Nederlands Als je naar de middelbare school gaat, spreek je uiteraard al goed Nederlands. Toch valt er nog heel veel te leren over je eigen taal, en nog heel wat te verbeteren aan je eigen taalvaardigheid. Het is immers in ieder beroep later van groot belang dat je het Nederlands tot in de puntjes beheerst. En bovendien kan het je wat extra's opleveren, als je een goede overtuigende tekst kunt schrijven (bijvoorbeeld bij een sollicitatie) Of als je een verpletterende presentatie kunt geven, bijvoorbeeld als je een nieuwe klant voor je bedrijf wilt werven. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Nederlands in de Tweede Fase wordt in twee delen opgedeeld. Enerzijds leer je alles over de Nederlandse taal, daaronder valt alles wat met lezen en schrijven, spreken en luisteren te maken heeft. Anderzijds leer je iets over de Nederlandse literatuur, wat in de onderbouw nog 'boeken lezen' heet. Hoe wordt dit vak ingevuld? Om je tekstbegrip te vergroten lees je verschillende tekstsoorten en beantwoord je daarbij vragen. Bij iedere tekst vraag je je af, welk doel de schrijver met deze tekst voor ogen heeft. Op die manier leer je verschillende tekstsoorten herkennen, zoals het nieuwsbericht, de uiteenzetting, het betoog, de beschouwing. Ook oefen je het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Grammatica en schrijfvaardigheid worden geoefend door het schrijven van teksten, bijvoorbeeld een brief of een betoog. Je zit bij Nederlands niet alleen met je neus in de boeken, je vergroot ook je spreekvaardigheid door het geven van presentaties en het voeren van debatten met medeleerlingen. Naast het vergroten van je taalvaardigheid leer je meer over de Nederlandse Literatuur. Welke boeken zijn er door de eeuwen heen geschreven? Welke werden veel gelezen? Welke auteurs hebben veel invloed gehad op de literatuur? Uiteraard moet je zelf ook boeken lezen en daarvan verslagen schrijven. Al je leeservaringen samen vormen een leesdossier. Tijdens je mondelinge schoolexamen vertel je aan je docent wat je van deze boeken hebt opgestoken. De literatuurlessen worden vaak ook nog verlevendigd door het bezoek van een (bekende) schrijver of schrijfster aan de school. Deze leest bijvoorbeeld voor uit eigen werk, en na afloop mag je vragen stellen. Examinering Bij de Schoolexamens worden je spreekvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuurkennis getoetst. Tijdens het Centraal Schriftelijk Examen wordt de leesvaardigheid getoetst. Bij verschillende teksten krijg je vragen en opdrachten en je moet een samenvatting schrijven. Plaats binnen de opleiding Nederlands is een van de kernvakken, opgenomen in het gemeenschappelijke deel, en is dus voor iedereen verplicht.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 1
Engels De Engelse taal is gewoon niet meer uit ons dagelijks leven weg te denken. Denk maar aan de Engelse films en televisieseries die dagelijks worden uitgezonden, de vele boeken en tijdschriften die in het Engels worden geschreven. En verreweg de meeste (pop)liedjes zijn tegenwoordig in het Engels. Bovendien zijn veel Engelse woorden onderdeel geworden van onze eigen Nederlandse taal. Engels is een wereldtaal en geldt in veel internationale bedrijven als voertaal. Kennis van het Engels is dus onmisbaar voor je verdere loopbaan, in welke branche je ook terechtkomt. Veel mensen vinden het ook een mooie en interessante taal. Wist je dat het Engels de grootste woordenschat heeft met ruim een miljoen woorden? Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het vak Engels verschilt in de Tweede Fase niet zo veel van het vak Engels in de onderbouw. Nog steeds ben je met vier verschillende onderdelen bezig, namelijk leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, luistervaardigheid en spreekvaardigheid. De teksten die je leest en luistert worden lastiger. Je leert nieuwe grammatica en leert ook om zelf grotere teksten te schrijven. Je niveau van spreekvaardigheid wordt ook hoger, en je leert bijvoorbeeld ook discussiëren in het Engels. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen ben je vooral actief met de taal bezig. Bij spreekvaardigheid leer je niet alleen hoe je eenvoudige gesprekken voert, maar ook hoe je je mening in het Engels geeft. Ook ga je een presentatie in het Engels geven. Je vergroot je luistervaardigheid door het luisteren naar radiofragmenten of het bekijken van televisiefragmenten. Door veel te lezen in kranten, tijdschriften en boeken, maar ook op websites, werk je aan je leesvaardigheid. Van al je leeservaringen schrijf je een verslag, dat je bewaart in je leesdossier. Bij schrijfvaardigheid leer je teksten in het Engels te schrijven, bijvoorbeeld een zakelijke brief of een betoog. Examinering Het examen bestaat uit vier onderdelen: schrijven, spreken en literatuur zijn Schoolexamens, luisteren en lezen worden getoetst op het Centraal Schriftelijk Examen waarbij leesvaardigheid de helft van het punt bepaalt. Plaats binnen de opleiding Engels is een van de kernvakken, is opgenomen in het gemeenschappelijke deel, en is dus voor iedereen verplicht.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 2
Maatschappijleer Het leuke van het vak Maatschappijleer is, dat je nooit weet wat er die dag besproken gaat worden. De onderwerpen die je 's ochtends in de krant, op het journaal of op internet hebt gezien, kunnen die middag tijdens de les aan de orde zijn. Bij het vak Maatschappijleer staat namelijk het gedrag van mensen centraal. Je leert hoe onze samenleving in elkaar zit door te kijken naar problemen die zich voordoen in de wereld om ons heen. Je denkt daarbij ook na over mogelijke oplossingen. Die problemen kunnen heel dichtbij zijn, bijvoorbeeld het lerarentekort of de probleemwijken in de grote steden, maar het kan ook gaan om problemen op wereldniveau. Je bekijkt een dergelijk probleem van verschillende kanten, waarbij je rekening houdt met de verschillende belangen van alle betrokken personen. Een complex thema is bijvoorbeeld het internationaal terrorisme. Bij dit thema spelen zowel de belangen van de terroristen, als ook van de landen die slachtoffer zijn van terrorisme een rol. Het probleem kan alleen opgelost worden, als je beide kanten bekijkt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Dit vak wordt alleen in de bovenbouw gegeven. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de les bespreek je onderwerpen die te maken hebben met politiek en samenleving. Je leert welke regels, normen en wetten er gelden in de maatschappij en je kijkt hoe de politiek reageert op maatschappelijke problemen. De onderwerpen liggen deels vast, maar worden ook deels bepaald door de actualiteit. Je moet voor dit vak dus ook het nieuws bijhouden, en af en toe naar actualiteitenrubrieken op televisie kijken. Ook kan het voorkomen dat je met de klas een uitstapje maakt, bijvoorbeeld naar de Tweede Kamer. Of dat je op school bezoek krijgt van iemand die iets over zijn/haar ervaringen met een maatschappelijk probleem vertelt. Je kunt daarbij denken aan een oud-gevangene, een ex-verslaafde, of iemand die slachtoffer is geweest van een misdrijf. Plaats binnen de opleiding Maatschappijleer is opgenomen in het gemeenschappelijke deel, en is dus voor iedereen verplicht.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 3
