NEDERLANDSCHE TlMOR-EXPEDiTlE
1910— 1912
i.
ONDKR
Dr. G. A. F.
I.ICiniNG
VAN
MOLENGRAAFF
Hooglocrnnr aan de 'roclinische Iloogeschc.ol
Ic
licllt.
II
G. A. F.
MOLENGRAAFF. De
vulkaan Woerlali op het eiland
Dammer. H. A.
H. A.
BROUWER. BROUWER.
Gesteenten van het eiland Moa. Geologie van een
gedeelte
van het eiland
Moa. F.
SPRINGER. A new
H. A.-
BROUWER.
.\.
V.
species of fossil Pcntacrinus from the East-Indies.
Gesteenteiï» van Oo^t-Nederlandsch Timor.
BOEKHANDEL F.N DRUKKERIJ Lkidkn J. BRILL
VOORHEEN E.
—
Library t
'_',,;-:
V
UMVERSITY OF TOROXTO LIBRARY
purchased for the
Geology Collection
jrom the
VARSm PALAEONTOLOGY FUND
Digitized by the Internet Archive in
2010 with funding from University of Toronto
http://www.archive.org/details/nederlandschetim02mole
NEDERLANDSCHE TIMOR-EXPEDITIE 1910—1912
Overgedriikt uit
JAARBOEK VAN HET MIJNWEZEN. 45e Jaargang, 1916. Verhandelingen,
Coleman Department Uni liver
ity
1«
gedeelte.
Library of
Geology
of Toronto
NEDERLANDSCHE TIMOR-EXPEDITIE
1910—1912 ONDER LEIDING VAN
Dr. G. A. F. Hoogleeraar aan
de
MOLENGRAAFF Iloogeschuul
Teclinischc
te
Dclll.
II
G. A. F.
MOLENGRAAFF. De
vulkaan Woerlali op het eiland
Dammer. H. A.
H. A.
BROUWER. BROUWER.
Gesteenten van het eiland Moa. Geologie van een gedeelte van het eiland
Moa. F.
SPRINGER. A new
species of fossil Pentacrinus from the East-Indies.
H. A.
BROUWER.
Gesteenten van Oost-Nederlandsch Timor.
Coleman
Library
Department
of
Geology
Univer-ity of Toronto
N.V.
BOEKHANDEL EN DRUKKERll Leiden E. J. BRILL
—
VOORHEEN
I
9
1
S
Blailz
H. A. BrjouwER, Gesteenten van Oost-Xederlandseh Tinior. met twaalf platen en acht tekstfiguren 1.
Tonalieten en kwartsdioi-ieteu
2.
Diorieten
3.
Shonkinietisch-theralietische gesteenten
4.
Gabbro's Saussurietgabbro's Serpentijnen (ten deele geserpentiniseerde Iherzolieten)
6.
7.
9.
105 .
.
.
115
Diorietporfieren en miki'odiorieten
"115
aan secundaire mineralen
124
Camptonieten
127
Alkalirhyolieten
130 135 137
Sterk vei'kwartste gesteenten 10. Alkalitrachyten
en kwartsporfieren Gneisachtig gesteente 12. Daciefen en kwartsandesieten 13. Andesieten en porfy-rieten Sterk ontleede andesieten Andesieten met biotiet in de grondmassa Lakraiet, overgang tusschen bazalt en basischen augietandesiet 11. Liparieten
Ülivijnandesietamandelsteen 15.
Bazalten (melafiereni en diabazen
16.
Albietamflbolieten
.'
17. Zoisietamfibolieten 18. Kataklastische plagioklaasamfibolicten
Epidootchlorietschisten
20. Grafitoïdrijke scbisteu
kalksteenen Kalksteenen 23. Kiezelgesteenteu en zandsteenen 24. Grauwacken, grauwackezandsteeneu en kalkzandsteenen 25. Conglomeraten Verklaring der platen
153
160 160 167 178 180
186 193 195 197 231
14. Tracbydoleriet
19.
108
Carbonaatrijke serpentijnen Miki'odiorieten, rijk 8.
67
69 72 82 92 97
Inleiding
21. Kristallijne 22.
.' .
.
.
.
234 235 239 240 242 247 248 250 254 258
VooRED
in
tweede deel
dit
buekstaving der resultaten
der
1910
Timor-Expeditie
laudsche
E.
— 1912
de
zijn
der Neder-
uitkomsten
ver-
eenigd van het geologisch Dr. H. A.
onderzoek
Brouwer
op
eiland
het
Dammer,
en den schrijver dezes
verricht door
hot jaar 1911, met
in
de beschrijving van enkele gesteenten het
geologisch
H. A. Brouwer
onderzoek op het eiland Moa, verricht door Dr. in
met de beschrijving van een
1911
het jaar
aantal gesteenten van dat eiland
de beschrijving van
A.
Brouwer gevonden de beschrijving van
een
nieuwe
Pentacrinus, door Dr. H.
soort
op het eiland Rotti een
aantal
het jaar 1912;
in
verzameld door Dr.
gesteenten,
H. A. Brouwer, F. A. H. Weckiiekux de Marez Oyexs en den schrjjver dezes op het eiland
Do
Timor
— 1912.
de jaren 1910
in
beschrijvingen der gesteenten zijn alle van de hand van Dr.
H. A. BRbuwEU, beschrijving
van
terwijl
den
de
heer
F.
jurassischen
Springer
te
1'cntiicriiuis
viin
Las
Vegas de
l'otti
op zich
heeft genomen.
Aan dank deze
dcii
voor
heer
gelegentieid
heer K. rotiensis
11.
F. zeer
/.ijn
wil
aangrijpen
en
mjju
vervaardigde
schoonheid,
hier
Ituldr
"'inr;;.
van
zeer
waarvan gelukkig
re])roducrie door den heer P.
verloren
breng ik
mjjn weigemeenden
gewaardeerde medewerking, te
terwijl
ik
tevens
lirengen aan den
('iiapmax. die van de fragmenten van den Pentacrinus
teekeningen
keurigheid
iSpRixuER
W.
il.
Tr.vp
te
buitengewone nauwbij
de verdienstelijke
Leiden nagenoeg niets
In
her
derde
deel
van
verkregen op het eiland
dit
werk
Timor,
zullen
geologische resultaten,
en gevolgtrekkingen van wjjdere
strekking, uit de onderzoekingen getrokken, worden opgenomen.
De
vindplaatsen
der
gesteenten
van
deel
zijn
hoofdstuk
dit
van Timor.
die
in
het
vijfde
beschreven, zullen op de kaarten, die
eveneens znllen volgen, aangegeven worden. G. A. F. MOLENGRAAFF.
Delft, 10 Februari 1918.
DE VULKAAN WOERLALI OP HET EILAND
DAMMER
G. A. F.
MOLENGRAAFF.
(Met twee platen).
DE VULKAAN WOERLALI OP HET EILAND DAMMER.
I.
de
In
boogvorniigo
den Xederlandsch
eilaiulon, binnen
van
rij
lüdischeu Archipel 4820 K.M. lang, die geheel of gedeeltelijk uit vulkanische gesteenten
bestaan, welke reeks zich uitstrekt van de
')
noordwestpunt van Sumatra
tot
aan het eiland Banda, of misschien
aan de Paternoster-eilanden en den Goenoeng Api in de Banda-Zee,
tot
komen twee reeksen van het
eiland
Dammer
Deze twee reeksen wel blik
tot
en eindigend zijn
met werkzame vulkanen voor,
eilanden
de eerste reikend van Sumatra
Pantar, de tweede beginnend met
de groep der Banda-eilanden.
bij
verbonden door een korte strook, die ook
vulkanische gesteenten bestaat, maar waarin op het oogen-
uit
de vulkanische werkzaamheid gedoofd schijnt te zijn
strook, bestaat
Roma Het
uit
^),
welke
de grootere eilanden Alor, Kambing, Wetar en
en uit eenige kleinere eilandjes en rotsgroepen. eiland
Dammer, Daiim
of
Dama
ligt in
die reeks op onge-
veer 125 K.M. van het eiland Koma, en ongeveer 50 K.M. van het eiland
Teon of Teouw.
niet-vulkanischo
Sermata, het naastbijgelegen eiland van de
Timor-reeks,
ligt
op
110 K.M.
afstand
naar het
Zuid-Zuidoosten.
Dammer 16 K.^I.
heeft
lang en
een 12.5
zwak langwerpige gedaante en
K.M.
breed.
topographische opname van het eiland.
•1)
De strook van
viilkanisclio
is
ongeveer
Er bestaat geen nauwkeurige liet schetskaartje PI.
I,
dat
vormingen strekt zicli van Sumatra nog .\ndamauen naar liet vaste
verder noordwaarts over de Nicobaren en de land van Bunna uit.
2| II. A. Brovwer. Over het ontbreken van werkende vulkanen tussclien Pantar eu Dammer, in verband met de tektonische bewegingen in dit gebied. Kon. Akad. v. Wet. Amsterdam XXV, p. 995, 1917.
dit opstel is
bij
gevoegd,
samengesteld uit gegevens, ontleend aan
is
de zeekaart X". 146, aan de kaartjes, gepubliceerd op PI.
XV
XIY
en
van het derde deel der Siboga-expeditie, aan het kaartje door
Verbeek gegeven
als fig.
ning van een concessie
Dammer verblijf
491 in bijlage
aan een kaartje, behoorende
en
verslag
tot
XVII van
het Molukken-
het besluit tot verlee-
bij
ontginning van zwavel op het eiland
van het jaar 1899, zonder dat het den schrijver
van een halven dag op het eiland mogelijk
is
bij
zijn
geweest de
juistheid dier gegevens te toetsen.
De
kustlijn
van het eiland
Dammer
is
weinig ingesneden
;
alleen
aan de oostzijde grijpt de baai van Woeloer of Koeloewati-baai, zich binnenwaarts verbreedt, vrij diep het land in en doet het
die
noordwestelijk deel van het eiland, dat den eigenlijken vulkaan van
Dammer, den Woerlali, de veel
toe
draagt, tot een schiereiland worden, waar-
ondiepere insnijding van de zoogenaamde Wilhelmus-
baai aan de noordzijde van het eiland nog het hare bijdraagt.
Van de
geologie
van het eiland
alleen door
is
Verbeek
')
iets
bekend geworden. Verbeek deed onderzoekingen op twee plaatsen aan de kust,
westpunt
de
aan de westzjjde van het eiland
nl.
en in de -Koeloewati-baai
in
benoorden de
iets
de omstreken der kam-
pongs Woeloer en Keli.
Het geheele
eiland
bestaat
uit
vulkanische gesteenten, met uit-
zondering van de westelijke kuststrook, waar koraalkalksteen boven de strandlijn wordt aangetroffen.
Verbeek vermeldt,
kalksteen nabij de westpunt van het eiland zich tot
dat die koraal-
+
8 M. boven
den zeespiegel verheft.
Op 22 Maart
1911
dezes, terwijl de boot
haddon Dr. H.
A.
Brouwer
en schrijver
van Outhoorn van de Paketvaart-Maatschappij
een halven dag in de baai bleef liggen
om
zwavel te laden, gele-
genheid den top van den "Woerlali op het noordoostelijk schiereiland
van
uit de Koeloewati-baai te bestijgen.
Het pad voert
kampong
eerst
van den steiger langs het strand naar de
Keli, in wier nabijheid dicht bij het strand tusschen an-
R. D. M. Verbeek. Molukken-verslag 1 Mijnwezen XXXYII, 1908. )
p.
572 en 653, Jaarboek van het
desictbloklvL'n
warme bronnen
Vkrkekk
p.
1.
c.
voetpad
een
kanipong
Keli
langs de
zuidoostelijke
halver
komen,
voorschjjn
te
die,
zooals
058 reeds vermeldt, kiozelsinter afzetten. Van de
voert
den voet en
langs
eerst
later
vulkaan naar boven.
van den
helling
Te
ongeveer 300 M. boven den zeespiegel, komen aan
hoogte,
helling belangrijke oude solfataren voor, uit welke de zwavel
deze
grootendeels
reeds
komen
lileek
benedenste
de
zijn
te
Wij zullen dat voor-
uitgewerkt.
600 M.
Ongeveer op
noemen.
solfataren
men een
hoogte houdt de boomgroei op en bereikt
zuidoostwaarts
hellende, geheel onbegroeide vlakte, naar het Oosten door een hoogen
lavastroom begrensd, over welke vlakte
kan bereiken en de twee
solfataren
kraterbodem bevatten,
zie
PI.
men de groep
der bovenste
kraters, die ieder een vlakken
Het
11.
uitzicht
van het kleine
waar de wanden der beide kraters dicht bijeen liggen en zich nagenoeg tegeii den ouden ringwal aansluiten, is veel omvatzadel
z,
en
tend
oen
veroorlooft
inzicht
te
krijgen in de topographie van
het eiland.
Het geheele grond,
lapjes
van
van
uit
een
niet
in
liseering
onmidKleine
Het
zijn,
vallen
westelijk deel van het
meer vulkaanruïnes, die nu een zeer
of
heuvelland vormen,
waarin het ons niet gelukte de
vormen van vroegere vulkaanlichainen herkennen.
te
gebracht
cultuur
op.
de
zijn.
blijkt,
met boseh bedekt
daar
hoogte gezien
bestaat
onregelmatig
punt gezien,
uit dit
en
hier
die
deze
uit
eiland
eiland,
nabijheid uitgezonderd,
delijke
zekerheid
niet
te
Wij onthouden ons daarom van iedere poging
kunnen tot loka-
van eruptiepunten in het westelijk deel van het eiland.
Verbeek meent,
dat
Dammer
geheel bestaat uit een stuk van een
ouden vulkaanmantel, waarvan het
oostelijk
gedeelte
is
ingestort,
en onder den zeespiegel verdwenen, terwijl het overgesehoten nietingestorte gedeelte thans het geheele eiland zou vormen.
Wij
kunnen noch
vó(')r,
uit
tegen
onze deze
beperkte waarnemingen noch argumenten
meening putten. Veel
beslister
durven wij
ons over het oostelijk gedeelte van het eiland uit te laten. zegt
het
daaromtrent, groote
eiland
dat
na de instorting van het
vulkaanliciiaam
Dammer
slechts
een
,
waarvan deel
het
geheele
uitmaakte,
in
Verbeek
oostelijk deel
dit
van
tegenwoordige ingestorte ge-
deelte fig.
minstens
later
B
492 met A,
en
3
eruptiepunten verrezen, door
C
aangegeven.
Ons onderzoek leerde het
eiland,
oostelijke deel
geheele
het
ouder
dan
is
is
in
van
van
den Koeloewati-vulkaan zullen noe-
wij
de
c.
1.
dat de Koeloewati-baai omgeeft, het overblijfsel
een groeten vulkaan, die
men, die
dat
ons,
hem
nog werkzame Woerlali
vulkaan
of
van Dammer, maar jonger dan het geheele westelijke heuvelland
van het eiland. De tegenwoordige Koeloewati-baai is een gedeelte van de kraterruimte van dien grooten, ouden vulkaan, waarvan de mantel ten deele vernield en aan de oostzijde geheel ingestort
waardoor
de
van
ingang
vulkaanmantel nog
als
de baai
ontstaan.
is
een ringwal (PI.
I)
Overigens
van hooge
steile
is
is,
die
heuvels
rondom de baai bewaard gebleven in dezen ringwal is de steile zijde overal naar de baai, de meer glooiende helling daar van af ;
gekeerd.
De ligt
Dammer,
Woerlali, de eigenlijke nog werkzame vulkaan van
aan de noordzijde
mede versmolten.
Hij
binnen is
dezen
tegen
jonger
dan
ringwal, ten deele er
de Koeloewati-vulkaan
heeft de. oorspronkelijke nagenoeg cirkelvormige baai
met
en
zijn uit-
werpselen gedeeltelijk opgevuld, waardoor deze hare tegenwoordige,
tongvormige gedaante heeft verkregen.
De vulkaan van Dammer
heeft
twee kraters, beide met een vlakken bodem, met vulkanisch
zand
en
bedekt.
slib
De bodem van den benedensten
krater ligt volgens onze metingen op 630
M. boven den
grootsten
-zeespiegel,
die
van den bovensten, kleinsten op 660 M. boven den zeespiegel.
De
hoogste westelijke piek van den kraterrand van den bovensten
krater
is
volgens zeekaart
N°. 146
880 M. hoog.
een hoogte van 800 M. waarschijnlijker.
aangegeven,
is
niet
Verbeek acht
cijfer,
op onze kaart
Uit den benedensten
ons gecontroleerd.
een zware lavastroom in zuid-zuidoostelijke richting ge-
krater
is
vloeid,
welke
uit andesiet bestaat, die in
Nabij den krater
De
door
Dit
is
ruwe
zuilen
is
afgekoeld.
deze stroom ongeveer 40 M. dik.
geheele jongste vulkaan
van
Dammer
bestaat uit efflata en
lavablokken van pyroxeen- en amphibool-andesiet.
Noch door Veubeek, noch door ons werd op het
eiland eenig vul-
kanisch gesteente gevonden, dat niet tot de andesieten behoort.
ViOKliKEK
en olivicn-liouddiKlcii py-
pyrfixccn-iiiulcsict
vc-riiii'liU
')
roxccn-andesiet uit hot oudcrt- viilkanisclic heuvelland aan de west-
van
kust
de
bij
pyroxeen-
olivien-houdendon
en
en biotiet-
eiland
het
van een lavastroom
andesiet
kampong
Keli, tusscheii wienH
blokken de reeds genoemde warme bron opwelt.
Wij bepaalden het gesteente van den grooten lavastroom N".
krater
grootsten
1
vonden
olivien, voorts
met
pyroxeen-andesiet
olivienhoudenden
Dammer
van den vulkaan van
stroom aan de helling van den vulkaan van nedenste solfataren, en pyroxeen-andesiet
weinig
een
amphibool-andesiet
wij
(I,
(I,
(I,
den
biotiet
en
990) in een lava-
Dammer 999)
uit
985) als
boven do beblokken
als groote
aan het strand van de baai nabij den aanlegsteiger.
Een mikroskopisch onderzoek, door Brouwer volgende bijzonderheden kennen
985.
I,
za_l
t.
ülivienhoudende pyroxeen-andesiet
Vindplaats
:
tot ba-
Groote lavastroom uit den krater van den Woerlali.
liet gesteente bevat fenokristen
en minder hypersteen)
en
erts,
van plagioklaas, pyroxeen (augiet verder
weinig kleine fenokristen
van olivien en sterk geresorbeerden
biotiet,
massa met plagioklaas, pyroxeen en
erts.
Do
verricht leerde de
:
plagiüklazen
onder de fenokristen
in een glasarme grond-
zijn dikwijls sterk zonair,
met herhaalde afwisseling van basische en zuurdere zones,
doch zoodat
de randzone weinig of niet zuurder
hoofdveldspaat
,
die
is
dan de kern, terwijl
zones ook slechts weinig zuurder
de tusschenliggende
bij
verschilliMide
kristallen
zijn,
dan de
werd bepaald
als
bytowniet.
Augiet on
hyporsteen
zijn
soms met elkander vergroeid, door-
gaans komen ze in afzonderlijke kristallen voor.
Beide
zwak
in
getint
maar
nog duidelijk
pleochroïtisch
zijn
slechts
de voor
deze
mineralen karakteristieke kleuren.
De
kleine, kleurlooze fenokristjes van olivien zijn
rand aangesmolten.
1)
1.
c.
p.
653 CU 654.
soms aan don
Olivienhoudende pyroxeen-andesict
999.
I,
Blokken aan het
zalt. Vindplaats:
den aanlegsteiger.
nabij
gesteente
Dit
bevat dezelfde
fenokristeh
grondmassa met plagioklaas,
glasrijke
Het gesteente N". 985
is
glasrijker
als
het vorige in een
en pyroxeen.
erts
dan het vorige, de fenokristen van
en beide pyroxenen vertoonen dezelfde kenmerken
plagioklaas in
tot ba-
van de Koeloewati-baai
sti'and
waarin
,
ook de augiet dikwijls
is
vertweelingd
als
vol-
gens (100).
De
olivien
met
wijls
vormt ook
in
dit gesteente kleine kristalletjes, dik-
resorptie verschijnselen
(mizetting in een bruine erts-
en
rijke substantie.
De
biotiet
steente
en
minder sterk geresorbeerd dan in het vorige ge-
is
sterk
pleochroïtiseh
Aan den rand
zwart.
voor,
gedeelte
der D.D.
van bruingeel
komt
een, enkele
tot
donker bruin-
m.M.
groot, troebel
een vreemd insluitsel van een sterk verweerd, niet
nader definieerbaar gesteente.
I,
999«.
ülivieuhoudende pyroxeen-andesiet
tot ba-
zalt. Vindplaats, als 999. Dit gesteente
komt
vertoont
dezelfde
echter minder hypersteen en
gesteente
kenmerken meer
als
het
vorige;
er
olivien in voor, zoodat dit
nog het meest den naam bazalt zou verdienen. Alle be-
schreven gesteenten kunnen echter ook nog met den naam olivien-
houdenden pyroxeen-andesiet
Ook
in dit gesteente
tot bazalt
worden
komt weer weinig,
en sterk pleochroïtische biotiet voor.
vrij
betiteld.
sterk geresorbeerde
Er komen ook enkele kleine
fragmenten van vreemde gesteenten in voor, die ten deele sterk
kristen
geëpidotiseerd
andesietisch
kunneu worden herkend, welke
vulkanischen ondergrond
Alle
gesteente
zijn
als
een
met plagioklaas-feno-
blijkbaar uit een ouderen
meegesleurd.
onderzochte gesteenten zijn dus olivienhoudende pyroxeen-
andesieten
tot
bazalten
met een gering biotietgehalte
;
in N°.
985
do gromlmassa
is
vollediger
dan
gekristalliseerd
de beide an-
in
deren.
Voor berichten omtent uitbarstingen van den vulkaan verwijzen naar Verbeek's Molukkenverslag, daar wij aan het aldaar ge-
wij
geven overzicht niets nieuws kunnen toevoegen.
Over
voorkomen van zwavel op het
ln't
eiland
komt op
Zwavel ongeveer
het
eiland
Dammer. Dammer
voor
de zuidhelling
aan
halver hoogte van den vulkaan en vooral ook in een
te
zuid-zuidoostwaarts hellend terrein in de onmiddelijke nabijheid van
de beide kraters en meer in het bijzonder aan den rotswand, die de
bovenste krater naar het Oost-Zuidoosten begrenst. door
solfataren
wier werking de zwavel
is
De voornaamste met roede
afgezet, zijn
kruisjes in PI. II aangegeven. Enkele van deze solfataren nabij de
kraters
werken nog thans hevig en stoeten met groot geraas zwavel-
houdende dampen
Om ledig
alle
(S,
S 0^ en
H., S)
nit.
nog werkende of rustende solfataren
ontleed
tot
een
is
de andesiet vol-
helderwit poederig gesteente, dat doorzet
is
met breedere en smallere aders van zwavel. In de omgeving van de kratertjes of uitstroomingsopeniugen der solfataren wordt steeds een groote hoeveelheid zwavel afgezet, die
bij
uitdooven der solfa-
taren als een zwavelmassa van onregelmatige gedaante achterblijft.
1911
In het jaar eene
Fransche
werd de zwavel op het eiland
maatschappij
onder directie
van
Dammer
den
heer
door
Caki.0
ontgonnen.
Aanvankelijk
werden door deze maatschappij de afzettingen van
de geheel of bijna geheel uitgedoofde solfataren aan de zuidhelling
van den vulkaan bewerkt. uitgeput
de
verkreeg
en
solfataren
uit
In het jaar 1911
de genoemde
waren deze nagenoeg
maatschappij
haar zwavel uit
de onmiddelijke nabijheid der beide kraters.
De
zwavel werd van daar lan-s een reeks van kleine luchtkabels naar
beneden gevoerd.
De
constructie
van
deze
luchtkabels
eenvoudig, maar voldeed geheel aan het beoogde doel. delijk, dat,
was zeer
Het
is
dui-
hoe meer de exploitatie de hoogst gelegen, meest werk-
10
zame punten van exhalatie van zwaveldampen naderde, de temperatuur bij en in de te ontginnen afzettingen steeds hooger werd en ook de voor de ademhaling zeer hinderlijke dampen zich steeds sterker
deden gevoelen, zoodat de moeilijkheden
bij
de exploitatie
toenemende waren.
Het
is
onze meening, dat
men
op den vulkaan van
Dammer met
zwavelafzettingen van bescheiden afmetingen te doen heeft en onze twijfel
het
of
bedrijf
voortzetten
de
hoeveelheden voldoende zouden
voorhanden
nog een reeks is
intusschen
(bijv.
een
vijftal)
tijd
der
te
bewaarheid, want de exploitatie
zijn,
om
kunnen is
thans
De maximum hoeveelheid zwavel, die exploitatie in een maand tijds op het eiland
reeds eenige jaren gestaakt.
gedurende den
van jaren
werd gewonnen, bedroeg ongeveer 75
ton.
:
NVd. TimorEipedilie 1910—1912.
II.
MOI.FNGKAAFF, DE VULKAAN WOKHLALI.
T.
Toetehani
T.
Batoe Haraka
T.
Batoe Kapal
LEQENDA
^-^—
Kraterrand.
+
Solfatartn ter halver hoogte van den Woerlai
o
Warme
bron.
Voetpad. "•'
o HoDflcn
Koraalrif.
Kraterbodem. in Meiers.
EILAND DAMMER Schaal
1
Lith.
:
J
lOO.OOO
SMULDERS &
Co.,
den Haag.
m
Nc
Timor Expeditie 1910—1912.
II.
MOLKNGRAAFF, DE VULKAAN WOKRLALI.
S(
HKTS DKR TWKK KRATKRS VAN DEN
VULKAAN MOERLALI OP HET EII-AND
DAMMER .MET +
Solfataren
AANDUIDINÖ DER LlltUINO VA.V DE VOORNAAiUSTE .SOLFATAHEN
Lith. J.
SMULDERS &
Co.,
den Haag.
GESTEENTEN VAN HET EILAND MOA
H. A.
BROUWER.
(Mt't (Irio
|ilaU'ii).
II.
de volgende bladzijden beschreven gesteenten werden door
in
])('
den
GESTEENTEN VAN HET EILAND MOA.
verzameld gedurende een korten onderzoekingstocht
schrijver
langs de noordkust van het eiland Moa, tijdens de Timor-Expeditie
onder leiding van Prof. Dr. O. A. F. Molengraaff. eiland
werden reeds door Vekbkkk
')
Van
hetzelfde
enkele gesteenten verzameld
en beschreven. Achtereenvolgens zullen hieronder worden vermeld 1.
Gabbro's (ten deele geamfibolitiseerd).
2.
Kwartsdioriet- tot tonalietaplieten.
3.
Kwartsdiorieten.
4.
Microkwartsdiorieten.
5.
Lherzolieten.
6.
Kristallijne kalksteenen.
7.
Kalkphyllieten.
Voor de lysen
MoRLEY
in
den text vermelde, zeer nauwkeurige chemische ana-
de schrijver veel dank verschuldigd aan Professor E. AV.
is
te
West Hartford.
1.
N°. 888. Vindpl.
:
Gabbro's.
Losse stukken op de lielling van den
Gg Tooldiarta. Het
is
een donkergrijs middenkorrelig gesteente, zonder scherpe
kleurcontrasten
tusschcn
donkere
mineralen
en
plagioklazen,
dat
1) R. D. M. Vkiuskek, MolukUcii-Vershig. Jaarliuek van het Mijnwi-zoii, lÜOS. Wetenschappelijk Gedeelte, bl. 000.
14 blijkt te bestaan uit basischen plagioklaas
onder het mikioskoop
en
ten deele geamfibolitiseerden augiet. Bij
vergelijking
der Xos 888 en 895 zien vre dat het laatste in
van
een verder stadium lijk
oorspronkelijk
De
gesteente heeft gehad.
verkeert,
amfibolitisatie
samenstelling
dezelfde
als
maar waarschijn-
het
hier beschreven
plagioklazen dezer gesteenten
komen met
elkander overeen.
De amfiboolvorming sommige vrij.
De
kelijken
kristallen
amfibool
vertoont
langs den geheelen
amfiboolkristal of vormt
daire amfibool
ook
is
der
augieten,
geheel opgevuld, andere nog geheel
reeds
omtrek van den oorspron-
gelijk georiënteerd als deel
augiet
homogene
is
randzone
de
langs
begint
zijn
vezelige
van het zich vormende aggregaten.
De
secon-
meestal licht groen, soms licht bruin gekleurd en
blauwgroene
kleuren.
Behalve
amfibool
komt ook
chloriet voor.
De ralen wijl
plagioklazen zijn
gevuld, vrij
frisch, adertjes
vrij
met de secondaire mine-
zetten zich ook dwars door de veldspaten voort, ter-
sterk
dubbelbrekende schubjes, gelijkend op
de veldspaten verbreid
De pyroxenen
zijn
sericiet,
in
zijn.
zoo goed als kleurloos, een polysynthetische
vertweelinging der kristallen
is
verbreid.
Amfiboolgabbro's. N°. 912.
Yindpl.:
Ylak
bij
den hoofdtop van den Gg
Jeroohie. Het gesteente
bestaat
pisch
herkennen we
een midden-
uit
van grijswitten plagioklaas als
en
tot grofkorrelig
groenzwarten
amfibool.
samenstellende mineralen:
mengsel
Mikrosko-
basisehen pla-
gioklaas, weinig zuren plagioklaas en amfibool.
De
basische plagioklazen zijn niet zonair
lamellen polysynthetisch vertweelingd.
De
gebouwd en
in scherpe
brekingsindices zijn hoo-
ger dan die van monobroombenzol en lager dan die van bromoform,
symmetrische uitdoovingen
tot
meer dan 40° werden waargenomen,
hetgeen wijst op een samenstelling tusschen die van bytowniet en anortiet,
hetsreen
in
^iiivlen
der symmetrische zone van Karlsbader
15
werd
tweelingen
niet
mee
parallel
randzone het
waarneembaar met
komen
in
de,
tweelingde,
komen fig.
v(^rbonden
en
voor de zure
albiet-
volgens
De
een
is
met grooten
bouw
zonaire
schalen
der
basiciteit
periklientweelingen
als
wet
de Karlsbader
kunnen
periklienlamellen
albietlamellen
kern
terwijl de
tweelingslamellen
Zoowel
voor.
der
uitsluiting
b. v.
afnemende
soms
bovendien
kristallen
is
zagen
de randzone
In
weinig
zeer
randzone.
de uiterste
naar
kernen
We
werden waargenomen,
polysynthetische vertoonde.
uitdoovingshoek
basische
georiënteerd.
tweelingen
begrensde
deele
ten
zjjn
van den positieven bissectrix, waarbij geen
uittreden
polysynthetische
scherp
is
kristallen
bestaat uit zuren plagioklaas, welke
die
met de
door overgangen
niet
er
Sommige
geverifieerd.
omgeven door een zoom,
overheerschen.
ver-
tot vol-
(Zie
PI.
II,
1).
Enkele adertjes, die door de veldspaatkristallen loopen,
zijn
gevuld
met een isotrope substantie met lagen brekingsindex, soms met een lichtgroene
sche
relief
In
plagioklaas.
zuren
dubbelbrekende
een
en met lager brekingsindex
enkele
gedeelten
soms polysynthetische tweelingen secondairen
met
soms
on
amfiboolsubstaiitie
zonder
substantie
plagioklaas.
te
dan de
herkennen,
hetgeen wijst op
Deze met zuren plagioklaas gevulde
hangen soms samen met den zuren plagioklaas, die
adertjes
basi-
dezer laatste substantie zijn
als
een
zwak zonaire randzone gedeelten van den basischen hoofdveldspaat omgeeft, en dooven dikwijls onderling en met het aangrenzend deel der randzone gelijktijdig
De
amfibool
en
geheel
lingd
doorgaans lichtgroen gekleurd en bijna
tot
ongekleurde
homogeen gebouwde wijls
uit.
mikroskopisch
van die kleur
plechroïtisch
achtige
is
—
als
aggregaten
door grootere
hoeveelheid
door de
We
voor.
volgens
(100)
van kleine zuiltjes; ook
van amfibool en
kristallen
plagioklazen
omsloten.
—
zijn
bruin-
zoowel
zien
kristallen zonder eigen kristalvorm,
enkelvoudig of polysynthetisch
zuiltjes
Ook komt
kleurloos.
amfibool
die dik-
vertwee-
worden
kleine
in zeer geringe
In de centrale deelen
van enkele amfibolen werden nog resten van oorspronkelijke augieten
als
samenhangende of
niet
samenhangende
])lekjes gezien,
die
kleurloos en sterker lichtbrekend zijn en grooter uitdoovingshoeken
16
Dat
vertoonen.
amfibnol
alle
oorspronkelijken
uit
augiet
ont-
is
wordt hierdoor zeer waarschijnlijk. Erts ontbreekt in
staan,
dit ge-
steente zoo goed als geheel.
pi
X°.
91
7.
è
wa
n.
I
Vindpl.
Tast aan het pad naar de Pee-
:
In uiterlijken habitus gelijkt de korrelgrootte
is
echter
iets
dit gesteente zeer veel
wat scherper, doordat de veldspaten wit
we behalve
pisch zien ten,
op
'N°.
912,
en de kleurcontrasten
kleiner
zijn
zijn
gekleurd. Mikrosko-
de amfibolitisatie der oorspronkelijke augie-
ook een sterkere omzetting der plagioklazen. Zure plagioklaas,
waarschijnlijk zoïsiet zien
Den
albiet,
we
vinden
albiet
we
vrij
aanwezig, ook
hoeveelheid
groote
veel als omzettingsproduct in de oorspron-
de zoïsiet wordt
plagioklazen,
kelijke
in
is
goed ontwikkelde zuilen.
in
korrels en goed ontwik-
in
helde zuiltjes in enkele plagioklazen aangetroffen, doch dit mineraal
we
vinden
hoofdzaak
in
en te zamen
begeleid
omzetting komt gabbro's
dikwijls
met
eenigszins
—
door
dikwijls
albiet
overeen
—
buiten
met de
chloriet
in
is
als
amfibool
het
grootste
zoodanig aanwezig. Zoowel chloriet als
een sterker dubbelbrekende substantie, die gelijkt op amfibool misschien ten voor.
deele
bestaat uit sericiet,
Verder zien we de
komen
in
en
de plagioklazen
gevuld met een isotrope
adertjes, die zijn
met lagen brekingsindex, welke ook
substantie
De
geamfibolitiseerde
maar
optredende saussuritiseering,
deel der plagioklazen
of
de plagioklazen.
in het vorige ge-
steente voorkomen.
De
chloriet
aggregaten en
is
is
zeer
lichtgroen getint, vormt soms radiaalstralige
duidelijk ten koste van den amfibool gevormd.
was oorspronkelijk
Erts
het gesteente aanwezig
en.
slechts is
zoo
in
zeer
goed
geringe hoeveelheid in
als
geheel
veranderd
in
titaniet.
N°. 895.
Het
is
gangetjes
Vindpl.:
Vast gesteente van den Gg Jeroohie.
een middenkorrelig kwartsvrij gesteente, dat talrijke smalle
van een tonalietisch gesteente met zeer weinig donkere
mineralen bevat, welk laatste hieronder uitvoeriger
De
zal
worden be-
*
schreven. plagioklazen
scherpe
in
zijn
lamellen
polysynthetisch
zoowel albiet- als periklientweelingen
tweelingd,
komen
voor,
ver-
do
kunnen ovcrheerschen. Voor de albietlamellen werden symmetrische uitdoovingen tot 40° waargenomen, zonaire bouw komt
laatste
niet voor.
De
amfibool vormt zoowel groote, als aggregaten van veel kleine
de kleine soms in groot aantal door de groote
waarbij
kristallen,
worden omsloten (Plaat voor, het pleochroïsme
I,
fig. 1).
Tweelingen volgens (100) komen
van groen
is
tot
bijna
of licht-
kleurloos
In het centrum van de grootere amfiboolkristallen worden soms
geel.
onregelmatig begrensde kleurlooze gedeelten waargenomen, die veel augiet.
Ook
dan verschillende gelijk georiënteerde gedeelten van een-
waarbij
kristal
geisok-erd
in
een ander amfiboolkristal liggen. Het
waarschijnlijk, dat augiet oorspronkelijk in groote hoeveel-
zeer
is
uit
van twee of meer amfiboolkristallen komen voor,
doordringingen
zelfde
vertoonen en bestaan
uitdoovingshoeken
grooter
heid in het gesteente aanwezig basische
is
geweest; in verband met het zeer
en niet zonaire karakter der plagioklazen wordt het ge-
steente hier als amfiboolgabbro beschreven.
Helling van den Gg Jeroohie.
N°. 898. Vindpl.:
Makroskopisch gelijkt onderscheidt boolzuiltjes
het bijna
dit gesteente
zich
er
geheel
van,
op het vorige, niikroskopisch
aggregaten van
doordat
ontbreken;
het
fijne amfi-
gesteente bestaat uit een
hypidiomorph korrelig mengsel van plagioklaas en amfibool.
De
plagioklaas
basisch en in scherpe lamellen polysynthetisch
is
vertweelingd, symmetrische uitdoovingen van
nomen, naast de albiettweelingen verbreid, bovendien
De
vormen de
zijn
35°
werden waarge-
ook periklientweelingen zeer
kristallen
soms Karlsbader tweelingen.
periklientweeliugslamellen kunnen sterk ten opzichte der albiet-
lamellen
overhcerschen, hetgeen tot volkomen uitsluiting der laatst-
genoemde gaan kan.
De
amfibool
is
lichtgroen
gekleurd
en
pleochroïtisch
van deze
18
kleur
kleurloos,
bijna
tot
zijn verbreid.
tweelingen volgens (100)
Een idiomorphe begrenzing der veldspaten tegenover de amfibolen komt
voor,
ook werden kleinere veldspaten geheel door amfibool zoover kleine amfiboolzuiltjes aanwezig
omsloten. Voor
men
en in de grootere amfibolen. Erts
tusschen
die
zijn,
vindt
in dit ge-
is
steente zoo goed als niet aanwezig.
Kwavtsdiorlet- tot Toualietaplieteu.
2.
Nos. 895, 905. Vindpl.
Vaste gesteenten op de helling
:
en op den top van den Gg Jeroohie. Gangen
De
tonalietapliet n".
amphiboolgabbro rechtlijnig,
De gabbro
(Plaat II,
tonalietapliet
is
fig.
aan
bouw
zonairen
den
overgangen
er niet door
2).
makroskopisch een wit,
relig gesteente en blijkt mikroskopisch
sterk
in
tegen den tonaliet wel niet
is
maar toch scherp begrensd en
mee verbonden.
De
895 vormt smalle gangetjes (segregaties)
895.
n°.
in amfiboolgabbro.
door
der plagioklazen,
tot
fijn-
gekenmerkt
middenkor-
te zijn
door den
den groeten rijkdom
kwarts eu door het zeer geringe gehalte aan donkere mine-
ralen.
De
mineralen
samenstellende
zijn
:
kwarts en zonaire pla-
en grootendeels
gioklaas in hoofdzaak, verder amfibool
tot
titaniet
veranderde titan omagnetiet.
Kwarts en plagioklaas wezig,
binnen,
kwartskristallen
men. De plagioklazen wet beide zonair len
zijn
ongeveer in gelijke hoeveelheid aan-
de veldspaat dringt soms
komt
zijn
polysynthetisch
gebouwd, voor.
met idiomorfe begrenzing
idiomorfe
verschilt
en fig.
de
periklien1)
en
zijn
een afwisseling van basischer en zuurdere schaAls
kern
samenstelling
sterk zonairen
werden
veldspaten
met de samenstel-
met
van andesien aan-
die
van de randzone, niettegenstaande den
bouw, niet aanzienlijk van die van de kern. Ook
werd andèsien-labradoor of andesien zonair
albiet-
in
waargeno-
den terugkeer van meer basische na zuurdere zones
bij
de
niet
(Plaat III,
volgens
dikwijls
vertweelingd
ling van labradoor, als randzone zulke getroffen,
werd
kwarts
als
kernveldspaat van
gebouwde plagioklazen aangetroffen. Kaliveldspaat werd
zwak niet
1!)
ontbreken o'ranofyrisclie vergroeiingen
ook
aangetoond,
in
het ge-
steente geheel.
De
van
kwartsrijkdoin
gesteente
het
levert
Het gesteente gebouwde en elkander
en
Behalve
opgehoopt.
ook in zeer
aggregaten
vezelige
in
lichtbruine, vezelig
grootendeels
en,
mineralen van het
kleurlooze
de
Ijjn.
In hoofdzaak zijn deze mineralen
erts.
tussclien
:
amfibool
pleochroïtische
sterk
veranderd,
titaniet
tot
arm aan donkere mineralen
is
niet
zien
Geheel analoge gangetjes
we den
elkaar
hoofdzaak
vrij
zuurdere
de
Aan
en
voor
;
overgangen tusschen beide
van
kwarts,
plagioklaaa
een
kern zonder
het contact
werden
de
als
plagioklazen
basische
smalle
netwerk, waartusschen frag-
plagioklazen,
basische,
kwarts
van
indien verschillende dezer gan-
een
gespaard
zijn
voorkomen
hoeveelheid
ze
in
Sommige van
Behalve het boven beschreven gangetje met,
ontbreken.
gesteenten
siintl;
vormen
snijden
menten van den gabbro
mengsel
amfibool
gabbrogesteenten werden
de/.elt'de
in
deze zijn zeer fijnkorrelig en
in
met
gesteente
fijne naaldjes.
rolstukken der nabijzijnde rivier Tjaanoe aangetroffen.
getjes
verificaties
talrijke
der veldspaatbepalingen door middel der Bcckesche
den
ongeveer in gelijke
we
in
met zonairen
breede
randzone
van
terugkeer
plagioklaas
de plagioklazen
die
zien
der
herhaaldelijk
andere
bouw,
oen
waarin
vormen om
een
meer basische zones. randzone lagere
met kwarts
brekingsindices
waargenomen.
De
amfibool vormt, behalve de boven beschreven vezelige aggredikwijls goed ontwikkelde kristalletjes, die ook bruingroene
gaten,
of groene
volgens
absorptiekleuren vertoonen en dikwijls zijn vertweelingd
(100),
soms met een enkele tusschengeschakelde lamel
in
tweeliiigsstand.
In
handstukkeu
de
scherp,
doch ook daar
rechtlijnig
len
verloopt;
afgrenzing
tusschen gabbro en apliet
is
de
is
reeds te zien, dat deze grens niet streng
onder het mikroskoo])
van den gabbro zich naar de
zijde
blijkt,
dat
de
kristal-
van het sterk afwijkende
mineraalmengsel der aplieten volledig hebben ontwikkeld.
Eveneens
als
rolsteeii
in
de rivier Laanoe werden gesteenten aan-
getroffen, die ook de witte gangetjes van tonalietapliet bevatten en
20 blijkbaar zelf reeds verder dan het boven beschreven gesteente ten ,
van het oorspronkelijke moedermagna
opzichte
ze
tieerd; vrij
namelijk niet kwartsvrij,
zijn
hoeveelheid
groote
dit
mineraal
kristallisatieproduct
laatste
als
waren gedifferen-
maar
is
in
aanwezig,
de veldspaten zonair zijn gebouwd met scherp afgescheiden
terwijl
basische kernen.
N°. 898a. Vindpl.
Na
den amfiboolgabbro
in
den aplietischen gang in het gesteente
niet
bijzonderheden
in
in
te
worden
besproken
895 behoeft deze
n°.
amfibool
de
;
n°. 898.
heeft
den fijnvezeligen habitus, maar bevat dit mine-
in dit gesteente niet raal
Gang
:
die lichtgroene en lichtbruine kleuren vertoo-
kristalletjes,
nen. Ze zijn niet idiomorph, het kleurlooze mineraalmengsel dringt in de kristallen binnen of de kleurlooze mineralen
omsloten.
amfibool
Terder komt
vrij
veel
worden door den
chloriet
en ook bruin-
roode biotiet in het gesteente voor. Tusschen de grootere kristalletjes
van het mineraalmengsel zien we nog dikwijls een zeer
N°.
fijn
aggregaat der kleurlooze mineralen.
kristallijn
901*.
Tonalietapliet.
Nek tusschen den Gg
Vindpl.:
Jeroohie en den Gg Laanoe. Dit gesteente, verzameld op de nek tusschen Jeroohie en Laanoe,
waar het een aplietische
vrij
belangrijke
gangetjes
overeen.
breedte beslaat, komt met dat der
Het
is
fijn-
tot
middenkorrelig
en
wit gekieurd met puntjes der donkere mineralen. Chloriet en epidoot of zoisiet hebben de oorspronkelijke donkere
mineralen vervangen; ook de veldspaten gevallen
werd
waargenomen, zeer
in
terwijl
de vorming
zwak dubbelbrekende
deels
is
zijn
minder
frisch, in
enkele
den kernveldspaat een begin van epidootvorming van vlekken eener isotrope
substantie verbreid
is.
of
Erts, dat grooten-
overgegaan in leukpxeen, werd slechts in zeer geringe hoe-
veelheid aangetroffen.
Uit eene door Prof. E. blijkt
W. Morlet
uitgevoerde chemische analyse
de samenstelling dezer aplietische gesteenten (analyse
I).
21
I
II
76.01
74.79
13.73
12.59
t
SiÜj AljO, •FejO,
I.
Tonalietapliet.
0.20 1
1.19
ï^eO
0.70
MnO MgO
0.13
sp
0.39
0.31
3.58
CaO
2.03
NajO K,0
5.32
5.10
0.32
0.21
H,0-
0.14
1.03
H,0 +
0.72
0.09
TiOj
0.09
0.17
Zr üj
—
PjOs
O.K)
Cl
0.08
F
0.05
S
0.0!)
Ci-aO.,
—
BaO
0.05
SrO
0.06
Som
100.27
Nek
S|)
— — 99.64
tusschen den (ig Jeroohie en den
Gg
Liuiiioe.
Moa. Anal. E. \V. Morley. II.
Tonalietapliet. Fort Hamlin. Alaska (niet U..58CU.,). Anal. II. X.
Stokes.
cf.
J. E.
Spurr. Buil. Un. States Geol. Surv. 168, blz.
229. 1900.
De chemische eigenschappen dezer beide groote overeenkomst. Het hooge Na^
overeenstemming met de plagioklaas. 2,
5),
Het gesteente behoort
subraiig mariposose
tonalietaplieten vertoonen
gehalte van analyse I
is
in
groote aciditeit van den gemiddelden
vrij
doch de verhouding
O
,
(I, 4, 2, .5).
tot
den subrang yukonose gesteente
naderen
(I.
8,
den
doet
liet
Ook
het gesteente van Fort llainlin
(Anal. II) behoort tot den subrang yukonose.
tot
Kwartsdioriet (met aplietgaug).
3.
N°. 920. Vindpl.
Van
Kolsteen
:
de aplietische gangetjes
terwijl
behooren, dan die der gabbro's.
De
zijn
kwarts-
nog zuurdere mengsels
tot
niiddenkorrelige gesteenten, die
aan donkere mineralen en de aplietische gangetjes zullen
zijn
gezamenlijk
hier
Laanoe.
de boven beschrevene verschilt dit gesteente door
gehalte,
rijk
in de rivier
worden beschreven. Makroskopisch herkennen we
reeds het hooge kwartsgehalte der eerstgenoemde gesteenten.
De der
plagioklaas
gabbro's,
hij
wat de breede kernen
is,
is
hier echter doorgaans
van zuurdereu plagioklaas, zooals
dit in
betreft, dezelfde als die
omgeven door een zoom
geringe mate reeds
bij
het
kwartsvrije gesteente n°. 912 werd beschreven.
De
begrenzingslijnen tusschen basische kernen en raudplagioklazen
doorgaans scherp
zijn
en
rechtlijnig,
bouw met zuurdere randzone langs
en
barsten
vlekjes
als
worden aangetroffen
terwijl
deze laatste zonairen
vertoonen. Dat de randzoneveldspaten in
het
binnenste der kernveldspaten
een verbreid verschijnsel; een groot aantal,
is
soms polysynthetisch vertweelingde, geïsoleerde vlekjes zien we dan dikwijls
alle
gelijktijdig
spaten
vertoonen
spaten
zijn
werd ten
soms
parallel
met de randzone uitdooven. De kernvelden periklientweelingen.
De
randzoneveld-
met de kernen georiënteerd;
orthoklaas
aangetoond en dat polysynthetisch vertweelingde gedeel-
niet
zigheid
nief
albiet-
in
tot
van
dit
vorming van
de uiterste randzone voorkomen, maakt de afwemineraal waarschijnlijk. In geringe mate werd de
chloriet,
epidoot of sericiet in de plagioklazen waar-
genomen. De beide eerstgenoemde mineralen
zijn
ook ten koste der
amfibolen in geringe hoeveelheid gevormd.
De
amfibool
is
sterk pleochroïtisch
van groen, blauwachtig groen
of bruinachtig groen tot lichtgeel, de geringe kleurwisselingen vin-
den
we
elkander basischen
in
een zelfde
vergroeid,
kristal.
enkele
Kleinere kristallen
kristallen
plagioklaas omsloten, doch
zijn
dikwijls
met
worden door de kernen van bij
andere zien
we
zelfs allo-
triomorfe begrenzing ten opzichte der randzoneveldspaten.
De kwarts vormt aggregaten van elkander begrensde,
van, door bochtige lijnen ten opzichte
kristalletjes,
tusschen de overige mineralen
2:5
Granofyrisclu^
vergroeiingen werden niet waar-
Enitele gedrongen apatietzuiltjes
worden door de bovengenoi^indc
van het gesteente.
genomen.
mineralen
omsloten
;
titanomagnetiet vormt en
begrensde,
onregelmatig
kleine
z(;er
grootere,
kristalletjes,
door de amfibolen worden omsloten. Een omzetting
idiomorfe
of
dikwjjls
die
titaniet
tot
of'
een bruine secondaire substantie komt voor.
tot
De
smalle aplietische gangen in dit gesteente zijn tijnkorrelig tot
zeer
gedeelten met verschillende korrelgrootte wisse-
fijnkristallijn,
len onregelmatig
met elkander minder
kwarts,
De
af.
zonaire
samenstellende mineralen
veel
erts,
met de secondaire mineralen epidoot,
niet.
De
kernveldspaat werd
zijn
en
amfibool
zoïsiet, chloriet
en
tita-
voor verschillende kristallen bepaald
komen ook
vergroeiingen
granofyrische
als labradoor,
weinig
veldspaat,
zeer
deze ge-
in
steenten niet voor.
4.
N°. 902. Vindpl. (i^
Mikrokwartsdiorieten.
Nek tusschen den Gg Jeroohie
:
en den
Laan o e.
Dit gesteente werd vlak kristallijne, donkergrijze
n°.
bij
901* verzameld. In een zeer
grondmassa zien we
talrijke,
+
tot 2
1
fijn
m.M.
groote, zwarte vlekjes, die mikroskopisch blijken te bestaan uit porfy-
rischen amfibool of uit ophoopingen van kleine amfiboolzuiltjes.
Mikroskopisch zijn
amfibool
veel
De
blijkt
de
zijn
:
bestanddeelen,
dan
de
cliroïtisch
van
is
amfibool
werden
(100) in
geiKiiiieii.
in
gezamenlijk
te
niet
in
het gesteente voor-
deze
zijn
is
overgegaan
in
titaniet.
meer of minder sterk groen gekleurcl en kleur
ongekleurde, kristalletjes volgens
die
kwarts en plagioklaas, verder een zeer enkel kristal-
van titanomagnetiet, dat ten deele amfibool
van het gesteente
hoofdbestanddeel
het
verdere
grootere hoeveelheid
komen, Ictje
;
bijna
tot
komen
verbreid,
in
kleurloos.
het gesteente voor.
symmetrische
plco-
Ook, zoo goed
als
Tweelingen
uitdoovingen
van
17°
sneden volgens (010) van vertweelingde kristallen waaridiomorfe begrenzing
in
ilc
jirisniazonc
komt
voor,
docji
24 de
door
van
vergroeiing
verbreide
amfibolen
onderling en
ook
door de dikwijls duidelijk waarneembare vorming na die der plagioklazen, zijn de kristallen doorgaans geheel of ten deele onregelmatig
komt
Chloriet
begrensd.
slechts in geringe hoeveelheid in het ge-
steente voor.
De
zijn dikwijls in lijstvorm
veldspaatlijstjes
ontwikkeld en ver-
toonen Karlsbader-, albiet- en periklientweelingen, welke alle soms eenzelfde
in
niet, terwijl
plaats
kristalletje
zijn
vereenigd.
geen sterke afname der
Een zwak
basiciteit
Door middel der Beckesche
heeft.
lijn
bouw
zonaire
werden bepaald
kernveldspaten
verschillende
verbreid,
als
is
bytow-
naar de randzone toe
werden aan het con-
van kwarts en randzoneveldspaat de brekingsindices van deze
tact
hooger dan die van den kwarts bepaald.
laatste steeds als
Kwarts
in groote hoeveelheid in de ruimten tusschen de plagio-
aanwezig,
klazen
van
is
dit
de
plagioklaas
mineraal begrensd.
aggregaten van
is
idiomorf ten
steeds
Plaatselijk
hoopt de
opzichte
kwarts zich
tot
ten opzichte van elkaar begrensde kristal-
bochtig
letjes op.
N°. 896. Vindpl.
Een
:
Helling van den Gg Jeroohie.
donkergrijs fijnkorrelig equivalent der kwartsrijke diorieten,
dat wat minder amfibool en wat
meer
ertskristalletjes bevat
vorige gesteente, werd verzameld op de helling van den
Gg
dan
liet
Jeroohie.
Onder het mikroskoop zien we kleine fenokristen van plagioklaas en amfibool
in
een
fijnkristallijn
mengsel
van veldspaat, kwarts,
amfibool en weinig kleine ertskristalletjes.
De
grootere veldspaatkristallen vei'toonen dezelfde kenmerken, als
die van het middenkorrelige kwartsrijke diorietische gesteente n°. 920.
Ook voor de
grootere amfiboolkristallen kan naar de daar gegeven
beschrijving
worden verwezen. In het
de plagioklaas vrij
dikwijls
basische mengsels en
toonde de
lijn
fijnkristallij ne
goeden lijstvorm, is
hij
mengsel heeft
behoort eveneens tot
soms zonair gebouwd (voor de randzone
van Becke hoogere brekingsindices aan, dan die van
den aangrenzenden kwarts).
De
amfibool
is
meestal
niet
idiomorf begrensd en dikwijls po-
volgonw
vertwiK^liiigd
Iy8yiith(!tisch
lamel in tweelingsstand.
Kleine
(100),
/.uiltjes
süiiih
met een
enkele
worden door grootere
kris-
tallen omsloten.
liet
gaan in
titaniet.
Ook
kristalletjes,
worden omsloten en ten deele
mineralen
Door Prof. E.
kleine
dikwijls idioniorfe
erts vorint
de overige
apatiet
is
in
die
zijn
door
overge-
het gesteente aannwezig.
W. Morley werd
een chemische analyse van dit
gesteente uitgevoerd met het volgende resultaat:
SiOj A1,0,
63.65
04.12
•15.61
16.,%
KejO.1
0.95
2.71
1.54
FcO
4.69
4.26
4..50
0.28 2.43
2.34
CaO
6.49
4.76
5.51
NajO
2.61
3.92
3.49
Kj
0.29
HjO-
0.45
HjOH-
1.23
TiOj ZrOj PjOs Ce F
0.36
0.03
0.73
— — — — — —
0.00
0.11
0.05
S CrjOj
0.00
BaO
0.05
SrO
0.05
0.08
— —
101.26
100.31
Ug
2.3.5
2.19
1.92
0.93
Mikrokwurtsdioriet.
Jorooiiie.
1
1.50
0.73
—
0.11
— — — —
0.06
—
99.70
Moa. Anal. E.
\V'.
Alorley.
Kwartsglimmerhypersteendioriet. Tusschen Johannser- en Muttlerhüf
bij
Klausen.
Gesteinslehre, III.
14.20
MnO
Som
II.
(i:!.43 .
MgO
l
I.
III
II
I
1910,
Granodioriet. Buttc
busoh,
id.
bl/.
U!6.
Tirol. blz.
('o.
cf.
H. Rosenbusoh.
Elemente der
166.
Sierra Nevada. Kalifornië.
cf.
H. Rosen-
26
Het
O
Ca
zeer geringe K.,
Na^
tegenover
O
O
gehalte en de sterke overheersching van
in
analyse I zijn goed in overeenstemming
met de eigenschappen der veldspaten, welke boven
De berekening van den norm bandose
(II,
4,
4,
N° 913. Vindpl.
geeft
als
vermeld.
den subrang
5).
:
Kolsteen
in
de Laanoe.
eveneens fijnkorrelige gesteente,
Dit
zijn
resultaat
dat
donkerder
grijs is ge-
dan het vorige, onderscheidt zich mikroskopisch door
kleurd
zijn
veel
geringer kwartsgehalte en door zijn diabaasstructuur. Het ge-
lijkt
op de zgn. epidiorieten.
De
vertoonen albiet- en dikwijls
lang lijstvormige plagioklazen
eveneens
De
periklientweelingen.
Symmetrische uitdoovingen
laatste
kunnen overheerschen.
40° werden herhaaldelijk waargeno-
tot
wijst op zeer basische mengsels.
men, hetgeen
In sneden der sym-
metrische zone werden sommige veldspaten bepaald als
iets basischer
dan normalen bytowniet. Een zonaire bouw met afname der een smalle randzone
citeit in
Tusschen contact
deze
zijn
basi-
verbreid.
veldspaatlijsten
plagioklazen
de
is
zien
dikwijls
we den kwarts en door
een zoom
het
bij
eener
fijne
granofyrische vergroeiing van veldspaat en kwarts omgeven.
Deze vergroeiingen vertoonen groote overeenkomst met die
in
den kwartsdiabaas aan den voet van den waterval Weiro achter de
Roomsch-Katholieke Missie
bij
Atapoepoe (Timor). Het
steente bevat echter augiet en geen amphibool.
laatste ge-
De amphibool
vormt,
in éen richting verlengde, overigens onregelmatig begrensde, kristalletjes
of vezelige aggregaten, waartegen de plagioklaas idiomorf
begrensd.
Hij
is
pleochroïtisch
van bleekgroen
tot bijna
is
kleurloos
en wordt soms door plagioklaas omsloten. Drukwerkingen ontbreken in
na.
het gesteente, op enkele verbuigingen in de plagioklaaslamellen .
Indien de
amphibool
uit
augiet
is
ontstaan, dan had het ge-
steente oorspronkelijk de samenstelling der kwartsdiabazen.
27
5,
De
werden reeds door Verbeek
lherzolieten
beschreven.
De
Lherzolieten.
peridotioton van den Bockit
')
Moa
van het eiland
Kerbau vertoonen wis-
selingen in de onderlinge verhouding der samenstellende mineralen
de door
Verbeek beschreven
enkele door mij
tiet,
Iherzolict bevat
onderzochte
meer augiet dan ensta-
monsters bevatten meer enstatiet
dan augiet en
vormen dus overgangen naar de harzburgieten. Al
deze gesteenten
zijn
zeer olivijnrijk en licht geelgroen gekleurd.
Mikroskopisch blijken de samenstellende mineralen enstatiet,
zoo
chromiet of
goed picotiet.
doorgaans geheel
te zijn: olivijn,
kleurlooze monokliene pyroxeen en bruine
als
(Plaat III,
frisch,
oen
fig.
2).
De
olivijn en augiet zijn
zooals
ainfibolitisatie,
gesteenten
in
vah de oosthelling van den Boekit Kerbau voorkomt, werd verzamelde monsters van
de
soms rhombische pyroxenen langs
zijn
splijtstrepen
omgezet
dubbelbrekende talkachtige substantie, die enkele
sterk
de
in
noordhelling niet waargenomen.
Wel een
in
volkomen
pseudomorfosen geheel opbouwt.
Dat deze gesteenten een
sterken druk liebben ondergaan blijkt
vrij
de soms verbogen splijtstrepen en ongelijkmatige uitdoovingen der
uit
verder
entstatieten;
ring
in
olivijn
vele
is
ook een polysynthetische tweelingslamellee-
enstatieten
vertoont
waarschijnlijk
ongelijkmatige
drukwerking.
een
uitdoovingen,
waarbij
een
Ook de kristal
door rechte, ongeveer evenwijdige lijnen, in een aantal gedeelten
is
verdeeld, welke, evenals die van den hypersteen, als druktweelingen
moeten worden beschouwd. Verbeek klase, waarbij
beschrijft reeds een soort kata-
kleine stukjes pyroxeen en olivijn tusschen de groo-
tere korrels liggen; deze kataklase is een verbreid verschijnsel.
bovengenoemde drukverschijnselen vertoonen die in den Iherzoliet der Pyreneeën.
Van
een
dezer
Iherzolietische
veel
-)
gesteenten
nl.
de noordhelling van den Boekit Kerbau, dat 1) R. n. M. Veurkkk, Moliikkeii Wetensoh. Gedeelte blz. COO. 2)
A.
LA.CROIX,
partie blz. 184.
Mineralogie
de
ia
De
overeenkomst met
Verslag,
l"i'a(iie
.laarl).
in
v.
van
I
N° 845 van
mineralogisclie sa-
li.
Mijnwezen
et de ses colonies. Tonie
1908,
I.
!"
28 menstelling reeds nadert tot de harzburgieten, werd een chemische
analyse
De
onderstaande tabel) uitgevoerd door Prof. E.
(I in
analyse
geleken
:
I
III
II
42.76
41.43
42.00
A1203 ye,o.
3.28
0.04
3.19
0.97
2.52
2.81
FeÜ
7.29
6.25
441
40.67
43.74
40.40
CaO
-1.53
0.55
0.21
—
3.30
NasO
K2O H2OH,Ü+
0.09
—
0.29
Ti Oj
0.06
ZrOj
0.02
P-2ÜS
ü.03
Si
O2
MnO MgO
sp.
1.20
0.27
1.19
-
s O3
4.41
0.03 0.03
0.76
0.02
BaO
0.03
SrO
0.05
Som
1
_ — — — — —
0.11
F Cr.j
—
0.24
Ce
99.88
_ —
1.66
1
_ — — _ — _ — —
'
99.80
Moa, Anal. E.
— 101.16
W. Morley.
I.
Lherzoliet, Boekit Kerbau,
II.
Harzburgiet. Douglas Co. Oregon. U. S. A. (met cf.
W. Morley.
een tabel met die van verwante gesteenten ver-
in
is
0.10% MO),
H. RosENBUSCH, Elemente der Gesteinslehre, 1910,
III. Lherzoliet, Prades,
Zuid-Frankrijk (met 1.9 spinel),
blz.
cf.
216.
H. Ro-
SENBU.SCH, id. blz. 216.
De verhouding echter
niet
zeer
-
—
brengt het gesteente tot de
ver
verwijderd
van de grens
5^" klasse,
het
is
met klasse IV en
vormt een overgang tusschen de subrangen cortlandtose en gordunose (IV) V,
1,
4,
1.
29 In een Iherzoliet van de oosthelling van den Boekit Kerbau (rol-
Liewoelawang N° 853), werd een beginnende
de
steen in
waargenomen. Langs de
litisatie
we bovendien een omzetting
ticten
zien
kendc!
talkaishtige
omvorming
der
stadium
Itjj
schreven
').
tot
van
dit gesteente
boven
als
Op
het
eiland
het
zijn
Letti
werd
be-
ongelijkmatige uit-
werden ook
besehrciven,
in
waargenomen.
kiüksteeiiPii.
0. Kristallijiic
zameld,
waarvan een verder
verbuiging,
tweelingsverseiiijnselen,
doovingen en kataklase,
blijkbaar een begin
is
amfibolitische gesteenten,
de actinolietschisten
Dezelfde
een sterk dubbelbre-
tot
Het
beginnen.
substantie
anifibo-
van sommige ensta-
splijtstrepen
eiland
Moa werden
talrijke kristallijne kalksteenen ver-
voor het grootste deel zeker van
dynamometamorphen
sprong. Vele werden als vast gesteente, afwisselend
met
oor-
kristallijne
schisten der epi-zone, aangetroffen.
Kwarts
is
een zeer
verbreid
mineraal
accessorisch
;
door
tus-
schenliggende parallelle glimmerblaadjes ontstaan schisteuse texturen
en overgangen naar kalkphyllietisehe gesteenten. In deze, niet zeer sterk
metamorfe,
ring,
terwijl
de
kalksteenen
we een
zien
begrenzingslijnen
der
sterke pigmentee-
vrij
calcietkorrels
dikwijls
nog
aan de textuur der gewone kalksteenen. In andere ge-
herinneren
steenten neemt de pigmenteering
de textuur
af,
minder schisteus
is
en de calcietkorrels zijn meer rechtlijnig begrensd, terwijl in enkele, grof kristallijne, kalksteenen de kleur helder wit
vrij
de
hebben
kooldeeltjes
grafiet
als
den
nomen en bovendien herkennen we lichtbruinachtige
op de
lijken
Atapoepoe kristallijn
I) (litie. l.lz.
(!n
kristalletjes
van
Batoe
Gedeh
op
geworden,
makroskopisch
reeds
Deze
flogopiet.
kristallijne kalksteenen
is
vorm
kristallijnen
aangetalrijke
gesteenten
ge-
van den Katoe Soen tusschen
Timor,
zijn
echter
minder grof
en bevatten meer grafiet en flogopiet.
H. A. DiioiiWEii, (iestceiitoii van
Jaarb.
v.
li.
Mijiiwozeii
in
Xcil.
liet
oiUiml
Indie.
4:!''
[.ctti. jaai-o-.
Xedei-l.
1014.
Timor-ExpeVerhandel.
120.
3
I.
30 Als accessorische mineralen in deze kriatallijne kalksteenen kunnen, behalve die van het laatste gesteente, worden genoemd: kwarts,
muskoviet
plagioklaas,
en
epidoot en
biotiet,
sommige gesteenten ontbreken
In
toermalijn.
chloriet
zoïsiet,
en
ze zoo goed als ge-
heel, in andere zijn ze in zeer groote hoeveelheid aanwezig.
de minder sterk, daarna de
zullen
•Eerst
metamorfe ge-
stei'ker
steenten worden besproken.
X"
Yindpl.
860.
I
raal k a 1 k b
do n
ij
Makroskopiseh
is
Van een groot blok liggend
:
oordk u
een
het
duidelijk
grijs,
waarin de oorspronkelijke gelaagdheid
koop
we
zien
het gesteente
op ko-
s t.
bestaan
gesteente,
kristallijn
bewaard. Onder het mikros-
is
calcietkorrels,
uit
die
poly-
synthetisch zijn vertweelingd en voor een groot deel rechtlijnig ten
van elkander
opzichte slechts
zijn
geringe
zeer
in
Accessorische mineralen zijn
begrensd.
hoeveelheid aanwezig, het
zijn veldspaten,
waaraan Karlsbader tweelingen en ook een enkele polysynthetische tweeling werden waargenomen, verder wat kwarts. Zwarte bestandten
deel en,
N"
Wa
t
865.
I i
au
t
wel
deele
zijn slechts iu
ten deele fijne kooldeeltjes
ertskristalletjes,
geringe hoeveelheid aanwezig.
Vindpl.
:
Los stuk
Het gesteente
is
Op de laagvlakken
eveneens
grijs
gekleurd
en
vrij
fijn
gelaagd.
glinsteren kleine glimmerblaadjes.
Mikroskopisch blijkt het gesteente weer vertweelingde
thetisch
bedding van de
de
in
a.
calcietkorrels,
die
te
bestaan uit polysyn-
soms
rechtlijnig,
maar'
grootendeels door gebogen lijnen ten opzichte van elkander zijn be-
grensd of lapvormig in elkaar grijpen.
De
accessorische
mineralen
calcietkorrels aanwezig.
bader-
zijn
Ze bestaan
vrij.
talrijk
tusschen
uit zuren plagioklaas
en
in
de
met Karls-
en soms polysynthetische tweelingen, kwarts en muskoviet
(sericiet).
De
hoeveelheid
plagioklaas
zwak dubbelbrekende doorsneden, den het uittreden van een optische
is
aanzienlijk,
verscheidene
die op kwarts geleken, vertoonas.
31
N»» I
V
862,
W
n do
il
Do
il
864. Vindpl.
I t
i
au
:
Losso stuk kou
in
gestconton
('vonals
zijn,
vorige,
liot
goklcuird
grjjs
fijn
golaag'd door tusschenliggendi; glininiorl)liiiidjos,
zijn
in dezo gosteonton
De
samenstellendo
van n"
die
als
do bod ding
t ii.
on
vrij
liiagvlakkon
gebogen.
mineralen
ongeveer
blijken
865, maar de palciotkorrek
I
di!
zijn
dezelfde
meer
to zijn,
rechtlijnig
ten op'zichti! viin elkaar begrensd, de kristallen van zuren plagioklaas zijn
on
polysyntliotische
sneden,
in
Een enkel
aangotroffc^n.
begrensd, in
bovendien word
grootiïr en
cpidoot
dit gesteente
vrij
plixgioklaaskristal
veel zoïsiet en
was idiomorph
Karlsbader tweelingen komen voor
loodrecht op den s{)itsen positieven bissectrix werd een
uitdooving van ong(!veer 20° ton opzichte der duideljjkc^ splijtstrepen
waargenomen. Door dezen
albiot
worden stukjes
deeltjes, zoïsiet- en epidootkristalletjes of
calciet,
verder erts-
een enkel glimmerblaadje
omsloten.
De
opidoot on zoïsiet zijn in goode, sterk en zwakker dubbelbro-
kende, zuiltjes ontwikkeld. Hot erts
is
voor een groot deel tot oen
verweerd, de pigmenteering van het gesteente
substantie
bruiiu'
is
slechts gering.
N"' I
86'J,
I
Vast op de heil ing van den
Vindpl.:
870.
Gg Kam ar. Het
zijn
witte,
kalksteenen mot rossigen
fijnkristallijnc
tint,
die
duidelijk gelaagd zijn door de afwisseling van, enkele ni.i[. breede,
witte on
De
dunne lichtbruinroode
latigjes, die
hoofdzaak de bruine kleur van
in
smaller zijn dan
1
m.M.
glinsterende fijne gliminerblaadjos op de laagvlakken vertoouen
Onder
het
mikroskoop zien
biotiet.
we de
breedoro.laiigjes bestaan uit
een
mengsel van, dikwijls polysynthetisch vertweelingden,
vrij
voel
kwarts on
albiet
biotiet
en
opidoot
;
melijk
de
biotiet
—
laagjes op.
do
in
kleine
kristalletjes,
calciet,
on zeer weinig
beide laatstgenoemde mineralen
—
voorna-
hoopeii zich in de fijne, donkerder gekleurde
32
De
van bruin of groen
biotiet is pleochroïtisch
tot lichtgeel
de
;
mineralen der epidootgroop vormen meestal fijnkorrelige aggregaten en zijn weinig in goeden zuil vorm ontwikkeld; een afwisseling van sterker en
De
zwakker dubbelbrekende gedeelten
Ook muskoviet komt
verbreid.
calcietkorrels
zijn
verlengd, de begrenzing
duidelijk is
in eenzelfde kristal
is
in het gesteente voor.
soms
in de richting
van het laagvlak
rechtlijnig, meestal
zwak gebogen,
een pigmenteering ontbreekt zoo goed als geheel.
N"
868.
I
Kama
Vindpl.
Vast op de helling van den Gg
:
r.
Makroskopisch gelijkt
wat groener
dit
getint, terwijl
gesteente
op
de vorige, het
we op de laagvlakken
alleen
is
naast de glinste-
rende glimmerblaadjes ook veel groenen chloriet herkennen. vertoont het gesteente dezelfde kenmerken als
Ook mikroskopisch de vorige, alleen tiet
aanwezig,
is
hier veel chloriet en muskoviet en weinig bio-
verder
bevat het gesteente meer
groot deel in een bruine secondaire substantie
De
chloriet
sterk
is
De
bijna kleurloos.
pleochroïtisch
erts,
is
dat voor een
overgegaan.
van blauwachtig groen
tot
epidoot vormt meestal goed ontwikkelde zuilen,
soms met pyramidale eindbegrenzing, die grootendeels met de
zuil-
richting evenwijdig aan het laagvlak zijn gerangschikt.
N"
879. Vindpl.:
I
sten tusschcn den Dit
halve
gesteente
do
is
bruingele
Afwisselend
kwartsrijke schis-
niet
Gg Kam ar en den Gg Niakka.
bruingeel
gekleurd en
vrij
carbonaatkristallen, zien
grof kristallijn; be-
we
witte adertjes, ge-
vuld met witten calciet.
Onder het mikroskoop zien we dat bruingele yerweeringsprodukten
van
ijzererts
het gesteente
infiltreeren
;
het
erts
is
ten deelc
nog onverweerd aanwezig. In de carbonaatkristallen zien we zeer fijne
donkere
goed
als niet voor.
De
insluitsels
;
polysynthetische
witte adertjes zijn opgevuld
tweelingen
komen
met heldere, door rechte
nig gebogen lijnen tegen elkaar begrensde, calcietkristallen.
zoo
of wei-
33
N"
886".
I
Gg Tooldiarta Lok Serra).
Yindpl.:
koro(!V(M' van de
Het
zijn
(de
laatste
m.M.
3
enkelc' zijn
nc knlksteencn mot
kristallij
witti'
pietkristalletjes
meestal
zijn
niet
den
1
i
n-
grafiet- en fiogo-
grooter dan 2 m.Jf.,
niet zoo grofkristallijn als
zijn
de gelijksoortige
kalken van den Fatoe Soen tusschen Atapoepoe en Batoe
kristallijne
Gedeh, maar bevatten meer flogopiet en flogopieten
steile
Mikroskopisch zien zijn
het
dikwijls
zijn
dan overheerschen
ze
vt-cl
bjj
groot).
Deze gesteenten
lingd,
(dicht
pyramiden
we de
grafiet.
loodrecht
grootst,
De afmetingen op het
der
sjdijtvlak;
als kristalvlakken.
calcietkorrels polysynthetisch
vertwee-
ten deele door, soms rechte, meestal gebogen lijnen
scherp ten opzichte van elkaar begrensd, maar dikwijls doordringen
de
kristallen
is,
dat
elkander ten deelo, waarbij een verbreid verschijnsel gedeelten
kristallen
van andere kristallen afsnoeren, welke
gedeelten dan onderling gelijk zijn georii'-nteerd.
Ook vergroeiingen
van twee calcietindividuen, die eenigszins gelijken op de
komen
granietische,
teerde, kristallen
In
Kleinere,
voor.
schrift-
onderling niet gelijk georiën-
worden soms door grootere omsloten.
het gesteente
we de volgende
zien
accessorische mineralen:
fiogopiet, grafiet, amfibool en granaat.
Het pleochroïsme van den van
kristalletjes zijn vrij
we den scherpen negatieven (het zwarte kruis wordt
Aan den
grafiet
nale tafeltjes pisch
bjj
is
nauwelijks waarneembaar, de
en loodrecht op de splijtblaadjeszien
bissectrix van een zeer kleinen assenhoek
draaiing van den tafel nauwelijks geopend).
kan soms makroskopisch de vorm van hexago-
worden herkend. De granaat werd
waargenomen
lengde,
fiogopiet
insluitsels
doorsneden,
in
die
enkele afgeronde
mikroskopisch
of,
in
kleurloos
slechts mikrosko-
een richting verzijn.
Op
amfibool
wijzen doorsneden met de karakteristieken splijtingen onder een hoek
van 120°, ook
dit
mineraal
is
mikroskopisch zoo goed als kleurloos.
Verder werden kleurlooze, sterk
waargenomen, van een
vrij
liiht-
die meestal sterk zijn
duidelijke
splijting
en du libel brekende, kristallen
omgezet en soms ten opzichte
rechte,
soms schceve, uitdooving
vertoonen, ze bestaan misschien uit olivijn en chondrodiet.
:
34 In gesteenten
derzelfde vindplaats
werden afwijkende structuren
waargenomen,
(n" I 872), die hierin bestaan, dat tusschen geïsoleerd
van
liggende
elkander
van
calcietkorrels
calcietindividuen
(Plaat
zijn
I,
soms
zijn
fig.
met ingestulpte
calcietindividuen
grootere
de ruimten
begrenzingslijnen,
opgevuld met een
2).
Geïsoleerd
gelijk georiënteerd,
aggregaat
fijn
liggende,
waaruit
grootere
blijkt,
dat
het aggregaat van fijne calcietkorrels zich dwars door oorspronkelijke kristallen wijls
niet volledige dooradering
een
voortzet;
wordt ook dik-
waargenomen.
7.
Onder de vele
Kalkphyllieten.
gelijksoortge gesteenten dezer groep kan
worden
vermeld
N» 866. Rivier Watiauta. Makroskopisch zien we chlorietrijke
staan
komen
uit
laagjes
calciet.
in het schisteuze gesteente
afwisselen
Ook
met
laagjes,
die
muskoviet- en
bijna
geheel
be-
laagjes van een intermediaire samenstelling
voor.
Onder het mikroskoop vertoonen deze gesteenten
niets bijzonders,
ze bestaan uit een mengsel van calciet, kwarts, sericiet en chloriet,
waarvan de onderlinge hoeveelheden
in laagjes varieeren.
NEDEIILASDSCIIIÏ TlMOR-KXPKDlTIH
Croiiweu. Gesteenten
-van
PI. I.
II.
Moa.
FiR.
1.
Fis- 2-
Nederi.andsche Timok-expeditie
11.
PI. I[.
Brouwer. Gesteenten van Moa.
••mW
^ Kiff.
1'
ig.
1.
i
HCIIOTVPIE, VV*
LEER.U«STLRD*M
I
.
NeDERLANDSCIIF, TlMOn-EXl'KDITIK
II.
Brouwer. Gesteenten van Moa.
•lij.
I.
Kiff.
-1.
HCUOTVPIE.
V*»*
ICEfï.AMSTtRDAM
VEIUvLxYKING
UEU PLATEN 1— 111.
PI.
Fig.
I.
N" 895. Vergr.
X
I.
60. Kleine amfiboolki'istallen
omsloten door een grooter
amfiboolkristnl in een ainfiboolgabbro van den (!g. Jeroohie.
p
= plagioklaasX
den kiistallijnen kalksteen van
Fig. 2.
van 'iO. Struktiiur N" 872. Vergr. den Gg. Tnoldiarta e =: grafiet.
