NEDERLANDSCHE HISTORIEPRENTEN, UITGEGEVEN EN TOEGELICHT DOOR
DR. H. BRUGMANS EN DR. W. W. VAN DER MEULEN. IV. De serie historieprenten, die wij thans onder de aandacht onzer lezers willen brengen, betreft de speculatie, den windhandel, zooals onze voorouders bij voorkeur zeiden. De factor der speculatie is uit den aard der zaak aan iederen handel eigen; in iedere handelstransactie, ook de minst gewaagde, ook de eenvoudigste, steekt een speculatief element. De koopman, hij zij groothandelaar of kruidenier, koopt alleen in de verwachting en met het doel het gekochte morgen of later met winst te kunnen verkoopen. Of hem dat in werkelijkheid zal gelukken, is hem onbekend en zal hij moeten afwachten; het eenige, wat hij kan doen, is de kansen te wegen, te speculeeren over en op den goeden uitslag. En wie daarin ervaren is, bezit zeker een groote kans van slagen; hij is een goed koopman. In dezen zin is de speculatie een noodwendige factor in eiken handel; daarom is zij ook van alle tijden. Zoowel de Phoenicische als de Grieksche koopman der Oudheid, de Arabische en de Byzantijnsche handelaar, de burger van Venetië en die der Hanzesteden, de handelsvorsten der Nieuwe Geschiedenis, Nederlanders, Engelschen, Amerikanen, of wie men maar wil, allen hebben gespeculeerd en speculeeren nog iederen dag. De zucht naar winst, de drang om geld te verdienen, de zenuw van iederen handel brengt den koopman van alle tijden, dwingt hem er toe zorgvuldig te speculeeren, wat hij in de gegeven omstandigheden met een mogelijken, hem aangeboden aankoop zal kunnen doen. En in die speculatie spreekt nog een ander element van den handel; naast de winzucht komt de waagzucht een woord mede spreken. En het is juist hierin, dat wij groote gradueele verschillen opmerken; verschillen, die de beteekenis van het woord speculatie hebben
doen veranderen. Wat een noodwendig element in iederen handel was, wordt dan een zedelijk kwaad, onvereenigbaar met alle begrip van eerlijken, reëelen handel. Wanneer de waagzucht niet meer bedachtzaam is, maar roekeloos wordt, wanneer de kansen niet meer zorgvuldig worden gewogen, maar nauwelijks worden onder de oogen gezien, wanneer in het wilde wordt ingekocht in de vage verwachting, dat alles wel terecht zal komen, dan ontstaat de speculatie in beperkten, ongunstigen zin. Het oude spreekwoord: Wie niet waagt, die niet wint, wordt dan omgezet in het positieve, alsof wagen en winnen identiek ware. Dan ontstaat ten slotte wat onze vaderen met een gelukkig gekozen beeld windhandel noemden; handel, in iets dat in zich zelf geen intrinsieke waarde heeft, den wind, de lucht. Men verkoopt, wat men niet bezit; men koopt, wat men geen plan heeft te ontvangen; men verplicht zich goederen te leveren of te ontvangen, die er niet zijn en die men te voren heeft afgesproken niet te zullen leveren of te ontvangen : dat is de windhandel, de bubbelnegotie, zooals men in het groote wonderjaar 1720 zeide. Deze speculatie is niet van alle tijden, maar een product van den nieuwen tijd. De Middeleeuwen, die den modernen groothandel niet kenden, wisten evenmin iets van zijn bedenkelijke uitwassen. Ziehier het ideaal van den middeleeuwschen koopman, te opmerkelijker, daar het aan de praktijk van het leven is ontleend. Deze uitnemende man heette Willem Jansmanszoon en woonde te Leiden in de veertiende eeuw. Hij was vroom en weldadig en had de kerk en het kapittel van St. Pancras ruim bedacht. Door God gezegend en rijk aan aardsche goederen had hij zijn oudsten zoon in de godgeleerdheid laten studeeren en toen deze in het genoemde 87
kapittel was opgenomen, een deel van zijn vermogen aan deze stichting vermaakt. Ook als burger had hij uitgemunt; hoewel aangezocht om in de regeering te komen, had hij voor die eer bedankt. Als koopman had hij zich bij het koopen en verkoopen steeds billijk en rechtschapen gedragen, nooit geweigerd van zijn voorraad te verkoopen, nooit een hooger prijs genomen dan den marktprijs, om het even of hij won of verloor, nooit op stijgende prijzen gespeculeerd. Hij was dus slechts de tusschenpersoon geweest, die van de boeren kocht om aan de burgers te verkoopen, met niet meer winst dan zijn genomen moeite in billijkheid vergold *). Welk een eigenaardige gedachtenwereld is het, waarin niet alleen de priester, die deze lofspraak te boek stelde, maar ook de koopman, wien zij gold, leefden. En welk een zonderlinge maatschappij, zoo geheel afwijkende van wat wij als normaal plegen te beschouwen. Dat onze Willem Jansmanszoon, de eerzame Leidsche burger, geen windhandel dreef, behoeven wij nauwelijks te constateeren Maar dat hij speculeerde in den goeden zin, zorgvuldig kocht en verkocht en daarbij zijn kansen nauwgezet overwoog, wij zouden het bijna willen betwijfelen; maar wij moeten het aannemen, nu wij weten, dat hij door zijn handel een man van fortuin is geworden. En zelfs deze speculatie gold nog in de oogen der Kerk voor zedeloos. De koopman, die naar de omstandigheden wist te handelen, die zoo groot mogelijke winst zocht te verwerven, die man was geen kooper, maar een voorkooper, een oplichter bijna, wiens verfoeilijke daden in het algemeen belang behoorden te worden gestraft. Intusschen is ook hier de natuur sterker dan de leer geweest; boven de theorie ging de praktijk, boven de moraal der Kerk de eisch des levens. De burgerij onzer middeleeuwsche steden gelijkt niet steeds naar het beeld van onzen Leidschen koopman; zij kocht en verkocht naar welbehagen en naar omstandigheden en zij prospereerde. En zoo ontstond in de steden een nieuwe vorm van rijkdom, die weldra de aloude vormen, die *) Fruin, Verspreide Geschriften, T, 109 vlg.