Lichamelijke opvoeding Om heel veel redenen is het goed om dagelijks te bewegen. Met sport train je verschillende vaardigheden zoals uithoudingsvermogen, spierontwikkeling, coördinatie, concentratie en teamgeest. Allemaal zaken die in het dagelijks leven goed van pas komen. Door samen te sporten leer je op elkaar vertrouwen en met elkaar samenwerken voor een goed resultaat. Door zelfstandig te sporten krijg je meer discipline, je wordt zelfstandiger en onafhankelijker. Je leert aanvoelen wat je lichaam wel en niet aankan. Sport is ook goed voor de geest. Je onttrekt je even aan de dagelijkse sleur, door je lekker af te reageren. Daardoor kun je je beter ontspannen en sta je weer open voor nieuwe dingen. Het zorgt er voor, dat je helder kan denken. Bovendien verbrand je calorieën door regelmatig te bewegen en je blijft dus makkelijker op gewicht. Maar het belangrijkste is toch wel dat sporten leuk is om te doen, en vooral om samen te doen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Er is sprake van verdieping bij onderdelen die al eerder aan bod zijn geweest. Ook mag je in de bovenbouw soms een keuze maken uit een aantal sporten. Dit vind plaats op school en in de eindexamenklas ook regelmatig buiten school. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen leer je de spelregels van verschillende (nieuwe) sporten of oefen je met sporten die je al kende. Je maakt kennis met nieuwe sporten, door middel van keuzeactiviteiten. Je kiest 2 onderdelen van: atletiek, bewegen en muziek, turnen en Dans waar je een periode mee aan gaat werken. Er is aandacht voor het leren instrueren en begeleiden van klasgenoten. Tijdens het eindexamenjaar wordt aan het begin van het schooljaar een keuze gemaakt uit een heel aantal sporten en ga je vervolgens een blok van een reeks lessen sport oriëntatie volgen voor een van de gekozen sporten. Plaats binnen de opleiding Lichamelijke opvoeding is opgenomen in het gemeenschappelijke deel, en is dus voor iedereen verplicht.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 4
Levensbeschouwing (Levensbeschouw)ing Met levensbeschouwing bedoelen we de manier waarop iemand over het leven denkt, wat hij belangrijk vindt. Ieder mens heeft een levensbeschouwing. Je gebruikt die levensbeschouwing de hele dag door. Soms ben je je daar heel bewust van, maar meestal gebruik je je levensbeschouwing onbewust. Bij het vak levensbeschouwing leer je nadenken over wat jij belangrijk vindt in het leven en wat anderen belangrijk vinden. Je leert dat ieder mens andere onderwerpen belangrijk vindt, en bovendien heel verschillend over deze onderwerpen kan denken. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Levensbeschouwing in de bovenbouw verschilt niet veel van Levensbeschouwing in de onderbouw. Je krijgt te maken met nieuwe thema's, aan de hand waarvan je een aantal levensvraagstukken gaat bespreken. Hoe wordt dit vak ingevuld? Meer nog dan in de onderbouw discussieer je over verschillende levensbeschouwelijke onderwerpen. Tijdens deze discussies ontdek je wat jouw opvattingen zijn over deze levensvragen. Voorbeelden van deze levensvragen zijn: ethiek (wat is goed en wat is fout?), afscheid nemen, relaties en seksualiteit, de zin van het leven.. Plaats binnen de opleiding Levensbeschouwing is opgenomen in het gemeenschappelijke deel en is dus voor iedereen verplicht.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 5
Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) Iedereen heeft wel een mening over kunst en bepaalde kunstvoorwerpen. Het schilderij dat de één fantastisch vindt, vindt de ander vreselijk. Tijdens de lessen CKV ervaar je wat kunst met je kan doen. Je gaat zowel veel van kunst genieten als ook zelf kunst maken. Voor dit vak ben je daarom vaak buiten school te vinden, bijvoorbeeld in een museum of theater. Daarnaast ga je ook zelf creatief aan de slag en werk je aan een eigen kunstvoorwerp. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? CKV wordt alleen in de bovenbouw gegeven. Hoe wordt dit vak ingevuld? Je maakt kennis met verschillende vormen van kunst en cultuur. Je bezoekt exposities van beeldende kunst, dansvoorstellingen, film of toneel. Dit doe je met de hele klas, of met een groepje. Daarnaast worden er workshops georganiseerd, waarin je zelf leert om kunst te maken. Dit kan van alles zijn, van een cursus streetdance tot pottenbakken. Iedereen maakt uiteindelijk een kunstwerk bijvoorbeeld door middel van handvaardigheid, tekenen of textiele werkvormen. Plaats binnen de opleiding CKV is voor atheneum leerlingen opgenomen in het gemeenschappelijke deel, en is dus verplicht. Voor gymnasium leerlingen zit Culturele en Kunstzinnige Vorming niet in het gemeenschappelijk deel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 6