Fig.
1.
Fig.
2.
N° 912Xn'Cols. Vergr. X 9'*- Plagioklaasiweeling in den amfibnulgabbro vlak bij den hoofdtop van den Gg. Jeroohie. N" 895 nicols. Vergr. X 90. Contact van een anifiboolgabbro van den Gg. Jerooliie met de smalle gangetjes van tonalietaidiet in dat
l'l.
II.
X
gesteente.
PI.
Fig.
1.
Fig. 2.
N° 905
X nicols.
Vergr.
van den Gg. Jeroohie. nicols. Vergr. N° 845
X
ki'istalleu
met
X
"iO.
X 40.
III.
Plagioklaastweelingen Lhei-zoliet van den
in
een gesteente
Bookit Kcrbau. De
duidelijke splijtstrepen bestaan uit rliümbisclien pyroxeen.
GEOLOGIE VAN EEN GEDEELTE VAN HET
EILAND MOA
H. A.
BROUWER.
GEOLOGIE VAN EEN GEDEELTE VAN HET EILAND MOA.
III.
Inleiding. Gechirendp den
tijd,
die door de Nederlandsche Timor-Expeditic
onder leiding van Prof. Dr. G. A.
van
zoek
eihind Letti
het
gedurende
enkele
dagen
F'.
Molengraafk aan
(12
— 15
Maart
1911)
vanuit
korte verkenning langs de noordkust van het eiland In dien
tijd
wei-d
o. a.
de
het onder-
werd besteed, werd door den
Gg Kerbau
Moa
schrijver,
Letti
een
uitgevoei'd.
bestegen en werden onder-
zoekingen gedaan in het gebied langs de noordkust in de nabijheid
van Kaiwatoe.
Behalve koinpaspeilingen van verschillende toppen
werden door ons geene metingen gedaan, zoodat de bijgaande schetskaart als schematisch moet worden beschouwd. eiland
is
maligen
overgenomen van een kaartje posthouder
te
Serwaroe
gegevens afkomstig
sche
zijn
(Letti), terwijl
van den
De omtrek van
in het archief
l^n
het
van den tocn-
andere topographi-
luitenant
der infanterie
B. H. TER8TEEGE.
Het eiland Moa behoort met de eilanden groep. In
het
eiland
boven zee
tQgenstelling
met Letti bestaat een zem- groot deel van
uit is
een laag koraalkalkplateau, dat slechts 10 a 20 M.
gelegen en waaruit zich in het oostelijk deel het kale
en de ruim 250 M.
•I)
Vlg.
Loeang,
de zoogenaamde Letti- of Sermata-eilanden-
Kërbau-gebergte met twee toppen, de
.Iiiarh.
Letti, Lakor,
tot
Këlapa en Sermata
')
±
400 M. hooge G. Kerbau
hooge Batoe Merah verheft. In het westelijk
48 en 66. Verheek (Molukken Verslag. 444) geeft voor ilen Gg. Kerbau een grootere M.) en voor het hoogste punt in het westelijk deel van Moa
.Siboga-Expeditie.
Mijiivv. 1908.
Wet.
hoogte op (4.50 een hoogte van 225 M.
III.
blz.
Geil. blz.
:
40
inaakt
twee
+
zich het eiland niet hooger dan
verheft
deel
zee
Moa
hierdoor
te bestaan.
eilanden
op
eenigen
Vanaf het
300 M. en vanuit
den indruk van uit
afstand
westelijk deel van het eiland
zet zieh het heuveltei-rein in zuidoostelijke richting voort, doch dit "•ebied
werd door ons
A.
Wat
niet nader onderzocht.
GEOLOGISCH OVERZICHT.
de geologische samenstelling van het door ons onderzochte
gedeelte van het eiland 3Ioa betreft, kunnen achtereenvolgens worden
onderscheiden 1.
:
tot kalkphyllietisohe
een serie geplooide schisteuze, phyllietische
gesteenten met tusschenliggende banken van min of meer kristallijnen kalksteen. 2.
een
van,
serie
doorgaans roodachtige
en
sterk
gedrukte kalk-
steenen, hoornsteenen (radiolarieten) en schalies. 3.
glimmerhoudende, soms conglomeratische zandsteenen.
4.
ongelaagde, grof kristallij ne kalksteenen van den
5.
sterk
6.
basische
Gg
Tooldiarta.
verweerde basische eruptiefgesteenten (ten deele amandel-
steenen).
en zuurdere dieptegesteenten met bijbehoorende gang-
gesteenten. 7.
opgeheven rifkalken.
Omtrent het karakter en de verbreiding dezer afzettingen kan het volgende worden medegedeeld
1.
schisteuze gesteenten niet tnssclienHggende kalkbaukeu.
De
steile
en
Kaiwatoe, die deze langs
sterk
als
gesteenten.
begroeide
In het
dal
den voet van den Gg.
Kamar
Gg.
kenbare top reeds
van het
Kamar
ten
Zuidoosten
van
uit de verte opvalt, bestaat uit
riviertje
Watiauta, dat dicht
stroomt, verzamelden
we van
groote blokken verschillende phyllieten, kalkphyllieten, grauwacke-
g
g-
2
«>
re'
2
o-
^
Q 2
^
-^
42 en min of meer kristallijne kalksteenen (nos 861
schisten
— 866).
Langs de noordwesthelling van den Gg. Kamar werd aan kalk- en 868
(nos
kalkpliyllietbanken
— 870)
herhaaldelijk een vrij constant
met een
blijvende N. 20 O. tot N. 30 O. gerichte strekking
noordwestelijke helling (70
869)
(n°.
— 80°)
steile
gemeten. In sommige kalksteenen
een duidelijke laagstruktuur ontwikkeld door afwisselende
is
witte en roodbruin gekleurde laagjes. Behalve de reeds hierboven ge-
noemd-e gesteenten werden ook rosé kwartsietschisten
de
verzameld.
helling
licht-
De soms
witte
donkergrauwe kalksteenen
tot
zijn
(n°.
867) langs
roodachtige, doorgaans
tot
door allerlei overgangen
met de kalkphyllieten en deze met normale phyllietische gesteenten verbonden. Een glimmerhoudende grauwbruine kristallijne kalksteen 871) vormt met Str. N. 30 O. en steile N.
(n°.
W.
helling den top
van deu Gg. Kamar. In het dal der Watiauta zijn aan den zuidwestvoet van den Gg.
Kamar en (d.
schisten
met
Str.
N. 20 O., H. 70° Z.0. ontbloot.
vandaar over den Gg. Batoe in de
i.
men
Van
hier,
de kale waterscheiding tusschen de Watiauta en de Elwana,
over
richting
van den
in
ongeveer
westelijke
richting
Gg. Niakka) voortgaande, doorloopt
een profiel in afwisselende lagen van min of meer kristallijne,
doorgaans grijze of grauwe, soms bruinachtige kalksteenen, welke afwisselen in
het
met schisten en waarin de afwisselende lagen duidelijk
terrein
op de schisten.
De
beboschte Gg. Batoe bestaat
b. v.
uit kalksteen.
den Gg. Kamar en den Gg. Niakka werden ook brecci-
Tussclien
euze
geteekend door den veel geringeren boomgroei
zijn
kalksteenen
(drukbreceies)
verzameld (nos 880
— 881),
waarin
hoekig begrensde stukken van donkergrauwen fijnkristallijnen kalksteen in een geelbruine, eveneens kristallijne, kalkmassa liggen.
strekking der lagen opzichte
der
is
liier
N. 40 O.
strekkingsrichtiiigen
tot
N. 45
O., ze
is
De
dus ten
van den Gg. Kamar meer naar
het Oosten gedraaid.
Onder de
kristallijne
kalksteenen
van den Gg. Kamar komen
gesteenten voor (nos 862, 864), die geheel overeenkomen met kristallijne
welke
kalksteenen
op
uit
laatstgenoemd
de
blokbestrooiing
eiland
niet
als
van het eiland
vaste
Letti,
gesteenten werden
aangetroffen. Deze gesteenten der blokbestrooing zijn de kristallijne
43 kalksteenen
529
n°.
Emdori) en
n°.
826
(los (los
lilok
nabij
den hoogsten
blok op den Manoepoera)
.Omtrent den ouderdom der gesteenten van groep zekere gegevens bekend geworden. Indien
van
zijn
ons geen
den
1
we naar verwante
afzet-
ouderdom op naburige eilandon zoeken, dan
van bekenden
tingen
top
').
kan de centrale zone der gemetamorfoseerde permisehe sedimenten van het eiland
Letti
beide afzettingen
doende gegevens,
worden
afgeleid.
worden genoemd, maar het karakter der
-)
loopt
om tot een Wel komen
kwartsietschisteu
lieten,
banken van
sterk
vrij
uiteen, zoodat hieruit
gelijken
ouderdom
geen vol-
te besluiten,
kunnen
op beide eilanden phyllieten, kalkphyl-
kalksteenen voor, maar de
kristallijne
tsn
kristallijnen kalksteen zijn op
Moa
talrijker en basische
eruptiefgesteenten, welke op Letti voorkomen, werden in het onder-
zochte deel
achten
der
Moa
zeer goed mogelijk, dat ook op het eiland
de equivalenten der permisehe afzettingen van het eiland zij
We
van het eiland Moa niet aangetroffen.
serie
echter
het
het dan ook in een eenigszins gewijzigde facies
—
J^etti
— zullen blijken
voor te komen. Het heuvelland meer nabij de zuidkust van West-
Moa werd,
zooals gezegd, door ons niet nader onderzocht.
roodachtige kalksteenen, hoornsteenen (radiolarieteii)
'i,
en schalies. Deze
gest(!eiiteii
Zuidoosten
zijn
o. a.
ontbloot in het dal der
van Kaiwatoe, terwijl ook de
riviertje ontspringt, er uit is
De
Lok
Serra, ten
Niakka, waarop
(n°.
892*)
gekleurd,
ze
sterk
zijn
doorregen of door calciet
tot
zijn
sciiisteus,
soms
meer
sterk door bergdruk bein-
zijn
en bevatten veelal hoornsteen van bruinroode kleur.
steenten
dit
opgebouwd.
kaUxsfeenni zijn doorgaans wijnrood tot roodbruin, soms
grijsachtig
vloed
(ig.
zijn ze
De
ge-
mtit talrijke calcietaders
een inikrobreccie geworden, in welke de fragmenten verkit.
liet gesteente n°.
891 van den top van den
•I) G. A. F. Moi.KNGUAAl'i-. Cieogriiphisclie en geglogische beschrijving van het eiland betti. In G. A. V. Moi.kngu.wi-i' en H. A. Brouwkr. Geologie van
Letti. .Taarl). '2)
1(1.
I)lz.
v.
20.
li.
Mijnwezen. Yerh. 1914,
I,
blz.
31.
44
Gg. Niakka
mikroskopisch
blijkt
bestaan
te
uit,
door calciet ver-
van schisteuzen kalksteen met bruinroode
fragmenten
kitte,
ijzer-
verweeringspróducten op de schistvlakken en fragmenten van
rijke
gesteenten, waarin nog enkele
vormen van
niet
schisteuze
riën
kunnen worden herkend. De fragmenten bevatten
van
calciet, terwijl
zeer
fijnkorrelige
radiola-
talrijke aders
de radiolariön soms door calciet, soms door een of
min of meer vezelige kiezelsubstantie worden
opgevuld.
De
bruinroode hoornsteenen (nos 886, 890, 9206, 921) blijken mi-
nog niet nader
kroskopisch
veelal
radiolariën
dikwijls zijn ze zoo talrijk, dat van echte radiolarieten
;
mag worden van
gelijke
bestaat
te
rijk
gesproken.
losse
blokken
Het gesteente
I 886, dat
in het dal der
Lok
mikroskopisch bijna geheel uit een
bijmenging van bruinroode
van
reltjes
komt
aan,
zijn
onveranderd
met vele
soort-
Serra werd verzameld,
fijn
kwartsmengsel met
vcrweeringsprodukten en kor-
ijzerrijke
erts.
onderzochte,
De kwarts
vult ook talrijke aders en
hier in grootere kristallen als elders in het gesteente voor.
De
zeer talrijke, zoo goed als alleen cirkelronde, doorsneden van radiolariën
worden ook geheel door het
fijne
kwartsmengsel of soms
door radiair gebouwden chalcedoon opgevuld.
In een anderen hoornsteen
Lok Serra
de
uit
(n°.
komen
875)
mikroskopisch slechts weinig vormen, die herinneren aan radiolariön, voor.
Het gesteente bevat
grover gekristalliseerden, kwarts,
veel,
die holruimten en aders opvult.
Het gesteente 9206, dat verzameld,
is
nog
rijker
als
rolstuk
in
de rivier Laanoe werd
aan radiolariën dan
n°.
886, het
is
bijna
geheel uit de resten dezer organismen opgebouwd.
Bonte schalies
werden op enkele plaatsen
als
vaste
gesteenten
aan den oeverwand der Lok Serra aangetroffen.
Geheel hierboven
soortgelijke zijn
met hoornsteen
kalksteenen
vermeld,
komen op
als
die,
welke
het eiland Letti voor onder de
gesteenten der blokbestrooiing op de Javanoea heuvelgroep, op het zadel
tusschen die heuvels en den Gg. Emderi en zeer talrijk aan
den voet van den Gg. Tiomessa
1) G.
A. F.
MoLKNGHAAFi,
loc.
cit.
').
Verder komen op Timor,
biz. 33.
te
45 friadischc
inef
ziimcii
Moa
eiland
met
en
afzettingen ouk hoornsteenen
jurassischo
i-ii
voor,
ia(liolari('ii
iiict
die zeer veel
der
die
overeenkomst met die van het
hlokbestrooiing van het eiland Letti
vertoonen.
glimiuvrhoiideiido zandsteenen.
3.
In
onmiddellijke
de
van
nabijheid
de
der
gesteenten
vorige
groep komen glimmerhoudende zandsteenen voor, die ten deele een
cement bezitten en dan glimmerhoudende kalkzandsteenen
kalkrijk
genoemd kunnen worden. Blauwgrijze, aan de oppervlakte meer
gekleurde,
geelachtig
muskoviethoudende
glaukonietkorrels, die sterk met zoutzuur bruisen,
zameld dieht
den top van den Gg. Niakka
bij
Cxlimmerzandsteenen,
met
(n°.
b.v. ver-
892).
top dicht oostelijk van den Gg. Niakka,
zamen met amandelsteenen en geserpentiniseerde basische erup-
tiefgesteenten. ze
werden
weinig of geen kalk bevatten, werden
die
aangetroffen op een kalen te
dikwijls
zandsteenen
Deze muskoviethoudende zandsteenen
zijn
bevatten smalle kwartsadertjes en kleirijke laagjes
Meer grofkorrelige grintsteenen
voor
(n°.
losse
brokken gevonden
888).
bij
(n°.
tufachtig,
komen
er in
882j werden in
de afdaling van de vindplaats van
n'^.
883
naar het dal der Lok 8erra. Soortgelijke
Op ïimor heid
b.v.
van
niet
hebb"'i
in
den boven-trias van
der Timor-Ceram boog een groote uitgebreidheid.
komen
kalksteenen
kalkbanken
ze
zeer dikwijls in de onmiddellijke nabij-
met halobiën voor en op Ceram wisselen
Monoti» xalinaria met de zandsteenen
af.
dan ook voor de gelijksoortige zandsteenen van
wordt
Moa
glimmerzandsteenen
eilanden
talrijke
een
boven-triadische
onder de gesteenten groo])
'),
ouderdom aangenomen. Up
der hlokbestrooiing
i^rofkristiillijiie
Letti
eiland
komen
van de Javanoea heuvel-
soortgeljjke gesteenten als onze nos
+.
Door ons liet
892 en 883
voor.
kalksteenen.
Dicht westelijk van het dal der jjok Serra, tusselien den Gg. \iakka
1) (i.
A. V.
MoI.KNGHAAM-,
loc.
cit.
blz. 'Ah.
46 en Kaiwatüe komt een grofkristallijne witte kalksteen (nos 872
— 874,
886') voor, waaruit een lage top, die mij als Gg. Tooldiarta werd ge-
noemd,
opgebouwd. Deze gesteenten vertoonen een geheel ander
is
uiterlijk
de kristallijne kalksteenen, welke overgaan in kalk-
als
phyllieten, die aan den Gg.
witte
licht
tot
Kamar
Het
afwisselen met schisten.
blauwachtig getinte gesteenten, die fraai de
vlakken der groote calcietkristallen vertoonen- en die
zijn
splijt-
rijk zijn
aan
grafiet en lichtgeelbruinen phlogopiet.
Een
duidelijke
gelaagdheid
werd
in
deze gesteenten niet waar-
genomen. Omtrent het verband dezer kalksteenen met andere
Moa
maties van het eiland
werden
ze
veel op
slechts aangetroffen
kalksteenen
kristallijne
van het
noordkust
(vgl.
van den
Fatoe Soen nabij de
rots
tusschen
Atapoepoe en de op
Gedeh.
lijk,
Laatstgenoemde
de beschrijving van n° II 11' in: Gesteenten van
Oost-Xederlandsch Timor, Ned. Timor-Expeditie kristallijn,
Ze gelijken
op den Gg. Tooldiarta.
Timor,
eiland
for-
geene gegevens bekend geworden,
gebied gelegen plaats Batoe
Portugeesch gesteenten
zijn
maar bevatten eveneens phlogopiet en
wat grover
II) zijn
gi-afiet.
Het
is
moge-
een metamorfe facies voorstellen van de
dat deze kalksteenen
rotsvormende triadische (of jong-palaeozoïsche) kalksteenen, die op
Timor een zeer groote uitgebreidheid hebben. 5.
verweerde basische eruptiefgesteenten.
Te zamen met de gesteenten van groep 2 en groep komen
sterk verweerde eruptiefgesteenten aangetroffen, ze in losse
de,
3 werden b.v.
voor
blokken op den nek, die de waterscheiding vormt tusschen
naar de noordkust
stroomende Lok
stroomende Kieemsola. Het
zijn ten deele
Serra
en de zuidwaarts
amandelsteenen
die zeer rijk zijn aan bol- of ellipsoidvormige amandels
(n°. 876),
met een
dia-
meter van enkele mM., terwijl in de grocnachtige grondmassa der gesteenten nog talrijke zwarte, verweerde phenokristen kunnen wor-
den herkend.
Andere gesteenten bevatten
mige,
talrijke,
grootendeels
met
(n°.
876*)
zijn
meer bruinrood gekleurd en
calciet gevulde, aders.
geserpentiniseerde,
Ze gelijken op som-
basische
eruptiefgesteenten
van het eiland Timor en het waren waarschijnlijk, evenals de aman-
:
47 delsteoncn, oorgproiikclijk poifyric'ti-n
spronkelijke bestanddt'clen geheel
of'
of'
nu'Iafyren wiiarvan do oor-
grootendeels in secundaire mi-
neralen zijn omgezet. Soortgelijke gesteenten zijn op het eiland
Op
misehe en triadische afzettingen.
Timor verbreid
het eiland
in per-
Moa komen
ze te
zamen voor met gesteenten der groepen 2 en 3 en ook voor de groep
van
gesteenten
5
door ons voorloopig een oud-meso-
vv^ordt
ouderdom aangenomen.
waarschijnlijk boven-triadische,
zo'ischc,
basische en zuurdere dieptegesteenteii eu ganggesteeuteu.
G.
De volgende 1.
deze groep behoorende gesteenten werden op het
tot
Moa gevonden
eiland
Iherzolieten.
2.. serpentijnen. 3.
gabbro's (ten deele geamfibolietiseord).
4.
kwartsdiorieten.
5.
mikrokwartsdiorieten.
6.
kwartsdioriet- tot tonalietaplieten.
Ze
zijn
').
door mij in de tweede verhandeling van
Timor-Expeditie 11"
van
(Gesteenten
het
eiland
„Xederlandsche
Moa)
uitvoerig
beschreven.
De
Iherzolieten
geheel
(nos 844, 845,
peridotietische
uit
De
het oostelijk deel van het eiland.
een
roodbruine de
nabij
verweeringskorst,
ü])pervlakte
werden verzameld van
853)
aders
gesteenten vertoonen meestal
terwijl
reeds
door
Verbeek
van magnesiet en ook van
opaal
kwarts werden aangetroffen. Nesten van chroomijzererts (nos 854 verder in deze gesteenten
koiiKMi
Voorkoiiirn ran
In
de dalen
der
het,
gesteenten bestaande, Ivërbaugebergte in
rivici'tjcs,
-)
en
— 857)
vixn-.
iiia(/ncsicf
die
in
llirrzolief.
van den Gg. Kèrbaii afvloeien,
De naam tonaliet wordt door ons gebruikt als verzamelnaam voor kwartsdiorietische gesteenten (vgl. ook A. Wiciimann, Gesteine von Timor, Samml. dus Gcol. Keiclismus. iu Leiden. I" ser. Bd. II. 1882—1887) aan het slot van zijn beschrijving van amlibooltonalioten van Timor. '2) U. ü. M. Veuheek, Molukken Verslag, Jaarb. v. h. Mijnw. 1008. Wet. 1)
rijUe,
God.
blz.
44i.
48
komt op den overigens kalen berg boomgroei voor; we vonden in de omgeving van enkele dezer dalen, dat de peridotiet min of meer is overgegaan in een, aan magnesietaders rijken, serpentijn
De
magnesiet komt dus op soortgelijke wijze voor
Gg. Emderi op het eiland Letti
wat
niet aanzienlijk,
is
Gg. Kërbau,
ook aan
').
De
totale hoeveelheid
van den
magnesiet
verwachten was, omdat de
in dit gebied te zijn
(vgl. fig. 1).
als die
dikwijls
oppervlakte,
reeds
uit
onver-
weerden peridotiet bestaat en de serpentinisatie en magnesietvor-
ming
Door proefsleuven werd bevestigd, dat
optreden.
plaatselijk
magnesietaders
de
op geringen
reeds
van de oppervlakte
afstand
geheel ontbreken.
Eenige magnesietvindplaatsen langs de noordhelling van den Gg.
Kërbau
in
zijn
fig.
1
aangegeven.
Ook
langs de oosthelling van
den Gg. Kërbau werd serpentijn gevonden
Voorkomen van chroomijzererts
(nos 852, 853). in
IherzoUet.
Talrijke gerolde stukken van chroomijzererts,
werden aangetroffen
groot,
in
sommige
tot
1
dM''
het dal van den Liewoelawang tus-
schen den Gg. Kërbau en den Batoe Merah (nos 854 en 857).
Werden dus
het
in
Kërbaugebergte slechts peridotietische ge-
steenten gevonden, omgekeerd werden deze gesteenten als zoodanig
aangetroffen
niet
van groep
we
vonden tische
6,
in
in
het tweede verbreidingsgebied van gesteenten
het heuvelterrein zuidwestelijk van Kaiwatoe.
nl.
dit
gesteenten
is
gebied
serpentijn,
ontstaan,
n.1.
die
Wel
misschien uit peridotie-
op den kalen berg Peepilèwan,
het meest westelijk gelegen punt, dat door ons werd bezocht. Deze top
door een nek verbonden met den Gg. Jeroohie en tusschen
is
beide ontspringt het riviertje Laanoe, dat naar de noordkust stroomt.
De Gg.
Jeroohie bestaat uit amfiboolgabbro (nos 912, 895), waarin
talrijke zure gangetjes
van kwartsdioriet-
898a) voorkomen. Het
zijn witte, fijn- tot
die
895,
scherp tegen den omgevenden gabbro zijn begrensd.^ Mikrosko-
pisch
van
tot tonalietapliet (nos
middenkorrelige gesteenten,
blijkt,
het
dat
sterk
1) G. A. F.
de
kristallen
afwijkende
MoLENGRAAFF,
van den gabbro zich naar de
mineraalmengsel
loc.
cit.
blz. 74.
der
aplieten
zijde
volledig
49 li(d)lieii
ontwiklo'ld.
|)c
;i])li(;tgangi!(:jes
en
liwarts
liocvcrllicili'ii
plagioklaas,
basiciteit
der plagioklazen
blijkbaar
komen
vyrijze
Ook werden
voor.
die
is
ainfibool
en
veranderd, voor.
De
van verschillende aciditeit op
apliotische gangetjes aangetroffen in
met gabbro's
als rolsteen
in
de
rivici'
fjaanoe
verzameld. Evenals de omsluitende gesteenten zuurder zijn
dan de gabbro's, schijnen ook deze aplieten produkten
te
Op den
tot
zuurdere splitsings-
behooren, dan de aplieten in de gabbro's, ze zijn zeer
ivwartsrjjk en bevatten minder, zonair
tusschen
nek,
gelegen topje Laanoe, (n°.
komen
voor verschillende gangetjes en
wisselt
splitsingsprodukten
kwartsdiorieten,
werden
verder
die groetendeels in titaniet
titaiioinagnetiet,
deze
bestaan uit oni^evoor gf^lijko
den
komen
gebouwden, plagioklaas.
Gg. Jeroohie en het dicht oosteljjk
soortgelijke aplietische gesteenten voor
901*), terwjjl vlak hierbij ook fijnkorrelige amfiboolrijke mikro-
kwartsdiorietcüi (n°. 902)
werden verzameld, die een ander
splitsings-
product onder deze verwante, doch naar hun samenstelling en struktuur sterk uiteenloopende gesteenten voorstellen.
We
hebben hieronder de door Prof. E.
Hartford
uitgevoerde
W. Morley
van een mikrokwartsdioriet met die van
een
Iherzoliet
Gg. Kërbau in een tabel vereenigd.
Si Oj
76.01
63.65
AljO,
13.7.S
•15.61
Fej O3
0.20 0.70 0.13 0.39 2.03 5.32 0.32 0.14 0.72 0.09
0.95 4.69 0.28 2.43 6.49 2.61 0.29 0.45 1.23 0.36 0.00 0.93 0.11 0.05 0.08 0.00 0.05 0.05
Fe
Mn
MgO
Ca Naj Kj H2 Hj
0+
Ti O2
Zr Oj P. 0, Cl
F S Cr, 0,
Ba Sr 0-
^ Som
te
West-
chemische analysen van een tonalietapliet en
—
OAG 0.08 0.05 0.09
—
0.05 0.06
100.27
100.31*'
42.76 3.28 0.97 7.29 0.24 40.07 1.53 0.21
0.09 0.27 1.19 0.06 0.02 0.03 0.11
0.02 0.03 0.03 0.03 0.05 99.88
van
den
50
Xek
Tonalietapliet.
I.
geringe
zeer
K, O
der mitroskopisch
kenmerk der analysen
wijst
onderzochte
en
II zien
we
splitsingsprodiikten, ook niet in de
Het hooge
Na.^
O
gehalte in analyse I
op den rijkdom aan albiet van den gemiddelden plagioklaas,
Fe en
geringe
het
terwijl
Mg
gehalte
armoede aan donkere mineralen, die in
I
orthoklaas werd dan ook in geen
gehalte,
aangetroffen.
allerzuurste,
W. Morley.
W. Morley.
Lherzoliet. Gg. Kërbaii. Moa. Anal. E.
Als gemeenschappelijk het
Gg.
W. Morley.
Gg. Jeroohie. Moa. Anal. E.
Mikrokwai'tsdioriet.
II.
III.
den Qg. Jeroohie en den
tusschen
Laanoe. Moa. Anal. E.
verband staat met de
in
in veel grootere hoeveelheid
den mikrokwartsdioriet van analyse II aanwezig
vertoont het lage Si 0^ en Al,
0.,
zijn.
Analyse III
gehalte en het zeer hooge
Mg
O
gehalte der peridotietische gesteenten met veel rhombischen pyroxeen.
De gabbroachttge en
diorietische gesteenten,
aplietische gesteenten, die in innig verband
worden door
magma
we
splitsingsprodukten
begon.
gangetjes
peridotieten
en
als
grootendeels
reeds
steenten
aplietische
lijken
ons
beschouwd, waarbij de
als
ouderdom
met de gangvormige
met elkander voorkomen, van
kristallisatie der
eenzelfde moedei'-
middenkorrelige ge-
was afgeloopen, toen
Het
is
die der zuurdere
zeer wel mogelijk, dat ook de
ultrabasische splitsingsprodukten van ongeveer geals
de overige gesteenten mogen worden beschouwd
wijzen in verband hiermede nogmaals op het voorkomen van
serpentijn
Wat
bij
den
gabbro in het gebied ten Zuidwesten van Kaiwatoe.
ouderdom dezer gesteenten door Verbeek
betreft,
kan worden mede-
de gesteenten zijner groep der oude
gedeeld,
dat
basische
eruptiefgesteenten van grootendeels prae-permischen (azoï-
')
ouderdom worden beschouwd. Niet onmo-
schen
en palaezoïschen)
gelijk
wordt het door hem geacht, dat een gedeelte mcsozoisch
Tot deze groep worden gerekend bro's,
diabazen,
diabaasporfyrieten
:
,
is.
peridotieten, serpentijnen, gab-
met bijbehoorende
tuifen, brec-
ciën en schaalsteenen, diorieten en diorietporfyrieten.
Ook de
i) R. D.
granietische gesteenten worden door
M. Verbeek
loc. cit.
biz.
737
e.
v.
hem
als waarschijnlijk
51
dan
iiUc ouck'r
hcscïhouwd.
pcrriiiscli
We
hebben reeds elders
eengezet, dat geen bewijzen voor een prae-permischen
basische
„üud('
het
is
dat
men met
eiland
Volgens Verbkek
zijn.
in dc^n oostelijken archipel (hiidelijk,
prae-permische gesteenten te doen heeft,
n.1.
op het
worden bedekt en op het eiland Ambon,
crinoidenkalksteen zouden
waar granietgangen ouder zou
in
pcridotict
zijn,
dan een
hem
steenformatie, welke door
voorkomen,
terwijl de graniet* van
uit granietgruis
nhtcr op
konu'u
Letti
opgebouwde
van permischen of
als
jong-palaeozoïschen ouderdom wordt beschouwd. steenen
uit-
waar schaalsteen en diabaasbreccicn door permischen
Lotti,
Ambon
bekend
eruptiefgesteenten"
maar op enkele punten
')
ouderdom der
in
losse
in ieder
De permische
zaïid-
geval kalk-
blokken voor'-) en
zijn
misschien door overscliuiviiig ter plaatse gekomen, terwijl de zandsteenformatic van
Ambon
dom wordt beschouwd. Op het eiland Letti
konu'u, gedeeltelijk sterk gemetamorfoseerde,
stoUingsgesteeiiten
basische
ook
door ons als van boven-triadischcn ouder-
voor van permischen en waarschijnlijk
ouderdom
jongeren
van
elders
terwijl
'-),
in
den oostelijken
Indischen archipel soortgelijke gesteenten van mesozoïschen en tertiairen
ouderdom
Hieruit
kan met voldoende zekerheid worden afgeleid, dat onder
de
oude
zgn.
op
basische
jong-palaezoïschen,
plaatsen
talrijke
als
eruptiefgesteenten,
mesozoïschen
van
Op Moa werden geen
voorkomen.
zijn
bekend
zoowel
en
contacten
geworden
gesteenten
').
van
ouderdom
tertiairen
met sedimenten van
bekenden ouderdom waargenomen, waaruit met meerdere zekerheid den ouderdom dezer gesteenten op dit eiland zou kunnen
omtrent
worden geoordeeld. 7.
Jonge rifkalken grootste
1)
ffedeelte
H.
A.
hebben op Moa een groote uitgebrei
liet
eiland
bestaat
uit
een
laaa:
Koninkl.
Ak.id.
v.
Wetenscli.
.Vinsterdam.
Deel
liet
koraalkalk-
Brouwer. Over dpn ouderdom der eruptiefgesteenten
hikken. Vcrsl. Idz.
opgeheven rifkalken.
in
de Mo-
.^XV, 1917,
1004.
'il
ü. A.
3)
II.
A.
1''.
Moi.KNORAAI
I-.
loc.
cit.
blz. '28.
HRorwKR. Over den ouderdom der eruptiefgesteenten
enz. loc.
cit.
52 dat zich niet
plateau,
meer dan 10
20 M. boven zee verheft, en
a
waaruit de hoogere gedeelten in het oostelijk en het westelijk deel
van het eiland omhoogsteken.
Er komen ook hooger opgeheven
rif kalken
voor
;
in het oostelijk
van het eiland, langs de hellingen van het Kërbaugebergte,
deel
werden ze door ons
komen
maar
aangetroffen,
niet
ze op verschillende plaatsen voor.
rifkalkwand
tot
in het westelijk deel
Zoo verheft
zich een steile
eenige tientallen meters boven zee, rechts van het
pad van Kaiwatoe naar den Gg. Kamar, niet ver van eerstgenoemde plaats.
Verder vonden we den
kristallijnen kalksteen
van den Gg.
Tooldiarta plaatselijk door jongen rif kalk bedekt. Volgens Verbeek')
komt
Siboga III,
werd
48
in
en
terrassen
140
bekend geworden
b. z.
mag
of volgens
b. z.
van het eiland niet bezocht.
Letti zijn kleine resten van
eiland
M.
215 M.
tot
66) tot 240 M. boven zee voor. Door mij
dit westelijkste gedeelte
eiland Letti
Moa
rif kalk
blz.
nabijgelegen tot
van het eiland, naar waarnemingen vanuit
in het westelijk deel
opgeheven
zee,
Evenals voor
-).
Op
het
opgeheven rifkalk die
van het
voor de hoog opgeheven rifkalken van het eiland
een plio-plistoceene ouderdom worden aangenomen.
Waarschijnlijk hebben de hooger opgeheven rifkalken vroeger een veel grooter verbreiding op het eiland gehad, terwijl ze thans weer
grootendeels
door
erosie
verdwenen. Het
zijn
goed mogelijk, dat gedeelten van uitstaken,
toen
in
Moa
plio-plistoceenen
deze dus nooit door rifkalk bedekt
voor
het
eiland
van hoog opgeheven rifkalk
deel
echter ook zeer
de opheffing begon en dat geweest. Dit kan b. v. gelden
Kërbaugebergte, zooals ook wordt aangenomen voor de
hoogere toppen van het
In den
tijd
zijn
is
reeds als eilanden boven zee
tijd
zijn
Timor, die thans door een krans
omgeven
^)
(o. a.
de Lakaan).
toen het lage rif kalkplateau, waaruit thans het grootste
van het eiland
werd gevormd, bestonden
bestaat,
ter plaatse
van het tegenwoordige Moa zeker twee eilanden, die door een on-
1) R. D.
M. Verbekk.
loc.
cit.
blz. 444.
MoLENGRAAFF. loc cit. blz. 47. 3) G. A. F. MoLENGRAAFF. Folded mountain chains, overthrust sheets and block-faulted mountaias in the East Indian archipelago. Compte Rendu XIIo 2) G. A. F.
Congr. géo\. intern.* Toronto 1913,
blz. ö93.
53 diepe zee waren verboiideii. ]Jergelijke verliomliiigeii vinden
nog verder
tliiins
waar
Serniata,
in
is
en
op grooten afstand der eilanden voorkomen. Het
duidelijk, dat na een geringe opheffing
is
aspect
soortgelijk
we ook
de nabijheid der eilanden Loeang en
de zee tusschen de eilanden zeer ondiep
i).v.
tot
riffen
talrijke
oostelijk
als
het eiland
thans
boven zee
Moa
zal
gebied een
dit
vertoonen. Hierop
bespreken der jongste Ijergvornieiide bewegingen nog nader
zal bij het
worden teruggekomen.
tlEGEVENS OMTRENT DE GEOLOGISCHE GESCHIEDENIS VAN HET EILAND MOA.
li.
resultaten onzer verkenning van het noordelijk deel van
Uit de
het eiland kan, in verband met gegevens, die van naburige eilanden
bekend
het een en ander omtrent den
zijn,
ouderdom der
verschil-
lende sediment- en eruptiefgesteenten en omtrent de bergvormende
bewegingen
beschouwde gebied worden
in het
afgeleid.
Omtrent het voorkomen van palaeozoisehe of oudere gesteenten op het eiland bij
Moa
is
niets
met zekerheid bekend geworden. "We hebben reeds
de beschrijving der schisteuze gesteenten met tussehenliggende kalk-
banken vermeld, dat deze mogelijk een eenigzins gewijzigde
maar dat zekere gegevens hieromtrent nog Eenige zekerheid krijgen we denis
facies voor-
van permische gesteenten, die op het eiland Letti voorkomen,
stellen
van
Moa
het oudere mesozoïcum.
in
analogie
met hetgeen ons van
archipel
bekend
mesozoïsclien
de
is,
(ten
Zoowel abyssische
boven-triadischon
radiolarieten
als
middellijke
—
legen
eilanden
voor.
we voor
het
Timor en
Letti
—
Dit samen
eiland ')
I
.
8 als van
en
zooals
de
en wel in elkanders on-
voorkomen wordt
ver-
Moa, evenals voor de nabijgeen talrijke andere eilanden van
Folded inouutuiii cluiiiis etc. loc. F. Moli:ngi!am Geo^niphische cq geologische beschrijviug etc. loc. cit.
1) G. A. ld.
nabijheid
2
ouderdom) beschouwd.
vlakzeeafzettingen,
komen hieronder
indien
Door ons werden naar
der groepen
afzettingen
deele
geheel niet bekend zijn.
elders in den oostelijken Indischen
grint- en zandsti-enen
klaard,
in het
omtrent de geologische geschie-
eerst
cit.
blz. 79.
54 den Timor
— Ceramboog
')
een periode van intensieve plooiende be-
wegingen aannemen.
Op
de eilanden Timor en Letti schijnen deze bewegingen na het
maximum
oud-mioceen hun
te
hebben bereikt en hetzelfde mag
dan voor het naburge eiland Moa worden aangenomen, hoewel hier geen afzettingen
bekend geworden, die jonger
zijn
dan
zijn
deele oud-mesozoïsehe afzettingen onzer groepen 2 en 3.
kingen, die op Letti nagenoeg
strekkingen
in
W
strek-
gericht zijn, schijnen op
hieromtrent uit de
te zijn gedraaid, voor zoover
gerichte
O—
de, ten
De
Jf. Jï.
de omgeving van den Gg.
Moa
O. tot X. O.
Kamar mag
worden geoordeeld.
Door iloLESGRAAFF
")
is
uitvocrig uiteengezet, dat een gedeelte
der gesteenten, welke in de blokvelden van het eiland Letti voor-
komen,
niet op dit eiland zelve,
Timor en Moa
maar wel op de naburige eilanden
bekend geworden. Omtrent de wijze, waarop
zijn
het materiaal der blokvelden ter plaatse
is
gekomen, wordt
o. a.
de
mogelijkheid geopperd, dat ze de resten zouden zijn van een overschui vingsblad, dat van uit het Noorden of Xoord-Xoordwesten over
de permische kern van het eiland zou zijn geschoven, terwijl dan de
herkomst der exotische blokken
uit
de blokvelden op grooteren of
kleineren afstand noordwaarts van Letti zou moeten worden gezocht.
De
roodachtige kalksteenen en hoornsteenen en de zandsteenen onzer
groepen 2 en
3, die als vaste
Gg. Xiakka op
Moa
gesteenten op en nabij den top van den
en als losse blokken in de blokvelden van het
eiland Letti voorkomen, zouden dan zeer goed tot dezelfde tektonische
Moa bouw
eenheid kunnen behooren, die op het eiland
sterk
We
niet verder in gis-
willen ons omtrent den tektonischen
is
geërodeerd.
singen wagen, te meer waar van het onderzoek van het heuvelterrein, dat zich vanaf het westelijk deel van het eiland in zuidoostelijke rich-
ting voortzet,
nog belangrijke gegevens mogen worden verwacht.
Brouwer. Over de tektoniek der oostelijke ilolukken. Versl. Kon. Wet. Amsterdam, Dl. XXIV, 1915, blz. 987. Geologische Verkenningen in de oostelijke Molukken. Feestbundel Prof.
1) H. A.
Akad. ld.
V.
G, A. F. MoLENGR.\^AFF. Verh. Geol. Mijnb. Gen. 1&16, blz. 47. 2) G. A. F. MoLENGRAAFF. Geographische en Geologische beschrijving van
het eiland Letti.
loc.
cit.
blz.
40—46,
80.
55
Omtrent den ouderdom der diepte- en ganggesteenten van onze groep
geen zekere gegevens bekend. Contacten met sedi-
zijn
(i
menten
bekenden ouderdom werden niet waargenomen.
van
We
hebben er echter reeds op gewezen, dat voor deze gesteenten geen op
hoogen,
minst palaeozoïschen ouderdom behoeft te worden
zijn
aangenomen, zooals door vroegere auteurs veelal
Na
geschied.
is
de periode van intensieve tertiaire bergvormende bewegingen,
volgde een periode van langdurige
denudatie en in het laatste ge-
van het plioceene tijdperk was zeker verreweg het grootste
deelte
deel van het tegenwoordige eiland door zee bedekt. Sindsdien heeft
een
opheffing
het gebied,
Indien
westelijk
deel
hoogte
Moa wordt ingenomen, was
hoog opgeheven terrasvormige rifkalken
van
dit gebied zich
ongelijkmatig over
waarschijnlijk
die
thans door het eiland
verdeeld.
rijke
gehad,
plaats
dat
het
sinds het
den zeespiegel
van
wogen. In het oostelijk deel
werden
in het
opwaarts
door
geweest,
zijn
ook mogelijk
het
belang-
heeft be-
is,
niet,
dat
ze er
dat de riffen hier
bijzondere omstandigheden niet konden worden gevormd.
achten het echter plistoceenen
voor
terwijl
tot
Kèrbaugebergte geen
hoog opgeheven rifkalken gevonden. Dit bewijst niet
tijd
de jongste
als
goed [mogelijk, dat
zeer
het
in
dit erop, dat
met tusschenpoozen
plistoceen
opzichte
ten
voorkonum, dan wijst
eiland
liet
We
Kèrbaugebergte
in
een eiland uit zee omhoog stak en dat het zich
geringe opheffing slechts weinig ten opzichte van
den zeespiegel opwaarts heeft bewogen, of dat op een periode van rijzing
weer een dalingsperiode weer
riffen
onder
den
is
zeespiegel
gevolgd, waardoor de gevormde
verdwenen.
Dat
elders
in
de
eilandenbogen rondom de Banda-zee ook thans nog soortgelijke ver-
houdingen voorkomen, in
blijkt uit
hetgeen
b. v. tijdens
ons onderzoek
1915 van het eiland Loeang en nabijgelegen eilanden, ten Oosten
van
Moa, kon worden vastgesteld. Het eiland Loeang wordt met
enkele kleine eilandjes vlak ten Oosten ervan geheel door een zeer breed
omgeven. De
rif
Sermata en ook ver
en
tusschen
strekken zich ver in de richting van
westelijke
richting
en droogvallende gedeelten
eilandjes
noord-
riffen
in
zuidkust in dt'ze
uit,
terwijl begroeide
op geruimcn afstand van de
richtingen de grens aangeven.
deze grens en de kust van Loeang schijnt ondiep
De
zee
te zijn
56 en loopt
eb
bij
Dicht buiten bet
droog.
deele
ten
Noorden en ten Zuiden van Loeang reeds vonden. vlak
Uit
dit
breede
de kust
bij
rif
rijst
rif
wordt ten
geen ankergrond ge-
het kleine eilandje Loeang reeds
omhoog, opgeheven rifkalken ontbreken op
steil
het eiland geheel.
Het
Moa
is
zeer goed mogelijk, dat ter plaatse van het tegenwoordige
sinds het plistoeeen langen tijd twee eilanden of eilandengroepen
hebben bestaan, waarvan de westelijkste sterker werd opgeheven.
Het lage rifkalkplateau, dat thans de twee oorspronkelijke eilanden als
een breede gordel omgeeft en verbindt, wijst op een jongere
van het geheele gebied, dat thans door het eiland Moa wordt
rijzing
Aan
ingenomen. zijn
deze rijzing kunnen ook nog dalende bewegingen
voorafgegaan en het Kërbaiigebergte kan in dien
hebben vertoond,
gelijk aspect
op grooten afstand der kust door
onderzoek
nader
eenigszins
van
atolvormige
zeer uitgestrekt rif
deze rif
riffen
een soort-
wordt omgeven. Uit een
en nabijgelegen
riffen,
zooals b.v. het
van Meaty Miarang, dat weer door een
met de Oekanaö eilanden
belangrijke gegevens omtrent de jongste trent
tijd
thans het eiland Loeang, dat tot
als
is
verbonden, kunnen
bodembewegingen en om-
het ontstaan van dergelijke breede riffen
om
kleine eilanden
worden verwacht.
Van de
jongste
bergvormeiidc bewegingen, die de vorming der
beide geoantiklinalen met tusschenliggende diepe zeebekkens rondom
de Banda-zee
tengevolge
op het eiland Moa. gingen
We
hadden
')
vinden
we
dus ook de sporen
zien tevens, dat deze bergvormende bewe-
op den langen duur een rijzing der eilandenreeksen tenge-
volge hebben, maar deze rijzing geschiedt niet onafgebroken en op betrekkelijk
geringen afstand reeds niet
meer gelijkmatig,
terwijl
ook perioden van plaatselijke daling met de algemeene opheffingsperiode kunnen hebben afgewisseld. 1) H. A. Brouwer. 0\ev de bergvorrneude bewegingen in het gebied der boogvormige eilandenreekseii van het oostelijli gedeelte van den U. I. archipel. Versl. Kon. Akad. v. Wetensch. Amsterdam, Dl. XXV, i&\l, blz. 768.
1910-1912. Ned. Timor-Eipcditie
II.
BROUWER, GEOLOGIE VAN MOA.
GEOLOGISCHE SCHETSKAART VAN GEDEELTEN VAN HET EILAND
i
MO Schaal H. A.
1
:
A 200.000
BROUWER.
LEGENDA
H
l'hyllicten. kalkphyllieten enz.
met tusschenliggende kalkbanken
Pciitydieten en .serpen^yn. (ittbbro's. diorielen,
kwartsdiorietaplieten enz.
Strekking en helling der lagen. Bergtoppen.
LM.
J.
SMULDERS &
Co.,
den Haag.
A
NEW
SPECIES OF EOSSIL PENTACRINUS EROM THE EAST INDIES
FRANK SPRINGER, Las Vegas, New Mexico.
(With one
plate).
A
IV.
SPECIES OF FOSSIL PENTACRINUS FROM
NEW
THE EAST INDIES.
Among some Roti
age collected on tho Island of
of Jurassic
fossils
Dutch East Indios by the expedition under Professor
the
in
Dr. G. A. F. MoLENGRAAi'F
of
Holland
Delft,
are
'),
some
frag-
mentary crinoidal remains, which Dr. Molengraaff has kindly sent
me
examination and description. The material consists of:
for
part of a fairly well preserved ('rown having the
The lower
(1)
base in good condition, and the arms to the sixth tertibrach, some-
what disturbed but admitting (2)
Two column
fragments,
of nieasurement,
ono of which
shows the
essential
structures very clearly.
These specimens are
marked ncw
sufficiënt to
which
species for
I
indicate the presence of a well
propose the name.
Pentiicriiinx roticii^is
Plate I
This the
species
presence
is
of
of
tlie
typi'
/'.
I)
The
which
It
in
is
tlie
as evidciiccil
liy
column, and by the
distinguished by the small
of secundibrachs, indicating a relatively low and broad crown.
Conformably
light
s/dxiiii/ii/dri.'',
numerous internodals
consequently long cirrus intervals.
number
sp.
l—2a—c.
figs.
of
n.
fossils
to
this
general form of crown, the component plates
were collected by Dr.
greyish shales with occiir
11.
intercaliitod
on the western side of the
the north-west of Bebalain.
.\.
bard coi'al
lliim
wkh
biyrrs
iii
December 1911
in
of marl and limestone,
liniestono hill Toem|Ki Sili to
:
60 are
The specimens are when compared with a similar
unusually short and widc.
all
large
individuals, and
P. suhanf/iilaris the
relative
size
derived from individual of
and proportions of the principal
clements are as follows:
P. suhangukiris
rotiensis
I'.
Height to width
Üf basals
3.2 to
3
Of Radials
7.5 to
9
3 to 5 to
2 8
Of axiallary IBr Of IIBr (average of several). Of IIIBr (average of several)
3 2
to
6
3.7 to
lO
to 10
2 to
4
i
to
6
to
3
7 to
9
5.5 to
4
9
3
Number
of IIBr
Taper of Radials downward, »
»
Number
»
in »
Il
depth from width from
to
of internodal pairs to the cirrus 7
3 to 63
linear
elliptic
interval
Foriii of petaloid sentors
The downward in
1
projection of the radials
is
much
straighter than
P. subanf/ularis, so that instead of tapering both in depth and
width almost to a point, they have a keel running almost parellel with, or
at
broken
off in
a point
much
a
angle
slight
to,
the stem axis.
The
extremities are
the specimen, and the projection doubtless tapered to farther
down but they must have been ;
greatly elongated,
as they already extend for a distance of four pairs of columnals.
As
to
stem characters, the joint-faces are beautifully exposed in
one of the specimens, and also the succession of columnals in one complete internode. petaloid sectors are in
P.
(Figs.
stem
The
eross-section
narrow and almost
obtusely pentagonal.
is
SHhanf/iilaris. I liave figured both the proxinial
2h,r),
and
for
of siihfDiffuIaris
The
linear, instead of elliptic as
and
distal faces
comparison the corresponding faces from the (Figs. 3, 4).
As
the stem fragments in our
we
cannot be
The one
illustrated
material are not detinitely connected with the crown, certain of their relative position in the column.
61
seven
has
(Fig. 2(i)
of internodals,
pairs
indicating
that
probahly at about the twelfth internode f'rom the crown. nodals
are
appearing
only as
externally
stem
of the
radii
inter-
of long and short colnmnals, the shorter ones
pairs
in
was
it
Tho
patches at the interradial
lenticular
the longer ones resemble the nodals in shape,
;
but their flange-like rims turn both up and down, instead of only
way
one
as
impressed
downward
The
the nodals.
in
there
;
is
way
for thinking that they are directed
whieh ease
in this species, in
gulariü in the sanie
cirrus sockets are narrow, deeply
some reason
it
would
differ
from P. suban-
that Isocrinm naresensis does from I. Wyville
Thomsoni (Challenger Report on the Stalked Crinoids, and XXX). If that to
the
is
then
tiict
it
some extent repeat the character of
downward
th(!
radials
so as to entirely conceal the infrabasals.
I
drawings of the stem fragment posed according
the
and Pig. 2c (which would be the
sition,
developed columnal attached
XXIX,
face)
distal
by projecting have prepared to this
the nodal which
at
the lower end of Fig. 2a.
is
suppo-
shows a
to
view of the same nodal
side
Pis.
follows that the nodal columnals
not
fully
vi.sible in
By
a
coni-
paring this with Fig. 2b (the supposed proximal face of the nodal at
other
the
end
of
the stem fragment),
it
will be seen that the
interpolated columnal has been detached from the nodal because the
prqjection of radii
its
rim on that face does not extent to the interradial
(the salient angles) of the stem, but
angles.
'l'lius
loped by the Hange-like rim at
from
separate
is
confined to the reentrant
the interpohxted columnal linternodal), not being enve-
the
nodal;
its
would more readily
salient points,
while the infranodal,
being completely
enveloped, and being also attached to the nodal by a firmer of
uniou
l^lacc.
Fig. 4,
mode
than that between the other columnals, would remain in
ïhe
ditference in this respect
showing a joint face
in
may be
seen
the stem of P.
Iiy
reference to
si(bon
with
one of the young internodals which has not yet i-eached the outer surface of the stem in place;
columnal in Fig. 2c, interradial
radii
b(>ing completely
nodal
coliiiiuial
as
its
seen
sluit
iii
when
it
reaches the stage of the attached
salient angles will in
likc
flic fiiat
lateral
begin to project at the
view.
Fig. 2". instead of
of 2i: This interpretation of the
must hv i'cgarded as tcntativc only, depending
for
62 eonfirmation or rejection upon the discovery of a specimen with the
stem attached
The
to the
construction
crown. of this stem
is
such that the internodals both
and proximally, and the nodals
distally
distally, are
form thin flange-like rims which are parallel
to
stem;
these
flange-like
rims
found
are
columnals do not quite
adjacent
column. Hence they conceal the
at
all
produced so as
to the axis of the
points
where the
reach the genera! surface of the
less
developed columnals from view
excepting only along the interradial radii of the column, where the
growth of the new columnals
is
most rapid
;
along these
radii. the
developed columnals, here reach ing the genera! surface, appear
less
in lacunae
between the otherwise touching flange-like borders. These
lacunae where the lobes of the newer internodals reach the general are
surface
very
plain
in
the
stem fragment shown by Fig.
2it.
This consists of two nodals with one complete internode of seven pairs of columnals, each pair having one
which has only reached the surface
mature internodal and one
at the salient angles.
The
cirrus
intervals, or internodes, will be difteront in other parts of the
as
more
or fewer of the thin internodals
succession in this respect
which
gularis,
collection
I
to the surface.
stem
The
apparently similar to that in P. siihan-
able to observe in a very fine specimen in
my
from Holzmaden, inWürttemberg, having the stem preserved
for a distance of
which
am
is
come
they
138 cm. In the nearest internode
to the calyx in
can be counted there are three internodals, two very
short and one longer, with a total length of
.5
iflm.
from the middle
of the nodals. Counting from this, the fifth internode farther down,
12
mm.
and 21
in length, has seven
exposed columnals (3 long
+
4 short),
eight appearing only as extremely thin lacunae. In the tenth,
mm.
long, the 4 short columnals have
become nearly
as long as
the others, and the younger interpolated ones have emerged farther until
the lacunae have about coalesced, being separated only by a
thin line. In the fifteenth, 34
mm.
long, the lacunae have
become
continuous plates of a fair thickness, and another series of 16 very thin interpolated lacunae have appeared. This
on until
about
the
internodals (31 long
twenty-fifth -j-
internode,
mode which
of increase goes
has
sixty-three
32 short) and the number was perhaps again
:
63
new columnals
doubled by another interpolation of
Quenatodt
mentions
'j
fiiiding
fragments
stom
farther down, as
fontaining as
an inoomploti' internodc. This was prol)ably
as eighty in
tlie
extent of such duplication, further growth distally bcing by increaae
length
in
approaching the of the stem
all
of
the
tho
folunimils,
many
maximum way
of
nowcr ones continually
sizo of thcir predocessors until
the distal portion
in
doubtless became long and equal.
The occurrence
of Peiifncrinus in the form of isolated stem ossiclos
has been reported without description from the island of Misol and
from
New
Guinea. During the year 1913 some specimens of imperfect
and stem fragments were obtained by the U.
calices
from
Survey
the
nortli
Alaska,
of
(Miast
distinguish from the P. i^uhangulariH of
whieh
European
I
S.
Geological
am
unable to
localities. It
should
be observed that this and the Roti material belong to the true Peutacrinus
Blumenhach
of
and limits of with
whic'h
tlie
it
(not
of
genus, and
its
has
been
in
Dr. Bather's paper
history"
to
which
^)
I refer for a
The geographical range central
Europe
to
such
confused
explained
H. Carpent?:r)
1'.
on
'^
as
IsocrinKS,
fuU discussion of the subject.
of forms of the P. auhangiiinris type from
Alaska and the East Indies
is
a remarkable fact
known
in the distri-
the stalked crinoids of the present seas. Mr.
of
Clark has upon the
are lucidly
name and a
Penfacrinus^ a
of distribution, quite at variance with anything
bution
the position
;
points of distinction from genera
Aüstin H.
recently discussed the oceanographic conditions hearing
restriction of fiiunas
and
')
I
make
the following abstract
from his paper as of interest in this connection
According
to all the available
evidence there has been, from the
earliest horizons to the present day, a progressive differentiation in
conditions this, 'a
both
on
the
land
and
in
the sea, and, correlated with
progre8siv(! increase in the Inological, chemical, physical
and
geographical difterentiation of faunas. Probably in the early palaeozoic
and before the marine fauna was quite uniform, with no ditVeren-
1)
Petref. Deutsclil. Eiicriiiideii.
IV,
'297.
Natuial Science, Vol. XII, N=. 74, April, 1898, 254 et. seq. '^) Iiiternationalo Revue tier- gesamiiiten Hvdrobiologie und Hvdrographie, Hd. VI. Helt I. |)|i. 18-30: Heft '2/3, pp. 134—146: 1913. 2)
64 tiation
into
graphical
a deep and shallow water fauna, and
differentiation,
it
was
and
at all places
little
same. The subsequent changes in land form giving less enclosed seas, the elevation of
rise to
extirpated
the
more or
high mountains, and the depression
of the sea bottom, constantly induced the development of
types which
or no geo-
at all depths the
new animal
competing types wherever they
older
could reach them, thereby restricting the redistribution ofthelatter; this
gradually
in the formation of bathymetrical, geogra-
resulted
phical and physical faunal areas, ill-defined at
first,
hut progressively
increasing in individuality, until the conditions of marine life beeanie as
we know them
marine fauna
at the present day,
up
split
into
when we
find the (originally)
numberless faunal units, each
almost
with a definite geographically, bathymetrically, physically or chemically
habitat,
restricted
and each including extremely old types,
types just in the process of evolution, and types of ages.
Differentiation
of conditions
affecting
crinoid
all
intermediate
life
appear
to
have become greatly accelerated after the Jurassic, and especially after
the
habitat
Cretaceous period,
with
coinciding
the
acceleration
this
of differentiation of
development of the order Articulata,
the previously existing ancient orders apparently having been unable to
adapt themselves to such radical changes, and therefore of necessity
having given way similar
change
to
the new, virile and adaptable Articulata.
now taking
is
crinoids gradually disappearing before the
The Pentacrinus
more adaptable comatulids.
subanfjiilaris type is therefore of especial interest
in being the last of the non-pelagic crinoids to attain
range, because of the fact that
when such an inception diversified
it
an extensive
flourished at the end of the period
extensive range was
of the
A
place in the recent seas, the stalked
possible,
and just before the
changes which have gradually led
marine conditions of the present day.
to the greatly
Nkderi.andschk Timor-Kxpeditik Si'RiNc.Kii.
.
A new
CHAPM.\N. DBL.
II.
species of fossil Pentacrinus froin the East-Indies.
PI.
,
I.
TRAP. LITH.
EXPLANATION üF PLATE
1.
Peiitacriints roticn.sis n. sp. Fig.
if(.
Lower pürt about
four
(displaced), \li.
'ih
crown, sliowing busals, riiflials projocting distally over primibrachs, part of secundibrachs
pairs of columnals,
and
tei'tibrachs to tbe sixtli
tlii?
Part of column of another specimen containing two nodal columnals, with two sharply indented cirrussockets, and .seven pairs of inteinodals between tliem; the lacunae formed by the portions of thin internodals reachiug the surface in tln' iiiti'i-radial radii are distinctly shown. Natural size. Proximal joint face at upper end uf sarne, showing the liuear petaloid sectors in the nodal, and its flange-like rim whicli would envelope inteiradial radii.
internodal
X
jiair
except at the salieut angles, or
2.
Distal joint face of same, with iulVanodal in place attached to nodal,
and completely enveloped by .lurassic.
Island of
iloti,
Collection Dr. G. A. V.
its
llauge-like rim.
(for
of
face
X
Miller.
column fragment, showing
Distal face of another columnal, with a very thiu,
Upper
elliptic
form of
2.
in |ilace extendin;; only about half .lurassic,
2.
ooinparisün of stem-characters).
Proximal joint petaloid sectors.
Fig. 4.
X
Dutch East Indies. Moi.engraaff, Delft. Holland.
Fi'iitdrriims fUilxoiijiddris
Fig. 3.
nidials,
liuear sectors on a nearly pi-oximal joint face. Natural size.
and conceal the 2c.
brachial. Natural size.
showing the hirge column encloscd by
Óbliquc. view of base, witli
2((.
of'
Lias.
üoll,
way
young internodal
to the outer surface.
X
2.
Württembeig, Germaiiy.
Author's collection.
Drawings made bv Kknnetii M. Cmapman, Santa
Fi',
New
Mexico.
GESTEENTEN van OOST-NEDERLANDSCH-TIMOR
H. A.
BROUWER
(Me't twaalt platen).
GESTEENTEN VAN OOST-NEDERLANDSCH-TIMOR.
V.
InLEI Ilct
onderzoek,
petrogriitis('li
Dl NO.
wsiarvan
de
resultaten
hieronder
omvat de voornaamste typen van eruptiefgostecnten,
volftcn,
kris-
en onkelo sedimenten van het materiaal, dat tijdens
tallijne schisten
de Timor-Expeditie onder leiding van Prof. Dr. G. A. F. Molen-
GRAAFF leider,
en
in
de oostelijke
helft
den mijningenieur F. A.
van
Nederlandsch-Timor door den
li.
Weckherlin de Makez Oyens
werd verzameld.
si^hrijver dezes
Uit de litteratuur over Timoreesche gesteenten dient in de eerste plaats
te
Prof.
Dr.
vermeld het werk
voorden
A.
Wichmann
„Gesteini?
ven Timor" van
dat een zeer nauwkeurige beschrijving
'),
en talrijke chemische analysen bevat van de in 1829 door
Macklot
op Timor verzamelde gesteenten. Naar Wichmann's resultaten zal
den loop van
in
dit
werk meermalen worden verwezen. Vroeger
was door Junghuhn en Kloos reeds
Mackloï vermeld, werden beschreven van
enkele
terwijl '-).
De
collectie
van
gesteenten
volgende porfieriet,
1)
uit
augiotandesiet
diabaas,
Nederlandsch-Indië
.\.
I.eiilen.
Wichmann. Ie
2) Vffl.
serie.
Noot
is
Gesteiiie
Pariti),
van de
Atapoepoe en ook
Wiciimaxn
beschrijft de
hoornblende-
en plagioklaasbazalt.
Zeldzaam
een foyaietisch gesteente, dat onder de
vou Timor. Samnil. des Geol. Ueichsimis.
Bd,
II.
1882-1887.
3
eii
4 op
2,
bij
amfibooltonaliet, dioriet,
:
van
van Macklot omvat gesteenten
het binnenland van Timor.
eruptiofgesteenten
collectie
Timor door RosE
W^est-Timor (Amarassi en de omgeving van
Portugeesche enclave Oikusi, van het gebied
voor
de
over
iets
bazalten
blz.
I
v;ui
A.
Wichmann. Uestcine
in
voii Tiinor.
:
70
rolsteenen in de
meraten,
Noil Banatette
worden
Vei'der
getroffen.
(West-Timor) werd aan-
serpentijnen en serpentijnconglo-
benevens een augietbronzietgesteente, beschreven. Tot de
kristallijne
schisten
glimmerschist,
liet,
Pariti
bij
talrijke
behooren de volgende gesteentetypen fylliet,
:
amfibo-
epidootchlorietschist, seri-
chlorietscliist,
cietepidootschist en epidootserieietchlorietschist. J. W. Jonkek ') een uitmede van het noordoostelijk kustgebied van Nederlandsch-Timor. Een korte beschrijving hiervan gaf J. W. Retgeks -). Van dit materiaal kunnen na de reeds bovengenoemde
1872 bracht de mijningenieur H.
In
gebreide collectie gesteenten
gesteenten, nog
worden vermeld:
talrijke kwartsandesieten en kwarts-
diorieten, enkele gabbro's, een biotietgraniet, een hypersteenandesiet
en een enstatietgesteente.
Ten
slotte
is
voor de
petrografie
van
Nederlandsch-Timor van
belang de beschrijving door Dr. R. D. M. Verbeek
hem
tijdens
Voor zoover het verzameld
deze
')
van de door
Molukken-reis op Timer verzamelde gesteenten.
zijn
oostelijk deel bij
de
Westen van Atapoepoe,
van Nederlandsch-Timor betreft,
zijn
kapen Batoe Poetih en Binnenmouw, ten in de
omstreken van Atapoepoe en tijdens
een tocht van Atapoepoe over Lahoeroes naar Weloelik.
Behalve enkele sedimenten beschrijft typen: amfiboliet,
serpentijn
en
hij
de volgende gesteente-
serpentijnbreccie,
gedeeltelijk ge-
serpentiniseerden peridotiet, melafier, daciet, kwartsporfier, diabaas, diabaasporfieriet en een chlorietgesteente.
Het door
mij onderzochte gesteentemateriaal der Timor-Expeditie
onder leiding van Prof. Dr. G. A. F. Molengraaff
is
in
de vol-
gende groepen onderverdeeld 1.
Tonalieten en kwartsdiorieten.
2.
Diorieten.
W. Jonker. Rapport van het voorloopig onderzoek naar het aanvan kopererts op het eiland Timor. Jaarb. v. h. Mijnw. 1873. blz. 159. uit Ned. Indië. 2) Gesteenten van Timor en Onderhoorigheden. Jaarb. v. h. Mijnwezen in N. 0. 1. 1895. Weteusch. Ged. blz. 1.39 e. v. 3) R. D. M. Verbeek. Molukken- Verslag. Jaarb. v. het Mijnwezen inN. O. I. 1908. "Wetensch. Ged. blz. 402 e. v. •1)
H.
wezig
J.
zijn
J.
W. Retgers. Mikroskopisch Onderzoek van gesteenten
71
3.
Shonkinietisch-tlKa-aliotische gesteentt'n.
4.
Gabbro's.
5.
Saussuriet-gabbro's.
6.
Serpentijngesteunten
en
tiüi
deele gesorpontinisecrdc basische
eruptiefgosteenton. 7.
Diorictporfieroii en niikrodiuricten.
8.
Camptonieten.
9.
Alkalirhyolieten.
10.
Alkalitrachyten.
11. Liparieten (en kwartsporfieren). 12. Dacieten (en kwartsporfierieten).
13. Andesieten (en porfierieten). 14. Trachydolerieten. 15. Bazalten (melafieren) en
diabazen.
16. Albietamfibolieten.
17. Zoïsietamfibolieten. 18. Plagioklaasamfibolieten. 1
9.
Epidootchlorietschisten.
20. Grafitoïdrijke scliisten. 21. Kristallij ne kalksteenen.
22. Kalksteenen. 23. Kiezelgesteenten en zandsteenen.
24.
Grauwacken, grauwackezandsteenen en kalkzandsteenen.
25. Conglomeraten.
De
eruptiefgesteenten
zijn
door
talrijke
overgangen verbonden;
vooral tusschen de basische angietdorieten en de gabbro's en tusschen
de
basische
augietandesieten
en de bazalten
is
de grens onscherp,
zoodat twee veel op elkander gelijkende gesteenten in verschillende
groepen kunnen
ondergebracht.
zijn
Ook de diabazen
zijn
met de
gabbro's en diorieten door overgangen verbonden.
De
melafieren
andesieten
zijn
behandeld,
bij
ze
de zijn
bazalten
en
de
porfierieten
bij
de
dan ook dikwijls slechts naar hun
geologischen ouderdom te onderscheiden.
Het voorkomen van alkalirhyolieten en alkalitrachyten (van een afscheiding bij
deze
der
kwartsporfieren
gesteenten
afgezien),
is
en
kwartsvrije
interessant,
ook
porfieren in
is
ook
verband met
voorkomen van
het zeer zeldzame
foyaietisch-theralietische gesteen-
Hoewel de
ten in den Nederlandsch-Oost-Indisclien Archipel.
waardige dieptegesteenten niet
kunnen
ze in verband
als vast gesteente
gelijk-
werden aangetroffen,
met het voorkomen hunner
effusieve equiva-
lenten op grooter diepte worden verwacht.
Verscheidene
der
den
in
vermelden
text
chemische
analysen
werden uitgevoerd door het Laboratoire de Chimie van F. Pisani Verder
te Parijs.
zeer
is
den schrijver veel dank verschuldigd aan Pro-
W. MoRLEY
fessor E.
te
West
nauwkeurige analysen
Hartford, die de welwillendheid had
voeren van een bazalt met glas-
uit te
korst (n°. I 520) en van een alkalirhyoliet (n°.
1.
Onder
dit
Tonalieten
tot
houdende
hoofd zullen gezamenlijk worden beschreven de over-
kwartsgehalte
—
—
in
ontstaan
tot
de kwarts-
vooral
in
mineralogische samenstelling als door zeer
de
wisselende
nauw met de
soms zeer aanzienlijk
niet
meer
augietrijke
augietdiorieten
steenten
is
en
te
typen,
waarin
het
granieten verwante
is.
herkennen.
gesteenten zijn
door overgangen met de kwarts"
de kwartsdiabazen verbonden
;
in de laatste ge-
de korrelgrootte afgenomen en het ertsgehalte toegenomen.
N°. II 47*. Vindplaats:
Dit gesteente heeft den zich slechts mikroskopisch
Retirai. (Ton al iet). habitus
der granieten
en
onderscheidt
van deze door de aanwezigheid van
gioklaas als heerschenden veldspaat.
1) A.
zuurdere variëteiten
vele gesteenten zijn de oorspronkelijke mineralen sterk ver-
weerd en
De
De
diorieten.
Zoowel door verschillen
Van
diorieten.
de kalkalkaligranieten, de meer basische
struktuurverschillen,
gesteenten
288).
en kwartsdiorieten.
')
gangsvormen tusschen granieten en naderen
IV
WiCHMANN. Gesteine von Timor.
Het
loc.
is
cit.
een
vrij
blz. 3. e. v.
pla-
zure tonaliet.
73 het
In
we
zien
liandstiik
kwarts, witten veldspaat en
vormen geen homogene
itiiildriikorrclig
('i'!)
kristallen,
Onder het mikroskoop
van den
veldspaat
laatste
de kwarts in zeer groote hoeveel-
blijkt
hij
is
De
maar vertoonen vezeligen bouw.
aanwezig en geen eigen kristalvorm
heid
van veel
im;ngs(!l
donkere mineralen.
veel
vrij
bezitten
te
;
ten opzichte
doorgaans allotricnnorf begrensd, hoewel
ook deze laatste dikwijls door gebogen lijnen ten opzichte van den kwarts
komen
begrensd. Insluitsels
is
veelheid
den
in
kwarts
met
soms
glasinsluitsels,
slechts in zeer geringe hoe-
het zijn ertsdeeltjes en vloeistof- of
voor, libel.
Barsten
in
den kwarts verloopen
dikwijls vrij regelmatig en dan in twee richtingen onduidelijk parallel.
De
veldspaten
grootondeels
bestaan
sericietiseering
door de talrijke vloeistof
uit
door
hun meestal bestoven
insluitsels, die hoofdzakelijk
of glas
bestaan.
uiterlijk,
üm
een deel der
doch meestal veldspaten
zijn
en ook
is
zeer verbreid. vrij
zuiveren
de kernplagiok lazen zuurder,
de kwarts
is
het laatste
uitzondering met
bij
wisselingen tusschen rand en kern loopen soms van
albiet tot labradoor,
sterke
vrij
uit (-rtsdeeltjes
Zonaire bouw,
van meer basische na zuurdere zones,
terugkeer
De
en
geken-
uit plagioklaas, ze zijn
merkt door polysynthetische tweelingen, door een soms
als
een zoom afgezet,
deze zoom kan ten decle ook uit kaliveldspaat bestaan.
De
oorspronkelijke donkere mineralen van het gesteente zijn geheel
verdwenen, daarvoor vinden we thans
wat epidoot en wat polysynthetische
tweelingslamellen
we
gevormd
;
veel
hij
laatste mineraal
Den
met duidelijke
individuen
hoekige
ruimten
geelachtigen epidoot
de plagioklaaskristallen en ten koste van deze
in
vormt
vrij
goed ontwikkelde zuiltjes of vlekken, waarin
zwak dubbelbrekende gedeelten
wijzen
op
de
aanwezigheid
van
den epidoot werden tweelingen volgens (100) en twee duideljjke splijtingen, die elkander onder een hoek van + 60°
zoïsiet. vrij
in
de plaats chloriet, verder ook
in
waarvan het
de kleurlooze mineralen opvult.
tusschen
vinden
calciet,
snijden,
In
waargenomen. Ook de
calciet
vormt dikwijls vlekken
in de
plagioklazen, terwijl een dtn-de mineraal (sericiet), dat ten koste der
veldspaten is
is
gevormd, in blaadjes of
gerangschikt.
splaten voor.
Ten
slotte
lijstjes
dikwijls waaiervormig
komt ook groene
chloriet in de veld-
74
Al deze secondaire mineralen vindt men echter hoofdzakelijk de ruimten tusschen de overige mineralen
van het gesteente.
in
De
groene chloriet vormt daar vezelige, zwak dubbelbrekende aggregaten,
zwak pleochroïtische gedeelten de
waarbij in groene bissectrix
spitse negatieve
van een zeer kleinen assenhoek loodrecht
uittreedt.
In de
we een
duide-
sterk tot bleekgeel pleochroïtische sneden herkennen lijke
waarvan rechte uitdooving
splijting, ten opzichte
Deze
chloriet
is
kig begrensde,
plaats heeft.
dikwijls afgezet om, soms idiomorphe, soms hoe-
van titanomagnetiet, die ten deele
kristalletjes
zijn
overgegaan in leukoxeen. N°. II 23. Vindplaats:
Kampong Weikien.
(Biotiettona-
lietporfiq^'). Dit gesteente
licht
is
doordat
textuur,
in
gekleurd en bezit een
vrij
duidelijke parallel-
witte kwarts-veldspaatmengsel de, niet in
het
zeer groote hoeveelheid aanwezige, groenachtige donkere mineralen
met hun lengterichting min
of
Onder het mikroskoop
het gesteente
blijkt
meer
parallel
zijn
gerangschikt.
een duidelijke porfie-
rische struktuur te bezitten, hetgeen in het handstuk niet opvalt.
In grootere kristallen steken zonaire plagioklazen tegen een kwarts-
veldspaatmengsel
af.
Overigens bestaan er overgangen tusschen deze
plagioklaasfenokristen en de kleinere bestanddeelen der grondmassa.
Een breede
basische kern
lingen,
volgens
soms
is
maar meestal
zone gescheiden,
albiet-
deze gesteenten dicht
vingen in sneden
en bij
vrij
is
scherp van de zuurdere rand-
de overgang geleidelijk. Twee-
periklienwet
de
granieten
beide,
zijn
verbreid.
Dat
staan, bewijzen de uitdoo-
loodrecht op den positieven bissectrix, vooral in
de kleinere zonaire kristallen.
Hier werd herhaaldelijk rechte of
zeer geringe uitdooving van den kernveldspaat waargenomen, terwijl
de randzone uitdoovingen
tot
10° vertoont naar de andere zijde der
zeer duidelijke splijtingen, als de zeer geringe uitdoovingen van den
kernveldspaat.
Beide randzone
veldspaten is
rijk
behooren
aan het
blijkbaar
albiet-,
tot
oligoklaasalbieten,
de
de kern rijk aan het oligoklaas-
molekuul. Echter komen ook basischer plagioklazen als kernveldspaat en ook kaliveldspaat in het gesteente voor.
75
Onder du die
biotiet,
pleochroïtisch
en
naar lichtgeel,
De groene
veel chloriet.
elementen
der grondmassa. Erts
veelheid aanwezig en
we
van groene of bruine kleuren
is,
en bruine biotietvarië-
komen met elkander vergroeid voor en vertakken
teiten
de
bostanddeek'n van hft gesteente! herkennen
donkcsrc;
sterk
zich tusschen
slechts in zeer geringe hoe-
is
meestal in zeer kleine individuen met biotiet
is
en chloriet vergroeid.
Het kwarts-veldspaatmengsel der grondmassa vertoont een mikrogranietische struktuur. Echter
tuur ontwikkeld,
waarbij
kwartskristalletjes
door
soms ook een poikilietische struk-
is
afgeronde
kleine,
idiomorfe
bijna
tot
soms alleen door de
veldspaten,
grootere
randzone der zonaire kristallen, in geringe; hoevt^elheid worden omsloten.
De kwarts
de veldspaten
in
dan dikwijls d»or een zoom
is
omgeven, die door sterkere dubbelbreking van den omsluitenden
Het overheerschen van
veldspaat afsteekt.
gesteente
biotiet
onder de donkere
en het overheerschen van zure plagioklazen doen dit
l)estanddeelen
naderen
sterk
tot
de
granieten,
het bijzonder tot de
in
met amfiboolgranieten na verwante granitieten. Drukverschijnselen splijtstrepen
vooral in den biotiet door verbuiging der
zijn
duidelijk
herkennen,
te
iets
kan ook
dergelijks
enkele veldspaten worden waargenomen. Bovendien zien de kwarts- en veldspaatkristallen dikwijls nog een
fijn
we
bij
tusschen
mengsel dezer
mineralen, hetgeen wijst op kataklase. N°. II
7:5*.
Dit
Rol steen. Dal der Weiro, diciit
Vindplaats:
den waterval. (A
bij
gesteente
Makroskopisch
is
zien
ni f
i
Ixxil k
war sd
aan
donkere
rijk
vrij
we een
fijn-
t
tot
i
or
iet).
mineralen
(amfibool).
middenkorrelig mengsel van
witte en donkere mineralen, goede kristalvormen vallen in
liet
hand-
stuk door de te kleine korrelgrootte niet op.
Onder het mikroskoop het
gesteente
te
zijn
:
blijken
zonaire
de samenstellende mineralen van plagioklaas,
kwarts,
groenachtigc
amfibool en magnetiet.
sommige der doorgaans
In len in
lijstvormige zonaire plagioklaaskristal-
werden overgangen van bytowniet de
randzone
waargenomen.
in
de kern
Deze oligoklaas
is
tot
oligoklaas
soms omgeven
76 door een randzonu van eeü niet zonairen veldspaat, die
van het centrale deel
gescheiden, deze randveldspaat
is
vrij
scherp
soms niet
is
polysynthetisch vertweelingd, soms loopen echter enkele lamellen door.
+
In dezen veldspaat werden uitdoovingen van
7°
waargenomen
in
sneden, die voor den kernbytowniet ongeveer loodrecht op den stompen positieven bissectrix stonden. Behalve de boven beschreven kristallen
komen
veel
minder sterk zonaire kristallen voor. Karlsbader tweelingen ook doorkruisingstweelingen werden waargenomen.
zijn verbreid,
De kwartsen vinden we
in individuen
van de grootte der veld-
spaten en tusschen deze, ze missen doorgaans kristalbegrenzingen en
werden door de veldspaten blijkbaar kristallen
min
een
echter
belet; of*
in de ontwikkeling
van goede
hebben de kwartsindividuen ook dikwijls
meer ronden vorm
ten
opzichte der dan onvolkomen
ontwikkelde plagioklazen behouden, hetgeen wijst op een ten deele gelijktijdige kristallisatie der beide mineralen.