van grondbezit, verdrong en zich meester maakte van de productie, het mobiel kapitaal. Eerst toen was het mogelijk in modernen zin groothandel te drijven; eerst toen kon ook de speculatie in ongunstigen zin opkomen. Deze maatschappelijke ontwikkeling, die ons brengt van de Middeleeuwen in den Nieuwen Tijd, valt in de Nederlanden in de vijftiende eeuw, in het Zuiden wat vroeger dan in het Noorden. De stad, waar zich het vroegst een kapitaalmacht van groote beteekenis ontwikkelde, was Antwerpen. De Scheldestad was in tegenstelling tot het oude, nog echt Middeleeuwsche Brugge met al zijn handvesten, keuren en ordonnantiën, die handel en bedrijf zorgvuldig regelden maar daarnaast belemmerden, een echte moderne stad. Hier was een ieder vrij zijn kost te winnen, gelijk hij het verkoos; hier werd niemand door geschreven wet of traditie gebonden aan allerlei voorwaarden voor zijn economisch bestaan; hier kon zich zonder eenige belemmering de toen geheel nieuwe, wondere macht van het kapitaal ontplooien. En het kan niet verwonderen: waar stevige groei is, waar grond en lucht vruchtbaar zijn, daar komen naast de goede, de edele gewassen ook de woekerplanten op. Zoo komt hier reeds in de vijftiende eeuw het moderne beurscrediet op; op den grondslag daarvan ontwikkelt zich daar de speculatie in zeer moderne vormen *). Van Antwerpen heeft zich met den modernen groothandel ook het beurscrediet en de beursspeculatie overgeplant naar Amsterdam. Of liever, de toevloed van Antwerpsche materieele en moreele kracht heeft Amsterdams ontwikkeling meer gesterkt dan in nieuwe banen geleid. Ook hier was reeds vóór het einde der zestiende eeuw het grootkapitaal machtig geworden; ook hier lag de bodem gereed voor het zaad der speculatie. En het verwondert ons dan ook niet, dat wij in den aanvang der zeventiende eeuw op de Amsterdamsche beurs niet alleen speculatie aantreffen, maar dat ook in zeer moderne, ons *) ^*S'' hierover Van der Heyden, De ontwikkeling van de naamlooze vennootschap in Nederland vóór de codificatie (Amsterdam, 1908), 137 vlg. en de daar aangehaalde bronnen.
nog steeds bekende vormen. En al dadelijk wordt hier bewezen, dat de speculatie zich hecht aan de meest uiteenloopende, soms de meeste onschuldige handelsartikelen, mits zij maar voldoen aan deze eene voorwaarde, dat de waarde ervan in de naaste toekomst niet te bepalen is. Zoo speculeerden onze voorouders in haring, in baleinen en traan van walvisschen. Maar zoodra waren niet de actiën der Oost-Indische Compagnie uitgegeven, of scherpzinnige kooplieden begrepen, welk een object van speculatie hier was te vinden. Het was — niet verwonderlijk — geen Amsterdammer, maar een Antwerpenaar, die de eerste geniale speculant der Amsterdamsche beurs is geweest: Isaac Le Maire, een koopman van koninklijke gaven, die zich nog in zijn grafschrift kon beroemen, dat zijn crediet niettegenstaande millioenen verlies nog ongerept was, wiens plannen een geheele wereld omspanden, die deelnam aan onze eerste tochten naar Indië, die zich liet vinden om te treden in de nieuw opgerichte OostIndische Compagnie, maar die zijn spankracht voelde verminderen in dezen ring van alleen aandeelhouders, die met zijn forsche kracht zich losbrak uit Compagnies ketenen en die dus de felste en meest gelate vijand werd van Jan Compagnie. Hij had scherpe wapenen in handen en aarzelde geen oogenblik ze te gebruiken. Nadat zijn plannen om onder bescherming van Hendrik IV een Fransche Oost-Indische Compagnie op te richten waren mislukt, kwam hij weer terug in Amsterdam om den leeuw in zijn eigen hol aan te tasten. Plotseling bracht hij in 1610 een zeer groote hoeveelheden aandeelen der Compagnie aan de Amsterdamsche beurs; het gevolg was natuurlijk een scherpe daling in den koers der actiën, die de Compagnie op den rand van den ondergang bracht. Maar zij is gelijk zoovele ook dezen storm te boven gekomen. Minder aan het haar beschermende placaat, door de gewillige Staten-Generaal onmiddellijk uitgevaardigd, dan aan haar eerste groote uitdeeling — niet minder dan 132 /4 pCt. *) — *) Eigenlijk zijn er drie uitkeeringen in 1610 geweest, de eerste van 75 pCt. in muskaatnoten of in geld, de tweeile van 50 pCt. in peper of in geld, de derde van 7Vs pCt. in geld. XXXVIII. Elseviers No. 8.
had de Compagnie het te danken, dat de paniek werd bezworen en zoo de aanval van Le Maire kon worden afgewezen *). Maar wat ons hier toch treft is het feit, dat de Amsterdamsche beurs reeds toen de techniek van het moderne beurscrediet kende en dat Lemaire geen oogenblik aarzelde om daarvan gebruik te maken. Zoo iets, dan accentueert dit, dat de Middeleeuwen voorbij waren, ook op economisch terrein. Transaction als die van Lemaire waren in vorige tijden in Amsterdam onmogelijk geweest. De geest der speculatie is sedert levend gebleven op de Amsterdamsche beurs f). Geheel de zeventiende eeuw door is er gespeculeerd in allerlei fondsen; geen wonder trouwens, daar Amsterdam reeds toen een der voornaamste fondsenmarkten van de wereld begon te worden. „De loosen handel der Actionisten" is de titel van een pamflet van 1642 §), waaruit zonneklaar blijkt, dat er ook in dit opzicht weinig nieuws onder de zon is. Maar niet alleen in fondsen, ook in gewone koopwaren werd gespeculeerd; vooral traan en walvischbaarden bleven geliefkoosde objecten van speculatie. Maar vooral vermaard gebleven is de tulpenhandel, die na 1634 de geheele Republiek eenige jaren lang in rep en roer bracht. Dit opmerkelijke economische verschijnsel bewijst, van hoe weinig beteekenis de werkelijke waarde van een handelsartikel bij de speculatie is en hoe het alleen het overmatige crediet is. dat een dergelijken windhandel eenigen tijd kan op de been houden. Ongeveer drie jaren lang, van 1634 tot 1637, heeft de tulpenhandel den Nederlandschen koopman tot den spot van Europa gemaakt. Het centrum van dezen zwendel was niet Amsterdam, maar Haarlem, de hoofdstad van het tulpenland bij uitnemendheid. Het kwaad tastte alle klassen der be*) Vgl, over Lemaire de uitnemende studie van Bakhuizen van den Brink in Studiën en Schetsen, IV, 225 vlg., herdrukt in mijn Historisch Leesboek, blz. 190 vlg. f) De Amsterdamsche Beurs is van 1613. Maar reeds vroeger, reeds in de vijftiende eeuw kwamen de kooplieden geregeld bijeen, hetzij in de open lucht, hetzij in een kerk, zoodat men van een beurs kon spreken, voordat een eigenlijk beursgebouw bestond. §) Knuttel, 4890 en 4891.