Latijnse Taal en Cultuur (LTC) Latijn is de taal van de oude Romeinen. Omdat het Romeinse Rijk zich tot ver in Europa en Azië uitstrekte, was Latijn tot in de late Middeleeuwen de taal waarin teksten in heel Europa geschreven werden. Pas na de renaissance leerden meer mensen schrijven en werden teksten ook in de volkstaal geschreven, bijvoorbeeld Duits, Frans of Nederlands. Je kunt je dus wel voorstellen dat het Latijn een belangrijke taal is om te leren, al wordt het vandaag de dag niet meer gebruikt. Veel bronnen die we gebruiken om de Europese geschiedenis te bestuderen, zijn immers in het Latijn geschreven. Bij het vak Latijnse Taal en Cultuur leer je niet alleen de taal, maar je maakt ook kennis met de geschiedenis van de Romeinen. Je leert iets over de politiek, de kunst en cultuur uit die tijd. En je leert wat de invloeden zijn van de Romeinse cultuur op onze samenleving. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de basis geleerd van de Latijnse grammatica, en je hebt een aantal woorden geleerd. In de Tweede fase ga je moeilijkere teksten in het Latijn lezen en vertalen. Op die manier maak je kennis met de Romeinse geschiedenis. Er wordt hierbij steeds aandacht besteed aan de overeenkomsten en de verschillen met onze huidige samenleving. Daarnaast blijf je ook bezig met het uitbreiden van je woordenschat en grammaticakennis. Ook was er in de onderbouw aandacht voor achtergrondinformatie en kunst. Dit wordt nu uitgebreid met aandacht voor beeldhouwkunst, vaasschilderkunst, bouwkunst, mythologie, filosofie, geschiedenis. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen lees en vertaal je teksten van beroemde Romeinse schrijvers, zoals Seneca (filosofie), Tacitus (geschiedenis) en Vergilius (poëzie). Je komt erachter wat een schrijver van vroeger nou bedoelde met zijn tekst. Door het lezen en vertalen van deze verhalen kom je meer te weten over verschillende onderwerpen uit de Romeinse tijd. Je leert ook meer grammaticale constructies en woorden kennen. Ook is er aandacht voor kunst tijdens de lessen. Gedeeltelijk wordt de kunst geïntegreerd bij de literatuur, gedeeltelijk in aparte modules aangeboden. Examinering Tijdens het examen staat één klassieke schrijver centraal. Op het CSE krijg je vragen over teksten en vertalingen die in de lessen behandeld zijn. Daarnaast moet je een proefvertaling maken van een tekst die je nog niet eerder gezien hebt. Plaats binnen de opleiding Op het Gymnasium kies je voor GTC of LTC in het gemeenschappelijk deel. Indien je een van de twee talen kiest in het gemeenschappelijk deel kun je het andere vak in het vrije deel opnemen. Dan is een vermindering van de studielast mogelijk, omdat bij Latijn en Grieks gedeeltelijk hetzelfde wordt behandeld wat kunst betreft.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 7
Griekse Taal en Cultuur (GTC) Griekenland staat aan het begin van onze Europese beschaving, en deze invloed zien we vandaag de dag nog steeds terug. Bijvoorbeeld in de rechtspraak, de sport (Olympische Spelen) en de politiek (het woord 'democratie' komt immers uit het Grieks!) Maar ook de Europese kunst is voor een deel beïnvloed door de Grieken. Bij het vak Griekse Taal en Cultuur leer je het oude Grieks uit de tijd van de Klassieke Oudheid. Het Grieks is een taal met een apart schrift dat je in de onderbouw leert. Als je het oude Grieks beheerst, kun je in het nieuwe Grieks wel woorden herkennen, maar je leert dus niet het hedendaagse Grieks spreken. Bij het vak Grieks krijg je een brede culturele en maatschappelijke vorming. Het vak Griekse Taal en Cultuur is daardoor niet alleen waardevol voor leerlingen met interesse voor talen en geesteswetenschappen, maar ook als je geïnteresseerd bent in exacte vakken is deze klassieke taal heel zinvol. Kortom: Griekse Taal en Cultuur kan voor iedereen interessant zijn! Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw ben je begonnen met het Griekse alfabet en lag het accent op het aanleren van woorden en grammatica. In de Tweede Fase ga je meer Griekse teksten lezen en vertalen. Op die manier maak je kennis met de Griekse geschiedenis. Er wordt hierbij steeds aandacht besteed aan de overeenkomsten en de verschillen met onze huidige samenleving. Daarnaast blijf je ook bezig met het uitbreiden van je woordenschat en grammaticakennis. Ook was er in de onderbouw aandacht voor achtergrondinformatie en kunst. Dit wordt nu uitgebreid met aandacht voor beeldhouwkunst, vaasschilderkunst, bouwkunst, mythologie, filosofie, geschiedenis. Hoe wordt dit vak ingevuld? Naarmate je de Griekse taal en het Griekse alfabet beter onder de knie hebt kun je je bezighouden met steeds moeilijkere teksten uit het Grieks en kun je erachter komen wat een schrijver van vroeger nou eigenlijk bedoelde met zijn tekst. Verder maak je kennis met de oude Griekse cultuur en de geschiedenis van de Griekse taal. Hier hoort ook het behandelen van teksten van grote schrijvers als Plato en Homerus bij. Ook is er aandacht voor kunst tijdens de lessen. Gedeeltelijk wordt de kunst geïntegreerd bij de literatuur, gedeeltelijk in aparte modules aangeboden. Examinering Tijdens het examen staat één klassieke schrijver centraal. Op het CSE krijg je vragen over teksten en vertalingen die in de lessen behandeld zijn. Daarnaast moet je een proefvertaling maken van een tekst die je nog niet eerder gezien hebt. Plaats binnen de opleiding Op het Gymnasium kies je voor LTC of GTC in het gemeenschappelijk deel. Indien je een van de twee talen kiest in het gemeenschappelijk deel kun je, het andere vak in het vrije deel opnemen. Dan is een vermindering van de studielast mogelijk, omdat bij LTC en GTC gedeeltelijk hetzelfde wordt behandeld wat kunst betreft. Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 8
Frans Frankrijk is één van de meest favoriete vakantiebestemmingen van Nederlanders. Ieder jaar trekken we weer massaal naar het zuiden om te genieten van de Franse keuken, croissants, de wijn en vooral van de zon. Ook in de winter rijden veel mensen naar de Franse Alpen om te skiën en snowboarden in één van de uitgestrekte skigebieden. En iedereen die van mode, kunst, cultuur en romantiek houdt kan in Parijs zijn hart ophalen. En wat te denken van Disney World Parijs? Frankrijk is een groot en belangrijk land in de Europese Unie. Het heeft een rijke geschiedenis die veel raakvlakken heeft met de onze. Bovendien zijn veel Nederlanders liefhebbers van de Franse cultuur: de Franse keuken behoort tot de beste ter wereld. Ook veel muziek en film uit Frankrijk is in trek bij Nederlanders, bijvoorbeeld de film 'Intouchable'. Redenen genoeg dus om meer over de Franse taal en cultuur te weten te komen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Frans in de Tweede Fase verschilt niet veel van Frans in de onderbouw. Je vergroot je Franse woordenschat en leert nog meer grammatica. Je krijgt lastigere en langere teksten te lezen. Ook ga je veel oefenen met kijken en luisteren aan de hand van audio- en videofragmenten. Het spreektempo gaat omhoog en wordt dus moeilijker te volgen. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen ben je vooral actief met de Franse taal bezig. Je zult ook enkele Franse romans moeten lezen en daar een verslag over schrijven. Je luistert naar Franse radiofragmenten, kijkt Franse films of televisieprogramma's om je luistervaardigheid te vergroten. Daarnaast oefen je je spreekvaardigheid door veel met je klasgenoten in het Frans te praten. Ook leer je hoe je een eenvoudige Franse tekst zoals een brief of ouder tekstje schrijft. Daarnaast leer je ook meer over de geschiedenis en de cultuur van het land. Hoe leven de Fransen? Examinering Het examen bestaat uit vier onderdelen: schrijven, spreken en luisteren zijn Schoolexamens, lezen wordt getoetst op het Centraal Schriftelijk Examen. Plaats binnen de opleiding Frans of Duits wordt op het vwo opgenomen in het gemeenschappelijke deel, als invulling voor Moderne vreemde taal. Als je kiest voor het Gymnasium wordt Frans of Duits niet opgenomen in het gemeenschappelijke deel. Frans kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Economie en Maatschappij of Cultuur en Maatschappij. Als je een ander profiel kiest, kun je Frans kiezen in het vrije deel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 9
Aardrijkskunde Aardrijkskunde is meer dan alleen topografie. Bij het vak Aardrijkskunde gaat het over jouw omgeving én de rest van de wereld. Bij aardrijkskunde maak je kennis met veel verschillende onderwerpen zoals het klimaat, steden, verkeer, ontwikkelingslanden, het milieu, culturen. En natuurlijk jouw eigen omgeving. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw ga je langzaamaan meer zelfstandig gaan werken. De geografische theorie komt voortaan per thema aan de orde, dus niet meer per regio. Daar waar je gewend bent om je vooral breed te oriënteren op een bepaald gebied, bijvoorbeeld de VS of India, worden in de bovenbouw juist geografische onderwerpen uitgebreid besproken. Deze onderwerpen, bijvoorbeeld klimaat en globalisering, worden in afzonderlijke perioden stap voor stap uitgelegd. Daarbij wordt de lesstof uit de onderbouw voor een groot deel herhaald. Je werkt voortaan met 1 boek, lekker overzichtelijk dus. Daarnaast krijg je per hoofdstuk overzichtelijke samenvattingen aangereikt die je langzaam, via de schoolexamens, naar het centraal examen zullen leiden. Aardrijkskunde is typisch zo’n vak, waarvoor iedereen een voldoende zou moeten kunnen halen. Je kunt er niet ‘slecht’ in zijn, als je maar bereid bent om voldoende energie te steken in je eigen ontwikkeling. Uiteraard met hulp van je AK-docent! Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen worden veel verschillende onderwerpen behandeld. Het voordeel daarvan is dat je na elke periode een onderwerp van je lijst kunt afvinken. Daarna beginnen we gewoon weer opnieuw, met de basis van een volstrekt ander thema. Steeds weer nieuwe kansen dus, zonder dat de lesstof richting het eindexamen steeds moeilijker wordt. Als je klimaat bijvoorbeeld een moeilijk onderwerp vindt, dan heeft dat geen enkele invloed op je schoolexamen over globalisering. Met aardrijkskunde leer je de ontwikkelingen in de wereld een plaats te geven. Iedere dag lees je in de krant of zie je op het journaal wel onderwerpen die te maken hebben met aardrijkskunde. Kortom, je houdt je bezig met: * de verpaupering en opleving van stadswijken in Eindhoven * de invloed van buitenlandse investeringen op regionale ontwikkeling * de wereldvoedselproblematiek * de planning van de oostelijke ringbaan van Eindhoven (N2) * de spanningen in de wereld sinds 9/11 * de invloed van internet op ons winkelgedrag * de problemen in het Rivierengebied * de planning van nieuwe woongebieden in de buurt van grote steden * de veranderingen van de economie * de verbetering van de leefomgeving
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 10
Bij het vak Aardrijkskunde ontwikkel je daarnaast nog allerlei vaardigheden, zoals het werken met kaarten (de Grote Bosatlas) en het lezen en begrijpen van allerlei bronnen zoals foto's, grafieken, cartoons en tabellen. Je leert met behulp van actualiteiten over veel verschillende politieke, demografische, economische en sociale onderwerpen. Hierdoor weet je na de 2e fase veel van allerlei maatschappelijke onderwerpen wereldwijd en kun je relaties leggen. Bovenal leer je complexe onderwerpen snel te analyseren en onderbouwde oplossingen te bedenken. Daarmee vormt het schoolvak aardrijkskunde een belangrijke basis voor je verdere leven. Plaats binnen de opleiding Aardrijkskunde kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Cultuur en Maatschappij, Economie en Maatschappij en Natuur en Gezondheid
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 11
Geschiedenis Geschiedenis gaat niet alleen over het verleden, maar ook over het heden. Veel huidige (wereld)problemen hangen immers nauw samen met gebeurtenissen uit het verleden. Denk maar eens aan het Israëlisch-Palestijns conflict in het Midden-Oosten of de oorlog tegen het internationaal terrorisme. Deze onderwerpen hebben een lange geschiedenis, maar zijn vandaag de dag nog steeds actueel. Veel van de vaardigheden die je tijdens de geschiedenislessen opdoet, kun je gebruiken in een vervolgopleiding, zoals het toetsen van betrouwbaarheid van bronnen, een onderscheid maken tussen feiten en meningen, oorzaak en gevolg onderzoeken, conclusies trekken en argumenteren. Geschiedenis is niet alleen een kwestie van jaartallen uit je hoofd leren, maar ook van inzicht en verbanden leggen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw maak je kennis met bekende en nieuwe onderwerpen, zoals de geschiedenis de Verenigde Staten en China. Daarnaast krijg je meer verbreding en verdieping van onderwerpen, waar je in de onderbouw al eens wat over geleerd hebt zoals de Tien Tijdvakken. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen behandel je verschillende thema's uit de geschiedenis. Deze thema's zijn vaak ingedeeld op regio (de geschiedenis van China) of periode (de jaren zestig van de 20e eeuw). Je ontdekt aan de hand van bronnen hoe de mensen in die regio en in die periode leefden, werkten en dachten. Voorbeelden van bronnen zijn gebouwen, schilderijen, sieraden, scherven van gebruiksvoorwerpen, boeken, foto's, kranten, landkaarten en botten. Als je deze bronnen goed bestudeert, krijg je een beeld van hoe het leven er vroeger uitzag. Samen met medeleerlingen voer je een aantal praktische opdrachten uit. Tijdens de geschiedenislessen leer je ook meer over de staatsinrichting van ons land. Daarbij kom je alles te weten over de Eerste en Tweede Kamer, de gang van zaken bij landelijke verkiezingen, coalitievorming, Provinciale Staten en gemeentepolitiek. Plaats binnen de opleiding Geschiedenis is als verplicht vak opgenomen binnen de profielen Cultuur en Maatschappij en Economie en Maatschappij. Als je een ander profiel kiest, dan kun je geschiedenis niet kiezen.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 12