Behalve in deze afzonderlijke kristallen
de kwarts in het ge-
is
steente aanwezig in talrijke granofierische vergroeiingen
Een tusschenstadium wordt gevonden plagioklaaslijstjes,
die
naast
talrijk
met
in de vergroeiingen
veldspaat.
van kleine
de grootere kristalletjes voor-
komen, met tusschengeklemden kwarts.
De
eigenlijke
vinden
we
dan
dikwijls
is
dat
de
beide
nabijzijnde
zone
van
in
uit,
nabijzijnde
(Plaat
III,
fig.
2)
van het gesteente en
wanneer een dergelijke vergroeiing
de
en een kwartskristal,
granofierische
der vergroeiing dooft
kwartskristal
het
mineralen
een plagioklaaskristal
zich
kristallen
De kwarts
zetten.
overige
vervolgen,
te
bevindt tusschen
zich
vergroeiingen
granofierische
tusschen
dan
vergroeiing gelijktijdig
voort-
met het
de veldspaat gelijktijdig met de rand-
plagioklaaskristal.
De
polysynthetische
tweelingslamellen van de randzone van een grooter plagioklaaskristal
nog dikwijls
loopen feit,
in
de vergroeiing door.
In verband met het
dat de randzone der plagioklaaskristallen alleen
fierische
vergroeiing
is
betrokken,
blijkt
dat
zullen bestaan uit zuren plagioklaas en kwarts.
bij
deze grano-
deze in hoofdzaak
Er
zijn plagioklaas-
en kwartskristallen, die op de bovenbeschreven wijze bijna geheel door een granofierischen zoom zijn omgeven.
De
amfibool
van
dit
gesteente
is
lichtgroen
gekleurd
en
is
77
bouw der
deze
van
pleoohrdïtiscli
individiitm
is
tot
kh-iir
/.eer
l)l('ck
Een stengelige
gfel.
komen
verbreid, tweelingen volgens (100)
Behalve de stengelige individuen zien we ook meer onregel-
voor.
matige vergroeiingen van kleine zuilvormige kristallen. In de zone der zuilas zijn de kristallen dikwijls idiomorf begrensd.
vormt soms idiomorf'e
magneti(!t
])e
hoekig
of
onregelmatig
begrensd
maar
kristallen,
dan
en
is
meestal
met
vergroeid
dikwijls
den amfibool.
Ue tabel
analyse van het lioven beschreven gesteente
met
in
is
onderstaande
die van verwante gesteenten veroreleken.
I
II
III
O2
55.31
56.63
57.38
Ti 0,
134
0.18
Al, O3
16.90
17.01
1(5.86
6.15
2.49
2.80
5.17
ï^i
sp.
Fe„03
2.10
Fe
6.75
Ca
8.81
6.83
7.32
MgO
4.95
4.08
5.51
K„
0.49
0.25
1.45
Naj
2.97
4.48
3.33
Hj
1.20')
4.17
0.42
100.02
100.70
•
'
1
Som I.
100.82
Kolsteen in hot dal
Kwartsdioriet.
der Weiro,
dicht
den
bjj
waterval. Bij Atapoepoe (Timor). II.
Glimmerdioriet.
Harrison rocks.
in
H.
Mazaruni S.
District.
Professional paper N°. 14
1903. (met 0.02°/„ CO.,, 0.28°/^ III.
Britsch
Guyana,
cf.
J.
U.S. Geol. Survey
P..
0„
0.05°/^
Mn
blz.
245,
0).
Pyroxeendioriet. Electric Peak. Yellowstoue National Park.
H. RosENBUscH. Elemente. 1010, 0.177„ Cl; 0.21°/^^ SO,)..
1) Gloeiverlies.
B.
Washington. Chemical analyses of igneous
blz.
115:$,
cf.
(met 0.39°/^ Li, 0;
78
Het
norm
resultaat der berekening van den
kwarts
8.82°/^
als
is
diopsied
volgt: 9.98°/„
orthoklaas 2.78
,
hypersteen
albiet
25.15
„
ilmeniet
2.58,
anortiet
31.41
„
magnetiet
3.02 „
— = ïTTö >
Sal
68.16
5
e
31.42
D 8
tem
7
15.84
„
-_.,
Klasse
11.
1
8.82 1 3 ^ j Q F-59,34 = 7<5^^^^^(*'^*5),
,
KjO' + Na, 0' CaO'
53
3
1
^
"113>7<5^^''^
4.
Xa,0'-48<7^"'''"'»°^^De subrang bandose sieten,
het
II, 5, 4,
omvat
(II, 4, 4, 3)
talrijke diorieten
beschreven gesteente nadert
hier
en ande-
de vijfde orde:
tot
3 (hessose), welke voornamelijk gabbro's, diabazen en bazal-
ten, naast enkele diorieten
en andesieten omvat.
de samenvloeiing van de Noil
N°. II. 255. Vindplaats: Bij
Bona en de Noil Metasse. (Kwar tsaugietbio tietdioriet). Het gesteente vormt een middenkorrelig mengsel van ongeveer evenveel lichte
als
donkere mineralen.
Ook
in het handstuk valt
reeds de kwarts op. Het gesteente nadert tot de kwartsdiabazen.
Onder het mikroskoop zien we, naast zonairen der kwarts, zeer veel pyroxeen, die ten deele
verder sterk pleochroïtischen geringe hoeveelheid
zeer zien
we geklemd
in
biotiet,
terwijl
is
plagioklaas, min-
geamfibolietiseerd,
magnetiet slechts in
het gesteente aanwezig
is.
Ten
slotte
tusschen de overige mineralen wat calciet, terwijl
ook wat chloriet naast amfibool voorkomt.
De
lijstvormige
basische kernen,
+ De
plagioklazen
uitdoovingen
zijn
zeer sterk zonair
gebouwd met
van de kern van ongeveer 40° met
rechte uitdooving der randzone, werd herhaaldelijk waargenomen. kristallen zijn doorgaans helder en zijn
arm aan
insluitsels,
een
begin van omzetting in een kleurlooze, isotrope of zwak dubbelbre-
kende substantie met lagen brekingsindex
is
dikwijls waarneembaar.
79
De kwarts
geen eigen kristalvorm, zijne begrenzing wordt
bezit
van
door die der overige mineralen
het gesteente bepaald,
helder en groote kwartskristallen omsluiten soms verscheidene
hij
is
lijst-
vormige doorsneden van plagioklaas. Ook granofierische vergroeiingen
komen voor. De pyroxeneu
of lichtviolet
kleurloos
zijn
komt ook rhombische pyroxeen
De
biotiet
groen
tot bijna kleurloos of lichtgeel,
de bruine en groene kleuren
de
roodbruine meestal als kern,
komen
in
groene
de
eenzelfde
randzone.
als
voor,
kristal
De
gaten,
die
meestal
We
geheel
kristal
komt ook ten
koste
bruingele amfiboolaggre-
vertoonen,
maar ook
licht-
soms een deel van een augiet-
die
amfibool,
vervangen of het oorspronkelijke augietkristal
heeft
geïsoleerde,
in
zwakker pleochroïtisch en
bouw
een vezeligen
groenen, homogenen
is
zien
amfibool
doorgaans lichter gekleurd.
is
naast augiet
sterk pleochroïtisch van donker roodbruin of
zeer
is
getint;
voor.
gelijk
georiënteerde partijen doordringt.
afzonderlijk
naast augietkristallen voor. Hij
van pyroxeen gevormd,
De
amfibool
is
duidelijk
soms zien we nog slechts een
kleine kern van onveranderden augiet in een vezelig amfiboolaggre-
gaat gespaard, deze kern vertoont dikwijls de rechte uitdooving en
zwakkere dubbelbrekiiig der rhombische pyroxenen.
De pyroxeenaan voor.
en biotietkristallen
de splijtstrepen Dit
steente. tot die
te
dikwijls verbogen, hetgeen
unduleuze uitdooving komt
de struktuur
van
het gesteente betreft, deze nadert
der zuurdere diorietvariëteiten, waarin de normale kristalli-
satievolgorde
der
vorming langen
mineralen
tijd
is
ontwikkeld
en
iiun
blok in de No
Matoe Fa toe,
il
het bivak Maulx'ssi. (Jartg van een gelaagd
l)ij
zuurder geste e n te (K w a r t s d
duidelijk
vrij
naast elkander verloopt.
N°.I.S94. Vindplaats: (iroot
dicht
zijn
vervolgen,
op drukwerkingen na de kristallisatie van het ge-
wijst
Wat
is
i
or
i
e
Makroskopisch
in
i'
e n
s
e rp en
t
ij
nac h
t
i
g gesteen
t
e.
t).
is
het gesteente middenkorrelig en vertoont eenige
overeenkomst met de granodiorieten van de eilanden Letti en Moa.
De
geheel
tot
chloriet
en
epidoot
verweerde donkere mineralen
80
waren
in
kwarts
vrij
is
hoeveelheid
groote
in
het
De
aanwezig.
gesteente
ook makroskopisch duidelijk in groote hoeveelheid, in
soms verscheidene m.M. groote
Onder het mikroskoop
kristalletjes, te
herkennen.
samengesteld uit pla-
blijkt het gesteente
gioklaas en kwarts, verder chloriet, epidoot, weinig erts en apatiet.
De is
in
plagioklazen zijn
hoofdzaak
die
niet
van zeer
de aanwezigheid
zonair
gebouwd, hunne samenstelling
van zuren labradoor. Ze
seering in geringe mate in de kristallen zijn
soms
duidelijk
zijn getroebeld
idiomorf in de
is
begonnen.
door
een sericieti-
talrijke insluitsels, terwijl
De
zone der zuilas,
insluitsels
een
terwijl
zwak pleochroïsme, van geelgroene of blauwachtige kleuren tot bijna kleurloos, dikwijls is waar te nemen; ze dooven ongeveer recht uit en bestaan uit epidoot. Ze
zijn
soms ten deele met de zuilrichting
parallel gerangschikt, positieve en negatieve ellipsligging der zuilen
werden beide waargenomen. In sommige plagioklaaskristallen zijn deze insluitsels in groote hoeveelheid aanwezig, waarbij ze te zamen
met de
sericiet blaadjes
de helft
van het veldspaatkristal kunnen
De
opvullen.
veld-
spaatkristallen
zeer
zijn
weinig
volgens
de Karlsbaderwet vertweelingd.
De kwarts zich
bevindt
deele in de
ten
ruimten
tusschen
de
plagioklaaskristallen.
maar Fig, 1. Vergr. ;< 90-
X nicols.
(wit) en plagioklaas.
deels
De twee individuen
iu tweeling- vera:roeid
stand zijn door lichtere en donkere
kleuren onderscheiden. t^fig.
zich
1),
komt grootenmet deze
laatste
Vergroeiing van kwarts
voor.
vergroeiing fraai
is
Deze
dikwijls
pegmatietisch
waarbij een kwarts- en een veldspaatkristal, die beide voor
gelijktijdig
uitdooven,
elkander doordringen.
hierbij stukjes veldspaat geïsoleerd liggen in
Zoowel kunnen
den kwarts,
als stukjes
kwarts in den veldspaat. Deze stukjes hangen dan meestal met een grooter
homogeen
kristal
samen, waarmede ze gelijktijdig uitdooven.
;
81
In deze pegmatietische vergroeiingen zijn de kristalletjes soms over
een
van meer dan
afstand
c.M. gelijk georiënteerd, terwijl ook
1
verschillende van elkander geïsoleerde veldspaatf'ragnienten, die
voor
afzonderlijke
door
kwarts
kristallen
aangevreten,
zijn
men
waarvan de omtrekken
houden,
zou
dikwijls gelijk
blijken
te
zijn
ge-
De kwarts is helder en veel armer aan insluitsels dan de veldspaat, toch komen ook hierin wel vloeistof- of glasinsluitsels oriënteerd.
en soms in snoeren gerangschikte korrels en zuiltjes van epidoot voor.
De
oorspronkelijke donkere mineralen zijn geheel verdwenen,
mengsel
een
we
van veel chloriet en minder epidoot, dat
zien
thans
zich
in onregelmatig begrensde lappen lievindt tusschen de overige
mineralen van het gesteente.
De
epidoot
is
soms kanariegeel, sterk
dubbelbrekend en in goeden zuilvorm ontwikkeld.
Het
erts
van het gesteente, dat sterk
is
veranderd
in sterk licht-
en dubbelbrekenden leukoxeen, wordt dikwijls door chloriet omsloten. geringe
In
werd
hoeveelheid
in
groote kristalletjes aange-
vrij
troffen een mineraal, dat zeer sterk pleochroïtisch
lichtbruin
tot
zeer lange
en
dat
is
van bruinzwart
waarschijnlijk bestaat uit orthiet. Apatiet in
naaldvormige
zuiltjes
in
is
geringe hoeveelheid in het
gesteente aanwezig.
N°.
IV
N. zijde
386. Vindplaats: Tusschen c rinoïdenkalk en de van den steen van Kapan. (Kwartsdioriet).
Dit gesteente
mikroskopisch
evenals het vorige middenkorrelig en kwartsnjk
is
blijkt
weer, dat de oorspronkelijke donkere mineralen
geheel zijn veranderd in chloriet en epidoot.
Ook rijk
in dit gesteente zijn de plagioklazen niet zonair
aan dezelfde
hoeveelheid
insluitsels als
aanwezig,
dan
in
in n'^.
n°. I
I
394.
394,
Epidoot
gebouwd en is
in grooter
en vormt ook dikwijls
waaiervormige aggregaten in de ruimten tusschen de overige mineralen
van
het gesteente. Vooral door den plagioklaas wordt
groote hoeveelheid omsloten en
komt met
erts
hij
in
en chloriet vergroeid
Ook vormt hij insluitsels in den kwarts. De pegmatietische vergroeiingen van kwarts en 11°. 394 zoo fraai ontwikkeld waren, komen
voor.
in
I
plagioklaas, die in
dit
gesteente
82 slechts zeer
onvolkomen voor, meestal vormen de kwarts en plagio-
klaas afzonderlijke individuen, vraarbij de begrenzingslijnen ten op-
van elkander wijzen op een grootendeels latere
zichte
van den kwarts. Behalve de reeds genoemde apatietzuiltjes in de overige mineralen
voor; ook vindt
Het
erts
men
kristallisatie
komen ook
insluitsels
van het gesteente ingesloten
hier veel chloriet in de veldspaten.
van het gesteente
grootendeels niet meer als zoodanig
is
aanwezig, de oorspronkelijke ilmeniet had blijkbaar schaligen bouw,
want we zien soms
kristallen, die op enkele
schillende richtingen evenwijdige
gegaan in
Ook
in leukoseen.
—
—
volgens twee ver-
lamellen na, geheel zijn over-
verscheidene kristallen reeds geheel
zijn
leukoxeen vbranderd, die dan met epidoot en chloriet vergroeid
voorkomt. het vorige,
De apatietzuiltjes zijn in dit gesteente talrijker dan in we vinden dit mineraal soms als een idiomorfe 6-zijdige
doorsnede in den, uit ilmeniet gevormden, leukoxeen.
Het gesteente
we
gaan,
heeft
blijkbaar
zien namelijk
vrij
sterke drukwerkingen onder-
sommige veldspaten verbroken en de beide
ten opzichte van elkander verschoyen, terwijl de secondaire
deelen
mineralen van het gesteente
—
—
voornamelijk epidoot
zich in de
ontstane barsten hebbeu afgezet.
In (N°.
een II
conglomeraat,
komen
541),
rechts
van
de oorspronkelijke bisilikaten geheel secondaire zonair
mineraal
het
kwartsdiorietische
is
groene
zijn
pad
Toko-Bonleo
Noil
gesteenten
voor,
waarvan
verdwenen. Het voornaamste de plagioklazen
chloriet,
gebouwd en polysynthetisch vertweelingd. In
zijn
vele
niet
liggen
onregelmatig begrensde korrels van zoïsiet of epidoot.
De
kwarts
allotriomorf en
is
Ertskristallen,
die
doorgaans
tusschen
onregelmatig
de
veldspaten geklemd.
zijn
begrensd, zijn
vrij
talrijk.
2.
Typische gesteenten lichte
diorieten
met
vrij
veldspaten.
zijn
Diorieten.
vertegenwoordigd door middenkorrelige
veel donkere mineralen, die afsteken tegen de
Augiet
is
soms in deze gesteenten aanwezig en
de amfibool kan grootendeels uit augiet
zijn ontstaan.
;
83
Onder de onderzochte gesteenten komen voor: amfibooldiorieten, en
amtiboulbiotictdiorieten
doorgaans
Kwarts komt,
augietdiorieten.
zooals
diorietische gesteenten, in geringe boeveelheid voor.
in
Kolsteen in het dal van de "Weiro Atapoepoe. (Am f'iboold ioriet).
N°. II 75. Vindplaats: bij
Makroskopisch zien we een mengsel van grauwen plagioklaas met glinsterende
splijtvlakken
De grootte komen zeer
der
fijner korrelig
een
amfibool.
de grootere kiistallen
;
diorietporfieren
;
polysynthetisch
Het gesteente
heeft
nadert
struktuur en
porfierische
van
tussehen
kristallen
hiertot
ook de grootere kristallen missen echter een
de
kris-
De
plagioklazen zijn in scherpe lamellen
vertweelingd,
dikwijls volgens albiet- en periklien-
begrenzing.
tallografische
mengsel
allotriomorf
grootere
talrijke
mengsel voorkomen.
duidelijke
vrij
we een
zien
waarbij
plagioklaaskristallen,
door
m.M.
weinig, kleinere zeer veel voor.
Onder het mikroskoop een
groenzwarten
minder
van
en
kristallen stijgt tot 5
wet beide. Zonaire bouw komt voor, doch ontbreekt meestal geheel symmetrische
zeer basisch. Sericietiseering
De
38°
van
uitdoovingen
werden
waargenomen. De plagioklazen
kristallen
amfiboolkristallen
komt
zijn
zijn
in
de
zonaire
niet
dus over het algemeen
in de veldspaten voor.
doorgaans
niet
begrensd
idiomorf
en vertoonen bochtige begrenzingslijnen tegen de plagioklazen. Verkristallen
schillende
zijn
dikwijls
met
onregelmatige
samen vergroeid, een doordringing met lichtgekleurde gedeelten
is
zeer verbreid, waarbij geïsoleerde plekken in een amfi-
dan het omsluitende augiet.
ten
Een enkel
deele
bool
is
zijn
vrij
is
kristal
kristal
bestaat
tot lichtgeel,
een
grooteren
nog grootendeels
calciet
uit
uit augiet, die
Het pleochroïsme van den amfimet
c
> > b
a.
Sommige
kristallen
sterk in chloriet overgegaan, waarbij tevens calciet
vormd. Den
hoek
Deze plekken bestaan
uitdooven.
geamfibolietiseerd.
van groen
onder
doch
onderling gelijktijdig,
boolkristal
begrenzing
tot kleurlooze
vinden we ook
in,
is
ge-
door verschillende kristallen
heenloopcnde, adertjes in de kleurloozi; mineralen van het gesteente.
De
amfiboolkristallen zetten zich soms
in
de aangrenzende plagio-
84 klazen voort, waarbij geïsoleerde of skeletachtig samenhangende gedeelten, die gelijktijdig
met het buitenliggende amfiboolkristal
uit-
dooven, een soort pegmatietische vergroeiing doen ontstaan. Erts
aanwezig; het wordt door de overige mineralen
gesteente
Ook
omsloten.
kleinere plagioklazen worden door de grootere kris-
van hetzelfde mineraal omsloten, echter
tallen
om
heid,
in zeer weinig, doorgaans afgeronde, kristalletjes
slechts
is
het
in
in te geringe hoeveel-
aanleiding te geven tot een poïkilitische struktuur.
Langs barsten nemen we soms kleine verschuivingen der polysynthetische lamellen in de plagioklazen waar en ook verbuigingen
der lamellen wijzen op drukwerkingen in het gesteente.
N°
Me
t
Ten Noordwesten van de Fa toe
II 259. Vindplaats:
a
(K w a r t s a m f b o o
s s e.
Dit
i
gesteente
1
b
i
o
t
i
e
t
middenkorrelig en
is
d
i
or
i
e
t).
vertoont scherpe
kleurcon-
trasten door de witte kleur der veldspaten.
Het gesteente bevat Mikroskopisch
rieten.
vrij
veel kwarts en nadert reeds tot de granodio-
blijkt dit gesteente gelijkkorrelig te zijn
en
te
bestaan uit: plagiokhias (en kaliveldspaat), kwarts, amfibool, biotiet,
titaanhoudenden magnetiet en zeer weinig
chloriet,
De tot
titaniet.
plagioklazen zijn sterk zonair gebouwd, ze behooren gemiddeld
zuurdere mengsels, dan die van het vorige gesteente. Uitdoovings-
van 40
verschillen
waargenomen schen
kern
gaan kan,
;
en zijn
°
tusschen
kern
rand
van zeer basischen
onvertweelingden zoom, die scherp
is
Deze bestaat waarschijnlijk
indices
zijn
lager,
tot zeer
zuren plagioklaas
gescheiden van het plagioklaasuit kaliveldspaat, de brekings-
dan die der randzone van het plagioklaaskristal.
Deze zoom omgeeft meestal is
rand werden herhaaldelijk
bovendien nog dikwijls omgeven door een helderen
kristal.
kristal en
en
deze zonaire plagioklazen, waarvan de wisseling tus-
slechts
een deel van het plagioklaas-
blijkbaar gevormd, toen reeds bijna de volledige kristal-
lisatie
van het gesteente had plaats gehad; ook de kwarts vult de
laatste
ruimten op. In groote boeveelheid dringt in de plagioklaas-
kristallen
een
kleurlooze
substantie
binnen, die zich ook tusschen
de overige mineralen van het gesteente bevindt en dikwijls duidelijk
:
85 polysynthotisch
vertweelingd
ia
;
de brekingsindex
lager,
is
dan die
der plagioiilazen, hetgeen wijst op een albietisatie der oorspronkelijke plagioklazen. Kleine kanaaltjes, die onregelmatig verloopen en zich
hoekig
dikwijls
we
zien
ze
slurfvormig verbreeden, zijn met albiet gevuld,
of
dikwijls aan de randzone der kristallen beginnen.
Ook
liggen de plekjes soms geïsoleerd in het plagioklafiskristal.
Van
amfibool en biotiet
is
het eerste mineraal in grootere hoeveel-
heid aanwezig. Idiomorfe begrenzingen
deze mineralen groei gehinderd. geel,
zoo goed als niet voor,
amfibool
is
pleochroitisch van groen tot zeer lichttot lichtgeel.
Beide mineralen
samen en met
erts
vergroeid,
hoopeii
zich
dan gezamenlijk op,
biotietkristallen
gaten
De
de biotiet van bruinzwart
meestal
komen
doorgaans duidelijk door de plagioklazen in hun
zijn
zijn
verscheidene amfiboolin
en
welke aggre-
soms veldspaatzuilen binnendringen. In de kernen der amfi-
bolen zien
we soms
talrijke kleurlooze gedeelten, die gelijktijdig
en
onder een grooteren hoek uitdooven dan de amfibool en de eigen-
schappen vertoonen van augiet. Waarschijnlijk was augiet vroeger in grootere hoeveelheid in het gesteente
aanwezig en
thans bijna geheel door amfibool vervangen. dikwijls
vertweelingd volgens (100),
bij
in
waaiervormige
magnetiet in
chloriet
is
in
vinden
aggregaten
vrij
in
tusschen
hij
is
mineraal zijn
waargenomen.
dit gesteente hoofdzakelijk
de overige
groote hoeveelheid en in
aanwezig,
het gesteente
hoekige vormen
wc
dit
uitzondering werd een on-
duidelijke polysynthetische vertweeliiiging
Den groenen
is
De amfiboolkristallen
vrij
De
mineralen.
groote kristallen
soms idiomorf, maar meestal
met de donkere mineralen van het gesteente
in
ver-
groeid, waarbij soms amfiboolkristalletjes en zelfs kleine veldspaten
geheel kunnen worden omsloten.
N°. II 181. Vindplaats:
Top van den Somohollè (Augiet-
amfibooldioriet). Het gesteente veldspaten en
bestaat uit een middenkorrelig mengsel van lichte
vrij
veel donkere mineralen.
Onder het mikroskoop polyaynthetisch
blijken de samenstellende mineralen te zijn
vertweelingde plagioklaas, augiet, minder amfibool,
86 chloriet,
en
titanomagnetiet
gebouwd en
De
apatiet.
plagioklaas
is
niet zonair
troebel door talrijke insluitsels, de brekingsindices zijn
hooger dan die van kruidnagelolie, terwijl ze lager of weinig lager
dan die van nitrobenzol.
zijn
De dubbelbreking
den stand van
in
45° voor sneden der synimetrisclie zone verschilt zeer weinig voor de twee indiyiduen van een Karlsbader tweeling.
De
plagioklazen hebben ongeveer de samenstelling van oligoklaas-
we
andesien. In geringe hoeveelheid zien
spaten
in het binnenste der veld-
kleurlooze sericietische en ook de groene, hieronder te ver-
melden,
zich
die
De
producten.
secondaire
kristalletjes,
dikwijls
augiet
vormt kleine kleurlooze
gezamenlijk ophoopen
en ten deele
overgegaan in vezelige aggregaten en blaadjes van een groen
zijn
mineraal,
grootendeels sterk pleochroïtisch
dat
brekend
is
groenen
biotiet.
vertoont
ten opzichte
kan
in
Amfibool
is
raal
Wanneer
een
het
te sterk dubbel-
is,
en meer de eigenschappen vertoont van
voor chloriet
het
duidelijke
wat grootere blaadjes voorkomt,
in
met geopende splytstrepen,
splijting
waarvan het mineraal recht
Naast
uitdooft.
ook
de vezelige aggregaten
dit
mine-
aanwezig
amfibool
zijn.
trouwens ook duidelijk ten koste der oorspronkelijke
augieten gevormd, hetgeen tusschen gekruiste nicols door het verschil
uitdoovingshoek der beide mineralen duidelijk
in
de dikwijls geïsoleerd eenzelfde
in
van
augietkristal
we deze mineralen
in
is
waar
te
nemen;
elkander liggende amfibooldeeltjes
dan gelijk georiënteerd. Behalve
veel
in,
zijn
zien
hoeveelheid buiten de augiet-
grooter
kristallen.
Behalve
den augiet, zien
in
we den
amfibool in homogene zuil-
vormige kristallen zonder regelmatige eindbegrenzing. De kristallen zijn lichtbruin
lichtbruin,
gekleurd en
zijn pleochroïtisch
soms met groenachtige
tint.
van lichtbruin
Dikwijls
is
tot zeer
dit slechts
de
kleur van een breede kern der kristallen, terwijl de randzone lichter is
gekleurd en
De
dan zeer dicht zien
pleochroïtisch
grens tusschen beide
we aan
bij
is
is
tot kleurloos.
de kristalbegrenzing; in de richting van de zuilas
weerszijden van de kern een veel breederen zoom van
den zeer lichtgroenen amfibool, ten
van zeer lichtgroen
meestal scherp in de prisma zone en ligt
opzichte van de kern
is
die
begrensd.
door
De
een
onregelmatige
amfibool
is
lijn
idiomorf ten
87 opzichte der bovengeiioeiiide groene secondaire substantie.
magnetiet
De
titano-
idiomorf of hoekig begrensd, voornamelijk hoekig ten
is
opzichte der augietkristallen, die ook worden omsloten. In zeer geringe
hoeveelheid
titaniet ten koste
is
men
augiet beide vindt
men
vindt
van het
erts ontstaan.
Magnetiet en
door de klcurlooze mineralen, apatietzuiltjes
door alle overige mineralen van het gesteente omsloten.
193. Vindplaats: ten Noorden van den top Somo(Kwartshoudende augietamfibooldioriet).
N°.
II
hollè. Dit
is
oen niiddenkorrelig gesteente, het ver-
evenals N°. TI 181
makroskopisch een geelachtig groen mengsel van langgerekte
toont'
glinsterende veldspaten en verweeringsproducten der donkere mine-
Onder het mikroskoop
ralen.
onderscheiden door
te
ongeveer dezelfde indices
van Becke
De lijke
ten
begint
N°.
in
als
II
veldspaten hebben
181
;
de brekings-
met kwarts volgens de methode
hier de contactlijnen
van
langs
hoeveelheid aanwezig, vormt afzonder-
in groote
is
maar
kristallen,
is
ten deele ook
den kleurloozen augiet gevormd. dan
in
het
randzone
en
herhaaldelijk zien
kristalletjes,
de
amfibool.
De kwarts
augiet vormt
de
omzetting
we een
augietzuil
van den lichtbruinen of groen-
dikwijls
is
weer duidelijk
De
gesteente,
vorige
parallel georiënteerde randzone
achtigen
De
talrijke verificaties.
amfibool
grootere
met
samenstelling
zuilvormige koste
van N°. II 181
blijkt het zich o. a.
gehalte aan kwarts.
lager en weinig lager dan die van nitrobenzol, boven-
zijn
leveren
dien
zijn
met de plagioklazen
ver-
groeid; in deze vergroeiingen zijn vaak talrijke geïsoleerde kwarts-
individuen parallel
zoodat
georiënteerd,
de vergroeiing nadert
tot
een pegmatietische.
De groene
vezelige
geringe
secondaire
hoeveelheid
produkten
aanwezig,
slechts
in
zwakke
sericietiseering der veldspaten.
Verdere bestanddeelen overgegaan
in
leukoxeen
zijn
en
zijn
in
ook zien
dit
gesteente
we weer een
titanomagnetiet of ilmeniet, ten deele dikwijls
door de augieten
omsloten,
ten slotte zeer langgerekte zuiltjes van apatiet.
De chemische
samenstelling
van N°.
II
193
blijkt
uit
onder-
staande analyse is
(I),
welke met de analyse van verwante gesteenten
vergeleken.
SiO„
60,35
TiOo
IV.
III.
II.
64,49
64,12
59,97
2,59
AUO3
12,50
14,26
16,50
16,93
FejO,
5,35
3,91
2,71
2,41
Fe
3,57
3,28
4,26
4,83
Ca
3,35
3,67
4,76
5,10
MgO
3,10
1,25
2,34
3,61
Kj
0,79
0,40
1,92
1,32
NajO
5,30
6,60
3,92
3,87
3,00
1,22
0,78
1,60
99,90
99,08
101,26
99,64
P, O5 •
H, 0>)
Som I.
Kwartsaugietamfibooldioriet
II.
Hypersteenandesiet. White
Mc III.
Lbod. Tr. N. Z.
bij
de Somohollè. Timor.
island.
XXXI
Inst.
Nieuw-Zeeland,
1899
blz.
cf.
W.
A.
488.
Kwartsglimmerhypersteendioriet. Tusschen Johannser- en Muttler-
hof
bij
Klausen. Tirol.
cf.
H. Rosenbüsch. Elemente, 1910 Vildertal
IV. Kwartshypersteendioriet. blz.
bij
Klausen.
Tirol
blz.
166.
cf.
ld.
166.
De berekende
mineralogische samenstelling uit analyse
het Amerikaansche systeem,
kwarts
16,56
orthoklaas
is
diopsied
°/„
anortiet
hypersteen
4,60 °/„
% 8,06 %
ilmeniet
5,02 °l.
magnetiet
3,94 °/„
hematiet
2,56
Sal_74,16
5
7;
feSi-2p2>3
6,70 7o
5,00 °/„
44,54
albiet
16,56
^l^^^e^^-
3^1^,
.
F = 57^<5>7^^*^^'*1) gloeiverlies.
I,
als volgt:
°/„
volgens
89
94^5
KjO'-fNa,0'
Het eenige gesteente analysen eveneens
analyse
(Vgl.
')
II
bovenstaande
in
berekende gehalte aan albiet staat aciditeit der plagioklazen
zadiging der alkaliën,
is
tabel).
met de
verband
in
een hyper-
Het hooge vrij
groote
door het lage Alj O3 gehalte kon, na ver-
;
het
slechts
kleinste
worden gebonden. Doorgaans
anortiet
5 behoort
II, 4, 2,
van White island (Nieuw-Zeeland), beschreven door
stec^nandesiet
Mc Leod
Washington berekende
dat volgens de door
den subrang
tot
„
7
van het Ca O
deel
in
is
als
kwartsdiorietische ge-
hooger en het Naj O gehalte lager, in
gehalte
steenten
het
verband
waarmede basischer plagioklazen onder de samenstellende
Al.j O3
mineralen optreden.
N°.
485.
I
bergje ±
Vindplaats:
grasheuvels
K.M. ten Zuiden der van den Somohollè.
3
verlengde
het
in
(Kwartshoudende angietdioriet). midden-
Dit groengrijze
vormige bereiken.
De
Soms
De
schikt.
tot
grofkorrelige
tot afgeplatte veldspaten, die zijn
deze
kristallen
+
gesteente
bevat
Hjst-
3 4 c!M. als grootste lengte
min
of
meer
parallel gerang-
tusschenliggende donkere mineralen zijn sterk verweerd.
struktuur herinnert aan die der grofkorrelige diabazen, de basider
citoit
veldspaten brengt deze gesteenten
diabaasstruktuur nieten,
vele
bij
is
de heerschende struktuur en
essexieten
bij
de
De
tot
de diorieten.
bij
vele nefeliensye-
hyperietischc
gabbro's; ge-
steenten met verwante struktuur en de eigenschappen der diorieten
dienen
ook
in
de
groep
worden gehandhaafd, waar ze volgens
te
hun mineralogische en chemische kenmerken Onder het mikroskoop tweelingde,
ij
W. A
on ook
zien
breedere
Mc. Leod. Tr. X.
Z.
we
toe behooren.
lijstvormige, polysynthetisch ver-
veldspaatdoorsneden, de laatste door-
Inst.
X.\X1. 1899. bh.
-488.
90 gaans zonder polysynthetisehe tweelingen
ontwikkelde centrische
De
splijting.
rangschikking
lijstvormige of
breedere doorsneden,
bij
duidelijk
vertoonen
soms
vormen doorkruisingstweelingen.
maximale symmetrische uitdooving bedraagt ongeveer 15°,
maar met een
doorsneden
der polysynthetisehe
De
lamellen
uitzondering werd 20° waargenomen; in
loodrecht op den positieven bissisctrix, zagen
we soms een uitdooving van ongeveer 20°
ten
opzichte van een
duidelijke splijting.
Volgens Becke's methode werden op verschillende plaatsen aan het contact van kwarts en plagioklaas, de brekingsindices van dezen laatste als lager bepaald. In
doorsneden der symmetrische zone, die
vertweelingd zijn volgens de Karlsbader wet, valt deze vertweelinging
den stand van 45°, waarbij de lamellen der albiettweelingen ge-
in
vertoonen niet of zeer weinig op, zoodat het
lijke polarisatiekleuren
kristal
dan dikwijls ongeveer homogeen
lingen
komen
voor.
De
is
gekleurd. Bavenöer twee-
brekingsindices van verschillende kristallen
waren hooger en weinig hooger, dan die van kruidnagelolie, lager en weinig lager, dan die van nitrobenzol, in enkele gevallen werd
ook een index lager, dan die der
olie bepaald.
Deze eigenschappen
wijzen ongeveer op andesien als meest basischen plagioklaas en op
de aanwezigheid
werden
slechts
bij
van
zuurdere plagioklazen. Zonaire uitdoovingen
uitzondering, en dan in zeer geringe mate, waar-
genomen. De oorspronkelijke augieten chloriet
zijn
nog ten deele gespaard,
en groene amfibool zijn ten koste ervan gevormd, terwijl
ook lange zuilvormige, thans reeds ten deele gechloritiseerde, amfibolen misschien oorspronkelijk uit augiet hebben bestaan.
wat
calciet,
Ook
kwarts,
wat neogenen plagioklaas en een isotrope substantie,
vinden we tusschen de secondaire mineralen van het gesteente.
vorming van secondaire mineralen plagioklazen overgegaan. secondair.
De
meestal
is
in
De vorming van kwarts niet
idiomorfe,
De
geringe mate ook op de
dikwijls
is
ten deele zeker
streepvormig ver-
lengde of met den augiet vergroeide, ilmeniet of titanomagnetiet ten
deele
overgegaan in leukoxeen;
brekende zoom
zet zich
dan ook
in
een
sterk
licht-
en
is
dubbel-
de hoekig begrensde individuen
der vergroeiingen langs den geheelen omtrek van het ertskristal voort.
Apatiet vormt enkele langgerekte zuiltjes.
91
N°.
358.
II
Hoven aan de
Viii(li)Iaat9:
Kloof
Niiiiassi
(Augietdioric t). Het
middenkorrelig groenachtig grauw gesteente, zonder
oon
is
sterke kleurcontrasten tusschen de lichtere en donkere mineralen.
Onder het mikroskoop zien we een mengsel van lijstvormigen bijna
chloriet (on
serpentijn),
niet
augiet, erts en zeer veel groengelen
kleurloozen
plagioklaas,
werd
apatiet
waargenomen. Het gesteente
Letti
werden verzameld, N°.
er
enkele als rol-
Westen van Tomra op het
het bergje Iliedaai ten
bij
')
mikroskopisch veel op de
met niet-zonaire veldspaten, waarvan
diorieten
stukken
in het onderzochte preparaat
gelijkt
II
358
maximale waargenomen symmetrische uitdooving der bedroeg 19°, het verschil Karlsbader tweelingen
in
is
eiland
echter fijnkorreliger.
is
dubbelbreking der beide individuen van
in
den stand van
45° voor
sneden der
symmetrische zone slechts zeer gering; doorkruisingstweelingen
Ue
verbreid.
De
in
goed
zoo
is
terwijl
begrenzing
zijn
veldspaten hebben ongeveer de samenstelling van andesien.
augiet
grensd,
De
plagioklazt^n
als
de veldspaten
meestal niet idiomorf be-
kleurloos, er
met idiomorfe of gebogen
kristal-
binnendringen; tweelingen volgens (100) komen voor,
de kristalletjes hoopen zich dikwijls gezamenlijk op. ïitanomagnetiet
is
in
vrij
lengd.
Een geringe omzetting
korrels
liggen
hoeveelheid
geringe
min of meer idiomorf en dikwijls
aanwezig, soms
in een richting zeer sterk ver-
in titaniet
ook op eenigen afstand
is
van
begonnen, de
titaniet-
het erts in de secun-
daire mineralen verspreid.
Deze secundaire mineralen bestaan zeer
zwak
stantie,
tot
niet
gelijkend
uit vezeligen chloriet en
een,
waarneembaar dubbelbrekende geelgroene sub-
op serpentijn.
De
secondaire mineralen bevinden
zich slechts in geringe hoeveelheid in of
om
de augieten, ze bouwen
afgeronde of min of meer rechtlijnig begrensde gedeelten tusschen
de overige mineralen op, waarin de plagioklazen binnendringen en
waarvan de omtrek
in enkele gevallen,
hoewel niet met zekerheid,
kan wijzen op de oorspronkelijke aanwezigheid van 1) H. A. 1914. blz.
Brouwer, Gesteenten van het eiland 141.
olivijn.
Letti. .laarb.
v.
h.
Mijnwezen
92
Slioiikinietisch-Theralietische gesteenten.
3.
De
shonkinieten, theralieten en essexieten vertoonen chemisch het-
zelfde tieve
De
karakter,
terwijl ze zich mineralogiseh slechts door de rela-
hoeveelheden van veldspaten en veldspatoïden onderscheiden.
hier
beschrijven
te
plagioklazen,
oorspronkelijke
gesteenten
zoowel orthoklaas
werd gevormd;
veldspatoïden
veel overeenkomst
bevatten
als
een deel der zeolieten zeer waarschijnlijk uit
terwijl
met de
sommige vertoonen
teschenieten.
N°. II 352. Vindplaats: Afgeronde stukken in een conglomeratisch gesteente aan den oeverwand der Xoil Nimassi tusschen Haoemeni en Kaonèke.
Het gesteente Prof.
Lacroix
is
middenkorrelig en
te Parijs,
rijk
aan donkere mineralen.
die de goedheid had preparaten van deze
gesteenten te onderzoeken, schreef mij, dat ze groote overeenkomst
met de
vertoonen
beschreven
kunnen hier
bij
hem
Portugeesche teschenieten en met de door
„monzonites a
facies
diabasique"
van Madagascar. Ze
de shonkinietisch-theralietische gesteenten worden
ondergebracht.
Dat een deel der zeolieten ontstaan,
is
onder het mikroskoop augiet, netiet,
te zijn
barkevikietische apatiet
:
De
is
samenstellende inineralen blijken
orthoklaas, plagioklaas, titaanhoudende
amfibool,
zeer
weinig
biotiet,
en veel chloriet en zeolieten. (Plaat lY,
mineralen hebben
secondaire
oorspronkelijke veldspatoïden
uit
zeer waarschijnlijk.
titanomagfig.
1).
De
een deel der veldspaten en de veld-
spatoïden omgezet.
De
orthoklaas vormt grootere kristallen, die door gebogen lijnen
ten opzichte van elkander zijn begrensd en dikwijls talrijke kleinere kristallen
van de overige mineralen van het gesteente (vooral amfi-
boolzuiltjes
orthoklaas
en ertskristallen, is
ook plagioklaaslijstjes) omsluiten.
dikwijls sterk tot zeolieten en chloriet veranderd.
plagioklaas vormt meestal kleine, polysynthetischvertweelingde die slechts geringe uitdoovingshoeken vertoonen.
augiet
vormt grootere en kleinere
kristallen,
De De
lijstjes,
De titaanhoudende de
barkevikietische
m anifibool
Ulciiiere kristallen,
alleen
die
dikwijls
vc-rtweelingd
zijn
volgens (100). Door de grootere orthoklaas- en augietkristallen vergesteente
het
toont
magnetiet of ilmeniet kristallen
kleinere
een is
dikwijls
zijn
sti-uktuur.
porfierische
soort
De
titano-
ten deele veranderd tot leukoxeen, de grootere
onregelmatig
hoekig begrensd, terwijl de
gewoonlijk idioinorf zijn en in de overige mine-
kristallen
van het gesteente (behalve in den apatiet) ingesloten voor-
ralen
komen. De lange
apatietzuiltjes
komen
in
alle overige
mineralen
van het gesteente Ingesloten voor en liggen soms ten deele onveranderd
in
de secondaire substantie.
Chloriet en zeolieten (natroliet en analeiem) hebben een deel der veldspaten' omgezet, terwijl stralige of .,spreustein" achtige natroliet-
aggregaten en analeiem, zonder de mineraal,
oorspronkelijke ontstaan.
Hun
zeer
hoeveelheid
idiomorfe
waarschijnlijk
begrenzing van
het
uit veldspatoïden zijn
treedt echter sterk tegen die der veld-
spaten terug.
De chemische staande analyse gesteente
is
samenstelling
I,
welke
in
van
dit
gesteente blijkt uit onder-
een tabel met de analysen van verwante
vergeleken.
I.
Si
Oj
45,70
Ti
II.
III.
IV.
V. 44,65
44,63
45,55
44,80
O2
3,46
4,25
0.95
15,40
13,77
4,45 15,40
2,60
AI2 O3
17.30
13,87
Fcj O3
2,75
7.30
2.43
4,90
6,06
9,12
6,85
2,94
.
'
Fe
5,67
5,60
Mn
0,26
0,08
Ca
9,02
7,96
7,70
11,70
9,57
Mg
7,55
4,47
.5,20
5.72
5,15
Kj
3,22
2,65
2,04
2,08
4,49
Na~0
3.12
4,20
4,54
4,03
5,67
P=
0,26
0,09
0,26
0,50
1,50
4,04
2,35
0,35
2,10
100,43
100,93
100,83
99,93
O5
Hj
3,90')
0,17
•
1
100,05
I.
Shonkiniet (met plagioklaas). Noil Nimassi, tusschen Haoemeni
en Kaonèke, Timor. (Anal. F. Pisani).
1 )
gloeiverlies.
;
:
94 Shonkiniet
II.
(met
Kolsteen
plagioklaas).
Parti (West-Timor). Ygl. A.
bij
in
Samml. des Geol. Reiehsmuseums inLeiden. 87 (met 1,34°'^ CO,; 0,05 °„
blz.
de
Banatette
Noil
Wichma:sx Gesteine von Timor.
Cu
Serie 1.2. 1882-1887.
O).
ni. Camptoniet. Hvinden. Zuid-Xoorwegen. Tgl. H. Roseubusch. Elemente. 1910.
301.
blz.
IV. Essexiet (melanokraat).
Vgl.
A.
Lacroix.
Matériaux pour
la
Mineralogie de Madagascar. Xoiiv. Archives du Muséum. 1903.
Tomé
Sér. 4.
194.
blz.
5.
V. Shonkiniet. Gordons Butte. Crazy Mountains (met 0,76 0,37
Sr O; 0,96
"'^
°,-^
hygr. water; 0,11
°'„
C O,;
°/q
Ba O
0,61 "/„S O,;
spoor Li O2 en Cl. Ygl. H. Rosexbüsch. Elemente blz. 204.
De berekening van den norm van
het boven beschreven gesteente
geeft het volgende resultaat
orthoklaas
18,90°/^
albiet
nefelien
8,80 °/p
anortiet
18,63°/^
De
°/„
magnetiet
8,75% 4,18%
ilmeniet
"5,93 °/„
olivijn
subrang, waartoe het gesteente behoort,
het" staat op de grens
20,68
diopsied
9,96 °/„
is
ourose (III,
van den subrang limburgose
(III,
6,
6, 3, 3), 3,
4).
In West-Timor werden door mij gesteenten derzelfde groep ver-
zameld van groote blokken
met het voetpad van
in
de Noil Kolkoil,
Pariti naar Noeataus.
De
bij
het kruispunt
gesteenten zijn midden-
korrelig en bevatten ongeveer evenveel donkere als lichte mineralen.
Onder het mikroskoop zien we de volgende bestanddeelen veldspaten, :
augiet, titanomagnetiet, biotiet, apatiet,
mineralen
:
chloriet en sericiet, radiaalstralige zeolieten en analciem.
De meeste tweelingde lingde, derlijke
dan
veldspaten zijn sterk veranderd, polysynthetisch ver-
en niet- of alleen volgens de Karlsbader wet vertwee-
komen
in mikroperthietische vergroeiingen en
ook
in afzon-
De eerstgenoemde behooren
tot
zure pla-
kristallen
gioklazen; 5', in
wat pyriet en veel secondaire
voor.
meestal zijn de symmetrische uitdoovingen niet grooter
enkele gevallen werden symmetrische uitdoovingen tot 17°
waargenomen; de laatstgenoemde behooren
tot orthoklaas of
anortho-
95
De
klaas.
veldspaten zijn in zeolieten, sericiet of een chlorietachtige
substantie veranderd.
De
omzetting in sericiet
is
het meest verbreid, de
schubjes vullen soms het geheele oorspronkelijke voldspaatkristal op.
De zwak
violet
gekleurde augiet
duidelijk pleochroïtisch, bijna
is
onverweerd en meestal goed idiomorf ontwikkeld in de zone der In geringe hoeveelheid vinden
zuilas.
wat carbonaat
stantie en
De
biotiet
wisselen
chlorietachtige sub-
sterk pleochroïtisch, bruinroode en groene gedeelten
is
eenzelfde kristal
dikwijls in
donker
van
we een
omzettingsproduct in sommige augieten.
als
bruinrood
af,
waarbij meestal de, sterk
bruinachtig
licht
tot
geel
pleochroïtische
biotiet
door oen zoom van, sterk van donkergroen tot licht groen-
achtig
geel
pleochroïtischen
en slanke
lange
talrijke
biotiet
is
ralen
worden omsloten en
daire
mineralen voortzetten.
omgeven. De apatiet vormt
door de lichtgekleurde mine-
zuiltjes, die
zich onveranderd
De
kristallen
dwars door de secon-
van titanomagnetiet
zijn
soms idiomorf, doch meestal hoekig begrensd. Radiaalstralige zeoen analciem vullen de hoekige ruimten tusschen de overige
lieten
bestanddeelen tieve is
;
de eerstgenoemde hebben soms positieve, soms nega-
De analciem
ellipsligging.
soms getroebeld door
vertoont
talrijke
fijne
duidelijke anomaliën en terwijl
insluitsels,
men
tus-
schen gekruiste nicols dikwjls fijne schubjes herkent, die gelijken
op
sericiet.
Kleine vlekjes van een mineraal met de dubbelbreking
den analciem voor. De met analciem
van nefelien komen
soms
gevulde ruimten
meestal hoekig begrensd, zoodat uit den vorm
niet
zijn
kan worden
nefelien
is
afgeleid,
iu
dat
de
analciem
ontstaan. In het handstuk
oorspronkelijken
uit
werd echter
bij
uitzondering
de kristalvorm van nefelien herkend.
De groene
vezelige chlorietachtige substantie
is
grootendeels ster-
ker dubbelbrekend, dan normale chloriet en minder sterk pleochroïtisch
dan
biotiet.
richting der vezels
men
voor.
bouw met een
positieve lengte-
Deze chlorietachtige substantie vindt
tusschen de overige mineralen, ook in de veldspaten en slechts
weinig fosen
Radiaalstralige
komt
in
de
augieten,
terwijl
ze
mineraal,
dat
echter
den kristiilvorm
vuii
ook soms een olivijn.
Iiulicn
ook
pseudomor-
vormen
vertoonend,
waarschijnlijk
vormt naar een, doorgaans afgeronde
vorm
bezit,
welke
gelijkt
op
de substantie niet vezelig maar
homogeen
is
gebouwd, ontstaan iddingsietachtige
met een goed ontwikkelde tot
licht
en een pleochroïsme van groen
de
omzetting der olivijnen in den
groenachtig geel.
shonkiniet van den
pseudomorfosen
splijting Bij
Yogo Peak (Montana)
ontstaat een gele glim-
')
merachtige substantie, terwijl het ijzergehalte
wordt uitgescheiden. Een ertsrand werd
bij
als
zwarte ertskorreltjes
uitzondering
om
de vezelige
groene substantie in het hier beschreven gesteente waargenomen.
De
mineralogische
samenstelling
met het door Wichmann tette,
^)
vertoont veel overeenstemming
beschreven gesteente uit de Noil Bana-
makroskopiseh vertoont
dit gesteente uit
een meer roodachtige kleur.
Mikroskopisch
Macklot men ook in dit
de collectie ziet
gesteente sterk veranderde veldspaten en veldspatoïden en blijkt de augiet ook niet, of slechts weinig, tot een chlorietische of ijzerrijke substantie te zijn veranderd.
In
onderstaande tabel
zijn
steenten uit de Noil Kolkoil
de chemische samenstellingen der ge(I)
en de Noil Banatette
II
I
SiOj
(II) vergeleken.
44,95
44,63
'
Ti
0-2
AljOa FejO,
FeO
4,15
4,25
14,60
13,77
3,70
7,30
7,20
5,60
MnO
—
0,08
CaO
8,15
7,96
MgO
6,72
4,47
KjO
1,59
2,65
Na-iO
3,62
4,20
P2O5
0,19
0,09
Cl
0,05
SO3 CO2
0,20 1,30
1,34
H2O
4,20.^)
4,04
Som
— —
100,62
100,43
1) L. V. PmssoN. Petrography and Geology of the igneous rocks of the Highwood Mauntaius. Montana. Bulletin N". 237. Un. States Geological Surve.y. Washington 1905. 2) A. VVlcHM.\NN. Gesteine von Timor. loc.
3) üloeiverlies.
cit.
blz. 85.
97
Van
Shonkiniet met plagioklaas.
r
groote blokken in de Noil Kolkoil
tusschen Pariti en No((ataoes. (West-Timor). Anal. F. Pisani.
met plagioklaas.
Shonkiniet
11
(West-ïimor).
Pariti
Gesteine
Vgl.
A.
in
Hunne
voorkomen
geologisch
overgangen afscheiding
niet
met de middenkorrelige is
dan ook,
zoover
voor
is,
min
deze
ge^
bekend
bijzonderheden
in
Door geleidelijke overgangen
meer willekeurig.
Lei-
Gabbro's.
door
zijn
verbonden.
S7. (met 0,05 °'„
blz.
bij
Wichmann. O).
Deze gesteenten
of
de Noil Banatette
Cu
1882—1887.
2.
I.
+.
het
in
Pukaiil.
von Timor. Samml. des Geel. Reichsmuseums
den. Serie
diabazen
ilolstoen
O.
Anal.
zjjn
steonten verbonden met de basische augietdiorieten.
Nos
Beide
zijn
middenkorrelige mengsels,
witten
Beide gesteenten blijken oïider
mikrosköop gekenmerkt door de aanwezigheid
het
in
groote hoe-
van een bruingeel of groen mineraal, dat soms homogeen
veelheid is
verscheidene m.M.
van
van
handstuk duidelijk waarneembaar en bereiken
kristallen zijn in het
afmetingen
hoofdzakelijk
en zwarten augiet. Vooral de augiet-
groenachtigen plagioklaas
of
Noil Nimassi.
II 851, Il 352*. Vindplaats:
gebouwd, soms aggregaten van kleine individuen opbouwt en
hier en daar een
min
herinnert
aan
vertoonen
dikwijls
meen
zeer
basisch.
melijk zien
Ook de
de
we
bijna
olivijn.
kernen
De
zijn
plagioklazen
over het alge-
met lijstvormige doorsneden.
augiet vormt individuen
De
augiet
idiomorf ontwikkeld
worden
van
bouw, de
Grootere kristallen komen voor, maar voorna-
in
de
vati
is ;
van het gesteente
wisselende grootte, de groo-
licht
wel
violet
gekleurd en
is
dik-
dringen de lijstvormige pla-
binnen,
kristallen
ze er door verknipt.
de uitdoovingsverschillen talletjes
rechtlijnige begrenzing vertoont, die
kleine kristallen
gioklaasdoorsneden slechts
meer
zonairen
tere zijn echter regel. wijls
of
kristalbegrenzing
doch
bij
Een zonaire bouw
uitzondering is
De
verbreid, ertskris-
zijn
echter
zijn
soms idiomorf, meestal echter hoekig
niet aanzienlijk.
of skeletachtig begrensd, ze zijn niet in groote hoeveelheid aanwezig.
98
De
vormt
apatiet
bool, ze zijn dikwijls
De
tot biotiet,
ten deele tot amfi-
het erts afgezet.
secondaire mineralen dezer gesteenten zijn talrijk, de augiet-
kristallen
doorgaans onveranderd,
zijn
mineralen
tische
doch de veldspaatsubstantie
verdwenen, terwijl we op haar plaats neogene
deele
ten
is
om
Enkele
zuiltjes.
zeer lichtbruin pleochroïtische kris-
tot
kunnen ten deele behooren
talletjes
naaldvormige
talrijke zeer lange
van donker-
sterk
kleine,
Het
vinden.
is
zeolie-
waarschijnlijk, dat deze zeolieten
geheel ten koste der oorspronkelijke plagioklazen zijn gevormd en dat oorspronkelijk geen alkalirijkere mineralen in het gesteente aan-
wezig
waren.
gaten,
die
De
negatieve
deele
zeolieten
vormen doorgaans
radiaalstralige aggre-
ten deele de eigenschappen van natroliet vertoonen, ten
en
ellipsligging
uitdoovingen
scheeve
vertoonen,
hetgeen wijst op skoleziet. Beide zeolieten vormen soms afzonder•
radiaalstralige
lijke
geval
aggregaten
komen gemengd
opgebouwd, daaromheen bevindt zich een
ellipsligging
we ook een
Naast deze zeolieten, zien
plagioklazen
analciem,
misschien
gebouwd en bestaan bruin
deele uit
ten
opaal
;
de brekingsindex
pleochroïtisch
olivijn
vertoonen, deze
uit een vrij sterk,
zijn
betreft, die
en
op
er
van donker
tot licht rood-
ook gele en groene kleuren komen
mineraal,
zeer kleinen assenhoek waar, de dubbelbreking is
een goede
biotiet.
Een
namen
is vrij
sterk
waardoor het mineraal kan gelijken
splijting,
zonaire
soms
soms homogeen
voor. In sneden loodrecht op den spitsen negatieven bissectrix
we een
is
_
de reeds bovengenoemde pseudomorfosen
den kristalvorm van
opgebouwd.
gevormd. Deze bestaat waarschijnlijk
dan die van den balsem.
laag, veel lager
Wat
is
is
zwak dubbelbrekende
zeer
soms duidelijk op de plaats van oor-
isotrope substantie, welke
spronkelijke uit
gemengde uit stralen
waarin de optisch negatieve zeolieten overheerschen, terwijl
de uiterste zoom weer geheel uit de positieve stralen
tot
voor. In elk
soms een radiaalstralige kern bijna geheel
is
met positieve zone,
aggregaten, doch
hier natroliet lang niet de eenige zeoliet, in de
is
bouw
in
de pseudomorfosen
is
dikwijls
waarneembaar. De bovengenoemde eigenschappen vertoonen overeenkomst met die der homogene pseudomorfosen naar iddingsiet,
die
door Lawson
in
olivijn
earmeloït werden beschreven.
van
Ook
99 bovendien
komen niet-homogene pseudomorfosen voor en zwakker dubbelbrckcnde
mineraal
De
zal
wel
dcele
ten
die
sorpentijn,
van
van het iddingsietachtige
koste
ten
gevormd.
zijn
van
eigenschappen
optische
wijzen
ook op de aanwezigheid
gedcelt(!n
stemmen na overeen met
van
die
iddingsietachtige
dit
biotiet,
litteratuur dikwijls pseudomorfosen
mineraal
we vinden dan ook
in
do
biotiet naar olivijn vermeld,
van
welke waarschijnlijk voor een groot deel eveneens bestaan uitiddingsiet.
Het gesteente gesteente
gelijkt eenigszins op het shonkinietisch-theralietisehe
waaraan het zich echter
352,
II
van de
ij
a.
onderscheidt door
en door het ontbreken
van den kaliveldspaat.
talrijke amfibolen en
N°. II 185. Vindplaats:
b
o.
aanwezigheid der olivijnpseudomorfosen
de
U
heuvel ten
Z.
der grasheuvels
Soefa.
Tegen
een
zien we, tot
1
groenachtig grijze
fijnkorrelige
vrij
M.
c.
waarin reeds makroskopisch de skeletachtige bouw
mineralen
doorzeefd
(fig.
te
herkennen.
met kleine lijstvormige veldspaatdoor-
zijn
hoekig begrensd, doordat de vcldspaten
ze zijn zeer
2),
is te
kristallen der donkere
Onder het mikroskoop blijken deze groote
sneden
veldspaatmassa
groote, kristallen der donkere mineralen afsteken,
in de kristallen binnendringen
;
indien de plagioklazen nog in aantal
toenemen, zoodat de omsloten kristallen elkander aanraken, wordt het omsluitende
augietkristal
in
een zeer groot aantal geïsoleerde,
hoekig begrensde, gedeelten verknipt, die over groeten afstand gelijk zijn georiënteerd.
Dezelfde struktuur
ook
is
aanwezig tjes,
die
zijn,
Er
ontwikkeld.
zoowel
zijn echter
door de veldspaten,
bij
de grootere magnetiet-
dan augiet
kristallen, die in geringere lioeveelheid
in het gesteente
ook kleine
ertskristalle-
door den augiet worden
als
omsloten.
De
plagioklaaskristallen
gebouwd met
zeer
zijn
basische
Karlsbader wet vertweelingd, voor.
De
soms
kernen,
niet,
ze
soms
zijn
vrij
sterk
zonair
doorgaans volgens da
ook doorkruisingstweelingen
komen
basische kernen werden in enkele doorsneden bepaald als
bytowniet.
100
De en
augief
zeer licht gekleurd
is
tint
zeer geringe omzetting in een
langs de uiterste randzone der kristallen
substantie
chlorietische
met een zwak violetachtige
Een
zoo goed als onverweerd.
is
is
dikwijls waarneembaar. Biotiet
wezig,
in zeer enkele kleine kristalletjes in het gesteente aan-
is
ze
zijn
Fig. 2.
X
pleoohroitisch
sterk
30.
X
nicols.
van roodbruin
v;in pimi
iieel
groot augietkristal, talrijke
plagioklaaskristiiUetjes omsluitend in n^.
loos. Bij
uitzondering zijn ze
om
tot bijna kleur-
II.
185.
het erts afgezet, de meeste liggen
door het gesteente verspreid.
Als secondaire mineralen dienen lige
respectievelijk
positieve
worden genoemd
radiaalstra-
en negatieve ellipsligging, verder chloriet-
achtige producten, die soms riet
te
aggregaten met soms zwakke, soms sterkere, dubbelbreking en
en ten
splijting,
dat
homogeen
Ten
slotte
is
koste
aggregaten
sterk dubbelbrekend zijn voor chlo-
vrij
een secondair iddingsietachtig mineraal met goede
gelijkt
op
biotiet,
en soms over
vrij
grooten afstand
gebouwd. der
plagioklazen
ontstaan;
we
zien
zijn
in
voornamelijk de radiaalstralige de
meeste plagioklazen onregel-
matige troebele aders, die tusschen gekruiste nicols uit een vezelig,
zwak dubbelbrekend,
zeolietisch produkt
met
positieve
ellipsligging
101
Enkele kristallen
blijken te bestaan.
vormen deze
ralen van het gesteente
aggregaten,
stralige
de
der aangrenzende
die
kende, zien
we ook
geheel in deze veze-
zijn zelfs
ruimten tusschen de overige mine-
In de
omgezet.
zeolieten
lige
zeolieten dikwijls goed radiaal-
brekingsindices
radiaalstralige
lager
blijken
te
zijn,
dan
Behalve deze zwak dubbelbre-
plagioklazen.
of'
min
of'
meer
parallelle aggre-
gaten met sterker dubbelbreking en negatieve ellipsligging.
De
bre-
kingsindices zijn hooger, dan die der aangrenzende plagioklazen, de
uitdooving
ongeveer recht. Deze eigenschappen wijzen op preh-
is
Fijnvezelige
niet.
pentijn,
of,
misschien
chloriet,
—
fijnvezeligen lichtgroenen amfibool in kleine zuiltjes tusschen de,
secondaire
gemengd met
deele
ten
voorzoovcr het mineraal sterker dubbelbrekend
is,
ser-
met
welk minoraal overigens ook
ten koste van plagioklaas gevormde,
—
mineralen voorkomt
vormt aggregaten
tusschen
de
overige mineralen of in do veldspaten.
Behalve de genoemde zien we bruinroode, soms meer donkergroene vezelige aggregaten, die te
met een zeer duidelijke
zamen met homogeen gebouwde gedeelten
splijting
pseudomorfosen
gesteente,
dat. oorspronkelijk
was.
De door
niet
in
groote
vezelige aggregaten gescheiden, ge'i'soleerd van elkaar
ken onderling optisch gelijk
lichtgeel, de uitdooving ge-
schiedt evenwijdig aan de goede splijting.
pen,
ook door
zeer
veel
op
dat
steld,
zijn
vrij
biotiet.
dit
oorspronkelijken
maar
in
Ten
al
deze eigenschap-
Met waarschijnlijkheid mag worden veronder-
olivijn,
die
mineraal echter
pseudomorfosen niet
in
III
643 en
X°.
omgezet.
in enkele zuilvormige of zeszijdige doorsneden.
III
tJ44.
Vindi.laats:
Heuvel uan de •
zijn
is
samenstellend mineraal van het gesteente te
Noil Nap as, stroomop van het pad Toi I'octa Deze gesteenten
vormt
homogene,
een
een slechts ten deele homogene pseudomorfose
slotte dient als
worden vermeld apatiet N°.
Door
dubbelbreking gelijkt het mineraal
sterkt;
iddingsietachtige
naar
blij-
Het pleochro'isme
te zijn georiënteerd.
van bruinrood naar
meestal
sterk,
het
hoeveelheid aanwezig
homogeen gebouwde gedeelten der pseudomorfosen
liggende,
is
en een sterk pleochroïsme, waar-
vormen naar een bestanddeel van
schijnlijk
veel
doiikeidcr
gekleurd,
i
ii.
dan de
vorige.
102 Mikroskopisch
de
blijkt
soms
plagioklaas
dubbelbrekende groene substantie, die
Ook komt
meld.
is
gebouwd,
zonair
sterk
het gesteente N°. III 643 rijk
vooral
terwijl
aan een
als chloriet zal
vrij
de sterk
dit gesteente herhaaldelijk voor, dat
in
gechlorietiseerde kern niet geleidelijk overgaat in de randzone,
uitdoovingsverschillen van
door groote
er
zone
De
die
in
is
kernveldspaten zelfs
niet,
waar een
gevallen,
zone kan gaan
bytowniet bepaald, terwijl de smalle rand-
zuren andesien of oligoklaas, doch de basische
tot
overheerschen
frisch en
zwak grauwviolet
idiomorf,
maar soms ook
biotiet
de kristallisatie heeft
iu
sterk.
den augiet
In
is
een diallaag-
zoo goed als niet ontwikkeld, de kristallen zijn doorgaans
splijting
seerd.
maar rand-
verscheidene werden als bytow-
zijn zeer basisch,
basische
als
plagioklazen
rust
De
ook dikwijls niet parallel met de kern georiënteerd.
gehad,
plaats
gescheiden.
is
sterk
worden ver-
vormt doorgaans
Magnetiet is
in
De
getint.
duidelijk
geringe hoeveelheid
kristallen zijn dikwijls goed
de
lui
in
veldspaten
goed
vrij
n°.
III
idiomorfe
gekristallikristallen,
om
644 aanwezig en
het erts afgezet. Zeer lange apatietzuilen liggen door de gesteenten verspreid.
Beide gesteenten
zijn rijk
rietachtige
mineraal,
we
voor
als
slechts
aan het
voornamelijk
vrij
sterk dubbelbrekende chlo-
het eerste; den chloriet vinden
een klein deel in de augietkristallen, soms
een zoom erom afgezet, maar grootendeels
radiaalstralige
aggregaten
de veldspaten.
in de veldspaten zal hieronder riet is vrij
ren en
is
hij
is
in vezelige of
we hem bovendien
Op
in
zeer
de secondaire mineralen
nog worden teruggekomen. De chlo-
sterk dubbelbrekeud en vertoont bruine of groene kleu-
soms, vooral wat de bruine betreft, niet fijnvezelig, maar
over eenigen afstand bruine
hij
tusschen de overige elementen gevormd.
In het chlorietrijke gesteente vinden groote hoeveelheid in
is
vormen
homogeen en
dikwijls
chlorietophoopingen.
gevulde gedeelten
den
optisch gelijk georiënteerd.
De
kern en de groene de randzone der
Soms vertoonen de met deze
chlorietsubstantie
een begrenzing met spitse pyramiden, die over-
eenkomst vertoont met den kristalvorm van
olivijn,
vormen echter onregelmatig. Een oorspronkelijk
meestal zijn de
olivijngehalte, dat
dan door chlorietisatie (of iddingsietisatie) geheel
is
verdwenen,
is
in'{
Onvcrweerde
niet onwaarschijnlijk.
Beide gesteenten bevatten
troffen.
idiomorf
wijls
zijn
en
begrensd
werd eohtcr
olivjjn
niet aange-
groote eriskristallen, die dik-
vrij
de overige elementen van het
in
gesteente ingesloten voorkomen.
In beide gesteenten zijn de veldspaten rijk aan secondaire mine-
wel
en
ralen,
het
is
gesteente
komt
het gesteente III 644
rijk
aan chloriet, in
verbreeden, naast chloriet veel van een isotrope of zeer zwak
selijk
dubbelln-ekende substantie
worden
achtereenvolgens
van
veldspaten
kern
rietrijke
den omtrek
is
de
terwijl
dan dikwijls
of de
fig.
De
2),
met de kern
hier
zullen
chlorietisatie
doorgaans
is
der
een kern der
tot
is.
Deze chlo-
en evenwijdig aan
rechtlijnig
fraai
van den omsluitenden veldspaat
terwijl is
sterke
randzone chlorietvrij
kristalvlakkon
begrensd (Plaat IV, parallel
Beide veranderingen
voor.
besproken.
hot eerste gest(!ente
beperkt,
kristallen
niet
643 zeer
III
in onregelmatige aders, die zich plaat-
do omgevende randzone soms
De donkergroene,
georiënteerd.
sterk dubbelbrekende chlorietachtige substantie is
soms
in
vrij
zoo groote
hoeveelheid aanwezig, dat slechts zeer weinig veldspaatsubstantie gespaard. Behalve enkele apatietzuiltjes zien
we door sommige
klazen augiet met groeten uitdoovingshoek omsloten dat
gevolg
van oorspronkelijk
is
het
is
zeer waar-
de zeer sterke chlorietisatie der kernveldspaten een
schijnlijk,
katen, die
;
is
plagio-
thans
hoeveelheid omsloten
in groote
bisili-
zoo goed als geheel zijn verdwenen. In een later
kristallisatiestadium ontwikkelden zich de plagioklazen der randzone,
ten deele na, ten deele nog gelijktijdig
De vult
met de groote
augietkristallen.
isotrope substantie in de veldspaten van het gesteente III 644
onregelmatige,
zich
dikwijls
verbreedende, adertjes of vormt
plekjes, die geïsoleerd in de veldspaten verspreid liggen. bij
een
proces
niet in
ver
voortgeschreden
omzetting
hoofdzaak langs splijtstrepen
in
Echter
te vervolgen,
de
plagioklazen
is
gonnen. Terwijl sommige adertjes geheel met groenen chloriet gevuld,
vinden
door troebele, sterkere
we ook groenachtige isotrope
lichtbreking
nicols zijn te herkennen.
bezijn
chlorietschubjes in de, daar-
substantie, die dan door
en
is
hoe het
hun groene
hunne dubbelbrcking tusschen
Voor zoover de
kleur,
gekruiste
isotrope substantie helder
104
is,
vertoont ze
ook dikwijls dubbelbreking,
echter
dubbelbreking soms gelijk aan die
doch de substantie onderscheidt zich dan door
den plagioklaas, wiens brekingsindices deze
substantie dikwijls
secondaire
zelfs
deze
is
omsluitende plagioklazen,
der
hooger
niet
sterk
zijn sterk relief zijn.
van
van
Overigens de
is
veldspaten
afgegrensd, maar gaat er door geleidelijke toename van de dubbel-
Ook worden
breking in over.
geïsoleerde stukjes van den omslui-
tenden plagioklaas, die gelijktijdig met dezen uitdooven, soms geheel door
de adervulling omsloten; ze onderscheiden zich dan door het
geringe relief en de
oriënteering met het hoofd-
optische
gelijke
van de dubbelbrekende secondaire substantie.
kristal
Deze adervullingen kunnen bestaan
uit opaal of zeolieten, mis-
schien bestaan ze uit beide.
Behalve de groene chlorietachtige substantie zien we ook enkele bruine blaadjes in de veldspaten, welke kurmen behooren tot biotiet.
Als insluitsels in de plagioklazen van dit gesteente kunnen ten
worden genoemd enkele 'zeer kleine
slotte
loodrecht
op de zuilas een
6-zijdige
waarvan sneden
naaldjes,
begrenzing
vertoonen.
Deze
naaldvormige kristallen zetten zich soms van frisschen plagioklaas
dwars door geopaliseerde of gechlorietiseerde gedeelten onveranderd voort.
Rechte uitdoovingen waren waar te nemen, soms
is
de
ellips-
negatief; deze zuiltjes behooren tot apatiet, soms
ligging duidelijk
liggen de zuiltjes min of meer parallel, doch een heerschende rang-
schikking
niet aanwezig.
is
Ook werden
tusschen
den chloriet gedrongen groene
de veldspaten gezien, die in enkele kristallen
zuiltjes in
vrij talrijk zijn
en onder
groote hoeken met de zuilas uitdooven. Deze bestaan uit augiet, een deel van de chlorietische substantie in de veldspaten
het gesteente
UI
644 wel van oorspronkelijke
Als insluitsels in de plagioklazen
genoemd enkele idiomorfe spaten achtige
dikwijls
door
gedeelten, die
we
begrensd.
dikwijls
bij
dus ook in
dienen ten slotte te
ertskristalletjes
chloriet
is
insluitels afkomstig.
;
ze
zijn
Misschien hooren bruin-
ertskristalletjes in
de geopa-
liseerde plagioklazen zien en die vrij sterk dubbelbrekend zijn,
een chlorietachtige substantie. tot die
van
biotiet.
De
worden
tegen de veld-
ook
tot
dubbelbreking nadert echter soms
105 N°. III
Na
i
Aan het
Vindplaats:
iJ14.
ten N. van den F a t o
,
Toe
t;
Ma u b ussi -Noenou
pu
n.
Dit niiddenlcorrelifje niinoraalmengsel blijkt mikroskopisch te bestaan
zeer basischen plagioklaas, ten deele geanitibolietisoerden
uit
wat
augiet, chloriet, erts en
De
apatiet.
zwak zonair gebouwd, sym-
plagioklazen zijn soms niet, soms
metrische uitdoovingen tot 41° werden waargenomen, zoodat ze
Sommige
zeer basische mengsels behooren.
ten.
De
amfibool
bouwd,
soms homogeen,
is
ongeveer
enkele der
augieten
zijn
aanwezig,
zwak
soms met
dubhelbrekend
en
hij
struktuur van het gesteente betn^ft,
is
geheel
Chloriet
groenen (soms bruinachtigen) amfibool veranderd. veel geringer hoeveelheid
soms omslo-
meestal fijnvezelig ge-
doch
kleurlooze
Korrels
veranderd.
worden
van, grootendeeis geamfibolietiseerden, augiet
.tot
sterk in kleur-
vrij
producten
of zeolietische
sericietachtigo
looze
zijn
is
in in
bleek groengeel gekleurd,
amfibool
vermengd.
"Wat
de
de veldspaat doorgaans idio-
is
morf ten opzichte der augieten begrensd.
Saussui'ietgahbro's.
Het een is
dynamometaniorfe gabbro's, waarin
zijn
mengsel
saussurietachtig
zijn
nog min of meer behouden.
veranderd
overgegaan.
de
veldspaten
in
De gabbrostruktuur
Oerspronkelijke augiet
is
geheel
in amfibool.
N°. II 468. Vindplaats
:
Dal der X o
i 1
Non
i ,
s
t r
oo
maf
van
Noil Toko. Een
schisteuze
we
ontwikkeld, spaat
(thans
struktuur zien
is
in
het
gesteente
zoo goed als niet
een middenkorrelig mengsel van witten veld-
saussuriet)
en donkergroenen amfibool
;
idiomorfc be-
oorspronkelijke
veldspaatsub-
grenzing der kristallen komt zoo goed als niet voor.
Onder
mikroskoop
het
stantie te zijn
lichtbrekenden relief,
dan
die
zoïsiet
dikwijls
bestaan
blijkt
de
vervangen door een grauw troebel mengsel van sterk
uit
(en
epidoot) en kleurlooze mineralen zonder
duidelijk
albict.
polysynthetisch
Zoïsiet
zijn
vertweelingd en
en sterker dubbelbrekende epidoot
106 wisselen
eenzelfde
in
gangen verbonden,
De wel
amfibool
is
groote
vrij
zuiltje
zeer
licht groenachtig
kristallen
door geleidelijke over-
gekleurd en vormt
met dikwijls hoekige
aggregaten van kleine
als
of korreltje,
af.
die
zuiltjes,
onregelmatig
soms een
schikt. In de grootere kristallen dringt
zoo-
begrenzingslij nen
gerang-
zijn
in saussuriet ver-
anderd veldspaatkristal met idiomorfe begrenzing binnen, hetgeen herinnert aan
van den oorspronkelijken gabbro.
de struktuur
aggregaten der kleine amfiboolzuiltjes zetten zich soms
tot
in
De de
saussurietpseudomorfosen voort, terwijl ook geïsoleerde zuiltjes soms
door deze laatste worden omsloten. Deze zuiltjes kunnen ten deele
afkomstig
donkere
zijn
van,
parallel
zijn
door den plagioklaas omsloten,
oorspronkelijk
mineralen.
Wanneer
gerangschikt,
de
zooals
amfiboolzuiltjes
min
of
meer
uitzondering plaatselijk voor-
bij
komt, ontstaan overgangen naar de struktuur der normale
amfi-
bolieten.
Het
poïkilitisch omsluiten
een grooter amfiboolkristal
Het oorspronkelijke anderd
in
leukoxeen;
erts
we
van is
talrijke kleine amfiboolzuiltjes door
een verbreid verschijnsel.
van zien
gesteente
het
dan
in
is
grootendeels ver-
de, doorgaans onregelmatig
begrensde, individuen een kern van onveranderden ilmeniet of titanomagnetiet, die gelijkvormig met den omtrek van den leukoxeenrand
begrensd.
ts
X°.
n
469. Vindplaats:
Dal der Noil Noni, stroomafvan
Noil Toko. Dit in de nabijheid van het vorige verzamelde gesteente onderscheidt zich ervan, doordat het oorspronkelijke karakter van basisch
eruptiefgesteente
meer
is
verdwenen, verder door den breccieuzen
habitus en bovendien door den grooten rijkdom aan calciet.
Onder
het
mikroskoop
vezelige- of zuilaggregaten
De
de
blijkt
grootere zuilen te zijn ontwikkeld
;
dit
amfibool
slechts
weinig in
mineraal vormt hoofdzakelijk
met een onregelmatige richting der
zuilas.
enkele grootere kristallen, die door het weefsel worden omgeven
werden blijkbaar na hun vorming nog aan sterken druk blootgesteld,
hetgeen volgt uit de sterke verbuiging der splijtstrepen, terwijl
107
ook
de
min
kristalonitrc'kkt^n
of
afgerond en unduleus
zijn
iiK^er
uitdooven.
De
uit saussuriet bestaande gedeelten
vertooncn neiging
tot recht-
begrenzing; amfibool en chloriet komen dikwjjls bijgemengd
lijnige
voor en ook de grens met de omgevende amfiboolsubstantie scherp te trekken.
Ook vinden we omgekeerd
hoofdzakelijk bestaan uit aggregaten van kleine zuiltjes
van amfibool, steeds
vormt
Calciet
plekken
in
het
als
is
niet
de gedeelten, die
in
en vezels
en albiet bijgemengd.
zoïsiet
aggregaat van verschillende individuen groote
welke onregelmatig
gesteente,
zijn
begrensd en
in
de randzone waarvan de overige mineralen van het gesteente bijge-
mengd voorkomen. Ook vormt de doorsneden, die
maar blijkbaar met
zich
in de zuilriehting
doorsneden
ermee
gelijktjjdig
amfiboolzuiltjes,
calciet zeer langgerekte lijstvormige
dwars door het amfiboolmengsel voortzetten,
waarin
behouden,
zijn
ontstaan,
deze laatste
zijn verbreid.
hoopen zich soms
[)laatselijk,
want vergroeiingen
hun eigen
De
kristalvorm
lijstvormige kalkspaat-
met hun lengteas schillende
in ver-
richtingen,
op, waarbij de verschil-
lende doorsneden elkander
aanraken
en
de
ruimte tusschen hen met
en
amfiboolzuiltjes biet is Bij
ijg.