89
volking aan; het was een epidemie, die het land doortrok. Werklieden verlieten hun werkplaats, winkeliers hun winkel, een ieder zijn zaken om in den bollenhandel in een oogenblik fortuin te maken. Boeren, schippers, wagenmakers, wevers, turfdragers en schoorsteenvegers, ook vrouwen, dienstboden zelfs, waagden hun gering bezit in den tulpenhandel. De oud-Germaansche dobbelzucht hechtte aan de toch al in dien tijd kostbare bloemen en deed ze fabelachtig in waarde rijzen. Duizenden werden voor enkele bollen besteed; de verhalen dienaangaande grenzen aan het ongeloofelijke. Het lag evenwel in den aard der dingen, dat een dergelijke razernij niet al te lang kon duren. Zoodra het voortdurende koopen en verkoopen ergens hokte, moest het geheele systeem in elkander vallen. Dat gebeurde, zoodra er enkelen kwamen, die in gebreke bleven te betalen en zich daarbij beriepen op de geringe waarde van het gekochte voorwerp. Een paniek was het gevolg. Om deze te bezweren kwamen de bloemisten zelf, vol vrees voor een algeheele debacle in hun bedrijf, in 1637 te Amsterdam bijeen; door hun vergadering werd bepaald, dat alle koopen, vóór 31 December 1636 gesloten, zouden gestand blijven, maar dat de transaction, na dien dag aangegaan, nietig zouden zijn, mits de kooper in Maart den tienden penning betaalde. Een plakaat van de Staten van Holland van April 1637 voltooide Flora's val; daardoor werd toch bepaald, dat de bloemisten het recht hadden op kosten van hen, die weigerden de gekochte tulpen in ontvangst te nemen, ze te verkoopen en de schade op hen te verhalen; tevens werd alle koop en verkoop van tulpen geschorst. Natuurlijk daalden daardoor de bloemen sterk in waarde; een bol, die nog onlangs duizenden waard was geweest, werd voor weinige guldens verkocht. En daarmede was de tulpenhandel in het voorjaar van 1637 ten einde. Weinigen hadden schatten verdiend; velen hadden verloren, kleine luiden soms al hun spaarpenningen *). *) Vgl. over den tulpenhandel: Tydeman in Verslag Prov. den. v. K. en W. in Xoord-Brabant. 1865, en vooral Sautijn Kluit in Hand. en Med. v. d. Maatsch. d. Ned. Lett., 1866.
90
Bij de schade en schande kwam ten overvloede nog de spot. Tal van pamfletten beschreven en hoonden de floristen. Reeds in 1636 verscheen de ,,Clare ontdeckingh der dwaesheydt der ghenen die haer tegenwoordigh laten noemen Floristen. Gestelt in forme van t' samensprekingen tusschen de Bloemen ende Flora" *). Het volgende jaar waarschuwde Van der Lust ernstig in zijn „NieuJaers Pest-Spieghel" f) tegen den windhandel; de juist toen heerschende pest werd door hem als de gerechte straf voor het snood bedrijf der floristen aangemerkt. Daarentegen vond dat bedrijf een verdediger in den Alkmaarschen poëet Cornelis van der Woude, die tegen de beschimpers optrad met zijn „Tooneel van Flora. Vertonende : Grondelycke Redens-ondersoekinge van den Handel der Floristen" §). En daarna werd de geschiedenis van den tulpenhandel geschreven door Adriaan Roman, die in zijn eerste, tweede en derde „Samenspraeck, Tusschen Waermondt Ende Gaergoedt, Nopende de opkomste en de ondergangh van Flora" **) ons het meeste materiaal voor dit merkwaardig verschijnsel heeft verschaft. Dat ook de graveurs de stift ter hand namen om den windhandel te bespotten, vooral nadat de deconfiture was gekomen, spreek wel van zelf. Niemand is meer aan beschimping onderhevig dan wie heeft gewaagd en — verloren. En zoo kon men „Flora's Mallewagen" en „Floraes WindtWaghen" zien rijden door de Republiek. Maar de beroemdste en ook de best geslaagde van deze spotprenten is zonder twijfel de gravure, die hiernaast staat gereproduceerd (n". 1). Zij draagt den titel „Floraes GecksKap of Afbeeldinge van 't wonderlijcke Iaer van 1637 doen d'eene Geck d'ander uytbroeyde, de Luy Rijck sondcr goet en Wijs sonder verstant waeren" ff). *) Herste druk Tiele n°. 2577; tweede druk Knuttel 11°. 4460. t ) Knuttel n°. 4538. §) Knuttel 11°. 4539. '*) Knuttel n°. 4540. 4541. Tiele n°. 2624. De drie samenspraken zijn in 1734, toen de hyacintenhandel aan den tulpenhandel van voor honderd jaar herinnerde, herdrukt. tt) -Muller n°. 1756 vlg., Van Stolk n°. 1787 vlg., waar de verschillende drukken en latere herdrukken en ook de verdere literatuur zijn opgegeven.
De plaat spreekt voor zich zelf, zooals een goede spotprent behoort te doen. In een tent of herberg in den vorm van een grooten zotskap zitten eenige speculeerde floristen aan een tafel; zij worden aangeduid als „De Comparitje". Aan de tent hangt een vaandel uit met afbeelding en opschift: „In de 2 Sottenbollen". In de verte achter de tent zit Flora op een ezel, weggejaagd en bespot door mannen en vrouwen. Links van den narrekap een verhooging, waarop de duivel staat met een zandlooper in de rechter en Ï'XOTIAES
Zoo was het einde van den tulpenhandel, de mesthoop. Lang bleef de herinnering leven aan den klagelijken val van de floristen. Het spreekt wel vanzelf, dat deze herinnering zich niet vooral in deze richting openbaarde, dat er in de zeventiende eeuw niet meer werd gespeculeerd. Wie van die meening mocht zijn, kent onze deugdzame voorouders niet. De speculatie zat hun in het bloed, of liever en juister, het karakter van den toenmaligen handel bracht de speculatie als van zelf voort. Sedert de handel zich meer en meer tot G F . C K S -KAP
'
•.-ïi
of vaiiï woiïdet-li|ck^Tacr vanjo^.ï Hoen d't-cne Gects d'&nHer uytbroeyijp de Lu-y Ryck fonder goei-, en W ^ fonder vcrflant wacrcn.
NO. I .