Economie Economie is overal om je heen. Zonder dat je het beseft, wordt het dagelijkse leven bepaald door economie. Natuurlijk zijn alle handelingen die met geld te maken hebben onderdeel van de economie. Bijvoorbeeld als je geld uit de muur haalt of een broodje koopt in de kantine. Maar bij het vak economie gaat het niet alleen over geld en hoe je veel geld kunt verdienen. Het gaat ook over het gedrag van mensen en de afspraken die zij met elkaar maken. Economie speelt bijvoorbeeld een rol bij onderwerpen als werkgelegenheid, kinderopvang, internationale handel en verdragen, landbouwsubsidies, duurzame energie, fileproblematiek en nog veel meer. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Bij Economie in de Tweede Fase krijg je verbreding en verdieping van de stof uit de onderbouw. Je leert hoe prijzen tot stand komen, wat de rol van de overheid is en hoe de werkgelegenheid zich ontwikkelt. Ook leer je meer economische formules en hoe je daar berekeningen mee maakt. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen behandel je onderwerpen die met economie te maken hebben. Daarvoor kijk je vaak naar de actualiteit, dus het is handig om het economische nieuws te volgen. Je leert economische begrippen kennen en wat ze betekenen in de dagelijkse praktijk. Ook leer je berekeningen maken op basis van formules en cijfers. Daarnaast leer je gegevens aflezen uit grafieken en tabellen en werken met procenten en indexcijfers. Plaats binnen de opleiding Economie is opgenomen in het profiel Economie en Maatschappij. Economie kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Cultuur en Maatschappij. Als je een ander profiel kiest, dan kun je Economie alsnog in het vrije deel opnemen.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 13
Management en Organisatie Bij het vak Economie kijk je naar de economie van een land, bij het vak M&O onderzoek je wat er allemaal komt kijken bij het leiden (managen) van een organisatie. Organisaties heb je in allerlei vormen. Bedrijven, stichtingen, verenigingen en overheidsinstellingen zijn een paar voorbeelden. Binnen al deze organisaties moet het management keuzes maken en die keuzes hangen weer nauw samen met de gestelde doelen van de organisatie. Bij veel bedrijven is dat winst maken, maar er zijn ook organisaties waarbij het niet om de winst draait, zoals de overheid. Bij M&O onderzoek je de samenhang tussen de doelen van de organisatie en de keuzes die gemaakt moeten worden. Een paar voorbeelden hiervan zijn: Welke producten worden er gemaakt? Welke diensten worden verleend? Hoe wordt de prijs bepaald? Hoe promoten we de producten of diensten? Waar komt het kapitaal vandaan? Dit vak is een aanrader voor iedereen die later iets in het bedrijfsleven wil gaan doen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Management en Organisatie wordt alleen in de bovenbouw gegeven. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen maak je opdrachten, waarbij je naar het management (de dagelijkse leiding) van organisaties kijkt. Bij al deze opdrachten ga je uit van realistische casussen. Zo krijg je een goed beeld van de dagelijkse praktijk binnen organisaties. Je leert verschillende organisatievormen en de bijbehorende problematiek kennen. Je leeft je in, in het management en ontdekt dat verschillende zaken een rol spelen bij de beslissingen zij moeten maken. Voor dit vak is het belangrijk dat je verbanden kunt leggen, oorzaak en gevolg kunt aangeven en conclusies kunt trekken aan de hand van teksten en cijfers. Plaats binnen de opleiding Management en Organisatie kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Economie en Maatschappij. Bij Natuur en Gezondheid en Natuur en Techniek, kun je Management en Organisatie alsnog kiezen in het vrije deel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 14
Wiskunde A Wiskunde is een boeiend vak dat bij veel andere schoolvakken, studies en beroepen terugkomt. Je leert vaardigheden aan die je kunt gebruiken om eenvoudige en complexe vraagstukken op te lossen. Zo vormt Wiskunde de basis voor vakken als Natuurkunde, Scheikunde en Biologie. Bovendien loop je in beroepen als bouwkundige, bedrijfseconoom of levensmiddelentechnoloog regelmatig tegen problemen aan die je alleen kunt oplossen als je over wiskundige vaardigheden beschikt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de wiskundige basisvaardigheden geleerd. In de Tweede Fase ga je verder met het uitdiepen van die basisvaardigheden. Bovendien kun je in de bovenbouw kiezen uit verschillende soorten Wiskunde. Het verschil zit hem in de onderwerpen en de mate waarin je deze onderwerpen verdiept. Hoe wordt dit vak ingevuld? Bij Wiskunde A werk je vanuit probleemstellingen uit de dagelijkse praktijk, die opgelost kunnen worden met behulp van een wiskundige berekening. Daarbij moet je ook gebruik kunnen maken van de computer. Je leert werken met verschillende functies, zoals exponentiële functies en logaritmes en de bijbehorende grafieken tekenen. Ook kansrekening, statistiek en combinatoriek horen tot de onderwerpen, evenals afgeleide functies en rekenregels. Ten slotte is er ruimte voor keuzeonderwerpen. Deze worden door de docent ingevuld. Wiskunde A is talig opgezet. Je moet vaak uit de tekst van de opgave de gegevens en de gevraagde berekening halen. Plaats binnen de opleiding Wiskunde A of wiskunde B is als verplicht vak opgenomen binnen de profielen Economie en Maatschappij en Natuur en Gezondheid. Bij Cultuur en Maatschappij heb je de keuze tussen Wiskunde C of Wiskunde A.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 15