3.
X
opgevuld
nog
name der 90.
sterkere
toe-
calcietlamel-
Vergroeiing van lijstvormioen
len ontstaat
calciet en amfibool; de tusschenruiniten zijn
al-
(fig. 3).
opgevuld met
c := calciet. a
= amfibool.
albiet. al
een
ten
vergroeiing
slotte
van
^= albiet.
deze alleen, zonder tus-
schenliggende mineralen. Deze strukturen
met elkander verbonden. De
zijn
calciet vertoont
door vele overgangen
twee systemen van poly-
synthetische tweelingslamellen.
Het boven beschreven gesteente meld,
hoewel de aard
is
hier als saussurietgabbro ver-
van het oorspronkelijke gesteente
zekerheid kan worden bepaald.
niet
met
108
Serpentijnen.
6.
(Geserpentiniseerde Iherzolieten te» dede).
Onder het hoofd „Serpentine und Serpentint'onglomerate"
WiCHMANN
door
Atapoepoe en
nauwkeurige
')
tal
van serpentijngesteenten
het
uit
voor de
gesteenten
terwijl hier
Midden-Timor verzamelde materiaal tot
zijn reeds
de omstreken van
landschap Araarassi beschreven, naar welke
beschrijving
kan worden verwezen,
plaatsen
uit
zal
der
naburige
vind-
meer uitvoerig het
in
worden vermeld. Waren de
nu toe bekende gesteenten geheel geserpentiniseerd (soms met van rhombischen pyroxeen) en werden deze
resten
oorspronke-
als
dunieten of harzburgieten beschouwd, onder het door mij onder-
lijke
komen
zochte materiaal
vele gesteenten voor
met
resten van
mono-
klienen naast rhombischen pyroxeen, welke dus afkomstig zijn van oorspronkelijke
Iherzolieten,
hoeveelheid op het eiland
Daar doorgaans het gering
deelen
is,
gelialte
zullen,
gesteenten
die
Moa voorkomen
onverweerd
in
groote
(Boekit Kerbau).
aan gespaarde oorspronkelijke bestand-
zoowel de volkomen,
als
de grootendeels
geserpentiniseerde, peridotietische gesteenten gezamenlijk als serpen-
worden beschreven. De struktuur van het oorspronkelijke ge-
tijnen
steente
(diepte- of effusiefgesteente)
niet
tijn
met zekerheid worden
kan doorgaans
afgeleid.
uit
den serpen-
Daarover kan in verband
met het geologisch optreden worden geoordeeld. N°. II 497. Vindplaats:
In
dit gesteente zien
mineralen
lijke
;
we
PadNoil Toko
we makroskopisch
—
Noil Moeti.
reeds resten van oorspronke-
zien, ten deele metaalachtig glanzende,
pyroxenen
en enkele ertskristalletjes liggen in een bijna zwarte dichte massa.
Onder het mikroskoop herkennen we zoowel zwak dubbelbrekenden rhombischen
als sterk
oorspronkelijken olivijn
De
A.
is
serpentijnsubstantie
geelgroen gekleurd, er
"1)
dubbelbrekenden monoklienen pyroxeen, van in het gesteente niets is
grootendeels
komen wel onregelmatige
WiCHMANN, Gesteiue vou Timor.
loc.
cit.
meer over.
homogeen en
blz.
zeer licht
smalle ertssnoertjes
29
e.
v.
109 doch
voor,
De
een
„MaschenHtruiituur"
eigenlijke
niet ontwikiceld.
is
hoeveelheid dezer ertssnoerrjes wisselt sterk, og sommige plaatsen
ontbreken ze geheel.
komen
In dezen zeer licht geelgrocjnen serjicntijn
dikwijls plekjes
van een wat donkorder geelgroene substantie voor, die soms met een bruinachtige substantie zijn
gevlekt
hoopen
plekjes nicols
zoo
zich
goed
zoom
is
omgeven. Deze
op en blijken tusschen gekruiste
plaatselijk
dubbelbrekend
niet
als
en donkergroen kan
geïmpregneerd
is
door een donkergroenen
of
te zijn, terwijl
de lichter-
zich er tusschen vertakt, bestaat uit een
gekleurde substantie, die
sterker dubbelbrekend aggregaat (dubbelbreking wat lager dan kwarts),
dat onregelmatige uitdoovingen vertoont. nicols
een
zwart
dat
kruis,
zich
bij
Soms
hyperbooltakken, zichtbaar. Overigens zien
homogeen gekleurde gedeelten deze
zeer
is
draaiing
tusschen gekruiste
openent
we ook
in de
tot
twee
ongeveer
zwak dubbelbrekende plekken
tusschen de sterker dubbelbrekende substantie, beide zijn door over-
gangen verbonden.
Van
oorspronkelijken
werden geen resten waargenomen,
olivijn
van de oorspronkelijke kristallen van, ongeveer kleurloozen, moiioklienen
pyroxeen
meestal
zijn
deze
onregelmatig
zijn
begrensde
deelen
door serpentijn omgeven,
resten
gespaard;
soms zien we
langs de omgrenzing dor pyroxeenkristallen een vezelige,
vrij
sterk
dubbelbrekende, substantie afgezet, waarvan de vezelrichting samenvalt
met de
splijtstrepen
ollipsligging,
wijzen
op
zijn
van den pyroxeen
;
ze vertoonen positieve
ongeveer kleurlooSj terwijl de uitdoovingshoeken
amfibool.
Ook komt de amfibool
in
geringe
hoeveel-
heid in de augietkristallen en gelijk georiënteerd met die dor rand-
zone voor. Tremoliet of aktinoliet serpentinisatic^
er
hier
op
t(;
van
olivijn
wijzen,
de serpentinisatie der
;
liet
is
een verbreid bijprodukt
voorkomen van den amfibool
dat dit mineraal een tusaclienprodukt
moiioklii'iie
pyroxenen.
')
Ook om
bij
de
schijnt is
bij
den, onge-
1) Ook Verkkek beschrijft in ten deelo gestü-peutiniseerde peridotieten van Anibon (Vgl. R. D. M. Verbkkk: üeologische Beschrijving van .-Vnilion. Jaarb. V. h. Mijnwezen. Wetensch. Ged. 1905 blz. .58), hoe ei-n lichtgroene iioornl)iendesubstantie bij de omzetting der pyroxenen in serpentijn en chloriet wordt gevormd. Oorspronkelijlie nmnbool werd in de .\mbon-gesteenten niet
aangetrolTen.
110 veer
kleurloozen,
richting
hoofdzaak
in
rhombischen pyroxeen zien we soms
ijzerarmen
geringe
in
plaatselijk
hoeveelheid
wat amfibool, met de
evenwijdig aan
pyroxeen, afgezet. In zeer
geringe hoeveelheid
bool in de bronzieten bijgemengd; ook zien
langgerekte
looze
omsloten,
zuiltjes
vezel-
de splijtfichting van is
den
ook wat amfi-
we soms enkele
kleur-
die onder een grooteren
hoek
ten opzichte der lengterichting uitdooven en misschien behooren tot
oorspronkelijke fijne insluitsels van monoklienen pyroxeen. zetting
begint
der
rhombische
pyroxenen
in
serpentijnachtige
doorgaans langs onregelmatige aders, vanwaar de omzetting
in de richting der splijtstrepen voortschrijdt.
zich
De om-
producten
plaatselijk
verbreedende,
adertjes
zijn
Enkele onregelmatige, geheel
met
opgevuld
schubjes van een sterk dubbelbrekend mineraal (waarschijnlijk talk).
Ook
in de reeds geheel omgezette bronzietkristallen
werden
in ge-
ringe hoeveelheid talkschubjes waargenomen.
Enkele
ertskristalletjes zijn
hooren waarschijnlijk
tot
soms bruinrood doorschijnend en be-
chromiet.
N°. II 984. Vindplaats:
No il Boe wan.
Dit gesteente vertoont reeds makroskopisch duidelijke „Maschenstruktur", het
is
op dé frisscbe breuk licht geelachtig groen gekleurd
terwijl een zwart ertsnetwerk op het gesteente voorkomt.
Onder het mikroskoop
is
de serpentijn bijna kleurloos en vertoont
het netwerk der zwarte ertsrijke adertjes, terwijl ook enkele grootere,
onregelmatig begrensde, ertskristalletjes afsteken. ralen zijn geen sporen
Van
overige mine-
meer aanwezig. Onder het mikroskoop bestaat
de serpentijnsubstantie weer uit een zeer zwak dubbelbrekende en een
wat sterker dubbelbrekende substantie, de
laatste is onregel-
matig vezelig gebouwd. N°. III 356. Vindplaats:
Halfweg tusschen de Fafi Neisie
en Toenbaba. In het handstuk zien
we een groenen
dichten serpentijn, waar-
tegen talrijke kristalletjes met lichten zilverachtigen glans afsteken.
Ook
kleine ertskristalletjes
worden met het bloote oog herkend.
Onder het mikroskoop steken enkele onregelmatig begrensde
erts-
waarvan
kristalletjes,
worden en Deze
grootere
de
duidelijk
bruinrood
doorzichtig
behooren, tegen een lichtgeelgroene massa
tot cliromiet
weer
laatste blijkt tusschen gekruiste nicols
af.
bestaan uit een
te
mengsel van zeer zwak- en wat sterker dubbelbr('kenden serpentijn.
De makroskopisch herkenbare armen rhombischen pyroxeen tijn te zijn
oorspronkelijke kristallen van
ijzer-
blijken niikroskopisch geheel in serpen-
veranderd. Vleksgewijze en langs onregelmatige aders
is
de zwak dubbelbrekcnde groene serpentijn wat sterker dubbelbrekend. N°. Il 801. Vindplaats: Bij
het meertje aan den voet van
den steen van Kapan. Het gesteente
op N°. Il 497, alleen
veel
gelijkt
de resten
zijn
der oorspronkeljjke mineralen minder goed te herkennen, terwijl ook
mikroskopisch de sterkere serpentinisatie
„Maschenstruktur" plaatselijk
er vrij
van
tiilrijkt;
ertsadertjes terwijl andere gedeelten er bijna
zijn.
werden
Olivijnresten
en
blijkt.
het gesteente niet ontwikkeld, wel zijn
in
is
monoklienen
waargenomen,
niet
als resten
ralen, die geheel door lichtgroenen serpentijn zijn
zoover
ze
een zelfde
tot
van rhombischen
pyroxeen zien we geïsoleerde stukjes dezer mine-
oorspronkelijk
kristal
omgeven
en, voor-
behooren,
optisch
gelijk zijn georiënteerd.
N°. I 382. Vindplaats:
Kolsteen halfweg tusschen Adjau
en Maubessi. Een
zeer na
oorspronkelijk
met de beide voorgaande overeenstemmend, eveneens Iherzolietisch
gesteente
werd
als
rolsteen verzameld
tusschen Adjau en Maubessi. In het handstuk zien
we
glanzende
zwarte
bronzietkristalletjes
tegen
een
bijna
talrijke metaal-
serpentijn-
massa afsteken.
Onder het mikroskoop klienen
zien
we
resten van rhombischen en
pyroxeen en ook enkele resten van
monokliene pyroxenen
zijn
olivijn.
soms met elkander vergroeid en
slechts ten deele omgezette, bronzieten zien
we
mono-
Rhombische en in de,
dikwijls nog frissche
kernen, die zoo goed als kleurloos zijn en waarin de omzetting begint langs onregelmatige barsten niet de vorming van schubjes van een
112 dubbelbrekend mineraal, dat waarschijnlijk bestaat
sterk
Volgens K. Johanxsex
')
begint
uit talk.
een dergelijke omzetting in talk
de enstatieten van Kjörrestad (Telemarken) eveneens langs spleten
bij
met de vorming van een talkachtig mineraal met 57 werd
— 58 "^
wordt uitgescheiden. Dit
terwijl het ijzergehalte als magnetiet
Si O,, laatste
de hier beschreven omzetting niet waargenomen, de oor-
bij
spronkelijke pjroxenen zijn dan ook zoo goed als kleurloos en bestaan
wel
Mg
uit vrij zuiver
volgens JoHAXXSEN
in
De
Si O3.
voortzetting van het proces bestaat
de vorming van bastiet met de stengelrich-
ting evenwijdig aan de c-as van den enstatiet, terwijl zich uit dezen bastiet
dan de volledige talkpseudomorphose ontwikkelt. In de hier
beschreven gedeeltelijke pseudomorfosen
is
de
reeds
geserpentini-
seerde randzone der kristallen, waarin een strekking evenwijdig aan
de zuilas
is te
herkennen, zoo goed
als talkvrij, terwijl
de talk zich
slechts
langs onregelmatige barsten in de frissche kernen bevindt;
het
dus waarschijnlijk, dat ook
is
serpentinisatie
De
is
talkvorming aan
de
weer aan de struktuur van den
uit
hier
een
voorafgegaan.
oorspronkelijke olivijn
is
dat mineraal ontstanen serpentijn te herkennen, restjes Tan frisschen olivijn
vinden
we
in
gering aantal nog tusschen het netweefsel van
serpentijn.
Ertsrijke snoertjes verloopen door het gesteente, zonder een eigenlijke
maasstruktuur
N°. III
te
doen ontstaan.
Stukken
956. Vindplaats:
uit serpentijnconglo-
meraat. Weg naar Hasfoeik, op + Atapoepoe. Makroskopisch
zien
we een geelgroenen
1
uur afstand van
serpentijn
met enkele
kleine, metallisch glanzende, kristalletjes van oorspronkelijken
rhom-
bischen pyroxeen.
Onder
het mikroskoop zien
we
in
den lichtgelen serpentijn
talrijke
kleine ertskristalletjes, terwijl tusschen gekruiste nicols de serpentijn
maasstruktuur vertoont, niet door zwarte ertsrijke adertjes, maar door de aanwezigheid van zeer zwak dubbel brekende, bijna
-1)
K. JoiiAXNSRN. Biliang
tili
iso tropen
K. Vot. Akad. Haniil. Stockholm 17. N».
4.
1:<
1
serpontijn hissclicn
ccii,
dun, iiütwecfsol van smallo snoeren,
liicr /.ccr
die bestaan uit wat sterker iluMx^lIjrckeiidon Hcrpentiju.
N°. II 20. Vindplaats: B(U-g
Het gesteente ertsrijko
talrijke
is
Soclilarano;
gekleurd
geel
De
adertjes.
bij
Atapoepoe.
met groenachtige
tint
en bevat
g(!scrpentiniseerde pyroxcen vertoont
onder het mikroskoop tusschen gekruiste nicols zwak vezeligen bouw, terwijl
ontbreken, de olivjjn vertoont in parallel
ertsuitsoheidingen
licht een vrij
met
duidelijke maasstruktuur
ertsrijke snoertjes.
Hierdoor kan het oorspronkelijke gesteente nog
als
een oorspron-
worden herkend.
kelijk middenkorrelig olivijnpyroxeenmengsel
Talrijke adertjes, waarlangs loodrecht op de aderrichting chrysotiel
is
afgezet,
zjjn
verbreid;
enkele kunnen reeds makroskopisch
worden herkend. N°.
l
100 meter ten Zuiden van den
Vindplaats:
293.
voet van den steen van Ka pan. Deze lichtgroene serpcntijn vertoont donkerder gekleurde die
blijkbaar
ertsrjjker
zijn.
Ook
vlekjes,
ertsrijke adertjes verloopen door
het gesteente, terwijl enkele bronskleurige metaalglanzende kristalletjes afsteken.
Mikroskopisch vertoont een groot deel van het gesteente de reeds beschreven eigenaardige maasstruktuur,
doordat sterker dubbelbre-
kende snoertjes een nctweefsel tusschen de zeer zwak dubbelbrekcnde substantie vormen. Ertsrijkere en ertsarme gedeelten wisselen terwijl
af,
de eveneens gcserpentiniseerde oorspronkelijke pyroxenen
door het ontbreken dor maasstruktuur
m
den
N°. III 503. Vindplaats: Iiisluitsel in bij
serpeiitijn afsteken.
een conglomeraat
de Noil Besi.
Makroskopisch
is
het een donker geelgroen gesteente met talrijke
bronsachtig glanzende bronzieten.
Onder het mikroskoop
blijkt het gesteente
geheel to zijn geser-
pentiniseerd, do verschillende mineralen zijn weer door de struktuur dei'
sei'ond;iire sulistanti(^
te
onderseliiMdeii.
114
Tusschcn
brekende,
zien
olivijaen,
zwak dubbelbrekende. netweefsel der we een sterker, soms vrij sterk dubbelmet
parallelvezelige substantie
Ook
vezels.
zeer
hier
het,
veranderde
positieve ellipsligging der
pyroxenen
in de veranderde
dikwijls het secondaire
is
vezelige mineraal te sterk dubbelbrekend voor normalen serpentijn.
komt
Calciet
in geringe hoeveelheid als secondair mineraal,
ook
in
adertjes in het gesteente, voor. Ertskristalletjes en snoertjes zijn ten deele bruin doorzichtig, het-
geen
wijst op chromiet.
Vindplaats: Rechter oever wand der Noil het snijpunt met het pad Xoil Toko-Bonleo.
N°. II 565*.
Besi,
bij
we
In het handstuk zien geelachtige
met zwak
in een groene serpentijnmassa
zwarte
talrijke
tint
vlekjes en kleine, ongeveer witte,
pseudomorfosen naar oorspronkelijke mineralen. Onder het mikros-
koop
blijkt het gesteente geheel te zijn geserpentiniseerd.
grootste
het
bestaat
deel
zwak dubbelbrekenden
weer
een netweefsel van
uit
serpentijn,
Voor het niet
zeer
met zeer zwak dubbelbrekenden
serpentijn in de mazen.
De makroskopisch waarneembare zwarte hoopingen
van
erts
te
vlekjes blijken door op-
worden gevormd, waaromheen de overigens
zeer
lichtgroene serpentijn soms sterk geel
tere
ertskristalletjes
zijn
aanwezig,
die
gekleurd.
is
Ook
groo-
deele bruinrood door-
ten
zichtig worden, hetgeen wijst op chromiet.
Om
niet in herhalingen te vervallen zullen enkele geheel geser-
pentiniseerde
gesteenten
kort worden
vermeld.
Kikit,
plekt
nabij
terwijl
(uit
een
N°.
het
ook
5
(van
calciet
in
blijkt voor te
serpentijnconglomeraat
Fatoe Kedoewa),
II
den heuvel Boei
strand), een donkergrijs, witbe-
makroskopisch een fraaie maasstruktuur ver-
mikroskopisch
onder de secondaire producten 501
omstreken van Atapoepoe slechts
de zijn
een zoutpan aan
gesteente, dat
toont,
uit
Het
tusschen
geringe
hoeveelheid
komen, verder N°. Atapoepoe
en
I
den
een licht grijsgroen gesteente met enkele brons-
achtig glinsterende kristalletjes en erts.
115
AANHANGSEL. Carhonuatrijke serpantijnen.
Als aanhangsel der serpentjjngesteenton kunnen enkele zeer carbonaatrijke
gesteenten
worden vermeld, waarin doorgaans
slechts
geïsoleerde resten van serpentijn in de carbonaatmassa zijn gespaard.
Het gesteente
III
444 van den top van den Fatoe Bonleo ver-
toont blauwachtig grijze en groenachtig gele kleuren. In de onder-
zochte preparaten vormt een dichte carbonaatmassa den ondergrond,
aan
waartegen, die is
fijne
ertsdceltjes
nog sterk met carbonaat
rijke,
vrij
zijn
dooraderd,
serpentijnfragmenten, afsteken. Plaatselijk
het carbonaat kristallijn en vormt een aggregaat van kleine kris-
Bruin doorzichtige chromietkristallen liggen soms
talletjes.
soms geheel
pentijn,
N°.
861
III
werd verzameld op het zadel
bij
Welior, dicht ten
Westen van het pad naar Atamboea. Dit gesteente sterk
met carbonaten dooraderde
kristallijn
serpentijn,
kwarts
is is
eveneens een
soms met
vrij
carbonaat in adertjes gemengd. In het handstuk vallen deze
aders (tot enkele m.M. breed) en korte lenzen (tot
Het gesteente
III 501* van den rechter
Bonleo en
tusschen
in ser-
in het carbonaat.
Bedjeli
is
rijk
1
c.M. breed) op.
oeverwand der Noil Besi
aan carbonaten met
ijzerrijke
verweeringsproducten, terwijl de struktuur van den gespaarden serpentijn
soms herinnert aan een rhombischen pyroxeen
kelijk bestanddeel. Vooral de maasstruktuur
kan duidelijk worden herkend.
olivijn
7.
In
als oorspron-
van geserpentiniseerden
de
Diorietporfteren en Mikrodiorieten.
volgende
bladzijden
zullen
de
diorietporfieren
met
kristen en de mikrodiorieten zonder fenokristen gezamenlijk
besciireven.
en
De
granietporfierische ganggesteenten zijn de chemische
inineralogische
equivalenten der bijbehoorende dieptegesteenten,
waarin
hoofdzakelijk
treden.
Van de Timoreesche
giscli
tot
t'eno-
worden
de
kleurlooze mineralen
als
fenokristen
op-
gesteenten beiiooren enkele mineralo-
de granietporfierische equivalenten der diorieten.
110
Door
toename van het
liiotietgehalte
ontstaan overgangen naar
de kersantieten.
Heeft de grondmassa der
zuui'dere
van porfierische
variëteiten
diorieten een mikrogranietische struktuur,
bij
afname van het SiOj-
de vorm der veldspaten meer en meer lijstvormig,
gehalte wordt
waarbij een struktiiur ontstaat, die nadert tot die der diabazen.
struktuur
dezer laatste
gesteenten kan dan
worden doorgevoerd, indien tevens, zooals
werk
den
in
De
kenmerk
als
van
loop
dit
geschied, de diabazen chemisch als de equivalenten worden
is
beschouwd der gabbroïde magma's. raal
ook niet
de mikrodiorieten en
in
Kwarts deele
ten
is
is
een verbreid mine-
zeker van secondairen
oorsprong.
Vast gesteente den F. Sanan in
N°. II 632*. (Biotietdiorietporfier). Vindplaats:
nabij
de stroomversnelling voorbij
de Noil Besi. Het
een zeer
is
fenokristrijke
waarin we tegen
diorietporfier,
een bijna zwarte fijnkristallijne grondmassa talrijke lichtgroene veldspaatfenokristen
materiaal
tot
1
van c.M.
verschillende
grootte
lang) zien afsteken.
mineralen ontbreken, w-e vinden ze echter
Onder het mikroskoop door
tendeels
liggen erts,
in
neogene mineralen
en
mineraal
fenokristen,
te
zijn
opgevuld,
die
de secondaire mineralen chloriet in kleine holruimten.
niet
tweelingslamelleering gescheiden,
de grondmassa.
talrijk in
de oorspronkelijke veldspaat groo-
de
kristallen
een grondmassa, bestaande uit veldspaat, augiet, biotiet,
apatiet
laatste
blijkt
onderzochte
het
(in
Fenokristen der donkere
veranderd
zijn
vertoonen,
symmetrische
De
geven
waarin
en
calciet,
het
gedeelten der veldspaat-
de
een zijn
maximaal
uitdoovingen tot een
van 43°, aan weerszijden van den tweelingsnaad
die
scherp
sneden,
in
lamellen
;
bedrag
het zijn dus zeer
basische plagioklazen. In de grondmassa werden echter zulke groote
uitdoovingen niet waargenomen, de plagioklazen behooren daar tot
zuurdere mengsels. zochte
materiaal
Door de sterke omzetting kon
niet
in
het onder-
met zekerheid worden uitgemaakt, of ook
zuurdere mengsels onder de fenokristen voorkomen.
De grondmassaveldspaten
zijn
lijstvormig en
vormen soms door-
117 kruisingstweelingen, de maximale symmetrische uitdooving, die werd
waargenomen bedroeg nog
ten deele
soms ook
chloriet (en
en
leerde
De
18°.
lichtviolet gekleurde augiet is slechts
zoodanig in de grondmassa aanwezig en sterk
als
en
uit
De
kristal.
soms
dus
zijn
biotiet
De
is.
van
deelen
augietstukjes dooven gelijk-
een
oorspronkelijk
enkele
zwak
of niet
pleochroïtische,
zeszijdig begrensde, doorsneden het uittreden
van den spitsen
negatieven
terwijl
van een zeer kleinen
bissectrix
assenhoek
Het pleochroïsme der langgerekte doorsneden bruin
in
Meestal
als
licht
eenzelfde
de
ligt
vinden
vallen
de
zeer
tot
soms
grooter
vormt doorgaans sterk pleochroïtische, zeer lang-
doorsneden,
gerekte
tot
zien dikwijls geïso-
uitdoovende stukjes augiet in een chlorietmassa,
gelijk
waarin soms calciet bijgemengd tijdig
we
verweerd,
tot calciet)
bruinachtig
Ook groenachtige
geel.
aanwezigheid
hem om den van
kleuren,
met de bruine afwisselend, komen voor.
kristal
biotiet geïsoleerd in de
wc.
vertoonen.
van donker rood-
is
grondmassa, in enkele ge-
augiet of
met
amfibool
een
om
het erts afgezet.
dergelijk
Op
pleochroïsme
de biotiet kunnen enkele geringe scheeve uitdoovingen wijzen.
Het
erts in het gesteente vertoont ten deele in gereflekteerd licht
den blauwachtigen glans van magnetiet, ten deele den messinggelen glans van pyriet; de waarschijnlijk Ti houdende magnetiet
mate
in
Als secondaire mineralen zien
en
is
in geringe
een grauwe troebele substantie overgegaan.
calciet.
Het
eerste mineraal
we is
in de eerste plaats veel chloriet
op de plaats van oorspronkelijke
augieten gevormd, zooals blijkt uit ten deele veranderde kristallen, tusschen de overige mineralen of min
maar vult ook de ruimten of
meer afgeronde plekken
op. Radiaalstralige aggregaten
met
posi-
tieve ('llipsligging der stralen, een zwart kruis vertoonend tusschen
gekruiste nicols, zijn verbreid. in
de
komen. kristal
De
chloriet
of in
lijnen ten opzichte
van elkaar
vullen.
echter
is
slotte
we den
vinden
zal
wordt soms begeleid door
meerdere kleine
Calciet
Ten
waarop hieronder
veldspaatfenokristen,
in
kristalletjes, zijn
veel
die
chloriet ook
worden terugge-
calciet, die in
éen
dan door gebogen
begrensd, kleine holruimten op-
geringer hoeveelheid
aanwezig,
dan chloriet.
Wat
(ie
omzetting der
plagioklaasfenokristen betreft (Plaat VI,
118 fig.
en
1
groot deel bestaat die in de vorming van
een
voor
2),
neogenen veldspaat, voor een ander deel en
terwijl ten slotte
zoïsiet,
de vorming van chloriet
in
ook een isotrope substantie met lagen
brekingsindex en zeolietachtige dubbelbrekende mineralen
ziju
ge-
vormd. Deze secondaire mineralen vinden we ook buiten de oorspronkelijke plagioklazen. Er bestaan omzettingen, waarbij alle nieuw-
gevormde mineralen gezamenlijk de oorspronkelijke veldspaatsubvervangen,
stantie
geheele
als
doch ook zulke waar slechts een, met zoo goed der andere, voorkomt. Er zijn b. v. plagio-
uitsluiting
waarvan een kern, die
klaaskristallen,
rechtlijnig
is
begrensd, waar-
evenwijdig aan den niet waarneembaren kristalvorm van
schijnlijk
den plagioklaas, geheel bestaat
met wat
uit chloriet
zoïsiet terwijl
de scherp ten opzichte van de kern begrensde randzone chlorietvrij is
en een begin van omzetting in neogenen veldspaat vertoont.
De neogene
veldspaat bestaat uit aggregaten van dikwijls polysyn-
vertweelingde kri stalletjes,
thetisch
liggen of met de lengterichting
en waarschijnlijk bestaan
uit albiet.
de randzone der kristallen
min
meer
of
verloopen,
min
zonder eenigen regelmaat
meer
De
parallel zijn gerangschikt
omzetting begint soms aan
dikwijls begint ze langs
;
lijnen, die
parallelle
die
of
zwak gebogen,
dwars door het veldspaatkristal
ook liggen de punten, waar de omzetting begint soms
zonder eenigen regelmaat. Behalve den chloriet, die den neogenen veldspaat
weinig,
lichtbrekende
wijzen op zoïsiet.
min
of
tieve
meer
of geringere
grootere
in
sterk
Op
en
we
korrels, die
de aanwezigheid van zeolieten wijzen vezelige,
radiaire aggregaten
ellipsligging
hoeveelheid begeleidt, zien
zwak dubbelbrekende
met zwakke dubbelbreking en
posi-
der vezels; de isotrope substantie bestaat waar-
schijnlijk ten deele uit analciem.
276. Vindplaats:
N°.
I.
Dit
middenkorrelige
contrasten
der
is
Losse blokken
in
de Noil Bisnain.
donkergrijze gesteente zonder sterke kleur-
mikroskopisch gekenmerkt door de sterke verweering
veldspaten,
door
de
aanwezigheid
van
biotiet
en
van
lange
apatietzuilen.
De zette
samenstellende mineralen van het gesteente zijn: sterk omgeplagioklazen,
titaanhoudende augiet,
biotiet,
erts,
apatiet en
119
i\v.
mineralen chloriet, zeolieten en
s(!ciin(l;iir(!
calcict.
Grootere augiot-
geven het gesteente een zwak porfierische
pliigi'jklaaskristallen
cii
struktuur.
van het g(!stecnte
plagioklazen
I)(!
\?aarneembaar,
zoover
maximum l)asisch,
10°
aan
vertoonen
in
verband met de, voor
(waargenomtm
houw
is
tweelingsnaad)
niet
zeer
soms waarneembaar. De vcldspaten
een sterke omzc-tting in chloriet en een isotroop mine-
raal
(waarschijnlijk
lijk,
met
een
analciem),
zeer
soms gemengd, soms afzonder-
die
uitsluiting van het andere mineraal, voor-
geheele
bijna
komen, üoorgaans slec^hts
van den
weerszijden
een zwak zonaire
zijn
uitdoovingshoeken
geringe
breede kernen der veldspaten geheel omgezet,
zijn
onveranderde randzone
smalle
soms ook nog geïsoleerde plekjes veldspaat, die de
secundaire substantie zijn
ven,
in
men
(diloriet
en anahuem ook
in
vrijlatend,
terwijl
gelijktijdig uitdoo-
gespaard.
Bovendien
vindt
hoekig begrensde ruimten tusschen
de overige bestanddeeleii.
Onder de kaliveldspaat
niet polysynthetisch vertweelingde veldspaten
aanwezig
zijn,
kan ook
de studie der verschillende veldspaten
wordt echter door hunne sterke omzetting verzwaard.
Do
augietkristallen
en
kleurkost(!
zjjn
lichtviolet
uitdoovingsverschillen.
De
met zonaire
dikwijls
getint,
veldspaatkristallen en de ten
ervan gevormde secundaire mineralen dringen in
kristallen
binnen,
welke
laatste
echter
hun
door
de augiet-
meestal
groote
afmetingen niet worden verknipt.
De omzetting der
augietkristallen
is
doorgaans gering en de in
hen binnendringende secundaire mineralen kunnen dikwjjls spronkelijke
veldspaten
geheel omgezette veldspaatlijstjes lingen
volgens
Zoowel
erts- als biotietkristalletjes
De
(100)
tot oor-
Ook worden soms door de augieten omsloten. Twee-
worden teruggebracht.
zijn
verbreid,
biotiet vormt, zeer sterk
ze
zijn
worden
soms polysynthetisch.
do(n'
den augiet omsloten.
van donker bruinrood
tot zeer licht-
geel, pleochroïtische blaadjes, die in het gesteente verspreid liggen,
soms door de veldspaten worden omsloten of zich ben afgezet.
om
het erts heb-
Ook groenachtige kleuren komen, met de brninroode
afwisselend, in den biotiet voor.
De
titanomagnetiet
vormt
idioinorfe
of hoekige,
soms
in
één
120 richting
soms
De groene
zuilen.
schubjes of
doorschijnend
gebouwd met
en
apatiet
positieve ellips-
ligging, dikwijls
met waaiervormige rangschikking der
analciem vinden
we
vezels.
Den
in groote hoeveelheid tusschen en in de veld-
komen
de dubbelbrekende zeolieten
spaten,
zijn
De
zijn.
vormt aggregaten van zeer
chloriet
duidelijk vezelig
is
doorgaans frisch
die
kristallen,
mate bruinrood
geringe
vormt lange fijne
verlengde
sterk
in
veel geringer hoe-
in
veelheid voor; tusschen de overige mineralen vormen ze centrische
aggregaten met positieve ellipsligging.
Den analciem
we
zien
tegen onverweerde
dikwijls in hoekige ruimten scherp begrensd
veldspaatsubstantie,
ook met idiomorfe be-
die
grenzing in den analciem naar binnen steekt. Ten
slotte treedt calciet
als secundair mineraal op.
Uit de bovenstaande beschrijving waarschijnlijk voor zijn omzetting
N°. I 516*. Vindplaats:
In
duidelijk, dat dit gesteente
is
vrij
Aan het pad
een groengrijze, zeer
was aan
rijk
F.
fijnkristallijne
alkaliën.
Kedoe wa-Wehor.
grondmassa
bevat
het
gesteente zeer talrijke fenokristen van lichten veldspaat.
Onder het mikroskoop gechlorietiseerd
en
blijkt
het
geëpidotiseerd.
gesteente
zeer
sterk
Als fenokristen zien
te
we
zijn
niet-
zonaire plagioklazen, die polysynthetisch zijn vertweelingd en waar-
van er enkele werden bepaald talrijke korrels of
als andesien.
Ze omsluiten doorgaans
onregelmatige zuilen van epidoot en
zoïsiet,
ver-
der chloriet en sericiet.
De grondmassa
bestaat uit een mengsel van, doorgaans polysyn-
thetisch
vertweelingden,
stelling
als
en zeer weinig lijst vorm,
veldspaat
de fenokristen),
maar
erts. is
De
(met ongeveer dezelfde samen-
kwarts,
plagioklaas
overigens,
evenals
heeft
letjes riet,
kristal
met
zoïsiet af;
ten
en
zoïsiet,
nog goeden
De
epidoot wisselt in een-
dikwijls hoopen zich grootere kristal-
van mineralen der epidootgroep, alleen of op.
deele
de fenokristen, ten deele in
dezelfde secondaire mineralen veranderd. zelfde
epidoot
chloriet,
Vooral in de grootere kristalletjes
is
te
samen met
chlo-
een pleochroïsme in
lichtgroengele en lichtbruinachtige tinten waarneembaar.
121
De
chloriet
groote
Vrij
zwak dubbelbrekend.
lichtgroen gekleurd en zeer
is
begrensde plekken
onregelmatig
en
in
de grondmassa
bestaan alleen uit chloriet.
446
II
N"».
N o il Toko Het
zijn
— 447.
No il Noni w a n d).
oever
gesteenten
fijnkorrelige
grijze
stro
Vindplaats:
(linker
waarin makroskopisch
pyriet
maf van
met groenachtigc;
tint,
waarin mikroskopisch de
zion,
te
is
o
oorspronkelijke donkere mineralen geheel tot chloriet blijken te zijn
verweerd en waarin, spaat,
De
vertweelingde veld-
polysynthetisch vrij
veel kwarts voorkomen.
plagioklaas vormt nu^estal lijstvormige doorsneden die in alle
richtingen
gaans
behalve
ook erts en calciet en bovendien
zijn
niet
gerangschikt,
weinig
insluitsels
vertweelingd,
zooals
bij
gebouwd en door
zonair
De
doorzichtig.
de diabazen zeer
talrijke,
kristallen
;
ze zijn door-
donkere
fijne,
polysynthetisch
zijn
soms ook vertweelingd volgens de Karlsbader wet,
ze behooren tot andesien en zuurdere plagioklazen.
De
secondaire mineralen chloriet en calciet vertakken zich in de
ruimten tusschen de veldspaatdoorsneden, terwijl de oorspronkelijke ilmeniet grootendeels
we zonder
vinden de
lijstvormige
de
secondaire
zijn
in
overgegaan
in leukoxeen.
kristalbegrenzing
veldspaatdoorsneden,
mineralen
vormt
ilmeniet
grauw
is
eigen
kleine,
opvallend
licht; grootere
met messinggeelachtige
morf
zijn
en
in
de
tint in
overige
Ook den kwarts ruimten tusschen
wordt
daar door
veranderde
kristalletjes,
die
afmetingen bereiken kris-
opvallend
licht,
cleiiienten
van
(plagioklaas, kwarts, chloriet) omsluiten.
hij
leukoxeen
min of meer idiomorfe
tallen
begrensd
dikwijls
De
begeleid.
in de
Deze
die niet idio-
het
gesteente
scliijnbare fenokristen
bestaan uit pyriet of een verwant mineraal.
N°. II 448. Vindplaats: Iets verder dan de vorige aan den rechter oever wand der Noil Noni (met de andcsie-
tische Het pische
r
andzone
g('steente
II 449).
II
eigenschappen
448 komt
in
uiterlijkcii
habitus en mikrosko-
met de vorige overeen, dus behoeft
niet in
122 bijzonderheden
te
worden beschreven. Het gesteente
de randzone verzameld,
en
op het oog niet
is
zijn
die
als
grijs
is
449
is
van
gekleurd met geelachtige
tint
II
kristallijn.
Onder het mikroskoop te
het
blijken de samenstellende mineralen dezelfde
van het vorige gesteente, alleen hebben ze veel
geringere afmetingen; doordat enkele plagioklaaslijstjes wat grootere
afmetingen bereiken, dan de heerschende zeer
zwak
een tot
vrij
porfierisehe
struktuur.
Ook
fijne lijstjes, ontstaat
hier behooren de veldspaten
zure plagioklazen, de uitdoovingshoeken
zijn
klein tot zeer
klein, hetgeen wijst op andesien en oligoklaas.
Calciet en chloriet zijn
weer
in groote hoeveelheid aanwezig, ook
kwarts vertakt zich tusschen de overige mineralen. Het
overgegaan in leukoxeen, sterk
erts is
en dubbelbrekende
licht-
weer
titaniet-
korrels liggen in het gesteente verspreid.
N°.
III
425. Vindplaats: gang N°.
I.
Oeverwand der No il
Noni, een uur stroomaf van Noil Toko. Ook
dit gesteente
komt
in uiterlijken habitus en
mikroskopische
eigenschappen zeer veel met de vorige overeen en behoort weer
tot
de basische variëteiten der mikrodiorieten.
Het oorspronkelijke gehalte aan donkere mineralen was weer
vrij
groot, zooals blijkt uit de hoeveelheid secondaire chloriet; de secon-
daire mineralen zijn: chloriet, calciet en kwarts.
Een zijne
van den kwarts
deel
vergroeiing met
is
de andere
zeker
secondair,
zooals
blijkt uit
secondaire mineralen, de begren-
zingslijnen
met den plagioklaas wijzen soms op een vorming ten
koste ervan
;
de vergroeiing tusschen de randzone der plagioklazen
en den kwarts
De
soms min goed N°.
is
soms granofierisch.
titanomagnetiet vormt of
niet
meer idiomorfe,
veel,
doch
vrij
groote, hoekige,
kristalletjes, die in dit gesteente zoo
als niet zijn veranderd.
III
427. Vindplaats:
Gang
N°. 2.
Noil Noni, een uur
stroomaf van Noil Toko. Het gesteente onderscheidt
zich slechts van het vorige door het
groote aantal en de kleinere afmetingen der ertskristalletjes, welke
123 sterker zijn omgezet in leukoxeen. Bovendien komt,
gesteente
het
II
evenals dit in
werd vermeld, een enkel grooter
446
ertskristal
voor met den gelen glans van pyriet in opvallend licht; de overige bestanddoelen van het gesteente worden er door omsloten.
n
N°.
holle Een
per m-p r o
gesteente,
en
chloriet
wat,
212. Vindplaats:
(in
lx
ierdal ten W. van den Somo-
iv
iel).
thans geheel
dat
bestaat
uit
een
mengsel
van
met onvertweelingden veldspaat en kwarts en
epidoot
grootendeels in
kopisch nog een
1'
veranderd,
leukoxeen
struktuur,
aan
die
erts,
vertoont makros-
mikrodiorieten
of
korrelige
diabazen doet denken. Zonder het oorspronkelijke gesteente te kennen, kan het hier als geheel veranderde mikrodioriet worden ondergebracht.
Pad Ton tor i-Manoemea. (K er san-
N°. Il 135. Vindplaats:
tietachtige biotie t-m k i
Het
is
een
groenachtige
tot
fijn-
tint,
r
od
i
or
i
e
middenkorrelig
waarin
men
t).
')
donkergrijs gesteente
met
reeds makroskopisch kleine roodbruine
biotietblaadjes ziet afsteken.
Onder het mikroskoop en
te bestaan uit
blijkt
het gesteente sterk te zijn verweerd
lange lijstvormige plagioklazen, biotiet, magnetiet,
apatiet en zeer veel calciet en groenen chloriet.
De
plagioklazen
zijn
vrij
sterk zonair
werden symmetrische uitdoovingen zonen behooren
arm aan
tot
insluitsels.
tot
gebouwd, voor de kernen
28° waargenomen, de rand-
zuurdere mengsels dan dezen labradoor; ze
De
biotiet
vormt sterk van roodbruin
zijn
tot zeer
licht bruinachtig geel, pleochroïtische blaadjes, die zich dikwijls
om
de ertskristallen hebben afgezet of ertskristalletjes omsluiten.
Het morfe, zuiltjes
Zeer
in
vrij
groote hoeveelheid aanwezige erts vormt soms idio-
soms hoekig begrensde individuen, de apatiet vormt lange en zeszijdige doorsneden. rijk is het
gesteente aan calciet en chloriet, die groote plekken,
i) De grens van heide bij een korrelgrootte vau 1 in.M. gesteld, voniit dit gesteente een overgang tusschen de fijn- en de middenkorrelige gesteenten.
124
ieder
afzonderlijk
vorming
is
vertoont
bij
of gezamenlijk opvullen.
in geringe
De
calciet-
en chloriet-
mate op de veldspaten overgegaan. De
calciet
draaing dikwijls absorptieverschillen, die waarschijnlijk-
een gevolg zijn van talrijke submikroskopische insluitsels. IJzerrijke secondaire producten zijn slechts weinig in het gesteente aanwezig,
vormen soms een bruinzwarten zoom om, of anders door de
ze
ruimten, die met de overige secondaire mineralen zijn gevuld.
AANHANGSEL. Ten
slotte zullen
diorieten
aan
nog enkele gesteenten
als
aanhangsel der mikro-
worden beschreven, die evenals het vorige zeer mineralen en gekenmerkt
secondaire
zijn
rijk zijn
door hun, ten deele
ook zeker langs secondairen weg gevormd, hoog kwartsgehalte. N°. II 431. Vindplaats: Stuk stroom af van Noil Toko.
Het gesteente
uit breccie. Noil Noni, dicht
heeft mikroskopisch een
grauwe kleur en een
korreligen diabaasachtigen habitus, fenokristen
Onder het mikroskoop bezitten,
te
geklemd,
lijstjes is
in
opvult.
de
fijn-
niet voor.
veldspaat een goeden lijst\-orm
oorspronkelijke donkere mineralen waren tusschen-
de
doch
hoeveelheid
blijkt
komen
zijn
veranderd in groenen chloriet,
die
in groote
hoekige vormen de ruimten tusschen de veldspaat-
Een verder
secondair product
is
calciet.
De kwarts
grootendeels ook hoekig begrensd en tusschen de veldspaatlijstjes
geklemd, maar neiging
idiomorfe ontwikkeling komt voor, die
tot
uitzondering tot bijna 6-zijdig begrensde, kristalletjes gaan kan.
bij
Een de
deel van dezen kwarts
is
struktuur,
granofierische
zeker secondair gevormd, echter wijst die
tusschen
de
van
randzone
een
veldspaatkristal en het nabijzijnde gedeelte van een kwartsindividu,
hoewel
slechts
bij
uitzondering,
werd waargenomen, ook op een
primair ontstaan.
De
veldspaatlijstjes
recht uit
of hebben
zijn
polysynthetisch vertweelingd en dooven
geringe uitdoovingshoeken. Door talrijke zeer
hebben ze een bestoven
fijne
insluitsels
van
sericietisatie
uiterlijk, terwijl
kan worden waargenomen. Overigens
een begin is
de oor-
125 veldspaatsubstantie vrijwel
spronkelijkc
bepaald door
en
intact
en kwarts zoo goed als geheel beperkt
calciet
tot,
zjjn
de chloriet,
en in
hun vormen
ruimten, die tusschen de veldspaatljjstjes
de;
zijn
over-
gelaten.
De
in het gesteente zijn
ertskristalletjes
onveranderd, N°.
in
geringe mate voor.
Aan het Pad Atapoepoe-Fatoe
945. Vindplaats:
III
soms idiomorf en meestal
komt leukoxeenvorming
echter
Kedoewa. Het gesteente
is
evenals
fijnkorrelig,
De
veldspaten
vertweelingd
weer zeer
zijn
en niet zonair gebouwd. Ze
Karlsbaderwet vertweelingd
als
;
hoek werd 28° waargenomen. en
scriciet.
spaten
De kwarts vertoont
en
strukturen.
Een
daar
in
innig
met
licht-
en
is
leukoxeen,
polysynthetisch
soms ook volgens de
Ze omsluiten veel epidoot, chloriet
erts
we
is
oriënteering
meer idiomorfe is
vergroeid, dan
als tot granofierische
der
met plagioklaas
verbreid.
van het gesteente
is
bijna geheel ver-
zien de leukoxeenaggregaten dan dikwijls
sericiet, chloriet ef
dubbelbrekende
of
met veldspaat
tot poïkilitische,
optische
gelijke
Het oorspronkelijke
zijn'
uitzondering min
bij
vergroeide kwartskristalletjes
anderd
donkere mineralen.
insluitscls,
bevindt zich in hoofdzaak tusschen de veld-
zoowel aanleiding
dit
als
maximale symmetrische uitdoovings-
kristalbegrenzing. Indien de kwarts geeft
aan
rijk
vorige en bestaat uit
het
ongeveer evenveel witte veldspaatsubstantie
epidoot vergroeid, ook
titaniet,
komt de
sterk
die uit oorspronkelijken ilmeniet
ontstaan, in kleine korrels door het gesteente verspreid voor.
De
rijkdom aan
epidoot
chloriet,
en kwarts van dit kwartsdio-
rietische gesteente wijst op ingrijpende veranderingen in het oorspron-
kelijke mineraalmengsel.
N°.
III
tuffen.
Het
975 Vindplaats:
is
zeer sterk gepropylietiseerd.
In afwisselende zure en basische
Pad Fatoe Kedoewa-Weh or.
Dit gesteente gelijkt in
uiterlijken
habitus
op het vorige en
is
eveneens gekenmerkt door de aanwezigheid van zeer veel kwarfs, zeer veel groenen chloriet en zeer veel, soms kanariegelen epidoot.
Mikroskopisch
blijkt echter
de oorspronkelijke veldspaatsubstantie
126
Waar we
zoo goed als geheel verdwenen.
scheiden ze
door
zich
hun
troebel
veldspaatresten zien, onder-
uiterlijk
en bestaan slechts uit
kleine geisoleerde plekjes, die dan meestal door een grooter kwarts-
individu worden omsloten en onderling gelijk zijn georiënteerd, het-
geen wijst op hun ontstaan
Deze vergroeiingen naderen
een oorspronkelijk grooter
uit
kristal.
de granofierischc, waarbij de kwarts
tot
het moederkristal der vergroeiing vormt.
De kwarts
is
ook in
homogene individuen ontwikkeld,
groote
vrij
waarin dikwijls kanariegele epidootzuilen naar voren steken,
aan het
einde
door
die
een pyramide zijn begrensd. Sterk gesericieti-
seerde gedeelten wijzen op oorspronkelijke veldspaatsubstantie.
De,
ten
deele
in
leukoxeen veranderde, ilmeniet
in lamellen
is
gespaard, die wijzen op een oorspronkelijk schaligen bouw. Titaniet-
komen ook
korrels zuilen
in
het
hoopen zich dikwijls
gesteente
aggregaten in het gesteente op. Ze
N°.
III
452. Vindplaats:
zijn dikwijls
is
voor.
De
epidoot-
vergroeid met kwarts.
Fragmenten
gesteente ten Westen van den Het
verspreid
uit zeer veel individuen bestaande,
tot,
F.
uit een breccieus Bonleo.
een breccieus gesteente met hoekige fragmenten van donker
groenachtiggrijze gesteenten
(tot
+
1
cM. groot) in een bruingele splijt vlakken
massa, waartegen enkele kleine glinsterende
van
calciet
afsteken.
De fragmenten en
blijken mikroskopisch sterk te zijn gechlorietiseerd
bestaan uit doorgaans lijstvormigen plagioklaas met
te
uitdoovingshoeken,
veel
groenen
Deze fragmenten behooren
N°. I 509. Vindplaats: Bij
tot
Aan
erts,
vrij
kwarts en
kleine calciet.
kwartshoudende mikrodiorieten.
het pad
F.
Kedoe wa-Wehor.
de mikrodiorieten kan ten slotte nog een fijnkorrelig gesteente
worden beschreven, dat zeer bevat en zijn.
chloriet,
De
veel chloriet en
wat secondairen kwarts
waarin de oorspronkelijke bisilikaten niet meer aanwezig verdere bestanddeelen zijn
erts,
epidoot en zoïsiet.
De
plagio-
klazen zijn lang en lijstvormig, niet zonair gebouwd en behooren tot vrij
zure
mengsels (maximale symmetrische uitdoovingen der
lijst-
1'27
±
vormige doorsneden ral(!n
In
16°); ze zijn ten deele in sesondaire inine-
veranderd.
komen smalle gangetjes
dit gesteente
bestaan
voor, die hoofdzakelijk
kwarts, waarnaast chloriet, mineralen der epidootgroep
uit
en veldspaten voorkomen.
Camptonieten.
8.
Linkeroever der No il Ton in
N°. III 535 Vindplaats:
i
bij
de Fatoe Tonini. Het gesteente bevat
een donkergrijze dichte grondmassa zwarte
in
fenokristen van augiet en amfibool, die in het onderzochte handstuk tot
1
cM. groot worden, maar meestal veel kleiner blijven; verder
steken witte amandels tegen de grondmassa
Onder het niikroskoop bruinen
augiet en
tinten
we
zien
af'.
fenokristen van licht violet ge-
amfibool
in
een sterk verweerde grond-
massa, bestaande uit veel erts en chloriet, plagioklaaslijstjes, augiet
en
Door
amfibool.
heid
—
van veldspaat onder de feno-
ontbreken
het
—
kristen en de aanwezigheid,
van den amfibool
in
hoewel niet
in zeer groote hoeveel-
de grondmassa, behoort het gesteente
reeds tot de lamprofiereii.
De
augiet en amfibool
vormen afzonderlijke fenokristen of komen
met elkander vergroeid wijst
voor.
dan op een ongeveer
De
begrenzing der beide mineralen
gelijktijdig ontstaan, een smalle resorptie-
zoom, die de amfibolen omgeeft, zet zich niet langs het contactvlak
met het
augietkristal voort.
De
lichtviolet getinte augiet is voor een
deel overgegaan in groenen cliloriet en calciet, de omzetting begint
aan de randzone der kristallen en zet zich dan zeer on-
plaatselijk
regelmatig
in
tot
het
binnenste
voort.
morfosen kunnen behoord hebben In
sommige
augietkristalletjes zien
binnendringen
;
komen
zonair
voor,
gepaard.
kristallen
De bruine
met
amfibool
we de grondmassa tongvormig
sterker
wisselende
Enkele volkomen pseudo-
tot olivijn.
violet
gekleurde
uitdoovingshoeken gaan
vertoont geene
verweeringsverscliijn-
selen,
daarentegen een geringe rosorptie. Deze resorptie
meer,
dan
een
"•eriuffe
aaiismeltino'
randzone
daarmede
is
niet veel
en het binnendrini^en van de
128
grondmassa in de uiterste randzone der
kristallen, die thans bestaat
een chloriet- en ertsrijk mineraalmengsel van basischer samen-
uit
dan de grondmassa
stelling
bruine substantie.
Enkele
tingen dan die der grondmassa
De grondmassa
is
verder veel groenen
en
gioklaaslijstjes
om
het
erts
gekleurd door een roede
en'
zeer
komen aan
rijk
of
ertskristalletjes,
meer onregelmatig
komen
pla-
soms
begrensde,
plaatselijk kleine gedeelten voor,
die zeer ertsarm zijn en bestaan uit een
mengsel van veel
met geringe uitdoovingshoeken,
plagioklaaslijstjes
bevat
van bruinen, sterk pleochroïtischen
afgezette, deeltjes
amfibool. In de grondmassa
voor.
kleine
minder lichtvioletten augiet,
chloriet en
zuiltjes
tot rood-
met wat grooter afme-
ertskristalletjes
boolzuiltjes, vrij sterk violet gekleurde zuiltjes
chloriet,
veel bruine amfi-
van augiet en weinig
Deze amfiboolrijke gedeelten vormen typisch lamprofierische
erts.
partijen in het gesteente.
In het grootste deel der grondmassa
de plagioklazen overgegaan.
is
de chlorietisatie sterk op
De amandel vullingen van
het gesteente
bestaan uit groenen chloriet (meestal met een smalle lichtgekleurde
randzone)
in
vezelige
of
radiaalstralige
met
aggregaten
positieve
ellipsligging, en uit calciet.
N°. III 540. III 535.
Amandels ten.
Het gesteente bevat massa door
Vindplaats: iets
stroom af van
Noil Tonini.
talrijke, infiltratie
in een zeer fijnkristallijne grijszwarte grond-
geheel of ten deele opgevulde, amandelruimten, die
met ijzerhydroxyden meestal bruinachtig
zijn
ge-
kleurd en enkele centimeters als grootste afmeting kunnen bereiken.
Verder bevat
liet
zwarte fenokristen van augiet (Plaat Vil,
amfibool en ijzererts, waarvan de
door
stuk
den
splijtingshoek
fig.
1),
beide eerste reeds in het hand-
worden onderscheiden.
In het onder-
zochte handstuk zijn deze fenokristen doorgaans weinig grooter dan '/j
C.M., meestal zijn ze kleiner, doch in éen augietkristal bereikt de
langste zuilas
tere
diagonaal
van een prismatische doorsnede loodrecht op de
een lengte van 3 c.M.
De amandelvullingen
afmetingen dan in het vorige gesteente, doch
ringer aantal aanwezig:.
bereiken groozijn
in veel ge-
129
De
augietfenokristcn
zuor
zijn
ker violet gekleurde randzone
komen
dikwijls
Ze missen
voor.
violet getint, een
licht
en
zonair
wisselende
wat
ster-
uitdoovingen
veelal een kristalbegrenzing, een
begin van chlorietisatie der augieten komt voor.
De
amfibolen
bruin gekleurd en vertoonen het sterke pleo-
zijn
chroïsme en de geringe uitdooviiigslioeken der bazaltische amfibolen.
De
soms geheel geresorbeerd, er
kristallen zijn
sneden,
plagioklaaslijstjes en calciet, die wijzen
Ook magnetiet komt
in
morfosen,
geheel
thans
die
begrenzing vertoonen,
van
sneden
tenminste door-
zijn
zoo goed als geheel bestaan uit een ertsaggregaat met
die
op oorspronkelijken amfibool.
grootere kristallen voor. Talrijke pseudo-
die
uit
calciet
herinnert
aan
en dikwijls
bestaan
een
de spitspyramidale door-
wijzen op het laatstgenoemde mineraal als oor-
olivijn,
spronkelijk bestanddeel. Bij den calciet blijken dan onder het mikros-
koop dikwijls wat chloriet en ijzerhydroxyden
De grondmassa veel
amfiboolzuiltjes,
namelijk voor
bestaat
uit analciem.
plekjes van calciet
De
calciet is zoo
deele
ten
veldspaatlijstjes hebben, naar de te
producten,
voor-
zwak dubbelbrekende
of,
goed
als
zijn
geheel beperkt tot
Enkele
niet.
uit
kleine
oorspronkelijken
het kleine holtevullingen.
De
maximale symmetrische uitdoovingen
oordeelen, ongeveer de samenstelling van labradoor, enkele kris-
talletjes
in
zeer
kunnen ook hier ten deele
ontstaan,
zijn
en secondaire
impregneert de grondmassa
de amandels en
olivijn
erts
we een
zien
bijgemengd.
waarneembaar, isotropo substantie, die waarschijnlijk
zoover
bestaat
augiet,
Ook
chloriet.
te zijn
een mengsel van plagioklaaslijstjes,
uit
bereiken wat grootere afmetingen dan het gros der
de grondmassa.
donkerbruin dikwijls
lijstjes
amfiboolzuiltjes zijn sterk pleochroïtisch van
tot lichtbruinachtig geel.
voor.
individuen
De
De amandelvullingen
van wisselende
grootte,
Doorkruisingstweelingen komen bestaan alleen die
door
uit
gebogen
calciet
lijnen
in
ten
opzichte van elkaar zijn begrensd, of elkaar ton deele doordringen.
Ook komt een waaiervormige bouw van den stond
een
aggregaten,
die
vulling
opzichte
ten
calciet voor; zoo be-
vulling bijna uitsluitend uit enkele dezer waaiervormige door,
weinig gebogen,
lijnen in het binnenste der
van elkander waren begrensd, terwijl het ge-
nieciisi'happclijke centrale
punt van elk aggregaat zich op den wand
130 der vulling bevond. Tusschen gekruiste nicols vertoonen deze aggre-
gaten den zwarten, rechten hoek, die
draaiing van de tafel op
bij
zijn plaats blijft.
In het handstuk zien we. ten deele opgevulde, holruimten, waarin de buitenste schaal bestaat uit bruinachtig carbonaat, terwijl van daaruit naar het binnenste der holruimten calcietzuiltjes
met goede
eindbegrenzing naar voren" steken.
Alkalirhyolieten.
9.
in
N°. in
Forfaik ten
247. Vindplaats: F.
roodachtige
dit
Z.VT.
van Soefa.
gesteente, dat aan een der steile hel-
dichte
lingen van den F. Forfaik zuilvormige, aan de andere zijde platige
afzondering vertoont, herkennen veldspaat,
een
erts,
we onder
alkaliamfibool
en
het mikroskoop: kwarts,
bruinroode
ijzerrijke
ver-
weeringsproducten (limoniet).
Lacroix
Prof.
gesteente
dit
te
de goedheid had praeparaten van
die
Parijs,
onderzoeken,
te
mede, dat het gesteente
deelde mij
grondmassa moet hebben gehad,
oorspronkelijk
een
welke thans
opgevuld door „quartz globulaire'' met poikilietische
is
zeer
glasrijke
struktuur en korrels van homogenen kwarts.
Kwarts en veldspaat komen voor
in holruimten in het gesteente,
waar beide mineralen duidelijk van elkander en de lijstvormige
veldspaat
omsloten.
Maar ook
gekruiste
nicols
we
zien
dikwijls
geheel
zijn te
door
onderscheiden
kwarts
wordt
spherolietische aggregaten, die tusschen
soms duidelijk
uit
twee
verschillende
mineralen
bestaan, de vergroeiing gelijkt op een zeer fijn granofierisch aggre-
gaat van kwarts en veldspaat. Dikwijls bestaan de spherolieten uit veldspaat alleen, soms zijn ze sterk geïmpregneerd met ertspuntjes.
De in
arfvedsonietische
geringe
hoeveelheid
of in
tot
delijke splijting
Het wijls
erts
is
is
slechts
het gesteente aanwezig en vertakt zich
soms tusschen kwarts en veldspaat. Hij lichtgroengeel
alkaliamfibool
kataforietische
groenzwart en
is
is
sterk pleochroïtisch van
zwak dubbelbrekend. Een
dui-
dikwijls waarneembaar.
vormt grootere, soms idiomorfe,
met de secondaire mineralen
in
kristalletjes, die dik-
de holruimten van het ge-
131
idiomorfe,
duidelijk
ook door de laatste zijn
vormt
ook
voorkomen;
steente
het
fijne granofierische
fijne,
eveneens
dikwjjls
nog
door de overige bestanddeeleii,
die
korreltjes,
aggregaten, worden omsloten
bovendien dikwijls liestoven met een roodac^htig
;
deze
ijzerrijk
bestanddeel.
De
negatieve ellipsligging in
boven beschreven sferolietische
de
aggregaten wijst op orthoklaas.
No il Manoemea, dicht stroom af
N°. III 288. Vindplaats:
van het bivak. Dit gesteente onderscheidt porfierische struktuur,
m.M.
groote,
we
zicii
zien in
van de vorige door liet
zijn duidelijk
verscheidene
talrijke,
fenokristen van roodeii veldspaat.
koop blijken ook aegirien(augiet) en te
handstuk
Onder het mikros-
erts als kleine fenokristen voor
komen. De groote veldspaatkristallen
zijn dikwjjls
volgens de Karls-
baderwet vertweelingd en meestal sterk getroebeld, hetgeen
bij
sterkere
vergrooting blijkt te worden veroorzaakt door zeer talrijke fijne indie ten deele uit ertsdeeltjes, ten deele uit pyroxeennaaldjes
sluitsels,
bestaan. Gedeelten van het kristal zijn dikwijls insluitselvrij en dan helder, deze gedeelten wisselen vrij onregelmatig af
njke partijen, maar
van een
kristal beperkt.
de
geeft
zijn toch in
veldspaten
hoofdzaak
tot
met de
Een geringe verweeriug der
dikwijls
een
insluitsel-
de meer centrale deelen
bruinachtige
tint.
ertsinsluitsels
De
kristallen
polysynthetisch vertweelingd, doch de lamellen zetten zich niet
zijn
door
het geheele
voort
kristal
(Plaat
I,
fig.
1),
de niet polysyn-
thetisch vertweelingde gedeelten van een kristal zijn dan
de eene,
soms met de andere
soms met
serie der volgens de albietwet ver-
tweelingde lamellen gelijk georiënteerd. In sneden loodrecht op den positieven bissectrix zijn de polysynthetische tweelingen niet waar-
neembaar, de uitdooving ten opzichte der splijtstrepeu de
brekingsindices
liggen
ongeveer tusschen
eigenschappen stemmen overeen met die van enkele
de
grootere
aegirien-
omtrek echter sterk
vooral in
is
albiet.
en
is
±
1.54.
20°;
Deze
Er komen ook
of aegirienaugietkristallen voor, waarvan
aangevreten en die meestal grootendeels,
de centrale deelen
substantie zijn overgegaan.
1,53
in
i'cn
bruinroode
tot
zwarte ertsrijke
132
De grondmassa
een
mist
trachytoide
structuur,
ze
is
aan
rijk
groene aegirienzuiltjes, die in een heldere massa verspreid liggen.
komen
Ertskristalletjes
in de aegirienrijke gedeelten niet in groote
hoeveelheid voor, terwijl ze zich meestal in bepaalde gedeelten ske-
vertakken
letachtig
op minder volledige wijze, dan
trachyt van het pad Kapan-Fatoe
De als
Kapan
in
den alkali-
(n°. II 70-i)wordt
beschreven.
in deze ertsrijke gedeelten tegen de zwarte
het ware
massa afstekende,
omsloten, veldspaatkristalletjes zijn door-
poikilitisch
gaans in goeden lijstvorm ontwikkeld, verder zien
we
deze zwarte
gedeelten dikwijls tegen de veldspaatfenokristen aan en er zich als
onderbroken breede zoom
een
om
voortzetten.
Deze zoom
rechtlijnig ten opzichte der veldspaatkristallen begrensd,
er ook onregelmatig in binnen, waarbij
door den
geheel dat
deze
fenokrist
ertsrijke massa,
deele nog
geljjktijdig,
is
soms
doch dringt
soms hoekig begrensde stukken
worden omsloten. Het
is
dus duidelijk,
waarin de aegirienzuiltjes ontbreken, ten
ten deele vlak na de veldspaatfenokristen
is
gekristalliseerd.
De
kleurlooze
lijstvorm
massa tusschen de aegirienzuiltjes
is
ten deele in
met polysynthetisch vertweelingde lamellen ontwikkeld en
dan nog dikwijls insluitselhoudend. In groote hoeveelheid zien we
bij
onregelmatig begrensde kristalletjes, waarin slechts
heldere
echter
uitzondering polysynthetische tweelingen zijn te herkennen, die
tezamen met een heldere, zoo goed
als niet
dubbelbrekende massa
en chloriet de ruimten tusschen de overige mineralen opvullen.
De
kristallisatie
van den aegirien, afgezien van de zeer enkele grootere
kristalletjes,
valt dus in hoofdzaak na die der veldspaten in de grond-
massa, welke in de ertsrijke gedeelten worden omsloten.
De
heldere, soms polysynthetisch vertweelingde kristallen bestaan
wel ten deele zienlijke
uit albiet,
doch naast veldspaat
is
ook kwarts in aan-
hoeveelheid in de grondmassa aanwezig, zooals door éen-
assig positieve assenbeelden wordt bewezen.
Deze heldere veldspaten
(en de kwarts) zijn waarschijnlijk tijdens of na de pneumatolytische periode,
ten
deele wel ten koste van de oorspronkelijke veldspaten
igevormd, want we vinden ze met de bovengenoemde secondaire mineralen ook in geïsoleerde plekjes in de grootere veldspaten.
De
chloriet
is
meestal niet of zwak gekleurd en de uit zeer fijne
schubjes
opgebouwde massa
begeleidende
is
bij
neogene mineralen
ook groenachtig gele gedeelten,
evenwijdige nicols niet van de onderscheid(!n,
te
waarin
de
we
schubjes
zien echter
een
minder
zwakke dubbelbreking vertoonen. E.
De chemische samenstelling blijkt uit W. MoRLEY uitgevoerde analyse (I)
onderstaande, door
Prol'.
:
1
Oj
70.76
69.02
7i..".t;
lO.lG
10.09
11.94
Ü3
7.00
4.42
4.68
FeU
o.en
4.56
0.1 Ö
—
0.46
MnO
0.76
0.32
Fe.,
0.49 0.G5
1.45
0.28
NajO
5.5S
6.29
4.88
KjO H,0-
2.57
3.70
0.44 0.88
TiOj
0.49
Zr
0.,
0.00
P2O5
0.00
Cl
0.04
F
O.O'i
S Cr^O,
0.00
BaO
0.12 0.03
Pantelleriet.
0.17
sp
0.06
SrO
Alkalirhyoliet.
100.58
100.16
1
Xoil
Manoemea. ïusschen Atapapoe en Soefa,
Cuddia Mida. Tantellaria (met 0.29 Cu O),
Pantelleriet. Trachyte
Uit het hooge
den,
dat
100.06
W. Morlet.
H. RosENBUSCii. Elemente der
blijkt,
5.03
—
0.57
HjO+
Timor. Anal. E.
[II.
S|).
MgO CaO
Som
II.
III
Al, 0,
Si
1.
II
Na.,
O
(iesteinslehre, 1910.
aan
Xa..
O
cf.
332.
Range. GlassHouseMountains. (Jueensland. en het lage
Al.^
O3 gehalte der analyse
niet alle alkaliën als veldspaten
de rest
hlz.
en
de
sterke
I
kunnen worden gebon-
overheersching van Fe. O,
:
1:^4
tegenover Fe
O
staan in verband
met de aanwezigheid van aegirien
onder de samenstellende mineralen.
II,
De berekening van den norm geeft 4, 1, 4 (pantellerose). De berekening
resultaat
als
den subrang
der mineralogische samen-
stelling is als volfft
kwarts
29.22
orthoklaas
15.57
diopsied
albiet
37.73
magnetiet
l.Ki
hematiet
3.52
•akmiet
7.85 2.59
ilmeniet
Q
derde orde
II,
3,
1,
0.91
29.22
=
De verhouding ^
doet
.
het gesteente
naderen
tot
de
4.
Berekende en werkelijke mineralogische samenstelling stemmen goed met elkander overeen; uit het hooge berekende kwartsgehalte blijkt,
dat kwarts in aanzienlijke hoeveelheid in de grondmassa van
het gesteente aanwezig
is.
N°. IV 560*. Vindplaats: Tusschen bivak Soefa en de heuvelreeks ten Noorden der Somoliollè. Dit breccieuze gesteente
bevat
veldspaat met den kleinen
komen
Bavenoërtweelingen
fenokristen
beide
voor,
polysynthetisch
lingde veldspaten werden niet aangetroffen. wijls
idiomorf of ten
doorgaans door min
deele of
uitdoovingen
idioniorf,
De
van
is
komen
vertwee-
veldspaten zijn dik-
terwijl de kwartsfenokristen
meer onregelmatig gebogen
grensd. In een enkel geval leuze
van kwarts en
assenhoek van sanidien. Karlsbader- en
lijnen zijn be-
een veldspaatfenokrist verbogen, undubij
kwarts
noch
veldspaat
voor.
De
breccieuze struktuur springt mikroskopisch in het oog door de sterke
impregnatie der fragmenten
met een donkergrijze
tot
bruinzwarte
opake substantie, die laagvormig met helderder gedeelten afwisselt.
Soms verdwijnt de opake delijk
over in
de
substantie en gaan de fragmenten gelei-
omgevende massa, soms
zijn
/,e
er geheel
mee
opgevuld en ondoorschijnend.
De grondmassa rien
en
de
bestaat uit een kwarts-veldsjiaatmengsel met aegi-
bovengenoemde opake vcrweeringsproducten, waartus-
135
sclicii
zijn.
kleine
hilrijku
welke inine-
d(!
opakc^ substantie laagvormig
raalniengsel af. T)e aegirien ellipsligging
tieve
komt voor
in
is
en ongeveer rechti' uitdooving en een
hoeveelheid
groote
vrij
kleine en
in
dan dikwijls
sterk
de grondmassa aanwezig en vult
('(jntrale
deelen der vulling be-
de randzone bestaat
uit calciet terwjjl
wand
recht op den
vrij
Neogene kwarts
holruimtcn of aders in het gesteente op. Naast
grootere
kwarts komt soms calciet voor, de staan
met nega-
in talrijke zuiltjes
liroïsme van grasgroen tot licht groenachtig geel.
pi
zichtbaar
eitspiintjes
met het heldere
aan
zjjn
rjjk
vcrgrootiiig
sterkt!
bij
In do gedeelten niet fluidaalstiuktuur wisselen gedeelten,
uit
lood-
afgezette kristalletjes uan kwarts.
AANHANGSEL. Sfi'rk
Van den den
hoofdtop
en
ri'rktraHsti' (/ei^feentcui
den Fatoe Nainaban en op den nek tusschen
van
tnj)
een
voorto]»
van
den
Fatoe
min of meer
grjjswitte of rondaclitige, diciite.
werden
Xainaiian,
ruw aan-
of
]i(ireuze
voelende gesteenten verzameld, welke makroskopisch een
vrjj
groote
ov('reenkomst vortoonen met den alkalirhyoliet van den steilen Fatoe l<\)rfaik
Ook
Z.W. van
ten
het bivak Soefa.
mikroskopisch
komst,
zijn
z(!
kwarts en
het
beide
vertoonen ze(!r
gesteenten
deze aan,
rijk
kiezelzuurgehalte
is
ten in
deele
groote
overeen-
zeker secondairen,
verband daaruK^de voor het
gesteente van den top van dcm Fatoe Nainaban zeer aanzienlijk. N°.
Op den nek tusschen hoofd- en Nainaban.
362. Vindplaats:
III
voortop van den Zoowel
F.
makroskopiscli
als
mikroskopisch
vi'rtoont
dit
groote overeenkomst met het gesteente van den F. Forfaik liet
iets
is
lichter rood getint en heeft een
In dit gesteente zien
lieten
en
het
ki'istalletjes uit
„quartz globulaire", veldspaatsfero-
kwarts-veldspaatmengsel
in aders of holten,
Soefa.
uiterlijk.
terwijl gedeelten
met
vrij
groote
van het gesteente
een tijner kristallijn kwarts-veldspaatmengsel bestaan, waarin de
veldspaat in erts
we weer
secondaire
ruwer
gesteente bij
en
lijstjes,
de kwarts als vulniassa
is
ontwikkeld. Vrij veel
diens bruinroode verweeringsproducten zijn de verdere be-
im standdeelen van het gesteente. Amfibülen of pyroxenen werden niet
waargenomen. N°. III. 365. Vindplaats:
Dit gesteente holruimten,
die
Top van den Fatoe Nainaban.
grijswit gekleurd
is
slechts
met een zwakrose
ten deele zijn opgevuld,
tint.
komen
Kleine
in geringe
hoeveelheid voor.
Onder het mikroskoop zien we weer een zeer kwartsrijk mineraalmengsel met wat grootere, soms min of meer idiomorfe, kwartsindividuen, die zich gezamenlijk, soms ook met enkele groote veldspaat-
ophoopen
lijstjes
volgens
de
in
een fijner kwartsrijk mengsel, waarin talrijke
worden
veldspaatlijstjes
Karlsbader
Deze
herkend. wet,
bij
veldspaatlijstjes
uitzondering ook
zijn
soms
polysynthetisch
vertweelingd.
Om
vergroeiing,
kwarts overgaat. Ook lieten en
De
we soms een zoom van een
een veldspaatlijstje zien
fierische
die in
dit gesteente
komen enkele
veldspaatsfero-
„quartz globulaire" voor.
bestanddeelen
verdere
van het gesteente
een bruinroode substantie veranderde, soms idiomorfe
tijngrano-
verder van den veldspaat af in zuiveren
kristalletjes
vrij
zijn:
ten deele in
groote en dikwijls
van erts en wat chlorietische of sericietische
substantie.
De chemische
samenstelling blijkt uit onderstaande analyse (I):
SiOj TiOj AI2O3
III.
II.
1.
81,70 0,08 10,15 0,69
81,08
79,57
11,45
11,41
b.
0,20
0,57
0,21
0,70
0,39
0,46
0,21
0,52
sp.
fp.
3,38
3,64
3,52
2,45
2,30
3,46
H,0
0,65
0.(iO
0,79
Som
100,58
99,74
100,02
Fej
0-,
FeO CaO
MgO MnO NajO
0,11
n.
P2O5
1) Gloeiverlies.
')
:
i;n
I.
Sterk vorkwartst gestuoiito. To|)
Naiiiiilian.
F.
dcii
viiii
W.
Lipariet. Berufiordskard. IJsland. Vgl. C.
II.
'l'imor.
Somidt. Zcitschr.
XXXVII. 1885. blz. 776. Sam ('hristian Mine. Noord-CaroAm. Journ. of Science. VII. ljlz.341. 18!)9.
der dcutschen geol. üch. Jll.
lina.
= 0,05%)
Ba O
Khyoliot. (met
Vgl. J. S. Üiller.
De berekening van den norm van kwarts
52,567^
orthoklaas
20,02% 20,96%
albiet
anortiet
1,957„
korund
l,63°/o
het gesteente ,
sal 97 12 7 /--= L;>| ^
2,78
Q
52,56
hy])ersteen
1,70%
ilnieniet
0,15°;„
magnetiet
0,9;^/^
Klasse
'
tem
g(!eft als resultaat
I.
1
5
3
,,
,
.,
K^Na/0^76^7 Ca
O'
K'0 Na/ liet
valt (lus
ïu
O
"
7
1
:{6
3
5
40
5
-;}
^,
den subrang alaskose
,
3,
([,
1,
H) te zanien
met
vele liparieten en i'iiyolicten.
Het
Si Oj
gehalte
in
is
verband
niet
den rijkdom aan kwarts zeer
hoog, overigens komt de chemische samenstelling overeen met die van
sommige kwartsportieren Voor de geheel
of liparieten. (Vgl.
Analyse
gerekristallisei^-de gesteenten
van
I
met
II en III).
dit gcljii'd
het oorspronkelijk effusieve of sedimentaire karakter niet
kan
met zeker-
heid worden vastgesteld.
10. Alkalitiach.vteii.
Deze gesteenten
zijn
dikwijls
struktuur en door den rijkdom
gekenmerkt door een trachytoïde
a.in
het aegirienniolekuul der augiet-
Soms bestaan deze uit zuiveren aegirien. Daardoor was hunne afzondering van de normale trachyten, die dikwijls
mikrolieten.
reeds
chemiscii onderzoek vereischt. mogelijk.
138
Voor deze gesteenten
een geologisch
is
kenmerk,
dat
met de
effusieve
vormen der
maar
magma's voor-
tbyaietisch-theralietisehe
komen, zoodat deze voor den Indischen Archipel
niet
ze
gezamenlijk met liparieten, dacieten, andesieten en bazalten,
tot
nu
toe zeld-
zame gesteenten waarschijnlijk op grootere diepten voorkomen. Enkele gesteenten vormen overgangen van alkalitrachyten naar trachyandesieten,
gezamenlijk
alle
elders
in
dit
andere
naar alkalikwartstrachyten
Het
behandeld.
werk
aks
is
en alkalipyroxenen
steenten der alkalireeks voorkomen.
van Toi naar Poetain (III 632) aan
om
analciem zijn
zijn
liier
onder de
of
andere
effusiva
en waarin geen der karakteristieke bestanddeelen, zoo-
veldspatoiden
als
ze
andesieten beschreven gesteenten, waarvan
de geologische associatie met dieptegesteenten
onbekend
;
niet uitgesloten, dat
is
en
of -amfibolen
optreden,
ge-
Een ganggesteente aan het pad
is
gekenmerkt door den rijkdom
door het titaangehalte van den pyroxeen. Het
mineralogische
eigenschappen,
is
die een oorspronkelijk vrjj
hoog alkaligehalte van het gesteente waarschijnlijk maken,
als tra-
chydoleriet beschreven.
N°. II 704. Vindplaats:
iets voorbij
n°.
Ka pan
aan het pad Kapan-Fatoe
702.
