Het vak Nederlands (Havo)
Als je naar de middelbare school gaat, spreek je uiteraard al goed Nederlands. Toch valt er nog heel veel te leren over je eigen taal, en nog heel wat te verbeteren aan je eigen taalvaardigheid. Het is immers in ieder beroep later van groot belang dat je het Nederlands tot in de puntjes beheerst. Bovendien kan het je wat extra's opleveren, als je een goede overtuigende tekst kunt schrijven (bijvoorbeeld bij een sollicitatie) Of als je een verpletterende presentatie kunt geven,( bijvoorbeeld) als je een nieuwe klant voor je bedrijf wilt werven. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Nederlands in de Tweede Fase wordt in twee delen opgedeeld. Enerzijds leer je alles over de Nederlandse taal, daaronder valt alles wat met lezen en schrijven, spreken en luisteren te maken heeft. Anderzijds leer je iets over de Nederlandse literatuur, wat in de onderbouw nog 'boeken lezen' heet. Hoe wordt dit vak ingevuld? Om je tekstbegrip te vergroten lees je verschillende tekstsoorten en beantwoord je daarbij vragen. Bij iedere tekst vraag je je af, welk doel de schrijver met deze tekst voor ogen heeft. Op die manier leer je verschillende tekstsoorten herkennen, zoals het nieuwsbericht, de uiteenzetting, het betoog, de beschouwing. Ook oefen je het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Grammatica en schrijfvaardigheid worden geoefend door het schrijven van teksten, bijvoorbeeld een brief of een (betoog) artikel. Je zit bij Nederlands niet alleen met je neus in de boeken, je vergroot ook je spreekvaardigheid door het geven van presentaties en het voeren van debatten met medeleerlingen. Naast het vergroten van je taalvaardigheid leer je meer over de Nederlandse Literatuur. Welke boeken zijn er door de eeuwen heen geschreven? Welke werden veel gelezen? Welke auteurs hebben veel invloed gehad op de literatuur? Uiteraard moet je zelf ook boeken lezen en daarvan verslagen schrijven. Al je leeservaringen samen vormen een leesdossier. Tijdens je mondelinge schoolexamen vertel je aan je docent wat je van deze boeken hebt opgestoken. (De literatuurlessen worden vaak ook nog verlevendigd door het bezoek van een (bekende) schrijver of schrijfster aan de school. Deze leest bijvoorbeeld voor uit eigen werk, en na afloop mag je vragen stellen.) Examinering Bij de Schoolexamens worden je spreekvaardigheid, schrijfvaardigheid en literatuurkennis getoetst. Tijdens het Centraal Schriftelijk Examen wordt de leesvaardigheid getoetst. Bij verschillende teksten krijg je vragen en opdrachten en je moet een samenvatting schrijven.
Het vak Engels (Havo)
De Engelse taal is gewoon niet meer uit ons dagelijks leven weg te denken. Denk maar aan de Engelse films en televisieseries die dagelijks worden uitgezonden, de vele boeken en tijdschriften die in het Engels worden geschreven. En verreweg de meeste (pop)liedjes zijn tegenwoordig in het Engels. Bovendien zijn veel Engelse woorden onderdeel geworden van onze eigen Nederlandse taal. Engels is een wereldtaal en geldt in veel internationale bedrijven als voertaal. Kennis van het Engels is dus onmisbaar voor je verdere loopbaan, in welke branche je ook terechtkomt. Veel mensen vinden het ook een mooie en interessante taal. Wist je dat het Engels de grootste woordenschat heeft met ruim een miljoen woorden? Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het vak Engels verschilt in de Tweede Fase niet zo veel van het vak Engels in de onderbouw. Nog steeds ben je met vier verschillende onderdelen bezig, namelijk leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, luistervaardigheid en spreekvaardigheid. De teksten die je leest en luistert worden lastiger. Je leert nieuwe grammatica en leert ook om zelf grotere teksten te schrijven. Je niveau van spreekvaardigheid wordt ook hoger, en je leert bijvoorbeeld ook discussiëren in het Engels. Het voornaamste verschil is wel dat je in de bovenbouw de nadruk meer op de vaardigheden ligt dan op de grammatica, het gaat er immers om wat je met een taal kunt. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen ben je vooral actief met de taal bezig. Bij spreekvaardigheid leer je niet alleen hoe je eenvoudige gesprekken voert, maar ook hoe je je mening in het Engels geeft. Ook zul je elk jaar een presentatie in het Engels moeten geven. Je vergroot je luistervaardigheid door het luisteren naar radiofragmenten of het bekijken van televisiefragmenten. Door veel te lezen in kranten, tijdschriften en boeken, maar ook op websites, werk je aan je leesvaardigheid. Van al je leeservaringen schrijf je een verslag, dat je bewaart in je leesdossier. Bij schrijfvaardigheid leer je teksten in het Engels te schrijven, bijvoorbeeld een zakelijke brief of een betoog. Examinering Het examen bestaat uit vier onderdelen: schrijven, luisteren en spreken zijn Schoolexamens en lezen worden getoetst op het Centraal Schriftelijk Examen.
