Nieuwe programma's vet gedrukt
kalender vindt plaats op de laatste woensdag voorafgaand aan het volgende kwartaal. Tijdens iedere veiling wordt een 3-maands dtc aangeboden. Daarnaast wordt afwisselend een dtc met een resterende looptijd van 6, 9 of 12 maanden geveild. Tijdens de veiling kunnen deelnemers via het Bloomberg Auction System aan het Agentschap doorgeven tegen welk rendement zij een bepaalde hoeveelheid dtc’s willen afnemen. De bieders kunnen een of meerdere biedingen inleggen, waarbij voor iedere bieding een minimumvolume van 10 miljoen euro geldt. Tot het moment van sluiting van de veiling kan de bieding worden gewijzigd of ingetrokken. Nadat de veiling is gesloten, worden de biedingen automatisch op
35 Dutch Treasury
DTC-marktstelsel: Primary Dealers en Single Market Specialists
Certificates en de
Primary Dealers
Single Market Specialists
■
■
ABN AMRO Bank
Artesia Bank
BBVA
Barclays Bank
Credit Suisse First Boston
BNP Paribas
Deutsche Bank
CDC Marchés
Fortis Bank
Credit Agricole Indosuez
ING Barings
KBC Bank
JP Morgan Chase & Co
West LB
geldmarkt
Merrill Lynch Morgan Stanley NIB Capital Rabobank International Schroder Salomon Smith Barney Société Générale ■
■
rendement gesorteerd van laag naar hoog. De biedingen worden, te beginnen met het laagste rendement – de hoogste prijs – door de Staat geaccepteerd tot het gewenste volume is bereikt. Alle bieders met een geaccepteerd bod betalen uiteindelijk het rendement dat de markt ruimt: de uniforme toewijzingsprijs. Om te voorkomen dat het gewenste volume van de emissie wordt overschreden, kunnen de biedingen bij het hoogste, geaccepteerde rendement slechts gedeeltelijk worden toegewezen. Om een goede marktwerking te bevorderen heeft het Agentschap tevens de mogelijkheid de toewijzing per deelnemer te beperken tot 40% van de totale uitgifte per dtc. Op deze wijze wordt voorkomen dat de veiling geheel of voor een groot deel wordt toegewezen aan één enkele partij. Nieuw in 2002 is dat de bedragen worden toegewezen in veelvouden van 10 miljoen euro. Elektronische veiling maakt het mogelijk om het toewijzingsproces in slechts enkele minuten te realiseren. Aan de inschrijvers kan daarom zeer snel worden bericht hoeveel dtc's zijn toegewezen. Hierdoor blijft het marktrisico tot een minimum beperkt. Naast de elektronische veiling dragen ook andere karakteristieken bij aan de groeiende belangstelling voor dit schuldbewijs. dtc’s beschikken als eurogeldmarktpapier van de Nederlandse Staat zowel op lange als korte termijn over de hoogst mogelijk kredietwaardigheid, worden aangemerkt als tier-1 onderpand, en kunnen in isma repotransacties worden gebruikt als general collateral.
minimaal marktrisico
36
Risico-
Hoofdstuk 4 In het verlengde van het risicomanagement dat sinds 1999 voor de staatsschuld
37
wordt gevoerd, zal in 2002 worden gestart met prestatiemeting voor de geldmarktfinanciering. De opmaat hiervoor wordt gevormd door de ontwikkeling van een optimale financieringsstrategie. Net als bij de kapitaalmarktfinanciering wordt daarbij door middel van het gebruik van renteswaps een onderscheid gemaakt tussen de ingezette financierinstrumenten en de feitelijke schuldportefeuille. Daartoe wordt in 2002 een pilot uitgevoerd met Eonia-swaps. In 2002 wordt tevens gewerkt aan verdere verbetering van het risicomanagement voor de lange markt. 4.1
Kapitaalmarkt
In de afgelopen jaren heeft het risicomanagement voor de Nederlandse staatsschuld een centrale plaats gekregen in het financieringsbeleid. Het is evenwel van belang om het risicomanagement en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen regelmatig te herijken en waar mogelijk te verbeteren. In
prestatiemeting
2002 zal bovendien worden bezien of de transparantie van het financieringsbeleid
vergroot
met een vorm van prestatiemeting verder kan worden vergroot.
transparantie
De essentie van het financieringsbeleid is de staatsschuld zo goedkoop mogelijk te financieren, zonder onaanvaardbare risico's voor de rijksbegroting. Het is niet de bedoeling dat op rentekosten wordt bespaard door deze af te wentelen op toekomstige generaties. Het risicomanagement is gericht op het beheersen van dat risico. Er moet een afweging worden gemaakt tussen goedkoper (korter) financieren en minder risicovol (langer) financieren. Bij een normale rentestructuur is korter financieren immers voordeliger. Korter financieren leidt evenwel ook tot meer herfinanciering per jaar en daarmee ook tot een hoger risico voor de begroting als gevolg van een mogelijke rentestijging in enig jaar. Het huidige risicomanagement is gebaseerd op de in 1998 uitgevoerde asset and liability management studie (alm). Daarin is de relatie tussen de rentelasten en het bijbehorende risico voor de Staat gekwantificeerd. Het is goed om even in herinnering te roepen dat de technieken die in de marktsector zijn ontwikkeld niet zonder meer toepasbaar zijn op het schuldmanagement van de overheid. Dat wordt veroorzaakt door het verschil in tijdshorizon. Het schuldmanagement van de Staat is gericht op de langere termijn en wijkt daardoor af van het actieve beleggingsbeleid van financiële instellingen, waar meer nadruk ligt op waardeschommelingen van de portefeuille – value-at-risk – op enig moment. Bij de schuldportefeuille van de Staat gaat het om het budgetrisico – cash-flow-at-
management
cash-flow-at-risk
risk – dat gemeten wordt als de fluctuaties van de rentelasten over een periode
38
van 5 tot 10 jaar.
Risicomanagement
Uit het rentemodel dat in het kader van de alm-studie is ontwikkeld blijkt overigens dat het herfinancieringspatroon het grootste effect heeft op het budgetrisico. Niet alleen de omvang van de herfinanciering is dus van belang, maar minstens zo belangrijk is dat de herfinancieringen gelijkmatig over de jaren zijn verdeeld. Het inzicht dat de studie heeft opgeleverd over de relatie tussen het begrotingsrisico en de financieringslasten heeft geleid tot een aanpassing van het financieringsbeleid, waardoor het mogelijk werd te sturen op een lange termijn schuldportefeuille met lagere rentelasten bij een aanvaardbaar budgetrisico. De resulterende doelportefeuille wordt sinds 1999 in beginsel gerealiseerd met de uitgifte van grote, liquide euroleningen in 3- en 10-jaars segment. In beperkte mate is ook in het 30-jaars segment uitgegeven. De doelportefeuille houdt in dat gestreefd wordt naar een geleidelijke verlaging van de modified duration tot lagere modified duration
uiteindelijk 3,4 gemeten naar renteniveaus van ultimo 2000. Bij handhaving van het oude financieringsbeleid zou een modified duration van ruim 5 hebben geresulteerd.
innovatie renteswaps
Een innovatie is de invoering in 2001 van renteswaps in het kader van het Nederlandse financieringsbeleid. Na de goede ervaringen in het afgelopen jaar met dit instrument worden swaps in 2002 opnieuw voor het risicomanagement ingezet. Indien de financieringsbehoefte van de Staat in enig jaar geringer is dan 20 miljard euro, zoals in het afgelopen jaar het geval was, is het niet mogelijk om in dat jaar twee nieuwe liquide leningen met een omvang van elk 10 miljard euro per jaar uit te geven. In dat geval wordt ervoor gekozen slechts één nieuwe lening uit te geven in het 10-jaars segment. De voordelen van een goede liquiditeit zijn in het 10-jaars segment voor de overheid groter dan in de overige looptijden. Een deel van de 10-jaars renteverplichtingen wordt met behulp van renteswaps omgezet in korte renteverplichtingen. Renteswaps bieden aldus de nodige flexibiliteit en laten toe het renterisico en het uitgiftebeleid onafhankelijk van elkaar te sturen, zodat zowel liquide leningen kunnen worden uitgegeven als het gewenste risicoprofiel kan worden bereikt. In 1999 is het financieringsbeleid op basis van de alm-studie voor een aantal jaren vastgelegd. Eén van de uitgangspunten was daarbij een constant volume van de staatsschuld en, in de evenwichtssituatie, een constante financieringsbehoefte. Echter, door de sterk verbeterde budgettaire situatie van de Staat neemt de
Ontwikkeling schatkistsaldo binnen het jaar in miljarden euro's
0 -5 -10 -15 -20 -25 -30 -35 K1
K2
K3
K4
financieringsbehoefte de komende jaren echter naar verwachting af. In dat
39
verband is een herijking van het bestaande risicomanagement in 2002 voorzien.
Risicomanagement
Een belangrijk thema bij de herijking wordt prestatiemeting. Dit past in het streven van de Nederlandse regering om de relatie tussen doelstellingen, prestaties en middelen van overheidshandelen duidelijker tot uitdrukking te brengen. In de begroting voor 2002 is de voortgang op dit terrein, dat wordt aangeduid met de term ‘Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording’, zichtbaar geworden. Voor de herijking van het risicomanagement zijn in de loop van 2001 twee initiatieven ter hand genomen. Als eerste wordt het risicomodel, dat zoals gezegd is gebaseerd op een studie uit 1998, geactualiseerd. Daarnaast zullen de
actualisering
mogelijkheden worden onderzocht om prestatiemeting in te voeren voor de
rentemodel
financiering van de staatsschuld. De introductie van een benchmark als prestatiemeter is één van de mogelijkheden waarnaar wordt gekeken. De resultaten van actualisatie van het rentemodel en de uitkomsten van het onderzoek naar prestatiemeting zullen uitgangspunten vormen voor het te voeren risicomanagement in de nieuwe kabinetsperiode die loopt van 2002 tot 2006. 4.2
Geldmarkt
De goede ervaringen met het risicomanagement voor de kapitaalmarktfinanciering leiden bijna vanzelfsprekend tot uitbreiding naar het geldmarktsegment, en dus naar beheersing van het renterisico dat de Staat loopt bij de regulering van het schatkistsaldo. In de begroting voor 2002, die in september van het afgelopen jaar is opgesteld, is de ontwikkeling van een prestatiemeter voor de geldmarktfinanciering aangekondigd. Het bepalen van een optimale strategie voor de financiering van het schatkistsaldo vormt de opmaat voor de ontwikkeling van deze prestatiemeter. Daarom is vorig jaar een onderzoek gestart naar die optimale strategie. In de volgende paragrafen worden de belangrijkste resultaten gepresenteerd. Vervolgens wordt toegelicht wat de implicaties van het onderzoek zijn voor de financieringsstrategie van de Staat op de geldmarkt. Tot voor kort lag de nadruk bij het risicomanagement in het kader van de regulering van het schatkistsaldo op het beperken van het kredietrisico en het
beperking krediet- en
liquiditeitsrisico. Beperking van het kredietrisico vergt dat de Staat alleen aan
liquiditeitsrisico
kredietwaardige partijen uitleent, alsmede dat het uitgeleende bedrag per partij beperkt is tot een maximum dat afhankelijk is van de kredietwaardigheid van de betreffende partij.