FT.ORAES CECKS-KAI'.
een langen [hengel in de linker hand, waaraan een zotskap en een lias koopbriefjes zijn geregen. Bij den duivel staan drie landloopers of bedelaars, waarvan de een nog de sporen van beter dagen vertoont. Een van hen werpt uit een mand zijn bloemen op den mesthoop onder hem, waarheen ook door een viertal anderen tulpen in een kruiwagen en manden worden gebracht. Ook in den rechterhoek worden door een drietal landlieden de verwelkte bloemen in een mand gepakt.
groothandel had ontwikkeld, sedert hij beurshandel was geworden, was de oude wijze van handelen, het koopen a contant van vooraf getoonde en onderzochte waren, gaandeweg verlaten. De credietwaardigheid van kooper en verkooper was een domineerende factor geworden, sedert op crediet en op termijn werd gekocht en verkocht. Warenkennis was minder noodig dan de wetenschap van het productievermogen en de consumptiebehoefte der maatschappij. De prijs werd niet meer na vaak lange onderhandelingen vastgesteld, 91
maar afgelezen van de beursnoteering, die op haar beurt weer werd vastgesteld door de publieke opinie ter beurze. Kennis van de factoren, die deze publieke opinie beïnvloeden en vaststellen was voor den koopman onmisbaar; van deze kennis een handig gebruik maken was een steeds meer volmaakte geestestechniek. De koopman, die het haast dagelijks ebben en vloeden der koersen waarneemt, tracht en moet trachten daarmede zijn voordeel te doen. Waar is hier de grens, die de speculatie van den gewonen handel scheidt? In theorie moge zij te vinden zijn, in de praktijk is zij hoogst zelden aan te wijzen en wordt zij dan ook dagelijks overschreden. Reeds kort na den tulpenzwendel wijst het door ons reeds vroeger genoemde pamflet „Den loosen handel van de Actionisten" *) van 1642 op de kwade praktijken der speculanten. Bijna een halve eeuw later schijnt vooral de speculatie in actiën haar hoogtepunt te hebben bereikt. In 1687 vatte de Amsterdamsche advocaat Nicolaas Muys van Holy de pen op om verontwaardigd de schandelijke praktijken der speculeerende actionisten te bestrijden f). Maar de beste en uitvoerigste mededeelingen over hun bedrijf danken wij aan den Amsterdammer Don Joseph de la Vega, die een geheel boekdeel wijdde minder aan de bestrijding dan aan de nauwkeurige beschrijving van den actiehandel aan de Amsterdamsche beurs. In zijn „Confusion de confusiones, dialogos curiosos entre un Philosopho agudo, un Mercader discreto y un Accionista erudito" §) ontrolt hij een compleet beurstooneel voor onze oogen. Een ieder neemt deel aan den beurshandel en de speculatie ; ieder zoekt zijn fortuin in den zwijmel der op- en nedergaande koersen. Er zijn zelfs goed georganiseerde hausse- en baisse-consortiën, die er niet tegen opzien van tijd tot tijd om hun bekende redenen een paniek in het leven te roepen, die evenwel weer spoedig verdwijnt, zoodra het doel is bereikt. De *) Knuttel n°. 4890. 4891. t) Knuttel n°. 12622, Tiele n°. 8411. Daartegen Knuttel n°. 12622a, 13041, Tiele n°. 8412 vlg. §) Verwarring der verwarringen, belangwekkende samenspraken tusschen een scherpzinnig wijsgeer, een voorzichtig koopman en een handig actionist.
92
schommeling der koersen is zelfs voor den uitnemenden beurskenner onberekenbaar; met den actiehandel gaat het volgens don Joseph de la Vega als met de metaphysica: hoe meer men er over disputeert, hoe minder men ervan begrijpt *). Men ziet dus, dat de actiehandel reeds in de zeventiende eeuw tot volledige ontwikkeling is gekomen en dat haar opbloei en nog minder haar oorsprong in het wonderjaar 1720 moeten worden gezocht. Actiehandel was toen iets zeer gewoons; maar hij heeft toen een zeer groote uitbreiding gekregen doordatgeheel nieuwe terreinen voor hem werden geopend. Immers het nieuwe in 1720 was niet, dat er werd gespeculeerd, maar dat er werd gespeculeerd in actiën van compagnieën in zoo grooten getale als men voor dien nog nooit ter beurze had aanschouwd. De zeldzame actiën-compagnieën, die vóór 1720 in de Republiek bestonden, werden vrij plotseling althans quantitatief overvleugeld door een zeer groot aantal van dergelijke associatiën, die als paddestoelen uit den grond oprezen. Blijkbaar naar het voorbeeld van Engeland bracht men toen vrij plotseling op groote schaal den bedrijfsvorm der naamlooze vennootschap in de praktijk. Op zich zelf zeker een zeer normaal en verheugend verschijnsel, dat dan ook voor de toekomst van zeer groote beteekenis zou blijken te zijn; de naamlooze vennootschap is de vorm geworden, waarin het grootkapitaal zich het best en gemakkelijkst heeft kunnen organiseeren. Maar voor het gebruik van dit middel tot organisatie van zelfs de grootste handelsondernemingen was men in den aanvang der achttiende eeuw nog niet rijp j). De koopman van die dagen was als het kind, dat met een mes speelt en zich bloedend verwondt; eerst later zou hij het richtige en nuttige gebruik daarvan leeren. Wat reeële handel had kunnen worden, werd speculatie; de beurs werd een speelhuis. Van een speelhuis toch kan men met volle recht spreken. Enkele voorbeelden. De actiën der Oost*) Ehrenberg, Das Zeitalter der Fugger, II, 336 vlg. Daarnaar Van der Heyden, 142 vlg. f) Van der Heyden, 132 vlg.
Indische Compagnie, die tusschen 1700 en 1720 steeds tusschen 400 en 700 pCt. stonden, liepen zonder eenige denkbare oorzaak vrij plotseling in 1720 op tot 1200. Van de West-Indische Compagnie geldt hetzelfde; haar actiën, die in 1719 nog niet meer dan
NO.
2.
DE
KKRM1S-KRAAM
40 pCt. golden, stegen eenjaar later tot 400; zij kan dan zelfs een nieuwe inschrijving van 42 millioen openen en volteekend zien tegen den ongehoorden koers van 250 pCt. Dergelijke rijzingen in korten tijd wijzen zeer stellig op windhandel. Ook de statuten van vele
compagnieën sluiten ieder denkbeeld van gezonde commercie uit; er zijn projecten, die genoegen nemen met een storting van 1 en 2 pCt. En eindelijk zijn de programma's van sommige compagnieën zoo phantastisch, dat elke gedachte aan gezond verstand en daar-
VAN
I)K A C T 1 E - K N A A l ' E N .