Wiskunde B Wiskunde is een boeiend vak dat bij veel andere schoolvakken, studies en beroepen terugkomt. Je leert vaardigheden aan die je kunt gebruiken om eenvoudige en complexe vraagstukken op te lossen. Zo vormt Wiskunde de basis voor vakken als Natuurkunde, Scheikunde en Biologie. Bovendien loop je in beroepen als bouwkundige, bedrijfseconoom of levensmiddelentechnoloog regelmatig tegen problemen aan die je alleen kunt oplossen als je over wiskundige vaardigheden beschikt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de wiskundige basisvaardigheden geleerd. In de Tweede Fase ga je verder met het uitdiepen van die basisvaardigheden. Bovendien kun je in de bovenbouw kiezen uit verschillende soorten Wiskunde. Het verschil zit hem in de onderwerpen en de mate waarin je deze onderwerpen verdiept. Hoe wordt dit vak ingevuld? Ook bij Wiskunde B werk je vanuit concrete vraagstukken, maar ga je dieper op de wiskundige theorie in dan bij Wiskunde A. Daarbij moet je ook gebruik kunnen maken van de computer. Bij Wiskunde B leer je hoe je differentiequotiënten berekent en interpreteert en hoe je berekeningen uitvoert aan ruimtelijke objecten. Je leert hoe je verschillende standaardfuncties, zoals machtsfuncties, exponentiële functies, logaritmische functies en goniometrische functies hanteert en interpreteert. Het oplossen van eenvoudige vergelijkingen en ongelijkheden en afgeleide functies komt ook aan de orde. Ten slotte is er ruimte voor keuzeonderwerpen. Deze worden door de docent ingevuld. Plaats binnen de opleiding Wiskunde B is opgenomen in het profiel Natuur en Techniek. Bij Economie en Maatschappij en Natuur en Gezondheid kies je Wiskunde A of Wiskunde B in je profiel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 16
Wiskunde C Wiskunde is een boeiend vak dat bij veel andere schoolvakken, studies en beroepen terugkomt. Je leert vaardigheden aan die je kunt gebruiken om eenvoudige en complexe vraagstukken op te lossen. Zo vormt Wiskunde de basis voor vakken als Natuurkunde, Scheikunde en Biologie. Bovendien loop je in beroepen als bouwkundige, bedrijfseconoom of levensmiddelentechnoloog regelmatig tegen problemen aan die je alleen kunt oplossen als je over wiskundige vaardigheden beschikt. Wiskunde C kun je alleen kiezen op het vwo. De nadruk ligt op statistiek en kansrekening. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de wiskundige basisvaardigheden geleerd. In de Tweede Fase ga je verder met het uitdiepen van die basisvaardigheden. Bovendien kun je in de bovenbouw kiezen uit verschillende soorten Wiskunde. Het verschil zit hem in de onderwerpen en de mate waarin je deze onderwerpen verdiept. Hoe wordt dit vak ingevuld? Je werkt vanuit concrete vraagstukken die je moet oplossen met behulp van de wiskunde. Ook moet je daarbij gebruik kunnen maken van de computer. Bij Wiskunde C leer je werken met functies en grafieken, tabellen en formules, grafen en matrices. Bij het onderdeel statistiek leer je hoe je statistische gegevens kunt ordenen, verwerken en samenvatten. Je leert hoe je de standaard-normale verdeling kunt toepassen voor het oplossen van vraagstukken. Ten slotte is er ruimte voor keuzeonderwerpen. Deze worden door de docent ingevuld. Wiskunde C is vergelijkbaar met wiskunde A en loopt veel parallel. Richting eindexamen wordt er pas onderscheid gemaakt en is wiskunde C specifiek gericht op het profiel Cultuur en Maatschappij. Plaats binnen de opleiding Bij Cultuur en Maatschappij kies je Wiskunde A of Wiskunde C.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 17
Wiskunde D Wiskunde D is een uitdagend vak in de bovenbouw van havo en vwo. Je kunt het kiezen als profielkeuzevak in het N&T-profiel, of als keuzevak in N&G. Dat laatste kan alleen, als je daarnaast Wiskunde B volgt. Wiskunde is een boeiend vak dat bij veel andere schoolvakken, studies en beroepen terugkomt. Je leert vaardigheden aan die je kunt gebruiken om eenvoudige en complexe vraagstukken op te lossen. Zo vormt Wiskunde de basis voor vakken als Natuurkunde, Scheikunde en Biologie. Bovendien loop je in beroepen als bouwkundige, bedrijfseconoom of levensmiddelentechnoloog regelmatig tegen problemen aan die je alleen kunt oplossen als je over wiskundige vaardigheden beschikt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Wiskunde D is een nieuw profielkeuzevak dat alleen in de bovenbouw wordt gegeven. Hoe wordt dit vak ingevuld? Een belangrijk onderdeel van Wiskunde D is statistiek en kansrekening. Daarnaast leer je werken met dynamische modellen, toegepaste analyse, ruimtemeetkunde, complexe getallen en wiskunde in wetenschap. Ten slotte is er ruimte voor keuzeonderwerpen. Deze worden door de docent ingevuld. Soms kun je deze keuzeonderwerpen aan de hogeschool of universiteit volgen. Examinering Wiskunde D wordt afgesloten met een schoolexamen; er is geen centraal examen. Plaats binnen de opleiding Wiskunde D kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Natuur en Techniek of in het vrije deel. Bij Natuur en gezondheid kan Wiskunde D gekozen worden in het vrije deel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 18
Biologie Biologie is een boeiend vak, waarbij je alles wat leeft, groeit en bloeit bestudeert. Daarnaast wordt biologie steeds belangrijker voor de inrichting van onze maatschappij. Bijna alle grote problemen waarover dagelijks in de kranten wordt geschreven, hebben iets met biologie te maken. Denk aan het milieu, (onder)voeding, duurzame energie, ontwikkelingen op medisch gebied, genetisch gemodificeerd voedsel enz. De leerstof wordt zoveel mogelijk aan de hand van thema's aangereikt, net als in de onderbouw. Een paar van die thema's zijn gezondheid (de rol van voedsel, de rol van zonlicht, de rol van micro-organismen), natuur en milieu (invloed van menselijk gedrag op de natuur), voedsel en voedselproductie (wereldvoedselprobleem) en biotechnologie (bijvoorbeeld klonen, DNA-manipulatie). Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw lag de nadruk op het opdoen van kennis over de biologie, het leggen van een fundament voor de toekomst. In de Tweede Fase is het toepassen van kennis belangrijker geworden dan de kennis zelf. Natuurlijk moet je ook dingen leren. Kennis die je niet bezit, kun je immers ook niet toepassen. Ook wordt de kennis in een groter maatschappelijk verband gebracht en leer je over nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen worden verschillende werkvormen afgewisseld. Klassikale uitleg wordt afgewisseld met zelfstandig werken, of werken in groepjes. Natuurlijk heb je ook practica, waarbij je het geleerde in de praktijk kunt onderzoeken. Daarbij zul je ook steeds vaker de computer moeten gebruiken, bijvoorbeeld om metingen te doen, verslagen te maken en presentaties voor te bereiden. Ook doe je veel practica met de microscoop. Je bekijkt kleine organismen, maar ook kleine onderdelen van het menselijke lichaam (cellen, weefsels). Je doet experimenten met bijvoorbeeld voeding, zenuwstelsel, zintuigen, allerlei organen, planten en bacteriën. Van al je experimenten maak je een verslag of een presentatie. Plaats binnen de opleiding Biologie is opgenomen in het profiel Natuur en Gezondheid . Biologie kan gekozen worden binnen het profiel Natuur en Techniek als profielkeuzevak of als keuze-examenvak.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 19