II
Makroskopisch zien we in het gesteente een
vrij
duidelijke
tluï-
daalstruktuur. Donkere en grijze, zeer fijnkristallijne partijen zijn in
ongeveer gelijke hoeveelheid aanwezig en
zeer
onregelmatig
ten
opzichte van elkander begrensd.
Onder het mikroskoop blijken de donkere zijn
takt staat
aan
erts,
en dus duidelijk uit
partijen zeer rijk te
dat zich tusschen de mineralen der grondmassa ver-
het
veldspaatlijstjes,
laatst zijn
gevormd. De grondmassa be-
die zeer geringe uitdoovingen vertoonen
en dikwijls volgens de Karlsbader wet en poly synthetisch tweelingd, zeer
ze
zijn
kleine zuiltjes
duidelijk
parallel
van een zeer
gerangschikt;
licht geelgroenen
zijn ver-
verder
komen
pyroxeen voor,
waarin soms in basissneden twee loodrechte splijtingen kunnen wor-
den herkend en waarvan de ongeveer rechte uitdooving en negatieve ellipsligging wijzen op vrij zuiveren aegirien.
Ten
slotte zien
we ook
kleine ertskristalletjes, die blijkbaar het eerste kristallisatieprodukt
189 van het gesteente
want de acgirienniikrolieten zien we soms
zijn,
erom
radiair gerangschikt
den aegirien en
terwijl tusschen
afgezet,
den veldspaat de jongere ertsskeletten zich vertakken. Een bruingeel en
limonietisch
een
vooral
zeer
chlorietisch,
zwak dubbelbrekend
verweeringsproduct komen ton slotte tusschen de overige elementen in het gesteente voor.
Naast de zeer zwak dubbelbrekende zien we zijn
bouw, doch grooter
ertskristalletjes zonder skeletachtigen
ook enkele
Er
waarneembaar, isotrope substantie.
ook een, voor zoover
dan die der grondmassa, door één waarvan een apatietzuiltje wordt omsloten. Veldspaatfenokristen zijn slechts schaars aanwezig, een enkel grooter kristalletje werd
zich
na de bijna volledige
ontwikkeld.
in
de crtsskeletten aangetroffen.
bouw van den magnetiet
skeletachtige
De
kristallisatie
tusschenliggende deelen
dat
bewijst,
van
zijn
het
dan
De
mineraal
dit
gesteente
heeft
De
afwis-
ertsarni.
seling dezer ertsrjjke en ertsarmere gedeelten, die onregelmatig ten
van elkaar
opzichte
begrensd
zijn
niet
een
aanduiding
vage
op
laagvormige afwisseling, kan wijzen op een gedwongen snelle kristaleen plotseling visceus geworden magma, waardoor de plaat-
lisatie in
verschillen
selijke
samenstelling
in
niet
meer konden worden op-
geheven.
Wat ook
de veldspaten
betreft,
zoo
orthoklaas
aanwezig,
in
veel
is
naast
groot
een
den zuren plagioklaas der
deel
lijstjes
zijn
geen polysynthetische tweelingen waarneembaar.
IV
N°.
poepoe
-
Heuvel links van het pad Atae g n der T a a u v a k e.
Vindplaats:
64.
Lah o ero es
,
aan het
1)
t
1
1
i
Het handstuk vertoont een min of meer schisteuze textuur, het met rossige tint. Onder het mikroskoop is fijnkristallijn
gesteente blijkt
de
het
gesteente
samenstellende
veel
erts-
mineralen
en
zijn:
aegirienarmer. lijstvormige
dan het vorige,
veldspaten,
erts in
kleine kristalletjes en weinig zuiltjes van een groenachtigen pyroxeen
met kleinen uitdoovingshoek. Secondaire producten hoofdzaak
zijn
waarvan het lijstjes,
het
laatste
weer bruinroode ook
in
de
zijn
jjzerhydroxyden
veldspaten
is
en
gevormd.
talrijk,
in
chloriet,
In
deze
die steeds slechts geringe uitdoovingshoeken vertoonen, zijn
soms polysynthetische tweelingen duidelijk waarneembaar, de aanwe-
140
van fen
zighcid
belangrijke
hoeveellieid
ortlioklaas
is
echter niet
uitgesloten.
De
aegirien- of aegirienaugietzuiltjes zien
bniinrooden grooter,
dan
we
zoom omgeven. Deze
ijzerrijken
door
een
zuiltjes zijn hier
ook
dikwijls
in het vorige gesteente, dat fijnkorreliger
Het komt
is.
uitzondering voor, dat ook omgekeerd het erts door een aegirien-
bij
zoom
is
omgeven.
In geringe hoeveelheid komt tusschen de overige mineralen een heldere secondaire substantie voor, die dikwijls eén-assige positieve
De brekingsindex
assenbeelden vertoont en die bestaat uit kwarts. is
ongeveer gelijk aan dien van den balsem en hooger dan die der
veldspaatlijstjes.
Heldere,
polysynthetisch
bewijzen, dat naast den kwarts ook
vertweelingde
gedeelten
nog neogene zure plagioklaas
voorkomt. Chloriet en bruinroode verweeringsi)roducten van het erts zijn in vrij
hoeveelheid aanwezig.
groote
N°.
637*.
III
Fa toe Menasse, tusschen Toi
Vindplaats:
en Poetain. Dit gesteente schisteuze
en
Onder het mikroskoop een geringe
van
vrij
gekleurd
lichtgrijs
is
textuur
enkele
en
vertoont
vleeschkleurige
een
duidelijk
veldspaatfenokristen.
blijkt het gesteente te zijn
gekenmerkt door
hoeveelheid erts en aegirien en door de aanwezigheid
veel secondaire
mineralen,
zooals
en
caleiet
chloriet.
De
veldspaatfenokristen vertoonen Karlsbader tweelingen.
een snede loodrecht op de
In
c-as
namen we voor
de randzone afnam. Unduleuze uitdooving
van drukwerking
—
,
+
hoek naar
blijkbaar een gevolg
die in het gesteente zeer verbreid
soms veel op een zonairen bouw der der fenokristen zijn
—
gelijk of
centrum
het
der kristallen een uitdooving van 7° waar, terwijl deze
kristallen.
De
is,
gelijkt
brekingsindices
hooger dan die van monochloorbenzol
en lager dan die van aethyleenbromide, hetgeen in verband met de uitdooving loodrecht op den positieven bissectrix wijst op klaas
;
ook
natronorthoklaas
kan aanwezig
zijn.
anortho-
Polysynthetische
tweelingen werden in deze kristallen niet gezien.
Doorgaans
zijn
de kristallen
niet
scherp
begrensd,
doordat
een
;
141
isotropt'
den rand der
niet tot
is
we vinden haar menten
gevormd
sfcondaire substantie zich ten koste van hen heeft
substantie
(leze
naar
in geïsohierde,
i
begrensd,
maar
richting
verlengde
frag-
eén
het binnenste der veldspaten. D(! lengterichting valt dan
in
samen met die der omsloten naaldjes van pyroxeeii.
De
veldspaten der grondmassa vertoonen eveneens geen gdijktijdige
uitdooving en zijn soms polysynthetiseh vertweelingd. stelling
komt ongeveer met
Hun samen-
die der fenokristen overeen, beide
gekenmcn'kt door een min of meer troebel
uiterlijk,
zijn
tengevolge van
omsloten ertsdeeltjes en naaldjes van pyroxeen. ])e polysynthetiseh vertweelingde kristallen vertoonen geringe uitdoovingen. der grondmassa
is
lichtgroen gekh'urd
aan de lengterichting
dit
uit,
mineraal
De
aegirien
dooft ongeveer evenvfijdig
«mi
sleelits
is
in
zeer
geringe
lioeveelheid in het gesteente aanwezig. Idiomorfe kleine ertskristalletjes
komen
vrij
voor.
talrijk
wc een
sterk relief en iierkenbare s])lijtingen
den waargenomen, gelijkt hiermee komt dikwijls
deze
calciet
de
'I'iissciipn
grootere veldspaatkristallcii zien
;
veldspaatjes
substantie
worden beschouwd
als
vrij
op analciem. Tezamen
onregelmatig begrensde
in
om de met
hoewel geen anomaliën wer-
en chloriet in zeer fijne schubjes voor, alle te
en
isotrope substantie
secondair en als
drie te
zijn
mineralen
plekken dienen
gevormd na de
volledige kristallisatie van het gesteente.
De chemische
samenstelling van het gesteente blijkt uit de
lyse I in onderstaande tabel.
"
1
Si Oj
f
tiO.811
—
Ti Oj
III
iiü.;t;i
til.
—
02
IV 59.24
0.87
0.47
AljO,
lÜ.ÜO
18.74
18.24
18.97
l'c^O,
a.81
2.84
2.36
3.30
1.29
1.28
1.20
1.03
1.15
1.44
2.06
MgO
0.77
0.38
0.56
0.12
KjO
7.85
7.30
7.60
9.14
\aj
3.95
7.15
5.77
4.87
H,0
4.001)
0.56
0.78
0.86
100.67
100.34
—
KeO CaO
Som
1
100.81
100.17 'i
1) Gloeiverlies.
1
ana-
142
I.
Alkalitraehyt. Fatoe Menasse. Timor, tusschen Toi en Poetain.
II.
Sodaliettrachyt.
(Landschap Amanatoen). Anal. F. Pisani.
(spoor
MnO
Monte
en
Nuovo. Cl.
0.43°/,,
Phlegraeische
cf.
Journal of Science. VIII. 1899. III.
Trachyt. Monte Rotaro. Ischia loc.
cit.
blz.
289. (met 0.15
H.
287.
blz.
(Italië),
cf.
H.
S.
Washington,
CL).
°/„
IV. Fonoliet. Ten Westen van Viterbo
(Italië), cf.
H.
Washing-
S.
ton. Journ. of Geology. IV. 1896. blz. 849 (met 0.10
De
norm
l)erekening van den
Napels,
velden.
Washington, Amer.
S.
°,„
4.44%
hematiet
2.88°/,
46.15°,
MgSiO,
1.90%
albiet
33.54
%
anortiet
5.28°/,
korund
2.65
Sd fem -
O,).
geeft het volgende resultaat:
orthoklaas
kwarts
S
°,'
_
9^.06
-
7
^
4.78
Q
4.44
^''"'''^
^•
l"
1
,^
j
,
F=8-4.97
O'
+ Na.
K, O'
147
O'
83
8
5
7
„
N^ = 64>5<3-^"^'''''"?^Het gesteente behoort dus evenals
de gesteenten,
vermeld
zijn in
bovenstaande
dan
,
den subrang phlegrose
waarvan de analysen onder
Ue molekulairverhouding dus grooter
tot
,,
II,
(I,
5,
I,
III en
3),
IV
tabel.
tusschen
AL
O, en de alkaliën
^
192
-— ,
die der typische alkalitrachyten, verder wijst het
Ca O gehalte op een gering anortietgehalte van de polysynthetisch vertweelingde veldspaten der grondmassa. Dat Fe er op, dat het erts bestaat uit hematiet.
O
ontbreekt wijst
148
N°.
II
Het
is
Dal der Noil
21H. Vindplaats:
.Afocsa.
+
een fraai porfierisch gesteente, waarin talrjjke witte,
c.M.
'/j
groote, veldspaatf'enokristen afsteken tegen een fij'nkristallijne groene
grundmassa.
Onder het mikroskoop
de
blijken
van
fenokristen
veldspaat
van
bestaat uit lijstjes
veel
veldspaat,
enkel
een
aegirienaugiet,
Enkele grootere zonaire
wat apatiet en
komen
een
en
augietkristalletjes
niet geresorbeerd biotietblaadje
weinig augiet en
chloriet,
biotietblaadje,
voor.
De
zwakker
en
dubbelbrckeude
dubi)elbrekende
van den
tweelingsnaad
de niet vertweelingde deelen
van
terwijl
deze sneden onder
in
ken kunnen uitdooven.
Overigens
vertweelingde gedeelten
te
en
vrij
ook
gi'oote hoe-
de polysynthetisch
zijn dikwijls
overgangen verbonden.
door
We
niet
scherp
zeer
hebben hier
blijk-
doen met mikroklien- en anorthoklaasmikroperthieten. Som-
mige kristallen vertoonen een satie,
het
+15°
uitdoovingen
waargenomen,
en niet polysynthetisch
baar
uiterlijk
De zwakker
gedeelten.
sommige gevallen vertoont
werden
vlekken
vertweelingde
weerszijden
gescheiden
veldspaat-
vlekkig
normalen habitus der mikroperthieten. In de polysyn-
den
thetisch
aan
erts.
meestal niet. de sterker dubbelbrekende kunnen
zijn
polysynthetisc^h zjjn vertweelingd, in kristal
veel
enkel grooter,
groote
kristallen vertoonen tusschen gekruiste nicols een
met sterker
in
grondmassa
Iniofdzaak te bestaan uit kalinatronveldspaten, terwijl de
kernveldspaat
randzone
is
ehlorietisatie of sericieti-
iluidelijke
dan de sterker veranderde gedeelten meestal
waarbjj
zijn
beperkt,
omgeven. Ook
die
door
een
komt een
ongeveer
omzetting
den
tot
onveranderde een isotrope,
tot
waarschijnlijk uit analciem bestaande substantie voor.
De
augietkristalletjes,
die
elementen der grondmassa telijke
omzetting
Ook
het
In
de
grondmassa van
het
in
een
bruinroode
kristalletjes,
of hexagonale doorsneden zijn
erts
hebben,
dan
de
Een gedeel-
ijzerrijke
sub-
die dan
soms
verbreid.
\ormt enkele grootere
erts
idiomorfe zuiltjes
iiiassa
is
afmetingen
zeer licht groen getint.
kristallen
di'i-
stantie of in cliloriet
groott^re
zijn
van apatiet omsluiten.
kleine kristalletjes ondergeschikt, de hoi>fd-
vormt skeletten, die reeds
in
andere Timoree-
144 sche alkalitrachvten werden vermeld
vertakken
letten
zich
(Plaat III,
bepaalde gedeelten
in
fig.
van
1).
Deze ske-
het
gesteente
tusschen de veldspaten der grondmassa, terwijl andere gedeelten er
geheel
van
vrij
Een
zijn.
sterke vorming van bruinroode secondaire
producten heeft plaats gehad.
De grondmassa
vertoont een trachyfoïde structuur en bestaat in
van
hoofdzaak
uit
tisch
zijn
vertweelingd.
doch
overigens
maar
dit
in
te
veldspaat,
Albiet
grootendeels polysynthe-
rijkelijk
komen. De grondmassa
vertegenwoordigd,
is
die der
verder zeer chlo-
mineraal bevindt zich ten deele weer in de veldspaten,
hoofdzaak
er
tusschen,
waar het
in
zeer kleine radiaal-
ruimten opvult.
stralige aggregaten kleine
De
die
hier
is
hun samenstelling ongeveer met
schijnt
overeen
fenokristen rietrijk,
lijstjes
pyroxeenzuiltjes vertoonen dezelfde eigenschappen als de kleine
fenokristen van hetzelfde mineraal.
Zoowel kleine
ertskristalletjes
als
deze
pyroxeenzuiltjes
zijn
in
de grondmassa slechts in geringe hoeveelheid aanwezig, plaatselijk
hoopen ze zich gezamenlijk en met chloriet (en amfibool aggregaten,
die
?)
op
tot
soms regelmatige rechtlijnige begrenzingen vertoo-
nen en blijkbaar oorspronkelijk fenokristen waren, die thans geheel geresorbeerd
zijn
(1'laat
IX,
fig.
1).
In deze aggregaten komt ook
veldspaat voor.
De
zeer spaarzaam in dit gesteente aanwezige biotiet vormt van
bruin tot licht bruingeel pleochroïtische blaadjes, die meestal in de nabijheid
der grootere ertskristallen voorkomen.
door een krans ven,
hetgeen
We
zien ze soms
van kleine ertskristalletjes en augietzuiltjes omgemaakt, dat de bovengenoemde geheel
waarschijnlijk
geresorbeerde kristallen ook oorspronkelijk bestonden uit biotiet (of amfibool).
N°. II 320. Vindplaats
:
Aan het pad van Toen ba ba naar
Haumeni. Dit gesteente gelijkt in uiterlijken habitus op het vorige (n°. II 273). Makroskopisch zien
of
geelgroenachtige
we
tegen een fijnkristallijne, donkergrijze
grondmassa,
talrijke
witte,
soms glasachtige
14Ö
Ze
afsteken.
v(^l(lspaatfenokristeii
enkole grooteiu^
zeer
+
tot
zijn
5
der donkiTi'
kristallen
m.M.
Ook
groot.
diefien
iiiiiicralen
te
worden vernield.
Onder het mikroskoop werd (Plaat
fig.
I,
sneden der veldspaatfenokristen
in
stompen positieven
op den
loodrecht
2),
bissectrix,
een uitdooving van ongeveer 10° ten opzichte der duidelijke strepen, terwjjl sneden der orthodiagonale zone
polysynthetisch
waarbij
vertweelingd,
zijn
o.
splijt-
soms voor een deel
a.
sterk dubbel-
vrij
brekende sneden uitdoovingen van 5° aan weerszijden van den twee-
werden waargenomen. De
lingsnaad
van
het
recht
vertoonen zeer
kristal
bouwen deze
Meestal
uit.
vertweelingde
niet
gedeelten
uitdoovingen
geringe
dooven
of
grootste deel van het kristal
het
het geheele kristal op en zijn de sterker dubbelbrekende, poly-
of
synthetisch vertweelingde gedeelten slechts tot vlekjes in het kristal
Vele sneden
beperkt.
ongeveer onder een
De
fenokriston
gen
zijn
komen uit
wc
door
snoeren
hoek van
albiet in
sneden loodrecht op de
in
het
verloopen,
kristal
c-as
die
met de splijtstrepen uitdooven.
l!t°
vertoonen soms een zwak zonairen bouw. Tweelin-
zeer verbreid, zoowel Karlsbader- als Bavenoër tweelingen
voor. In verband
op den
stomj)en
met de uitdoovingslioeken
positieven
sneden lood-
in
bestaan
bissectrix
de veldspaten
natronorthoklaas op anorthoklaas, indien ze plagioklaasvrij
de plagioklaashoudende
terwijl
de veldspaatfenokristen aiiu aan
gelmatig
verspreid,
terwijl
smalle insluitselrijke
de
aan
insluitsels
dan
kristallen
zoom
begrenzing
bestaan
zien
zijn,
natronzijn
er enkele onre-
lieriiaaldelijk
voorkomt,
omtrek en evenwij-
i\rn
bij
geheele
het
hoofdzakeljjk
uit
dicht
het
door
we
inshiitseis,
zicii
bestaan
Over het algemeen
of anorthoklaasniikroperthiet.
orthoklaas-
dig
Komt
ook homogeen gekleurd.
zien
dubbelbrekende
sterker
recht
zjjn
dan
de kristallen voor,
kristal
dat
voortzet-
een
Deze
pyroxeenmikrolieten en kleine
uit
ertskorrels.
Enkele grootere /.uiltjes
De
kristalletjes der
grondmassa
zijn
:
veldspaatlijstjes,
en mikrolieteii van angiet en aegirienaiigiet, chloriet en erts.
veldspaat der grondmassa
fenokristen.
De
fenokristen
hun afmeting door
talrijke
en
is
de
in
hoofdzaak dezelfde als die der
tijne
overgangen
in
veldspaatlijstjes
bet gesteente
zijn
naar
verbonden.
140
Het gesteente vertoont een
goed ontwikkelde
vrij
paralleltrachy-
toïde struktuur.
De bevat augiet
Het gesteente
augiet vertoont doorgaans lichtgroene kleuren.
groenen
veel
vrij
voor en
vergroeid
onderscheiden.
gebouwde
fig.
Het
is
is
Vergr.
X 90.
dit
mineraal komt ook met den
dan door de geringe dubbelbreking
maken
te
of
homogeen
ellipsligging bestaan uit
volkomen
dikwijls lastig uit te
met negatieve
zuiltjes
4.
chloriet,
Veldspaatfenokrist met dwarsafzondering
pseudomorfosen van sterker diibbelbrekenden chloriet naar pyroxeen of uit aegirien (augiet).
In geringe hoeveelheid komt een zeer sterk, van blauw of blauwviolet
tot
bijna
kleurloos,
zwakke dubbelbreking
pleochroïtisch mineraal
vertoont.
komen voor; voor zoover een heeft
het
mineraal
negatieve
voor,
dat
zeer
Ook meer bruinachtige kleuren
duidelijke zuilvorm ellipsligging,
de
is
te
herkennen
vaststelbare
eigen-
schappen stemmen overeen met die van arfvedsoniet. Meestal bezit het geen goeden kristalvorm en voor. die
Het
slechts
erts
vormt
zelden
komt het met den pyroxeen vergroeid
slechts weinig kleine idiomorfe kristalletjes,
wat grootere afmetingen dan de eigenlijke
menten der grondmassa bereiken.
ele-
)
141
Het gesteente bevat
vrjj veel chloriet,
dat zich tusHchen de overige
elementen verbreidt, of ook voor zich alleen kleine holton, die bestaan
uit
slotte
zien
een complex van waaiervormige aggregaten, opvult. Ten
we kwarts
in
analyse is
blijkt uit
welke met die van verwante gesteenten
(I),
De
geringe hoeveelheid tusschengeklemd.
chemische samenstelling van het gesteente
onderstaande een tabel
in
vereenigd.
I
II
III
IV
i;r,.iii
\
SiOj
(;r,.io
(i(i.70
(i:).20
Ti Oj
0.39
0.40
0.46
AliO,
14.10
IC.TO
17.45
13.45
10.60
Fe-^O,
2.70
2.;ï:!
:!.0ü
6.30
5.77
Fe
1.71
0.87
n. b.
0.45
1.74
—
0.52
(
>rn
—
—
ü
:n,r,
—
~
'
1.00
1
CaO
1.55
1.48
1.40
0.60
0.72
MgO
2.45
1.08
0.75
0.92
0.35
KjO Na^O HjO
4.92
4.60
5.88
5.04
4.09
5.45
5.80
6.90
5.42
5.30
0.50
2.10
sp.
P2O.
Som I.
II.
2.10')
—
—
0.06
100.47
F. Pisani).
I'uy
mente. 1910 III.
pad
A:in
Timor. Doniiet.
100.14
99,92
Alkalitrachyt. (Aiial.
—
de blz.
het
van
1
Krist.
II.
XYI. 1890,
blz.
XLIX.
Roscnbuscli. Ele-
W.C. Brögger.
1899,
blz.
Eruptivgesteine des Kristianiagebiets.
De berekening van den norm van geeft het volgende resultaat
:
Zeitschr.
lu't
v.
John. Jalirb.
(jeol.
566.
Noorwegen. Vgl.
V. Grorudiet. Grussletten.
1) Gldeivei'lies.
Haumeni.
54.
IV. Sanidiniet. Holbak. Zevenburgen. Vgl. C. Reichsanst. Wieu.
naar
i)9.89
347.
Nordraarkiet. Tonsenas. Noorwegen. Ygl. f.
00.38
Toenbal)a
Domc. Auvergne. Vgl.
—
,
I.
liier
W. 1894
C. Brögger. blz.
Die
48.
beschreven gesteente
;
148
= 9.36 °/„ = 28.91 albiet = 45.06
akmiet .= 0.92
kwarts orthoklaas
°/„
diopsied
°/„
hypersteen ilmeniet
magnetiet 5 — = 83.33.^ 1- Ao > < 0.03 3
sal e
.5
lem
1
O F
9.36
7
,„ Klasse
7
=
6.1
+
wijl
5,
3) en
1,
— lem sal -
de verhouding
°;„
= 3.76 °;„
= 0.76
°/„
= 3.48 °/„
II.
1
1
,^
,
-
=
X> "1- Rang
1.
Het gesteente vormt dus een overgang tusschen (II,
%
73.97
Kj O' Na^ O' Ca O'
ilmenose
1
den subrang umptekose gesteente
het
tot
de
den
(II,
5,
subrang
1,
4), ter-
klasse
eerste
doet
naderen.
De berekende
mineralogische samenstelling
komt
goed met
vrij
de werkelijke overeen; de subrangen ilmenose en umptekose bevatten vele alkalisyenieten, effusief equivalent
waarvan het hier beschreven gesteente een
en talrijke alkalitrachyten en sölvsbergieten
is,
de subrang umptekose bevat
zelfs
uefeliensyenieteu.
Op de
gelijk-
waardige plaats in de eerste klasse zien we 'de subrangen phlegrose' en
nordmarkose
Ie
klasse,
(I,
5,
we vinden
1,
daar
3
tor
4);
ons gesteente
dan ook weer
nadert tot de
talrijke alkalisyenieten,
alkalitrachyten, tinguaieten, nefeliensyenieten en fonolieten.
Eveneens nadert het gesteente door 4e orde (II, 4,
1,
gehalte van 9.36 gehalte geheel
en pantellerose
3 tot 4),
°!^.
in
Ontbrak
de
verhouding
Q p
tot
de
verband met het berekende kwartsin de öe orde dit
berekende kwarts-
of was dit zeer gering, in de subrangen grorudose
van de 4e orde,
waartoe talrijke grorudieten (of
kwartstinguaieten) en efFusieve equivalenten der alkaligranieten (pantellerieten)
behooren,
is
dit
het hier lieschreven gesteente.
doorgaans veel
Van de
aanzienlijker
dan
grorudieten onderscheidt
in liet
149
hi«r
beschreven
gesteente
zicHi
vnornanielijk door een lager Si
en Fe^O,- en een hooger AljOj-gelialte,
in
0,^-
verband met het geringere
kwarts- en aegiriengehaite.
N°.
geen
Indien
Fatoe
Vindplaats:
630.
II
bos toniet ise
niet
h
en ook geen der alkaliamfibolen
of'
pyroxenen
trachyandesietisch gesteente aanwezig cffusieve equivalenten
Al
k al
i
t
rach y
t
van de nefelien-leueiet-sodalietgroep
mineralen
der
Sanan.
en habitus.
der
zijn,
alkalirijke
in
een trachytisch of
wordt de afgrenzing der
magma's,
zonder
chemisehe
analyse, verzwaard.
Hoewel
beschreven gesteente de oorspronkelijke don-
in het hier
kere mineralen
niet
zijn
herkennen,
te
toch een
volgt
vrij
groot
gehalte aan alkaliën uit den aard van den veldspaat. In het hand-
stuk
het gesteente bruinachtig gekleurd en dicht tot fijnkristallijn
is
met zeer weinig veldspaatfenokristen. Under het mikroskoop
blijkt
het een fraai trachytische struktuur te bezitten, waarbij zich in de
grondmassa, waaruit het gesteente zoo goed schen zeer talrijke
lijstvormige
generatie van zeer
en
2).
kleine
Tusschen deze
isotrope
veldspaatlijstjes
bevindt (Plaat
II,
laatste vertakt zich een bruingele, zoo
worden genoemd:
te
bruinroode substantie
is
mineralen
erts, dat ten
1
fig.
goed
als
dezer
deele in een
veranderd, verder een sericietische of chlo-
substantie en caleiet.
vietische
De
geheel bestaat, tus-
als
veldspaten nog een tweede
Als verdere 'samenstellende
substantie.
grondmassa dienen
kleine
brekingsindices
der enkele
fenokristen
aan en hooger dan monochloorbenzol, alle
bromide,
hetgeen
op
wijst
zijn
ongeveer gelijk
dan aethyleen-
zijn lager
de samenstelling van anorthoklaas (of
natronorthoklaas).
De
grootere
vingen
ten
in
lijstjes
opzichte
de grondmassa vertoonon
der lengterichting;
den positieven
bissectrix
der duidelijke
splijtstrepen
den
gevlekt
zijn
sterker
door
in
geringe
sneden,
werd een uitdooving van
uitdoo-
loodrecht
op
7° ten opzichte
waargenomen. De lijstvormige doorsne-
het onregelmatig afwisselen van minder en
dubbelbrekende gedeelten, de
laatste
zijn
polysynthetisch
)
löO
vertweeiingd.
veldspaten behooren wel grootendeels tot anor-
t)eze
thoklaas- of natronorthoklaasmikroperthieten.
der grondmassa
m.M., terwijl
0.1
voor;
fijne
ze bereiken een lengte van
'de grootere lijstjes, die
soms afmetingen dit gesteente
komen onder de
vertweelingde veldspaten
Polysynthetiseh veldspaatlijstjes
hierboven
beschreven
zijn
van i m.M. bereiken. Wegens de armoede van
aan donkere mineralen en door de bruinachtige kleur
door beginnende verweering, heeft het gesteente den habitus van vele bostonieten.
Deze
trouwens met de alkalitrachyten zeer na ver-
zijn
wante gesteenten.
De
mikroskopische
beschrijving
stemt overeen met de quantita-
tieve mineralogische samenstelling, berekend uit analyse
onder met
analysen
de
van verwante gesteenten
in
I,
die hier-
een tabel
is
vereenigd.
1
n
III
IV
V
Si Oi
&2.iO
61.35
62.95
62.28
0.27
—
—
—
60.80
TiO.,
17.20
19.17
19.60
3.39
2.81
ALO3
17.60
16.88
Fe„0,
4.10
—
0.41
—
FeO
—
.5.27
4.46
MnO
0.20
—
—
—
— —
CaO
l.KI
'i.39
0.84
1.44
1.03
MgO
0.91
0.44
0.63
sp.
0.77
K„0 NajO HjO
G.35
6.12
6.06
5.93
7.85
5.31
5.26
7.72
5..37
3.95
1.70')
1.7011
0.85
2.:«
4.00')
Som
100.35
I.
;
99.82
101.42
|
(Alkali) Trachyt. Patoe Sanan,
bij
n.
1
'
b.
100.81
99.91
de Xoil Besi tusschen Bonlec
en Bedjeli. Timor. II.
Drachenfelstrachyt Schotland,
cf.
(carbonisch).
III. Sodaliettrachyt. Scarrupata. Ischia
busch. ld. blz. 347.
1) Gloeiverlies.
Kal Heughs.
H. Rosenbusch. Elemente 1910, (met 0.65
East blz.
Lothian.
347.
°j^ Cl) cf.
H. Rosen-
.
:
151 rV. Boatoniet.
Nash's
Burlington.
Point.
Vermont. d.
Kemp
and
Marsters. Buil. Un. States Geol. Survey. N°. 107, 1S93, blz. 20.
V. Alkalitrachyt. Fatoo Mcnanse.
Timor (tusschen Toi en
berekwieu van den norm geeft voor analyse
liet
2.82% 37.25% 44.54% 5.84%
kwarts orthoklaas albiet
anortiet
diopsied
hypersteen ilmeniet
hematiet
— = -——- > 90.45
sal
fem
Q F
^\
2.82
(1,
5,
1,
r.
.
67
85
152^
1
.
> p < -.
gesteente
is
7
= r Rang
21
K, 0^ + Na, O' Ca O'
zoodat het
7,
phlegrose
^. Klasse
.
2.38% 1.20% 0.46% 4.16%
87.63^7
K, O' Naj O'
waarde
,
1
1
K, 0^ + Naa 0^ Ca O'
De verhouding
7
8.20
Puetain).
Subrang
1.
3.
ongeveer gelijk aan de grens-
op de grens staat der subrangen
3) en pulaskose (1, 5, 2, 3).
Tot den subrang phlegrose behoort eveneens het gesteente van den Fatoe Menasse.
Tot den subraiig pulaskose behoort het gesteente'
dat in bovenstaande tabel onder IV
De het
is
vermeld.
veldspaten van het hier beschreven gesteente
albietmolekuul,
zijn
rijker
aan
dan die van den Fatoe Menasse, terwijl beide
gesteenten gekenmerkt zijn door de afwezigheid van
Zoowel mineralogisch
Fe O.
chemisch vertoont het gesteente van den
als
met de
Fatoe Sanan overeenkomst
zgii.
Drachenfelstrachyten
en
Ponzatrachyten.
Een
deel
van het Ca
O
is
molekulairverhouding tusschen de alkajiën alleen niet
al
als
kalknatronveldspaat gebonden, de
Al, O,
ilkaliën
het Alj O, als veldspaten
173 = ^^,
zoodat
konden binden.
152
N°.
II
duidelijke schisteuze textuur en onder-
vrij
van
bovendien
zich
voor
dicht
de Noil Besi.
Dit gesteente heeft een scheidt
brokkeu
Groote
Vindplaats:
629.
2e 'kloof in
de
vorige door een
het
meer geelbruine
kleur.
Enkele kleine veldspaatkristallctjcs steken tegen de grond-
massa
af.
Onder het mikroskoop
zien
we
sneden loodrecht op den posi-
in
tieven bissectrix der grootere veldspaatkristalletjes uitdoovingen van 7
—
Karlsbader tweelingen komen voor. In sneden der orthodia-
9°,
gonale zone zien
we de
kristallen dikwijls polysyuthetisch vertwee-
lingd en in den stand van 45° blijkeu de veldspaten uit een sterker-
en een zwakker dubbelbrekende soort te bestaan.
Ook
in de
zwakker
werden soms polysynthetische tweelingen waarge-
dubbelbrekende
nomen met geringen uitdoovingshoek. In hoofdzaak
zullen de veld-
spaten wel bestaan uit anorthoklaasniikroperthiet.
Door
overgangen
allerlei
met zeer
den
fijne
zijn
de grootere veldspaatlijstjes verbon-
naaldvormige
kristalletjes, die echter slechts in
ondergeschikte hoeveelheid aanwezig
we nog een
zien zijn
Naast de veldspaatlijstjes
zijn.
Ook
chlorietische substantie.
soms nog polysynthetische tweelingen
der
lijstvormige
het
gesteente
komt
kristallen
door druk
is
dikwijls
te
in de kleinere lijstjes
herkennen. Verbuiging
voor, waaruit blijkt, dat
beinvloed, waarvan ook het makrosko-
waarneembare schisteuze karakter het gevolg
pisch
is.
Ook verbre-
kingen der kristallen komen voor en vooral unduleuze uitdoovingen zijn
verbreid.
De
geelbruine
veranderde
dan
kleur
is
ver weeringsproducten,
rijke
idiomorfe
van de
het gevolg het
erts
kristalletjes,
is
die
infiltratie
overigens
soms
nog
grootere
met in
ijzer-
weinig
afmetingeu
de elementen der grondinassa bereiken, in het gesteente aan-
wezig.
In verband met de hierboven beschreven alkalitrachyten kan nog
een trachytisch gesteente worden vermeld, waarin geen oorspronkelijke
bisilikaten
meer aanwezig
zijn.
153
496*.
N°. II
Aan
Viudplaats:
pad No il Tüko-Noil
het
Moeti. Het gesteente
makroskopisch
bevat
een
iu
bruinachtig
grijze
grondmaissa talrijke, enkele in.M. groote, lichte veldspaatt'enokristen,
waarin onder het mikroskoop geiui polysynthetisclie tweelingen wer-
den waargenomen. do grondmassa,
In
we
/.'w.u
naast
van onvertweelingden veldspaat. Oorspronkelijke
lijstjes
likaten
waargenomen, wel
werden
niet
diens
bruine
erts
en
het
erts
enkele
in
hoofdzakelijk uit veldspaatlijstjes bestaat,
die;
veel polysynthctiseh vertweelingde zure plagioklazen
zeer
of gele
grootere
Enkele vormen, die geheel
zoom
zijn
heid
van bisikaten,
de grondmassa
is
Ook
verweeringsproducten. kristalletjes
bestaan
uit
kleine
als
bisi-
zien
we
fenokristen.
en door een
ealeiet
aan
rijk
erts-
omgeven, kunnen wijzen op de oorspronkelijke aanwezigook sommige der veldspaatfenokristen
terwijl
ten deele in ealeiet zijn veranderd.
11.
Liparieteii (en Kwartsportiereii).
N°. II 142. Vindplaats
:
Aan het pad van
de T o n
t
or
naar
i
M a n o e m e a. Daeietische
kustgebied
gesteenten
van
zijn
zeer
talrijk
Nederiandseh-Timor
ten
in
het
Zuiden
noordoostelijk
van
Atapoepue,
waar effusiefgesteenten een groote uitgebreidheid hebben. Ook kwartsporfieren
komen
Wat meer
in dit
gebied voor.
zuidwestelijk, aan het ])ad
van de Tontori naar Ma-
noemea, werd een gesteente verzameld, dat zeer witte
of glasachtige,
groot)
in
een grijszwarte,
soms roodachtige, bijna
massa. Talrijke kwartskristalletjes het
bloote oog te herkennen.
(
meer melanocrate
+
Hoewel
ken, tot de kwartsporfieren behoort, tot
rijk is
aan kleine,
m.M.
fenokristen van veldspaat (gemiddeld 2
is
'/j
dichte
grond-
m-^l- groot) zijn ook
dit gesteente, zooals zal
het zeer ertsrijk en behoort
variaties van zijn groep, iu tegenstelling
de elders beschreven meestal leucocrate daeieten. Bovendien gesteente niet zeer kwartsnjk.
met blij-
is
met het
154
Onder het mikroskoop werden
in
de veldspaatfenokristen slechts
in
uitzondering enkele polysynthetische tweelingen gezien;
groote
bij
sneden loodrecht op den spitsen negatieven bissectrix werd een assenhoek
kleine
zeer
optische
op
een Na, misschien
chemische zijn.,
van
sanidien
de
;
ook op een Ca
van
eigenschappen
het
vertoonen
kristallen
brekingsindices
gehalte,
gesteente
in
wijzen
waarmee ook de overeenstemming
uitzondering werd waargenomen, dat oorspronkelijke kris-
Bij
van elkaar verschoven gedeelten waren
tallen in twee, ten opzichte
de grondmassa waren verbonden.
gesplitst, die door
De
Deze
waargenomen.
kenmerken
de
kwartskristallen
soms idiomorf
zijn
6-zijdig,
dikwijls geheel
of ten deele afgerond of hoekig begrensd.
Enkele porfierische ertskristalletjes werden gezien, ook een
vrij
groot titanietkristal, dat door een ertszoom was omgeven. Oorsprongrootere kristalletjes der bisilikaten zijn eveneens aanwezig
kelijke
en meestal nog aan den kristalomtrek te herkennen, terwijl ze geheel
een bruine chlorietische substantie, die met ijzerrijke ver-
in
weeringsproducten
waarschijnlijk
toont
is
geïmpregneerd,
overgegaan. Ze
zijn
zwarten ertszoom omgeven en bestonden
door een
een
uit
De grondmassa
augiet.
fluïdaalstructuur
banden,
ertsarmere
In
de
door
is
afwisseling
ertsarmere
zijn
soms
oorspronkelijk
zeer ertsrijk en ver-
van zeer ertsrijke en
gedeelten kan
men soms
in
den veldspaat duidelijken lijstvorm herkennen, terwijl de kwarts de ruimte ertusschen opvult. achtige
tot
De grondmassa
dubbelbreking. Overigens
is
zeer rijk aan een groen-
de grondmassa zeer weinig
Vele der grootere veldspaten is
is
bruingele chlorietische substantie met soms
zjjn
frisch
vrij
sterke
kristallijn.
en onverweerd, echter
een troebeling verbreid, waarbij de getroebelde gedeelten vlekkig
met de
frissche
afwisselen.
De eerstgenoemde
deelen
zijn
waar-
door een beginnende sericietisatie ontstaan. Sommige veld-
schijnlijk
spaten zijn ten deeie of geheel overgegaan in calciet.
In veel relige
het
gesteente
fenokristarmere
komen
vrij
talrijke
of fenokristvrije
geheel kristallijne gesteenten
sluitsels
met
insluitsels
van, doorgaans
gesteenten voor, ook fijnkor-
werden aangetroffen
kristallijne kwarts-veldspaat
(b. v. in-
grondmassa, met of zonder
155
De
fenokristen).
met deze
sommige
sterke mate overgegaan in cal-
in
zijn
helder eu soms idiomorf of bijna idiomorf, doch
is
Onder deze
granofieriscli vergroeid.
insluitsels vrij
werden
laatste
in
veel poly synthetisch vertweelingde veldspa-
Ook
gezien, die behooren tot zure plagioklazen.
ten
geklemd
troebele en insluitselrijke veldspaten
de
tusschen
meestal of
veldspaten
de kwarts
ciet,
de onver-
zijn
tweelingde veldspaten dikwijls gevlekt met sterker dubbelbrekenden,
vertweelingden
polysynthetisch ijzerrijke
zuren
verweeringsprodiicten zijn
Erts,
plagioklaas.
in
calciet en
groote hoeveelheid aan-
vrij
wezig.
Dezen overgang
in
vinden we ook in de veldspaten van
calciet
sommige gedeelten van den omsluitenden kwartsporfier
C O2
gehalte van het gesteente
hoog (2.89
vrij
is
den mijningenieur F. G. Mannhardt); het 66.16
°/„,
gehalte
het
aan Kj
O
5.82
(bepaald door den mijningenieur G.
°/„,
W.
Si
°l^)
terug.
Het
(bepaald door
Oj gehalte bedraagt
dat aau
Na^
O
3.96°/,,
Mallée).
N°. III 880. Vindplaats: Aan hot I'ad van Wehor naar den Fatoe Kedoewa. Uit tuffen langs de weginsuij di ng.
Het gesteente vertoout
in
een dichte, lichtrose gekleurde grond-
massa, die verreweg het grootste deel van het gesteente uitmaakt, zeer zijn
weinig
kleine
verder
fenokristen,
holruimten,
die
ten
deele
opgevuld met heldere glasachtige kristallen en ten slotte kleine
hoekige of afgeronde fragmenten van een grijszwart eflusiefgesteente
met
porfierische
veldspaten
(Plaat
V,
fig.
Onder het mikros-
1).
koop herkennen we slechts enkele kleine kwartsfenokristen en enkele, ten
deele
gechlorietiseerde
of
verkwartste
van
on ver-
als alleen
onver-
fenokristen
tweelingden veldspaat. In
de
grondmassa komen kwarts en, zoo goed
tweelingde,
massa
veldspaat
uit "kwarts;
beide
voor,
voornamelijk
bestaat de grond-
tusschen de genoemde mineralen vinden
we een
ton deele dubbelbrekende substantie.
De kwarts
is
onregelmatig begrensd eu
is
waarschijnlijk
bij
de
verkwartsing van een oorspronkelijk zeer glasrijke grondmassa ontstaan.
Erts
is
slechts in geringe
hoeveelheid in het gesteente aan-
,
156
wezig, evenals de oorspronkelijke donkere mineralen, die door chlorietisatie niet
De
meer kunnen worden
van het omsluitende gesteente door een groot ertsgehalte en
zich
ontbreken
door het
der
ten
deele
dubbelbrekende substantie tus-
kwarts en veldspaat, verder door de rijkelijke aanwezigheid
schen
Bovendien
van plagioklaas.
armer, de veldspaat
er
zjjn
kristen
en
deze gesteenten doorgaans kwarts-
goeden lijstvorm en
heeft
zijn
voor.
De
fenokristen
soms geheel gechlorietiseerd, ook zien we door-
met den vorm van een vierkant, waarvan de hoekeu door
een ander vierkant .worden afgestompt; deze doorsneden
opgevuld met een mozaiek van
zijn
thans
neogenen kwarts. In de randzone
de kristalletjes ongeveer loodrecht op den wand afgezet. Naar
zijn
de
is
Onder de fragmen-
en ertsarmere, ook wisselt het aantal feno-
ertsrijkere
komen amygdaloïdische gesteenten
van veldspaat sneden
zijn
der grondmassa
duidelijk polysynthetiseh vertweelingd.
dikwijls
ten
lierkend.
genoemde grijszwarte fragmenten onderscheiden
reeds boven
begrenzing
te
oordeelen,
is
dit
een totale pseudomorfose naar
een oorspronkelijken fenokrist van augiet. (Plaat IX,
fig. 2).
Analoge
pseudomorfosen van kwarts naar oorspronkelijken pyroxeen of amfibool vermeldt
Bergeat
')
jn andesieten van de
Behalve de kwartspseudomorfosen naar mineralen, uit
zien
calciet
zeer
we ook
pseudoporfosen,
Het
kwartsfenokristen
is in
donkere
hoofdzakelijk bestaan o_j
substantie met lagen brekingsindex, die
waarschijnlijk bestaat uit opaal
De
die
en chloriet of uit deze mineralen met een isotrope
zwak dubbelbrekende
ciem.
republiek Guatemala.
oorspronkelijke
zijn
met wisselend watergehalte
of anal-
meestal intact.
verband met het voorgaande duidelijk, dat het omslui-
tende gesteente den habitus, de samenstelling en de struktuur bezit
der liparieten, terwijl de omsloten fragmenten de eigenschappen der andesietische dacieten bezitten. Verschijnselen van exomorfe of endo-
morie contactmetamorfose ontbreken.
Wat kelijk
de uit,
opvulling
der holruimten betreft, deze bestaat hoofdza-
bochtig in elkaar grijpende of een mozaiek van kwarts-
1) A. Bergeat. Zur Kenntniss der jungen Eiuptivgesteine der Republik Guatemala. Zeitschr. der deutschen geol. Ges. XLVI, 1894 blz. 150.
157 kristalietjes, terwijl
Tusschen
bestaan.
de centrale deelen der opvulling soms uit calciet
den kwarts komt ook chloriet voor, terwijl ook
ueogene veldspaat aanwezig kun
werden echter
N°.
87a*. Vindplaats: 'iOU M.
lil
polysynthetiscbe twccliugen
zijn;
niet waargenuincii.
voorbij Wolior.
Dit gesteente onderscheidt zich makroskopisch van de
door
inikroskopisch
en
door
de neiging tot mikrogranietische struktuur
der groudniassa. Beide soorten fenokristen worden tot
en bouwen gezanienlijk
De
vorige;
groote aantal fenokristen van kwarts en witten veld8[)aat
zeer
het
fijnkristallijne
ongeveer
de
van
helft
het
c.M. groot
1
gesteente op.
dichte grondmassa ertnssclien heeft een licht-
tot
grijsgroene of bruinachtige kleur.
Onder het mikroskoop kwarts deel
zien
grondraassa
granietische
we
idiomorfe fenokristen in een mikro-
V,
(Plaat
van een zeshoek begrensd.
dikwijls
fig.
2).
De
fenokristen
voor,
ook
dikwijls
Afgeronde
kristalvormen
sommige
kristallen dringt de
of stukken van de ten,
maar beide
komen
door enkele zijden van
die
kristallen,
een zeshoek scherp, doch overigens minder regelmatig In
van
helder en dikwijls fraai zeszijdig of tenminste door een
zijn
zijn
begrensd.
grondmassa tongvormig naar binnen
grondmassa worden door kwartskristallen omsloverschijnselen
zijn
Ook komt
verbreid.
niet
het
voor, dat deelen van een oorspronkelijk kwartskristal door de grond-
massa geheel tijdig uit.
veel
glas-
omsloten. insluitsels,
gescheiden;
zijn
beide
deelen
dooven
echter gelijk-
Door den kwarts worden kleine ertsfragmentjes en vooral of
De
vloeistofinsluitsels
(waarvan
sommige met
luchtbel)
fenokristen van veldspaat zijn door talrijke zeer kleine
waaronder veel
ondoorschijnend.
Ze
erts
voorkomt, getroebeld of soms bijna
zijn polysynthetiscli
vertweelingd met, dikwijls
niet doorloopende, tweelingslamellen en behooren tot zeer zure pla-
gioklazen in
zonder
zonairen
bouw. Een begin van sericietiseering
is
de veldspaten opgetreden.
De grondmassa tuur,
.ook
de
vertoont een neiging tot mikrogranietische struk-
veldspaten
dikwijls
missen
duidelijk
dikwijls
door kwarts
een goeden bij
de
lijstvorm en zijn
ontwikkeling
van
een
158
goeden kristalvorm gehinderd. Tusschen evenwijdige nieols zien we de veldspaten dere
afsteken
kwartsen
door
insluitsels tegen de hel-
talrijke
meestal duidelijk poly-
zijn
In het gesteente
vertweelingd.
synthetisch
hun
de troebele veldspaten
;
komen nog enkele
volkomen gekristalliseerde gedeelten voor. Naast den kwarts kaliveldspaat erts
Het
aanwezig.
we
vinden
in
de
zeer
fijne,
Van
in
grondmassa voornamelijk
we
oorspronkelijke bisilikaten zien
sericiet,
slechts sporen in het ge-
zeer
fijne
om nog
aggregaten
—
en
De chemische blijkt uit
afzonder-
calciet.
Het
—
dikwijls in
erts vormt, behalve
ook enkele grootere idiomorfe kristalletjes
insluitsels,
de grondmassa, die ten deele
in
we
weinig veranderde ertskristallen, te zamen
een geelbruine chlorietische substantie
radiaalstralige
de
overige
de grondmassa.
opgehoopt of
met
ook
in de veldspaten.
we ook tusschen de
steente, bruingele ijzerrijke verweeringsprodukten zien lijk
niet
ten deele reeds verweerde
Sericietische verweeringsprodukten vinden
elementen
is
zijn
overgegaan in leukoxeen.
samenstelling van het boven beschreven gesteente
onderstaande analyse
I.
In een tabel
is
deze analyse met
die van verwante gesteenten vergeleken.
77.60
—
—
12.64
-12.37
12.30
0.61
0.76
2.05
0.61
0.84
0.23
—
0.51
0.74
sp.
0.16
1.40
0.09
0.51
0.73
2.15
4.50
6.99
0.19
2.77
3.78
1.13
6.96
77.10 0.06
—
AI3O3
12.40
O3
VeO Caü Mg K2O Na.2
IV.
lÜM
Si 0.2
Tiü.,
•Fe..
III.
II.
1.
P,05
—
H,0
1.60
77.0.".
—
0.40
<)
— j
0.17
—
1.21
0.46
100.32
99.24
i
Som I.
99.44
j
100.19
I
Granietporfierische kwartsporfier. Tusschen Atapoepoe en
Timor. 1) Gloeiverlies.
Wehor.
:
l.-)9
Kwartsporfier (bijna granietisch). Kleiu linker
II.
Kirneckdal
bij
Barr.
blz.
Knollen
Groszer
Kvyartsporfier.
IIT.
van het boven
zijilal
H. Rosenbusch. Elemente. 1910,
cf.
blz. 31(j.
Lauterberg. Harz.
bij
cf.
ld.
316.
IV. Kwartskeratoticr. Navigation Victoria. Australië,
ld.
cf.
Noyang
Creek.
blz.
De berekening van den norm
Distrikt.
Omec.
329.
uit analyse I geeft het v(
.resultaat
kwarts
49.38
°/<,
hypersteen
4.42°/,
ortlioklaas
12.23
"/^
ilmeniet
0.15°,
albiet
23..58 °/„
magnetiet
0.93
4.69°,
korund
sal „
tem
Q F
7 = 92.38 i^ > o.oO
49.38
Na, 3,
1,
Klasse ^ I.
3
5
gesteente
67^7 ^
22 3 = TV < .^ > 45 -
Het gesteente
O'
tot
.3
^
1
„•
Subrang ,
1-
4.
°
t
4 van het Amerikaansche systeem behoort geen der
ger van zijn subrang,
K. O' + Na, CaO'
,
=9=1-^^"-
gesteenten, waarvan de analysen door steld in 1903.
_
= 38.31>5<3-^'-'^^'^-
K, 0' ^. T.T
I,
^,
r. 1
.
KjO' + NajO' CaO'
Tot
°/,
2.50 7„
anortiet
is
om
Washington
naam
te verleenen,
ongeveer gelijk aan de grenswaarde :
I,
zijn
')
samenge-
echter geen typische vertegenwoordi-
dien zijn
den 2en rang
De berekende
is
3,
2,
de verliouding
7,
waardoor het
4 (alsbachoso) nadert.
mineralogische samenstelling en het mikroskopisch
onderzoek stemmen
vrij
goed met elkander overeen. Het zeer hooge
kwartsgehalte, de aanwezigheid van orthoklaas in de grondmassa en het zeer hooge albietgehalte van den plagioklaas springen duidelijk in het oog, evenals het zeer geringe gehalte
1)
H.
Paper
S.
aan donkere mineralen.
Washington. Chemical aualyses of igneous U. S. Geol. Survey. Washington 1903.
n°. 14.
rocks.
rrolessioual
160
Door het ontbreken van
frisscbe bisilikaten
van de gesteente
behooren
tot
kan over het eventueele
de alkalireeks niet met zekerheid
worden geoordeeld, het optreden van
albiet als
fenokristen
is
een
punt van overeenkomst met de kwartskeratofieren. Het K.,0 en het
o
Nrj
gehalte zijn ongeveer gelijk, waardoor het gesteente chemisch
ongeveer het midden houdt tusschen de Si O, rijke kwartsporfieren en kwartskeratofieren.
AANHANGSEL. Gneisachtig gesteente. N°.
Het
Aan
506. Vindplaats:
I
is
een fijnkorrelig
grijs
Het bestaat
paralleltextuur.
in
Atapoepoe-Weh or.
het pad
met een
gesteente
hoofdzaak
uit
vrij
duidelijke
een mengsel van niet-
polysynthetisch vertweelingden veldspaat en kwarts, de verdere be-
standdeelen zoïsiet en
zijn
groene
chloriet
(en
wat
sericiet),
erts,
epidoot,
muskoviet. Veldspaatrijke en kwartsrijke laagjes wisselen
met elkander
af,
door de veldspaten worden talrijke kwartsdeeltjes
omsloten, waarvan er vele in eenzelfde richting zijn verlengd. Andere insluitsels in de veldspaten,
dikwijls
zijn
Dacieteu
12.
De
dacieten
steenten, hier
b. v.
korrels van erts, epidoot of zoïsiet,
min of meer laagsgewijze gerangschikt.
zijn'
eii
Kwartsandesieteii.
vertegenwoordigd door duidelijk porfierische ge-
waarin meestal het aantal fenokristen gering
beschreven dacieten behooren grootendeels
variaties.
We
vinden
bij
tot
blijft.
De
de liparietische
deze liparietische dacieten overgangen van
glasrijke of kryptokristalbjne tot mikrogranietische strukturen in de
grondmassa, in een tusschenvorm allotriomorf mengsel zijn
doorgaans schaars aanwezig en
Meer
kristallijne
de grondmassa uit een
bestaat
van kwarts en veldspaat. Donkere mineralen
dacieten
zijn
werden
als
meestal verweerd. insluitsel
in
de glasrijke
variaties aangetroffen.
N°. III 868. Vindpl.aats:
Het gesteente in
een
bijna
heeft
diriito
Op de helling naar Wehor.
een groenachtig grauwe kleur en vertoont
grondmassa meerdere zeer kleine fenokristjes,
IGl liookig bejjrensde gedoelten door
talrijke
terwijl
afsteken.
Deze
lic-litere
liuii
lichtprc kleur
+
gedeelten bereiken afmetingen van
c.M.
1
en zijn grover kristallijn.
Onder het mikroskoop Deze
op.
valt do rijkdom aan plagioklaasfenokristen
gebouwd en de
zeet sterk zonair
zijn
verschillen tusschen
kern en randzone gaan van basischen labradoor (of soms bytowniet)
Soms komen
oligoklaas.
tot
Het
voor.
van
bepaalde
in
De
en
basische
soms herhaalt deze terugkeer
voor,
der
terugkeeren
zones
talrijke
zuurdere
insluitsels
zich eenige malen.
fenokristjes van kwarts blijven veel kleiner en zijn veel min-
talrijk,
werd
idioinorfe kristalbegrenzing
kristallen zijn afgerond of hoekig begrensd.
resorptie
we
ondergaan,
kristallen binnendringen.
zien
de
niet
waargenomen, de
Ze hebben een
De grondmassa
achtig gekleurd
en
bevat
verweeringsproducten
gele
mineralen oorspronkelijk
de
is
is
slechts
ze licht bruin-
veel idiomorfe ertskorreltjes. Bruin-
komen voor; hoeveel en welke donkere het gesteente aanwezig waren, kan thans
meer worden beoordeeld.
niet
De bovengenoemde, blijken
De
in
vrij
in
bevat allotriomorfen kwarts
Tusschen evenwijdige nicols
deele ontglaasd.
sterke
vrij
elementen der grondmassa
en veldspaat, maar bevat ook veel isotrope substantie, dus ten
komt
schalen
lichter gekleurde g(!deelten in het gesteente
mikroskopisch een meer kristallijne grondmassa
te bezitten.
polysynthetisch vertweelingde veldspaat heeft zich in deze laatste
meer
in
den lijstvorm kunnen ontwikkelen, terwijl de kwarts ruim-
ten ertusschen opvult.
De
veldspaatfenokristen vertoonen hier weer fraai zonairen bonw,
terwijl insluitsels Zijn
meestal slechts in een bepaalde smalle zone sterk
opgehoopt, de insluitsels bestaan hoofdzakelijk uit zeer kleine erts-
Doordat de bruinachtige glasrijke massa ontbreekt,
zijn
deze gedeelten onder het mikroskoop lichter gekleurd, doch ze
zijn
kristalletjes.
niet
armer aan donkere hestanddeelen. Hot gehalte aan kleine
korreltjes
schubjes is
weer
is
vrij
groot,
terwijl
erts-
doorsneden
en
van een groen of bruinachtig mineraal, dat pleochroïtisch
van bleekbruin of groenachtig
hoeveelheid
misschien
langgerekte
voorkomt.
ten
deele
tot bijna kleurloos in vrij groote
Dit mineraal
amfibool.
In
het
is
wel
in
hoofdzaak
biotiet,
omsluitende gesteente vindt
;
102
men
mineraal slechts in zeer geringe hoeveelheid. Ook chlorie-
dit
komt voor en
tische substantie
is
ten deele duidelijk ten koste van
oorspronkelijke fenokristen gevormd.
eho
In
Aan het pad Fatoe Kedoewa-
Vindplaats:
N°. III 882.
W
r.
een grijze dichte grondmassa komen zeer talrijke vel
fenokristen voor, die onder het mikroskoop geen of een dikwijls volgens de Karlsbader
bouw vertoonen on
thetisch zijn vertweélingd.
De
brekingsindices wijzen op een samen-
van andesien (brekingsindices +
stelling als die
De meeste
lager dan die van nitrobenzol).
is
opvult;
vorm
die
calciet,
in
naast calciet
te oordeelen
meer dan de
enkele
komen
chloriet
gelijk
aan en weinig
kristallen zijn ten deele
voornaamste secondaire pro-
in secondaire mineralen veranderd, het
duct
zwak zonairen
wet en polysyn-
en
der
kristallen
voor.
Naar hun
helft
sericiet
komen ook enkele volkomen pseudomorfosen voor
ze bestaan uit een breede kern van calciet en een smalle randzone
van, loodrecht op
breekt onder
de
de
begrenzing
fenokristen,
naast plagioklaas aanwezig. lijstvormigen,
en
blijft
in
is
De grondmassa
Kwarts
chloriet.
de grondmassa bestaat uit,
ont-
rijkelijk
min
meer
of
plagioklaas, onregelmatig begrensden kwarts, chloriet
De
ertskristalletjes.
maar
vezeligen,
maar
tot
calciet
impregneert
do
grondmassa
niet,
de plagioklaasfenokristen beperkt. Onregelmatig be-
grensde ophoopingen
van vezeligen groenen chloriet kunnen reeds
makroskopisch in het gesteente worden herkend. N°. III 858. Vindplaats heuvel ten N.W. van het hoogste punt van den weg Wehor-Atamboea, bij Wehor. :
In een licht bruinachtig grijze dichte steente
slechts
kleine
fenokristjes,
grondmassa bevat
waarvan
makroskopisch kunnen worden herkend. Meer
alleen
de
kristallij ne
dit ge-
veldspaten
gedeelten
van onregelmatigen of min of meer ronden vorm komen
in
het
gesteente voor.
Onder het mikroskoop zien we een lijstjes
van
vrij
glasrijke
grondmassa
met
zure plagioklazen, minder en doorgaans onregelmatig
begrensden kwarts,
talrijke ertspuntjes
en bruine ijzerrijke en chlo-
,
163
ri
verwf^eringsprofiukteii.
wi!rici(;tische
(if
lichtgroen gekleurd,
ï)i-
laatste zijn soins
sterk dubix'lbrekend en bevinden zich ook
vrij
de veldspaten.
in
De
gebouwd met smalle
veldspaatfenokristen zijn dikwijls zonair
zuurdere randzone, soms met afwisseling van basischer en zuurdere zones; breede kernen werden bepaald als labradoor-bytowniet. Naast
komen
polysynthetische
De
veel Karlsbader tweelingen voor.
kwarts
porfierisehe
en
veel kleiner
blijft
doorgaans onre-
is
gelmatig begrensd, zeszijdige begrenzingen of gedeelten daarvan wer-
den
waargenomen.
niet
De meer
gedeelten
kristallijne
slechts door de
zich
grondmassa, welke hoofdzakelijk bestaat gerichte
van
lijstjes
onderscheiden
gesteente
het
in
afname of het ontbreken van het glas uit
min
of
meer
in
de
parallel
met geringe uitdoovingshoeken en
])lagi()klaas
wat kwarts. N°.
848.
III
verder op den weg Atapoepoe-
Vindplaats:
Atamboea. Makroskopiscli onderscheidt dit gesteente zich van de vorige door zijn
zeer
kristen 1
m.M.
blijkt
lichte
;
ze
deze
bestaan
getint.
Feno-
bereiken hoogstens afmetingen van
en
grootendeels
kwarts.
uit
Ook mikroskopisch
armoede aan fenokristen en de rijkdom aan grootere
kwartskristallen
van 6-zijdige afgerond
zwak geelachtig groen
is
schaarsch
Al
kwartskristallen.
is
het
kleur,
zeer
zijn
werden
aangetroffen,
geen toch
volkomen
idiomorfe
grootere
vertoonen ze dikwijls een deel
begrenzing, terwijl de rest der kristalomtrekken dan
of door een
min of meer rechte
lijn
is
afgesneden.
Deze dikwijls optredende scherpe kristalomtrekken wijzen op geringe van
resorptie iielder
(Ml
meestal
De
de
fenokristen.
ciiiverweerd,
grootere
veldspaatkristallen
polysynthetisch
grondmassii bestaat uit bijna niet kristallijne gedeelten
naast
gedeelten,
veldspaat
dubbelbrekende
waarin
lieeft
zich
lijstjes
zijn
vertweelingd
zwak zonair gobouwd. Karlsbader tweelingen komen
slechts zeer kleine
("11
De
dikwijls
en
voor.
— waarin —
en vlekjes voorkomen
een allotriomorf mengsel van kwarts
kunnen ontwikkelen
;
ook lang lijstvormige veld-
spaatdoorsneden met polysynthetische tweclingslamellen ktmieu voor.
104
Verder zien we
sporadisch zeer kleine, langgerekte doorsneden of
van een bruingroenachtig mineraal, dat pleochroïtisch
blaadjes
tot bijna kleurloos, positieve ellipsligging
dooving vertoont. Deze bestaan
en rechte (of geringe)
uit biotiet, ten deele waarschijnlijk
Zeer kleine ertspuntjes zien we
uit amfibool.
is
uit-
in
geringe hoeveelheid
door het gesteente verspreid.
Het gesteente nadert N°.
Vindplaats:
512.
I
tot
de liparieten.
aan het pad van Fa toe Kedoewa
naar Wehor. Bestond reeds
het vorige gesteente een sterke neiging tot ont-
in
wikkeling eener mikrogranietische is
volkomen ontwikkeld
in
het handstuk zien
der
de
tot
±
tot
in
grondmassa,
we
in
Ook
dit
gesteente
Onder
het handstuk vooral veel kwarts
C.M. groote kristallen, verder kleinere van witten veld-
f
en groote zwarte kristallen
den frisschen breuk goudgeel
zijn
(tot
-L
gesteente,
door
c.M.)
gekleurd.
van pyriet, die op
Onder het mikroskoop
van elkander, evenals
onderscheiden kwarts en veldspaat zich het vorige
zoodat
of granodiorietporfieren.
mikrogranodiorieten
de fenokristen herkennen
spaat
panidiomorfe struktuur, deze
reeds duidelijk de verschillende mineralen
roodachtige
fijnkristallijne
nadert
we
tot
in het thans te beschrijven gesteente.
in
den troebelen habitus van het laatste
mineraal.
De
fenokristen van kwarts omsluiten weer fragmenten der grond-
massa, die ook in de kristallen binnendringt; overigens
komen ook
het
vorige ge-
weer ten deele idiomorfe begrenzingen, zooals steente, op.
voor.
Glas-
of
in
Dikwijls hoopen enkele fenokristen zich gezamenlijk vloeistofinsluitsels
komen
in
geringe
hoeveelheid
in
de fenokristen voor.
De
grootere veldspaatkristallen zijn polysynthetisch vertweelingd,
op dezelfde
wijze
als
die
van
het
vorige
gesteente,
waarmee
ze
ook door den troebelen habitus en het begin van sericietiseering zeer
veel
overeenkomen. Ze bereiken in
dit gesteente
geen groote
afmetingen en blijven kleiner dan de grootere kwartskristallen. Het gesteente
komt met de meeste der beschreven dacieten overeen
door
zeer
het
geringe gehalte aan
donkere silikaten,
die
in
de
165 grondiiiiisrtii
()nlierk('iil)iiar
werden gevormd. Eeiitor
/ijii
als ftniokristeii
eii
deze daciet door
is
het geheel
in
(hmi
ni(!t
groot gehalte aan
pyriet gekenmerkt; dit mineraal vormt groote idioniorfe kristallen, die
fragmenten der grondmassa omsluiten en ook
neraal
soms
waarbij
deele
ten
is
grondmassaehaiienten
de
tusschen
viduen
overgegaan
kleinere indi-
in
verspreid
bruine verweeringsprodukten,
in
wat chlorictische en sericietische
calciet of
Het mi-
zijn.
substanti»'
voorkomt.
De
veldspaton dor grondmassa zijn troebel en meestal in goeden
ontwikkeld;
lijstvorm
ook
hun
in
ook
echter
zwarte
heeft
gnuidmassa
der
dan
de
veldspaten
de grondmassa
In
ten
die
voor,
ertskorreltjes
en
gehinderd.
kristalontwikkeling
kwarts
de
vertoont
begrenzing
idiomorfe
dikwijls
deele
zijn
komen
overgegaan
in
leukoxeen. N°.
Vindplaats:
948.
III
Aan
Fatoe Kedoewa-
het pad
Atapoepoe. Evenals de, het
kenmerkt door
er talrijke, verscheidene
zien
tegen
afsteken,
ben verloren. lijk
vrij
De grondmassa
grondmassa.
herkenbare,
we
beschreven, dacieten
laatst
is dit
gesteente ge-
een, reeds makroskopisch als duidelijk fijnkristallijn
m.M.
welke hun glasachtig
is
gekleurd,
donkergrijs
groote, veldspaatfenokristen
uiterlijk meestal
geheel heb-
Verder wijzen groenzwarte gedeelten op oorspronkedonkere mineralen.
talrijke
Onder het mikroskoop
het
bljjkt
gesteente sterk geëpidotiseerd
en gechlorietiseerd, kwarts komt als fenokrist niet voor, alleen veldspaat in polysynthetisch vertweelingde, niet zonair gebouwde, kristallen.
Chloriet leerde
overige
vinden
plekjes
in
we
in,
door
de veldspaten
bochtige lijnen
en
begrensde, geïso-
ook in plekken
de
tusschen
ininerulen. Epidoot- en zoïsietkorrels en zuiltjes
hebben
in
zeer groote heeveelheid de centrale deelen der oorspronkelijke pla-
gioklazen klazen
vervangen.
blijft
ten
doot en zoïsiet
komen
zijn zeer dikwijls
De ook optredende
opzichte
der
epidotisatie
sericietisatie
der plagio-
ondergeschikt.
De
in afzonderlijke korrels of zuiltjes voor,
met elkander vergroeid.
epi-
maar
lf!6
van het gesteente
gi'ondmassa
i)e
zwak dubbelbrekende,
zeer
is
chloriet en
grondmassa hoeft dikwijls nog
zeer rijk aan lichtgroene, epidoot.
De
veldspaat der
goeden lijstvorm,
vrij
is
polysyn-
thetisch vcrtweelingd en vertoont dezelfde omzettingen als de feno-
Dikwijls
kristen.
de
ook onregelmatig begrensd, terwijl
echter
hjj
is
aanwezige kwarts nooit eigen kristalvorm
rijkelijk
om
zich tusschen en
maar
bezit,
de plagioklazen verbreidt.
Het oorspronkelijke
van het gesteente
erts
is
grootendeels nog
zoodanig aanwezig, en slechts ten deele in een leukoxeenachtige
als
snbstantie overgegaan.
De boven
beschreven veranderingen van het oorspronkelijke dacie-
overeenkomst met de in deze gesteenten
tische gesteente vertoonen
optredende
dikwijls
propylietiseering.
Inpregnatie
door ther-
met,
male of pneumatolytische processen ontstane, sulfieden komt gesteente niet voor. Alle kwarts
368.
III
in het
echter zeker niet een oorspron.
van het gesteente.
keiijk bestanddeel
N°.
is
Zuidhclling van
Vindplaats:
den
Patoe
Nainaban. Het
een bruinachtig
is
koop
vertoont het een
bestaat
de
in
hoofdzaak
veldspaatlijstjes
lijk
ook
grijs dicht gesteente
met zeer kleine feno-
weinig tegen de grondmassa afsteken. Onder het mikros-
kristjes, die
als
is
vulling
spaatlijstjes, die
min uit
of
meer duidelijke fluïdaalstruktuur en
veldspaatlijstjes.
In
de ruimten tusschen
kwarts geklemd, welk mineraal zich plaatse-
van kleine holruimten ophoopt. Er
we
massa. In het meerendeel herkennen
tweelingen en dikwijls een
duidelijke polysynthetische
zwak zonairen bouw, de geringe
doovingshoeken wijzen steeds op
vrij
plagioklazen
vertoonen
soms
uit-
zure plagioklazen, waarnaast
ook in geringe hoeveelheid kaliveldspaat aanwezig kan zonaire
zijn veld-
wat grooter afmetingen bereiken, dan die der grond-
terugkeer
van
zijn.
basische
De na
zuurdere zones. In
een
snede
kernveldspaat,
der splijtstrepen
doofde
;
in
loodrecht
op den
positieven
bissectrix
voor
den
had deze een uitdoovingshoek van 9° ten opzichte naar P., terwijl de randzone ongeveer recht
uit-
een snede loodrecht op den negatieven bissectrix van den
167
van
de
kern
uitdoovingHhoek
kleine
zeer
(!en
24°.
had deze een uitdooving van
kernveldspaat
zone
dezelfde
wijst
op andesieii als kern-
Een mi ander
vertoonde.
de rand-
terwijl
naar
zijde
als die
veldspaat.
Behalve de grootere vtddspatiïn zien we ook
grondniassa;
der
elenient(!n
De
pleochroïtiseh.
omgeven
met
of
ze
grijsgroen
zijn
en zwak
gekleurd
geïmpregneerd.
erst
bestaat
veldspaatlijstjes,
uit
een enkel apatietzuiltje, chloriet en kwarts. gezamenlijk
zich
bereiken, dan de
kristallen zijn dikwijls door een zwarten ertszoom
De grondmassa letjes
veel, zeer lang-
vrij
afmetingen
grootere
die
augietzuiltjes,
gertïkte,
het
in
gestiHMite
augii'tzuiltjes,
Waar
erts,
de kwartskristal-
ophoopen en kleine hol-
ruimten vullen, zien we dikwijls verschillend gebouwde schahin wisselen
om
een homogeen kwartakristal als centrum
;
af-
deze schalen
bestaan afwisselend uit homogenen en fijnkorreligen kwarts, of uit duidelijke
met negatieve ellipsligging der
vezels
fijne
vezels,
het-
geen wijst op chalcedoon. Naast den
chloriet
werden verder ook nog
in geringe hoeveel-
heid bruine ijzerrijke verweeringsprodukten en ealciet in het gesteente, aangetroffen.
Het kiezelzuurgehaltc van
dit
gesteente
is
hoog
(73,
18°/^).
13. Aiidesieteu (en porfyrieteii).
Onder dezen naam
zijn
diorietische
magnia's.
porfyrieten
onderling
schrijving
blijken'
voor sommige In d(!
is
zal,
samengevat de efPusieve equivalenten
Van een onderscheiding
der andesieten
en
afgezien. Zooals uit de mikroskopischt- be-
is
zijn
vele der gesteenten sterk verweerd, en
een permische of triadische ouderdom zeker.
den loop van
dit
werk
zijn
talrijke
overgangsvormen
tusscheii
augietandesieten en de bazalten beschreven, over wier juiste sys-
tematische palen
plaats,
verband met
in
samenstelling
van
het
glas
de in
mikroskopisch
niet
be-
te
de grondmassa, slechts
met
inachtname der chemische samenstelling kan worden geoordeeld. N°.
IV
211. Vindplaats:
Het gesteente bevat
in
bij
de
Kampong
Xoealain.
een donker groenachtige grondmassa
tal-
168 kleine fenokristjes van veldspaat, die slechts weinig tegen de
rijke
grondmassa afsteken.
Onder het mikroskoop
zien
we
talrijke plagioklaasfenokristjes in
een sterk gechlorietiseerde grondmassa. Deze fenokristjes vertoonen
sneden loodrecht op den negatieven bissectrix ongeveer vierkante
in
doorsneden;
de iiitdoovingen
komen
tische tweelingen
wijzen
dan op andesien. Polysynthe-
in de fenokristen weinig voor, Karlsbader
tweelingen zijn verbreid. In sneden der symmetrische zone hebben beide individuen van
den Karlsbader tweeling
45° nog zeer weinig verschillende (het verschil
bij is
den stand van
soms niet waar-
neembaar) dubbelbreking. Dat oorspronkelijke fenokristjes der donmineralen aanwezig waren,
kere
gaans
is
uit
de vormen van geheel met
opgevulde ruimten waarschijnlijk.
chloriet
echter
frisch,
vervangen en
is
zijn
De
enkele kristallen
veldspaten zijn door-
ten
deele door calciet
ook de chlorietisatie in geringe mate op hen over-
gegaan.
de grondmassa
In
geringe
en
lijstvorm
zien
(chloriet), ertskristalletjes
Het
erts
kenden
is
ten
titaniet,
we den
uitdooving,
deele
plagioklaas dikwijls met goeden
verder veel secondaire mineralen
en enkele apatietzuiltjes.
overgegaan in sterk
licht-
en dubbelbre-
voornamelijk de kristalletjes met wat grootere
af-
metingen dan de elementen der grondmassa. N°. II 816. Vindplaats:
Tusschen den steen van Kapan
en de Noil Bisnain. Het
is
een dicht, grauw gekleurd gesteente met bruinachtige
tint,
waarin geen fenokristen werden gezien. Reeds makroskopisch ver-
moedt men de mikroskopisch duidelijke
fluïdaalstruktuur.
Onder het mikroskoop hebben de lijstvormige plagioklazen een sterke
neiging
in sneden der
tot
parallelle
rangschikking,
naar de uitdoovingen
symmetrische zone hebben ze ongeveer de samenstel-
ling van andesien.
De
verdere samenstellende mineralen zijn licht groenachtige augiet-
zuiltjes, die sterk zijn
die gele,
veranderd
tot chloriet, talrijke ertskristalletjes,
dikwijls idiomorf of bijna idiomorf zijn, en waaruit een bruin-
soms roodachtige, secondaire substantie
in geringe hoeveelheid
109
ontstaan.
is
Ten
recht op de zuilas
\°.
langj^erekte kleine apatietzniltjes
waarneembaar
702. Vindplaats:
11
pa
met
waarvan soms een dwarsafzondering loodis,
voor.
grootte der plagioklaaslijstj(!S wisselt tiisselien 0,1
])(!
K
komen
slotte
ellipsligging,
negati('ve
Aan het
j)u
—
Ka pan
(;n
0,5 iiiM.
Steen van
n.
gesteente
Dit
gekleurd met groenaehtige
grijs
is
en onder-
tint
seheidt zich tevens van het vorige door de aanwezigheid van enkele tafel vormige
bruinachtige
Under het mikroskoop plagioklaaslijstjes,
veldspaatfenokristen. blijkt
augiet,
erts
de grondmassa weer im
wat
apatiet,
te
produkten chloriet, calciet en wat bruingele of roede
De
stantie.
plagioklaasfenokristen
bestaan
uit
bestaan uit
met de secondaire ijzerrijke sub-
hun
andesien,
bre-
kingsindices werden als hooger dan die van aethyleenbromide en als gelijk
aan en weinig lager, dan die van nitrobenzol bepaald. Zonaire
bouw werd
waargenomen. Ue
niet
plagi(jklaaslijstjes der
hebben ongeveer dezelfde samenstelling lichtgroenachtigen
meestal
zuiltjes,
werden
De
niet
zijn
met de
en
zamenlijk
de
zien
we
grondmassa
de fenokristen.
Van den
slechts enkele goed ontwikkelde
hoopen zich
kristalletjes zeer klein en
ertskristalletjes
op.
Fenokristen
g*
van augiet
waargenomen.
chlorietisatie
gaan,
augiet
als
is
in vrij
fenokristen zijn
sterke mate op de veldspaten overge-
soms, op
een zeer smalle randzone na,
geheel in een groene vezelige substantie met positieve ellipsligging
der
vezels,
tegenstelling
overgegaan. Overigens
met den
calciet,
vinden
we ook den
chloriet, in
tusschen de overige mineralen verspreid
grondmassa.
in de
Calciet
vult
onregelmatig begrensde holruimten
in
het gesteente
en wordt daar dikwijls begeleid door chloriet, terwijl beide mineralen
ook
voor zich alleen de ruimten kunnen opvullen.
viducii
zijn
terwijl de chlorietische substantie donkerdel-
vertoont,
De
calcietindi-
door gebogen lijnen ten opzichte van elkaar begrensd,
die zonair en parallel
met elkander afwisselen.
en lichter groene kleuren
met de begrenzing der holruimten,
170
Afwisselend met de plaatkalken Xoorden van den Somohollè.
X°. II 201. Vindplaats:
der grasheuvels ten Het gesteente kleurde
bestaat
sterk verweerde, bruinachtig ge-
een
uit
ruw aanvoelende grondmassa, waartegen weinig
en
feno-
kristen van rooden veldspaat, die enkele mil. groot worden, afsteken.
Onder het mikroskoop grondmassa, ijzerrijke
De
bestaande
we
fenokristen van plagioklaas in een
plagioklaas,
erts
en veel bruinachtige
en groengele chlorietische verweeringsprodukten.
veldspaten hebben brekingsindices,
van kruidnagelolie en zol,
zien
uit
+
gelijk
die
hooger
zijn
dan die
aan of lager dan die van nitroben-
de maximale symmetrische uitdoovingen bedragen ongeveer 18°,
sommige gevallen werd een zwak zonaire bouw waargenomen.
in
Deze eigenschappen wijzen op de aanwezigheid van andesien en iets
zuurdere plagioklazen.