Relatie financieringslasten en renterisico voor begroting in basis points
Rentetarieven geldmarkt 1990-2001
100% daggeld
in procenten
Daggeld
50% daggeld en 50% 12-maands
12-maands
100% 12-maands
3-maands 12
HOOG
10 8
Financieringslasten
6 4
Efficient
2
frontier LAAG
0 Bron:
'90
'92
'94
'96
'98
'00
LAAG
Renterisico
HOOG
Bloomberg
Beperking van het liquiditeitsrisico komt er in de praktijk op neer dat grote
40
debetstanden van de schatkist worden voorkomen. Het schatkistsaldo laat in de loop van het jaar evenwel een grote variabiliteit zien. Zonder verdere maatregelen
Risicomanagement
kan het saldo in het midden van het jaar meer dan 30 miljard euro negatief zijn. Het is aannemelijk dat een saldo van een dergelijke omvang niet in de geldmarkt kan worden geleend zonder dat zich een opwaartse druk op de rentetarieven zou voordoen. Daarom worden dtc's ingezet. In hoofdstuk 3 is reeds uitvoerig ingegaan op het gebruik van dtc's en op het kasmanagement. Naast het voorkomen van een groot, negatief dagsaldo, wordt ook een positief saldo zo veel mogelijk vermeden ter voorkoming van extra rentelasten die het gevolg zijn van lang lenen en kort uitzetten. In de loop van 2001 heeft het Agentschap een onderzoek gestart naar de optimale strategie voor de financiering van het schatkistsaldo. Uitgangspunt is opnieuw dat – gegeven de omvang van de korte financiering – gezocht wordt naar een strategie waarbij de rentelasten zo laag mogelijk zijn bij een aanvaardbaar renterisico. Het optimale korte financiering
huidige risicobeleid gaat nog uit van een doelportefeuille op lange termijn met een vaste verhouding tussen enerzijds 3- en 10-jarige leningen, en anderzijds leningen met een looptijd tot één jaar. Deze verhouding vloeit voort uit het gewenste risicoprofiel. Daarmee ligt de omvang van de korte financiering vast. De samenstelling van de korte financiering was tot nu toe onbestemd. Op basis van de uitkomsten uit het door het Agentschap uitgevoerde onderzoek kan thans die samenstelling worden geoptimaliseerd. 4.3
Optimale strategie
Om de optimale strategie voor de Staat te bepalen is onderzoek gedaan naar verschillende methoden voor de financiering van het schatkistsaldo. Hiertoe is een beheersing budgetrisico
model ontwikkeld dat de rentelasten van iedere strategie en het bijbehorende risico kwantificeert. Evenals in het risicomanagement voor de staatsschuld gaat het bij de Staat om het risico voor de begroting: het budgetrisico of cash-flow-atrisk. Uitgangspunt van de berekeningen is dat dagelijks een bepaald bedrag op de geldmarkt moet worden geleend. Dit bedrag kan geleend worden voor één dag (overnight) of voor een termijn van 1, 3, 6 of 12 maanden, overeenkomend met de looptijden van de dtc-programma's. Om mogelijke voordelen van diversificatie te onderzoeken zijn ook gecombineerde strategieën in de berekeningen meegenomen, d.w.z. combinaties van daggeld en dtc's. Voor alle strategieën is gekeken naar de jaarlijkse rentelasten en de verandering van de rentelasten van jaar op jaar. De fluctuatie van de jaarlijkse rentelasten is een
Maximale verwachte rentelasten
Verschil rentelasten daggeld en
in procenten
12-maands
Max. rentelasten bij 99% betrouwbaarheid
in basispunten
Max. rentelasten bij 95% betrouwbaarheid
Minimum
Gemiddelde rentelasten
Gemiddelde
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Maximum
60 40 20 0 -20 -40 -60 -80 -100 -120
100%
50% daggeld
100%
daggeld
en 50%
12-maands
Bron: Société
2J
3J
5J
7J
10 J
Général
12-maands
maatstaf voor het budgetrisico van elke strategie. Deze berekeningen zijn gemaakt
41
op basis van de geldmarkttarieven in de periode van 1990 tot 2001.
Risicomanagement
De uitkomsten van de berekeningen geven inzicht in de relatie tussen de rentelasten en het risico voor de begroting. De grafiek toont deze relatie voor de verschillende strategieën. Als het schatkistsaldo steeds voor één dag wordt geleend, zijn de rentelasten het laagst. Het bijbehorende risico is verrassend
laag risico daggeld
genoeg niet het hoogst. Het risico kan verder gereduceerd worden door te kiezen voor een strategie met een combinatie van lenen voor één dag en voor een termijn van 12 maanden. De risicoreductie bedraagt ongeveer 15 basispunten. Het lagere risico betekent wel dat de rentelasten gemiddeld genomen ongeveer 25 basispunten hoger uitvallen. Om te bepalen of het lagere risico opweegt tegen de hogere rentelasten, zijn de maximale verwachte rentelasten van de verschillende strategieën met elkaar vergeleken. Het blijkt dat de maximale verwachte rentelasten van lenen voor één dag met een betrouwbaarheid van 95% lager uitvallen dan alle andere strategieën. Op grond hiervan mag worden geconcludeerd dat het dekken van het liquiditeitssaldo op dagbasis optimaal is. Het onderzoek is voor verschillend perioden herhaald. De uitkomsten bevestigen steeds de algemene conclusie. Daarnaast hebben twee Primary Dealers, JP Morgan en Société Générale, op
second opinion
verzoek van het Agentschap de resultaten gecontroleerd. Deze second opinions
Primary Dealers
bevestigden de conclusies. Société Générale heeft naar aanleiding van het Nederlandse verzoek een eigen model ontwikkeld met een iets andere opzet, waarbij alternatieve financieringsstrategieën met elkaar worden vergeleken over een periode van 10 jaar vanaf 1990. In het kort komt deze aanpak op het volgende neer. Stel dat een bedrag geleend moet worden voor de periode van 2 jaar. Dan kan dat bedrag bijvoorbeeld geleend worden voor één jaar en daarna nog een keer voor één jaar. Een alternatief is om het bedrag steeds voor 3 maanden te lenen. In de periode van 2 jaar wordt het bedrag dan 8 keer voor een termijn van 3 maanden geleend. Daarnaast worden nog drie andere alternatieven in het onderzoek beschouwd: vier maal voor 6 maanden, 24 keer voor een termijn van 1 maand of twee jaar lang het bedrag iedere dag voor één dag lenen. Aan het einde van de tweejaars periode wordt bezien welke strategie het voordeligst is geweest. Door het begin van de tweejaars periode steeds met een dag te verschuiven kan deze exercitie meer dan 3000 keer herhaald worden met de rentestanden uit de periode tussen 1990 en 1999. Naast een periode van 2 jaar is ook gekeken naar een periode van 3, 5, 7 en 10 jaar.
Dit onderzoek levert enkele interessante conclusies op. Ten eerste blijkt dat
42 Risicomanagement
wanneer geld geleend moet worden voor een periode van twee jaar, in 75% van daggeld optimaal
de gevallen financiering met uitsluitend daggeldleningen voordeliger is dan financiering voor één jaar. In vergelijking met een financieringsstrategie met 6-maands leningen ligt dat percentage zelfs op 90%. Een tweede conclusie is dat wanneer de periode langer is dan vijf jaar, financiering met daggeld altijd voordeliger is dan welke andere strategie ook. Daarnaast laat het onderzoek zien dat met het toenemen van de periode de onzekerheid afneemt. De figuur illustreert dit. Gemiddeld genomen is financiering voor één dag ongeveer 20 basispunten goedkoper dan financiering voor één jaar. De fluctuaties in de rentelasten zijn voor een korte periode echter groot. Wanneer voor 2 jaar geld wordt geleend, kan het voorkomen dat financiering met daggeld meer dan 90 basispunten goedkoper is, maar ook dat het 50 basispunten duurder is dan financiering met 12-maands leningen. Bij een tijdshorizon van 10 jaar neemt de invloed van dergelijke fluctuaties sterk af.
kostenefficiënt en praktisch
De algemene conclusie luidt dat financiering met daggeld over een periode van de afgelopen 10 jaar zou hebben geleid tot de laagste rentelasten. Er kunnen zich korte periodes voordoen waarin een andere strategie tot nog lagere rentelasten had geleid. Deze periodes werden doorgaans gekenmerkt door een inverse rentecurve of snel stijgende rentetarieven. Het is echter niet mogelijk om dergelijke periodes op voorhand systematisch te onderkennen. De lange termijn strategie is niet alleen praktisch uitvoerbaar, maar ook aantoonbaar kostenefficiënt en praktisch uitvoerbaar. 4.4
Financieringsstrategie voor de geldmarkt
Hoewel is vastgesteld dat het in theorie optimaal is om het gehele schatkistsaldo op dagbasis te financieren, is dit in de praktijk echter moeilijk realiseerbaar vanwege het grote liquiditeitsrisico. De variabiliteit en de daaruit voortvloeiende omvang van het schatkistsaldo is te groot om uitsluitend op dagbasis te financieren. Dit betekent dat de feitelijk uitgifte van schuldtitels en het beoogde risicoprofiel twee separate doelen zijn die niet met één enkel instrument kunnen worden bereikt. Het schatkistsaldo kan worden gedekt met een combinatie van daggeldleningen, dtc's en geldmarkttransacties met een looptijd die varieert van twee dagen tot één maand, waaronder buy-and-sell-back transacties. Net als bij de lange financiering is vervolgens een extra instrument nodig om het beoogde risicoprofiel te bereiken. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op dit Eonia-swap
instrument: de Eonia-swap.
4.5
43
Eonia-swaps
Omzetting van het hiervoor besproken risicoprofiel vergt omzetting van de lange
Risicomanagement
renteverplichtingen – bijvoorbeeld de renteverplichtingen die zijn aangegaan door uitgifte van dtc's met een looptijd van 1, 3, 6 of 12 maanden – naar variabele overnight renteverplichtingen. Dit is precies wat de Eonia-swap bewerkstelligt. Een Eonia-swap is een contract tussen twee partijen, waarbij wordt overeengekomen om een korte vaste rente, bijvoorbeeld een 3-maands of 6-maands renteverplichting, te ruilen tegen de variabele Eonia daggeldrente. ‘Eonia’ staat voor ‘Euro OverNight Index Average’, een gemiddelde van overnight rentetarieven dat dagelijks wordt berekend door de Europese Centrale Bank. De onderliggende waarde van de Eonia-swap is het bedrag waarover de rente moet worden berekend. De rente wordt evenwel niet tussentijds betaald of ontvangen, maar aan het einde van de looptijd wordt het verschil tussen de vaste en variabele rente verrekend. Daartoe wordt de variabele renteverplichting gedurende de looptijd van de swap opgebouwd. Doordat de looptijd van een Eonia-swap veel korter is dan van een renteswap, is het kredietrisico in het
laag kredietrisico
algemeen aanzienlijk geringer dan bij een renteswap. Het afsluiten van Eoniaswaps kan op basis van dezelfde contracten plaatsvinden als die voor de lange renteswaps zijn afgesloten. De Eonia-swap heeft de afgelopen jaren een grote vlucht genomen. De Eoniaswapmarkt is op dit moment meer liquide dan de deposito- en repomarkt. Dit geldt met name voor termijnen langer dan één maand, waar de liquiditeit van de depositomarkt sterk afneemt. Door Eonia-swaps in te zetten in het kasmanagement kan beter gebruik worden gemaakt van de liquiditeit in de korte
grote liquiditeit
deposito's. 4.6
Implicaties voor het financieringsbeleid
Nu de optimale strategie is vastgesteld kan deze ook worden gebruikt voor de door het Agentschap beoogde prestatiemeting van de geldmarktfinanciering. In 2002 zal een interne pilot worden uitgevoerd waarbij wordt bezien of het Eonia daggeldrentetarief een bruikbaar referentiepunt voor de prestatiemeting zou kunnen zijn. De pilot houdt in dat wordt gestart met een proef waarbij gedurende
pilot prestatiemeting
een half jaar de gehele geldmarktpositie rechtstreeks of door middel van swaps
Eonia-swap
tegen het daggeldrentetarief zal worden geleend. Tevens zullen de prestaties van de geldmarktfinanciering worden afgemeten aan het Eonia daggeldtarief. In feite
44 Risicomanagement
wordt beoogd de prestaties van de Staat af te meten aan het gemiddelde van de prestaties van alle andere partijen op de Europese geldmarkt. Afhankelijk van de ervaringen met de proef kan deze prestatiemeting in de begroting voor 2003 van de nationale schuld van Nederland worden opgenomen.