Natuurkunde Natuurkunde is overal om ons heen. Je beseft het niet voortdurend, maar als je het licht aandoet, een potje aan het voetballen bent of naar de radio luistert, kom je in aanraking met de Natuurkunde. Bij dit vak bestudeer je namelijk alle niet-levende verschijnselen uit de natuur, zoals bijvoorbeeld warmte, geluid, licht, elektriciteit en kracht. Je leert alles over de regels en wetten die in de natuur gelden en hoe je de wiskundige formules die daarbij horen toepast. Natuurkunde is niet alleen noodzakelijk als je een exacte studie wilt doen, maar kan ook heel nuttig zijn als basis voor vele andere studierichtingen. Je leert kritisch en analytisch denken, wat bij vele studies en beroepen van pas komt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Natuurkunde in de bovenbouw betekent een verdieping van de lesstof uit de onderbouw. Er komt ook een aantal nieuwe onderwerpen bij. Ook zal de kennis zich stapelen en meer samenhang gaan vertonen. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen maak je kennis met allerlei natuurkundige verschijnselen, zoals elektriciteit en magnetisme, mechanica, warmteleer, golven en straling en moderne fysica. Dit gebeurt aan de hand van theoretische uitleg en proefjes en demonstraties, soms ook op de computer. Vervolgens ga je je de stof eigen maken door het beantwoorden van vragen, het maken van berekeningen en het doen van experimenten. Veel van deze experimenten kun je samen met één of meer klasgenoten doen. Je werkt de experimenten zelfstandig uit en verwerkt je experimenten in een verslag. Plaats binnen de opleiding Natuurkunde is opgenomen in het profiel Natuur en Techniek. Natuurkunde kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Natuur en Gezondheid. Het is verplicht hierbij Wiskunde B te kiezen in het profiel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 20
Scheikunde In vwo 4 worden 2 lesuren per week gegeven, in vwo 5 zijn dat 3 lesuren . In vwo 6 zijn het 2 lesuren per week en per week komt daar nog een z-uur (lesuur zelfstandig werken) bij. Scheikunde bestudeert de opbouw en eigenschappen van stoffen en de reacties die ze aangaan. Het gaat soms om dingen die heel dicht bij staan zoals het roesten van ijzer, het gisten van fruit, het wassen van je haar. Maar het kan ook gaan over processen in het heelal of in de chemische industrie. Bij scheikunde krijg je veel theorie (modellen), maar ook practica en berekeningen. Scheikunde heeft raakvakken met de vakken natuurkunde en biologie. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Dit vak vraagt inzet van leerlingen. In vergelijking met de onderbouw wordt meer begrip en inzicht gevraagd dan leerwerk. Toch is een hoeveelheid parate kennis onmisbaar. Daarnaast moet je kennis en vaardigheden goed kunnen toepassen, dit vereist veel oefening. Verder moet je leergierig en nieuwsgierig zijn naar nieuwe onderwerpen om ook begrip te krijgen. Scheikunde is een stapelvak dat wil zeggen dat nieuwe kennis voort bouwt op eerder geleerde zaken. Je zult de stof dus goed bij moeten houden en regelmatig herhalen. Scheikunde is behalve een exact vak ook een abstract vak. Het is mogelijk om scheikunde te kiezen zonder natuurkunde en wiskunde B. Als je deze twee vakken niet kiest om dat je ze te moeilijk vindt dan zal scheikunde ook moeilijk voor je worden. Hoe wordt het vak ingevuld? Vwo 4 - Bouw van atomen - Bouw van stoffen en bindingen - Reactievergelijkingen - Chemisch rekenen aan hoeveelheden en verhoudingen - Energie en warmte bij reacties Vwo 5 - Soorten reacties - Verloop van reacties - Biochemie (chemie van het leven) Vwo 6 - Biotechnologie - Kunststoffen - Analyse technieken
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 21
Examinering: Schoolexamen Het grootse deel van het schoolexamen bestaat uit schriftelijke toetsen over een deel van de stof. De toetsen worden deels in vwo5 en in vwo 6 in de toetsweken afgenomen. Een klein deel van het schoolexamen bestaat uit een zelfstandig onderzoek in vwo 6. Centraal schriftelijk eindexamen Het centraal schriftelijk eindexamen bestaat uit een schriftelijke toets waarin vrijwel de gehele stof getoetst wordt. Plaats binnen de opleiding Scheikunde is een verplicht vak bij Natuur&gezondheid als voor Natuur&techniek. Als je een ander profiel kiest, dan kun je scheikunde niet kiezen.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 22
Bewegen, sport en maatschappij Bij bewegen sport en maatschappij gaat het om meer dan sport alleen. Je leert ook de achtergronden van sportbeoefening. Je leert kijken naar bewegen, hoe je een lesplan of oefenplan maakt en hoe je jezelf en anderen beter kunt leren bewegen. Ook leer je hoe je een sportevenement organiseert en op welke dingen je dan allemaal moet letten. Bij het onderdeel sport en maatschappij komen onderwerpen aan bod als fair play, de invloed van doping op de sport of de invloed van politiek en commercie (reclame). Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? BSM wordt alleen in de bovenbouw havo en vwo gegeven. Het sluit vaak wel aan op het vak lichamelijke opvoeding, alleen krijg je nu ook theorie. BSM is een verdieping en een verbreding op LO onder- en bovenbouw. Hoe wordt dit vak ingevuld? Iedere school stelt zijn eigen programma voor BSM samen. Praktijklessen waarin je zelf aan het sporten gaat, worden afgewisseld met theorielessen. Daarin moeten een aantal onderwerpen behandeld worden, die in het schoolexamen terugkomen. Het examenprogramma van BSM bestaat uit de volgende domeinen: Vaardigheden , Bewegen, Bewegen en regelen, Bewegen en gezondheid en Bewegen en samenleving. Examinering Het vak Bewegen, Sport en Maatschappij wordt afgesloten met een schoolexamen. Het schoolexamen bestaat uit het aanleggen van een examendossier. Plaats binnen de opleiding Je kunt Bewegen, sport en maatschappij kiezen in het vrije deel van alle profielen.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 23