mede aan waarachtigen koophandel moet worden ter zijde geschoven. Het eerste bericht over den actiehandel vernemen wij in April 1720; hij was toen uit Engeland „met een zoort van een orcaan over komen vliegen"; wij hooren, dat hij „fraay 93
den beest speelde op de Amsteldamsche beurs en 't Fransche Koffy-huis in de Kalverstraat." Het eerste project van de oprichting van een nieuwe acticn-compagnie is van iojuni 1720. „Men kwam dan eerst voor den dag in Amsterdam, die Koningin van Nederland, met een project van een Compagnie van Assurantie, daar men publieke gedrukte opstellen overal zag hangen: maar de Heeren van de Regeering, ziende dat zodanig een werk zou uiterste schadelijk, ja ten eenemaal ruineus voor de reeële negotie was, sloegen dit cordaat af en stremden deszelfs voortgang" *). De reden van deze weinig welwillende houding ligt niet voor de hand; deze eerste Amsterdamsche compagnie was in den grond even soliede als haar zuster, de .,Rotterdamsche Maatschappij van Assurantie, Disconteering en Beleening", die haar deugdelijken grondslag door een eervol bestaan van welhaast twee eeuwen ruimschoots heeft bewezen f). Ook de Middelburgsche Commercie-Compagnie was op gezonde basis gefundeerd; zij heeft dan ook tot 1850 bestaan. Zelfs de Utrechtsche Provinciale Compagnie heeft zich tot 1750 weten te handhaven §). Geen eendagsvliegen zijn dus deze compagnieën. Dat karakter kan men evenwel moeilijk misgunnen aan de zeer talrijke compagnieën, die soms op den wonderlijksten grondslag in de kleinere steden van Holland en zelfs van de landprovinciën werden opgericht en die hun onsoliede constitutie dan ook boetten met een spoedigen dood. Niet minder dan 44 statuten-concepten van nieuw opgerichte compagnieën zijn ons uit het jaar 1720 bekend; men vergat geheel, wat een voorzichtig man in dat jaar neerschreef: ,,dat het oprigten van soodanige compagnieën ten minsten is een extraordinaire onderneminge en eene nieuwigheit, hebbende, soo veel men weet, geen exempel immers in deze republicq" **).
*) Europische Mercurius, bij Van der Ileyden, 144. f) Over haar G. van Rijn in het Rotlerdamsch Jaarboekje voor 1899. §) Over haar J. J. van Xoorle Jansen in Programma van het Stedelijk Gymnasium te Utrecht voor 1903. **) „Redenen tegens het opreghten van een Compagnie tot Amsterdam", bij Van der Heijden, 160.
94
Nog voordat het jaar 1720 ten einde was geloopen, waren er ongeveer in dertig Nederlandsche steden onder goedkeuring, ja zelfs onder aanmoediging van de stedelijke regeeringen compagnieën opgericht. Het gezamenlijk bedrag der daarbij ingeschreven kapitalen overschreed nominaal de 350 millioen gulden, een aanzienlijke som, die bewijst hoeveel kapitaal in Nederland steeds beschikbaar was; immers indien men de gemiddelde storting stelt op 50 pCt. *), komt men toch nog tot een aanzienlijke kapitaalkracht. De compagnieën van assurantie en commercie hadden de overhand; een project „tot het ruïneeren der Turkse Rovers" is een zeldzaamheid. Maar ook in ander opzicht lag er zeer veel onzuivers aan de meeste projecten ten grondslag. Bevordering der commercie is zeer goed en lofwaardig; maar zij moet binnen de grenzen van het bereikbare blijven. Dwaas was het, dat Utrecht een groot scheepvaartkanaal wilde graven naar de Zuiderzee om Amsterdam zijn groothandel te onttrekken. Niet minder absurd was het, dat de WestFriesche steden zich door het wegruimen van eenige zandbanken tot handelsmetropolen hoopten te verheffen. Zonderling is het, dat de IJselsteden in de achttiende eeuw nog roemen op haar „avantagieuse situatie" en den handel op Duitschland hopen te veroveren. Het gezond verstand is geheel op den loop, als men compagnieën opricht zonder bepaald doel, maar begint met „kostelijke premiën" uit te loven „aan ieder, die eenige ondernemingen van voordeel sal komen te proponeren". En het hoofd duizelt, als wij ons verdiepen in de plannen van den eerzamen Gabriel de Souza Brito, gezworen makelaar in den Haag, die octrooi vroeg voor een „Generaale Compagnie" met een voorloopig kapitaal van 104 millioen f), die een groot deel van den Nederlandschen handel zou monopoliseeren. Wat zeggen nu onze spotprenten van dezen actiehandel? Zij zijn eenstemmig en zeer fel *) De storting varieert tusschen I en IOO pCt. Van der Heijden, 152. t) Ter vergelijking bedenke men, dat het kapitaal der Oost-Indische Compagnie nooit meer dan 61/2 millioen heeft bedragen.
in haar afkeuring; zij zijn het naast de pamfletten *), die den zwendel van 1720 in de herinnering van tijdgenoot en nageslacht als zoodanig hebben gebrandmerkt. Al dadelijk onze eerste prent (n". 2, bl. 93) geeft onverholen haar meening te kennen f). Zij draagt het niet onduidelijke dichterlijke opschrift „De Kermis-kraam van de Actie-knaapen, Schaft vreugde, en droefheid, onder 't kaapen", Midden op de prent staat een groote wagen,
knieën een kistje met opschrift: „Rijkdom bij de last"; de inhoud wordt gevormd door papieren van 40,000, 30,000, 20,000 waarde en door ,,acties edam". Achter hem staat de duivel, die steeds in verband wordt gebracht met de speculatie; „infernale" invloeden achtte men daaraan nooit vreemd. De duivel blaast met een blaasbalg Harlekijn, eveneens een bekend personage in alle zaken van actie-handel, wind in zeker lichaamsdeel. De gevolgen
(JUINCAMI'OIX IN DUIGEN.
getrokken door twee padden. „Bedrog", kenbaar aan slangen- en andere attributen, fungeert als de vrouwelijke koetsier. Achter haar zit de held van den dag, Bombario, met een rattenval in zijn vaandel met de waarschuwing: „Ziet toe"; aan de punt van den vlaggestok een molentje. Bombario heeft op zijn *) De pamfletten bij Knuttel n°. 16441 —16518. t) Muller n°. 3546, Van Stolk n°. 3465.
van deze operatie blijven niet uit. Harlekijn overstelpt de grage menigte onder hem met een stortvloed van actiën; welke, kan blijken uit de namen, die erop staan gedrukt: „Harlinge", „Zwol", „Wesep", „Schiedam", „Gouda", „Edam", „Campen", „Enkhuizen", „De West", „Commerci", „Monnikendam", „Rotterdam", „Utrecht", „Naarden", „Alkmaar", „Medenblik", „Delft", „Muien", „De Zuid", „Mississippi". Op den wagen zijn ver95
IXINSACTÜÉ A I*A POSTEHITË KW MEMOIRE DE I,AFOLIE INCROYABLE DE. I.A XX.AKNEE DU XVHI.SIECT-E Jf TER EETTWTGER GEDAGTENISSE DER DWAASHKID VAN HKT XX .JAAR DER XVIU-F.EU%V
NO. 4 .