Bijlagen
46 Bijlagen
1
Verschillende schuldbegrippen
Gevestigde of vaste en vlottende schuld
Leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of langer worden gerekend tot de gevestigde schuld, ook wel vaste schuld genoemd (174,4 miljard euro). Leningen (en overige schuld) met een looptijd van minder dan twee jaar behoren tot de vlottende schuld. Alle hieronder genoemde schuldbegrippen betreffen gevestigde schuld. Openbare en onderhandse schuld
Openbare schuld (171,7 miljard euro) is aan Euronext genoteerd en wordt door de Primary Dealers gequoteerd op mts Amsterdam. Onderhandse schuld wordt rechtstreeks met een geldgever afgesloten, al dan niet door tussenkomst van een bemiddelaar, en is minder eenvoudig te verhandelen dan openbare schuld. Echter, sinds januari 1993 heeft de Staat geen onderhandse leningen meer geplaatst. De onderhandse schuld bedraagt 2.7 miljard euro. Toonderschuld en ingeschreven schuld
Vrijwel de gehele openbare schuld betreft toonderschuld (171,3 miljard euro). Toonderschuld is een in fysieke stukken belichaamde schuldvorm. Het grootste deel van de in het verleden uitgegeven toonderschuld is belichaamd in cf-schuldbewijzen, maar tot aan 1999 kon openbare schuld ook worden verkregen in de vorm van een inschrijving op naam van een rekening in het schuldregister (0,4 miljard euro). Vanaf 1999 wordt bij de emissie van een nieuwe lening uitsluitend toonderschuld uitgegeven en wel in de vorm van een verzamelschuldbewijs aan toonder (global note) dat bij Necigef is gedeponeerd. Naamschuld
Naamschuld kan betrekking hebben op onderhandse schuld of op openbare schuld (schuldregisterinschrijvingen). De naamschuld beloopt 3,1 miljard euro. CF- en K-stukken
Een cf-schuldbewijs bevat een mantel en één couponblad dat niet kan worden uitgeleverd. Sinds 1999 wordt uitgegeven schuld niet langer in cf-schuldbewijzen belichaamd, maar nog uitsluitend in global notes. Een k-stuk is een klassiek stuk, dat bestaat uit een mantel en een couponblad met afzonderlijke coupons en dat thuis bewaard kan worden. Tot 1987 heeft de Staat k-stukken uitgegeven. Het betreft thans nog een zeer klein deel van de staatsschuld, namelijk circa 1,9 miljoen euro.
47 Bijlagen
48 Bijlagen
Grootboekschuld
Met ingang van 1 april 1996 is de administratie van de Grootboeken aanzienlijk vereenvoudigd. Op grond van de Wet Administratie Grootboekschuld dienen rechthebbenden zich voor 1 april 2006 aan te melden bij het Agentschap van het ministerie van Financiën. Na aanmelding worden de desbetreffende bedragen overgeschreven naar rekeningen in het schuldregister, dan wel omgezet in schuldbewijzen aan toonder. Bij tijdige aanmelding brengt overschrijving geen wijziging in de rechten van betrokkenen. Eind 2001 was het volgende omgewisseld: 21/2% Grootboek 22,26 van de 25,70 miljoen euro 3% Grootboek 9,45 van de 10,80 miljoen euro 31/2% Grootboek 1,25 van de 1,30 miljoen euro 2
Kenmerken van de Nederlandse staatsschuld
De Nederlandse staatsschuld bestaat vooral uit lange leningen, d.w.z. leningen met een oorspronkelijke looptijd van twee jaar of meer. Sinds het begin van de jaren negentig staat het streven naar liquiditeit centraal in het finanieringsbeleid van de Staat. Daarom worden alleen nog fixe leningen uitgegeven, d.w.z. leningen die in één keer aflossen en niet zoals bij lotende leningen gefaseerd aflossen. Bovendien worden sinds 1993 geen onderhandse leningen meer geplaatst. Het aandeel van de onderhandse schuld en van de niet-fixe leningen daalt dan ook in een snel tempo. De staatsschuld bestaat tegenwoordig vrijwel geheel uit fixe leningen. In nevenstaande tabel zijn deze fixe leningen gegroepeerd naar oorspronkelijke looptijd. Wat opvalt is dat het merendeel van de schuld is uitgegeven in leningen met een oorspronkelijke looptijd van 10 jaar. Leningen met een oorspronkelijke looptijd van 15 jaar zijn maar in een beperkt aantal jaren uitgeven: 1991, 1992 en 1995. Thans worden geen 15-jarige leningen meer geëmitteerd. De totale schuld kan ook naar de resterende looptijd worden bezien. Het verloop van de gemiddelde resterende looptijd is niet uitsluitend afhankelijk van het uitgiftebeleid, c.q. de gekozen looptijden bij emissie. Ook het looptijdprofiel van de bestaande staatsschuld en de omvang van het kapitaalmarktberoep in een jaar hebben invloed op het verloop daarvan. De verandering van de gemiddelde resterende looptijd in de jaren 1995 tot en met 1999 hangt dan ook vooral samen
Opbouw van de gevestigde schuld naar soort in miljarden euro’s; jaarultimo-cijfers
1990
1995
1998
1999
2000
■
■
■
■
■
■
2001 ■
Fixe leningen (1)
56,0
138,6
163,3
173,8
168,7
171,7
Lotende leningen (2)
35,9
2,8
0,4
0,1
0
0
Openbaar (3)=(1)+(2)
91,9
141,4
163,7
173,9
168,7
171,7
Onderhandse leningen (4)
49,7
32,8
18,0
10,8
5,5
2,7
Totaal (5)=(3)+(4)
141,6
174,2
181,7
184,7
174,2
174,4
■
■
■
■
■
■
■
49
Opbouw van de schuld naar oorspronkelijke looptijd fixe leningen, in miljarden euro’s; jaarultimo-cijfers
Looptijd segment
1990
1995
1998
1999
2000
2001
■
■
■
■
■
■
■
3-6 jaar
10,1
7,1
7,5
21,5
29,5
31,6
10 jaar
45,9
107,3
121,8
127,2
118,8
119,6
15 jaar
0
20,1
19,3
7,8
3,3
3,3
30 jaar
0
6,9
15,1
17,1
17,1
17,1
■
■
■
■
■
■
■
1
Bij vervolguitgifte is als looptijd die van de eerste uitgifte genomen
Staatsschuld, opgebouwd naar resterende looptijd in miljarden euro’s; jaarultimo-cijfers
Looptijd
1990
1995
1998
1999
2000
2001
■
■
■
■
■
■
■
Gevestigde schuld1
141,6
174,2
181,7
184,7
174,2
174,4
waarvan: 0-5 jr
60,9
75,2
92,4
94,7
91,9
91,7
5-10 jr
77,4
69,5
68,9
67,7
63,1
63,9
10-25 jr
3,3
22,4
13,4
13,3
10,3
9,9
25-40 jr
0,1
7,1
6,9
9,0
8,9
8,9
Vlottende schuld
2,5
9,8
14,0
16,3
30,3
n.b.
waarvan DTC's2
(0,7)
(5,7)
(6,8)
(5,0)
(5,5)
(5,8)
144,1
184,0
195,8
201,0
204,5
n.b.
Totale nationale schuld ■
■
■
■
1
Oorspronkelijke looptijd twee jaar of langer
2
Looptijd niet langer dan twee jaar
■
■
■
Enkele kerncijfers van de gevestigde schuld jaarultimo-cijfers
1995
1998
1999
2000
■
■
■
■
■
■
Gemiddelde resterende looptijd
6,9
6,5
6,5
6,3
6,2
Gemiddelde coupon
7,6
Modified duration ■
■
2001
7,3
6,6
6,1
5,7
4,3
4,4
4,2
4,0
■
■
■
■
met het kapitaalmarktberoep in die jaren. In 1996 en 1997 was sprake van een relatief gering kapitaalmarktberoep en daalde de gemiddelde resterende looptijd. Door de relatief grote financieringsbehoefte in 1998 en 1999 is de gemiddelde resterende looptijd in die jaren weer toegenomen. Een andere – door beleggers
Bijlagen
50
Houderschap gevestigde staatsschuld in miljarden euro’s; tussen haken als % van de openbare schuld; jaarultimo-cijfers
Bijlagen
■
1996
1997
1998
1999
2000
■
■
■
■
■
Openbare schuld Nederlandse beleggers – beleggersinstellingen 1
5
(3)
6
(4)
7
(4)
5
(3)
2
– particulieren 2
16
(11)
10
(6)
13
(8)
10
(6)
2
(1) (1)
– banken
23
(15)
27
(17)
29
(18)
28
(16)
23
(14)
– verzekeringsinstellingen
20
(13)
24
(15)
25
(15)
38
(22)
37
(22)
– pensoenfondsen
50
(33)
50
(32)
46
(28)
35
(20)
34
(20)
37
(25)
39
(25)
45
(27)
58
(33)
71
(42)
Buitenlandse beleggers
151 (100)
Onderhandse leningen
33
Totale schuld
174
■ 1
156 (100)
22
18
178 ■
164 (100)
11
182 ■
174 (100)
5
185 ■
169 (100)
174 ■
■
Tot en met 1996 was deze categorie inclusief sociale fondsen. Sinds 1997 is er sprake van
geïntegreerd middelenbeheer, waarbij sociale fondsen hun middelen aanhouden in de schatkist 2
Tot de categorie particulieren worden overigens niet uitsluitend natuurlijke personen
gerekend, maar ook rechtspersonen (bijvoorbeeld bedrijven, stichtingen en corporaties) waarvan de hoofdactiviteit geen betrekking heeft op financiële dienstverlening
meer gebruikte – maat voor de looptijd van de schuld is de modified duration. In deze maat worden de kasstromen uit hoofde van een lening – of portefeuille van leningen – verdisconteerd tegen de marktrente. De gemiddelde resterende looptijd hangt samen met de verdeling van de jaarlijkse aflossingslasten in de toekomst. De twee 30-jarige leningen, met aflossingen in 2023 en 2028, wegen relatief zwaar bij de bepaling van de gemiddelde resterende looptijd. 3
Houderschap van staatsschuld
Door de soort leningen die tegenwoordig wordt uitgegeven, alsmede het toegenomen belang van liquiditeit en de intensieve handel op de secundaire markt is het niet eenvoudig de identiteit van de beleggers in Nederlandse staatsleningen te achterhalen. Tot 1990 bestond een groot deel van de nationale schuld uit onderhandse leningen en schuldregisterinschrijvingen en waren de desbetreffende
beleggers nauwkeurig bekend. Door de toenemende uitgifte van bulletleningen die ter beurze zijn genoteerd en actief worden verhandeld, moet naar andere bronnen worden gezocht. Het Agentschap heeft zich in de afgelopen jaren kunnen baseren op cijfers van De Nederlandsche Bank, voortvloeiend uit portfolioanalyse en op betalingsbalansstatistieken. De tabel met cijfers hierover heeft betrekking op de situatie aan het einde van een jaar en toont een opgaande lijn voor het houderschap van buitenlandse beleggers. Dit houdt waarschijnlijk verband met de toegenomen geografische spreiding, zoals die ook in de rapportages van de Primary Dealers is terug te vinden (zie paragraaf 2.2). Het grootste deel van de staatsschuld is in handen van binnenlandse institutionele beleggers. Tot de categorie particulieren worden overigens niet uitsluitend natuurlijke personen gerekend, maar ook rechtspersonen (bijvoorbeeld bedrijven, stichtingen en corporaties) waarvan de hoofdactiviteit geen betrekking heeft op financiële dienstverlening. 4
Secundaire-marktactiviteiten
De activiteiten van de Staat op de secundaire markt zijn te onderscheiden in: – Terugkoop met het oog op het herstructureren van de staatsschuld. Dat kan geschieden in het kader van omruil zoals in de periode 1998 tot 2000. – Vervroegde aflossing, of terugkoop, die geldgever en geldnemer tijdens de looptijd van de lening overeenkomen. Dit betreft doorgaans minder liquide onderhandse leningen, waarbij sprake is van meerdere (gespreide) aflossingstermijnen of leningen die minder goed verhandelbaar zijn. Een illiquide lening rendeert hoger dan een gelijksoortige liquide lening. In dat geval is er een liquiditeitspremie en kan het voor de Staat voordelig zijn om dergelijke leningen in te kopen. Geldgevers kunnen verschillende motieven hebben voor vervroegd aflossen. Deze kunnen bijvoorbeeld samenhangen met gewijzigde wensen omtrent de samenstelling van de portefeuille vastrentende waarden of een betere verhandelbaarheid van de portefeuille. In 2002 wordt een permanente inkoopfaciliteit voor staatsleningen geïntroduceerd. Vanaf januari kunnen delen van leningen met een uitstaand volume van minder dan 2,5 miljard euro bij de Nederlandse Staat worden aangeboden voor terugkoop. – Vervroegde aflossing waarbij het recht is bedongen bij uitgifte (v.a.-clausule). Dit betreft leningen die zijn uitgegeven voor 1991 met een oorspronkelijke looptijd langer dan 10 jaar; na 10 jaar zijn die vervroegd aflosbaar. Om te bepalen of van dat recht gebruik wordt gemaakt, wordt nagegaan of vervroegde aflossing voor de Staat voordelig is. Daartoe wordt de couponrente van de
51 Bijlagen
52 Bijlagen
eventueel vervroegd af te lossen lening vergeleken met de vigerende marktrente van een lening met eenzelfde looptijd. Is die rente – vermeerderd met een opslag – lager, dan wordt tot vervroegde aflossing overgegaan. In 2001 is voor een bedrag van 1,7 miljard euro vervroegd afgelost. – Amortisatie van Grootboekschuld. Dat is de mogelijkheid van inkoop van vermogenstitels op Euronext. Amortisatie stamt uit de tijd dat uitsluitend perpetuele (eeuwigdurende) schuld werd uitgeven. Aflossing vond toen plaats door amortisatie. Daarvoor is 11,3 miljoen euro per jaar beschikbaar. 5