Drama Misschien denk je dat het vak alleen bedoeld is voor leerlingen die graag naar de toneelacademie willen. Natuurlijk is het vak voor deze leerlingen geschikt. Maar het vak is geschikt voor iedereen! Voor iedereen die later een vak wil uitoefenen waar je te maken hebt met anderen, voor iedereen die later een vak beoefend waarin hij zichzelf, op wat voor manier dan ook, moet presenteren aan een ander. Voor iedereen die een vak kiest waar creatief denken een noodzaak is. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Je leert improviseren. Op een kritische en actieve manier te kijken naar een film of naar een voorstelling. Je leert een mening te geven, je denkt na over jezelf, en leert dit om te zetten in een theatraal beeld. Je gaat aan de slag met een partner en een bestaande tekst. Je leert jezelf te presenteren aan de groep met datgene wat je hebt; je lichaam, je stem, je overtuiging, je mening, enz. Drama vindt plaats wanneer iemand zich presenteert, of meerdere mensen samen zich presenteren aan iemand anders, of aan meerdere anderen. Creativiteit wordt in de verschillende wetenschappen nogal verschillend geïnterpreteerd, maar wijst in het algemeen naar een vermogen om iets nieuws te scheppen. Een individu of een groep toont creativiteit wanneer een nieuw concept of object wordt gemaakt, of wanneer een originele oplossing voor een probleem wordt gevonden. Dit gegeven maakt dat je ontwikkeling op dit vlak zijn vruchten af kan werpen op diverse gebieden. Stel je bent een dokter en je moet een boodschap brengen of zelfs een presentatie geven over je onderzoek. Dat is het moment waarop je gebruik kunt maken van de dramalessen op school. Stel je bent een architect en je houdt een presentatie over een nieuw bouwproject. Dan is het toch prettig wanneer je stevig in je schoenen staat en weet hoe je je eigen stem kracht kunt geven. Ook dan vallen de dramalessen op hun plek. Stel, je bent een beroemde en succesvolle voetballer. Na de wedstrijd wordt je gevraagd hoe jij de wedstrijd ervaren hebt. Op dat moment is niet de bal je wapen maar je woorden, je uitstraling en je lichaamstaal. Stel, je wilt verder in het kunstvakonderwijs. De dramalessen helpen je om je fantasie en creativiteit vorm te geven. Creativiteit is de basis van wetenschap, van kunst, van sociale emotionele ontwikkeling. Durf op een andere manier naar iets te kijken. Dan ontstaat het nieuwe medicijn, een architectonisch hoogstandje, een open persoonlijkheid, een indrukwekkend schilderij of een prachtige voorstelling.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 24
Hoe wordt dit vak ingevuld? Het vierde leerjaar is gericht de praktische opdracht ‘Improvisatie’: Van de lama’s tot ‘De vloer op’, van niets tot iets. Dit jaar vind ook het examen ‘Kunstanalyse’ plaats: Samen naar een voorstelling en deze uitpluizen.. Het vijfde leerjaar is gericht op de praktische opdracht ‘Voordracht’: Je leert om je eigen mening om te zetten in een theatrale vorm. Net zoals dat gebeurt bij poëzie, muziektheater, cabaret en stand-up comedy. Dit jaar wordt afgesloten met de praktische opdracht ‘Teksttoneel’: Met één of meer klasgenoten krijg je een scene uit een toneelstuk. Met je groep ben je verantwoordelijk voor de vormgeving en interpretatie. Het zesde leerjaar vooral gericht op theater maken. De eerste praktische opdracht is gericht op regisseren en doceren. Dit jaar wordt afgesloten met de praktische opdracht ‘Montage’: Vanuit een thema worden associaties, eigen beleving en theatrale vormgeving vastgelegd in een zelfgemaakte voorstelling. Plaats binnen de opleiding Bij Cultuur en Maatschappij is Drama een profielkeuzevak. Bij de andere profielen is Drama te kiezen in het vrije deel.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 25
Muziek Het vak Kunst (Muziek) is zeker een vak voor jou als je meer wilt weten van, maar vooral meer wilt doen met muziek. Het eindexamen bestaat uit een centraal examen Kunst Algemeen en een schoolexamen Kunst Muziek. Je krijgt twee lesuren in de week muziek. Tijdens de lessen ben je voornamelijk praktisch bezig. Je vormt met je klasgenoten een band waarmee je muziekstukken gaat instuderen. Door het spelen van veel stukken maak je kennis met verschillende muziekstijlen en artiesten. Je hoeft niet perse een instrument te kunnen spelen of noten te kunnen lezen, maar het is voor jezelf fijner als je dit wel kunt. Je mag in de band ook zingen. Door de lessen heen leer je hoe akkoorden zijn opgebouwd en hoe je deze moet spelen. Je leert welke instrumentengroepen er zijn en luistert naar muziek uit verschillende stijlperiodes. Je leert uit welke onderdelen een muziekstuk bestaat en hoe je deze kunt herkennen. Je leert improviseren, arrangeren en uiteindelijk ga je je eigen muziekstuk schrijven. Muziek is één van de weinige vakken waarbij je leert presenteren en performen. Kwaliteiten die op veel vervolgopleidingen worden gevraagd. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw ga je wat dieper in op de theorie die je hebt geleerd en ga je moeilijkere stukken spelen. Hoe wordt dit vak ingevuld? Er is veel aandacht voor het musiceren, maar je gaat ook je eigen band coachen, arrangeren en componeren. Je leert de computer te gebruiken om muziek mee te bewerken en te schrijven en tijdens de muziekavonden laat je je omgeving meegenieten van wat je leert tijdens de lessen. Examinering Kunst (Muziek) wordt afgesloten met een schoolexamen. Het schoolexamen bestaat uit twee theorietoetsen, een mondeling en een aantal praktische opdrachten verdeeld over 2 (havo) of 3 (vwo) jaar. Je sluit het vak af met een eigen compositie. Het vak Kunst (Algemeen) dat wordt afgesloten met een landelijk centraal examen bepaalt uiteindelijk 50% van je diplomacijfer. Plaats binnen de opleiding Kunst (Muziek) kan als profielkeuzevak worden gekozen in het profiel Cultuur en Maatschappij. Je kunt Kunst (Muziek) ook kiezen in het vrije deel van de andere profielen.
Vakkenboekje vwo bovenbouw | pag. 26