TER KEUW1GKR GEDAGTENISSK DKR DWAASHKID
VAN H E T XX. JAAR DER XVIII. E E U W .
der nog zichtbaar de hoofden van vier daarin zittende personen, die ieder een papier in de hand houden met de opschriften: »Wy doen me", ,,De Comp. is vol", „Luilekkerland)", „Sant kruyers" (toespeling op de Utrechtsche Compagnie); voor uit den wagen hangt nog een man met een ledige geldbeurs. Op den wagen prijken de wapenschilden der actie-steden bij uitnemendheid: Edam, Purmerend, Hoorn, Enkhuizen, Utrecht, Monnikendam, Kampen, Weesp, Naarden, Muiden en Medemblik. De geheele menigte vóór den wagen heeft actiën; één heeft al verloren blijkens zijn papier, dat ons leert, dat hij „100,000 al quit" is. Tot troost biedt een berooide vrouwenfiguur hem uit een kruiwagen met stroppen zulk een redmiddel aan. De menigte van actionisten zet zich voort in het Fransche Koffiehuis, waar de vlag uithangt met den zaaienden duivel met opschrift „Quincampoix" en onderschrift „In de onkruid Zaayer"; aan den vlaggenstok hangen drie kransen met narrenkappen. De wagen rijdt naar rechts naar een hooge poort, waarop de wapens van Amsterdam, Haarlem en Leiden en het opschrift: „Sic Itur ad Astra". Onder de poort staat een wachter, die blijkbaar den wagen wil keeren. Aan de andere zijde van de poort staat een omroeper met een trom, die blijkbaar uitroept; „Hoort mijn Heere, hoort, die rijk wil worden van Luisen (Louis), koopt acties". Links van hem, meer naar de zijde van de volksmenigte, is nog een draagstoel te zien, waaruit een hoofd komt kijken, met het veelzeggende onderschrift: „na 't Lazarushuis". Naast den draagstoel een kwakzalver met zijn medicamenten, o. a. „Voor Siekheid" en „Voor Dolheid". Een matroos grijpt een man aan, wiens pruik afvalt, symbool van wat op een papier in zijn hand staat: „Het is verkogt". De achtergrond van de geheele groep wordt ingenomen door een dichte volksmenigte, omringd door een muur. Achter dien muur is nog allerlei te zien: een kwakzalverstent met opschrift: „acties te koop", aangevallen door het woedende volk; snel wegrijdende karossen; dansende mannen en vrouwen; een kasteel; zeilende schepen; de stad Utrecht met het kanaal naar zee in wording; de waag
van Amsterdam. Eindelijk troont de oppergod Jupiter in de wolken; Mercurius komt aanvliegen; Phaëton wordt uit den hemel geslingerd. De bedoeling van deze prent is duidelijk genoeg; zij is ook als spotprent goed geslaagd, al is zij naar onzen smaak wat vol en wordt dus de aandacht te veel verdeeld. Beter geslaagd is daarom onze volgende plaat (n". 3), „Quincampoix in Duigen" *). Een tooneel in de open lucht, dat een kamer in een herberg voorstelt — vermoedelijk het bovengenoemde Fransche koffiehuis in de Kalverstraat — wordt door een woedende en vechtende menigte kort en klein geslagen; overal vernieling en verwoesting. Bombario wordt van het proscenium gedrongen en geschopt; uit zijn kist vallen actiën van 100, 1000 en 2000 gulden. Vóór het podium staat Mercurius, op het schild geheven, met een speer en vrijheidshoed en vaantje „Voor 't gemeen"; om zijn middel hangende wapens van Haarlem, Amsterdam en Leiden. Van het tooneel hangt een vaandel met het zeer ware opschrift: ,,Het Spul is uyt". Ook vóór het podium is het stampvol menschen. Rechts ligt een bijna ontkleed man (Knight), omringd door een woeste menigte, die hem uitplundert en zijn rok met rozen omhoog houdt „tot buyt"; op den grond liggen Zuidzeeactiën verspreid. Een ander persoon, waarschijnlijk niemand minder dan de Regent, Philips van Orleans zelf, wordt in het midden op den voorgrond van zijn kleed met leliën beroofd en v,m alle zijden onder de leuze „Slaa doodt" bedreigd; nederig belooft de in het nauw gebrachte man: „Ik salt niet weer doen"; op den grond liggen thans waardelooze Mississippi-aandeelen. Midden in de menigte een karos, bespannen met vier paarden, blijkbaar die van den bedreigden Regent. Op den achtergrond de Tuilerieën en de Nótre Dame. In de wolken de Hollandsche leeuw, den rechterklauw op de schilden der drie steden Amsterdam, Leiden en Haarlem, met opschrift: „Hiervan daan"; met het zwaard verjaagt hij den Engelschen dog met zijn Zuidzee-actie en den Franschen
*) Muller n°. 3549- Van Stolk n°. 3468.
97
Z ü T D Z - E C'Ü-MPAGATJS J>t>OK V I T O JW T01> GEREZJOT
NO.
5.
DE ZUID ZÉ COMPAGNIE.
haan met zijn Mississippi-aandeel, en daarbij nog een aantal slangen en vogels, die alle een „niet" in den bek hebben. Deze prent duidt dus de verwijdering der Engelsche en Fransche actiën van de Hollandsche markt aan. Zij is een van de zeer goede soort; zij is, niettegenstaande de meest volkomen verwarring, die er heerscht, toch geheel duidelijk en overzichtelijk; met een oogopslag is de bedoeling te zien; ook de uitbeelding van het voorgestelde feit is zeer plastisch; er is ten slotte eenheid van conceptie en uitvoering. Zij wordt evenwel nog overtroffen door de volgende prent (n". 4): „Monument consacré a la posterite en mémoire de la folie incroyable de la XX. année du XVIII. siècle. Ter eeuwiger gedagtenisse der dwaasheid van hetXX. jaar der XVIII. eeuw" *). Deze uitnemende prent is van B. Picart. De hoofdfiguur is Fortuna in schitterend licht staande op haar wagen, die wordt bestuurd door ,.Zotheid" met haar gewone attributen; zij draagt een soort crinoline, wat blijkbaar evenzeer als een symptoon van dwaasheid moet worden beschouwd. Het zesspan, dat zij ment, is zeer eigenaardig: de „Mer du *) Muller- n°. 3553. van Stolk 11°. 3473.
98
Sud", een jonge, luchtig gekleede vrouw met omzwachteld been met een roer in de hand en visschen aan den gordel; de ,,Mississip"(pi) is een oude, halfnaakte Indiaan met een steltvoet; de „West" (Indische Compagnie) wordt evenzoo voorgesteld door een Indiaan; naast hem loopt de „Banque" met een papier in de hand, waarop: ,,Prime pour la banque a 300"; in het gaan vertreedt zij den slang van Mercurius; achter haar een Chinees met een missionaris-hoed, die de Compagnie ,,des Indes" representeert; de laatste van hetzesspan is een jonge vrouw, die de „Assuran" (ce) moet voorstellen. Op Fortuna's wagen staan vóór haar nog een leeuw (Engeland) en een haan (Frankrijk); naast haar een tweede leeuw met pijlbundel, die natuurlijk de Republiek voorstelt. In de ronding van het wiel van haar zegekar is te lezen: „Compagnie de commerce et d'as" (surance); op de spaken staan de namen der steden, die het meest met de actie-koorts waren bevangen: Rotterdam, Gouda, Delft, Monikendam, Hoorn, La Haye, (Alkm)aar, (Enkhuiz?)en, Edam en Dort. Dit wiel overrijdt den „oprechten koophandel"; bij hem liggen een „journal", een „grand livre", een „memorial", een ,,livre brouillon" en een
NO. 6.