Strips
Wanneer coupons en obligaties onafhankelijk van elkaar verhandeld kunnen worden, spreekt men van ‘strips’. Dit staat voor ‘Separate Trading of Registered Interest and Principal Securities’. Het aandeel van strips als percentage van het uitstaande volume van stripbare leningen bedraagt 11,5%. Dit cijfer wordt met name gedragen door de 7,5% lening per 15 januari 2023 waarvan meer dan 21% is gestript. De tabel toont de 3 leningen die ultimo 2001 gestript waren. Het totaal bedrag aan gestripte leningen bedraagt ongeveer 3,3 miljard euro. Met ingang van 1999 zijn alle nieuwe Nederlandse leningen stripbaar gesteld. Door het strippen van een obligatielening ontstaan afzonderlijke zero-leningen (echter niet in fiscale zin, zie paragraaf 8). De rendementsvergoeding op een zerolening wordt gevormd door het verschil tussen de aankoopwaarde van deze leningen en de aflossing, die tegen 100% plaatsvindt. Uiteraard is het ook mogelijk de afzonderlijke strips tussentijds te verkopen. De rendementsvergoeding is dan het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs van de strips. De handel in strips kan plaatsvinden via Euronext. De prijzen die via de beurshandel tot stand komen, worden gepubliceerd in de Officiële Prijscourant. Het beleggen in strips kan met name interessant zijn voor partijen die verplichtingen op een specifieke termijn willen afdekken. Vanwege het zerocoupon-karakter is er tussentijds geen herfinancieringsrisico. Een tweede reden voor marktpartijen om de afzonderlijke coupons of hoofdsom van een lening te kopen is dat de beleggingsportefeuille aangepast kan worden aan de rentevisie. Doordat tussentijdse rentebetalingen ontbreken, hebben strips een
53
Gestripte leningen in miljarden euro’s, ultimo 2001
Fonds
Gestript
Uitstaand
Percentage
Leningnaam
code
bedrag
bedrag
gestript
■
■
■
■
■
5,5% Nederland 1998 per 15 januari 2028
10231
0,29
8,9
3,3%
7,5% Nederland 1993 per 15 januari 2023
10207
1,79
8,2
21,7%
5,75% Nederland 1994 per 15 januari 2004
10214
1,18
11,4
10,4%
3,27
28,5
11,5%
■
■
■
Totaal ■
■
langere duration dan gewone leningen. De langere duration houdt in dat de prijs van een strip gevoeliger is voor renteveranderingen. Een rentedaling leidt bij leningen met een lange duration tot een relatief grote prijsstijging. Ten opzichte van andere beleggingsvormen heeft een internationale actieve belegger – met een visie op de rente-ontwikkeling – bovendien het voordeel dat de relatief geringe investering in de afzonderlijke coupon/hoofdsom een betrekkelijk klein valutarisico met zich brengt. 6
Uitgiftetechnieken
De uitgifte van dsl's en dtc's vindt geheel elektronisch plaats. Elektronische emissie vergroot de efficiëntie en transparantie van de primaire markt. De uitgiftetechniek van dsl's en dtc's is evenwel verschillend en wordt hieronder nader toegelicht. Dutch State Loans
Voor de uitgifte van staatsleningen maakt het Agentschap gebruik van de toonbanktechniek (ook wel tap auction genoemd). De toonbank heeft een tweetal voordelen boven de in veel landen gebruikelijke uitgiftetechniek. De toonbankemissie kent geen tijdverlies tussen inschrijving en toewijzing. Er is dus geen veilingrisico. Daarnaast doet zich het verschijnsel van de winners curse zich minder snel voor. Dit verschijnsel houdt in dat bij een hoog toegewezen volume de markt zich omlaag beweegt en omgekeerd. Nederlandse staatsleningen worden iedere tweede dinsdag van de maand uitgegeven. Vanaf 10 uur plaatselijke tijd wordt de toonbank opengesteld. Op het elektronische handelsplatform van mts Amsterdam maakt het Agentschap bekend tegen welke koers de staatsobligatie afgenomen kan worden. Het
Bijlagen
■
54
De berekening van het effectief rendement, zoals dat ook in de Officiële Prijscourant van Euronext wordt gehanteerd, kan als volgt worden toegelicht. Een obligatie is een toekomstige stroom inkomsten, opgebouwd uit de jaarlijkse couponrente en de hoofdsom die aan het einde van de looptijd wordt afgelost.
Bijlagen
Een koers van een obligatie, zoals die op de effectenbeurs door vraag en aanbod tot stand komt, is niet meer dan een waardering van die toekomstige geldstromen. Bij deze waardebepaling wordt rekening gehouden met het feit dat geld in de tijd minder waard wordt.
De koers van een obligatie kan in formulevorm als volgt worden weergegeven
t=n p+a=
C(t)
∑ t=1
(1+y)t
p
= koers excl. opgelopen rente
a
= opgelopen rente sinds laatste coupondatum
n
= aantal jaren van de looptijd
C(t)= kasstroom uit hoofde van de lening in jaar (t) y
= effectief rendement
Het effectieve rendement is de rentevoet die de huidige waarde van de rentebetalingen en aflossing gelijk maakt aan de koers (= prijs) van de lening. De prijs van een obligatie is de som van de nominale waarde vermenigvuldigd met de koers, zoals die tot stand komt op de beurs. Op Euronext worden obligaties exclusief opgelopen rente genoteerd (clean price). De exacte berekening van de opgelopen rente kan van lening tot lening verschillen: – bij nieuwe euroleningen uitgegeven na 1 januari 1999 wordt uitgegaan van actual/actual; – voor in euro’s geredenomineerde leningen is de rente-conventie op de coupondatum in 1999 gewijzigd in actual/actual. ■
Agentschap heeft het recht om op ieder moment tijdens de emissie de koers van uitgifte te wijzigen of op te schorten. De Primary Dealers kunnen via het systeem van mts Amsterdam aangeven welk nominaal bedrag zij tegen de dan geldende koers willen afnemen. Het minimale afnamebedrag is 25 miljoen euro. Daarboven luiden de bedragen in veelvouden van 5 miljoen euro. Dutch Treasury Certificate
Het schatkistpapier wordt uitgegeven via een uniforme prijstender (of Dutch auction). Iedere eerste en derde maandag van de maand vindt een veiling van dtc's plaats. De veiling wordt om 11:00 uur plaatselijke tijd geopend. Tijdens de veiling kunnen de Primary Dealers en een aantal geselecteerde banken, de Single Market Specialists, via het Bloomberg Auction System bij Agentschap aangeven tegen welk rendement zij een bepaalde hoeveelheid dtc’s willen afnemen. De bieders kunnen één of meerdere biedingen inleggen. Iedere bieding heeft een
minimumomvang van 10 miljoen euro en luidt daarboven in veelvouden van 10 miljoen euro. Om 12:00 uur plaatselijke tijd wordt de veiling gesloten. Tot het moment van sluiting kan iedere deelnemer zijn bieding wijzigen of annuleren. De biedingen worden, te beginnen met het laagste rendement (de hoogste prijs), door de Staat geaccepteerd tot het gewenste volume is bereikt. Alle bieders met een geaccepteerd bod worden afgerekend tegen de uniforme toewijzingsprijs. Om te voorkomen dat het gewenste volume van de emissie wordt overschreden, kunnen de biedingen bij het hoogste geaccepteerde rendement slechts gedeeltelijk worden toegewezen. Om een evenwichtige marktwerking te bevorderen heeft het Agentschap tevens de mogelijkheid de toewijzing per deelnemer te beperken tot 40% van het totale per lening toegewezen bedrag. Op deze wijze wordt voorkomen dat de veiling geheel of voor een groot deel wordt toegewezen aan één enkele partij. Elektronische veiling maakt het mogelijk om het toewijzingsproces in slechts enkele minuten te realiseren. Hierdoor zijn marktpartijen snel op de hoogte van hun positie, waardoor de secundaire handel goed kan aansluiten bij de primaire uitgifte. 7
Clearing en settlement
Het Agentschap is een aangesloten instelling van Necigef, de centrale bewaarinstelling in Nederland. Vanuit de emissierekening bij Necigef worden schuldbewijzen giraal geleverd aan Euroclear en Clearstream. Tevens is het Agentschap aangesloten op het netwerk van de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (swift) als een 'Non-Shareholding Financial Institution'. Binnen swift maakt het Agentschap gebruik van een ‘Closed User Group’ met Necigef en De Nederlandsche Bank. Daarnaast is swift in gebruik voor het bevestigen van transacties aan tegenpartijen en zal tevens gebruikt gaan worden voor de communicatie met Euroclear en Clearstream. Grensoverschrijdend settlement met buy-and-sell-back
Het grensoverschrijdend settlement neemt ieder jaar toe. In 2001 zijn naast transacties op de lokale markt van België en Italië ook op de Duitse lokale markt buy-and-sell-back transacties met Duitse staatsobligaties afgewikkeld. Het gebruik van dit instrument is in 2001 met bijna 80% toegenomen ten opzichte van 2000. De buy-and-sell-back transacties bieden door het gebruik van onderpand meer zekerheid dan de standaard depositotransacties. Hierdoor legt een buy-and-sell-back transactie een veel geringer beslag op de limiet van de tegenpartij.
55 Bijlagen
56 Bijlagen
Onderpand swaps
Met ingang van 2001 maakt de Nederlandse Staat gebruik van renteswaps. Om het kredietrisico voor de Staat te beperken wordt gewerkt met onderpand. De tegenpartij van de Staat is verplicht onderpand te storten wanneer de renteswap een positieve waarde heeft. Als onderpand worden staatsleningen van kredietwaardige overheden in de emu, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten en cash geaccepteerd. De waarde van alle swaps en het gestorte onderpand wordt wekelijks bepaald. In april 2001 zijn de eerste renteswaps afgesloten. Door de daling van de rente steeg de waarde van de renteswaps. Hierdoor werd eind oktober 2001 voor het eerst bij enkele tegenpartijen onderpand opgevraagd. Op cash als onderpand wordt een zodanige rentevergoeding betaald dat cash en schuldpapier gelijkwaardig worden behandeld. De afrekening vindt plaats op de laatste betaaldag van de maand over de voorafgaande kalenderdagen. Kostenbeheersing
Door een toename van schuldpapier in beheer als gevolg van het onderpand voor de renteswaps en buy-and-sell-back transacties is een goede beheersing van de transactie- en bewaarkosten van groot belang. De kosten voor het afhandelen van transacties en het bewaren van waardepapieren verschilt sterk per clearinginstituut en per lokale markt. Terwijl de kosten voor bijvoorbeeld de afwikkeling van een buy-and-sell-back via een groot internationaal clearinghuis op de lokale markt van Duitsland usd 2,- bedragen, moet voor een afwikkeling op de lokale markt van Griekenland usd 60,- betaald worden. In tegenstelling tot de afwikkelkosten is het bewaren van waardepapieren op de lokale markt doorgaans goedkoper dan op de internationale markt. Met een goed inzicht in de kosten en een daarop geënt beheersysteem kan een substantiële besparing worden verkregen. Bronbelasting
Een groot aantal landen heft bronbelasting op revenuen uit effecten. Met veel van deze landen heeft Nederland een verdrag gesloten ter voorkoming van dubbele belastingheffing. De staatkundige of administratieve onderdelen van een staat alsmede de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen of instellingen en organen die geheel eigendom zijn van een staat vallen tevens onder het verdrag. Dit houdt in dat het Agentschap bij transacties waarbij effecten zijn betrokken van een land waar bronbelasting wordt geheven, op basis van het verdrag ook is vrijgesteld van deze belasting. Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen heeft het Agentschap via de clearinginstituten bij de desbetreffende landen verzoeken ingediend, die zijn gehonoreerd. Bij Italië en Portugal dient het verzoek om
vrijstelling jaarlijks vernieuwd te worden. Dit brengt extra administratieve lasten met zich mee.