De
groenachtig
gele
chlorietachtige
substantie
sterker dubbelbrekend dan de normale chlorieten en bij
gelijke
over
orienteering
Het
erts
is
grootendeels
kan dan vooral
eenigen afstand meer op biotiet gaan
vormt ze fijnvezelige aggregaten.
gelijken. Hoofdzakelijk _
is
grootendeels als zoodanig in dikwijls idiomorfe kris-
talletjes in
het gesteente aanwezig;
de
secondaire substantie, die het geheele gesteente impreg-
bruine ten
neert.
Daarbij
deele heeft
zich
ten deele
I
het overgegaan in
leukoxeen ten koste er van gevormd.
soms volkomen pseudomorfosen, bestaande
zijn
met de begrenzing van het oorspronkelijke y°.
is
481.
erts,
uit titaniet
gevormd.
Aan het contact met kalksteen; van den Somohollè.
Vindplaats:
grasheuvels ten ilakroskopisch
X.
zien
we
tot
5
m.M.
groote, meestal veel kleinere
fenokristen van lichten veldspaat in een donkergrijze dichte grond-
massa,
die
mikroskopisch blijkt
klaaslijstjes,
zoo
goed
te
bestaan uit langgerekte plagio-
als kleurloozen augiet,- dikwijls sterk in
een
richting verlengde ertskristalletjes. calciet en zeer veel chloriet.
De
veldspaat
der fenokristen heeft, naar zijn brekingsindices en
uitdoovingshoeken te oordeelen, ongeveer de samenstelling van andesien. zonaire
bouw werd
niet
waargenomen. De
kristallen bevatten
171
zeer fijne inshiitsels en vertoonen tnsschen gekruiste
talrijke'
nieols
zwak dubbelljrekende vlekken, waarin ohlorietische substantie voorkomt. Er mee gemengd komen scluilyes met glimmcraehtige
zeer
dubbelbreking voor.
De
veldspaatlijstjes der groiidmassa liel)ben dezelfde samenstelling
de fenokristen, de augiet
als
groenaehtige kristalletjes
sterk
wijls
üe
tint.
kleurloos of vertoont een zeer licht
is
plagioklaas dringt soms idiomorf in de augiet-
binnen en omgekeerd. Het één
in
verlengd,
richting
soms idiomorf, dik-
erts is
ook hoekige begren-
terwijl
zing voorkomt.
Groenachtig gele en bruinachtige chloriet
in zeer groote hoe-
is
veelheid in het gesteente aanwezig en vult de ruimten tusschen de
overige mineralen op. Daarbij zien
we dan
tusschen gekruiste nieols
tegen een zeer zwak dubbelbrekenden achtergrond plagioklaaslijstjes
en
afsteken. Bovendien vult de chloriet onregel-
augietkristalletjes
matig begrensde holten met zonair wisselende kleurverschillen en min
vezelige vezels
of
positief.
is
steente
radiaire aggregaten.
Calcietkristalletjes
door chloriet,
leid
meer
tusschen de
opgehoopt,
de
De
hebben zich
in
ellipsligging der
bege-
plaatselijk,
grondmassaelementen van het gezetten
veldspaatlijstjes
zich ongestoord door
deze ophoopingen voort. N°. III 757*. Vindplaats: d
i
c
h
t
Het
b is
Aan
liet
pud Ma udeo->' a
moe
i t i
,
51 a n d e o.
ij
een
bruingrijs,
ruw aanvoelend
gesteente, waarin enkele
veldspaatfenokristjes tegen de fijnkristallijne grondmassa afsteken.
Onder het mikroskoop blijken de staan
schen niet
uit
labiadoor zonair
porfierisehe veldspaten te be-
met de samenstelling van een plagioklaas
mengsels en
bytowiet.
gebouwd, slechts
Deze fenokristen in
een
zeer
zijn
zoo
smalle raudzone
we afname van den uitdoovingshoek waar. Tusschen deze kristallen en de kleine lijstjes der
gangen en
in
deze
kleinere
grondmassa
kristallen
is
goed
tusals
nemen
grootere
Itestjian talrijke
over-
de zonaire bouw sterker
ontwikkeld.
De
augiet vormt kleine en enkele grootere kristalletjes, die bijna
kleurloos zijn met
zwak groenachtige
tint,
overigens
is dit
mineraal
172
met den plagioklaas
vergelijking
in
aanwezig. Tweelingen volgens (100)
Van
ontwijfelbaren
zien
biotiet
slechts in geringe hooveeliieid
komen voor. we enkele langgerekte
Verder
hoeveelheid
groote
in
is
een
gesteente
het
in
bruine,
met rechte uitdooving.
sterk pleochroïtische, zeer kleine dooreneden
blijkbaar
secondaire vezelige substantie aanwezig, die groenachtigc soms bruin-
kleur
achtige
een
zwak
vezels
en
en
der
ellipsligging
Ook
voor normalen chloriet.
pleochroïsme grootendeels
vertoont
met positieve
sterke
dubbelbreking
te
om
heeft deze substantie zich
het erts
en in de kernen der plagioklazen afgezet.
Het
vormt min of meer idiomorfe, soms
erts
één
in
richting
verlengde, kristalletjes, die ten deele in een bruine secondaire sub-
volkomen pseudomorfosen kan vormen,
stantie, die
zijn
overgegaan.
Ook komt een netwerk van twee systemen, elkander onder
rechte
hoeken snijdende, ertsstrepen, waartusschen
is
kristalliseerd,
Ten
slotte
dient
onder de samenstellende minei'alen de kwarts die
niet
in groote hoeveelheid en in
vormen tusschen de overige mint^ralen N°. b
ij
128*.
II
ge-
•
voor.
worden vermeld,
te
veldspaat
o. a.
Vindplaats:
is
hoekige
gekristalliseerd.
Vast gesteente
de samenvloeiing met een linker
z
ij
in de r
i
v
i
e
Ton tori
r.
In uiterlijken habitus gelijkt het gesteente zeer veel op het fenogesteente
kristrijke
scheidt eerst
632
II
bij
de Fatoe Sanan, waarmee het ook
verandering der plagioklazen gemeen heeft; het onder-
de sterke
zich
er
mikroskopisch in vele opzichten van, voor-
echter
door de geringere lioeveelheid
hoog apatietgehalte,
terwijl
ook
de
biotiet,
verder door een zeer
secondaire
koste der veldspaten zijn gevormd, niet dezelfde
In
zijn.
handstuk valt het groote gehalte van groenachtige, dofte
het
veldspaatfenokristen op
soms geheel,
tendeels,
mineralen, die ten
substantie
;
onder het mikroskoop zien we, dat ze groo-
zijn
overgegaan in een isotrope of bijna isotrope
met lageren brekingsindex dan de veldspaat, welke sub-
stantie waarschijnlijk bestaat uit analciem. Bij dezen analciem is steeds
chloriet
in
sericietische
fijne
blaadjes bijgemengd.
verweeringsproducten
Ook
komen
in
sterker dubbelbrekende
geringere hoeveelheid
en
Behalve analciem
voor.
op
spaten
en
dü minderheid
blijft
trci'dt
cliloriet
er zijn kristallen,
ook calciet in de veld-
waarin het eerste mineraal ver
in
of in het geheel niet optreedt, terwijl de oor-
spronkelijke plagioklaassubstantie door een mengsel van chloriet en
waarin een dezer beide mineralen sterk kan overheersehen,
calciet,
Ook een dubbelbrekend
is
vervangen.
is
in geringe hoeveelheid aanwezig.
In een ten deele gespaard
zeolietachtig secondair proiliikt
plagioklaaskristaal
was
Karls-
een
bader tweeling volgens een vlak loodrc<'ht op het klinopinacoïd gesneden,
de uitdoovingshoeken
bytowniet,
wezen hier op de samenstelling van
hetgeen door bepaling der hrekingsindices werd geveri-
fieerd.
Er
zijn
deele
zijn
verder augietfenokristen, die lichtviolet zijn getint en ten
veranderd
chloriet, waarbij,
in
gelijk georiënteerde deelen
van elkander geïsoleerde,
van een augietkristal
in
de chlorietsub-
stantie verspreid liggen.
In de grondmassa zien ten deele in een zuiltjes tiet,
te
we
plagioklaaslijstjes,
wat
grauwe substantie overgegaan
van apatiet en wat
restjes
van
augi(,'t,
erts, zeer veel
lange
bi'uinen, zeer sterk pleochroïtischen bio-
midden van de reeds bovengenoemde secondaire mineralen
van het gesteente. Voor zoover de oorspronkelijke veldspaatsubstantie is
gespaard, werden in de grondmassa geen grootere symmetrische
uitdoovingen, dan van 1S° waargenomen.
N°.
Il
742.
Vindplaats:
Ijinkeroever van een 'zijrivier
der No il 8 eb au. Makroskopisch
is
het een zeer
fijn
kristallijn, grijs gesteente
met
plaatselijk groenachtige of paarsachtige tint.
Mikroskopisch
blijkt
liet
gesteente
in
hoofdzaak
plagioklaas (waarvan de langgerekte doorsneden zijn gerangschikt), vrij
min
te
of
bestaan uit
meer
parallel
veel dikwijls idiomorfe ertskristalletjes,
wat
apatietzuiltjes, chloriet en calciet.
Oorspronkelijke donkere mineralen oorspronkelijk, in verband
met het
zijn niet te
vrij
horkeiuien en waren
geringe chlorietgehalte, ook
niet in groote hoeveelheid aanwezig.
De veldspaat
is
dikwijls polysynthetisch vcrtweelingd
met kleine
174 uitdoovingshoeken der lamellen. In de grootere kristalletjes
bouw waarneembaar, ook
zonaire
is
soms
de niet polysynthetisch ver-
in
tweelingde kristallen. Het erts vormt doorgaans idiomorphe kristalletjes,
zijn
die in zeer geringe
mate
in een bruinroode of roode substantie
overgegaan.
Caleiet steente
en chloriet vormen plekjes, die regelmatig door het ge-
verspreid liggen, meestal
komen de mineralen gescheiden
voor. Enkele, voornamelijk uit groenen chloriet bestaande, gedeelten
vertoonen een begrenzing, die op de oorspronkelijke aanwezigheid
van bisilikaten
in
het
gesteente wijst; door deze worden ertskris-
talletjes omsloten.
Xoil Sebau.
N°. II 792. Vindplaats:
we
In het gesteente zien
tegen een dichte bruinroode grondmassa
voornamelijk zwarte fenokristen van augiet, die reeds makroskopiseh duidelijke
verweering en kleursveranderingen vertoonen. afsteken.
Bovendien zien
we
zeer talrijke amandels, (doorgaans slechts
niM. groot of nog kleiner, die gevuld
met een witte
zijn
+
1
of groen-
achtige substantie, terwijl onder het mikroskoop ook veldspaatfenokristen zijn
aanwezig blijken
dikwijls
ealciet
en
te
zijn.
Verschillende veldspaatkristallen
met elkander vergroeid. De
kristallen zijn vrij frisch,
chloriet zijn er meestal slechts in zeer geringe hoeveel-
heid in afgezet.
De
augietfenokristen
zijn,
onder het mikroskoop lichtgroen getint, ze derd tot een heerscht. schrijdt
mengsel van
De omzetting
caleiet
voor zoover onveranderd, zijn echter sterk
veran-
en chloriet, waarin caleiet over-
begint langs de randzone der kristallen en
van daar zeer onregelmatig naar binnen voorwaarts, waarbij
een kristal reeds grootendeels kan
zijn
periferische deelen van een kristal nog
omgezet, terwijl stukken der
volkomen
een vergevorderd stadium der omzetting zien
we
zijn
gespaard. In
geïsoleerde stukjes
augiet, die optisch gelijk zijn georiënteerd, liggen in een calcietmassa,
waar
chloriet
is
bijgemengd.
De volkomen pseudomorfose
bestaat uit
enkele calcietindividuen (niet wat chloriet), waarvan de afzonderlijke individuen
tusschen
worden herkend,
ze
gekruiste nicols zijn
door gelijktijdige uitdooving
overigens zeer onregelmatig ten opzichte
van elkaar begrensd en van elkaar geïsoleerde stukken dooven soms
17.")
gelijktijdig
er op wijst, dat ze licliooroii
lictf^ccii
uit,
tot
óenzelfde
kristal.
de grondinassa, die liuüfdzakclijk
In
ondoorzichtige
substantio
minder
zien
calciet,
uit
tx^staat
cxm bruinzwarto
met de secondaire mineralen chloriet en
we langgerekte
plagioklaaslijstjes afsteken
;
deze
vertoonen slechts geringe uitdoovingshoeken.
De amandelvullingen heid
uit
bestium uit calciet en in geringere hoeveel-
Beide mineralen kunnen onregelmatig
chloriet.
mengd, doch het normale geval kleurloozen calciet
kristal,
ver-
zijn
dat een breede kern bestaat uit
randzone
smalle
een
calciet,
vormt soms écn
is,
uit
groenen chloriet.
De
meestal enkele, door gebogen lijnen
ten opzichte van elkander begrensde, kristallen, die dikwijls een soort
unduleuze uitdooving vertoonen, welke lieten
gelijkende
uitdooving,
op die der sphero-
tot een,
met een onduidelijk zwart kruis
tus-
schen gekruiste nicols, kan naderen.
De groenachtig
gele chloriet, die de, soms zeer sterk en onregelin een smallen
matig gebogen, begrenzing der holruimten
zoom
volgt,
vormt een vezelig aggregaat met de lengterichting der vezels loodop de begrenzing der holruimten, met positieve ellipsligging
recht
en niet zeer zwakke dubbelbreking; een
wordt nog omgeven door
hij
eveneens groenachtig geel gekleurden,
zeer
zwakke
of geen
dubbelbreking vertoonenden zoom, die door overgangen met de vezelige chlorietsubstantie is verbonden.
N°. I 85. Vindplaats: Zijtak
Makroskopisch
is
der No
het een donkergrijs,
Fatoe.
il
diclit
tot zeer tijn
kopisch zeer sterk blijkt te zijn verweerd. Het
is
chloriet- en ertsrijk,
doch voor zoover de oorsproukeljjke veldspaatsubstantie
nemen we geen groote uitdoovingshoeken waar, zoodat nog
kristal-
gesteente met enkele kleine veldspaatfenokristjes, dat mikros-
lijn,
als
een
tot
de
diaba/.eii
is
gespaard,
dit gesteente
naderende variatie der andesieten
zal
worden beschreven.
De
plagioklaas
vorming
is
sterk
voniit
zeer
langgerekte doorsuedeu, de chloriet-
op de plagioklazen overgegaan.
De
chloriet vult
dikwijls de centrale dooien der kristallen op, slechts een smalle on-
veranderde
randzone
vrijlatend.
liet
erts
vormt idioniorfe
kristal-
176 letjes,
maar
dikwijls streepvormig verlengd of vertoont varenachtige
is
groeivormen.
Coneordant
813.| Vindplaats:
iS° II
triadische afzet-
in
tingen. Linkeroever der Noil Bisnain. In
grauwe,
groenachtig
dit
zonder porfierische
met witten
kristallen
waarin
talrijke
een massa,
die
zijn
gesteente
hoofdzakelijk
liggen in een
meng-
afsteken
tegen
plagioklaaslijstjes
bestaat
groenen chloriet en
uit
erts.
uitdooving die in deze langgerekte pla-
werd waargenomen, bedroeg
gioklazen
dichte
talrijke kleine, hoofdzakelijk
we de amandels
langgerekte
De maximale symmetrische gaans
we
amandels afsteken.
calciet gevulde,
()nder het mikroskoop zien sel,
verweerde,
sterk
zien
slechts ongeveer 12°, door-
Er kunnen twee verschillende
de uitdoovingen kleiner.
soorten van veldspaatlijstjes worden onderscheiden, de eene gemiddeld 0,3
m.M.
lang, de andere
+
m.M. lang
0,1
Het hoofdbestanddeel der holtevullingen
of kleiner.
is calciet,
soms gemengd
en zonair of onregelmatig afwisselend met wat chloriet.
soms
ertskristalletjes in
N°. II s c
hen
169*.
Vindplaats:
Manoemea
(
)ok
komen
de holten voor.
Eolsteen
in
de Bea Soona tus-
en S o e f a.
Dit gesteente bevat len, het is donkergrijs
evenmin
als het vorige porfierische kristal-
gekleurd en bevat, ten deele of geheel opge-
vulde, holruimten van verschillende grootte.
Onder het mikroskoop
we
zien
bij
evenwijdige nicols zeer lang-
gerekte veldspaatlijstjes, veel erts en groenen chloriet; in gepolariseerd licht blijken
de veldspaten bijna geheel
in
dubbelbrekende sericietische substantie
vormt kleine
kristalletjes,
met onderling
maar
is
een chlorietische of sterker
te zijn
veranderd. Het erts
doorgaans streepvormig verlengd
parallelle rangschikking of kruising
van verschillende
systemen.
In de holruimten zien
we
dikwijls ti-oebelen calciet, die in één
individu of in enkele individuen, soms met een onduidelijk radiairen bouw, de ruimten opvult.
Ook
zien
we een
groene, stralige of
:
177
met
substantie
vezelif^i!
omtrek
op den
rangschikkinn;
ccii
di-r
stralen
loodrecht
positieve ellipsligging en de dubbelbre-
holte,
dei'
king van chloriet of mnskoviet.
omgeeft soms ook
('iiloriet
in een
smallen /oom den calciet in de met dat minei-aal gevulde holten. N°. II
Ak
1)
d
i
i
.s;i4.
(b
s
1
gesteente
Dit
Aan
Vindplaats:
h e u v e
de
ij
fu s
het pad van Kapiin naar de
u
1
ne nka
i
weer sterk verweerd
is
die hoofdzakelijk zijn opgevuld
1
k e
en
met witten
ii).
bevat vele amandels,
calciet en in
het onder-
zochte handstuk afmetingen van 2 c.M. bereiken.
Onder het mikroskoop sterk
gen
zijn
in
e(>n
cliloriet,
zwarte
zien
we
plagioklaasljjstjes,
die niet zeer
en geringe uitdoovingshoeken vertoonen,
veranderd
lig-
massa, hoofdzakelijk bestaande uit secondaire mineralen calciet
sericiet,
substantie,
en
het
die
dat
erts,
geheele
grootendeels
gesteente
tot
een bruin-
impregneert,
ver-
is
weerd.
De
van
eerste te
en
sericietische
ontbreken
het
verweerings])r(Kiukten zijn door
elkander te onderscheiden, ze schijnen door overgangen
verbonden
zjjn
eliloricïtische
der groene kleur en de sterkere dubbelbreking der
die
gezamenlijk
De
bruine
en
ook
vormen
vezelige,
soms
onregelmatig begrensde vei
ijzeri'ijke
radiaire, aggregaten,
holruimten opvullen.
weeringsprodukten begeleiden dikwijls den
calciet in de holruimten,
de grootere amandels bestaan echter door-
gaans uit
calciet,
vrij
zuiveren
waarin
de afzonderlijke kristallen
door niet sterk gebog(>n, soms rechte lijnen ten opzichte van elkander zijn
begrensd.
Door de geringe uitdoovingshoeken der plagioklazen behoort gesteente tot de andesieten en kan worden
genoemd een
dit
]iortieriet-
amandelsteen. 37. Vindplaats:
N°.
I
Dit
gesteente
Gang
O.Z.O.
van Ka pan.
wordt onder voorbehoud
bij
de andesietische ge-
steenten beschreven, van de oorspronkelijke mineraalcombinatie zijn
geene resten gespaard. Makroskopisch witte
is
het een dicht bruinrood gesteent»' met talrijke
amandels, die meestal slechts enkele m.M. in doorsnede
zijn.
178
Verder verloopen
het
we
evenwijdige nicols nog duidelijk
bij
we
van het oorspronkelijke gesteente,
struktuur
zien lijstvor-
mige heldere doorsneden, die oorspronkelijk bestonden klaas en daartusschen een, thans ongeveer Ideurloos of waarschijnlijk
achtige,
secondaire
substantie,
chlorietische
uit plagio-
zwak groen-
en een bruinachtige
substantie
waartusschen
skeletten van erts zich vertak-
Tusschen gekruiste nicols zien we zeer veel
ken.
welke
gesteente,
kunnen verbreeden.
Mikroskopisch herkennen de
door
calcietaders
talrijke
zich plaatselijk sterk
voor
calciet, die
een groot deel den lijstvorm der oorspronkelijke plagioklazen ver-
en ten koste van
toont
deze
noemde kleurlooze secondaire
laatste
gevormd.
is
De zooeven
substantie blijkt soms zeer
ge-
zwak dub-
belbrekend.
De amandels
bestaan
door rechte
uit,
of
zwak gebogen
lijnen
ten opzichte van elkaar begrensde, calcietindividuen, die soms undu-
leuze of stralig afwisselende uitdoovingen vertoonen.
AANHANGSEL.
n
N".
735. Vindplaats:
Zijrivier der Xoil Sebau.
Als aanhangsel der andesieten kan een gesteente worden vermeld, waarin, naast veldspaten en bisilikaten, kleine kristalletjes van
we
duidelijke
drukwerking en glijvlakken in
Onder het mikroskoop
gesteente.
hjstvormigen,
deele
ijzer-
zeer groote hoeveelheid aanwezig zijn. Makroskopisch zien
in
erts
zien
we een
dit dichte grijszwarte fijn
mengsel van, ten
veldspaat, veel ertskristalletjes, afgeronde kor-
van ongeveer kleurloozen augiet en veel geelgroenen chloriet.
rels
Voor zoover de veldspaat lijstvormig
is,
zien
we soms
polysyn-
tweelingen en slechts geringe uitdoovingshoeken, de zeer
thetische
kleine ertskristalletjes zijn doorgaans goed idiomorf.
N». III 688. Vindplaats: (c a
1
In
c
i
e
t
r
een
ij
Aan
het
Pad Poetai n-Bi oei o ek
k).
witte
of bruinroode.
tot
calcietmassa '
,
e.M.
zien
groote.
we hoekig
begrensde,
zwarte
fragmentjes van een effusiefge-
179 stt'cntc liggen,
welke ongeveer de helft van het gesteente uitmaken.
we een
Mikroskopisoh zien tisch)
zeer calcietrijk andcsietisch (porfierie-
Dat
tot bazaltisch gesteente.
waarschijnlijk
tot
een vroeger stadium de calciet
in
amandels beperkt
is
geweest,
we
ruimten. Thans zien
niet,
met
de nog
blijkt uit
bewaard gebleven ronde begrenzing der met
dikwijls
calciet
gevulde
calciet gevulde, holten, die geheel
door effusiefgesteeiiton zijn omgeven, maar fragmenten van effusiefgesteente die geheel door calciet zijn omgeven.
Deze fragmenten
effusiefgesteente zijn zeer sterk veranderd
van
onder uitscheiding van een bruinroode die
soms
De
opvult.
lijstvorm
laatstgenoemde
zijn
is
zwarte ijzerrijke substantie, veldspaatlijstjes
ook zeer sterk veranderd, doch hun
doorgaans bewaard en,
is
veldspaatsubstantie
tot
de oorspronkelijke
ruimte tusschen
alle
gespaard, zien
voorzoover de oorspronkelijke
we soms
zonairen
bouw en
in
enkele gevallen symmetrische uitdoovingen tot 25° voor de kernen, meestal
zijn
deze
veel geringer.
echter
De
veldspaatlijstjes liggen
onregelmatig en vertoonen door hun langen lijstvorm nog de sporen der oorspronkelijke struktuur; enkele porfierische veldspaten voor.
De
veldspaten
komen
doorgaans sterk veranderd en wel in hoofd-
zijn
zaak in een chlorietische substantie, gemengd met een isotrope sub-
waarvan de vaststelbare optische eigenschappen overeenkomen
stantie,
met
die
van analciem.
Er komen volkomen pseudomorfosen
die geheel helder en isotroop zijn
In andere
lijstjes
zien
met enkele adertjes van
we de kernen
in
een zwak dubbelbrekende
chlorietische substantie omgezet, terwijl de randzone
De omgezette fragmenten van pregneerd
met
hun vorm gespaarde ciem,
chloriet
en
calciet
effusiefgesteente
bestaan,
N°. II 85. Vindplaats:
uit
soms geïm-
ijzerhydroxyden, anal-
vorm der
oor-
verdwenen.
Gang
in
een zijtak der Noil Fatoe.
In dit grijszwarte, nagenoeg dichte gesteente zien kleine veldspaatfenokristen, afsteken.
gespaard.
behalve uit de doorgaans naar
plagioklaaslijstjes,
is
is
zijn
(en calciet), terwijl in enkele ook de
spronkelijke veldspaten
voor,
chloriet.
we makroskopisch
die echter weinig tegen de
Onder het mikroskoop
grondmassa
blijkt het gesteente zeer sterk te zijn
verweerd, zoodat zijn oorspronkelijke samenstelling niet met zeker-
180 heid kan worden
De grondmassa
bepaald.
is
rijk
aan chlorietische
(en eericietische) secondaire produkten, de lijstvorm der grondmassa-
veldspaten
nog goed herkenbaar, doch grootendeels
is
zijn ze
in de
secondaire mineralen overgegaan, terwijl ook de veldspaatfenokristen ten deele zijn omgezet.
we
In de grondmassa zien
verder
vrij
veel erts,
soms
in kristal-
letjes,
maar voornamelijk
calciet
en bruine ijzerrijke verweeringsprodukten komen voor. Andesieten
Bij
in varen- of
{niet
de andesietische
hiotiet in
gesteenten
amfibool in de grondmassa een
van porfierische
vrij
is
takvormige aggregaten, ook
de grondmassa.).
het
optreden
van
biotiet of
zeldzaam verschijnsel, de resorptie
kristallen dezer mineralen daarentegen verbreid.
thans te beschrijven gesteenten
zijn
van biotiet (en amfibool) in de grondmassa, terwijl ze
als
fenokris-
Dat deze gesteenten onder speciale omstandigheden
ten
ontbreken.
zijn
gekristalliseerd,
is
in
verband met de eigenschappen der nor-
male effusiefgesteenten zeer waarschijnlijk. Ze zullen hier hangsel
De
gekenmerkt door het optreden
als aan-
der andesieten onder den naam ^andesieten met biotiet in
de grondmassa" worden beschreven. In
deze gesteenten
is
het
biotietgehalte der grondmassa gering
en chemisch zullen ze geen belangrijke verschillen met de normale
vertegenwoordigers hunner groep vertoonen; indien
neemt en tevens
biotiet
dit gehalte toe-
en amfibool als fenokristen naast den pla-
gioklaas optreden, ontstaan overgangen naar lamprofierische gesteenten, in
welke
laatste
de plagioklaas als porfierisch bestanddeel
is
ver-
dwenen.
Mandeo aan het pad naar
N". III 758. Vindplaats: nabij
Nailtimoe. In een grauwe grondmassa zien
we
zeer weinig veldspaatfenokristen
en enkele kleine kristalletjes van donkere mineralen. Het gesteente bevat
talrijke,
verscheidene m.M. groote, holruimten, die slechts ten
deele zijn opgevuld.
Onder het mikroskoop in
enkele
zien
we
fenokristen van plagioklaas, welke
sneden bepaald werden
als
mengsels van andesien en
181 labradoor, en kli-inerc; fcnokristen van ongeveer kleurloozen augiet.
De
grondinassa bestaat uit zeer langgerekte doorsneden van plagio-
klaas,
ertskristalletjes, die grootendeels
veel
vrjj
streepvormig
verlengd, weinig augiet, zeer fijne naaldjes van een
vrij
zijn
sterk dub-
helbrckend mineraal met, voor zoover waarneembaar, reehte uitdooving een in bruine of groene kleuren sterk pleoehroïame. Het
(!n
waarschijnlijk
biotiet,
hoewel,
in
is
verband met de zeer geringe
metingen de afwezigheid van amfibool
niet
dus af-
met zekerheid kon wor-
den vastgesteld.
we
Verder zien
chlorietisciie
verweeringsprodukten en veel glas
de grondmassa.
in
Het
glas
grondmassa
der
de zeer
juist
fijne
mikrolietisch (Uitglaasd en het zijn
is
hiotietnaaldjes, die naast zeer fijne erts])untjes,
mikrolieten optreden. Tot de ontwikkeling van augietmikrolieten
als
schijnt het in deze
De
zeer
grondmassa
uitdoovingen,
geringe
niet te zijn
langgerekte plagioklaaslijstjes slechts
bij
gekomen.
vertoonen bijna alle zeer
komen
uitzondering
grootere uit-
doovingen, b.v. 30° aan weerszijden van den tweelingsnaad voor.
De aanwezigheid interessant
der biotietmikrolieten in de grondmassa
kenmerk van
is
een
dit gesteente.
N°. II 735. Vindplaats:
Vast gesteente
een rechter
in
zijtak der Noil Se ban.
Het
is
een grijszwart dicht gesteente, dat sterk door druk
invloed
en
talrijke
glanzende
vlekjes
en
puntjes
zijn
is
be-
glijvlakken vertoont. Kleine calciet-
van secondairen oorsprong. Onder het mi-
kroskoop zien we een zeer
fijn
mengsel van veldspaat,
terwijl in zeer geringe hoeveelheid
wat bruinroode
erts
en augiet,
biotiet
voorkomt.
Zeer enkele kleine fenokristen van veldspaat komen voor. Door deze grootere veldspaten worden augietmikrolieten, ertskristalletjes, chloriet
en calciet omsloten.
De
veldspaat der grondmassa, die in goede
vertoont geringe
uitdoovingen
of dooft
lijstjes is
ontwikkeld,
recht uit en omsluit soms
het erts en den augiet, waartusschen de overige veldspaatsubstantie zich
verbreidt.
De
mikrolieten van augiet zijn sterk veranderd tot
groenen chloriet, welk mineraal zich ook, evenals de
calciet, in kleine
182 holten
ophoopt,
de
Ijeide
laatste
komen daar
mineralen
dikwijls
gezamenlijk voor.
De
vormt enkele langgerekte doorsneden met rechte
biotiet
uit-
dooving en blaadjes, die soms andere elementen der grondmassa omsluiten on niet zijn geresorbeerd.
Het gesteente
idiomorfe ortskristalletjes.
N°. III 869. Vindplaats: h
Het
gesteente
grootte,
bevat
bevat
bestaande naast
veel
uit
Kwarts
is
heldere
kristalletjes
elling naar
zeer rijk aan kleine
van
Wch or van
fenokristjes
talrijke
sterk zonairen
lijstjes
en
biotietblaadjes
is
'
plagioklaas
kleine
van
ij
n°. III
8G7.
wisselende
zeer
plagioklaas.
verweeringsprodukten
b
De grondmassa ertskristalletjes,
donkere
mineralen.
de grondmassa tusschen de veldspaatlijstjes vertakt,
in
met afgeronden vorm en zonder polysyntheti-
sche tweelingen vertoonen echter dooi'gaans den zonairen plagioklazen
of in
een optische
as.
doorsneden zien
isotrope
we
bouw der
het uittreden van
Behalve de zonaire opvolging van basische en zuur-
dere zones, die grootendeels niet van kern naar randzone in basi-
afnemen,
citeit
met zuurdere
maar waarbij basische schalen verscheidene malen afwisselen^
zien
Zones, die zeer
fenokristen.
we ook
rijk zijn
goed
zoo
aan
niet zonaire
als
insluitsels,
komen
in
de
overigens insluitselarme kristallen voor.
In de kernveldspaten werden symmetrische uitdoovingen tot 35°
waargenomen
herhaaldelijk
toenemende die
aciditeit
(labradoor), in de zonaire kristallen
naar de randzone zien
ongeveer overeenkomen
met
die
der
we zuurdere
met
plagioklazen,
grondmassa,
welke
tot
zuurdere mengsels behooren, dan de fenokristen. In de grondmassa
komen
zeer
kleine,
biotietblaadjes
voor,
bruine
of
groenachtige,
sterk pleochroïtische
die geïsoleerd verspreid liggen of
kristalletjes zijn afgezet.
Naast de groenachtige, zwak
dubbelbrekende chlorietische
substantie
komt ook
om
de
tot zeer
erts-
zwak
een, wat sterker
dubbelbrekénde, substantie voor, die lastig van biotiet kan worden onderscheiden.
Het
erts is ten deele in een bruinroode, ten deele in een
grauwe
leukoxeenachtige substantie overgegaan.
De
begrenzing van enkele, geheel met secondaire mineralen opge-
1K3
vulde,
ruimten wijst op de oorspronkelijke aanwezigheid van feno-
kristen
van donkere mineralen. In het gesteente komen afgeronde
gedeelten voor, die zeer rijk
aan bruine ijzerhydroxyden.
zjjn
N°. II 933. Vindplaats: Erup tiefbreccie, dicht bij het contact van den globigerinen mergel met oudere gesteenten, op de helling t u s s e h n N k - N k en de Noil Fa toe.
Het
een
is
thans samengesteld uit magnetiet,
donkergrijs
fijnkristallijn,
mikroskopisch rijk blijkt
te
tot
i
i
zwart gesteente, dat
aan secondaire mineralen. Het
zijn
is
van plagioklaas, titaanaugiet, titano-
lijstjes
weinig biotiet
zeer
i
i
(en
amfibool),
apatiet en zeer veel
secondaire mineralen: chloriet, analciem, calciet en hnikoxeen.
In verband met hun kleine uitdoovingshoeken behooren de veldspaten tot
zure plagioklazen, de titaanaugiet
vrij
in dit gesteente
is
sterk violet gekleurd en voor een groot deel veranderd in groenen
de ertskristalletjes
chloriet,
of hoekig
lengd zuiltjes
het
in
zijn idioniorf,
begrensd,
terwijl
aanwezig
gesteente
soms in een richting ver-
apatiet
in
is
hoevecdheid
aanwezig dan chloriet en komt met
mengd
De
voor.
is
en
is
zig.
in veel geringer dit
mineraal ge-
vormt blaadjes, die door het gesteente ver-
om
dikwijls
het^ erts
voorkomen.
afgezet
Ilet
sterk pleochroïtisch van roodachtig bruin tot bijna kleur-
mineraal loos,
ook
doch
spreid,
biotiet
langgerekte
talrijke;
Calciet
is.
slechts in geringe hoeveelheid in het gesteente
Door de zeer kleine afmetingen en de dikwijls
begrenzing der langgerekte doorsneden, bruinen amfibool
aanwe-
niet
goede
werd de afwezigheid van
met geringen uitdoovingshoek en hetzelfde
pleo-
chroïsme niet met zekerhcnd vastgesteld.
Een
hoeveelheid in het gesteente aanwezig.
op analciem en dat
wijzen dair
is,
blijkt
de veldspaten (-)f
massa met lagen brekingsindex
isotrope of bijna isotrope
in groote
het
uit is
dit
mineraal zeker grootendeels secon-
do sterke mate, waarin de analciemvorming op
overgegaan.
mineraal,
zooals
bij
de
pneumatalytischen of hydatogenen ten,
die
—
is
De eigenschappen
zooals
het
hier
monchiquieten,
weg
is
beschrcviMie
ten deele langs
gevormd, kan
—
sterk
zijn
in gesteen-
verweerd.
184
met zekerheid worden uitgemaakt
niet
we
;
dikwijls
zien
onver-
weerde veldspaatzuiltjes in hoekige, met analciem gevulde, ruimten naar
De
voren steken.
zigheid
en de rijkelijke aanwe-
titaanrijke augieten
van analciem maken het mogelijk,
dat
dit
gesteente
in
genetisch verband staat met foyaietisch-theralietische magma's.
N°.
I
Niki-Niki
van
helling
steile
Vindplaats:
91.
naar de Noil Fatoe. Het gesteente vertoont grondmassa,
kristallijne
in een bruinachtig grijze, dichte tot fijn-
zeer
vele
ronde of langgerekte amandels,
afmetingen van een speldeknop
die
m.M.
zien we, verscheidene tiet
Verder
bereiken.
c.M.
en amfibool.
Onder het mikroskoop onder de
biotiet
in
zien
grooter
met zuilen van
bool, uit
2
tot
groote, fenokristen van plagioklaas, bio-
fenokristen, waaris
dan de amfi-
liggen in een grondmassa, bestaande
apatiet
van plagioklaas,
lijstjes
we de genoemde
hoeveelheid aanwezig
chloriet,
ten deele tot een bruinroode
substantie verweerde ertskristalletjes en zeer fijne naaldjes van een,
soms duidelijk van bruinachtig
tot
kleurloos pleochroïtisch mineraal,
waaraan soms scheeve uitdoovingen waarneembaar uit biotiet slotte
die
van analciem. Er
ook
zijn
ertskristalletjes,
wat grooter afmetingen hebben, dan de elementen der grond-
massa.
Evenals de apatietzuiltjcs, behoort
oudste kristallisatieprodukten
dit
mineraal wel
in het gesteente en ze
niet tot de eigenlijke elementen der grondmassa,
beschouwd
De
Ze bestaan
een kleurloos mineraal, waarvan de vaststelbare eigenschappen
overeenkomen met die
zijn.
en amfibool beide; verder zien we apatietzuiltjcs en ten
tot
de
behooren dan
wanneer deze wordt
als te zijn gekristalliseerd
na de vorming der fenokristen.
mineralen kunnen
dan ook door de fenokristen
beide laatste
worden omsloten.
De
plagioklaasfenokristen
bouwd. In het citeit
zones.
zijn
laatste geval zien
soms
niet,
naar de randzone of afwisseling van
Van
soms wel zonair ge-
we regelmatige afname basische
en
der basi-
zuurdere
de niet zonaire kristallen hadden sommige ongeveer de
samenstelling
van labradoor, de kristallen
anderd en dan lastig
te
zijn
dikwijls sterk ver-
determineeren. In de plagioklazen vinden
we
dikwijls
en chloriet, in enkele kristalUin
calciet
plelclten
is
de
oorspronkelijke veldspaatsubstantie bijna geheel door één calcietkristal
Den
vervangen.
der grondmassa,
amandels.
alleen
als
vulling
Verder zien we dikwijls
der grootere en kleinere
don oorspronkelijke!! plagio-
in
een zeer zwak dubbelbrckeiide, kleurlooze substantie, die
klaas lief'
vinden wc niet tusschen de elementen
calciet
maar
rc;-
en een lageren brekingsindex dan de veldspaten vertoont en
waarschijnlijk dikwijls
bestaat
bt^geleid
uit
door
anomalen analciem. Het mineraal wordt doch er
calciet,
ook kristallen met de
zijn
begrenzing der plagioklazen, die thans geheel
uit
analciem met een
zeer smalle randzone van onveranderden plagioklaas bestaan.
Kleine ertskristalletjes of langgerekte biotietjes met min of meer
worden soms door de veldspaten omsloten.
parallelle rangschikking
De
veldspaten
lingen
De tot
komen
hoopen zich soms gezamenlijk op, Karlsbader tweevoor.
biotietfenokristen zijn zeer sterk plcocliroïtisch van bruinzwart
licht
doorgaans
bruingeel,
worden kleine
komen
schijnselen
of
erts-
zijn
ze
vrij
echter
voor.
niet
van
Evenmin
soma
insluitsels,
omsloten,
apatietkristalletjes
zijn
resorptiever-
de, in geringe
hoeveelheid voorkomende fenokristen van amfibool geresorbeerd. Ze
vertoonen
eveneens een bruine kleur, doch
zijn
minder sterk pleo-
chroïtisch dan de biotiet.
De
apatiotzuilen bereiken soms vrij groote afmetingen (1
een dwarsafzondering loodrecht op de zuilas
is
ni.M.),
goed ontwikkeld en
de kristallen vertoonen soms pyramidale eindbegrenzing.
De
veldspaatlijstjes
der grondmassa behooren gemiddeld tot wat
zuurdere mengsels dan die der fenokristen, verder bevat de grond-
massa veel chloriet en analciem, welke beide mineralen gezamenlijk
voorkomen op een
van
den
analciem,
wijze,
waardoor aan het secondaire ontstaan
ook in verband met
zijn
vorming ten koste
dm- fenokristen van veldspaat, wel niet kan worden getwijfeld.
De
zeer
kleine
naaldjes
van
biotiet
(eii
amfibool) in de grond-
massa komen soms in volkomen onvcrweerdo veldspaatlijstjes ingesloten
voor,
overigens
liggen
ze
uiteraard grootendeels te iiiiddeii
der secondaire mineralen.
De
aiüandelvullingeii in het gesteente bestaan geheel uit calciet,
soms
de kleinere bestaan grootere
uit
verschillende
uit
een homogeen
kristallen,
die
gebouwd
kristal,
de
door gebogen lijnen ten
opzichte van elkaar zijn begrensd.
Lakmiet type (overgang naar de hazalten).
Thans zullen enkele gesteenten worden beschreven, die gekenmerkt door de sterke overheersching van zeer basischen plagioklaas
zijn
onder de fenokristen, die
gaan kan. Olivijn
is
volkomen
tot bijna
uitsluiting der andere
tevens niet of zoo goed als niet aanwezig. Deze
gesteenten vormen overgangen tusschen bazalten en basische augietandesieten
en
gesteenten
bij
zullen
de
type worden beschreven,
lakmiet
als
pashoogte van het pad Lahoeroes
daar
— Weloelik,
bij
den berg Lakmau, er toe behooren. N°.
II
Vindplaats:
162.
Bij
c r
i
n o ïd
enkalk, No il
Ma-
noem e a. Mikroskopisch zien we in een donkergrijze dichte grondmassa rijke
plagioklaasfenokristen,
wijzen
tal-
verder porfierische uitscheidingen, die
donkere mineralen, en, met secondaire mineralen opge-
op
vulde, holruimten.
Hoewel de plagioklaasfenokristen
zeer basisch zijn, vormt dit ge-
door zijn groot gehalte aan plagioklaas en de sterke over-
steente
heersching
van kleurlooze tegenover donkere mineralen onder de
fenokristen,
een
overgang tusschen de basische andesieten en de
bazalten.
Van
de
plagioklaasfenokristen
werden er enkele
in
symmetrische zone van Karlsbader tweelingen bepaald
sneden der als basische
bytowniet. Deze fenokristen hoopen zich soms gezamenlijk op
kruisingstweelingen
komen
nomen. Erts wordt soms gioklazen
zijn
voor
voor,
zonaire
bouw werd
in geringe hoeveelheid omsloten.
een deel
omgezet
in secondaire
;
door-
niet waarge-
De
pla-
mineralen en
wel voornamelijk in een isotrope heldere substantie met lagen brekingsindex, die door deze eigenschappen overeenkomt met analciem (of
opaal).
Deze substantie
is
soms troebel en dan dikwijls dubbel-
brekend, waarschijnlijk door bijmenging met chlorietisch materiaal.
187 In geringe hoeveelheid komen ook sterker dubbelbrekende sericietischo schubjes voor.
De analciem wordt soms
begeleid door calciet (PI. X,
fig.
l)enin
enkele kristallen heorscht de omzetting tot calciet met bijna geheele
van den
uitsluiting
analcieiri.
De analciemvorming begint doorgaans
langs onregelmatige barsten en heeft in enkele gevallen het geheele
oorspronkelijke plagioklaaskristal, met geringe bijmenging van chlo-
opgevuld.
riet,
kleinere
Deze volkomen pseudomorfosen komen
kristallen
bestaande uit
calciet,
waargenomen. Calciet en analciem, blijkbaar
gelijktijdig ten koste der oorspronkelijke plagioklazen
pen dikwijls met
De
slechts bij
voor; ook werden pseudomorfosen, bijna geheel
vormen
grillige
gevormd,
grij-
in elkaar.
fenokristen van augiet zijn slechts in geringe hoeveelheid en
slechts
kleine
in
kristallen,
die zich echter gezamenlijk ophoopen,
het gesteente aanwezig. Ze zijn zoo goed als kleurloos of zwak
in
groen getint en steken soms in de, met secondaire mineralen gevulde ruimten naar voren. In
de
grondmassa waren
in groote hoeveelheid
veldspaatljjstjes
aanwezig, doch hun vorm valt daarin slechts
op; tusschen gekruiste
door hun als
sterke
nicols
steken
dubbelbreking
af,
bij
slechts
evenwijdige nicols
de augietkristalletjes
terwijl de veldspaten zoo
goed
geheel in een isotrope on een zwak dubbelbrekende chloriiïtische
substantie zijn veranderd.
De
reeds
bovengenoemde secondaire mineralen impregneeren de
grondmassa in sterke mate en treden boyendien op kleine en grootere holruimten, te
yulling van
als
zamen met verweeringsprodukten
van het oorspronkelijke erts in het gesteente. Geelgroenen chloriet,
soms min of meer radiair gel)oiiwden
analciem en een bruin-
calciet,
gele tot bruiiu'üüde of zwarte, ijzerrijkc; substantie viiuleu derlijk
of op verschillende wijzen,
wisseling,
gecombineerd
in
de
we
afzon-
met zonaire of onregelmatige
holruimten.
Den
calciet
vinden
af-
wc
niet verspreid in de grondmassa, alleen in de holruimten.
Aan en
enkele,
calciet
begrenzing kristen.
in
met bruinzwarte de
jjzerrijke substantie in
kern gevulde,
waargeiu>men,
die
Iiolruimtcn
lieriiinert
aan
de randzone
werd een rechtlijnige oorspronkelijke feno-
188 In
met
het
handstuk vallen vooral de grootere, zoo goed
calciet
gevulde, holruimten
en
enkele,
die
geheel
als
rijk zijn
aan een
bruinroode substantie, op. N°. VI 8. Weloelik.
Tegen
Vindplaats
een
:
Pash oogt e van het pad Lahoeroes-
donkergrijze tot
dichte grondmassa zien
zwarte,
we
glinsterende, meestal zeer kleine veldspaatfenokristjes afsteken.
Onder het mikroskoop
blijkt
de veldspaat ook in fijne
de donkere glasrijke grondmassa voor
Naast de fenokristen
komen
te
lijstjes
(Plaat VIII,
in
fig. 2).
van veldspaat komt een enkel grooter
erts-
kristal voor.
eerstgenoemde
de
Bij
uitdoovingsverschillen
en nemen
van
we
is
bouw
zonaire
tusschen
verbreid,
echter zijn de
kern en randzone niet aanzienlijk
dikwijls terugkeer van basische zones, gelijk aan die
den kernveldspaat waar. Symmetrische uitdoovingen grooter
dan 40° voor het centrum der kristallen werden waargenomen, de kernveldspaat
is
dus zeer basisch.
De grondmassa
dringt in de feno-
kristen binnen, welke ook in geringe hoeveelheid geïsoleerde stukjes
der grondmassa omsluiten.
Wat
de veldspaatlijstjes der grondmassa
deze zijn gemiddeld zuurder dan de fenokristen en zullen
betreft,
ongeveer
in
samenstelling
porfierische kristallen
met die van de randzone der zonaire
overeenkomen
;
er
werden geen symmetrische
.uitdoovingen grooter dan 30° waargenomen.
king
vrij
is
duidelijk
ontwikkeld.
Deze
Een
lijstjes
fluïdale rangschik-
liggen in een,
bij
sterke vergrooting bruin doorzichtige, glasrijke, ten deele mikrolietiscli
vat,
ontglaasde, grondmassa, die zeer weinig augietmikrolieten berijk
is
aan
erts in korrels of kristalskeletten
groene of bruinachtige
chlorietische
bouwt ook zeer enkele, min of meer
en veel donker-
substantie bevat.
De
chloriet
rechtlijnig begrensde, gedeelten
van het gesteente op, die wijzen op de aanwezigheid van oorspronkelijke
donkere mineralen, ook komen enkele resten van onveran-
derden augiet voor. Deze bereiken echter slechts geringe afmetingen, die niet veel grooter zijn dan de elementen der grondmassa.
Het gesteente klaas
als
is
dus gekenmerkt door het optreden van plagio-
eenige goed ontwikkelde fenokristen
;
deze plagioklaas
is
189
Het gesteente nadert
zeer basisch.
tot
de efFusieve equivalenten der
magma's en vormt een overgang tusschen de
diorietische
basische
augietandesieten of augietporfierieten en de bazalten.
Van de zoogenaamde
labradoorporfierieten
uit
den culm der Vo-
gezen wijken de hier beschreven gesteenten niet alleen af door het beperkt
van den augiet
zijn
tot
do grondmassa, maar ook door de
grootere basiciteit der plagioklazcn, waarvan de gemiddelde samen-
zoover
voor
stelling,
de fenokristen betreft, ongeveer met die van
voor zoover de veldspaten der grondmassa betreft, met
bytowniet,
die van weinig zuurdere mengsels overeenkomt.
Petersen
Joh.
Doch
')
dit gesteente
Mn) en
beschreef een augietandesietisch gesteente; met
bytowniet
porfierischen
als mijakiot.
van het eiland Mijakeshima,
bevat eveneens fenokristen van augiet (met veel
een grondmassa met intersertaalstruktuur, waardoor
heeft
het zich van bet hier beschrevene onderscheidt.
Het
waarschijnlijk, dat vele der Tiinoreesche plagioklaasaugiet-
is
gesteenten,
die
andesietische
olivijnvrij
of
chemisch met
dit
bij
de
of olivijnarm
zijn,
gesteenten
bazaltische
en of zijn
de augiet-
bij
ondergebracht,
type overeenkomst zullen vertoonen.
Het kiezelzuurgehalte van het gesteente bedraagt 51,51 labradoorporfierieten sluit het gesteente aan
sommige
augietandesieten. Vergeleken
bij
"Z^;
met de vulkanische conglomeraten van
den F. Kedoewa, die zich door hun gehalte aan pyroxeen (en fenokristen
door
de basische
onderscheiden, zien
door deze overgangsgesteenten
we ongeveer sluit
het
olivijn)-
dezelfde aciditeit, en
gesteente
aan
bjj
de ba-
zalten.
De
onderzochte gesteenten zijn ter plaatse zelve door overgangen
met meer bazaltische gesteenten, kristen vels,
bevatten verbonden.
1102
Meter
hoog,
die
Verbeek
boven
het
augiet ')
en
olivijn
als
vermeldt van de kale
hoogste
punt
grijsbruine
augieten
.Ion.
fris-
en olivijnen, die omgezet zijn in serpen-
Petkusen. BeitriiRe zur Pelrogiapliii- vmi Sulphiir und Mijakeshima. Hamlmrg 1891. 2) R. D. M. Verüeek, loc. cit. (Molukkenverslag) blz. 414. 1)
Island, llachigo
iuni-
van den weg
Lahoeroes-Woloelik „melafieren" met porfierische plagioklazen, sche
feno-
Isluiul,
Peel
190 tijn
De
of ijzerhydroxyd, chloriet en kalkspaat.
deele
amygdaloidisch,
gesteenten zijn ten
de amandels bevatten, behalve de reeds ge-
noemde secondaire mineralen
ijzerhydroxyd, chloriet en kalkspaat,
:
ook nog chalcedoon.
Ook chemisch
dat de boven beschreven gesteenten op de
blijkt,
grens staan van bazalten en andesieten (Vgl. analyse staande tabel
zijn
ter
vergelijking
verschillende
In onder-
I).
samen-
analysen
gesteld.
Si Oj
51.51
Ti O2
3,26
IV
55,19
50,74
—
—
53,58
1,37
0,98
15,89
15,84
AI2O3
16,90
18,87
Fe.2 O3
4,40
4,09
5,20
7,88
2,98
Fe Ca
3,55
4,53
4,28
1,75
4,90
7.95
5,71
8,23
8,97
7,86
Mg
2.74
2,47
2,31
4,59
7,16
K2
2,30
3,66
3,79
1,30
1,63
Na.,
3.39
4,07
2,82
3,27
2,99
0,44
0,19
99,80
Lakmiet.
Van de
,
—
2,66
3,80')
Som
16,42
—
—
P2O5 H2
I.
53,29
III
99,35
2,26
3,25
2,54
100,50
99,72
100,81
pas tusschen Lahoeroes en Weloelik.
Oost-
Nederlandsch Timor. II.
Labradoorporfieriet.
Barnabasbrücke
H. Rosenbusch. Elemente. 1910 III. Labradoorporfieriet.
weiler. Vogesen.
IV. Naviet.
Kirn.
cf.
Met
1)
het Éimbachtal
H. Rosenbusch.
ld.
bij
Geb-
cf.
400.
blz.
Rheinpreuszen'.
cf.
382.
blz.
Saar-Nahe gebied (met 0,14 CO^; 0,13 SO3).
V. Naviet. Mettweiler.
(met 0,16
°/^ SO3).
cf.
ld.
400.
die
gesteente
ilürbach. Vogezen,
382.
van
Linkerzijde
H. Rosenbusch. Elemente. 1910
blz.
bij
blz.
der
de
iiavieten,
waarin
evenals
plagioklaasfenokristen
Gloei verlies.
zeer
bij
het
talrijk
hier
zijn,
beschreven
vertoont ana-
:
191 lyse I veel overeenkomst, alleen
ia
het Kj
Eveneens bestaat chemisch een
geringer.
O
met een groep der augietandesieten, welke de
Ook
labradoorporfierieten.
het
gehalte in de navieten
grootc overcïenkomst
vrij
de bazalten nadert:
tot
hooge Kj
vrij
O
gehalte
pleit
tegen de echt bazaltische natuur van het hier beschreven gesteente.
De berekening van den norm 5,22°/»
diopsicd
11, 88°/,,
orthoklaas
13,34°/o
hypersteen
1,30°/,
albiet
28,82°/o
ilmeniet
6,23°/,
anortiet
24,19"/,
magnetiet
l,86°/o
hematiet
3,20°/o
Q F .
,
Sal
71,57
f'em
24,47 _
79.3. 5
+ Na» O' -
55
7
„
^'^""
g^,^^„g
'•
,_
5
vinden den suhrang andose
Het opvallend hooge
(II, 5, 3, 4).
gehalte van het gesteente staat in verband met het aanzien-
O.,
De
bedrag berekenden ilmeniet.
lijke
II.
p
=87>5<3
24^1^3
K,0' Na^ O'
Klasse
r 5.
1
.r
CaO'
We
n Orde
1
„
>.
<,
5,22 ^ = 66,35 < ^7
K, O'
Ti
geeft
kwarts
wordt verklaard door het lage
steen
gesteente
deelen
afwijkt
niet
lingde
voor.
lijstjes
van de bazalten,
geringe
Hg O
olivijn
hoeveelheid hyper-
gehalte, waardoor het
komt onder de bestand-
Indien werkelijk orthoklaas onder de onvertwee-
der grondmassa of virtueel in het glas voorkomt, dan
het gesteente daardoor eveneens een sterke afwijking van
vertoont
de normale bazalten.
N°. 1 i
k
,
IV
138*. Vindplaats:
Aan
het pad La hoeroes -Wel oe-
onder k o r a a 1 k a 1 k.
Het gesteente bevat kristen
van veldspaat.
in
een grijszwarte grondmassa kleine feno-
Naast deze
zien
we
reeds
makroskopisch
enkele kleine holten, die gevuld zijn met secondaire mineralen.
De
plagioklaasfenokristen
zijn
grootendeels
frisch,
zwak zonaire
192
bouw komt
voor,
de randzone na het optreden
waarbij
van een
zuurdere zone weer dezelfde basiciteit als de broedere kernen kan hebben. Deze terugkeer van meer basische zones herhaalt zich soms verscheidene
In
gering.
paald
als
malen,
de wisselingen
in
basiciteit
zijn
slechts
zeer
sneden der symmetrische zone werden plagioklazen bebytowniet.
De
secondaire mineralen,
die
in
de
plagio-
klazen zelve ten koste van deze zijn gevormd, zijn dezelfde als die
van het vorige gesteente, ze
zijn echter in
veel geringer hoeveel-
heid aanwezig en vormen slechts geïsoleerde vlekjes of vullen aders, die
de
onregelmatig doorloopen. Een omzetting van een
kristallen
komt
bepaalde zone
voor,
den kristalomtrek
aan
in
b. v.
bestaat uit groenen chloriet.
aggregaten met talletjes
zwart
zien
sommige
De
we
dicht
bij
en evenwijdig
kristallen een smallen zoom, die
chloriet
vormt soms radiaalstralige
kruis tusschen gekruiste nicols. Augietkris-
en biotiet worden door de groote plagioklazen omsloten.
De grondmassa
bestaat
uit
lijstvormige plagioklazen, veel licht-
violette augietkristalletjes, veel erts,
naaldvormige apatietzuiltjes en
de reeds genoemde secondaire mineralen: voornamelijk chloriet, verder de nagenoeg isotrope substantie, die in sterke mate de oorspronkelijke plagioklazen heeft vervangen en waarschijnlijk bestaat uit analciem.
Evenals de chloriet en calciet vullen ook zeolieten kleine onregel-
matige holten in waaiervormige aggregaten met positieve ging;
deze aggregaten
gelijken op
ellipslig-
zoogenaamden „Spreustein". In
komen ook de andere secondaire mineralen met de we zagen b. v. een kern van zeolieten omgeven door een helderen zoom van een isotrope of zwak optisch enkele gevallen zeolieten
gezamenlijk voor,
anomale substantie en daarom een randzone, bestaande chloriet.
De
isotrope
substantie
uit
groenen
had duidelijk een brekingsindex,
lager dan chloriet en weinig hooger dan de zeolieten.
De
veldspaat
waarneembaar sels
der
zijn
grondmassa
is
sterk omgezet
dan de fenokristen; was het gesteente dus
gestold,
;
voor zoover ze
wijzen de uitdoovingshoeken op zuurdere mengals dieptegesteente
dan waren de veldspaten waarschijnlijk sterker zonair. Het
gesteente vormt een overgang tusschen de basische augietandesieten
en de bazalten.
193
Helling naar W«hor.
N°. III 865*. Vindplaats:
In verband met de vorige kan een gesteente worden beschreven, dat eenigszins gelijkt op de gesteenten der Fatoo Kedoewa. In het
handstuk
we een
zien
donkergrijze, dichte grondniassa, waartegen
amandels, die geheel of ten deele In het
doch enkele m.M. groote
weinig,
zeer
veldspaatfenokristjes
kleine
zijn
opgevuld, duidelijk afsteken.
centrum der amandels herkennen we reeds makroskopisch,
dikwijls waterhelderen, kwarts, die door een calcietzoom
Onder het mikroskoop plagioklaas,
die
zich
talrijke fenokristen
gezamenlijk ophoopen.
dikwijls
gebouwd, doch de zones
zonair
sterk
zijn
we
zien
zijn
is
omgeven.
van basischen
De
kristallen
afwisselend basisch
zuurder met kleine uitdoovingsverschillen en de randzone heeft
en
ongeveer dezelfde basiciteit
de kern. Symmetrische uitdoovingen
als
van 40° komen voor. Augietfenokristen werden niet waargenomen, dit mineraal vinden
we
echter in groote hoeveelheid in de grondmassa, die bestaat uit
een
mengsel van veel
letjes,
lijstjes
van plagioklaas, en
chloriet
calciet,
augietzuiltjes, ertskristal-
in geringe hoeveelheid wat,
waar-
schijnlijk secondairen, kwarts.
De amandels
bestaan dikwijls alleen uit calciet, soms
onregelmatig bijgemengd. Doch verbreid
van het centrum randzone geheel
geheel
uit
zijn
is
wat kwarts
ronde amandels, waar-
een mozaïek van kwarts bestaat, de
een aggregaat van calcietkristalletjes.
uit
Olivijnandesietamandehteenen.
Kolsteen
N°. II 633. Vindplaats:
In zien
dit
fijn
sterk
van
gen
is
tint
mineraalmengsel, waarin de witte veld-
kristallijn
afsteken,
demi-deuil"
„basalte
steente
de Noil Besi.
grauwe, sterk verweerde gesteente met roodachtige
we een
spaatlijstjes
den
in
zooals
in
verweerde handstukken yan
van den Mont-Dore (Auvergne). Het ge-
zeer rijk aan opgevulde amandels, die dikwijls afmetingen
verscheidene centimeters bereiken. Doorgaans zijn deze vullinwit, of door infiltratie
en bestaan
dan
uit
met ijzerhydroxyden bruinachtig gekleurd
calciet.
Ook een groene
serpentijnachtigc sub-
194
komt
stantie
om
zone
holruimten voor, soms vormt ze een smalle rand-
in
den
calciet der
Onder het mikroskoop dan
kleiner
m.M.
1
amandels.
we
zien
lijstvormige plagioklazen, die meestal
en voor een groot deel
blijven
een serpentijnachtig produkt en
in
der kristallen werden
ten
slechts
calciet.
omgezet
zijn
In de gespaarde gedeel-
geringe uitdoovingen waargeno-
men. Tusschen deze veldspaten zien we een bruinachtige troebele substantie, die veel kristalskeletten van erts bevat in een ten deele
nagenoeg isotrope, of door secondaire mine-
kristallietisch ontglaasde,
ralen dubbelbrekende substantie.
In
vertoont
mineraal,
van
olivijn
randzone uit
de
hoeveelheid
groote
vrij
bruingeel
dit
dat
is
dikwijls
in
de
het gesteente
verspreid een
kristallografische
begrenzing
en doorgaans homogeen uitdooft. Soms bestaat bruingele mineraal, terwijl de kern bestaat uit
een lichtgroene serpentijnachtige substantie alleen, of gemengd met calciet.
De dubbelbreking van
het bruingele mineraal
is vrij
sterk,
een duidelijke splijting met soms geopende splijtstrepen, ten opzichte
waarvan een rechte uitdooving chroïsme ren.
is slechts
Het mineraal
assenhoek,
Het
en
zwak is
plaats heeft,
in lichter en
optisch negatief,
ontwikkeld het pleo-
met kleinen
kenmerken van
vertoont de
is
;
donkerder gele en geelroode kleutot zeer
kleinen
iddingsiet (bowlingiet).
optisch assenvlak van dezen iddingsiet ligt in (010) van den
oorspronkelijken olivijn
met
N°. II 633. Vindplaats
:
c
=
r.
Aardstorting aan den oever der
Noil Besi. Het
is
een fraai amygdaloïdisch gesteente, waarin zeer vele, on-
geveer even groote, bijna ronde of eivomiige amandelvullingen tegen
een grijszwarte, dichte der amandels
is
+
tot fijnkristallijne
massa afsteken.
De grootte
5 m.M., ze beslaan ongeveer de helft van het
gesteente. Behalve de amandels zien
we
tegen de grondmassa voor-
namelijk zwarte fenokristen van augiet afsteken.
Onder het mikroskoop blijken de amandels gevuld calciet
en analciem.
De
te
zijn
met
vulling bestaat soms uit slechts 3 of 4 on-
gelijk georiënteerde gedeelten, die door een ronde of vrij rechte lijn
ten
opzichte
van elkaar
zijn
begrensd, doch meestal
is
het aantal
I9r)
kristallen der vulling veel grooter; de kleinere kristalletjes zijn
vormen dikwijls
dikwijls idiomorf begrensd en
den
calciet zijn zeer duidelijk
Het
dat
gesteente,
deze
dan
kern der vullingen,
de randzone uit grootere individuen bestaat.
terwijl in
d(!
De
splijtingen
waarneembaar.
amandels bevat,
hecift
fenokristen van
veldspaat, augiet en, geheel in een roodbruine, niet sterk pleochroï-
derden olivijn vinden
De
fenokristen van olivijn. Dezen veran-
veranderde
substantie!
tischc^
we
in de
grondmassa terug.
fenokristen van augiet zijn soms grootendeels in calciet over-
waartusschen zich dan nog fragmenten van onveranderden
gegaan,
Ook in de grondmassa De roodbruine pseudomorfosen naar
augiet,
die gelijktijdig uitdooven, bevinden.
vind(!n
we den
olivjjn
augiet
terug.
vertoonen de kenmerken van iddingsiet, ze hebben den kris-
talvorm van olivijn en een goed ontwikkelde glimmerachtige Erts
is
in groote hoeveelheid in de
aanwezig en vormt idiomorfe
Zoowel de fenokristen vrij
als
splijting.
grondmassa van het gesteente
kristalletjes of is tot strepen verlengd.
de kleinere kristallen van veldspaat
sterk gesericietiseerd, overigens
is
zijn
ook door chlorietisatie de oor-
spronkeljjke samenstelling van het gesteente gedeeltelijk verdwenen.
De
geringe uitdoovingen van den lijstvormigen veldspaat en de soms
waarneembnre polysynthetische tweelingslamellen wijzen op plagioklazen,
die
ongeveer
de
samenstelling
hebben
van oligoklaas
tot
andesien. 1+. Traclijdoleriet.
N°. III 632. Vindplaats:
in rosé
Aan
het Pad Toi-Poetain.
Dit grijszwarte, niet porfierische gesteente tot
fijnkristallijn
ralen
te
Gang
kiezelgesteenten.
bevatten
en :
blijkt
mikroskopisch
plagioklaas,
titaanaugiet,
apatiet, veel chloriet, analciem en
De uitdoüvingshoeken
is
als
wat
makroskopisch dicht samenstellende mineilmeniet, wat biotiet,
calciet.
der zeer lange, lijstvormige, polysynthetisch
vertweelingde veldspaatdoorsneden
zijn
doorgaans gering;
zonaii'e
uitdooving komt voor. Gemiddeld heeft de plagioklaas ongeveer de samenstelling
van andesien,
veldspaat aanwezig
zijn.
in
geringe hoeveelheid kan ook kali-
Het gesteente
is
rijk
aan titaanaugiet, die
19(;
violet is gekleurd en een vrij sterk pleochroïsme vertoont violet tot lichter bruinachtig violet.
maar
morf,
dikwijls
is
Soms
hij
is
zijn kristallisatie duidelijk
van
licht
meer
idio-
na die der
lijst-
min
of
vormige plagioklazen geschied, welke in de augietkristallen binnen-
bouw
dringen of deze in gescheiden gedeelten verknippen. Zonaire
de
verbreid,
is
looperstructiiur
Het
;
werd
waargenomen.
niet
van het gesteente
erts
begrensd
de titaanaugieten overigens zoo verbreide zand-
bij
is
soms idiomorf, meestal echter hoekig
onregelmatig begrensde chlorietische substantie wordt dik-
geheel omsloten, terwijl omgekeerd kleine ei'tskristalletjes als
wijls
den titaanaugiet voorkomen. Het
insluitsel in
in
steente
verspreid liggen, soms zijn ze
Overigens
erts is ten deele over-
leukoxeen. Biotiet vormt kleine blaadjes, die in het ge-
gegaan
dit
is
om
de ertskristallen afgezet.
mineraal slechts in geringe hoeveelheid in het ge-
steente aanwezig.
De
apatiet
vormt kleine zuilvurmige of
In
groote
hoeveelheid binden
gesteente;
het
van een
ten
sterk
vrij
en
substantie,
grensde
zijn
deele
duidelijk
bestanddeelen
in
ten koste van het oor-
bestaan
uit
fijne
schub-
dubbel brekende chloriet- of sericietachtige
analciem.
ruimten
6-zijdige doorsneden.
secondaire
mineraalmengsel gevormd en
spronkelijk jes
ze
we
Beide de
tusschen
mineralen vullen onregelmatig beoverige
mineralen
op;
hebben
ze
ook de centrale deelen van oorspronkelijke plagioklazen vervangen voor zoover de chloriet betreft, zien
en
koste
der,
Calciet
we
ze ook duidelijk ten
overigens niet sterk verweerde, titaanaugieten gevormd.
komt
in geringe hoeveelheid voor.
Volkomen
naar
pseudomorfosen
augiet
komen voor, aan de
opgebouwde aggregaten werd een enkele maal een ki-istalbegrenzing met spitse pyramide waargenomen, die zou kunnen behooren tot olivijn het is dus niet uitgesloten, dat ook uit
chlorietschubjes
dit
mineraal
De
chloriet
;
ciem
is
oorspronkelijk
vormt vezelige of
isotroop
waargenomen. natrolietische spaatlijstjes
in
het gesteente aanwezig
is
radiaalsti-alige aggegraten.
geweest.
De
anal-
met lagen brekingsindex, anomaliën werden hoeveelheid
In geringe aggregaten
steken
met
dikwijls
positieve
volkomen
komen ook ellipsligging
onveranderd
niet
radiaalstralige
voor.
en
met
Veldidio-
197 begrenzing in de met analcieni gevulde ruimten naar voren.
niorl'e
In de ruimten, die door analciem worden ingenomen, zien
zoom,
een uiterste groene
wijls
we
dik-
tusschen gekruiste nicols
begrenzing der ruimten
de
op
loodrecht
die;
en
óm
uit,
de begrenzende
mineralen afgezette, chlorietvezels bestaat.
De
groote rijkdom van het gesteente aan analciem
dat
(en natroliet)
hooge titaangehalte van den augiet maken waarschijnlijk
het
en
behoort
gesteente
dit
dieptegesteenten met een
tot
vrjj
de
equivalenten
Hoewel oorspronkelijke veldspatoïden kan het gesteente;
15.
bij
in
gangvorm van
hoog alkaligehalte.
werden waargenomen,
niet
de trachydolerieten worden ondergebracht.
Itazalten (Melafiereii)
cii
Diabazeii.
bazalten, melafieron en diabazen alle behooren tot de effu-
Daar
sieve equivalenten der gabbroïde magma's, daar verder bazalten en
melafieren
alleen door
een
dikwijls
ontbrekend verschil in frisch-
heid der samenstellende mineralen, in verband met hun geologischen
ouderdom, kunnen worden onderscheiden, en daar ten
slotte
het
eigenaardige korrelige karakter van sommige, als intrusiefplaten of
gangen optredende, diabazen niet essentieel en
zelfs
vormen
glasrijke
is
is,
maar met
verbonden, zullen
porfierische
deze gesteenten in
de volgende bladzijden gezamenlijk worden behandeld. Fatoe Kedoeim
sommige
Daar
der
zullen ze gezamenlijk
olivijngehalte
onderzochte
bij
ontstaan
f/eMcetiteti.
monsters
vrij
olivijnrijk
zijn,
de bazalten worden beschreven. Kij gering
overgangen
naar basische augietandesieten,
onder welken naam monsters derzelfde vindplaats door
Wichmanx
werden beschreven.
Onder de handstukkcii, zameld, bevinden
van
den
ilic
door M.\eKLOT op Timor waren ver-
zich monsters,
Fatoe Kedoewa,
overeenkomend met de gesteenten
welke door Mii.i.ER grijskleurig „Todt-
liegendes" werden genoemd, echter reeds door JuNOnriix
1) F.
')
als
JuNGULiiN, Java. Derde Afdeeling. De nciitunisclie gebergten,
een
blz. 19.
1
08
„vulkanische gloedbrekzie'" werden herkend. Later vermeldt Jonker
van den Fatoe Kedoevra
het gesteente
als
')
een vulkanisch conglo-
dat ook voorkomt in het rijk Harnenno, waar het eveneens
meraat,
Hij vermeldt, dat de groo-
dikwijls steüe en scherpe rotsen vormt.
tere stukken bestq^n uit een gelijkvormigen „dichten grijzen trachyt",
waarin geene mineralen duidelijk gesmolten
overal
te
herkennen
zijn,
de randen zijn
een korst van „zwart, dicht, half glazig tra-
tot
chyt", die langzamerhand in het grijze gesteente overgaat, en waaruit
de kleinere stukken van het
De
steld.
middel
conglomeraat
kleinste stukken eindelijk,
vereenigd,
bestaan geheel
het
als
geheel
samenge-
zijn
door een witachrig bind-
die
ware de grootere stukken omsluiten,
uit „zwart obsidiaan".
De stukken van
middelbare
grootte vertoonen dikwijls een kogelvormige afzondering, de grootere
stukken
zijn
somtijds
deze beschrijving
de
alleen
in
verschillende
richtingen
van Josker hoeft weinig
naam van
het
gesteente,
te
gebarsten.
Aan
worden toegevoegd,
gegeven naar makroskopische
eigenschappen, dient te worden gewijzigd.
Jonker:
vermeldt
Verder
stroomingsstTuktuur, daardoor obsidiaankogeltjes
in
„In
het
groot
vertoont
zich
veroorzaakt, dat het bindmiddel
vloeibaren
toestand
eene
met
rondom de tegenstandbie-
dende grootere trachytstukken moest stroomen en in dezen toestand gestold is".
Uitvoerig zijn de gesteenten van den Fatoe MANïf
beschreven
-)
olivijn.
;
hij
vermeldt
Later beschreef Verbeek
vermeldt
')
reeds
een
Kedoewa door WicHgering gehalte aan
deze gesteenten als melafier en
hun overeenkomst met gesteenten van Ambon en met
gesteenten van de Tjelitoebaai in West-Java.
De
door Verbeek
^)
onder den gemeenschappelijken naam ambo-
H. J. W. Jonker, Rapport van het voorloopig onderzoek naar het aanwezig zijn van kopererts op het eiiand Timor. Jaarboek van het Mijnwezen 1)
1873, blz. 159. 2)
A.
WiCHMANN, Gesteine von Timor. Beitrage zur Geologie
Ost-A.siens
und Australiens. Bd. II. Sammlungen des Geologischen Reichsmuseums in Leiden, 1882—1887, blz. 18 e. v. 3) R. D. M. Verbeek, Molukken verslag. Jaarboek van het Mijnwezen 1908. Wetenschappelijk gedeelte, blz. 406. 4) R. D. M. Verbeek, Geologische beschrijving van Ambon. Jaarboek v. h. Mijnwezen. Wetensch. gedeelte, 1905, blz. 105.
199 samengevatte
nieten
andesieten,
Verbeek
van Ambon,
blz.
en
bronziet-
kwarts-
kwartshoornblende-
en
melafieren
met
(gedeeltelijk
er reeds op (Geologische beschrijving
wijst
dat de scheiding tusschen oudere en jongere
40),
hun
naar
eruptiefgesteenten
en
(dacieten)
liparieten
glaskorsten).
omvatten:
gliramerandesieten,
hoornblendeandesieten
glimmerandesieten,
is
Ambon
van
gesteenten
kwartsbronziutandesieten,
andesioten,
petrografisch karakter
mogelijk
niet
vermeldt van de ambonieten, dat ze op merkwaardige wijze
sommige eigenschappen der
met andere der oudere
jongert;
eruptief-
gesteenten in zich vereenigen.
Op den ouderdom
der effusiefgesteenten van Timor, waartoe de
Fatoe Kedoewa gesteenten gaan,
die
zal
de
bij
behooren, zal hier
Ïimor-Expeditie worden besproken. ving
gesteenten
der
van
Timor
is
worden
niet
geologische
der
beschrijving
inge-
der
resultaten
de petrografische beschrij-
Bij
van een
herhaaldelijk
reeds
onderscheiding naar den geologischen ouderdom afgezien en van de melafieren
van
Ambon
Verbeek
zegt
wenschte vereenvoudiging
als
zijn,
reeds:
men
„Het zou
een
ge-
de overeenkomstige oude
en jonge gesteenten met één naam aanduidde". Petrografisch verschillen deze bazalten en de er
zuurdere effusiefgesteenten effusiva
tusschen
bij
Atapoepoe en
voorkomende
Wehor van
de
van Ambon. Het zoo interessante voorkomen van kwarts
en cordiëriet in de lava's van Ambon, ontbreekt in de Tiraoreesclie gesteenten en ook rhombische pyroxenen werden niet aangetroff'en.
In de zuurdere lava's zijn de, veelheid
aanwezige,
oorspronkelijk reeds in geringe hoe-
donkere mineralen
waardoor hun oorspronkelijke
kennen (Vgl. Dacieten)
doorgaans sterk verweerd,
samenstelling
Over de raakroskopische eigenschappen den Fatoe Kedoewa behoeft aangehaald, korst
der
niet
in
blokken
niet
meer
te
her-
gesteenten
van
in
verband
van
de
met wat reeds boven
bijzonderheden te worden gesproken.
van
is
').
de
vulkanische
confjloineraten
De
is
glas-
ontbreekt
1) Retoers vermeldt liypersteen in een pyroxeenaiidesiet van den weg Atapoepoe-Lidak op negen paal afstand van Atapoepoe (Jaarboek van het Mijnwezen, Wetenschappelijk Gedeelte, 1895 blz. 143).
200 sommige,
breekt in
de nabijheid der eigenlijke Fatoe Kedoewa
in
voorkomende, gesteenten. De grootere blokken liggen in een breceieus
waarin
gesteente,
bestaan
uit
dichten
vitrofierischen
hyalobazalten,
1
m.M.
ook
terwijl
fragmenten
fijner
in
hoofdzaak
van
donkeren
voorkomen. De afmetingen der frag-
bazalt
menten van dezen breccie
fragmenten
de hoekige
zijn
zeer
van
wisselend,
kleiner
dan
enkele centimeters.
tot
Voor de mikroskopische eigenschappen kan naar de uitvoerige van Wiciimann en van Vkrbeek
beschrijvingen
(loc.
worden
cit.)
verwezen, ze zullen hier volledigheidshalve met bijzonderheden der door mij onderzochte gesteenten worden vermeld. sche
Van de
vulkani-
conglomeraten met glaskorst werden monsters onderzocht van
Wehor en van
den weg van Atapoepoe naar
Wei Ro
waterval Missie
bij
Wat
de omgeving van den
ten Zuiden der huizen van de Roomsch-Katholieke
Atapoepoe.
het ontstaan
der
van deze ge-
natuur
„couglomcratische"
steenten betreft, kan het volgende worden opgemerkt.
De vulkanische conglomeraten met uitgebreidheid,
alleen
niet
het
in
glaskorst hebben een groote
Nederlandsch-Timor, maar komen volgens Verbeek voor,
terwijl
dergelijke
worden beschreven. worden gedacht, viscositeit
omstandigheden een
b. v.
komen
tischen
habitus
kegelvormige
tal
bij ,
beschrijft
nl.
de efFusie kunnen
de efFusie na een
eigenaardige kogel vormige afzonderin-
Leslie Ransone
afzondering ;
in
•')
-)
vermeldt
hyalopilietische
zoogenaamde
R. Bkauns
reeds
plaats gehad.
van bazaltische gesteenten, meestal met
voor.
Bonita (Californië)
hem van Ambon en Java tijdens
waarbij
kunnen hebben
Verwante strukturen, gen,
van
ook op Wetter
voor deze basische magma's ongewone
stroomen,
het
tijdens
sterke afkoeling zou
gesteenten door
')
een meer plaatselijk voorkomen en geringere
Bij
zou aan speciale
dikte
kustgebied
noordoostelijk
bazalten
„Wulstdiabase "
boven den
„Deckdiabas"
spilie-
eigenaardige
van
(pillowy
Point lava)
van het boven-
M. Vehbeek loc. cit. Molukkenverslag blz. 430 en 588. Leslie Ransone. The eruptive rocks of Point Bonita. Bulletin Dep.
1) R. D. 2) F.
of Geology. University of California. 1893. 3)
R.