D1C MISSISSIITI-COMI'AC.NIE.
pak koopwaren, gemerkt Q. M. n°. 2. Aan zijn ongeluk, de verplettering onder het wiel van Fortuna's wagen, wordt ijverig medegeholpen door eenige mannen, waarvan de eerste door een vossestaart zijn waren aard verraadt; het zijn dan ook de „opblaazers van deeze rook negotie". Fortuna zelf strooit intusschen met volle handen een overvloed van action uit over de menigte, die zich om haar zegekar aan alle zijden verdringt. Die actiën worden door opschriften verklaard als van de „Comp des Indes", ,,Le West", „Prime sur Ie Sud", „Assur(an)ce", ,,Le Sud", „la banque", „Contracts du Sud", „Prime de cacau", „Sud i<* Souscription", „2^ Sousc(ription)", „3e Souscription", „Ie Mississippi", „Assur(ance)". De lichtglans, die de Fortuin omhult, blijkt bij nauwkeurig onderzoek minder schitterend en heilspellend dan hij schijnt; zotskappen, slangetjes, draakjes teekenen zich af; bovendien kan men lezen, waaruit Fortuna's stralenkrans eigenlijk bestaat: „fièvres", „transports au cerveau", „dettes", ,,ocasion manquée", „proces insomnies", „jnnimities", ,.desespoir", „regrets", „maladies", „esperancc", ,,folies", , tristesse", „banqueroutes", „joye immodérée", „conscience", „meurtres".
Rechts op den achtergrond heeft men een inkijk in het beroemde koffiehuis „Quenquenpoix" in de Kalverstraat, waar nog druk wordt gehandeld. Vóór het koffiehuis staan nog twee heeren in druk gesprek; ter aanduiding van het onderwerp daarvan heeft een van beiden een papier in de hand, met den weibekenden naam van „Bombario". Vóór hen ligt een wanhopig man geknield; hij verscheurt een actie „prime sur Ie cacau". Op een steen, met opschrift „Transport'' wordt blijkbaar door drie mannen een transactie gesloten; vóór hen knagen ratten aan blijkbaar weggeworpen waardelooze papieren. Meer naar links vechten twee mannen als de bekende twee honden; het been, waarover zij dapper strijden, ligt echter naast hen; het zijn „Contracts sur la bancq". Aan de uiterste linkerzijde der prent staat een man op een stoel, die projecten voor een assurantie-compagnie te Amsterdam onder de gretig beluste menigte uitdeelt. Onder die menigte is o. a. te vinden een man met een tooverlantaarn en een zakkenroller, beide zeer teekenend. Geheel op den voorgrond twee heeren in druk gesprek aan een tafel. Om eindelijk weer tot hooger sfeeren op te stijgen, vóór Fortuna uit vliegt de Faam. Maar helaas I 99
haar weg leidt haar en zij voert dus ook Fortuna naar het groote huis op den achtergrond, waarin drie poorten, alle gedekt met het wapen van Amsterdam; zij geven toegang- tot ,,'t ziekenhuis", 't gekkenhuis", ,,'t armhuis"; een dichte menigte verdringt zich reeds om toegang te verkrijgen. Dat is het einde van de groote actieweelde. Inderdaad, zooals het versje onder de prent zegt:
De twee volgende prenten zijn naar vorm en inhoud pendanten. Beide hebben den vorm van een liggend ovaal medaillon; de overblijvende loeken worden door kleine kartons aangevuld. Op het eerste medaillon *) (n". 5) zien wij een droefgeestige dame half zitten, half liggen op een rustbank; wie zij is, wordt ons duidelijk gemaakt door het opschrift: „De Zuid Ze Compagnie door wind in top gerezen Beklaagt nu haar verlies met een bekommerd wezen '
/pot
LAW, ALS KI'.N' TWEEDK DON IJUICHO'1'.
,,\\'at volk wat eeuw zal dit bedrijf geloven Nu gierigheit de wijsheit heeft verblindt. Door zotte hoop, gebouwt op rook en windt, Daar menig ziet zijn geldt en rust verstoren, Wijk, bobbelspel: de wijze Raad aan 't Y Bedwingt den loop van deze razernij". Deze laatste voldoening had de dichter na het besluit der regeering van Amsterdam van 6 October 1720 tegen de hevige speculatie *). *) Vgl. over de verschillende staten en exemplaren van de/.e uitnemende prent van Stolk. t. a. p. blz. 276 vlg. IOO
Rechts van haar staat de Faam, die nu niet dan rouwmisbaar maakt; dan zitten nog aan haar voet een harpspelend kind, dat de Vleierij moet symboliseeren, en een ander, dat met een Zuid-Zee-actie in de hand uitziet naar de zee, waar de schepen zeilen, die het blijkbaar zwaar te verantwoorden hebben in den hevigen storm; als die schepen dreigt de Zuid-Zee-Compagnie te vergaan. Muller n=>. 3556. van Stolk n=. 3476.
Zij zelf, de hoofdfiguur rust met den rechterarm op een guéridon, waarop een paar papieren met de teekenende opschriften: ,,'t Raakt al weg", en: Ik moet me na Vianen, neen, ik bedek mij met het schilt van Fred. Hend." *) Vóór de guéridon zit nog een kind, dat een papier omhoog houdt met het opschrift: „'t Is niet als verlies dat men hoort". Vóór het kind liggen op den grond drie boeken. In het eerste leest men : „Osse, Koej, Varkens, Assuransie, Huisen, Schepen, Tuinen", wat dus doelt op de vele assurantie-compagnieën, die in deze dagen als paddestoelen maar met zeer zwakken wortel uit den grond opschoten. Het tweede boek is een „Comerce Boek", het derde het „Debet Boek van W. en Zuid". De rekening staat aldus: Verloren ƒ 19,000: Zuid-Zee ƒ 7 0 0 : Acties ,, 15,000: ,, ,, 500: „ „ io,ooo; „ ,, 300: ,, ,, 4050: ,, „240: Deze boeken zijn waarschijnlijk genomen uit de statige rij folianten achter de ZuidZee-Compagnie, die de „Biblioteek van een bedroefde Actionist" moet voorstellen. Deze goed gedachte prent behoeft zeker geen nadere verklaring; zij spreekt voor zich zelf. Evenmin behoeven de vier kartons een breede toelichting. In den linker bovenhoek verslindt een man op een kwakzalversestrade uit een voor hem staanden zak een profusie van goudstukken en produceert een overeenkomstigen overvloed van actiën; om hem heen liggen haringen, wortelen, knollen, een kaas en een kool, alle symbolische objecten van speculatie. In den rechterbovenhoek staat een man met een kruiwagen met mosselen, waarmede de speculatie van Harlingen wordt gepersonifieerd; bij hem loopt een vrouw met een mand met geplukte eendvogels, waarmede de Zwolschs windhandel zal zijn bedoeld. Wil men de geplukte vogels symbolisch als het beeld der actionisten opvatten, dan vindt men steun in het afbeeldsel van den vogel in de lucht, waarvan er tien al zooveel minder waard zijn dan één in de hand. Maar juister schijnt het toch te letten
*) Daarmede is bedoeld het vrij ziin van "wegens schulden. Vgl. van Stolk, blz. 357.