57 Bijlagen
Verzilveren van rente en aflossing
De rente en aflossing op de k-schuldbewijzen en de aflossing op de cf-schuldbewijzen werden sinds jaar en dag door De Nederlandsche Bank betaald. De agentschappen van de bank in de verschillende steden stelden de belegger in k-schuldbewijzen in staat om tegen inlevering van de coupons en de mantel de rente en aflossing zonder kosten te innen. Vanaf 1998 wordt uitgegeven schuld niet langer in cf-schuldbewijzen belichaamd, maar nog uitsluitend in global notes. In aansluiting met deze ontwikkeling heeft het Agentschap in overleg met De Nederlandsche Bank de verzilvering van cf-schuldbewijzen overgenomen. Behalve de K-schuldbewijzen wordt vanaf juli 2001 de rente en aflossing door het Agentschap betaald. Per 31 december 2001 vormen de k-schuldbewijzen minder dan 1% van de totale toonderschuld. Verjaarde rente en aflossing
Particuliere beleggers met k-schuldbewijzen dienen de rentecoupon en de aflossing binnen de daartoe gestelde periode te innen. Wanneer de coupon of de aflossing niet binnen deze periode wordt geïnd, zijn de stukken verjaard. De belegger dient in dat geval bij het Agentschap een met reden omkleed verzoek in te dienen om alsnog de stukken te kunnen verzilveren. In 2001 zijn 33 verzoeken ingediend. Alle verzoeken zijn toegekend. Het totale bedrag aan uitbetaalde rente en aflossing bedroeg in 2001 29.588 euro. 8
Fiscale aspecten van beleggingen in staatsschuld
Wie belegt in staatsschuld krijgt ook met belastingheffing te maken. Voor particulieren is de inkomstenbelasting het belangrijkst. Door de invoering van het nieuwe belastingstelsel is de behandeling van beleggingen in de inkomstenbelasting vanaf 2001 ingrijpend gewijzigd. Via de zogenoemde vermogensrendementsheffing wordt voortaan belasting geheven over een verondersteld netto-rendement. De werkelijke opbrengsten, waardestijgingen en kosten van belegingen zijn niet meer van belang. Vanaf 2001 wordt de inkomstenbelasting geheven over drie afzonderlijke inkomens, boxen genaamd. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen belast. Er geldt in deze box een vast tarief van 30% van het vermogensrendement. Dit rendement bedraagt 4% van het gemiddelde van de vermogens per 1 januari en 31 december van een
58 Bijlagen
jaar (de rendementsgrondslagen). Het vermogen bestaat uit het saldo van bezittingen en schulden. Beleggingen in staatsschuld, in welke vorm dan ook, worden voor de waarde in het economische verkeer (de verkoopwaarde) als bezitting aangemerkt. Zijn de beleggingen gefinancierd, dan vermindert de financieringsschuld de waarde van de bezittingen, waardoor de rendementsgrondslag lager wordt. De rente over deze schuld is niet afzonderlijk aftrekbaar. In het vermogensrendement van 4% zijn alle opbrengsten en lasten verwerkt; de voordelen, zoals renteopbrengst en koersstijgingen, maar ook de koersdalingen en de rente- en kostenaftrek. In het nieuwe stelsel geldt geen rentevrijstelling. Wel is een deel van het vermogen vrijgesteld (het heffingvrije vermogen). Deze vrijstelling kan worden verhoogd met ouderen- en kindertoeslag. Partners (gehuwden of ongehuwd samenwonenden kunnen vanaf 2001 zelf bepalen wie van hen de verschillende vermogensbestanddelen in box 3 in aanmerking neemt. Zij kunnen bijvoorbeeld ieder de helft van elk vermogensbestanddeel aangeven. Andere verdelingen zijn ook mogelijk, zolang in totaal maar het hele vermogen wordt aangegeven. Het heffingvrije vermogen en de ouderentoeslag kunnen aan de partner worden overgedragen. De kindertoeslag mag naar keuze bij één van de partners in aanmerking worden genomen. Voor in het buitenland wonende bezitters van staatsobligaties is van belang dat Nederland geen bronheffing kent op rentebetalingen. De opbrengst van de staatsobligaties is voor niet-inwoners normaal gesproken niet in Nederland belast. 9
Wettelijk kader en verantwoording
De Minister van Financiën is op grond van de wet gemachtigd namens de Staat geldleningen aan te gaan. De informatie over schuldfinanciering en -beleid is vervat in de jaarlijkse Ontwerpbegroting ixa, inzake de Nationale Schuld. Daarin wordt tevens autorisatie gegeven voor het betalen van rente en aflossingen op de staatsschuld. De Ontwerpbegroting ixa, alsmede de daarop volgende wijzigingswetten gedurende het begrotingsjaar, dienen door het Parlement te worden goedgekeurd. De goedkeuring van de Ontwerpbegroting ixa vindt doorgaans plaats in de maand december, voorafgaande aan het begrotingsjaar. Gedurende het begrotingsjaar wordt het Parlement geïnformeerd over de uitvoering van de begroting ixa en over mee- en/of tegenvallers als gevolg van
(onvoorziene) ontwikkelingen in rentevoet, financieringsbehoefte, e.d. Daartoe zijn rapportages opgenomen in de Miljoenennota (tegelijkertijd met de Ontwerpbegroting ixa aangeboden aan het Parlement op de derde dinsdag van september), de Voorjaarsnota en de Najaarsnota. De betreffende nota’s en wetten aan het Parlement zijn openbaar. Met ingang van begrotingsjaar 2002 wordt op begroting ixa de rentelasten op transactiebasis vergroot en verantwoord. De registratie van de rentelasten op transactiebasis vindt plaats op grond van het Europees stelsel van rekeningen (esr 1995). Daarnaast is de begroting 2002 opgesteld volgens de systematiek ‘Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording’ (vbtb). Met vbtb streeft de Nederlandse regering ernaar om de relatie tussen doelstellingen, middelen en prestaties van overheidshandelen duidelijker tot uitdrukking te brengen. De voorbereiding en feitelijke uitvoering van het financieringsbeleid vindt plaats bij het Agentschap van het ministerie van Financiën. Het Agentschap opereert namens de Minister van Financiën op de financiële markten en draagt zorg voor het beheer van de staatsschuld. Het Agentschap is een directie van de Generale Thesaurie van het ministerie van Financiën (zie bijlage 11).
59 Bijlagen
10 Organigram
60
Ministerie van Financiën
Bijlagen
■
Minister Staatssecretaris ■
■
Secretaris-Generaal Plaatsvervangend Secretaris-Generaal ■
■
■
■
■
■
Thesaurier-Generaal
Directeur-Generaal van de
Centrale Directies
Directeur-Generaal voor
Directeur-Generaal
Fiscale Zaken
Belastingdienst
■
■
Rijksbegroting ■
■
■
■
■
■
■
■
■
Agentschap
Directie
Directie
Directie
Directie Algemene
Directie Export-
Financiële
Buitenlandse Financiële
Financieringen
Financiële en
kredietverzekering en
Markten
Betrekkingen
Economische Politiek
Investeringsgaranties
■
■
■
■
■
■
61
Agentschap van het ministerie van Financiën
Bijlagen
■
Agent
Plaatsvervangend Agent ■
■
■
Systemen
Bestuurlijke en Juridische Zaken
■
■
■
■
■
Afdeling
Afdeling Strategisch
Back Office en Control
Geld- en Kapitaalmarkt
Beleid en Research
■
■
■
■
■
■
Beheer
Financieel Economische
Documentaire
Staatsschuld
Zaken
Informatievoorziening
■
■
en Facilitaire Zaken ■
11 Algemene informatie
62 Bijlagen
1
Naam
Publicaties met betrekking tot de staatsschuld
Doelgroep
Verschijningsdatum
Te verkrijgen bij
■
■
■
Nederlandse staatsobligaties
1
Belegger
1 februari
Agentschap
Quarterly Review
2
Belegger
2e week van elk kwartaal
Agentschap
Ontwerpbegroting IXA
Parlement
3e dinsdag in september
Sdu
Rekening IXA
Parlement
3e woensdag in mei
Sdu
■
■
■
■
■ 1
2
2
Tevens in het Engels verkrijgbaar Uitsluitend in het Engels verkrijgbaar
Electronische informatie
Reuters: dstamenu Bloomberg: dsta Bridge: 2981 Internet: www.dutchstate.nl 3 Agent Plaatsvervangend Agent Afdeling Geld- en Kapitaalmarkt Afdeling Strategisch Beleid en Research
Het Agentschap
Leo H. Verwoerd, 020-581 07 30 Jan Th.M. Hamers, 020-581 07 31 Erik Wilders, 020-581 07 84 Rits de Boer, 020-58107 77
Afdeling Back Office en Control
Martin T. de Graaf, 020-581 07 50
Bestuurlijke en Juridische Zaken
Peter Bolkestein, 020-58107 38
Systemen
Edgar Krebbers, 020-58107 20 Agentschap van het ministerie van Financiën Orlyplein 32, 1043 dp Amsterdam Postbus 345, 1000 ah Amsterdam Telefoon 020-581 07 00 Telefax 020-581 07 02 E-mail
[email protected]
4
mts Amsterdam nv Prinsengracht 1087 1017 jh Amsterdam 020-531 0460
5
Euronext nv Postbus 19163 1000 gd Amsterdam 020-550 4444
6
Necigef b.v. Postbus 2555 1000 cn Amsterdam 020-556 61 11
7
Euroclear Operations Center 1 Boulevard du Roi Albert ii b-1210 Brussel België + 32 2 224 1211
8
Clearstream Banking s.a. 67 Boulevard Grande-Duchesse Charlotte l-2967 Luxemburg +35 2 44 99 28110
9
swift s.c. Avenue Adèle 1 b-1310 La Hulpe België +32 2 655 31 11
10
cf Kantoor voor Staatsobligaties b.v. Postbus 345 1000 ah Amsterdam 020-581 07 50
11
Belastingtelefoon voor Particulieren 0800-05 43
63 Bijlagen
12 Primary dealers in 2002
64
Primary Dealer ■
Bijlagen
ABN Amro Bank BBVA Credit Suisse First Boston Deutsche Bank Fortis Bank
Reuters
Bloomberg
■
■
AABDSL en AABDSL01/02 ARGNETHER1/2
BEXDF3/4
CSBONDAA DBF12/13
DABB13
FORTIS/BEFI55/56
FRTB
ING Barings
INGGOVT01
INGN
JP Morgan Chase & Co
JPMNL01/02
JPGX12
MSNL01
MSEG11
DNIB02/03
DNIB
RABOGOVT01/02
RABX
Morgan stanley Merrill Lynch NIB Capital Rabobank International
MLNL
Schroder Salomon Smith Barney
SSBFINDEX
Société Générale
SGGUILDER
SGSB
■
■
■
Statistische informatie
66 Statistische informatie
1 Nationale schuld
67
EMU-schuldquote en nationale schuld Nationale schuld 1970-2001
1970-2001
in miljarden euro's
in % BBP
Statistische informatie
Nationale schuld
Gevestigde schuld
EMU-schuldquote
Vlottende schuld
100
200
75
150
50
100
25
50 0
0 70
75
80
85
90
95
00
70
75
80
85
90
95
00
Vanaf 1993 is de schuld van de collectieve sector (volgens emu definitie) in een snel tempo gedaald van 81% richting de referentiewaarde van 60% bbp uit het Verdrag van Maastricht. Deze daling is het gevolg van de voortdurend dalende overheidstekorten. Sinds 1999 is er sprake van een overschot in de collectieve sector. De schuld van de collectieve sector – de schuld van de centrale overheid en andere (decentrale) overheden samen – bedraagt aan het einde van 2001 ongeveer 52% bbp. De ontwikkeling van de schuld van de collectieve sector wordt vooral bepaald door de schuld van de centrale overheid (nationale schuld). De schuld van andere (decentrale) overheden is vrijwel constant over de jaren. De nationale schuld bedroeg aan het einde van 2001 ongeveer 200 miljard euro. Het niveau van de nationale schuld heeft zich de afgelopen jaren in nominale termen gestabiliseerd. Dat is een opvallende ontwikkeling na de onafgebroken stijging sinds 1970. De rechter grafiek laat dit zien. De nationale schuld bestaat voor het grootste deel uit gevestigde schuld en voor een kleiner deel uit vlottende schuld (zie voor uitleg bijlage 1). In 2001 was het aandeel van gevestigde schuld in de nationale schuld ongeveer 90%. Van de resterende 10% aan vlottende schuld wordt in 2001 de helft gevormd door dtc’s.