Bkauns.
üiabas
I.
blz
71.
mit gellossener Oberflache
von
Quetshausen, en
—
201
devoon in de omstreken van Herborn en eveneens beschrijft Reuking „Kugeldiabase" en „Wulstdiabase"
dergelijke
diabazen derzelfde
tische
om
door een glaskorst tot
1
C.M. dikte
±
1
tot
2
kalkdeeltjes
en
zamen met
Deze gesteenten
streek.
zijn
')
spilie-
gekenmerkt
de „Kugeln" en „Wiilste" van ongeveer
'/^
met grauwgroene kleur, daaronder volgt een
dikke zone, die zeer veel radiaal gerangschikte
C.M.
barstopvulling
als
te
en naar het midden worden
bevat,
de kogels meer kristallijn met grauwbruine of grauwe kleur.
Teall
beschrijft gelijksoortige afzonderingsverschijnselen bij spilie-
van
gesteenten
tische
sedimenten
met
den Leithberg
Mullion
Island,
Bockeiidorf
bij
die
evenals
radiolariën -), '),
samen voorkomen met
dergelijke
gesteenten
van
de boven vermelde hyalopilietische
van Kalifornië en silurische spilieten met kussenvormige
bazalt(!n
afzondering van
Zuid-Schotland,
door Gefkie,
die
Peach, IIokxe
en Tkali, werden beschreven.
Door Teau- en Reuning werd reeds een verklaring der „Wulsten
diabase"
„pillowy
lava's"
door onderzeesche erupties gegeven;
de lava zou volgens den laatsten schrjjver in contact met het water
uiteengesprongen snel afkoelden,
zijn
in
ronde of meer onregelmatige stukken, die
waardoor krimpscheuren en de glaskorst werden ge-
vormd. Het bindmiddel, der gesteenten van het Westerwoud bestaat niet, zooals die
van den Fatoe Kedoewa
roodachtig gekleurde,
uit
uit
hyalomelaanbreccie, maar
en dichte, min of meer uitgc-
korrelige
walste stukken kalksteen, vierder uit secondair bruinijzererts en chlorietische substantie.
Door RosENnuscni
Diabasglas umi Variulit sener DiabasstiDine .\IJ. 1889,
werd reeds op de overeenkomst tusschen de
*)
von
:ils
r;iiiilliiliO
Zeitschi'.
der deiitsclu'u Geol. Ges.
bh. 491 en 502.
EnNST ÜKUNiNCi. Diabasgesteiue Neues .lahrbuch f. Min. Geol.
1)
Aiisljilduugsfunii iiljoreinaniler geiïos-
Iloncrtsliaiiscn.
Driedorf.
aii P-al.
dcv
Weslcrwaldbahu Herboni Baud XXIV. 1907. Blz. 390.
Heil.
H. Tkall. On greenstones associalcd with radi(darian cheit. Transactions Royal Geol. Soc. of Cornwall. 1894. '2)
A.
3)
RoTiiPl.KTZ.
Zeitscbr.
der
Dcutsclien
Geol.
(ics.
XXXll.
1880.
447.
bl/..
4) 11.
J.
,1.
2.
11.
RoSENAUScTi.
blz.
•127Ü.
.Van
ten deele ontleciul.
Mikroskopisihc Pbysiographie der niassigeii Gesteine. hem gegeven overzicbt is bet bovenstaande
bet door
afzondering
der
steenten
oud-palaeozoïsche en de door
Ambon
gesteenten van schijnt
de aanname van
afdoende verklaring.
Verbeek beschreven
gewezen. Ook voor de Fatoe Kedoewa geonderzeesche
Evenals die der
plaatsen, zijn ook deze gesteenten
talrijke
met
erupties
de meest
bovenvermelde vind-
lava's zonder de eigenaardige
afzonderingsverschijnselen geologisch verbonden, terwijl in de nabij-
Kedoewa ook conglomeratische gesteenten zonDe vorming van „pillow-lava" werd door T.
heid van den Fatoe
der glaskorst optreden.
AxDERSON
')
waargenomen, waar de lava van den
gevormden vulkaan Matavanu
De
vulkanische
bonden met de
conglomeraten
(Samoa
in
eil.)
zijn waarschijnlijk
1905 nieuw-
in zee valt.
genetisch ver-
kwartsdiabaas beschreven' middenkorrelige ge-
als
onderaan
steenten
in Savaii
den waterval
Wei
Ro.
Tusschen deze midden-
werden gesteenten met den habitus der F.
korrelige
gesteenten
Kedoewa
gesteenten,
doch
zonder het conglomeratische karakter
verzameld.
Het zou
interessant zijn,
om
aan de hand van
talrijk gesteente-
materiaal na te gaan, in hoeverre de verhouding tusschen het aantal
der
verschillende
deelen
centrale
fenokristen
van den glaskorst en die der meer
brokstukken uit het vulkanische conglomeraat
der
verschilt. Bij de door
BRAOfs*) beschreven „Wulstdiabase" en ver-
wante
een
gesteenten
is
dergelijke
kristallisatievolgorde
(olivijn,
plagioklaas, magnetiet en augiet) duidelijk te vervolgen. Tot calciet
veranderden
olivijn
is
hier dicht onder den glaskorst rijkelijk aan-
wezig, terwijl augiet nog ontbreekt; naar binnen neemt het augiet-
gehalte toe en verdwijnt de olivijn. Dergelijke verhoudingen beschrijft
Yerbeek^) Dat het
bij
als
gesteenten van glas
gestolde
Ambon. deel
der
Fatoe Kedoewa gesteenten,
waarin slechts kristallen van zeer basischen plagioklaas, augiet en olivijn lijne
1)
zijn
ontwikkeld, zum-der
bestanddeelen
is
dan het gemiddelde der
kristal-
explosions.
The Geographical
1'29.
Braüns, loc. cit. Zeitschr. der D. Geel. Gesellschaft XLI. 1889. M. VEKEEtK. Geologische Beschrijving van Ambon. blz. 123. Jaarh. Mijnwezen iu Ned. O. Indië, 1905. Wetensch. Gedeelte.
2) R.
3j R. D. h.
is
verband met het Si O^ gehalte dezer ge-
Tempest Anderson. Volcanic craters and
Journal. Febr. 1912, blz.
V.
in
20H
het
Het
waarschijnljjk.
stoenten
kristallisatie
ook
is
en dat
is
bij
meer volledige
kwarts zich
gesteenten de
deze
in
onwaarschijnlijk, dat in
niet
zelfs
kwarts aanwezig
virtueele
glas
zou hebben ontwikkeld, evenals in de kwartsdiabazen
Wei Ro met
val
een Si O^ gehalte van
den water-
q.
Fatoe Kedoewa.
N°. I 520. Vindplaats:
Het gesteente
53,3"^
zoodanig
als bij
geslagen op eenigen afstand van den glaskorst.
is
Tegen een donkergrijze dichte grondmassa steken kleine rische plagioklazen, weinig door
we
verder zien ten
deele
kleur, wel door
porfie-
hun glans
af;
enkele kleine augietjes en kleine ruimten, die slechts
met een witachtige substantie
beschouwing
keurige
hun
herinnert
zijn
opgevuld. Bij nauw-
begrenzing van
de
sommige aan
pseudomorfosen naar oorspronkelijke porfierische kristallen
Onder het mikroskdop
we een
zien
(olivijn).
hypokristallijn porfierische
struktuur, de niet talrijke kleine fenokristen van kleurloozen augiet
en plagioklaas en de bovengenoemde pseudomorfosen liggen in een
grondmassa met
glasrijke
doorsneden van augiet
talrijke langgerekte
en plagioklaas en kleine ertspuntjes.
De
augietzuiltjes zijn dikwijls
omgeven door schoofvormige en vertakte aggregaten van dubbelbrekende vezels (vooral
in
het
zeer fijne,
verlengde der zuilrichting),
die geleidelijk in de zuiltjes en in de isotrope glasmassa overgaan,
en ook, zonder dat het
komt, het glas op
de grondmassa zien
In
opvulling
we
dubbelbrekend maken.
verder ook in groote hoeveelheid als
onregelmatig begrensde, kleine holruimten
meestal
van,
ontwikkeling van zuilvormige individuen
tot
talrijke plaatsen
de reeds vermelde secondaire substantie.
De
struktuur
is
verwant
aan die der spilieten.
De
van
fenokristen
bepaald
j)lagioklaas
werden reeds door Wicii.masn
')
ook de plagioklaas der door mij onder-
als anortict, dit is
zochte gesteenten. In sneden der symmetrische zone werden uitdoo-
vingen
der albietlamellen
een individu in droegen.
1)
A.
Een
zeer
WiCHMANX
van 44° waargenomen, terwijl die voor
tweelingsstand
loc.
zwak
cit.
volgens de
zonaire
biz.
19.
bouw
is
Karlsbaderwet 35° bedikwijls waarneembaar,
204 wordt dan de
daarbij
zone
basiciteit der veldspaten
voor een smalle rand-
geringer of na een smalle schaal met iets geringere uit-
iets
doovingshoeken wordt de randzone weer door den anortiet der kernveldspaten gevormd. Periklientweelingen, ook doorkruisingstweelingen
komen
voor.
den rand
fragmenten der grondmassa, die ook vanaf
Glasrijke
in de kristallen
kan binnendringen, worden omsloten. In
de randzone der grootere plagioklazen worden soms talrijke kleine individuen van hetzelfde mineraal omsloten.
De
augietfenokristen
bouw
der kristallen
komen
looperstructuur
menten en een enkel
ongeveer kleurloos; een zwak zonaire
zijn
verbreid, tweelingen volgens (100) en zand-
is
voor. Onregelmatig begrensde glasrijke fragkristalletje
van apatiet worden soms omsloten.
Zoowel de fenokristen van veldspaat
als die
van augiet hoopen
met elkander
zich onderling of gezamenlijk op en zijn dikwijls
groeid. 'VYiCHMAS>'
')
kleinere augietkristallen kristallen b.v.
fig.
zijn
dikwijls
kunnen vormen, de aggregaten van augietook met veldspaat vergroeid
zoo vertoont
;
5 een doorkruisingstweeling van twee augietkristallen
zandlooperstruktuur,
ver-
vermeldt reeds de rozetvormige aggregaten, die
met een plagioklaaskristal
die
met
zijn vergroeid.
In de vergroeiingen van augiet en plagioklaas zijn
beide
mineralen
lijnen ten opzichte
dikwijls
door gebogen
van elkaar begrensd, het-
geen wijst op hun ten deele
gelijktijdig ont-
staan.
Van
auS'-ï-^
m'eelf„g^!c met plagioklaas.
de bovengenoemde pseudomorfosen naar
Oorspronkelijke porfierische kristallen hebben gj.
verscheidene een fraaie kristalbegrenzing,
die wijst op oorspronkelijken olivijn; ook dienen
morf begrensde,
sommige
spronkelijke olivijnkristallen te worden beschouwd.
MANN mij
-)
onderzochte
2) A. 3) R.
De
door
WiCH-
beschreven gesteenten bevatten, evenals sommige der door
door Verbeek^) i) A.
niet idio-
uit dezelfde substantie bestaande gedeelten, als oor-
monsters, slechts weinig olivijn,
beschrevene
WicHMASN, loc. WiCHMANN, loc. D. M. Verbeek
cit.
blz.
19.
cit. blz. 20.
loe. cit.
in
sommige der
ontbreekt dit mineraal zelfs geheel.
blz. 405.
)
205
Het hier beschreven gesteente was oorspronkelijk porfierischen
olivijn,
soortgelijke,
terwijl
als
vrij
rijk
aan
de ten koste van dit
mineraal gevormde, secondaire producten ook in groote hoeveelheid in de
glas
grondmassa voorkomen, waar ze echter ook ten koste van het
kunnen
gevormd.
zijn
De pseudomorfosen zeer
fijnbladerige
zeer
zwak dulibelbrekende, soms dooraderde
substantie, die gelijkt op serpentijn.
pentijnsubstantie
komt
De
voor.
Ook
geel- of groenachtige ser-
sanicïnstelling der
boven vermeld, de plagioklaaslijstjes zuiltjes
gekleurd en bestaan uit een
zijn zeer lichtbruin
en
zijn
grondmassa
weer zeer
is
reeds
basisch, de augiet-
vertoonen dikwijls zandlooperstruktuur en radiaire rangschik-
king
om
een gemeenschappelijk punt. In groote hoeveelheid hebben
zich
de
reeds
genoemde schoof-
zeer fijne augietvezels
of waaiervormige aggregaten van
kunnen ontwikkelen,
die lichter gekleurd zijn
dan, en g(!leidelijk overgaan in een bruin glas. kristalletjes
De E.
Talrijke kleine erts-
doorspikken alle overige elementen der grondmassa.
analyse
W. MOKLKY
van
dit
gesteente
met het volgende SiOj AljÜ3 Fej03
werd
uitgevoerd
resultaat:
51.74 15.46 4.39
FeO
4.39
MnO MgO
0.26 5.73
CaO
10.07
NujO KjO HjOHjO +
1.54
0.64 •2.05
2.60
TiOj
0.7:!
Uj
0.00
I'-iO,
(i.'iii
/!•
Cl
0.1(1
!•'
o.u:;
S
Ü.tl
Cr-iO., Ril
Sr
(
O
Som
•
0.00 0.02 0.02
100.28
door
Professor
.
206
De berekening van den norm geeft als resultaat den subrang (II, 4, 4, 4). De berekende mineralogische samenstelling
bandose is
'
als volgt:
kwarts
11.76
12.17
diopsied
hypersteen 11.94
3.89
orthoklaas albiet
13.10
magnetiet
6.50
anorties
34.75
ilmeniet
1.37
Kwarts, weinig orthoklaas en een, minder basische, plagioklaas,
dan die der fenokristen
zijn blijkbaar in virtueelen staat in
grondmassa aanwezig.
Het gesteente nadert hierdoor chemisch
het glas der tot
de holokristallijne kwartsdiabazen van naburige vindplaatsen, waarin veel kwarts en sterk zonaire plagioklazen zijn gekristalliseerd.
X°
III 920*. Vindplaats:
Dit gesteente
ment
is
veel glasrijker dan het vorige, het
uit het vulkanische
korst,
De
gesteente disch
talrijk
in
wikkeld
en
lijstjes
recht
voor,
komen
X
60. Vergroeiing van plaVergr. gioklaas en augiet in n". III 920*.
p ^ plagioklaas. a = augiet.
dubbelbrekende schoof-
of
grondmassa van het vorige
terwijl
aggregaten
waaiervormige
ook de augiet veel
rangschikking
uitdoovende zuiltjes wijzen op
Talrijke, zeer kleine ertspuntjes
fig. 6.
ontwikkeling naar de glaskorst
die in de
de zuiltjes met soms centrische talrijke
een frag-
waren ontwikkeld, komen hier slechts spora-
en als zeer kleine
minder
kristallijne
veldspaatlijstjes,
zoo
is
conglomeraat met overgang naar de glas-
waarin de mate van
afneemt.
Fatoe Kedoewa.
der
ont-
olivijn.
grondmassa voor. De
in de
flg.
is
7.
Vergr.
X 225.
Groepee-
ring van drie augietkristalletjes in n». III 920».
grondmassa vormen hier niet de
vezelige
asrregraten
van het vorige ge-
207 doch zeer verbreid
steente,
verwante gesteenten
in
varenachtige kristalskeletten, meestal
zijn
soms zónder de zijtakken, zooals die
mét,
soms wordt
verbogen,
dikwijls
herliaaldelijk
hjj
magnetiet en augiet
De
voorkomen.
hoofdtak
gevormd door een
hij
is
van
lijstje
plagioklaas.
Het
erts
Voor
ten deele tot een bruine substantie verweerd.
is
kan naar de beschrijving van het vorige gesteente
fenokristen
d(;
worden verwezen. den overgang naar de meer periferische deelen met de glas-
Bij
korst
we zonder
zien
mikrolietische
augietzuiltjes
we langzamerhand
zien
de enkele plagioklaaslijstjes
meer,
niet
wijzigingen in het karakter der
belangrijke
het kristallijne karakter der grondmassa nog afnemen;
fenokristen
vertoonen
zoo goed dikwijls
als
groei-
De fenokristen blijven dezelfde, maar tusschen gekruiste we de grondmassa bestaan uit, min of meer ronde, lichter gedeelten — waarin we als kern meestal een veldspaatlijstje
vormen.
nikols zien
bruine of een staan
augietkorreltje
zien
een, grootendeels
uit
-^ en donkerder gedeelten. Beide beslechts
voor een
kristallietisch,
De
deel mikrolietisch ontglaasd glas.
kristallieten
klein
vormen een
net-
werk, terwijl een schoof- of waaiervormige rangschikking der kris-
voorkomt.
tallieten
De donkere
gedeelten zijn blijkbaar rijker aan
dat niet tot kristallijne ontwikkeling
erts,
De
gekomen.
is
verweeringsprodukten, welke overeenkomen met die der pseu-
domorfosen van
olivijn, zijn
meer
hier niet
hoopt en in de grondmassa niet meer
te
in kleine
ruimten opge-
herkennen.
Naar de allerbuitenste deelen van de glaskorst neemt ten ook de
kristallietische ontglazing af,
we
min of meer ronde of verlengde plekjes X,
perkt. (PI. tot
tig.
een grondmassa,
bestaande
met dezelfde fenokristen omdat
in
de
vulkanische af een
H
3 in N".
fragmenten
als
glas
uit
in
een homogeen glas be-
Dat de ontglazing kan afnemen een
homogeen
de boven beschrevene,
is
lichtbruin
glas
waarschijnlijk,,
van het breccieuze bindmiddel van het
conglomeraat zeer
homogeen
79).
slotte
zien dan de ontglazing tot
verschillende
voorkomen.
ontglazingsstadia van
•208
(Wichmanx's hyalomelaanbreccie
breccieuze hindmiddel
Dit
zal
')
thans worden beschreven.
Het
bestaat uit hoekige fragmenten,
hoofdzakelijk hyalobazalten,
waartusschen zich een geelachtig verweerend
Ook de
Onder het mikroskoop fragmenten
nog
en
tot zeer
In
kleiner.
van hen ontbreken,
bijna
alle
komt
dan
we
zien
we
zien ze van 0,1
van
wanneer deze fenokristen of enkele dit
door de
te
geringe afmetingen
glasgrondmassa
de olivijnfenokristen door hun dikwijls onver-
onderscheiden zich
Als
karakter.
m.M.
porfierische kristallen
In de gesteenten met homogene
fragmenten.
weerd
vertakt.
zien we, dat de afmetingen dezer hoekige
geringe kunnen dalen,
plagioklaas, augiet en olivijn en
der
bindmiddel
glaskorst kan deze verweering vertoonen.
verschillende
grondmassa's
der
fragmenten
kunnen worden onderscheiden: 1.
homogeen
2.
homogeen
ronde
lichtbruin glas. lichtbruin
dukton (Plaat YIH,
homogeen
3.
glas
met enkele donkere, min of meer
verlengde, aggregaten van kristallierische ontglazingspro-
of
fig.
1).
lichtbruin
glas
met
veel
dukten.
Geheel
4.
dezer
ontglazingspro-
,
ontglaasde grondmassa met zeer weinig
kristallietisch
mikrolieten. Kristallietisch en mikrolietisch ontglaasde grondmassa.
5.
Uiteraard
zijn
de bovengenoemde variaties door
allerlei
overgan-
gen verbonden.
De
kristallietische
ontglazingsprodukten zien
en kleinere fenokristjes afgezet en hun groei zeer
kleine,
zeer
kleine
deze
in
kristallij ne
centra
niet
grootere
blijkbaar om, soms
in
waarneembaar.
hun binnenste,
soms
Hun vormen
blijken
zijn
uit
3 op Plaat X, waar reeds een groot aantal dezer kristallietische
fig.
aggregaten dikwijls-
is
gevormd, een begin van mikrolietische ontglazing
waarneembaar.
De
kleur _der aggregaten
(bruinzwart) dan die van het
-1
we om de
begonnen. Dikwijls zien we slechts
dubbelbrekende puntjes
het geheel
is
)
A.
WiCHMANX,
loc.cit.
homogene
biz. 25.
glas,
is
is
veel donkerder
ten opzichte waarvan
209 niet
ze
scherp
zijn
begrensd, omdat de rancizone in fijne
lia.irtjes,
loodrecht op den omtrek, uitloopt.
Door toename der aggregaten gaat de grondmassa, door een
we
waarin
schenstadium,
lichtbruine
geïsoleerde
en
tus-
onregelmatig
begrensde glasplekjes in een donkerbruine massa zien liggen, lang-
zamerhand over lietisch
in een geheel bruinzwarte grondmassa, die kristal-
dubbelbreking op slotte
en
ontgL-uisd
is
een
we fragmenten
vinden
de
waarin
begin
in
hier
en
daar waarneembare
mikrolietenvorming
van
Ten
wijst.
de breccie, die in de grondmassa
reeds zeer veel goed ontwikkelde zuilvormige augietmikrolieteii (en
ook recht uitdoovende mikrolieten) bevatten, waardoor ze overeen-
komen met gedeelten van de stukken meraat,
worden, dat
van
ver
vrij
in
de
uit het vulkanische conglo-
Er moet echter op gc^wezen
glaskorst.
de breccie van het bindmiddel de glasrijke variaties'
ver overheerschen.
In de fenokristen worden lichtbruine glasfragmenten met libellen herhaaldelijk omsloten, in augietkristallen zien
soms onregelmatig begrensd, maar dikwijls lengd
of
plaatselijk
gerangschikt.
parallel
loodrecht
in
we
verbreed
daarop
deze fragmenten
de zuilrichting veren min
meer
of
In sommige olivijnfenokristen werd een zeer
onregelmatige begrenzing waargenomen, terwijl het glas tongvormig de
in
kristallen
binnendrong of er
werd omsloten. Vele der insluitsels.
geïsoleerde
in
kristallen zijn echter
Dat de porfierische
gedeelten door
ook geheel
vrij
van
kristallen zich gezamenlijk ophoopen,
met onregelmatige of min of meer centrische rangschikking, werd ook
de glasrijke gesteenten herhaaldelijk waargenomen.
in
De dan
is
dat
in
olivijn
is
doorgaans onverweerd
dit hetzelfde lichtbruine, zeer
de
boven
;
treedt een verweering op,
zwak dubbelbrekende, produkt,
beschreven gesteenten werd vermeld, terwijl dan
hier meestal resten van onveranderden, sterk dubbclbrekenden olivijn zijn
gespaard.
Het
tot
een lichtgele substantie
verweerde produkt tusschen de
stukken der breccie vertoont onder het mikroskoop lichtgele, bruine, fijn
soms groene kleuren en bestaat
in
licht-
hoofdzaak uit een zeer
aggregaat van een zeer zwak dubbelbrekende substantie, over-
eenkomende met
die,
waaruit
in
de
hoven beschreven gesteenten
210 de pseudomorfosen
naar
en welke holruimten der
bestaan
olivijn
grondmassa opvult. Onveranderde lichtbruine glassubstantie dikwijls
gespaard
nog
is
door bochtige lijnen ten opzichte der secun-
en
daire
aggregaten begrensd. Ze onderscheidt zich tusschen gekruiste
nicols
van de zwak dubbelbrekende secundaire mineralen, die ook
meestal wat donkerder
zijn
om
gekleurd, terwijl
zoom
dikwijls een donkere bruinzwarte
is
het gespaarde glas
afgezet, die blijkbaar rijk
aan ijzerhydroxyden. Deze secundaire substantie dringt in
is
fragmenten der breccie binnen en heeft de
soms zoo goed
als
de
fragmenten
kleinere
geheel opgeteerd, wat uit nog gespaarde skelet-
achtige resten of uit onverweerde porfierische kristalletjes kan wor-
den afgeleid. substantie
in
De
kleine fragmenten worden zoo door de secundaire
een groot aantal
kleinere
gedeelten
Ook
verdeeld.
de randzone en langs barsten in grootere fragmenten begint
langs
de omzetting, door
soms
in
de
fragmenten worden hier-
stukken verdeeld, zoodat ver-
weering alleen een breccieus bindmiddel doet ontstaan.
Langs een dergelijke
barst, die
dwars
door een augietfenokrist heenliep, werd een verschuiving der beide helften ten
geringe
waargenomen
opzichte van elkander
(fig. 8).
In de zeer zwak dubbelbrekende, secondaire substantie
komen
met minder
adertjes
zwakke dubbelbreking voor; wat haar mikroseigenschappen
kopische secondaire Vergr.
(ig. 8.
broken
a=: geen
X
00.
Ver-
augietkristal in III 920*.
het gesteente aiigiet.
glas. V
= homo= verweeg
ringspi'odukten.
chlorietachtig
der
„melafieren"
M. Verbeek
gelijkt
de
die door chemisch
moeten
worden
onder-
scheiden.
Het
glas van deze gesteenten ^)
in
alle
opzichten
komt volgens overeen
met
van Java en Ambon, ook daar wordt het in
een waterhoudende gele substantie omgezet.
1) R. D.
betreft,
op serpentijn (of een
mineraal),
zouden
onderzoek
Verbeek dat
substantie
loc. cit.
blz. 407.
211 N°. II 79. Yindplaiits
Wei
val
:
Vast gesteente boven den water-
Itü.
Het gesteente komt conglomeraten
alle opzichten
in
voortzetting vormen,
overeen met
zullen niet
(^n
beschreven. (Vgl. Plaat X,
meer
2 en
fig.
vulkanische
in bijzonderheden
fig.
3).
worden
Er werden twee
bepalingen uitgevoerd door den mijningenieur
G.
Si 0.^
W. Mam-ée,
de
bevat 52,10°/^, het gesteente ver van de glaskorst bevat
glaskorst
52,45%
do.
Fatoe Kedoevra, waarvan ze de oostelijke
den
vau
Si O,.
N°. III 921. Vindplaats: Nabij
Mikroskopisch
is
de Fatoe Kedoewa.
het gesteente lichter grijs gekleurd dan de vorige
en vertoont enkele grootere en veel zeer kleine holruimten, die niet opgevuld, maar waarin een dunne laag van een geelwitte sub-
zijn
stantie langs de
wandvlakken
Onder het mikroskoop dan de
steente,
de grondmassa en
zien
we
De
afgezet.
we een
zeer
beschrevene,
toe
het
veel is
kristallijner
ge-
een vitrofierisehe
met veel langgerekte doorsneden van plagioklaas en augiet
bazalt in
nu
tot
is
zien
weinig fenokristen.
slechts
Als
fenokristen
kleine plagioklazen en bijna kleurlooze augietkristalletjes.
plagioklazen zijn weer zeer basisch met
de augiet vertoont soms tweelingen
volgens
zwak zonairen bouw, (100) of zandlooper-
struktuur, de kristalletjes hoopen zich dikwijls gezamenlijk, of ook
met plagioklaas
Ook de
zeer
op.
langgerekte
plagioklaaslijstjes der
grondmassa
zijn
zeer basisch, ze verknippen dikwijls den augiet, dooi-kruisingstwee-
en
lingen
min
of
meer centrische rangschikking komen voor, ook
hebben- ze dikwijls een zwak gebogen vorm.
De
augiet der grondmassa mist doorgaans goeden kristalvorm en
vertoont
soms tweelingen volgens (100). De zandloopcrstruktuur
is
hier zeer verbreid.
Min massa,
of
meer idiomorfe
we vinden
ze
ertskristalletjes zijn vrij talrijk in
ook
als
de grond-
zeer tijne tot stofaehtige puntjes of
streepjes in de bruine, ongeveer isotrope substantie, die de ruimten
tusschen staat
de overige
mineralen
ten deele uit glas,
opvult.
Deze bruine substantie be-
maar vertoont ook ten deele zwakke dub-
212 belbreking, zooals de substantie, die in het glas van de bazalten met glaskorst van
den Fatoe Kedoewa werd beschreven en
als gelijk-
waardig met de hier vermelde kan worden beschouwd.
Ook
zien
kende,
we een groene
of gele, wat minder
met negatieve
substantie
vezelige
zwak dubbelbre-
ellipsligging
der vezels,
die uit chlorietische substantie bestaat. Oorspronkelijke olivijn
werd
in dit gesteente niet aangetoond.
Uit tuffen aan het pad Atapoe-
N°. III 935. Vindplaats:
poe
—
Het
een vitrofierische olivijnvrije bazalt, die evenals de vorige
is
poreus
Kedoewa.
F.
terwijl de poriën ten deele
is,
opgevuld.
De
kleur
is
donkerder
grijs,
met een gele substantie
zijn
dan die van het vorige ge-
en ongeveer gelijk aan die der gesteenten van het Fatoe
steente,
Kedoewa conglomeraat. Onder het mikroskoop
we
zien
zeer enkele fenokristjes van pla-
gioklaas en zeer licht groenacl.itigen augiet, waarvan de afmetingen
weinig grooter
slechts
augietkristalletjes
dan de elementen der grondmassa. De
zijn
der grondmassa zijn hier gemiddeld kleiner dan
in het vorige gesteente; veel kleine korreltjes
gezamenlijk dikwijls
Dezelfde
of
met plagioklazen
verknippen, zooals ze
op,
welke
met de grootere
doorkruisingstweelingen
spaten zijn wat sterker zonair, ook in de
bouw
dikwijls
duidelijk
kernen werden uitdoovingen
tot
kristalletjes doen.
en centrische rangschikking der
plagioklaaslijstjes als in het vorige gesteente
zonaire
hoopen zich dikwijls laatste de aggregaten
komen
lijstjes
voor.
De
veld-
der grondmassa
is
waarneembaar. Voor de basische 35° aan weerszijden van den twee-
lingsnaad waargenomen.
Het
glas tusschen de overige elementen der grondmassa
gekleurd door zeer vele is
ertsdeeltjes
;
is
donker
mikrolietische ontglazing
waarneembaar. N°.
Z.
fijne
I
490. Vindplaats
:
Noordvoet der grasheuvels ten
W. van Soefa. In een grijszwarte dichte grondmassa vertoont het gesteente weinig
fenokristen van veldspaat.
21
Onder
mikroskoo]) zien
h(;t
wo
:^
plagiokliiasfcnok^-istcn en kleinere
fonokristen van augiet In een grondmassa, die bestaat uit veldspaatzeer veel augiet en chloriet, en erts.
lijstjes,
De
plagioklaasfenokristen
zijn
sterk vfsranderd, de secondaire mineralen zijp chloriet en seri-
ciet
('11
waarschijnlijk zeolietische secondaire
met lagen brekingsindex komen
mineralen
soms
dringt
een isotrope, laag dubbelbrekende substantie (anal-
vooral
Ook dubbelbrekende,
cieni y).
in de veldspaten
zonderlijke mineralen der grondmassa
De en
Ook
sterk pleochroïtisch
de grondmassa
in
rictisiiic
vrij
;
is
zandloopcrstruktuur
is
verbreid.
de plagioklaas sterk veranderd, de chlo-
De
sterk dubbelbrekend.
het
korrels,
hoekig begrensd rijk
af-
worden omsloten.
substantie vertoont geelgroene, bruingroene of groene kleu-
is
('11
en
De grondmassa
grootere augietkristallen zijn lichtbruinachtig violet gekleurd
vrij
ren
voor.
binnen of geïsoleerde stukken en
erts
soms min of
is
augiet vormt kleine zuiltjes
iiiccr
of streepvormig verlengd.
iiiiomorf,
maar meestal
De grondmassa
is
zeer
aan do isotrope substantie, die reeds in de veldspaatfenokristen
werd beschreven. N°.
Het
IV
22.
een
is
Vindplaats:
Rots
bij
het bivak Weloelik.
fijnkristallijn tot dicht, donkergrijs gesteente, dat plaat-
roodachtige tint vertoont, en rijk
aan, tot
cM. groote,
selijk
ccii
doch
meestal kleinere amandelholten, die gevuld zjjn met witte of
is
1
roodachtig getinte, doorgaans radiaalstralige, aggregaten.
Onder het mikroskoop die
zien
we
kleine porfierische plagioklazen,
sterk in secondaire mineralen zijn veranderd.
thetische
twecïlingen der gespaarde gedeelten
uitdoovingen
tot
35° waargenomen, zonaire
De grondmassa van
Aan de polysyn-
werden symmetrische
bouw komt soms
voor.
het gesteente bestaat uit een mengsel van veld-
spaat, veel titaanhoudenden augiet, veel erts, weinig biotiet en veel
secondaire mineralen, in hoofdzaak chloriet, daarnaast calciet, dub-
belbrekende zeolieten en analciem.
Zoowel secondaire 1) /ooals
analciem
'),
mineralen reeds
als
de andere zeolietische
vinden
we op de
meermalen werd opgemerkt, kan de
teu deele bestaan uit opaal.
en
chlorietische
plaats der oorspronkelijke
isotrope substantie
214 plagioklaassubstantie in de veranderde fenokristen. Caleiet werd niet
deze kristallen
wel buiten
in,
plagioklaas
gewoon
in
licht
met lijstvormigen
is
de oorspronkelijke sti-uktuur van de grondmassa veldspaat, augietkristalletjes en tussehengeklemde
secondaire mineralen kruiste
In de grondmassa
aangetroffen.
zoo goed als niet meer als zoodanig aanwezig. Terwijl
duidelijk is te herkennen, blijkt tusschen ge-
ook de veldspaat grootendeels
nicols
overgegaan
te zijn
in
secondaire mineralen (voornamelijk analciem), zoodat plaatselijk tegen
een ongeveer isotropen achtergrond slechts de augietkristalletjes en
zwak dubbelbrekende gesteente
een
is
chlorietschubjes
afsteken.
Het
erts
van het
voor een klein deel overgegaan in leukoxeen, soms in
homogeen
kristal
van
titaniet.
Behalve deze titanomagnetiet
komen ook enkele grootere pyrietkristallen voor. De amandelvullingen zijn verschillend van samenstelling. Er werden, enkele m.M. groote, amandels waargenomen, waarvan de opvulling
geheel
bestaat
anomalen analciem. Dikwijls
uit
geen
zijn
anomalieën in den analciem waarneembaar. Soms begeleidt de anal-
ciem de overige secondaire mineralen in de amandels, doch meestal ontbreekt
geheel.
hij
stralen,
Dikwijls bestaat de
natrolietisch aggregaat
radiaalstralig
mineraal
het
heeft
Soms liggen tusschen deze pende
zuiltjes
lagen
vulling geheel
met positieve
uit
een
ellipsligging der
brekingsindex
en
sterk
relief.
stralen enkele langgerekte niet doorloo-
van een waarschijnlijk eveneens zeolietisch mineraal, hoogeren brekingsindex bezit dan
dat
een gering relief vertoont,
het
mineraal der radiale aggregaten en negatieve, soms positieve
ellipsligging
vertoont.
De
radiale aggregaten
doorgaans in een punt van verlengde der stralen
hebben hun centrum
den omtrek der amandelholte; in het
fijne stralen zien
we
in
sommige amandels breedere
van het zooeven genoemde mineraal met gering
relief,
een duidelijke splijting evenwijdig aan de lengterichting en geringe uitdooving vertoont. ze
De
ellipsligging
zwakke, en negatief, voor zoover ze
is
positief,
iets sterkere
dat
een
voor zoover
dubbelbreking
vertoonen; beide soorten zijn in ongeveer gelijke hoeveelheid, en met 'elkander afwisselend, aanwezig.
met
positieve ellipsligging
tieven
bissectrix
van
een
In zwakker dubbelbrekende zuilen
werd het uittreden van den vrij
kleinen
assenhoek
spitsen posi-
waargenomen,
21.")
optisch assonvlak loodrecht stond op de h-ngterichting
het
waarbij
on do sphjtingen.
op den stompen negatieven bissectrix zien
sneden loodrecht
In
sterker dubbelbrokiiig, negatieve cllipsligging en weer het optisch
we
loodrecht
assonvlak
op de
Enkele duidelijke twee-
lengterichting.
lingsgrcnzen, die door hvt gehoele kristal hcoiiloopen en vele onscherp
en niet doorloopende tweolingslamellen werden waarge-
gescheiden
nomen met uitdoovingen aan weerszijden van den tweelingsnaad 5°.
en een uitdoovingsverschil van ongeveer
Indien een amandelvulling ongeveer loodrecht op de zuilrichting
van
mineraal
dit
elkaar
wordt gesneden, zien we een mozaïek
van
in
doorgaans niet verlengde, doorsneden, waaronder
grijpende,
voorkomen. Deze door-
bijna vierkante of bijna achtzijdig begrensde
sneden vcrtoonen de sterkste, hoewel evenmin sterke, dubbelbrcking
het
dan die van kwarts), ze
sterker
(iets
assonvlak.
optisch
zijn
dan ook evenwijdig aan
In deze doorsneden werden twee, onderling
ongeveer loodrechte, splijtingen herkond, de splijtstrepen weinig
en loopon meestal niet door.
talrijk
loopt ongeveol- parallel
tingen
in
lengtedoorsneden,
scherpen bissectrix doorgaans
pen bissectrix slechts weinig
Ten in
splijtstrepen.
slotte
bouwt ook
enkele gevallen
zien
waarbij
Een der beide
splijtstrepen
sneden
sphjwaiir-
loodrecht op den
den stom-
vertoonen.
enkele amandels bijna geheel op;
calciet
we
di;
met de
veel, die loodrecht op
vrij
zijn echter
uitdoovingsrichting
beter dan de andere, hetgeen overeenkomt
is
neming
met deze
De
calciet
in
geringe
hoeveelheid in de
overige amandels bijgemengd.
N°.
963.
II
Vindplaats:
Fa toe Tonini, overgaande
iu
amandel steen. liet
een donkergrijs, dicht gesteente zonder amandels, dat over-
is
gaat in amygdaloïdische gesteenten.
Onder het mikroskoop riotiseerd,
we herkennen
klaaslijstjes en
vormig
het gesteente sterk te zijn gechlo-
enkele augietkristalletjes in een hoofdzakelijk vcder-
mikrolietisch
secondaire
blijkt
niet zeer talrijke, zeer langgerekte plagio-
ontglaasde
pleochroïtische
groene
massa
met
substantie
ertskristallctjes. is
chloriet
De
genoemd,
21
1;
hoewel hare dubbelbreking sterker riet.
is
dan die van normalen chlo-
Deze substantie heeft een groot deel der mikrolietische aggreomgezet, waarvan de oorspronkelijke struktuur echter
gaten
waard, terwijl hare vorming ook op de plagioklaaslijstjes
sommige van deze groene substantie
lY
N°.
7
1
.
is
laatste zijn er geheel in omgezet.
is
:
Een
deel der
zwak dubbelbrekend.
zeer
Vindplaats
be-
is
overgegaan;
de Noil
Bij
Baukama; naden
over-
gang van het pad Atapoepoe-Lahoeroes. (Diabaas). Het gesteente zeer
veel
deelen.
is
groenachtig donkergrijs gekleurd
we lang
Mikroskopisch zien
kristallijn.
augiet,
De
erts
en zeer
lijstvormigen
tijn
plagioklaas,
en veel chloriet als samenstellende bestand-
chlorietisatie
sterk
is
op de plagioklazen overgegaan;
voor zoover ze zijn gespaard werden symmetrische uitdoovingen 35° waargenomen, zonaire
De
augiet
bouw
is
tot
verbreid.
ongeveer kleurloos of zeer zwak violet getint. Hij
is
doorgaans onregelmatig begrensd en wordt dikwijls door de veld-
is
spaten
De
verknipt of bijna verknipt; zandlooperstruktuur
fijnvezeligc
groene of groengele chloriet
is
zeer
verbreid.
is
zwak
.dubbel-
brekend en vult soms^ kleine holten in het gesteente op.
N°.
II
353".
Vindplaats
:
N mass
Noil
i
i.
I
n
t r
u
s
i
e fp
aa
1
t
(Porfierische diabaas). Mikroskopisch heeft het gesteente lijne
diabazen en
is
den habitus der holokristal-
grijszwart gekleurd.
Onder het mikroskoop
blijkt
het
gesteente zeer rijk aan, onge-
veer kleurlooze of lichtviolet getinte, augieten en aan plagioklazen, die, in
verband met hun uitdoovingshoeken, ongeveer behooren
labradoor.
tegen dit mineraalmengsel
af.
Behalve deze zien we ook, geheel
in een bruingele substantie veranderde,
gedeelten,
tot
Enkele grootere plagioklaas- en augietkristallen steken
soms rechtlijnig begrensde,
waarvan de vorm soms aan de spitspyramidale begren-
we
zing van olivijn herinnert.
Ook
bruingele substantie terug,
soms weer met een min of meer dui-
delijke
kristalbegrenzing,
doch
in
de grondmassa vinden
meestal
zich
tusschen
de
deze
overige
217
Deze secundaire substantie
mineralen vertakkend.
is
ook zeker ten
koste der pyroxcnen gevormd.
Op
aanwezig
hoeveelheid
geringe
het in
van rhombischen
zijn
pyroxeen wijst een langzuilvormige doorsnede, die ten deele
bovengenoemde bruingele substantie opzichte
van een duidelijke
gatieven
bissectrix
splijting en het uittreden
waarbij
vertoont,
in de
omgezet, recht uitdooft ten
is
van een ne-
assenvlak
optisch
het
in
de
zuilrichting ligt.
bouw
Zonaire
zoowel
is
Het
spaatzuilen verbreid.
bij
grooti^re als bij de kleine veld-
d(>
van het gestc^cnte
erts
weinig idiomorf
is
begrensd en dikwijls streepvormig verlengd.
De bovengenoemde' bijgemengd,
is
waar soms wat
bruingele substantie,
gebouwd met
vezelig
is
vezels; de dubbelbreking
soms
is
De vorming
sterk.
vrij
calciet
positieve ellipsligging der
ten koste
der pyroxenen begint van den omtrek der kristallen, soms zien
doch
liggen,
steente
vrij
is
N°.
II
we
pyroxeenstukjes in de substantie
bevinden de secondaire producten zich
hoofdzaak
in
oorspronkelijke
de
tusschen
georiënteerde,
gelijk
geïsoleerde,
De
mineralen.
struktuur
van
dit ge-
duidelijk ofietisch.
II
353,
354*.
Intrusiefplaat,
Vindplaats:
No il
Ni massi. Deze pisch
in
liet
zeer
rijk
plagioklaas
der
haiidstuk te
grondmassa zien we veel bruin
—
mellen
komt
zijn
De ze
opgevuld,
die
slechts
gekruiste
nicols
zijn
—
volgens
kristallen
plagioklazen
chlorietiseerd,
(100);
blijken terwijl
calciet,
Tusschen
de
De ongeveer
glas.
soms
nükroskoaugiet en elcmenti-n
kleurlooze
met polysynthetische ook
geheel
door een groene substantie
een zeer smalle randzone deze
groene
een aggregaat van
zec^r
fijne
De
en meestal sterk ge-
lang lijstvormig
dikwijls
la-
zandlooperstruktiuir
hoepen zich soms gezamenlijk op.
zijn
blijkt
rangschikt en riet.
dikwijls
vertweelingd
voor.
grootere
gesteenten
twee generaties optreden.
in
augii'tfenokristcn
uit
grijszwarte
aan secondairen
zijn
substantie
vezels, die
soms sterker dubbelbrekend
vrijlaat.
te
zijn
Tusschen
opgebouwd
soms radiair
zijn
zijn
ge-
dan normale chlo-
Deze sterker dubbelbrekende substantie kan veel gelijken op
218 biotiet,
gele
het
pleochroisnie
Ook
kleuren.
komen
vrij
is
kleurlooze,
sterk
groene, bruingroene
in
en
sterker dubbelbrekende, aggregaten
voor, die gelijken op sericiet.
In de grondmassa vinden we de plagioklaaslijstjes met ongeveer dezelfde basiciteit als die van het vorige gesteente (maximale waar-
genomen symmetrische uitdoovingen bovendien
letjes terug;
ruim-
ertsrijk, terwijl
genoemde mineralen door een donkerbruin worden opgevuld. Verder is deze grondmassa zeer
zwart glas ciet-
en ook de augietkristal-
de
tusschen
ten
32°)
de grondmassa zeer
is
en chlorietrijk
zamen met
;
de calciet vult dikwijls holruimten op.
komt
calciet
tot
cal-
Te
hier soms de chlorietische substantie voor,
doch deze laatste bevindt zich hoofdzakelijk tusschen de plagioklaasof in de plagioklazen zelve.
lijstjes
Gele, groene en
gezamenlijk,
meer bruingroene
ook ieder afzonderlijk voor.
kon
niet
chlorietische substantie
met zonaire afwisseling
of elkander
komen
dooraderend, en
Olivijn als oorspronkelijk bestanddeel
met zekerheid worden aangetoond.
Glasnjke variaties derzelfde instrusiefplaat (II 354*)
we
eens zeer calcietrijk, terwijl
naast de
met
calciet
even-
zijn
gevulde ruimten
nog wat fenokristen van plagioklaas en augiet tegen de grondmassa zien afsteken. In deze grondmassa zien terwijl
zuurgehalte bedraagt 49,92
Zwarte zeer de glasmassa
plagioklaaslijstjes,
die voor een deel mikrolietisch calciet of
met
enkele
is
calciet en chloriet
vertoonen rechtlijnige begrenzing en
van
Het
kiezel-
°!^.
ertsrijke en lichtere ertsarmere gedeelten wisselen in
af,
Enkele der met
heid
we minder
er zeer kleine ertskristalletjes in zijn gevormd.
ontglaasd.
gevulde ruimten
een vorm, die
de aanwezig-
volkomen pseudomorfoson mogelijk maken. Het
oorspronkelijke mineraal
is
niet
met zekerheid
te bepalen, ten deele
was het misschien plagioklaas. N°. 111867*. Vindplaats:
Op de helling
bij
We hor.
(Vitro-
fierische diabaas). Makroskopisch bestaat het thans mineraalmengsel
van
te beschrijven gesteente uit
grijszwarte kleur, waarin
men
een
reeds makros-
219 den glasrijkdom vcrnioodt. Onder het mikroskoop zien wo
kopisch
met een goed ontwikkelde
mengsel
een
intersertaulstruktuur, in
hoofdzaak bestaande uit zonairen Ijjstvorniigon plagioklaas, kleurloozen augiet en glas.
De
plagioklazen zijn alle ongeveer van dezelfde
grootte, enkele augietkristallcn l)ereikeii grootere afmetingen of ver-
schillend georiënteerde kristallen hoopen zich gezamenlijk op, waar-
door
een soort
worden
tallen
doorsneden geheel
door
dringen
den
door
er
de
veldspaten
hoogstens
in
echter
zijn
bij
hun
kristallisatic
we
gehinderd,
gioklaaslijstjes
zien
De
plagioklaas
is
worden ook
niet in groote hoeveelheid
idiomorfe ontwikke-
tot
soms duidelijk door de volledige
zelfs
plagioklaas door het erts (Plaat XI,
enkele
binnen,
De
omsloten.
augiet
gl-ootere kris-
de lijstvormige
verknipt,
aanwezige ertskristalletjes hebben neiging ling,
Deze
porfierische struktuur ontstaat. ni(^t
fig.
pla-
omsluiting van
1).
gebouwd, de gemiddelde samenstelling
zonair
komt ongeveer overeen met
van labradoor. Hij
die
is
doorgaans
doorsneden steken dikwijls in de met glas
frisch en de lijstvormige
gevulde ruimten naar voren of begrenzen ze met hun lengterichwaarbij ze scherp ten opzichte van het glas zijn begrensd.
ting,
De
augiet
is
zoo goed als kleurloos en
gens (100), sommige kristallen is
een
omzetting
in
is
soms vertweelingd vol-
nog geheel
frisch,
maar meestal
begonnen, die langs de randzone der
calciet
ook
zijn
om
kristallen
begint en
kristallcn
binnendringen of deze verknippen, heenbuigt. Vanaf de
randzone
zet
splijtstrepen
de
de veldspaatlijsten, die in de augiet-
dan onregelmatig,
omzetting zich
of barsten
volgend,
in
hoofdzaak
naar het binnenste der kristallen
voort.
Behalve calciet
van
in
ook
het
in
glas
de
oorspronkeljjkc
aiigietkristallen
gevormd. Ook
zijn
sferische
aggregaten,
De
calciet
in
tusschen
gekruiste
iiicols.
liet glas
het gesteente aanwezig en zeer
tredende
ontglazing
vormt daar dik-
waarvan er enkele gezamenlijk de hol-
ruimten opvullen, de struktuur dezer aggregaten kruis
we den
enkele min of meer ronde kleine
holruimten geheel met calciet opgevuld. wijls
vinden
de ruimten tusscheu de overige mineralen, ten koste
wordt de
liclit
is
in
l)lijkt uit
het zwarte
groote hoeveelheid
gekleurd;
bij
de soms op-
kleur donkerder; kristallietische en
220
komen
ontglazing
mikrolietische
heerschen kristalskeletten van
In onderstaande tabel schreven gesteente
(I)
de chemische analyse van het hier be-
is
48,20
47,90
47,97
49,05
A1.03
19,.3.3
19.92
22,16
19,84
Fe,0,
2,-19
4,92
1,12
3,46
FeO
8,61
9,78
4,10
8,62
13,24
8,56
11,96
8,95
MgÜ
4,22
4,55
4,58
2,51
Kj
0,36
0,56
0,29
0,53
Na^O
3,44
2,75
.3,23
2,92
Hj
0,74
0,76
2,20
2,34
100,39
99,54
100.44
Som
•)
100,33
Diabaas
(vitrofierisch).
Op
Atapoepoe. Timor. Anal. G. Diabaas.
Birch
Ti
P,
helling
W.
bij
Wehor.
ten Z. van
Mallée-).
XXVI.
Jf.
Winchell.
Ame-
1900. blz. 374 (met 0,57° '„
O,).
Gabbro. f.
de
Lake. Minnesota. Vgl. A.
rican Geologist (Mineapolis).
III.
IV.
III.
II.
SiO,
Ca
II.
onder de mikrolieten over-
met die van verwante gesteenten samengesteld.
I.
I.
voor,
erts.
Oberbeerbach. Hessen. Vgl. C. Chelius. Xbl. Verein
Erdkunde. O5,
XVIH.
0,35% Fe
1897. blz. 24 (met 0,44°/„ Ti 0„ l,14°/„
S.).
IV. Bazalt. Rowno, Volhynia, Rusland. Vgl. A. Lagorio. Tseh. Min. u.
Petr. Mitt. VIII. 1887. blz. 480. (met 1,96°/^ Ti O,,
0,21%
P, 0„ 0,04°/, Fe). Alle analysen van bovenstaande tabel geven, na berekening van
den norm, den subrang hessose
(II,
5,
4,
3).
Van
1) Gloeiverlies.
2)
Het C
O.,
gehalte wordt niet in de analyse vermeld.
het gesteente I
221
is
de verhoudina;
- onsreveer
„
tem
van de subrangen hessose
(II,
= -ó
zoodat
rivier h
N°. III 290. Vindplaats:
anvergnose
en
5, 4, 3)
het op de orrons staat 5, 4, 3).
bivak Manoemea.
liet
jj
(III,
(D i a b a a s). Makroskopisch is
is
het een duidelijk kristallijn gesteente, de kleur
grijszwart met groenachtige
Onder het mikroskoop nairen
plagioklaas,
veel
tint.
het
blijkt
te
samengesteld uit: zo-
zijn
augiet,
lichtvioletten
erts
en
veel secon-
daire mineralen, voornamelijk chloriet en bruinzwarte verweerings-
produkten van het
De
erts.
plagioklazen vertoonen lijstvormige, dikwijls sterk zonair ge-
bouwde, doorsneden met basische kernen; ze centrisch
zijn
soms min of meer
gerangschikt, polysynthetische-, Karlsbader- en doorkrui-
singstweelingen
zijn
verbreid.
Ze
dringen
in
de augietkristallen
binnen of verknippen deze. Volledige' verknipping treedt doorgaans niet
op,
bezitten,
omdat de augietkristalhni gemiddeld grootere afmetingen dan de plagioklazen.
Het oorspronkelijke
idiomorf of bijna idiomorf, een zwarte
erts is
of bruine secondaire ertssubstantie vertakt zich
met
chloriet tusschen
de overige elementen van het gesteente of gezamenlijk vullen deze
mineralen min of meer ronde ruimten op.
De
chloriet
vormt veze-
lige,
ook zeer dikwijls kleine radiaalstralige aggregaten, welke laatste
zich
gezamenlijk
De vorming
ophoopeii
:
de ellipsligging der stralen
der secondaire mineralen
zijn
positief.
augiet
is
soms ten deele
de kristallen echter geheel frisch. Behalve
de groenachtige aggregaten van sferolietischen kleiirlooze gedeelten, die bestaan rolieten, die
is
ook, hoewel niet in sterke
Ook de
mate, op de veldspaten overgegaan.
verweerd, dikwijls
is
uit
chlorii't zien
we odk
een aggregaat van kleine
sfe-
een zich soms openend zwart kruis vertoonen tusschen
gekruiste nicols. Ze vertoonen ongeveer de dubbelbreking van kwarts,
de ellipsligging der stralen
is
Van de ruimten,
positief.
we
secondaire mineralen zijn gevuld, zien kopisch,
ze zijn ongeveer rond en
lichtgroen of bruinachtig gekleurd.
+
1
er reeds
die
met deze
sommige makros-
in.M. in doorsnede en zijn
222 N°. I 491. Vindplaats:
l'/.^
W.
K.M.
N.
W. van de grasheu-
vels ten N. van den Somohollè. (Diabaas). Dit
en
weer
behoort
struktuur
De
de intersertale.
plagioklaas violet
De
augiet,
de hypidiomorf' korrelige
tusschen
samenstellende
mineralen blijken
doorsneden,
deele
ten
en secondaire mineralen
erts
Ook kwarts komt
plagioklazen
gesteenten dezer groep, de
korrelige
lang lijstvormige
in
getinte
chloriet).
de
tot
overgangen
vertoont
hoofdzaak
in het gesteente voor.
soms zonair gebouwd, de
zijn
(in
zijn:
te
omgezette
chlorietisatie is
ook ten deele op hen overgegaan. Enkele sneden der symmetrische die
zone,
doch
door,
vormen, vertoonen uitdoovingen,
Karlsbader tweelingen
die wijzen op een mengsel
de
in
plagioklazen
zonaire
Het
voor.
met ongeveer de samenstelling van
komen ook minder
kristallen
erts
labra-
basische
vormt kleine, meestal idiomorfe, en
grootere, soms idiomorfe, soms hoekig begrensde kristallen, die
ook
de overige mineralen van het gesteente, voornamelijk de veldspaten,
kunnen omsluiten.
N°. III 513. Vindplaats: Noil Boewan. Centrale deelen van een amandelsteen. (Gabbroachtige diabaas).
Het gesteente maar
tuur,
middenkorrelig en vertoont geen diabaasstruk-
is
omdat het de centrale deelen van een amandelsteen
zal,
vormt, als gabbroachtige diabaas worden beschreven.
De
plagioklazen zijn basisch en dikwijls zonair gebouwd,
trische uitdoovingen
De
augiet
is
van 31° komen
bij
lichtviolet gekleurd,
symme-
de kernveldspaten voor.
soms zonair gebouwd en dik-
wijls idiomorf ten opzichte der veldspaten begrensd.
Groene chloriet
is
in
groote
hoeveelheid
in
schen en in de overige bestanddeelen, aanwezig; raal ten koste der augieten en
welke ciet
laatste het
komt
of hoekige,
in
het gesteente, tus-
we
zien dit mine-
ook in de veldspaten gevormd, van •
soms stukken geheel opvult. Ook secondaire
geringe
hoeveelheid
maar ook zeer
soms onderling evenwijdige
veel,
voor.
Het
erts
cal-
vormt idiomorfe
in éen richting sterk verlengde
kristallen.
en
Kleine idiomorfe kristalletjes
worden soms door de
omsloten. Naaldvormigc apatictziiiltji-s
aiii^jictcii
slechts in f^eringf; lioevGolhcid iuuiwezig.
nijn
IV
N°.
kor r e
1 i
Dal der Mota
126. Vindplaats: i^-
e
(I
abaa
i
Dit gesteente
middenkorrelig on
is
Mo roek.
(.Midden-
op
gesteenten,
s).
gelijkt
veel
basische diorieten of de gabbro's zijn beschreven. Daar
de
die
bij
het
gesteente
grofkorrelige
deele
ten
variëteit
aniygdaloïdisch
bij
struktuur
diabaasachtige
oorspronkelijke
ontwikkcbl,
is
de diabazen worden
het als
zal
ondergebracht.
De
door de sterke verwee-
is
ring onduidelijk geworden.
Van do
oorspronkelijke samenstellende mineralen zijn aanwezig:
we
zonaire plagioklaas en ijzererts, verder zien
mineralen,
in
hoofdzaak chloriet en
ten deele zeker langs secondairen
hebben
lijstvorm,
meestal
zijn
calciet,
weg
sterk
zeer veel secondaire
ontstaan.
is
kwarts ook
terwijl de
De
plagioklazen
gebouwd, de randzone
zonair
der kristallen heeft soms lagere, soms hoogere brekingsindices, dan
aangrenzend kwartskristal,
een
terwijl
de
basiciteit
der kristallen toeneemt tot zeer basische mengsels. lijke
bisilikaten
mengsel van
zijn
calciet,
we
geheel verdwenen,
naar de kern
De
oorspronke-
hun
zien in
plaats een
en weinig groenen amfibool,
chloriet
welke
mineralen ook de plagioklazen voor een deel hebben omgezet. Daarentegen
is
de magnetiet geheel frisch
in vrij groote, meestal
hoekig
begrensde kristallen, die dikwijls ])lagioklaaskristalletjes geheel omsluiten uit
;
de
de plagioklaas dringt ook in de ertskristallen binnen, waarvrij
van het erts
late kristallisatie
De kwarts
is
soms op een wijze met
getwijfeld.
Ook vormt
tegen de veldspaatlijsten allotriomorf
ook
in
het gesteente blijkt.
waardoor
van het eerstgenoemde mineraal niet
aan het secondaire ontstaan
kan worden
in
calciet vergroeid,
liet
zijn
grootere
individuen,
die
begrensd, terwijl deze laatste
de met kwarts gevulde ruimten vooruitsteken. Granofierische
vergroeiingen met den veldspaat der randzone, die in andere Timorecsche
Ten
gesteenten slotte
dient
werden beschreven, werden apatiet
als
gesteente te worden vermeld.
niet
waargenomen.
ondergeschikt bestanddeel
van het
224 ]Sr°. I 33. Vindplaats ten Noorden van den N.W. punt van den Goenoeng Gëmpol. (Gabbroporfieriet). :
Makroskopisch zien we een porfierisch gesteente, waarin kleine glinsterende plagioklaasfenokristen en zwarte kristalletjes van augiet
—
de
doorgaans polysynthetisch en
zijn
volgens de Karlsbader wet vertweelingd
zone werden
sche
fijn-
blijken de plagioklaasfenokristen meestal
gebouwd, ze
te zijn
afsteken tegen een
grondmassa.
Onder het mikroskoop
zwak zonair
—
de tweede sterk
weinig,
eerste
kristallijne groenachtige
sneden der symmetri-
in
;
verscheidene veldspaten als bytowniet en labra-
door bepaald. In sterker zonaire kristallen behoort de randzone nog
komt
zuurdere mengsels. In het gesteente
tot
waarbij
chlorietrijk,
zijn
kristal
geheel
zooals reeds
opvult,
of gabbroachtige
mineraal
laatste
dit
— alleen, of in dit gesteente
ook
te
meermalen
gesteenten
dan een scherpe begrenzing,
veel
vrij
sommige
voor, de plagioklazen zijn doorgaans frisch, doch
chloriet kristallen
kern
een
zamen met
van
calciet
het
— bijna
Timoreesche diorictische
in
werd beschreven. Deze kern vertoont evenwijdig aan
de kristalbegrenzing
van den plagioklaas. In het hier beschreven gesteente doordringen de calciet en chloriet elkander in de kern, waarbij echter de chloriet hoofdzakelijk tot de randzone beperkt is
over grooten
(Plaat X,
is
fig. 4).
De
calciet
afstand gelijk georiënteerd, terwijl de chloriet be-
staat uit een zeer tijnvezelig aggregaat.
kern komen nog geïsoleerde onveranderde pla-
In de omgezette gioklaasdeeltjes is
gebouwd,
voor,
die
gelijktijdig
alle,
met
liet
voor
zoover het kristal niet zonair
niet omgezette buitensta deel
van
den plagioklaas uitdooven.
De
augietfenokristen
zijn
lichtviolet
getint
en
hebben kleinere
afmetingen, dan de fenokristen van plagiolclaas. Tweelingen volgens (100)
komen
voor, ook zandlooperstruktuur
werd waargenomen. Ze
hoopen zich soms gezamenlijk en met de grootere plagioklaaskristallen
op,
waarbij
mineralen ten
duidelijk
deele
blijkt,
gelijktijdig
onverweerd, in de zone der zuilas ontwikkeld.
dat
verliep. zijn
de kristallisatie der beide Meestal ze
min
zijn
óf
de augieten
meer idiomorf
2 2 f)
Er komen paeudoniorfosen voor, die
gelijkt*
op de kristalbegrenzing van
dus oorspronkelijk
in
en
olivijn.
waarmee de grootere door ovcn'gangen
De grondmassa en
De
der
plagioklaas
zuiltjes,
die
hoopen.
Ten
opzichte
nog
een
ten
zich
dikwijls
grondmassa,
eigenlijken
verbonden.
wijst
dv
ontstaan,
begrenzing
Dat de
het gesteente
ten
vormt
augiet
korte
wijst de begrenzing
ertskristalletjes
gelijktijdig
de
De
en met chloriet en erts op-
gezatiK^iilijk
van den augiet.
bestanddeelen van
een geringere basiciteit dan de
o])
fenokristen.
van
deele
plagioklaaslijstjes kristallisatie
d(^
plagioklaas vormt lijstvormige doorsneden,
waarvan de uitdoovingen wijzen
op
zijn
Enkele
in hoofd-
bestaat uit plagioklans, augiet, veel ijzererts, wat
chloriet.
gemiddelde
Dit laatste mineraal kan
wat grootere afmetingen, doch
zaak vormt het erts kleine kristalhïtjes in
apatiet
dooraderde,
crt«
waarvan de vorm soms
gesteente aanwezig zijn geweest.
liet
bereiken
ertskristalletjes
met
uit:,
groene chlorietische substantie bestaan
op
en
een
der
opzichte
ten
ten
deele
vroegere
verschillende
kristallisatie der
deele naast elkander verliep,
bewijzen insluitsels van kleine (ertskristalletjes in de grootere augieten
en
omgekeerd van
kristalletjes
insluitsels
van
kleine
Ook worden
ijzererts.
augietjes
de grootere
in
augietzuiltjes dikwijls door
den plagioklaas omsloten, de struktiiur der grondmassa ofietisch,
dus niet
tot
de hypidiomorf korrelige
om
de
bovenstaande
struktuur.
gebracht
is
maar vormt een overgang liet tot
wordt
gesteente
kenmerken
de gabbroporfierieten en vormt een overgang tusschen
de gabbroporfierieten van den Frankenstein (Odenwald), portierischen
plagioklaas
en
de
die alleen
van
olivijngabbroportierieten
den
Oeral, die geen plagioklaas, alleen augiet en olivijn als fenokristen
bevatten.
N°. II 985.
Vindplaats:
Nuil Boe wan. (M
i
d d e
k o
ii
rel
r
i
-.
Diabaas). Dit middenkorrelige,
mikroskopisch
groenachtig
pisch herinnert de zonaire liasisclie
diorieteii.
bazen
bij
is
grijszwarte
gesteente
de struktuur der gabbroachtige diabazen.
De
bouw
grens
vaii
vertoont
Mikrosko-
vele plagioklazen aan die der
tusschen diorieten,
gabbro's en
de hier beschreven gesteenten niet scherp
dia-
te trekken.
;
'22(i
De
kernveldspaten bestaan uit basischen
der randzone
teit
basischen labra-
kristallen
van andesien en
die
tot
tot zeer
gebouwde
of bytowniet, in de zonair
door
kan de
acidi-
zelfs tot die van' oligo-
klaas stijgen.
Zwak
augietkristallen
getinte
violet
gesteente aanwezig
het
in
vormige veldspaatdoorsneden der augietkristallen
zijn
begrensd,
groote
hoeveelheid ;
de
lijst-
doorgaans idiomorf ten opzichte
waarbij
worden
beide mineralen
dezer
in
zijn
en missen eigen kristalvorm
vergroeiingen
verschillende
We
gevormd.
zien
om
b.v.,
een
middelpunt radiair gerangschikte, plagioklaaslijsten door een grooter dat
augietkristal,
kan
omgeven
verknipt,
is
hoekig begrensde
plagioklazen
een
in
waarbij de vergroeiing op een schriftgrantie-
doch
gelijken,
de
overgangen met normale
plagioklaasindividuen
verschillende
Deze strukturen
zijn niet gelijk georiënteerd.
ofietische strukturen
we soms
struktuur zien
pegmatietische
stukken
verschillende
talrijke
augietkristal,
grooter tische
in
soms
ook liggen
zijn
dan door
allerlei
verbonden. Een soort
wanneer een
ontwikkeld,
groot plagioklaaskristal geïsoleerde, onregelmatig begrensde, augiet-
fragmenten omsluit; deze hetgeen
op
wijst
een
zijn
dan wel dikwijls
gelijktijdige
gelijk georiënteerd,
kristallisatie
der
beide
mine-
ralen.
Het
erts
een
toont
soms idiomorf, soms streepvormig, verlengd of ver-
is
bouw en
skeletachtigen
van het gesteente,
deelen
terwijl
opzichte der grootere kristallen
In
ruimten tusschen
mineralen,
dit
is
dan kleinere bestanden allotriomorf ten
begrensd.
mineraalmengsel vinden
we
secondaire
waarvan zich enkele ook in de bestanddeelen van het
mineraalmengsel zelve bevinden. verder amfibool, het erts. In de,
we
omsluit
het hoekig
calciet
Het
zijn
in
hoofdzaak
chloriet,
en een bruinrood verweeringsproduct van
met de secondaire mineralen gevulde, ruimten
dikwijls verschillende zones afwisselen; hierin
komen ook
zien
zones
van zwarte ertssubstantie voor, die afwisselen of meestal de uiterste randzone riet
ook
en
vormen van eveneens onderling zonair afwisselende calciet.
fijne lijstjes
Doorgaans
is
chlo-
Tusschen de secondaire mineralen vinden we soms van polysynthetisch vertweelingden veldspaat. de
chlorietisatie
der
plagioklazen
zeer
zwak
;
er
227
komen
cclitcr
ook
kristnllon
ki.'i'iioii
geheel
zijn
ovid'gegaaii
ook
zooals weril
gesteenten,
in
•en
in
die
gal)l)ro's
lii-
l)ij
afoTscliciilcn
sclici'p
groen
fijn
elilorietwocfsel,
beschreven,
zijn
V('niiel
N^.
Wei
Fl
.)().
o
1) jj
11
De
hier
^'in(Il)!aat^s: Vast ges'teentt; Atapoepoe. (K war sd aha a t
als
h-irtd-tadinhazcti
overeenkomst met de gesteenten
verbreid
elders
zijn
te
glasachtig.
In
de
s).
geste
Iieschrijvi'ii
glasrijke
gangvorm
in in
is
en
weinig
de randzone dicht of zelfs
is
randzones
maar het midden der gangen, met de
verband met
kwarts, in
is
kristallisatie in het gesteente, niet als
late
Dergelijke
').
komen
de randzone dikwijls een por-
soms
ontwikkeld,
struktuur
fierische
den waterval
1) ij
i
kongadiahazen van Törnkbohm
voor in stroomen. In de gangen
zijn
waarviiu
voor,
zoodanig aanwezig,
struktiuir der korrelige dia-
toont aan wat de mineralogische samenstelling der glasrijke
bazen,
gesteenten
zon
geweest,
zijn
indien
deze
waren
volledig
gekris-
talliseerd.
De Fatoe Ked(jewa
gesteenten
zijn
de
bij
beschreven,
bazalteii
verband met het zeer basische karakter der porfierische plagio-
in
klazen'en de aanwezigheid van
olivijn
onder de fenokristen, terwjjl
de grondmassa zuurdere samenstelling heeft
Ook de
hier
overgang
een
ehemiscli
steente
als
kwartsdiabaas
vormt
en
naar de
beschreven
daardoor
het ge-
augietandesieten.
gesteenten
vertoonen
mineralogische en chemische eigenschappen, die dezen laatsten
doen
verkiezen,
Doch
evenals
boewei de
hunne kwartsrjjke
de veldspaten
afgrenzing
der
variëteiten
of
sterk
zonair
kwartshoudende tonalieten
zijn
diorieten
onsidierp
is,
naam
gebouwd. naar
zoo
ook
de grens tusschen de (kwarts)augietdiorieten en de (kwarts)gabbro's of middenkorrelige (kwarts)diabazen. Enkele kwartsrijke gesteenten, die
sterk
tot
het
hier
beschreven
gesteente naderen, zijn nog
bij
de kwartsdiorieten beschreven.
Een kwartsdiabaas,
1)
.\.
E.
ïöRNECon.M,
Kono'. Svonska Votensk.
die,
Om
evenals
Sveriges
het
hier
vigtigare
beschreven
och Gabbro-.Arter. Stockholm, 1877.
Diiibas-
Aknd. Kerhandl. XIV, X».
i:i.
gesteente
228 kwarts en veldspaat bevat, komt
van
vergroeiingen
granofierii5che
ook onder de door "Wiciimanx
Ueselireven gesteenten voor.
')
Voor zoover kon worden vervolgd 11 56
hooger niveau en
ter plaatse in
Het
is
is liet
middeukorrelige gesteente
verbonden niet de vulkanische conglomeraten, die
genetisch
bij
den Fatoe Kedoewa voorkomen.
niet onwaarschijnlijk, dat het een iets zuurdere dieptevorin
voorstelt en ons dus tevens leert,
van deze bazaltische gesteenten
welke gesteenten zouden kunnen ontstaan, indien die effusiefgestoenten
meer volkomen waren Makroskopisch
is
gekristalliseerd.
het gesteente zeer donker grijs tot zwart gekleurd,
er is
wat bruinachtige substantie bijgemengd. Onder het mikroskoop
zien
we een mengsel van
zonairen plagioklaas, kwarts, augiet, mag-
netiet en chloriet. Zeer fraaie granofierische vergroeiingen
De
veldspaat
een
treft,
komen
voor.
zoover de kernen der zonaire kristallen be-
voor
is,
basische plagioklaas, symmetrische uitdoovingen van
vrij
34° werden waargenomen. Deze kernen bouwen het grootste deel der kristallen vrij
snel
een, meestal smalle, randzone de basiciteit
op, terwijl in
komen
afneemt. Doorkruisingstweelingen
tallen zijn. niet polysynthetisch vertweelingd,
enkele lamellen,
die töt in de uiterste randzone doorloopen, welke
dus eveneens bestaat uit plagioklaas. door
herhaaldelijk
dat
voor. Vele kris-
andere bevatten slechts
middel van de
hunne brekiugsindices lager
Aan
lijn
zijn
deze laatste kon echter
van Becke worden bepaald,
dan die van kwarts, ze be-
lmoren dan dus tot zure plagioklazen. Deze zure plagioklazen
Of de veldspaat van
het
mengsel
granofierisch
ten
zuren plagioklaas en ten deele uit kaliveldspaat bestaat, zeer
zijn
rechtlijnig ten opzichte der zonaire kernen begrensd.
soms scherp en
deele is
uit
door de
struktuur van den granofier niet te bepalen, dat echter
fijne
kaliveldspaat slechts in zeer geringe hoeveelheid aanwezig kan
zijn,
De
pla-
blijkt
uit de
gioklaas
is
chemische samenstelling van ten
onregelmatig begrensd, gedeeltelijke
plagioklaas
1)
A.
resorptie in
van
opzichte
het
het
gesteente.
granofierisch
mengsel
dikwijls
hetgeen door geleidelijke overgang of door
kan
de nabijheid
WiCHMAXN, Gesteine
zijn ontstaan.
van een,
vüii Timoi', loc.
Hoe de
ten
fit.
granofier
om
een
deele granofierisch ver-
blz. 71.
229 groeid,
mige waarvan korte
gdiecl
piai^iokiaaslijstjcs d(^
granofier
afgezet, blijkt uit
is
is
uit
Hoc ook oen kwartskan unisiuiteii, om som-
2 duidelijk.
fi?.
1
'laat
XII,
tig. 1.
De
van verseiiillende lijstvorniige veldspaten zien we soms
zijde
den
in
IMaat Xf.
2 pn
fig.
talrijke
kristal
werd gevormd,
decle veldspaatvrij, kwartskristal
ton
Plaat Vir,
voren
naar
granofier
steken,
terwijl
andere zijde der
dt-
kristallen
soms door kwarts zonder granofierisclie vergroeiingen wordt
begrensd.
De
dikwjjls totale afwezigheid van granoticn'
van den pUigioklaas, die deze op andere
om
gedeelten
omtrek
i)laatsen langs zijn
wel vertoont en het in vele gevallen beperkt
zijn
der granotierisehe
vergroeiingen tot het aan de plagioklazen grenzende deel van een kwartskristal
wijst
op
Het
spaatsubstantie.
is
een
sterk
plaatselijk
doorgroeien der veld-
dus zeer waarschijnlijk dat de zure niagmarcst
plaatselijk in samenstelling verschilde, dat zich daaruit dus plaatselijk
nog veldspaat heeft kunnen ontwikkelen, die de neiging had zich
om
de reeds gekristalliseerde veldspaten af
slechts
kwarts,
gescheiden,-
zoo
scherp
ze
l)ij
sterke
verschillen in dubbelbreking
De
augiet
overgegaan
te
zetten, terwijl elders
van de reeds gevormde plagioklazen
werd gevormd. De granotierisehe vergroeiingen
dat
fijn,
die
in
is
slechts
een
zijn
is
soms
vergrooting slechts door onregidmatige
kunnen worden herkend.
zwak
groeiiachtig
getint en
of groenachtig
geelachtig
soms radiaalstralige substantie. Deze substantie
bruine, is
vrij
ten deele
is
fijnvezelige,
sterk dubbel-
brekend voor chloriet; de omzetting begint langs de randzone der kristallen, terwijl de substantie zich
ook buiten oorspronkelijke augiet-
kristallen in de ruimten tusschen de overige mineralen bevindt.
Grootere idiomorfe of hoekig talletjes,
met blauwen glans
gesteente
verspreid,
terwijl
in
zeer
tot
skeletachtig begrensde ertskris-
opvallend fij'nc
licht,
vinden
ertsdeidtjes
in
we
risehe vergroeiingen van kwarts en veldspaat zyn opgehoopt. uit
blijkt
de late kristallisatie
van
een
deel
in
het
de granotie-
van het erts
Hierin
dit
gesteente.
Apatiet
vormt zeer langgerekte naaldvormige
zuiltjes,
die zich
dwars door plagioklaas, kwarts en granofier voortzetten.
Ook chemisch
blijkt
de overeenkomst tusschen de hier beschreven
kwartsdiabazeii en de kongadiabazen (Vgl. anal. I
eii
II).
230
1
[|
111
Si Oj
5;i.3i
53.27
55.25
Ti Oj
1.69
2.52
—
Alj O3
14.70
13.56
12.12
Fe, O3
6.40
5.29
8.8.i
Fe
4.50
7.89
4.91
MnO
—
0.21
—
Ca
7.42
6.54
8.34
Mg
4.17
4.10
4.84
K,
0.48
1.34
1.62
Xa-i
2.75
2.83
2.08
H2O
4.70')
Som I.
1.90
,
100.12
Kwartsdiabaas.
Gesteente
99.83
bij
den
99.65
vraterval
Wei
Ro.
bij
Ata-
poepoe. Timor. II.
Konga. Schonen. Zweden,
Kongadiabaas.
Elemente. 1910. III.
Kwartsdiabaas Zuid- Afrika,
De
410 (met
blz.
0.38%
blz.
id.
Kaap Kolonie.
Richmond.
(amfiboolhoudend).
cf.
H. Rosenbusch.
cf.
P, 0-).
410.
volgens het Amerikaansche systeem berekende mineralogische
samenstelling
volgt:
is. als
kwarts
15..66
%
2. 78 °/„
orthoklaas albiet
23.06
anortiet
26.41 °l^
°/<,
Deze berekend e samenstelli "=j steml
diopsied
8.02 °;„
hypersteen
6.93
ilmeniet
3.19°/,
magnetiet
9.28%
goed met de werkelijke
vrij
overeen.
K,
1)
Gloeiverlies.
sal
67.91
fem~
27.24
Q F
52.25
0' 4-
15.66
Na, CaO'
0'
5
> 3<,7T 1
= 49 95
Klasse
II.
3
> 7<"5
Orde
< -3
>
%
1
= i
4.
Rang
4
231
KjO'
5
1
Naj O
44
7
—
K, O' hNa, O' ,. ^ -y-^ De vernoudin» ~ -dfii
derden raug, het behoort
den
subrang bandose
(II,
4,
^
,
" ,
^
,
doet
gesteente
liet
tot
de sterk prosodische variaties iu
tot
den subrang pla-
3) en nadert tot
4,
naderen
cerose (II, 4, 3, 5).
Albietamfibolieteii.
1(>.