op het pak, dat de vliegende eendvogel draagt en dat ons herinnert aan het oud-vaderlandsche spreekwoord: ,,'t end draagt den last." Links onderaan zijn waarschijnlijk de vroeger door ons reeds aangetroffen Utrechtsche kanaalgravers afgebeeld. Rechts beneden eindelijk zien wij een koopman met zes varkens, die deze zindelijke dieren aan een vrouw voor evenveel snoeken verkoopt, een handelstransactie, waarmede wordt gedoeld op de speculatie van het stedeke Weesp. Het is niet moeilijk te zien, dat deze prent oorspronkelijk iets geheel anders heeft voorgesteld. In de droefgeestige Zuid-Zee-Compagnie hebben wij stellig de Muziek te herkennen, die door een handig graveur tot de afbeelding der Speculatie is omgewerkt. Evenmin behoeft men in twijfel te verkeeren omtrent den burgerlijken stand van de dame, op de volgende prent voorgesteld (n". 6). Zij is niets anders dan de Schilderkunst; maar ook zij heeft een kunstbewerking ondergaan, waarbij de kunst zelf verloren ging om plaats te maken voor de godin of de duivelin naar men wil, der Speculatie. *) Wie zij thans is geworden, leert ons weer 't opschrift: ,,üe Inbeelding; Heerseres van'tRookverkopersgild. Maald Mississippi hier, 't geen Vrankrijks schat verspild." Werd in de vorige prent dus Engeland gehekeld, thans is Frankrijk aan de beurt. De Speculatie zit aan een ezel, waarop zij op een ovaal paneel een schip afmaait, op weg naar het land Mississippi. Naast den ezel zit een naakt kind, de Waarheid met haar spiegel, maar daarbij met het „actieboek van Mississippi" in de hand. Voor hem liggen nog ,,Tiggel acties, Rottege acties, Acties in pijpen, Suiker acties", alle thans waardeloos. De Waarheid zelf zit op een ledige geldkist, waarin drie ratten zich te goed doen aan waardeloos papier; de opschriften „Desulate Boel" en „Goet voor Rotte" zijn duidelijk genoeg. Meer naar links staat een ander kind verf te wrijven op een blok van tichelsteenen, een zinspeling op een Woerdensche speculatie in dit laatste artikel. Achter de hoofdfiguur blaast een kind zeep-
vervolging *) Muller n ° . 3558, van Stolk n ° . 3478.
IOI
bellen; een ander kijkt er naar; een derde wijst er naar; het leunt op een pak papier met de opschriften: ,,Pakt de acties weg want over honderd Jare zal ment niet Geloven" en : „acties bij de Riem". De kartons geven weer allerlei soorten van speculatie te zien. In den linkerbovenhoek stopt een man aan een tafel „Gouwse pype"; aan een andere tafel zitten twee mannen genoegelijk te rooken: „Wij leve gerust". De zinspeling op Gouda is duidelijk. Rechts bovenaan staat een neger op een schildpad; hij heeft een fantastische kroon op het hoofd en rookt een lange pijp; op den achtergrond: „Klater goudmijnen". Natuurlijk wordt op West-Indië gedoeld. Links beneden op den achtergrond de „Rottege Beurs"; meer naar voren het ,,Gekhuis der Rotte". Er voor staan twee mannen met pakken actiën; de eene zegt: ,,goet koop", de ander: „Koop wat". In de gracht ligt een „Vlotschuit geladen metalderhande acties". Op de pakken staan weer de namen der speculeerende steden: „Rotterd(am), ter Gouw, Muide, Dort, Middel(bur)g, Utrecht, Steen(wijk), Zwol, Enchu(sen), alkmaar, Hoorn, Edam". Het vierde karton eindelijk stelt een man te paard voor, waarin men Law zelf kan zien, die het oproerige volk overstrooit met actiën en het toeroept: ,,Dit is voor 't Geit". Het paard, waarop de ruiter zit, vertoont overeenkomst met zeker befaamd ezeltje; het is evenwel „gemengeld", slecht geld, dat het te voorschijn brengt. Onze volgende plaat is uitsluitend gericht tegen den grootmeester der speculatie, den voortreffelijken John Law zelf (n". 7). *) Het opschrift geeft de voorstelling duidelijk aan: „Law, als een tweede Don Quichot, op Sanches Graauwtje zit ten spot". Ook het vers onder de prent is duidelijk genoeg. Het midden *) Muller n°. 3559, van Stolk n°. 3479.
102
wordt ingenomen door Law, rijdende op een vervaarlijken ezel. In de rechterhand houdt hij een stok met zotskap als knop en een vlag met opschrift: „Ik koom, ik koom, Dulcinia". Aan den hals van den ezel hangen volle geldbuidels en een eveneens volle geldkist met opschrift :„Bombarioosgeldkist 1720". Achter Law zit een duivel, die Grauwtjes staart omhoog houdt; een blijkbaar gevolg van deze operatie is een profusie van actiën, die door de begeerige menigte gretig worden opgevangen. Een tweede duivel, met een narrenkap op het hoofd, gewapend met een geesel, roept hen uit de lucht aanmoedigend toe: „braaf mijn kinders". De actiën zijn van verschillend soort; „Enkh(uizen)", „Hoor(n)", „Prim", „Med", ,.West", ,,100", ,,1000". Een derde duivel spuit den ezel geld in den bek. Naast den ezel zit Bombario als Sancho Pansa op een pad; zijn costuum is met vischhaken bedekt, als ware hij van de Hoeksche partij; ook hij geeft evenals vele anderen, aan Law een geldbuidel. Op den voorgrond liggen de attributen van den koophandel voor oud vuil, een Mercuriusstaf, een grootboek, obligatiën, koopwaren enz. De ezel met Law wordt door een aantal mannen voortgetrokken naar het beruchte koffiehuis „Quinquenpoix" in de Kalverstraat. Op den achtergrond eindelijk de „Zuyd Zee" met schepen. Wij moeten deze prent stellig plaatsen in den tijd, toen Law nog in zijn volle macht stond; hij is nog rijk en zijn actiën worden nog gretig genomen. Toch wordt hij al een voorwerp van spot; zijn autoriteit en roem is dus niet meer ongerept. Wij zullen dus moeten denken aan den nazomer of den herfst van [720. Het spreekt vanzelf, dat de vergelijking van Law met Don Quichot, later ook met Arlekijn, te veel voor de hand ligt om niet gretig te worden gebruikt.