2 Opbouw en dekking van de financieringsbehoefte in 2001 1 in miljarden euro’s
68 Statistische informatie
■
■
Feitelijk financieringstekort
1,9
Reguliere aflossingen
■
■
17,4
– openbare leningen
16,7
– onderhandse leningen
0,8
Niet-reguliere aflossingen
1,9
– vervroegde aflossingen
1,7
– inkoop
0,2
Totale aflossingen vaste schuld
19,3
Financieringsbehoefte
21,2
Dekking financieringsbehoefte Kapitaalmarktberoep
19,6
Diversen
0,6
Totale dekking
21,2
■
■ 1
■
■
Stand Najaarsnota en voorlopige inzichten 2001
3 Verloop van de gevestigde schuld in 2001 in duizenden euro’s
■
■
■
Stand op 31 december 2000
174 186 842
In 2001 werd nieuw uitgegeven
Statistische informatie
Openbare leningen
19 560 009
Onderhandse leningen
356
bij
19 560 365
af
19 356 125
In 2001 werd aflosbaar gesteld Door aflosbaarstelling wegens reguliere aflossingen: Openbare leningen
16 656 668
Onderhandse leningen
784 605
Door aflosbaarstelling wegens vervroegde aflossingen: Openbare leningen
–.....
Onderhandse leningen
1 912 411
Door amortisatie (nominaal)
2 441
Stand op 31 december 2001 ■
69
174 391 083 ■
■
4 Emissies voor de dekking van de reguliere financieringsbehoefte in 2001 in miljarden euro’s
Effectief Emissie maand
ISIN-code
Naam lening
Uitgifte
Opbrengst
rendement
■
■
■
■
■
■
70
januari
NL0000102598
4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003
eerste uitgifte
2,0
4,33
maart
NL0000102606
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
vervolguitgifte
2,5
4,85
Statistische informatie
april
NL0000102606
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
vervolguitgifte
2,5
4,88
mei
NL0000102143
5,75% Nederland 1994 per 15 januari 2004
vervolguitgifte
1,8
4,55
juni
NL0000102606
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
vervolguitgifte
2,0
5,20
juli
NL0000102606
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
vervolguitgifte
2,4
5,25
september
NL0000102606
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
vervolguitgifte
2,2
5,02
oktober
NL0000102143
5,75% Nederland 1994 per 15 januari 2004
vervolguitgifte
2,1
3,51
november
NL0000102606
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
vervolguitgifte
2,0
4,52
Totaal
19,6
■
■
■
■
■
■
5 Afgesloten renteswaps in 2001 stand op 31 december, in miljoenen euro’s 1
Te ontvangen Nominaal Maand
Startdatum
bedrag
Te betalen
vaste rente variabele rente 1 in procenten
in procenten
Einddatum
■
■
■
■
■
■
April
09-04-01
150
5,28500
3,4300
11-04-11
12-04-01
150
5,23750
3,4910
12-04-11
18-04-01
100
5,35500
3,4850
18-04-11
18-04-01
100
5,33750
3,4850
18-04-11
Juni
Juli
September
November
13-06-01
100
5,41750
3,2510
13-06-11
14-06-01
100
5,44625
3,2470
14-06-11
15-06-01
100
5,44875
3,2220
15-06-11
18-06-01
100
5,39125
3,2470
20-06-11
19-06-01
100
5,38375
3,2700
20-06-11
11-07-01
100
5,50000
4,4150
11-07-11
12-07-01
150
5,49600
4,4300
12-07-11
13-07-01
200
5,46750
4,4020
13-07-11
16-07-01
100
5,48625
4,4090
18-07-11
17-07-01
100
5,48500
4,4010
18-07-11
13-09-01
100
5,25625
4,1270
13-09-11
14-09-01
100
5,26000
4,0480
14-09-11
14-09-01
100
5,24000
4,0480
14-09-11
14-09-01
100
5,24500
4,0480
14-09-11
17-09-01
75
5,27250
4,0340
19-09-11
17-09-01
75
5,27250
4,0340
19-09-11
19-09-01
100
5,22500
3,9730
19-09-11
13-11-01
100
4,64000
3,1650
14-11-11
15-11-01
200
4,69625
3,1950
15-11-11
15-11-01
100
4,71625
3,1950
15-11-11
16-11-01
150
4,75100
3,2010
16-11-11
16-11-01
150
4,76625
3,2010
16-11-11
■
■
■
■
■
■ 1
De variabele rente wordt ieder half jaar opnieuw vastgesteld op basis van het dan geldende 6-maands
Euribor-rente.
71 Statistische informatie
6 Nationale schuld naar gevestigde en vlottende schuld 1970-2001 stand op 31 december, in miljoenen euro’s
Binnenland
Buitenland
■
■
Gevestigde schuld Gevestigde
Vlottende
schuld
schuld 1
Totaal
Totaal
langstlopende
nationale
kredieten
schuld
■
■
■
■
■
■
72
1970
10 647
4 270
14 917
44
14 961
1971
11 162
4 750
15 912
34
15 946
Statistische informatie
1972
12 094
4 472
16 566
27
16 593
1973
12 474
5 111
17 585
18
17 603
1974
13 559
5 178
18 737
10
18 747
1975
15 776
5 445
21 221
5
21 226
1976
18 597
6 363
24 960
–......
24 960
1977
21 341
6 663
28 004
–......
28 004
1978
25 040
7 876
32 916
–......
32 916
1979
29 081
9 218
38 299
–......
38 299
1980
35 436
9 726
45 162
–......
45 162
1981
43 940
9 815
53 755
–......
53 755
1982
55 714
9 928
65 642
–......
65 642
1983
69 547
9 772
79 319
–......
79 319
1984
83 183
8 988
92 171
–......
92 171
1985
94 606
8 984
103 590
–......
103 590
1986
99 589
9 061
108 650
–......
108 650
1987
106 400
7 570
113 970
–......
113 970
1988
119 775
4 776
124 551
–......
124 551
1989
130 305
2 970
133 275
–......
133 275
1990
141 629
2 522
144 151
–......
144 151
1991
152 009
1 611
153 620
–......
153 620
1992
161 607
886
162 493
–......
162 493
1993
165 891
2 557
168 448
–......
168 448
1994
163 475
5 515
168 990
–......
168 990
1995
174 199
9 761
183 960
–......
183 960
1996
177 361
12 928
190 289
–......
190 289
1997
178 542
10 896
189 438
–......
189 438
1998
181 749
14 004
195 753
–......
195 753
1999
184 683
16 301
200 982
–......
200 982
2000
174 187
30 263
204 450
–......
204 450
2001
174 391
n.b.
n.b.
–......
n.b.
■
■
■
■
■
■
1
Een deel van de vlottende schuld heeft betrekking op de schuldverhouding met andere onderdelen
van de collectieve sector. Dat deel valt weg bij berekening van de EMU-schuld van de gehele collectieve sector.
73 Statistische informatie
7 Gevestigde schuld naar rentevoet 1970-2001 stand op 31 december, in miljoenen euro’s
Rentevoet ■
0-3% ■
74 Statistische informatie
3-4%
4-5%
5-6%
6-7%
7-8%
8-9%
9-10%
10-11%
11-12%
12-13%
13-14%
Totaal
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
1970
91
2 423
1 984
1 024
2 275
1 427
1 424
–......
–......
–......
–......
–......
10 647
1971
90
2 326
1 863
960
2 272
2 057
1 593
–......
–......
–......
–......
–......
11 162
1972
89
2 052
1 744
982
2 340
2 985
1 901
–......
–......
–......
–......
–......
12 094
1973
84
1 771
1 625
918
2 321
3 865
1 890
–......
–......
–......
–......
–......
12 474
1974
83
1 671
1 497
832
2 300
3 860
1 875
918
522
–......
–......
–......
13 559
1975
80
1 575
1 384
755
2 280
3 858
3 570
1 796
478
–......
–......
–......
15 776
1976
75
1 474
1 260
667
2 260
4 020
5 466
2 870
505
–......
–......
–......
18 597
1977
72
1 383
1 154
603
2 238
4 771
7 712
2 777
632
–......
–......
–......
21 341
1978
68
1 297
1 057
558
2 307
6 842
9 729
2 604
579
–......
–......
–......
25 040
1979
67
1 087
954
516
2 139
6 651
12 659
4 484
525
–......
–......
–......
29 081
1980
67
1 005
842
473
1 972
6 383
12 135
6 378
4 757
1 422
–......
–......
35 436
1981
65
920
778
427
1 784
6 197
11 272
6 200
6 166
3 613
6 336
181
43 940
1982
64
846
637
383
1 630
5 967
10 553
6 669
14 363
7 869
6 553
181
55 714
1983
61
779
530
341
1 478
11 859
12 193
13 660
14 185
7 781
6 500
181
69 547
1984
54
719
442
296
1 316
11 219
27 265
13 470
13 992
7 744
6 485
180
83 183
1985
52
659
366
250
2 724
21 269
29 529
11 966
13 755
7 628
6 226
180
94 606
1986
50
612
292
208
10 709
22 424
27 922
11 181
12 807
7 236
5 967
180
99 589
1987
48
219
234
165
21 700
23 439
26 337
10 584
11 610
6 721
5 165
177
106 400
1988
171
174
178
165
41 079
23 075
24 727
10 006
10 200
5 468
4 357
174
119 775
1989
169
137
117
120
45 380
36 474
22 551
8 800
8 343
4 268
3 776
171
130 305
1990
167
106
76
84
45 174
37 018
26 738
18 949
6 928
3 004
3 216
168
141 629
1991
162
88
46
68
44 711
35 094
40 892
22 525
5 410
1 620
1 393
–......
152 009
1992
161
64
17
53
43 703
32 752
59 799
20 598
3 048
407
1 005
–......
161 607
1993
159
46
–......
36
50 409
38 180
56 407
18 035
1 850
12
756
–......
165 891
1994
157
30
–......
7 508
44 509
41 288
50 962
17 699
1 004
12
305
–......
163 475
1995
155
22
–......
7 500
41 903
57 245
48 865
17 619
719
12
157
–......
174 199
1996
153
20
–......
10 898
44 707
53 964
48 341
18 797
459
12
9
–......
177 361
1997
153
19
–......
16 566
40 052
53 412
47 709
20 352
280
–......
–......
–......
178 542
1998
28
17
–......
37 131
25 471
52 608
46 195
20 112
187
–......
–......
–......
181 749
1999
26
26 105
–......
48 617
24 907
36 596
28 248
20 089
94
–......
–......
–......