De
ainfibool
dezer gesteenten
blauwachtige
een
Kwarts
stralen.
veelheid
naast
zeer dikwijls
is
voor
absorptietiut
in deze gesteenten
is
volgeus
de
gekenmerkt door de
f-as
trillende
in grootere of kleinere hoe-
den albiet aanwezig. Sommige bevatten veel mine-
ralen der epidootgroep, andere veel titaniet.
m
N°. d oo
t
v r
ij
Vindplaats:
405. ,
titaniet r
Het gesteente de
mineralen
titanomagnetiet,
pyriet,
en
zeer
men,
titaniet-
is
samenstellende
weinig
J'ad
N
i
loele t-Noi
1
Toko. (Epi-
k).
ij
en amfiboolrijk, mikroskopisch bhjken zijn:
te
overgegaan
is
in titaniet
en epidoot werden niet waargeno-
Zoïsiet
ealciet.
zure plagiokiazen,
amfibool,
grootendeels
die
ze ontbreken of zijn in zeer geringe hoeveelheid tussclien
titaniet,
die belialve
De veldspaat
verspreid voorkomt, verborgen.
den
ook in korreltjes door het gesteente
liet erts
bij
polysynthetisch ver-
is
tweelingd, grootere uitdoovingshoeken dan 15° aan weerszijden van
den tweelingsnaad werden niet waargenomen, loodrecht op den positieven bisscctrix zagen 16°
ten
De is
der
opzichte
amfibool
bouwt
pleocliroïtiscli
in
in
een snede nagenoeg
we
een uitdooviug van
splijting. liet
liclit
grootste
deel van
liet
gesteente op,
hij
blauwgroene, lichtgroene en zeer lichtgele
S
>
De maximale waar-
kleuren,
met het absorptie schema
genomen
iiitdoovingslioeken in zuilvormige doorsneden bedragen 20°.
De den
titanomagnetiet
titaniet
lijken
zien
is
slechts
we soms
titanomagnetiet,
in
ten
t
b
deele
n.
als
zoodanig aanwezig,
korrels op de plaats van oorspronke-
waarvan dikwijls nog resten
zijn
gespaard,
232
maar ook
de
is
het gesteente zijn
gerangschikt.
len,
is
zoowel
tusschen en in de overige elementen van
titaniet
verspreid,
De
de kristalletjes soms snoervormig
waarbij
min
pyriet vormt
of
meer idiomorfe
kristal-
ook snoervormig verlengd en kan van den titanomagnetiet
den gelen glans
door
breken der omzetting in
Kwarts kan
opvallend licht als door het ont-
in
worden onderscheiden.
titaniet,
slechts in zeer geringe hoeveelheid
aanwezig
zijn.
X°. II 239. Vindplaats: Berg Séan bij kampong Fatoeni. Tusschen ilaubessi en X o en o e Xai. Dit gesteente
evenals
is
het
vorige
zeer
amfiboolrijk,
vertoont
een sterk ontwikkelde schisteuze textuur en blijkt mikroskopisch, tegenstelling
in
met het vorige, gekenmerkt door de
van kwai'ts naast zuren
wezigheid
rijkelijke aan-
plagioklaas, door de aanwezig-
heid van epidoot en zoïsiet en door de zoo goed als geheele afwezigheid van titaniet.
De
amfibool
donkerder
is
gekleurd en sterk
pleochroïtisch
in
blauwe, groene en lichtgele kleuren, de maximale uitdoovingshoeken
bedragen ongeveer
17°,
absorptieschema
het
is
weer
> > b
t
n.
Verbreking en verbuiging der amfiboolzuilen komen voor. Zure plagioklaas en kwarts komen beide voor, een deel der niet polysynthetisch vertweelingde gedeelten bleek 2-a8sig te ontwijfelbare
kwarts
zeker in
is
vrij
maar
zijn,
groote hoeveelheid onder de
kleurlooze mineralen aanwezig. getinte Tpistaziet en
Licht geelgroen of
klinozoïsiet
kristalletjes
Het
in
zijn
niet
deele
deele
ten
is
omgezet
in
licht,
breking valt waar
te
Enkele kleine
IV
AVareii
zoïsiet
aanwezig, de
als
de
licht,
en
vertoont
een groot deel
is
een
echter
waaraan soms duidelijk een sterke dubbel-
nemen.
apatietzuiltjes
120. Vindplaats: in
zoodanig gespaard
opvallend
een bruingeel doorschijnend mineraal zonder
glans in opvallend
X°.
hoeveelheid
missen een goeden zuilvorm.
erts
blauwaehtigen glans in ten
zwak dubbelbrekende
belangrijke
boven
komen
in het gesteente
voor.
In het dal van de Mota Xokoewai.
beschreven
gesteenten
de 'oorspronkelijke
'
2m van
iniiieralen
liot
geheul
gusteentu
vordwL'Ufii,
thans
een
in
te
beschrijven amfiboliet zijn de oorspronkelijke veldspaten slechts ten
deele in secondaire mineralen omgezet.
Makroskopisch
zien
we
een
Het
witte en donkere mineralen.
geus de
trillende
c-as
door de afwisseling van
mikroskopisch samengesteld
blijkt
vol-
veldspaten, zoïsiet (met overgangen
stralen,
dubbelbrekende
naar sterker
is
met Idauwachtige absorptiekleuren voor de
anifil)(tolznilen
nit
schisteus
iiiidilcMkurrelig,
tot
fijn-
amfiholietisch gesteente, dat fijn gevlekt
mineralen dor
epidootgroep), titaniet
en een enkel apatietzuiltje.
de omzetting der oorspronkelijke veldspaten
Bij
we
zien
in
ile.
door talrijke insinitsels troebele, kristallen tusschen gekruiste nicols
een helderder, dubbelbrekende substantie gevormd, die waarschijnlijk bestaat
neogenen albiet (en kwarts), welke ook
uit
plaatselijk in
grootere polysynthetisch vertweelingde heldere individuen voorkomt.
Den
zoïsiet
en
zuilen
vindt
men
goed
zoo
alleen
bijna
als niet
in
met den
grootere
goed ontwikkelde
albiet tot een
aggregaat
fijn
vermengd. In enkele gevallen werd waargenomen hoe een oorspronveldspaatkristal
kelijk
Een
bouw
zonaire
is
geheel
bijna
door
zoïsiet
met de blauwe polarisatiekleuren van
kern
was
in deze zuilen verbreid, waarbij
minder zwak dubbelbrekende randzone rhombische titanietdoorsneden
is
zoïsiet
vervangen. meestal een
door
omgeven.
een
Zuiver
iets
spits-
worden door den amfibool en ook
door den zoïsiet (unsluten; hetzelfde geldt voor den slechts
in
zeer
geringe hoeveelheid aanwezigen apatiet.
De
veldspaatrijke
tot amfiboolvrij,
gemengd. deele
is
verband met
In
van
gedeelten
het
gesteente zijn amfilmularni
enkele kleine zuiltjes zijn soms met de veldspaten het
gerekristalliseerd, zien
feit,
we
dat
dit
plaatselijk
gesteente slechts ten
de bestanddeelen van
het gesteente vergruisd en gemengd, waardoor een duidelijke kata-
klaasstniktuur N°.
[I
is
472*.
van Xoil To k
ontstaan. Vindjilaats:
Dal der Xnil
Xoiii.
stroomaf
o.
Dit fijnkristallijne gesteente wisselt af met amfibolieten, die rijk
zijn
aan
zoïsiet
(vgl.
X°. II 471).
ze-^r
234
Onder het mikroskoop
we een mengsel van bleekgroenen
zien
blauwachtige absorptietinten voor de volgens de
amfibool
(niet
trillende
stralen)
doorgaans
en,
zuren plagioklaas, ten
deele
titanietkorrels zijn vrij
talrijk
polysynthetisch
c-as
vertweelingden,
Onregelmatig begrensde
zeker albiet.
aanwezig, zoïsiet ontbreekt in
dit ge-
steente zoo goed als geheel.
17.
Zoïsietamflbolieten.
N°. II 471. Vindplaats:
Dicht
Noil Noni, stroom af van No Het gesteente
wisselt
af
bij N°. II 468. il
Dalwand
der
Toko.
met de amfiboolnjke albietamtibolieten
II 472*, bevat kalkspaataders en vertoont in het handstuk een fijn-
mengsel van donkergroenen amfibool en lichtgeél-
tot iniddenkorrelig
achtig of groenachtig gekleurde mineralen zonder schisteuze textuur.
De
samenstellende mineralen blijken mikroskopisch in hoofdzaak amfibool
en
zoïsiet
Veldspaten
of
liwarts
zijn
te
niet.
niet
(en
pistaziet),
werden
in
verder
vrij
veel
tita-
de onderzochte preparaten
waargenomen, blijkbaar hebben de mineralen der epidootgrocp
de oorspronkelijke plagioklazcn geheel vervangen.
De voor
amfibool
de
volgens
is
volgens n.
bleekgroen gekleurd, heeft een blauwachtige tint c
trillende
stralen
en
is
bijna kleurloos voor die
Behalve deze groene amfibool hoopt zich op enkele plaat-
sen een mikroskopisch kleurlooze amfibool in het gesteente op, die
ook smalle adertjes opvult.
De
kristallen
missen
idiomorfe
begrenzing en omsluiten
zoïsiet,
epidoot en titaniet.
De
zoïsiet is
dan de amfibool
eveneens in groote, hoewel in geringer hoeveelheid in het gesteente aanwezig.
doorgaans geen goeden
De
kristalletjes vertoonen
zuilvorm en met de zwak dubbelbrekende
met blauwe polarisatiekleuren wisselen vlekkig sterker
gedeelten
dubbelbrekende gedeelten, welke door overgangen met de zwakker dubbelbrekende die
van
zijn
pistaziet,
verbonden,
welk
af.
[nineraal
De dubbelbrekiug kan gaan ook
in afzonderlijke
tot
kristalletjes
voorkomt. Plaatselijk
kon
nog worden waargenomen, dat de
titaniet
uit
235 erts
uorsproiikelijk
N°. II 470.
van N o
hot
echter zuo j^oed
t-rts
Dal wand der Xoil Noni, strooinaf
Viiiil])lants:
normale
schisteuze
zoor zoïsietrijk gesteente, dat den overgang vormt
vertoont
amfibolieten,
textuur.
handstuk
het
in
een sterk
Reeds makroskopisch zien we grootere
omgeven door een
letjes
is
Toko.
i 1
Een eveneens naar
thans
ontstaan,
is
verdweueu.
als geiiecl
fijn,
min
kristal-
meer glanzend, weefsel, dat
ot'
de schisteuze textuur veroorzaakt.
Onder het mikroskoop
deze grootere kristalletjes te be-
blijken
staan uit amtibool, ze liggen zonder regelmaat in een fijnkristallijn
mengsel verspreid. Dit rels
van
zien
we een
zoïsiet
fijne
hoofdzaak uit kor-
in
heldere kleurlooze substantie, waarin geen polysynthe-
waargenomen,
tweelingen werden
tisehe
mengsel bestaat
en sterker dubbelbrekenden epidoot; daartusschen
maar
kwarts kon worden aangetoond,
deels bestaat uit albiet; verder zien
waarin
die
we
l-assig
waarschijnlijk
positieve
grooten-
titaniet in korrels en snoer-
tjes,
kleine amfiboolzuiltjes en weinig groenen,
den
chloriet.
zwak dubbelbreken-
Enkele grootere albietkristallen, die duidelijk poly-
synthetisch en volgens de Karlsbader-wet zijn vertweelingd en zeer korrels van mineralen der epidootgroe]) poïkilitisch omslui-
talrijke ten,
komen
De
het gesteente voor.
in
grootere
kristallijne
amfiboolkristalletjes
mengsel
verspreid,
liggen
soms
dat
als
in
de
resten
in
kristallen
het fijn-
binnen-
dringt of er stukken van afsnoert. Ze missen een goede begrenzing
en
zijn
tint
Secondairen
van adertjes zirli
gekleurd, weer met de blauwachtige absorptie-
bleekgroen
voor de volgens
o. a.
calciet in
het
c
trillende stralen.
zien
dwars door de Is.
we
gesteente,
in
anifibnleii
hoeveelheid als vulling
geringe
die
zicli
plaatselijk verbreeden en
voortzetten.
liatiikinsllsclie IMagiokliiiisniuiibolieteii.
N°. IV 407. Schisten uit het M oef s-geb Kolsteen in de Xoil Besi. i
Deze
amfiboliet
is
middenkorrelig
en
rijk
i
aan
ed. Vindplaats:
veldspaten,
in
236
dunne laagjes van veldspaat en
sterk schisteus, waarbij
verbreeden of uitwiggen,
dikwijls
zich
mineralen
samenstellende
de
blijken
De
met de boven beschreven gesteenten.
tegenstelling
amfibool
zijn:
is
Mikroskopisch
afwisselen.
te
textuur
arafibool, die
in
zuilen,
plagioklazen, kwarts, titaniet, zeer weinig apatiet en mineralen der
Goed ontwikkelde
epidootgroep.
nomen, daarentegen wel
werden
ertskristallen
niet waarge-
zwarre insluifsels in de overige elemen-
fijne
ten van het gesteente.
De
amfibool vertoont weer blauwachtige
volgens
de
dien
het
in
c-as
ti-illende
doch
absorptietinten
voor de
doch de sterk blauwe kleur van
komt
gesteente
vorige
ontwikkeld,
zuilvormig
stralen,
De
voor.
niet
idiomorfe
zonder
kristallen
zijn
begrenzing in
de
zone der zuilas en zonder eindbegrenzing.
De ongekleurde mineralen
bestaan
grootere
uit
kristallen
tere
tusschen de amfiboolzuilen
van amfibool en
zuiltjes
de
en
mengsel bestaat
kristallijne
grootere
veldspaten
uit
titaniet.
en
plagioklaas,
Doordat
amfibolen
om
verbreidt.
de grooDit
fijn-
minder kwarts,
dit fijnkristallijne
het
als
van
kristallen
plagioklaas en uit een fijnki-istallijn mengsel, dat zich
fijne
mengsel
ware heeft aange-
vreten, zijn geen van deze beide laatstgenoemde mineralen idiomorf
begrensd. Naar binnen in de kristallen dringt het mengsel niet door,
wel
niet door de veldspaten enkele
worden door de amfibolen en
mineralen
omsloten, maar dat zijn in hoofdzaak titaniet, een enkt^l
van apatiet of
zuiltje
zoïsiet.
Kataklase
is
waarneembaar. De grootere veldspaten
in dit gesteente duidelijk
zijn
bestanddeelen van het
oorspronkelijke mineraalmengsel, voor het gesteente aan drukwerking
werd
blootgesteld.
dikwijls
Ze
zijn dikwijls
door insluitsels
polysynthetisch vertweelingd en
getroebeld.
In sommige kristallen werden
svmmetrische uitdoovingen van meer dan 30° waargenomen ten opzichte der scherp begrensde tweelingslamelleering. Verbuigingen der
tweelingslamellen zijn verbreid, unduleuze uitdoovingen
maar dikwijls dooven de
kristallen
regelmatig zonairen bouw. Titaniet het geheele gesteente verspreid
werden
slechts
zeer
;
nog gelijkmatig is
komen
voor,
uit of zien
rijkelijk in kristalletjes
we
door
van de mineralen der epidootgroep
enkele kristalletjes met duidelijke splijting en
blauwachtige zwakke polarisatiekleuren waargenomen.
237
Dü chemische
van
samenstelling
(analyse I in onderstaande tabel)
het
hier
l)esclireven gesteente
blijkt groote
overeenstemming
te
vertoonen met die van sommige diorieten.
II
IV
.",.97
57.50
SiOj
56.711
Ti Oj
1.54
0.84
1.11
0.17
O3
15.42
14.23
1.5.00
13.83
Fe,03 Fe O
0.82
4.60
1.21
2.46
5.95
4.05
6.28
3.63
Al.,
Mn O
0.10
0.08
sp.
Ca O
8.65
7.94
7.31
7.27
Mg O KjO
5.45
6.37
6.83
4.67
0.34
1.23
1.25
0.48
Xaj O
3.40
Hj O
1.30
2.98
2.23
3.96
0.93
2.03
2.66
0.40
0.16
100.28
100.10
1^
Ü.
I'2
^057
Som
i.
III
riagioklaasamfiboliet.
Uit
het
sp.
"ÏÖÖ.T9
KnlstuU
Moetisgebied.
in
de
Xoil Besi. Timor. II.
1'vroxeenamfiboolbiotietdioriet. (kwartshoudend
Lij O, 0.17
°
^
Xational Park. III.
Biotietdioriet,
(met l.öth
IV.
spoor
en
Cl
Li,
;
met 0.01
H. RósKXBrscH, Elemente 1910,
cf.
Triadclphia,
O
en 0.04
Diabaas. Caman's cf.
.T.
blz. 163.
Montgomery County, Maryland cf. ö. H. Willi.vms,
Barama River,
Britsch
blz.
673.
Guyana (metCO^:
B. lI.\KKisox, Rep. G. N. Dist. 1898. blz. 12.
De berekening van den norm
gecfi
als
resultaat:
kwarts
9.06 °^„
diopsied
14.00°
orthoklaas
2.22
"'^
hypersteen
14.45
albiet
28.82
°^„
magnetiet
1.16°^
anortiet
25.58°'
ilmeniet
2.89°,'
1) Gloei verlies.
^
°:^ Cr^ O3),
Annual Report. Un. States Geel. Survey, 1895,
3.50 °g,
°
spoor S O3). Electric Peak. Yellowstone
„
'^^
238 sa]
65,68
^5
lem
32,o0
3
9,06
3
1
t
ob,b2
a
(
K, O'
4,
5)
3,
59
ïfa, O'
4
3
,
5
en bandose
,
„
'
^'""^ ^ '''
1
dus op
staat
.
-92^5<3
CaO'
Het gesteente
1
Q K^O' +
(II,
7^,,
(II,
de grens der subrangen
4, 4,
placerose
3).
In den subrang placerose vinden we een gesteente, waarvan de chemische samenstelling punten van overeenkomst met die van het
beschreven gesteente vertoont,
hier
Ciuyana (analyse lY).
N°.
483^
III :
van Britsch-
diabaas
we een
van Montgoniery County. Maryland (analyse
tietdioriet
plaats
een
n.1.
In den subrang bandose vinden
Rolsteen
bio-
III).
Schisten uit het Moetisgebied. in den bovenloop der Xoil Besi.
Dit gesteente gelijkt in het haudstuk op het vorige (N°.
Vind-
IV 407)
en vertoont er onder het mikroskoop ook groote overeenkomst mee.
De
amfibool
voor
wat
sterkf-r
blauw gekleurd voor de volgens de
c-as
verder
stralen,
(in
werden enkele
epidoot) en selijk
is
komen meer mineralen der epidootgroep hoofdzaak een zeer zwak getinte, sterk dubbelbrekende
trillende
bruinrood
kenmerken,
als
ertskristalletjes
doorzichtig die
worden.
waargenomen, die plaat-
we
Overigens zien
dezelfde
van het vorige gesteente, ook apatiet komt in
geringe hoeveelheid voor. X°. II 665.
Rolsteen Ook
in
Schisten uit het Moetisgebied. Vindplaats: Xoil Besi bij het bivak Be dj el
in de
i.
dezen amfiboliet zien
spronkelijke
we nog
duidelijke resten der oor-
mineralen, die door een fijnkristallijn mengsel worden
omgeven. Verbuiging der polysynthetische tweelingen
in
de
oor-
spronkelijke plagioklazen werd herhaaldelijk waargenomen, overigens
behoeft
ook
habitus
op
deze
de
dynamometamorfe
vorige
gelijkt,
niet
dioriet.
in
welke
in
bijzonderheden
uiterlijken te
worden
239 iMtskrishillctjcs
lics]iii)k('ii.
en
nict
zoïsift
zijn
(iiitljickc'i
dit
in
rcrsti'
ln't
Iji'jilr.
gi'st<'<'iitc
gcliccl.
tita-
rijkcljjkcr daii
iiiiiirraal
liet
laatste, aan\v(!/,ig.
Schistcii
N". II 574*.
Rolstuk
in
den
Verschillen
den
lagen en
in
in
veroorzaakt,
ii
lio v e n
1
iiiteilijken
doordat
lenzen
i
M
lirt
r
oi-t
im p der Xuil
isgch
liubitus niet de
cfl.
Vindplaats:
vorige gesteimton wor-
meer
getinte plagioklazen zich
liriiingeel
opgelioopt
iiel>ln'n
i
Bc si.
en
regelmatig
niet
in
het
hn-i-de en 2
eM.
gesteente zijn verspreid.
De
bruingeel getinte plagioklaas uit een
lange lens bleek
te
Het gesteente
niikroskopisch
blijkt
amfibolen
dezelfde
'/j
t'^I-
bestaan uit andesien.
die
als
te
vorige
der
die
ten deele bruingeel doorzichtig zijn,
De
plagioklazen
vertoonen
unduleuze
besjtaan
uit
plagioklaas,
gesteenten, ertskristalletjes,
en vrat zoïsiet of epidoot.
uitdoovingen en sterke ver-
buigingen der ptdysynthetischo tweelingslamellen; grootere kristallen zonder
idiomorfe
waardoor een fig.
2).
begrenzing
liggen
kataklastische
fraai
in
een fijnkristallijn mengsel,
struktuur
ontstaat
(Plaat
XII,
In sneden loodrecht op den positieven bissectrix dezer groo-
tere veldspaten
werden uitdoovingen van
strepen waargenomen.
7° ten opzichte der splijt-
Insluitsels bevatten deze grootere veldspaten
zoo goed als niet, de amfibolen omsluiten ook slechts weinig andere
mineralen: kleine veldspaatkristalletjes, erts en
De
der
plagioklazen
gesteente
vertoonen
zoïsiet.
bovengenoemde laagjes en lenzen
eveneens
unduleuze
uitdoovingen,
in
het
verltuiging
der tweelingslamellen en kataklase.
19. E|)i(1ootcli]oi'ietschisten. (Calcietrijk).
X°. -III 39.1.
Vindplaats:
Geverwand der N^oil Noni, waar No il Toko de rivier snijdt.
het pad van Xiloeloet naar Het Ijjn
is
een geelachtig groen, niakroskopiscii niet duidelijk kristal-
gesteente
schisteuze
met enkele smalle
textuur,
wel
enkele
calcietadertjes.
Het vertoont geen
glanzende gljjvlakken.
De samen-
240 stellende mineralen blijken mikroskopisch te zijn
en
geringere hoeveelheden
in
Het gesteente
eakiet,
zeer veel epidoot
anifibool en albiet.
dus een overgangsvorm tusschen de albietamfibo-
is
en nadert bovendien door
en de epidootchlorietschisten
lieten
:
chloriet,
hoog caleietgehalte
zijn
de kalkepidootgesteenten. Het mist de sterk
tot
schisteuze textuur der typische epidootchlorietschisten.
Behalve in het mineralen, zien
calciet
van smalle adertjes
vulling
mengsel, gemengd met de overige
fijnkristallijne
we den
ook plaatselijk opgehoopt en het gesteente. Reeds
in
als op-
Wichmaxx
')
beschreef een epidootchlorietschist van den berg Mioniaffo. N°. III 305. Vindplaats
In dit zeer
we
zien uit
Zu dh i
:
e
1 1 i
n g v a n d e n F.
fijn
eerst mikroskopisch de afwisseling
van epidoot,
een mengsel
M a u b ess
i.
gelaagde, geelachtig groene, schisteuze gesteente
albiet
en
van
laagjes, die bestaan
chloriet
met zeer weinig
en dunnere laagjes, die hoofdzakelijk bestaan uit calciet met
calciet
weinig
en
epidoot
albiet,
chloriet.
Ook komen enkele
albietnjke
laagjes voor. Erts, ten deele overgegaan in een roodbruine substantie, blijft
De
De is
albiet
is
titaniet
en
vrij
soms
in
is
in vrij talrijke korreltjes aan-
soms polysynthetisch vertweelingd.
in zeer groote hoeveelheid
kleurd hij
ondergeschikt,
zeer
wezig.
sterk
aanwezige epidoot
pleochroïtisch
kleine
zuiltjes
is
van deze kleur
lichtgeel getot kleurloos,
met pyramidale eindbegrenzing ontidiomorf, evenmin
wikkeld, maar meestal zijn de kristalletjes niet als
die
van
albiet.
De
chloriet
elementen van het gesteente en aanwezig,
zoodat
het
vertakt
is in
zich
tusschen de overige
betrekkelijk geringe hoeveelheid
gesteente geen typische vertegenwoordiger
der epidootchlorietchisten,
waartoe het echter in
is
verband met de
afwezigheid van amfibool kan worden gebracht.
•JO.
Grafitoïdrijke sehisteu.
(Met pyriet). N°. II 486. Vindplaats:
monding i) K.
in de
Dal der O e pi e o, stroom op van de
No il Noni.
bij
WiCHMANN. Gesteine von Timor.
Xoil Toko. loc.
L-it.
blz.
Wi.
:
241 liet
is
en
scricietisclie
men
de glans
\vaarii]i
vcr-
wordt veroorzaakt door een makroskopisch lierkenf
clilorietisclie sulistantie; ree(ls
kleine pyrietkristalletjes.
Onder
liet
kristalletjes,
we
sericiet,
Op
uitdoovende
reeht
De
biotiet.
kaliveldspaat
den positieven
veld-
pyriet-
veldspaten
wijzen
waarin
de
In sneden loodrecht
namen we geringe uitdoovihgen
bisseetrix
zijn
polysyn-
niet
doorsneden,
negatieve bisseetrix loodreeiit uittreedt.
spitse
idiomorfe
kooldeeltjes,
wat
en
chloriet
vcrtweelingde.
thetisch
zwarte
veel
onvertweelingd.
doorgaans
we een mengsel van kwarts en
niikroskoop zien
verder zien
spaat,
op
met sterk
ilimk
Hjiij)<'liuiS(l
CM'ii
laag'vlakkoii,
Ijogeii
ten
opzichte eener duidelijke splijting waar.
komen
Ook tot 15°
De
vcrtweelingde
polysynthetisch
doorloopende
voor zonder
tweelingslamellen,
veldspaatdoorsneden
waarin
uitdoovingen
aan weerszijden van den tweelingsnaad werden waargenomen. bereiken
veldspaten
kwarts en
afmetingen,
groote
vrij
dan
grooter
de
van het laatstgenoemde mineraal reeds dikwijls door
zijn
een beginnende sericietisatie te onderscheiden.
De
chloriet en de in geringe hoeveelheid aan-
grafitoïd,
sericiet,
wezige
bevinden
biotiet
zich
hoofdzaak
in
tusschen
de
overige
mineralen van het gesteente.
De
begrenzingslij nen
elkander
zeer
zijn
en kleine kristalletjes deze omsloten
der
mineralen ten opzichte van
kleurlouze
de
onregelmatig,
kristallen
grijpen in elkander
worden door grootere omsloten. Soms
gedeelten
gelijk
met een grooter
kristal
zijn
er buiten
georiënteerd.
N°. II 425. Vindplaats:
Weinig stroomopwaarts van het
ontmoetingspunt der Xoil N o
ii
i
en het pad \i In
e Ie
f
—
Noiltoko. Dit
gesteente
gelijkt
veel op het vorige, het
is
eveneens tijnge-
laagd, vertoont een zijdeachtigen glans op de verbogen laagvlakken
en
bevat
smalle,
dit gesteente
zijn
met kwarts
of
calciet
gevulde, adertjes.
Ook
in
reeds met het bloote oog kleine pyrietkristalletjes
waarneembaar.
Onder het
mikroskoop
zien
we
als
samenstellende
mineralen
242 kwarts,
veldspaat, chloriet, soriciet, grafitoïd
De
en pyriet.
calciet
bevindt zich slechts in smalle aders, komt ook gemengd met kwarts
waar
voor,
laatste
dit
mineraal
kleine holtes
of adertjes
in
het
gesteente opvnlt.
De
veldspaten
zijn dikwijls polysynthetiscli
bovendien door een beginnende rijkdom aan
inshiitsels
vertweelingd en knnnen of door
sericietisatie
den groeten
van den kwarts worden onderscheiden. In
het zeer fijne kwarts veldspaatmengsel, dat het grootste deel van het gesteente
kon de onderlinge verkonding der beide mine-
opbouwt,
ralen niet woi'den bepaald.
Met de vermelding van do aanwezigheid van
dikwijls snoervormig
gerangsehikten chloriet, sericiet en grafitoïd kan
De
worden
volstaan.
kleine kristalletjes van pyriet zijn ten deele idiomorf begrensd. 21. Kristallijiu» kalksteeiien.
De
onderzochte
kalksteenen van Timor
kristallijne
zijn
grooten-
van gering mineralogisch belang en zullen hieronder slechts
deels
worden beschreven.
kort
Ze
zijn
kleine
meestal gekenmerkt
korrelgrootte,
terwijl
door
ook
een
sterke
pigmenteering en
mikroskopisch de lapvormige be-
grenzing der calcietkorrels meestal nog herinnert aan die der gewone kalksteenen. Door evenwijdige chloriet- of sericietschubjes wordt de
textuur
dikwijls schisteus; ook donkere
gesteenten als
product
voor.
der
In
andei'e
kan
glimmer komt
b.v. augiet
dynamometamorfose, maar
in
sommige
voorkomen, doch niet als
oorspronkelijk
be-
standdeel. Slechts een der onderzochte gesteenten, namelijk de kristallijne
kalk van den Fatoe Soen tusschen Atapoepoe en Batoe Gedeh,
onderscheidt zich
van de
kristallijne kalksteenen der epizone
door
zijn
helder witte kleur en door de belangrijke grootte der kristal-
len.
Bovendien
zijn
reeds makroskopisch flogopietblaadjes en kleine
amfibool- en grafietkristalletjes te herkennen, waardoor dit gesteente
de eigenschappen vertoont van sterk dynamometaniorfe kalksteenen.
De het
kooldeeltjes hebben den kristallijnen
gesteente
bevat
toont groote overeenkomst
van het eiland Moa.
vorm aangenomen
(grafiet);
nog andere nieuwgevormde mineralen en vermet sommige gesteenten der marmergroep
24H
Ten
slotte
/.iillcii
iioj>f
worden vernield /uivcr contactinetaniorfe verzameld aun
kalksteenen, \v(dke werdi'n
de
in
eru[)tivii
Deze
Ivaonèke.
opgebouwd.
de
uit
tusschen llaumeni en
met snikerachtigen habitus en
wit
begrensde
recht
vrij
Mikroskopiscdi
contact niet basische
Iict
Noil Niniassi
eveneens
zijn
niikroskopisch
blijken zijn
van
Mooi'
kleine
korrels
te
contaetmineralen geheel te
blijken
ontbreken. N'>s.
lil
li
gesteente
liet
groenachtige teuze
111 M6. Vindplaats: Tegen den fylliet bij euvel aan bet pad Xoenoe Na i-Toe n baba.
845 en
een ronden
het liandstuk bruinroodachtig gekleurd, ook
in
is
komen
gedeelten
textuur,
de
terwijl
voor.
liet heeft
een duidelijk schis-
door chloriet
schistvlakken
en
sericiet-
schubjes een zijdeachtigen glans vertooniMi.
Het gesteente
mikroskopisch gekenmerkt door de aanwezigheid
is
van vnj veel en
groote kristallen van groenachtigen augiet en
vrij
bruinen amfibool.
Deze wijzen
missen
kristallen
van
recht
chloriet en calciet
riet
een
dat
verloopende en
in
Ze
zijn
in
dik-
We
de kristallen binnendringen, terwijl
amfiboolvrij
bergdruk.
den
omgeven en hierdoor aangevreten.
wijls door een chlorietzooni
het voorkomt,
ze
van detritus van eruptiefgesteenten
den kalksteen vóór het optreden
zien ook
goede begrenzing en
doorgaans een
de aanwezigheid
op
scherp
ot'
augietkristal
met
begrensde,
door, calciet
gevulde, aders in meerdere gelijk georiënteerde
soms
vrij
en chlo-
gedeelten
zijn
verknipt.
De heerschende
lajivormige
begrenzing
dei'
calcietkorrels
maakt
soms voor meer rechtljjnige Ijegrenzing plaats; polysynthetische tweelingen
zijn
verbreid.
Het gesteente
morfe kleine ertsdeeltjes lioopen zich ten,
is
o])
welke dikwijls eivormig volgens de
ze zijn ten deelc kristalletjes
overgegaan
komen
in
het
vormen hoofdzakelijk dunne
vnj tot
slieren
de
niet idio-
sciiistrichting zijn verlengd;
in titaniet.
gesteente
ertsrijk,
onregelmatige aggrega-
Ook geïsoleerde titanietDe chloriet en scriciet
voor. in
de richting der schistvlak-
ken, de schubjes liggen evenwijdig aan het schistvlak. Behalve deze
mineralen werden ook in zeer geringe hoeveelheid tusschen de cal17
244
zwak dubbelhrekende gedeelten waargenomen,
heldere
cietkorrels
die wel in hoofdzaak bestaan uit kwarts.
N°.
I
Dit
duidelijk
Weg Kapan-Noil
886. Vindplaats:
mist
gesteente
kristallijne
Toko.
een schisteuze textuur,
heeft een grooter korrelgrootte dan het vorige en vertoont onregel-
matig afwisselende grauwe,
en
geelachtige
Verder verloopen smalle witte aders met
Onder het mikroskoop en
zjjn
chloriet
het gesteente weer
blijkt
Er
bevatten.
te
groenachtige
ertsrijk te
vrij
ertsrijkere en ertsarmere ge-
zijn
deelten, vandaar de verschillende kleuren in het handstuk.
rietsehubjes
gerangschikt. Ze
misschien wel
zijn
deele
ten
De
eruptiefgesteenten.
chloriet
is
geringe
hoeveelheid in
lu't
hoopen
individuen, die
dikwijls
matig begrensde calcietfragmenten vertoonen in dit kristallijne lij
maar zonder
nen,
oor-
van
is
het mineraal slechts
door het geheele gesteente ver-
zijn
ze zich op, of
geïsoleerde,
uit
detritus
den
gesteente aanwezig. Kleine, meestal
goed idiomorfe, ertskristalletjes spreid, plaatselijk
chlo-
sterk pleochroïtisch in licht-
vrij
bruine en lichtgroenachtigc tinten. Overigens in
ontstaan
donkere mineralen, afkomstig van
spronkelijke
De
en min of meer evenwijdig
opgehoopt
plaatselijk
zijn
kleuren.
calciet door het gesteente.
we
zien groote, skeletachtige
georiënteerde,
gelijk
De
omsluiten.
wel
gesteente
onregel-
calcietkristallen
gebogen
begrenzings-
sterk in elkander grijpen der verschillende indi-
viduen. Polysynthetisclu' tweelingen zijn verbreid.
N°. II 92. Vindplaats: l'ad
Het
is
weinig
een
schisteuze textuur en
kopisch
weer
vrij
van Berloelik naar Hasfoeik.
kristallijn
bruinachtig rood gesteente, zonder
met enkele witte
ertsrijk
blijkt
te
calcietaders,
zijn.
Het
hetwelk mikros-
erts
is
draden of slieren verlengd of omsluit skeletachtig den riet
komt ook
in liet erts
ingesloten voor, het
is
dikwijls tot
calciet.
Chlo-
hier duidelijk ten
koste van oorspronkelijke donkere mineralen gevormd.
Een eigenaardigheid van door
de
aanwezigheid
van
het gesteente,
glinsterende
die
reeds makroskopisch
kalkspaatvlakken
opvalt,
bestaat in de aanwezigheid van grootere calcietkristallen, die echter uit
geïsoleerde,
gelijk
georiënteerde
stukkeu
bestaan,
welke door
245 de
waaruit
calcictniassii,
fijne
^cstcfiifc
ln't
hoofdzaal<
in
lu'staat,
worden gescheiden. l'olysynthetische
De
werden
tweelirig'eii
in
caleietkris-
"grootere
waargenomen.
tallen niet
gesteenten
gi'!]7,e
individuen
zonder
II
en
^^iS
II
Kcstaan uit groote calciet-
ISfl
dooraderd
en
tweelingen
polysyntlietisclif
ongelijkmatig g(H)ri("'nteerden ealoiet. Makroskopiseh zien
meer ronde gedeelten weinig
De
liestaan
uit
of
kwartsaggregati'U zoudn- of met
calciet.
lichtgekleurde gesteenten
we
tallijn,
goed
niet
we min
idiomorfe
II
mikroskopisch
zien
en
it:i
II
kristallijne
calcietkristalletjes,
zijn
!t7
ten deele kris-
met dikwijls
gedeelten,
met een dichte
afwisselen
eal-
cietmassa.
I'atoe Soen. Tussclien Atapoejioe
N°. II 11*. Vindplaats:
en Bat o e Gedeli. Deze witte grofkorrelige
kristallijne kalksteen bevat kleine lichte
glimmerblaadjes en enkele groenachtige amfiboolzuiltjes, kleine grafietkristalletjes,
verweeringsprodukt in geringe
terwijl een liruinachtig
hoeveelheid aanwezig
Ten
is.
herkennen we ook reeds ma-
slotte
kroskopiseh wat groenzwarten amtihool. (Jnder
liet
kwarts en
het
die
tallen,
lamellen
mikroskoop
gesteente
polysynthetisch
verbogen.
sterk
De
SciiROEDER VAN DER
werden
beschreven,
kleurloos tisclie
op
en
vormt
ook
blijkt
wat veldspaat voor
in
geheel
bijna
zeer
vertweelingd,
opbouwen, de
zijn
lamellen
bij
')
komen
i'alciet
voor.
langzuilvorniigc
in
in
zijn
eigenaardige absorptieverschilleii,
KoLK
hoeveelheid
geringe
komen. De groote kalkspaatkris-
te
scherpe dikwijls
welke door
een andesiet van Boeroe
De amfibool kristallen,
mikroskopisch
is
zonder kristallogra-
eindbegreiizing, de kristallen iioopeii zich dikwijls gezamenlijk
eii
omsluiten
richting
zoowel
der in,
calcietdeeltjes,
kristallen als
zijn
tiisschen
soms evenwijdig aan de
die
verlengd.
de
groote
De
zuil-
kristallen bevinden zich
Ze
zijn
zeer
Mineralogie,
UW,
calcietkristallen.
weinig geclilorietiseerd. I)
.1.
bh. 374.
L. C. ScHitoicDEK
VAN DER
Kol.K,
CeiitralMiitt
fiir
246 Tusschcn de grootere fakiotkristallen vinden we doorgaans een
complex van kleinere individuen, die ook
Daardoor
zetten.
dan
de,
de randzone der groo-
dwars doorheen voort-
er
groote calcietkris-
der
begrenzingslijnen
Tusscheu deze kleinere calcietindividuen vertakt geringe
in
die
stantie,
do
zijn
tallen niet scherp.
zich
in
worden omsloten, of zich
kristallen
tere
bestaat
aanwezige,
lioeveelheid
kwarts en
uit
sub-
kleurlooze
zonder
eigen
kris-
van secondaire
kata-
veldspaat,
talvormen.
Deze
struktuur
klase,
een gevolg
misschien
is
de kleinere
bij
kristallen
de
in
grootere
kunnen we soms
verschuivingen der tweelingslamellen in de grootere kristallen waar-
Ook een
nemen.
soort
doordringing van twee cal-
pegmatietische
cietindividuen, waarbij geïsoleerde, gelijk uitdoovende gedeelten van
een kristal door een ander worden omsloten, komt voor. strukturen
Dergelijke
kalksteenen,
tallijne
Eigenaardig
dat
is,
Vogt
beschrijft
die
in
')
Xoorweegsche
dynamometamorfose
door
amfiboolzuilen,
die
in
geen
druk-
calcietkristallen
voor-
"t
werkingen vertoonen, tusschen de kleinere
kris-
ontstaan.
zijn
geheel
komen. en
Chloriet
komen
sericiet
verder dient
steente voor,
in
geringe
hoeveelheid
in
het ge-
worden vermeld de aanwezigheid van
te
een kleurloos sterk lichtbrekend en zeer zwak dubbelbrekend minebehoort tot
raal, dat waarschijnlijk
Vindplaats: :N'imassi-Kloof.
N°. II 355.
Alakroskopisch het
habitus,
het
blijkt
vertoont duidelijk
bestaan
gesteente
gesteente
een
(Contactkalk). een
Onder
kristallijn.
fijn
suikerachtigen het
hypidiomorf mengsel
tweelingen
Ook
verbreid.
witte
dit
uit
Polysynthetische
korrels. dit
is
te
zoïsiet.
van
den
calciet
mikroskoop van
calciet-
zijn
ook in
dikwijls de splijting volgens
is
(-'/.,
R)
duidelijk waarneembaar.
Andere mineralen,
komen
1) seiiie
J.
in
H.
van
afgezien
weinig
zeer
fijne
insluitsels,
het a-esteente niet voor.
L.
Vogt, Der Marmor
meclianischen
l'igenscli.iften.
in
Beziig auf seiiie Geologie, Structur uiid
Zeitschr.
f'üi-
Prakt. Geologie, 1898,
blz. 13.
247
Kalkstociicii.
'2'i.
Kalksteencii zijn
op Tiiiior uen
hclilicii
morfe- en contactkalken
grooto uitguljrcidlicid, ze
zoi-r
van gering pctrografisch
echter
Enkele dynainonicta-
belang.
onder het hoofd
zijn reeds
kristallijiic
kalk-
steenen beschreven, terwijl hier nog in het kort enkele dichte korrelige of oölietische kalksteenen
fijn-
kunnen worden vermeld.
Enkele vertoonen nog sporen van contact- of dynamometamorfose. X°. III
der
biiii*.
^'ilulplaats:
[
n sluit se
in
1
den
e
:i
iii
p
t
u n
i
e
t
No il Tonini.
Ilt't
een bruingeel zwak kristallijn gesteente, waarin
is
de calcietkorrels
k()])iscii
Idijkeii
te
komen
lamellen
ook
verlireid,
zijn
opziclite
tweelingen
inikros-
van elkaar
soms
nu^t
uirdoovingen
unduleiize
voor.
Het gesteente bevat erts,
ti^n
i'dlysynthetischc
begrensd,
zijn
verbogen
onregelmatig
vrij
hoekige
verder
korrels van, ten deelc biiiin dodrsciiijnriiii.
fragmenten van augietkristallen. die
neogene mineralen behooren, maar
Aggregaten van
materiaal.
tot
den
kwarts (en veldspaat)
nicf
tot
van cruptief-
detritus
zijn
in
adertjes
of in kleine holten in den kalksteen gevormd.
N°.
1
b
s
ij
±
Vindplaats:
496.
I
h euVe
de So
moho
1 1
Deze [bruinroode kalksteen
3
K.M. ten Zuiden der gras-
è.
blijkt
mikroskopisch
te
bestaan
een aggregaat van, doorgaans in éen richting sterk verlengde, cietkorrels.
Verder zien we verder
produoten,
zeer
erts
weinig
uit
cal-
en diens bruinachtige verweeringsaccessorische
mineralen
(enkele
kwartskorrels en een enkel korreltje van een sterker liohtbrekend, kleurloos en
vrij
N°. III. 283.
zwak
tliilil)('llirekend
Vindplaats;
mineraal).
Xoi! Manoeinca
n a b
jj
liet
bivak
Manoem ea. Dit
is
een der witte of zwak getinte diclite kalksteenen, die op
Timor een zeer groote
naamde
„fatoe's"'
uitgebreidhi'id
opbouwen.
licblicii
en
vele der zooge-
248
Onder het mikroskoop zien we eveneens een dichten kalksteen niet talrijke smalle en breederc adertjes, die
gevuld
zijn
met kleinere
en grootere calcietkristalletjes, die dikwijls polysyntlietisoh
zijn ver-
tweelingd.
N°.
+
Vindplaats:
465.
III
F a t o e B o n 1 e o.
ö
((!)
1
i
e
t
i
c
s
500 M. ten
Westen van den
h e Kalksteen).
de vele oölietische kalksteenen van Timor kan ook een enkel
Van
gesteente worden vermeld. Het bevat talrijke kalkspaatkogeltjes, die ellipsoïdisch
dikwijls
in
richting zijn
ï'én
verlengd
en
grootte
in
ongeveer tusschen 0.1 m.M. en 2 m.M. wisselen. Tusschen deze oölieongeveer de helft van het gesteente opbouwen, bevindt zich
ten, die
een mengsel van
is
normale,
dikwijls
polysynthetiscli
bijgemengd.
De
kleuring
van
een aggregaat
uit
erts)
calciet der oölieten is dicht en lichtbruin geel-
achtig gekleurd, die van de tussclienliggende massa bestaat
vertweelingde
waar wat heldere kwarts (ook wat chloriet en
calcietkorrels,
van de oölieten
is
kleine kristalletjes.
is
kleurloos en
De
sterkte der
soms wisselend voor verschillende con-
centrische schalen.
De
struktuur der oölieten
is
concentrisch schalig, dikwijls
is
in
de schalen tevens een radiaalstralige bouw herkenbaar. In het cen-
trum van een enkelen
Een andere
oöliet
werd een kwartskristalletje waargenomen.
oölietische kalksteen
is
b. v.
het gesteente
N°
1 369,
dat werd verzameld aan het pad Noil Toko-Maubessi. Het gesteente hoofdzakelijk
bestaat
van dichten
uit,
grootendeels ronde of eivormige, oölieten
zonder herkenbaren mikrostruktuur, die worden
door een mengsel van onregelmatig begrensde calcietkristal-
verkit letjes,
calciet
welke dikwijls polysynthetiscli '23.
Van de werden
vertweelingd.
Kiezelgestoenteu en ZaïidsteeiuMi.
zeer talrijke kiezelgesteenteii en hoornsteenen van
er enkele,
Timor
die in de nabijlieid van eruptiefgesteenten voor-
komen, onderzocht, om metamorfose was waar II 260,
zijn
te te
zien
of mikroskopisch
eenige
contact-
nemen. In de eerste plaats het gesteente
gevonden ton Noordwesten van den Fatoe Metasse. Het
is
249 een bruinrood, dicht gesteente met adertjes,
kwarts en
Onder het
calciet.
vergrooting een zeer
fijn
bruinroode substantit;
mengsel, dat
rijk
is
dan tevens minder
erts
is
en broedere ader-
fijne
slechts
uitzouilcring
bij
calciet is erts en diens bruine
Het gesteente
208,
II
met elkander gemengd voor.
verzameld
rood gekleurd, glasachtig en
rijk
pad van het bivak
het
langs
Onder het mikroskoop goed
zoo
waarschijnlijk
met vezeligen,
cedoon.
Het
of holten
in
zien
De
ii]i.
volkomen
kristalletjcs
opzichte van elkander begrensd.
IScide
kunnen
een. zeer fijn mengsel, dat
mineraal vult, evenals
gesteente
het
we
geheel bestaat uit kwarts en
radiaalstraligen of
laatste
hier begeleiden.
als
bruin-
is
aan een witte substantie in snoe-
ren, die het gesteente plaatselijk een breccieachtig uiterlijk
geven.
gemengd
sferolietischen chal-
calciet,
talrijke adertjes
mineralen kunnen elkander
van calciet zijn
Volkomen
vrij
rechtlijnig ten
sferolietische aggregaten
van chalcedoon vertoonen een zwart kruis tusschen gekruiste
Er
goed
delijk
N°.
nicols.
zeer fijnvezelige aggregaten, waarin de afzonderlijke vezels
zijn
zoo
Bij
verwecringsproducten bijgemengd.
Soefa naar de grasheuvels ten Noorden van den SomohoUè,
is
fijn,
en bovendien vult een
de kwarts en calciet vullen meestal gescheiden gedeelten op
komen
den
aan, ten deele in een
het gesteente. Even/jm zien we, met calciet gevulde, ader-
in
tjes;
en
met
sterke
het mengsel iets lainder
is
aanwezig
aggregaat van kwartskorreltjes talrjjke zeer tjes
zijn liij
overgegaan, erts en overigens wel in hoofd-
zaak uit kwarts bestaat. Plaatselijk waarbij
gevuld
die
herkennen we
mil
als
niet,
het
zwarte kruis tussclieu gekruiste nicols dui-
kan worden herkend. 11
60:L
Viiidiilaats:
Tegen
di'ii
se
r
j)
e
ii t
ij
u he
r
g
bij
het l)ivak UduIco. {Zandsteen). Het gesteente werd verzameld aan
iiet
ver van
liet
van den serpeiitijnberg,
niet
contact
met den serpentijn
bivak Bonleo.
Verschijnselen, die wijzen op coiitai'tnierainorfose, zijn niet waar-
neembaar. Onder kwarts en
lii't
mikroskoop liggen voornamelijk fragmenten van
verschillenile
veldspateii.
verder blaadjes van biotiet en
inuskoviet en ook wat calciet en andere secondaire mineralen in een
grootendeels zwak duliliellirekemle, «aarschijnlijk chlorii>trijke massa.
250 Grainvackeii, ffrauwacliezaiidsteeiieii en
'H,
kalkzaiidsteeiieii.
De
tot
deze groep gebrachte gesteenten bestaan niet uit kwarts-
maar
gruis,
uit
fragmenten van veldspaten, met in geringere hoe-
van kwarts en verder
fragmenten
veelheid
uit talrijke
andere mi-
neralen.
X°.
II
434—11
Geverwand
Vindplaats:
437.
der Xoil
Xoni, stroom af van Xoil Toko. Deze gesteenten samenstelling zijn
donkergrijze
achtige
slechts
fijnkorrelige
de
in
korrelgrootte,
naburige kristallijne
schisten
te
bevatten,
Onder deze fragmenten werden herkend soms
sericietvorming,
tweelingslamellen,
meestal
echter
met
fragmenten
veel
terwijl
bindmiddel tusschen de fragmenten aanwezig
beginnende
in
splijtstrepen
in
een
van
de
chlorietrijk
is.
plagioklazen met een
:
verbogen
polysynthetische
zonder sporen van drukwerking.
+12°
Verder heldere veldspaten met uitdoo vingen van der duidelijke
niet
met een groen-
soms
gesteenten,
niikroskopisch
blijken
ze
tint;
wisselen
kunnen dus gezamenlijk worden beschreven. Het
en
sneden
op
loodrecht
ten opzichte
den
stompen
negatieven bissectrix en heldere, niet polysynthetisch vertweelingde
doorsneden
den
met uitdoovingen van positieven
spitsen
komen voor
heldere
:
bissectrix
20° in
sneden loodrecht op tot
albiet).
Verder
éenassig positieve kwarts, zoïsiet en epidoot,
muskoviet
ertskristalletjes,
+
(behoorend
(sericiet),
chloriet en
ten deele tot leu-
koxeen veranderde titanomagnetiet. In
ook
geringe kleine
fragmentjes
komen
hoeveelheid
stukjes
van
van
zeer
sericiet-
of
naast
chlorietschist,
veel fragmenten van een eflfusiefgesteente
spaten
met geringe uitdoovingshoeken
(porfierieten)
met
zeer
veel
deze
chloriet
;
en
mineraalfragmenten
gesteenten
fijnkorrelige
voor,
o.
a.
zoïsietkwartsiet en vrij
met langlijstvormige veldde laatste zjjn andesieten vrij
veel
ertskristalletjes,
dus geheel overeenkomende met de fragmenten, die ook in de
fijn-
conglomeratische gesteenten van het dal der Xoil Noni (X°. II 404) zullen
worden vermeld.
251
Dat epidootzuiltjes omsloten
de
worden
albietkristallen
evenzoo zien
verschijnsel,
we
dikwijls
kleurlooze mineralen omsloten of een pig-
de
crtskristalletjes
door
mentecring
parallelle
in
door
poikilitisch
verbreid
een
is
strepen
zich door de kristallen
zet
waarvan
afkomstig
voort
zijn.
!)<
kleurlooze mineralen overheerschen sterk onder de fragmenten
van
herinnert
en
de
aan
schisten,
ze
deze gesteenten.
Merkwaardig talletjes (alle
van
ontbreken
het
bruinroode
een
in
zijn
is
vertoonen blauwen glans substantie
onder
pyriet in
opvallend
en
overgegaan)
de
crtskris-
licht,
sommige ontiireken
het
van gesteenten met amtibool of fragmenten van amfibool.
Het bindmiddel der fragmenten
is
chlorietrijk en bevat
wat
calciet.
calcietgehalte van het bindmiddel ontstaan
Door toename van het
overgangen naar gesteenten, waarin het bindmiddel geheel bestaat en waarin tevens de hoeveelheid bindmiddel ten opzichte
uit calciet,
van de gezamenlijke hoeveelheid fragmenten, sterk N°. II 438. Vindplaats
van N o Dit
Oeverwa
ii
d
<1
No
e r
i
1
N on
toegenomen.
i,
s
t
ro
o
maf
Toko.
i 1
gesteente
vormt een overgang naar
middel uitsluitend in het
:
is
uit
carbonaat
bestaat.
die,
Naast
bindmiddel nog veel chloriet voor. Het
de vorige gesteenten,
is
waarin het bindcalciet
komt
hier
fijnkorreliger dan
waardoor uiteraard slechts kleine mineraal-
en geen gesteentcfragmenten kunnen worden herkend.
Overigens behoeft het
na de
vorige
niet
in
bijzonderlicden
te
worden beschreven. N°. II 432. Vindplaats:
van N o Bij
i 1
de,
Oeverwand der Xoil Noni, stroomaf
Tok o.
alleen calciet als bindmiddel licvattende, gesteenten
komen
ook onderling mineralogische verschillen voor. Onder de fragmenten in
de thans
te
beschrijven,
eveneens donkergrauwe, fijnkorrelige
gesteenten, werd namelijk ook augiet aangetroffen, dat in de boven-
genoemde ontbrak. talletjes
van
titaniet.
Verder zien
we enkele geheel idiomorfe
kris-
252
Tegen de steente
waaruit
calcietmassa,
zien
bestaat,
we onder
min of meer afgeronde,
of
het
grootste
zoïsiet,
zeer
niet idiomorf begrensde
elk geval
in
fragmenten van verschillende plagioklazen en
van het ge-
deel
het mikroskoop, doorgaans hoekige
verder kwarts, epidoot
'),
lichtgroen getinten augiet, titaniet, muskoviet, wat
en kleine afgeronde fragmenten, die bijna geheel bestaan uit
erts
chloriet, afsteken.
deze laatste fragmenten
In
afsteken,
veldspaatlijstjes
zien
we
meestal tegen den chloriet
polysynthetisch
die
zijn
vertweelingd en
geringe uitdoovingen vertoonen, waardoor de oorspronkelijk andesie-
kan worden herkend.
tisehe (porfierietische) natuur dezer fragmenten
In dit gesteente
komen ronde stukkeu vuur
wat
gekleurd,
zijn
minder fijnkorrelig
koop grootere fragmenten blijken
te
komen
bevatten.
hier ook
Als
(II
-i'd'd),
die lichter
en onder het mikros-
zijn
een meer terugtredende calcietmassa
in
gevolg van de toename der korrelgrootte
weer gesteentefragmenten voor eu
in dit gesteente
voor het eerst fragmenten met amfibool. Dikwijls vertweelingde augietkristallen in
groote
vrij
talrijke
steenten.
fragmenten
Ten
gesteenten Sterk
hoeveelheid der
voor
sterk
we
slotte zien
;
komen ook
verder
zien
liier,
we ook
en zelfs
hier
andesietische
geehlorietiseerde
weer ge-
pyrietkristallen, die in geen der vorige
werden aangetroffen.
gepigmenteerde sericietfyllieten
met
zoïsiet,
zoïsietalbiet-
amfibolieten met titaniet, losse kristallen van amfibool, epidoot, zoï-
en enkele magnetietkristalletjes en biotietblaadjes kunnen verder,
siet
te
zamen met plagioklaas en kwarts, onder de fragmenten worden
vermeld. Bij
de amfiboolzuiltjes
in de
fragmenten der amfibolietische ge-
steenten
werden
kleuren
voor de volgens de c-as trillende
losse
er herhaaldelijk
amfiboolkristallen
waarvan
met sterk blauwgetinte absorptie-
er
waargenomen, de
sti-alen
enkele
fraaie
spitsrhombische
doorsneden loodrecht op de zuilas vertoonen, hebben echter meestal zuiver groene tot donkersrroene kleui'en.
1)
Een enkel
plagioklaaskrist;il
was
bijna idioniorf begrensd.
253
N°. II 444. Vindplaats: Ot'vtM'Wiind
af
van No il Toko, hcncdiMi de In
grauwe
dit
koop
min
cietmassa
of'
we onder
gesteente zien
fijn korrelige
in een dichte calcietmassa, die rijk is
talrijke,
Xoil Xoni, stroom-
<\>'v
kloof'.
meer ellipsvormige gedeelten, die
bestaan,
doch zoo good
het niikros-
aan mineraalfragnienten. uit dezelfde cal-
geen mineraalfragnienten
als
Iie-
vatten.
Van de
f'ragiiientt'ii
kiiuncn wordiMi genoemd: veel heldere veld-
zoo goed als nooit polysynthetisch
die
spaat,
van den kwarts door rijk
aan
is
insluitsels
zijn
(voornl.
den niet vertweelingden chlorietschisten.
hoeveelheid
zoi'siet
albiet
der
en
pistaziet).
en
Hjj
terwijl
dikwijls
gelijkt
of
albietamfibolieten
Verder noemen we kwarts,
zoi'siet
vertweelingd, zich
is
onderscheidt
tweeassigheid
in
op
cpidoot-
geringere
en pistaziet, muskoviet, amfibool en fragmenten,
die geheel bestaan uit chloriet, cniciet, in leukoxeen veranderd erts
en titaniet, voorkomen.
weg van Maubessi N°. III 318. Vind])laats: Aan den naar Noenoe Nai. Oostelijk van den zuidelijken top van den Fafi Neisic. Zoowel door de grootere afmetingen der fragmenten, waardoor het gesteente fijnconglomeratisch wordt, als door den aard der frag-
menten, onderscheidt het bindmiddel gemeen
maar
calciet,
is
zicli
liecft.
krislailjin
van de vorige, waarmee het
Het liindmiddel
is
liicr
zijn
kalk-
editer niet dichte
en bestaat uit kleine, door gebogen lijnen
ten opzichte van elkander begrensde calcietkristalletjes, waarvan de
vormen
o. a.
door do omsloten fragmenten worden bepaald.
Behalve afgeronde heldere thetiseh
vertw(>elingde,
der reeds steenteu
meergenoemde met dikwijls
kwartsen
plagioklazen
andi'sietisdie
paralb'1
gericlitc
ertskristaliefjes en geciilorieiiscerih'
zien
l)
we
').
dergelijke gesteenten
met
Svninietrisclic uitdoovinsrcn tot HO
en
lieldere,
zien
soms polysyn-
we afgeronde
(porfierietische)
stukjes
etfusiefge-
zure plagioklaaslijstjes, die
donkere
miiU'raleii bevatten.
Ook
])lagioklazen of
fiis-
])iirticris(he
werden
liiorln
xvrtar^enoincn.
254
schengeklemden neogenen kwarts
de grondmassa, verder troebele
in
vertweelingde plagioklazen
polysynthetisch
fragmenten met gra-
'),
nofierische vergroeiingen van troebelen plagioklaas en kwarts, waarbij
van een grooter plagioklaas- en een grooter kwartskristal
stukken
nog
fragment voorkomen,
het
in
dringing
Ook komen
en
werden
klazen
de
granofierische
zuurdere zones afwisselen
soms
unduleiize
aan heldere plagio-
;
waargenomen.
uitdoovingen
muskoviet en chlorietblaadjes komen voor. Ten
menten
bestaat uit kwartskorrels, die
kiezelgesteenten
kunnen worden gehouden, indien
veldspaatkristal
porfierisch
in
dat onder de fragmenten er geene lijne schisten
zooals
in
aanwezig
hoofdzaak
gemengd met den kwarts voorkwamen, zouden voor
veldspaten
enkel
in
lijnen in elkander
grij-
fragmenten waarin geen kleine lijstvormige
pen. Enkele dergelijke
fijne
met bochtige
Ook
dienen frag-
slotte
worden vermeld van een aggregaat, dat
te
door-
waarin dik-
heldere sterk zonaire plagioklazen voor,
basischer
wijls
terwijl
bet contact der beide mineralen plaats heeft.
bij
voorkwam. Het
is
zeer
er niet een
opvallend,
voorkomen der typische
kristal-
albietamfibolieten, epidootchlorietschisten of fyllieten,
:
andere zijn.
conglomeratische
of zandige
Ook fragmenten van
zoïsiet,
gesteenten zoo vele
epidoot. titaniet, amfi-
bool, augiet enz. ontbreken geheel.
Een enkel
zeer
fragment,
klein
fijn
kwartsaggregaat met
stig
kunnen
zijn.
raalfragmenten
sericiet,
dat
schijnt
te
bestaan uit een
zou van sericietfyllieten afkom-
De fragmenten van
eruptiefgesteenten en de mine-
schijnen in hoofdzaak afkomstig van diorietische of
tonalietische en andesietische of kwartsandesietische gesteenten.
25.
Couglonierateu.
Deze gesteenten bezitten een min of meer gelaagde textuur en bestaan
uit
een fijuconglomeratisch mengsel, waarin vele fragmen-
ten vaii schisteuze gesteenten voorkomen.
I)
Troebel door talrijke
iiisluitsels, zooals ze
b. v.
in vele diorietische ge-
van Timor werden aangetroffen. Deze plagioklazen zijn niet zonair gebouwd, dikwijls gechlorietiseerd of soms in een isotrope substantie overgegaan. steenten
N°. s
II
t !•() I)
JJo
r>42.
ma f
Vinil|p|a;tts:
V a
ii
X
u
I
i
(.'ongldiiR'riitisclH'
menten on
het
sterke
'l'n
(
. v e
)
r
w
ii
:i
.1
<\i-v
Xi.il
N
n
ii
i.
d
e
i
li
t
i<.
l<
de
textuur,
gToutc
teruo'trccleii
vaii
liocveclliciil
scliisttnif^-
l.indiiiiddel
lii't
ziet
ineii
reeds makroskoi>iscli.
Mikroskopiscli
veel
c
ouder
auifilioiieten
ten met, in de anifilidleii,
do volgens
we
lierkeiiucii
conglomeraat zeer
waarvan sommige veel
Onveranderd
voel epidoot of zoïsiet bevatten.
aanwezig, maar grootendeels roods
met enkele lend,
geheele
het
anifiboolzuilon
van
don
in do anifibok-n
bovengenoemde gesteenten, Zeer fijnkorrelige en
veel
kern
komen
voor.
van eén
In
;
do
erts is
titanict,
albiot
Do
tot
tot
bijna
talrijke
fijnere stukjes
kristallen der
titaniet of erts.
die
gesteenten,
wisse-
is
kan toenemen, waarbij
uit afzonderlijke
kwarts
i-n
sommige fragmenten
dus behooren
andere
nog ton deelo
korrolgrootte
b.v. albiot, amfibooi.
en
het
vari(!tei-
overgegaan. nit
verspreid liggen.
opidootrijke
bevatten
chloriet
schisten,
de
albiot
conglomeraat bestaan soms
het
titaniet
in
grootondeels
amfiboolgelialto in
uitsluiting
epidootkorrels uit
eu
zoïsiet-
terwijl
bestaan
van
l.estauddeeleu
Idauwgetiute absorptiekleuren voor
sterk
trillende sti'aleu.
'Andere fragmenten
de
eu wel ongeveer alle
bovendien albiet
do epidootchloriet-
enkele gevallen werd waargenomen hoe
oorspronkelijk veldspaatkristal bijna geheel door
was vervangen. Verder komen enkele fragmenten voor van
zoïsiet
andesietische
staande
uit
gesteenten, zonder fenokriston en be-
(porficrietische)
een
mengsel van plagioklaas met geringe iiitdoovings-
hoeken, chloriet on idiomorfo ortskristalletjes.
Een bindmiddel
is
slechts iu
zeer geringe hoeveelheid aanwezig,
de kleinere fragmenten vullen de ruimten tusschen de grootere op.
Daar de schistvlakken heel
onregelmatig
liggen,
in
de vi'rschillende schistfragmenten ge-
waren
deze
gesteenten
reeds
vói')r
de
vorming dezer coiiglomeratisclie gesteenten door druk gemetamorfoseerd.
menten
Niet gemetamorfoseerde
sedimenten
niet aangetroiïen, wel de reeds
werden onder de
genoemde
goehlorietiseerde, andesietische offusiefgostoonten.
frag-
stukjes van sterk
256
Oevprwand der Xoil Xoni. Vlak Tok
X°. II 428. Vindplaats: s
1'
1
oo
a f V a u
111
eveneens
Dit
menten
+
(tot
Xo
i 1
(».
conglonieratische
1
cM.) in een
gesteente
bevat
grootere
Dit bindmiddel blijkt mikroskopisch te bestaan uit een
bestanddeelen
der
sel
zijn in
frag-
bindmiddel.
fijn
van de grootere fragmenten.
fijn
Deze
menglaatste
hoofdzaak albietamfibolieten. Ze bestaan ongeveer uit even-
veel albiet (en kwarts)
als
amfibool,
bevatten
zeer weinig titaniet
en mineralen der epidootgroep, terwijl het erts bijna alleen bestaat idiomorfe kristalletjes of adertjes van pyriet.
uit
titanomagnetiet
Ook
in
is
de sehistvlakken der fragmenten
liggen
gesteente
dit
zoodat het conglomeraat
onregelmatig,
Oorspronkelijke
zoo goed als geheel veranderd in leukoxeen.
is
gevormd na de metamor-
fose der bestanddeelen.
X°.
het
Vindplaats:
404.
II
eoc een b
Het
ij
No
i 1
Linkeroever Xoil Xoni tegen
Toko.
een groenachtig grauw,
is
meestal te te
kleiner
veel
(onglomeratisch
fijn
±
waarin de rolstukjes een grootte van
"4 c.M.
Na de vorige behoeft het niet uitvoerig De fragmenten blijken mikroskopisch weer
zijn.
worden beschreven.
bestaan uit losse kwarts-, erts- en veldspaatkristallen, uit aggre-
gaten van kwartskorrels met of zonder andere minerelen
zaak chloriet ontstaan)
en glimmer,
werden soms
vertweelingd,
ook door
Ook
amfibool
dikwijls
polysyn-
steenten,
zijn
uit
voor. die
ten deele gesericietiseerde
vertweelingde veldspaten,
die
diorietische of andesietische (porfierietische) ge-
van welke
chlorietiseerde
we ook
polysynthetisch
of gechlorietiseerde,
afkomstig
zien
grafi-
zoïsiet, epidoot,
omsloten.
Behalve de heldere veldspaatfragmenten. zijn
hoofd-
in groote hoeveelheid,
kwarts- of veldspaatkristallen
komt onder de samenstellende mineralen
tbetisch
gepigmenteerde
zijn zeer sterk
Veldspaat begeleidt soms den kwarts;
titaniet of ertskorrels
geïsoleerde
(in
waardoor chloriet- en glimnierschisten
andere fragmenten
;
toïdschisten.
is
gesteente,
bereiken, doch
laatste
donkere
ook
mineralen
vrij
talrijke
voorkomen.
dikwijls op de veldspaten overgegaan.
fragmenten met ge-
Deze
chlorietisatie
257 Er
is
N°.
met
veel
niet
en chlurift. III
Df
himliiiiddcl,
calcict
ImofVlzaak Ix'staat dif uit calrict d(!
fragmenten.
Aan den voet van den heuvel
Vindplaats:
80;$*.
in
impregnccrt dikwijls
N°. 858.
De
grootste
rolstukjes
dit tijncnnglomeratische gesteente zijn
in
ongeveer ^ c.M. groot, de meeste
/.jjn
khnner. Ze
zijn zeer verschil-
lend gekleurd: roodachtige, groene en donkergrijszwarte
Onder het mikroskoop
zien
we
tot zeer kleine, kvvartskristallen
de rolstukjes zeer
in
in
liggen. Naast kwarts
chlorietrijke
zeer rijk aan erts
andesietisehe
hoofdzaak die
oi)
en
werden onder
ot'
het
afkomstig
Sommige
kooldeeltjes. Naast kwarts
is
is
effusiefgesteenten,
(p(jrfierietische)
Unduleuze uitdoovingen ontbreken
gaans geheel
voor.
talrijke,
de onderzoehte preparaten gezien: kiezelgesteenten,
serpentijnen, chloriet- en sericietschisteu.
spaat voor.
komen
een ealcietbindmiddel
der sciiisten zijn
komt ook wat in
daarom waarschijnlijk, dat uit
de
Tinior talrijk voorkonien.
veld-
den kwarts doordit
mineraal
in
kwartshoudende eruptiefgesteenten,
VERKLARING DER PLATEN.
PI.
Fig
1.
N^
X
288.
III
lücols.
van albiet met
Feiiokristen
I.
X 40.
Vei-gi\
Alkalitrachyt.
polyiiyiithetisclie
zich niet door het geheele liiistal voortzetten.
Fig. 2.
I.
Manoemea).
De
die
velds]iaatlijstjes der
grondmassa liggen onregelmatig. N° II 320. X nicols. Vergr. X '^O- Alkalitrachyt met porfierischen Karlsbader tweeling van anorthoklaas. (.\iin pad van Toenbaba naar Haumeni). PI.
Fig.
(Noil
tweelingslainellen,
N°
II
11.
630. //nicols. Verg. X'120. Alkalitrachyt. (Fatoe Sanan).
kristarm. Tusscheu de veldspaatlijstjes der grondmassa ziet
een tweede generatie met zeer Fig. 2. N=' II 630.
Idem.
X
Feno-
men nog
fijne veldspaatlijstjes.
nicols.
PI. III.
Fig.
I.
N"
II
273.
nicols.
//
X
Vergr.
Veldspaatfenokrist, die ten
^0-
Alkalitrachyt.
(Dal Xoil
Moesa).
door een ertsrijk gedeelte van het
deele
gesteente wordt omzoomd. Fig. 2.
N"
II
73'.
X
nicols.
Wei Ro
dal der
Graaofierische
bij
Vergr.
X
^20.
.\tapoepoe,
Kwartsdioriet. (Rolsteen in het
dicht stroomaf van
vergroeiingen tusschen de
den waterval).
veldspaatlijsten en kwarts-
kristallen.
PI.
Fig.
\.
N°
II
352.
gesteente.
leugde
// nicols.
(Noil
Vergr.
getinte augietkristallen i'alen
de
IV. 'iO.
Shonkinietisch of teschenietisch
De zwarte, soms skeletvormige of
Nimassi).
ertskristallen,
X
lichtere
steken
amfiboolzuilen en de
zeer
ve)'-
zwak
tegen het mengsel der overige mine-
af.
Fig. 2. N°. III. 643
Rechtlijnig
//nicols. Vergr.
x 40.
Gabbro. (Heuvel aan de Noil Napas).
begrensde, chlorietrijke kernen in de veldspaatkristallen.
In deze kernen
is
dikwijls bijna geen veldspaat gespaard.
259 PI.
Fig.
I.
Fig. 2.
X
N°
III 880. // nicols. Vcrgr. Lipariet (aan liet pad van Welior '''O. naar den F. Kedoewa). Het gesteenti' bevat kleine kwai-tsfenokristen en fiagmenten van basischer gesteenten mot lijstvormigc iilaglokla/cn.
X nicols.
N° III 873'. Het ge.steente
grondmassa
If
de
voorbij Welior).
.VI.
plagioklaasfenokristen
dn
(ig.
men
ziet
in
zijn
het gehcele
een verlengde kwartsdoorsnede. De
vertonnl. iiiikro^Tanietisclie strulitiiiir.
PI.
N°
Lipariet. (200
l'enokristrijk;
vertweelingd, de lamellen loopen niet
In
door.
kristal
X W.
Vei-gr.
zeer
is
polysynthotiscli
Fig. \.
V.
C32'.
Vergr.
// nicols.
VI.
Diurietpnrfier
;< 40.
met
talrijke
veld-
spaatfoiiokristen en enkele grcjutere pyiiclkiistalletjes. (Dal Noil Hesi
dicht voorbij de Faton Üanan).
Idem.
Fig. 2. N' II G;{2'.
omzetting
in
X
De plagiuklazen vcitimnen hier de sterke (neugenen veldspa-.it, chloriet, zeo-
nif^ols.
neogene
mineralen
lieten, analciem). PI. VII.
Fig. 1. N"^ III 540. // nicols. Vergr.
X120. (Jamptoniet
krist van augiet in een ertsrijke
Fig. 2.
N°
Tonini). Feno-
(Noil
grondmassa.
X
50. nicols. Vcrgr. X^ISO. Kwartsdiabaas. (Waterval Wei Ro Atapoepoe). De granofierische aggregaten bevinden zich tusschen do kristallen van kwarts en plagioklaas, sommige plagioklaaslijstjes Il
bij
zijn
geheel door het graiiolierische aggregaat omgeven. Vlll.
PI.
Fig.
1.
Fig. 2.
N° III 920". // nicols. Vergr. X 120. llyalobazalt. (Fatoe Kedoewa). Een homogeen lichtbruin glas met enkele intiatelluiisclie iiitscheidingen, met donkere, min of meer ronde of verlengde aggregaten van kristallietische ontglaziagsprodnkten. N° VI 8. nicols. Vergr. 'iOl.akmiet. (Pashoogtc van den weg
X
X
Lalioeroos— Weloelik).
gesteente
Ilct
l)ev;it
talrijke
plagioklaasfeno-
kristen in een glasrijke grondmassa.
PI.
Fig.
'I.
N"
II
273. // nicols.
Oorspronkelijke fenoki'ist, a Fig. 2.
die
c=veldspaat en
X
IX. i'0-
Alkalitrachyt.
thans geheel
is
(Pal
Noil
geresorbeerd. e
Moesa).
= erts.
chloriet.
X
'225. Lipariet (Pad Wehor— F. Kedoewa ). N" III 880. nicols Vergr. Pseudomorfose van kwarts naar een oorspronkelijke fenokrist. e erts
a Fig. 3.
= augiet.
X
Vergr.
=
= apatiet.
N"
III
948. // nicols. Vcrgr.
Kristal
X
90. Daciet.
(
Pad
F.
van plagioklaas, ten deele veranderd
p = plagioklaas. c = chloriet, e = epidoot.
Kedoewa— Atapoepoe). in chloriet
en epidoot.
260 PI. X.
Fig. i.
y
II
X ii'cols.
162.
X 90-
Vergr.
Lakmiet. (Xoil Manoemea). Omzet-
ting vau veldspaat in calciet en analciem. a
= analciem. c ^ calciet.
V ^= rest
Fig.
2.
vau veldspaat. N=' II 79. Xnicols. Vergr. X90. Bazalt (boven waterval Wei Ro bij Atapoejioe). Kristallen van augiet en plagioklaas in een donkergekleurd ontglaasd gedeelte vau het gesteente. a=rangiet. p. := plagioklaas. g.
= homogeen
Fig. 3. ld. ,/ nicols.
lichtbrnin glas. o
ontglaasde plekjes angiet. v Fig. 4. N''
I
3.3.
X 30.
Vergr.
in
= ontglaasd
Homogeen
het gesteente
gedeelte.
ronde of verlengde den waterval Wei Ro. a
glas
niet
=
bij
= veldspaat. nicols.
//
Veldspaatkristal,
X
Vergr.
Gabhroporfieriet
90.
grootendeeLs
omgezet
in
(bij
chloriet en
Gg. Gempol). calciet. v =^
veldspaat. c =: chloriet, ca ^calciet.
PI.
Fig.
1.
X
X" III 867®. Wehor). g
nicols.
Vergr.
XI.
X 90.
Vitrofierische
diabaas
(belling
= glas. a = augiet. c = calciet.
Fig. 2. N"^ II 56.
X
nicols. Vergr.
X 90.
Kwartsdiabaas (waterval Wei Ro
Atapoepoe). Plagioklaas, onregelmatig begrensd ten opzichte van granofierisch
mengsel,
k =^ kwarts,
^ chloriet. I'l.
Fig.
L
X'
Il
.50.
X
nicols.
Vergr.
X
p :^ plagioklaas.
bij
liet
g := granofiei'.
XII.
90.
Kwartsdiabaas (waterval Wei Ro
Atapoepoe). Kwartskristal, ver.scheidene plagioklaaskristallen omsluitend, en granofier. kwarts, g. := granofier. bij
k^
Fig. 2.
N"
II .574*.
P.esi).
X "icols.
Vergr.
X
•'O.
Plagioklaasamfiboliet (rulsteen Xoil
Undulenze uitdooving der plagioklazen en kataklaassti'uktnur.
a:=anifibool. p =: plagioklaas.
Nederi.andsche TiMOR-EXPKniTiio
11. I'l.
BfioinvKit. üesteentcn
van
I.
Tiiiior.
Fig. 1.
Kiff.
±
MELIOI'VPIE. VAN
LfcCR.AMSTCRDAM.
NeDERI.ANDSCHE TlMOll-EXPKfiITlK
BnouwEH. Gesteenten van
II.
PI.
Tiinor.
è'^
Fis. 1.
.^"^
I'ig.
'2.
IT.
NeDERI.ANDSCHE TlMOB-EXPEDITlK
II. i'i.
Brouwer. Gesteenteo van
Tiiiior.
Fig.
±
in.
Nedf.rlandschf. Timor-expkditik
II.
PI. IV.
BuouwKii. Gesteenten van Ti mor.
4TtT.*v
4
^.*^\^ Vis. 1.
Fiff.
'2.
Nederi.andsciie Timor-exv-kiiitik
II.
PI. V.
BitoiiWEU. Gesteenteu van Ti mor.
Fig. 1.
Kip.
'2.
Nederlandsche Timor-uxpeditih Brouweh. Gesteenten van
II.
PI. VI.
Ti mor.
Kjg.
Fifl.
1.
2-
Nederlandsche Timor-expeditie
II. I>1.
Brouwer. Gesteenten van
Vil.
Tiinor.
Fig. 1.
Fig. 2.
HCLtOTVPlE, V«( LEt» *MSTt«ÏO*
NeDERLANDSCHE TlMOR-EXPKnlTIE Brouwer. Gesteenten van
II.
H.
VIII.
Tinior.
/-A
\
A
^ h-ig.
1.
Fig. 2.
HCUOTVPie.VAN LC CR AMSTERDAM
NeDERI.ANDSCHE TiMOR-EXPELiITIE
II.
PI. IX.
Brouwer. Gesteenten van Timor.
Fis.
Fis. 2.
I.
Fijv. 3.
NeDERLANDSCIIK BliiiuwKii.
TlMOri-liXl'KCilTIF.
Gesteenten van Timor.
PI. X.
NkDKKLANDSCIIE
TlMOU-KM'hlIHTir';
II.
lIlinöwEU. Gesteenten v;ui Timor,
Fis-
1.
Fir. 2.
Nedehlandsciie
TiMiiN-iiM'Kiinii:
If.
l^nouwER. Gesteenten vnn Timor.
Fis.
Fiü-.
i.
'2.
M 73 IV ^
QE 759 T5NH V.2
Nederlandsche Tlmor-expeditie
Cl ESCI
PLEASE DOtJOT-^RtMOVE
CARDSPft-StiPS FROM THIS POCKET
UNIVERSITY
OF TORONTO LIBRARY
Coleman De.:' Ur.'\
r
Library
r\er.t cf r
iiy
Goology
of ïoronto
o