184 683
2000
26
26 102
8 030
58 844
24 462
31 066
17 931
7 726
–......
–......
–......
–.......
174 187
2001
25
26 101
10 100
76 384
24 450
30 969
6 362
–......
–......
–......
–......
–......
174 391
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
8 Gevestigde schuld naar looptijd 1970-2001 stand op 31 december, in miljoenen euro’s
Gemiddelde resterende looptijd in jaren ■
Zonder vastgestelde 0-5
5-10
10-15
15-20
20-25
25-40
looptijd
Totaal
■
■
■
■
■
■
■
■
■
1970
663
1 955
4 506
3 364
–......
–......
158
10 647
1971
910
2 766
5 015
2 313
–......
–......
158
11 162
1972
890
2 764
5 976
2 307
–......
–......
157
12 094
1973
729
3 324
5 492
2 779
–......
–......
150
12 474
1974
794
4 578
6 142
1 896
–......
–......
148
13 559
1975
1 242
6 826
7 047
520
–......
–......
140
15 776
1976
1 006
10 433
7 028
–......
–......
–......
130
18 597
1977
1 071
12 751
7 380
18
–......
–......
120
21 341
1978
2 438
15 702
6 730
56
–......
–......
114
25 040
1979
3 169
18 062
7 030
618
91
–......
111
29 081
1980
3 275
24 883
5 774
1 291
102
–......
109
35 436
1981
7 050
28 975
5 848
1 950
11
–......
106
43 940
1982
12 277
35 206
6 642
1 465
19
–......
104
55 714
1983
23 382
38 630
5 876
1 562
–......
–......
98
69 547
1984
41 148
36 096
5 430
421
–......
–......
88
83 183
1985
46 168
41 860
6 280
214
–......
–......
84
94 606
1986
42 826
50 722
5 914
45
–......
–......
82
99 589
1987
43 398
53 807
9 058
57
–......
–......
79
106 400
1988
58 150
59 355
2 194
0
–......
–......
77
119 775
1989
59 341
67 385
3 297
209
–......
–......
74
130 305
1990
60 863
77 405
2 815
433
8
34
71
141 629
1991
65 548
79 439
6 111
709
51
87
64
152 009
1992
61 445
81 410
16 711
1 149
609
229
55
161 607
1993
61 681
80 664
16 264
1 520
622
5 088
52
165 891
1994
67 816
69 427
17 280
1 260
540
7 102
49
163 475
1995
75 195
69 476
20 785
1 053
570
7 074
46
174 199
1996
84 921
67 596
16 377
830
586
7 007
43
177 361
1997
93 704
71 141
4 349
834
196
8 276
43
178 542
1998
92 420
68 949
4 590
452
8 388
6 909
41
181 749
1999
94 746
67 641
4 524
436
8 365
8 932
40
184 683
2000
91 886
63 073
1 384
547
8 326
8 932
39
174 187
2001
91 678
63 879
1 127
449
8 301
8 921
36
174 391
■
■
■
■
■
■
■
■
■
75 Statistische informatie
9 Vlottende schuld naar niveau 1970-2001 stand op 31 december, in miljoenen euro’s
76 Statistische informatie
Dutch
Overige vlottende
Totaalstand
schuld
op 31-12
Schatkist-
Schatkist-
Treasury
biljetten
promessen
Certificates
1
1
■
■
■
■
■
■
1970
2 461
460
–......
1 349
4 270
1971
2 710
215
–......
1 826
4 750
1972
2 032
–......
–......
2 441
4 472
1973
1 945
–......
–......
3 166
5 111
1974
2 257
–......
–......
2 921
5 178
1975
2 904
–......
–......
2 541
5 445
1976
3 799
–......
–......
2 564
6 363
1977
3 981
–......
–......
2 682
6 663
1978
4 167
–......
–......
3 709
7 876
1979
4 926
–......
–......
4 292
9 218
1980
6 454
–......
–......
3 272
9 726
1981
7 482
–......
–......
2 333
9 815
1982
8 414
–......
–......
1 513
9 928
1983
8 299
–......
–......
1 473
9 772
1984
7 896
–......
–......
1 091
8 988
1985
7 752
–......
–......
1 232
8 984
1986
7 104
–......
–......
1 958
9 061
1987
6 119
–......
–......
1 451
7 570
1988
3 064
–......
–......
1 712
4 776
1989
1 408
82.....
–......
1 480
2 970
1990
715
–......
–......
1 807
2 522
1991
–......
–......
–......
1 611
1 611
1992
–......
–......
–......
886
886
1993
–......
–......
1 361
1 195
2 557
1994
–......
–......
3 429
2 086
5 515
1995
–......
–......
5 672
4 089
9 761
1996
–......
–......
6 982
5 945
12 928
1997
–......
–......
5 869
5 027
10 896
1998
–......
–......
6 807
7 197
14 004
1999
–......
–......
4 978
11 323
16 301
2000
–......
–......
5 540
24 723
30 263
2001
–......
–......
5 802
n.b.
n.b.
■
■
■
■
■
■
1
Een deel van de vlottende schuld heeft betrekking op de schuldverhouding met andere onderdelen
van de collectieve sector. Dat deel valt weg bij berekening van de EMU-schuld van de gehele collectieve sector.
10 Vlottende schuld naar jaarlijks verloop 1970-2001 1 januari t/m 31 december, in miljoenen euro’s
Dutch
Overige vlottende
Totaal
Stand op
schuld
1
+ of -
31-12
Schatkist-
Schatkist-
Treasury
biljetten
promessen
Certificates
1
■
■
■
■
■
■
■
1970
130
135
–......
- 256
9
4 270
1971
248
- 245
–......
476
479
4 750
1972
- 678
- 215
–......
615
- 278
4 472
1973
- 86
–......
–......
725
639
5 111
1974
312
–......
–......
- 245
67
5 178
1975
647
–......
–......
- 380
267
5 445
1976
895
–......
–......
23
918
6 363
1977
182
–......
–......
118
300
6 663
1978
186
–......
–......
1 027
1 213
7 876
1979
759
–......
–......
583
1 342
9 218
1980
1 528
–......
–......
- 1 021
507
9 726
1981
1 028
–......
–......
- 939
89
9 815
1982
933
–......
–......
- 820
113
9 928
1983
- 116
–......
–......
- 40
-156
9 772
1984
- 403
–......
–......
- 382
-785
8 988
1985
-1 44
–......
–......
141
-3
8 984
1986
- 648
–......
–......
725
77
9 061
1987
- 985
–......
–......
- 506
- 1 491
7 570
1988
- 3 055
–......
–......
260
- 2 795
4 776
1989
- 1 656
82
–......
- 231
- 1 805
2 970
1990
- 693
- 82
–......
327
- 448
2 522
1991
- 715
–......
–......
- 196
- 911
1 611
1992
–......
–......
–......
- 726
- 726
886
1993
–......
–......
1 361
309
1 670
2 557
1994
–......
–......
2 067
891
2 958
5 515
1995
–......
–......
2 243
2 003
4 246
9 761
1996
–......
–......
1 310
1 856
3 166
12 928
1997
–......
–......
- 1 113
- 918
- 2 031
10 896
1998
–......
–......
938
2 171
3 109
14 004
1999
–......
–......
- 1 829
4 126
2 297
16 301
2000
–......
–......
562
13 400
13 962
30 263
2001
–......
–......
262
n.b.
n.b.
n.b.
■
■
■
■
■
■
■
2
Een deel van de vlottende schuld heeft betrekking op de schuldverhouding met andere onderdelen
van de collectieve sector. Dat deel valt weg bij berekening van de EMU-schuld van de gehele collectieve sector
77 Statistische informatie
11 Kerngegevens staatsleningen in 2001 in duizenden euro’s
Ontwikkeling in 2001 ■
Totaal A Openbare leningen
78 Statistische informatie
31-12-00
Totaal Emissies
Aflossingen
31-12-01
■
■
■
■
■
9% Nederland 1991 per 15 januari 2001
6 106 279
–......
6 106 279
–......
8,5% Nederland 1991 per 15 maart 2001
4 537 802
–......
4 537 802
–......
8,75% Nederland 1991 per 15 september 2001
6 012 587
–......
6 012 587
–......
3% Nederland 1999 per 15 februari 2002
14 000 274
–......
–......
14 000 274
8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2002
1 352 183
–......
–......
1 352 183
8,25% Nederland 1992 per 15 juni 2002
1 179 357
–......
–......
1 179 357
5,75% Nederland 1996 per 15 september 2002
7 487 373
–......
–......
7 487 373
7% Nederland 1993 per 15 februari 2003
1 718 124
–......
–......
1 718 124
4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003
8 029 762
2 070 000
–......
10 099 762
6,5% Nederland 1993 per 15 april 2003
11 215 154
–......
–......
11 215 154
5,75% Nederland 1994 per 15 januari 2004
7 487 373
3 870 009
–......
11 357 382
7,25% Nederland 1994 per 1 oktober 2004
7 260 483
–......
–......
7 260 483
7,75% Nederland 1995 per 1 maart 2005
11 049 360
–......
–......
11 049 360
7% Nederland 1995 per 15 juni 2005
697 542
–......
–......
697 542
6,75% Nederland 1995 per 15 november 2005
771 084
–......
–......
771 084
6% Nederland 1996 per 15 januari 2006
12 329 020
–......
–......
12 329 020
8,5% Nederland 1991 per 1 juni 2006
523 880
–......
–......
523 880
8,75% Nederland 1992 per 15 januari 2007
225 392
–......
–......
225 392
8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2007
490 503
–......
–......
490 503
5,75% Nederland 1997 per 15 februari 2007
13 637 194
–......
–......
13 637 194
8,25% Nederland 1992 per 15 september 2007
929 519
–......
–......
929 519
5,25% Nederland 1998 per 15 juli 2008
11 118 031
–......
–......
11 118 031
3,75% Nederland 1999 per 15 juli 2009
12 088 000
–......
–......
12 088 000
7,5% Nederland 1995 per 15 april 2010
1 141 968
–......
–......
1 141 968
5,5% Nederland 2000 per 15 juli 2010
10 227 366
–......
–......
10 227 366
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
–......
13 620 000
–......
13 620 000
7,5% Nederland 1993 per 15 janauri 2023
8 241 489
–......
–......
8 241 489
5,5% Nederland 1998 per 15 januari 2028
8 886 814
–......
–......
8 886 814
Stand ultimo 2001 ■
Schuld
Schuld aan
op naam
toonder
Totaal
31-12-01
31-12-01
31-12-01
ISINcode
■
■
■
■
–......
–......
–......
NL0000101905
–......
–......
–......
NL0000101939
–......
–......
–......
NL0000101970
–......
14 000 274
14 000 274
NL0000102424
9 630
1 342 553
1 352 183
NL0000102010
12 124
1 167 233
1 179 357
NL0000102044
16 029
7 471 344
7 487 373
NL0000102259
22 107
1 696 017
1 718 124
NL0000102085
–......
10 099 762
10 099 762
NL0000102598
18 037
11 197 117
11 215 154
NL0000102093
22 443
11 334 939
11 357 382
NL0000102143
27 260
7 233 223
7 260 483
NL0000102168
17 710
11 031 650
11 049 360
NL0000102184
8 606
688 936
697 542
NL0000102200
3 899
767 185
771 084
NL0000102218
34 214
12 294 806
12 329 020
NL0000102226
19 307
504 573
523 880
NL0000101954
6 510
218 882
225 392
NL0000101996
10 072
480 431
490 503
NL0000102028
23 360
13 613 834
13 637 194
NL0000102267
4 278
925 241
929 519
NL0000102051
29 994
11 088 037
11 118 031
NL0000102291
–......
12 088 000
12 088 000
NL0000102416
11 287
1 130 681
1 141 968
NL0000102192
–......
10 227 366
10 227 366
NL0000102580
–......
13 620 000
13 620 000
NL0000102606
44 246
8 197 243
8 241 489
NL0000102077
27 068
8 859 746
8 886 814
NL0000102317
79 Statistische informatie
11 Kerngegevens staatsleningen in 2001 (vervolg) in duizenden euro’s
Ontwikkeling in 2001 ■
Totaal A Openbare leningen
31-12-00
Totaal Emissies
Aflossingen
31-12-01
■
■
■
■
■
80
2,5% Grootboekschuld
26 176
–......
1 233
24 943
3% Grootboekschuld
10 938
–......
233
10 705
Statistische informatie
3,5% Grootboekschuld
1 466
–......
975
491
Totaal openbare leningen
168 782 493
19 560 009
16 659 109
171 683 393
B Onderhandse leningen ■
■
■
■
■
Totaal onderhandse leningen
5 404 350
356
2 697 016
2 707 690
Recapitulatie ■
■
■
■
■
Openbare leningen
168 782 493
19 560 009
16 659 109
171 683 393
Onderhandse leningen
5 404 350
356
2 697 016
2 707 690
Totaal generaal
174 186 843
19 560 365
19 356 125
174 391 083
■
■
■
■
■
Stand ultimo 2001 ■
Schuld
Schuld aan
op naam
toonder
Totaal
31-12-01
31-12-01
31-12-01
ISINcode
■
■
■
■
17 037
7 906
24 943
NL0000006286
6 276
4 429
10 705
NL0000004802
156
335
491
NL0000002707
391 650
171 291 743
171 683 393
■
■
■
2 707 690
–......
2 707 690
■
■
■
391 650
171 291 743
171 683 393
2 707 690
–......
2 707 690
3 099 340
171 291 743
174 391 083
■
■
■
■
■
■
81 Statistische informatie
12 Hoogste/laagste koers en effectief rendement van uitstaande leningen in 2001 1
ISINcode
Hoogste
Laagste
Koers
Rendement
koers
koers
28-12
28-12
■
■
■
■
■
■
82
3% Nederland 1999 per 15 februari 2002
NL0000102424
99,97
98,38
99,92
3,64
Statistische informatie
8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2002
NL0000102010
104,00
100,54
100,54
3,33
8,25% Nederland 1992 per 15 juni 2002
NL0000102044
105,15
102,03
102,03
3,42
5,75% Nederland 1996 per 15 september 2002
NL0000102259
102,30
101,25
101,65
3,26
7% Nederland 1993 per 15 februari 2003
NL0000102085
105,10
103,65
103,71
3,54
4,75% Nederland 2000 per 15 februari 2003
NL0000102598
102,15
100,00
101,40
3,44
6,5% Nederland 1993 per 15 april 2003
NL0000102093
104,85
103,20
103,55
3,58
5,75% Nederland 1994 per 15 januari 2004
NL0000102143
105,54
102,50
104,05
3,64
7,25% Nederland 1994 per 1 oktober 2004
NL0000102168
110,75
107,40
108,45
3,92
7,75% Nederland 1995 per 1 maart 2005
NL0000102184
113,45
110,00
110,35
4,16
7% Nederland 1995 per 15 juni 2005
NL0000102200
111,15
107,30
107,95
4,44
6,75% Nederland 1995 per 15 november 2005
NL0000102218
111,15
106,80
107,90
4,47
6% Nederland 1996 per 15 januari 2006
NL0000102226
109,25
104,50
105,90
4,37
8,5% Nederland 1991 per 1 juni 2006
NL0000101954
119,65
115,20
116,00
4,41
8,75% Nederland 1992 per 15 januari 2007
NL0000101996
121,75
117,20
118,75
4,50
8,25% Nederland 1992 per 15 februari 2007
NL0000102028
120,65
115,50
116,80
4,50
5,75% Nederland 1997 per 15 februari 2007
NL0000102267
109,30
103,65
105,35
4,55
8,25% Nederland 1992 per 15 september 2007
NL0000102051
122,30
116,40
117,40
4,69
5,25% Nederland 1998 per 15 juli 2008
NL0000102291
107,15
100,70
102,45
4,79
3,75% Nederland 1999 per 15 juli 2009
NL0000102416
97,15
90,30
92,60
4,94
7,5% Nederland 1995 per 15 april 2010
NL0000102192
121,90
115,00
115,75
5,11
5,5% Nederland 2000 per 15 juli 2010
NL0000102580
108,35
101,30
103,35
5,00
5% Nederland 2001 per 15 juli 2011
NL0000102606
104,80
97,25
99,10
5,05
7,5% Nederland 1993 per 15 januari 2023
NL0000102077
134,15
119,95
125,30
5,45
5,5% Nederland 1998 per 15 januari 2028
NL0000102317
108,90
95,75
100,90
5,43
12 Hoogste/laagste koers en effectief rendement van uitstaande leningen in 2001 1 (vervolg)
ISINcode
Hoogste
Laagste
Koers
Rendement
koers
koers
28-12
28-12
■
■
■
■
■
■
2,5% Grootboekschuld
NL0000006286
47,60
41,50
45,45
5,58
3% Grootboekschuld
NL0000004802
55,60
49,90
55,60
5,47
3,5% Grootboekschuld
NL0000002707
64,20
61,40
63,15
5,62
■
■
■
■
■
■
1
Bron: Euronext Amsterdam, Officiële Prijscourant, d.d. 28 december 2001
83 Statistische informatie
13 Hoogste/laagste koers en effectief rendement van strips in 2001 1
Strips
84 Statistische informatie
ISINcode
Hoogste
Laagste
Koers
Rendement
koers
koers
28-12 2
28-12
■
■
■
■
■
■
Mantel 15 januari 2028
NL0000103455
26,80
21,00
25,20
5,44
Mantel 15 januari 2023
NL0000103000
34,00
27,55
32,45
5,50
Mantel 15 juli 2009
NL0000102465
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Mantel 15 januari 2004
NL0000103356
94,20
87,30
92,80
3,75
Mantel 15 februari 2002
NL0000103463
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2002
NL0000103091
99,20
95,55
99,20
26,39
Coupon 15 februari 2002
NL0000103497
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 juli 2002
NL0000102499
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2003
NL0000103109
96,40
91,50
96,25
3,78
Coupon 15 juli 2003
NL0000102507
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2004
NL0000103117
93,62
87,50
92,35
4,00
Coupon 15 juli 2004
NL0000102515
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2005
NL0000103125
88,78
84,00
88,50
4,11
Coupon 15 juli 2005
NL0000102523
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2006
NL0000103133
85,85
79,87
84,15
4,37
Coupon 15 juli 2006
NL0000102531
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2007
NL0000103141
81,80
75,88
79,90
4,56
Coupon 15 juli 2007
NL0000102549
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2008
NL0000103158
76,95
72,10
76,60
4,52
Coupon 15 juli 2008
NL0000102556
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2009
NL0000103166
73,50
68,20
73,50
4,48
Coupon 15 juli 2009
NL0000102564
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
Coupon 15 januari 2010
NL0000103174
69,20
64,45
67,30
5,05
Coupon 15 januari 2011
NL0000103182
65,00
61,40
–,,,,,
4,83
Coupon 15 januari 2012
NL0000103190
61,90
58,13
61,90
4,90
Coupon 15 januari 2013
NL0000103208
58,40
54,97
58,40
5,00
Coupon 15 januari 2014
NL0000103216
52,00
51,80
–,,,,,
5,06
Coupon 15 januari 2015
NL0000103224
52,05
48,67
52,05
5,14
Coupon 15 januari 2016
NL0000103232
50,20
45,75
50,20
5,03
Coupon 15 januari 2017
NL0000103240
42,90
42,90
–,,,,,
5,27
Coupon 15 januari 2018
NL0000103257
41,18
40,35
–,,,,,
5,34
Coupon 15 januari 2019
NL0000103265
40,25
37,10
–,,,,,
5,42
Coupon 15 januari 2020
NL0000103273
36,48
34,43
–,,,,,
5,47
Coupon 15 januari 2021
NL0000103281
37,63
32,30
36,75
5,40
Coupon 15 januari 2022
NL0000103299
34,90
30,20
34,90
5,40
Coupon 15 januari 2023
NL0000103307
32,50
28,20
32,50
5,49
Coupon 15 januari 2024
NL0000103315
28,80
28,80
–,,,,,
5,67
Coupon 15 januari 2025
NL0000103323
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
5,62
13 Hoogste/laagste koers en effectief rendement van strips in 2001 (vervolg) 1
Strips
Fondscode
Hoogste
Laagste
Koers
Rendement
koers
koers
28-12
28-12
■
■
■
■
■
■
Coupon 15 januari 2026
NL0000103331
–,,,,,
–,,,,,
–,,,,,
5,61
Coupon 15 januari 2027
NL0000103349
27,40
23,50
25,80
5,56
Coupon 15 januari 2028
NL0000103364
25,70
22,60
25,70
5,36
■
■
■
■
■
■
1
Bron: Euronext Amsterdam, Officiële prijscourant d.d. 28 december 2001
2
In 2001 heeft niet in alle strips handel plaatsgevonden. Indien dat voor een bepaalde strip het geval is,
dan is geen hoogste en laagste koers ingevuld en is de opgegeven koers voor de laatste beursdag, 28 december, bepaald door middel van interpolatie.
85 Statistische informatie
14 Jaarlijkse rente en aflossingen 2002-2028 in miljoenen euro’s, naar de stand van de staatsschuld op 31-12-2001
Rente
Aflossing
■
■
■
86
2002
10 142
24 117
2003
8 849
23 184
Statistische informatie
2004
7 507
18 742
2005
6 318
12 560
2006
5 358
12 941
2007
4 566
15 402
2008
3 637
11 178
2009
3 049
12 147
2010
2 591
11 422
2011
1 939
13 826
2012
1 241
394
2013
1 210
412
2014
1 179
55
2015
1 175
59
2016
1 170
63
2017
1 166
378
2018
1 135
61
2019
1 130
65
2020
1 125
53
2021
1 121
47
2022
1 117
75
2023
1 111
8 250
2024
493
–.....
2025
493
–.....
2026
493
–.....
2027
493
2
2028
492
8 887
■
■
■
15 Rendementsontwikkeling 1814-2001
Rendementsontwikkeling 1814-2001 in procenten
87
Rendement 2,5% Grootboeklening Statistische informatie
Lange rente (10-jaars)
12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1815 1825 1835 1845 1855 1865 1875 1885 1895 1905 1915 1925 1935 1945 1955 1965 1975 1985 1995 2005
De grafiek geeft een indicatie van de gemiddelde rendementsontwikkeling op de kapitaalmarkt. Daarvoor is gebruik gemaakt van de ontwikkeling van de 2,5% Grootboeklening, die in 1814 is gevormd door samenvoeging van diverse oude schulden. De Grootboeklening betreft een lening, waarop geen aflossing plaatsvindt (zogenaamde perpetuele lening) en waarvan beurskoersen bekend zijn vanaf het ontstaan in 1814. Om recht te doen aan de diversiteit voor staatsleningen is ervoor gekozen om voor het laatste deel van de beschouwde periode uit te gaan van het gemiddelde rendement van de uitgegeven (openbare) staatsleningen in een jaar, in plaats van het rendement op 2,5% Grootboekleningen. Dit is gedaan vanaf 1965. Over het grootste deel van de beschouwde periode is de rendementsontwikkeling betrekkelijk rustig geweest. Gedurende circa anderhalve eeuw sinds 1814 hebben de rendementen zich bewogen tussen (ruwweg) 3% en 5%. Aangenomen mag worden dat dit – gelet op het ontbreken van substantiële geldontwaarding in die periode – een goede benadering vormt van de reële rendementsontwikkeling. Met de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw, alsmede sinds het begin van de jaren zestig, doet zich een versnelling in de prijsstijging voor. Dit wordt duidelijk weerspiegeld in de (nominale) rendementsontwikkeling. De jaren zestig – en
88 Statistische informatie
daaropvolgend de jaren zeventig en begin jaren tachtig – worden daarbij gekenmerkt door een forse stijging van begrotingstekorten, en daarmee van de staatsschuld. Samen met andere interne en externe onevenwichtigheden in de economie, zoals bijvoorbeeld de oliecrises, leidt de toename van de staatsschuld niet alleen tot hogere nominale rentevoeten, maar ook tot een veel grotere omvang en diversiteit van de markt voor staatsleningen. Vanaf het begin van de jaren tachtig treedt een geleidelijke verbetering op bij de overheidsfinanciën. Sinds 1999 heeft de begroting een overschot.