Het vak Wiskunde A (Havo)
Wiskunde is een boeiend vak dat bij veel andere schoolvakken, studies en beroepen terugkomt. Je leert vaardigheden aan die je kunt gebruiken om eenvoudige en complexe vraagstukken op te lossen. Zo vormt Wiskunde de basis voor vakken als Natuurkunde, Scheikunde en Biologie. Bovendien loop je in beroepen als bouwkundige, bedrijfseconoom of levensmiddelentechnoloog regelmatig tegen problemen aan die je alleen kunt oplossen als je over wiskundige vaardigheden beschikt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de wiskundige basisvaardigheden geleerd. In de Tweede Fase ga je verder met het uitdiepen van die basisvaardigheden. Bovendien kun je in de bovenbouw kiezen uit verschillende soorten Wiskunde. Het verschil zit hem in de onderwerpen en de mate waarin je deze onderwerpen verdiept. Hoe wordt dit vak ingevuld? Bij Wiskunde A werk je vanuit casussen uit de dagelijkse praktijk, die opgelost kunnen worden met behulp van een wiskundige berekening. Daarbij moet je ook gebruik kunnen maken van de computer. Je leert hoe je gegevens uit een tabel moet lezen en hoe je daar bijvoorbeeld een grafiek van maakt. Ook komt het onderwerp statistiek aan de orde; je maakt kennis met de termen populatie, steekproef en de normale verdeling. Je leert rekenen met formules met twee of meer variabelen en het tekenen van de grafieken bij lineaire vergelijkingen. Bovendien leer je hoe je de grafiek van exponentiële functies kunt tekenen. Examinering Examinering via centraal- en schoolexamen. Beide examens tellen voor 50% mee voor je eindcijfer.
Het vak Wiskunde B (Havo)
Wiskunde is een boeiend vak dat bij veel andere schoolvakken, studies en beroepen terugkomt. Je leert vaardigheden aan die je kunt gebruiken om eenvoudige en complexe vraagstukken op te lossen. Zo vormt Wiskunde de basis voor vakken als Natuurkunde, Scheikunde en Biologie. Bovendien loop je in beroepen als bouwkundige, bedrijfseconoom of levensmiddelentechnoloog regelmatig tegen problemen aan die je alleen kunt oplossen als je over wiskundige vaardigheden beschikt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de wiskundige basisvaardigheden geleerd. In de Tweede Fase ga je verder met het uitdiepen van die basisvaardigheden. Bovendien kun je in de bovenbouw kiezen uit verschillende soorten Wiskunde. Het verschil zit hem in de onderwerpen en de mate waarin je deze onderwerpen verdiept. Hoe wordt dit vak ingevuld? Ook bij Wiskunde B werk je vanuit concrete vraagstukken, maar ga je dieper op de wiskundige theorie in dan bij Wiskunde A. Daarbij moet je ook gebruik kunnen maken van de computer. Bij Wiskunde B leer je hoe je differentiequotiënten berekent en interpreteert en hoe je berekeningen uitvoert aan ruimtelijke objecten. Je leert hoe je verschillende standaardfuncties, zoals machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies hanteert en interpreteert. Het oplossen van eenvoudige vergelijkingen en ongelijkheden en afgeleide functies komt ook aan de orde. Examinering Examinering via centraal- en schoolexamen. Beide examens tellen voor 50% mee voor je eindcijfer.
Het vak Economie (Havo) De economische situatie is al jaren bijzonder actueel. Kredietcrisis, schuldencrisis, de nieuwsrubrieken staat er vol van. Bij het vak economie staan de actualiteiten centraal. Om deze actualiteiten te kunnen begrijpen heb je economische kennis nodig. Deze economische kennis leer je bij het vak economie. Economie is overal om je heen. Het doel van het schoolvak economie is dat je bepaalde economische situatie in de maatschappij herkend en deze kunt verklaren. Economie gaat om het verklaren van menselijk handelen. Geld is onmisbaar in een economie maar er zijn diverse andere onderwerpen die bij het schoolvak economie aan de orde komen. Voorbeelden hiervan zijn verzekeringen en de economische levensloop van mensen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Bij economie in de bovenbouw krijg je verbreding en verdieping van de stof uit de onderbouw. Je leert hoe prijzen tot stand komen, wat de rol van de overheid is, waarom mensen zich verzekeren en je leert het verklaren van menselijk handelen naar aanleiding van de speltheorie. Bij het bepalen van de prijs komen enige economische formules aan de orde Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen behandel je onderwerpen die met economie te maken hebben. Daarvoor kijk je vaak naar de actualiteit, dus het is handig om het economische nieuws te volgen. In de lessen analyseer je het menselijk handelen. Ook worden er middels diverse klaslokaalexperimenten economische situaties nagespeeld. Leerlingen begrijpen op deze manier bepaalde economische principes sneller. Ook leer je berekeningen maken op basis van formules en cijfers. Daarnaast leer je gegevens aflezen uit grafieken en tabellen en werken met procenten en indexcijfers. Aan de hand van de grafieken en tabellen worden conclusies getrokken. Examinering Een schooljaar is in de bovenbouw opgesplitst in vier periodes ( met uitzondering van het examenjaar). Een periode bestaat uit ongeveer acht lesweken. Na afloop van iedere periode is er een tentamenperiode. In iedere periode vindt er na vier lesweken een tussentoets plaatst. Deze toets geeft inzicht in hoeverre je de stof beheerst. Indien het cijfer van de tussentoets hoger is dan je cijfer voor het tentamen, telt het cijfer van de tussentoets ook nog voor 1/3 mee in je tentamencijfer. De tussentoets geven je dus inzicht in je leerprestaties en kunnen je tentamencijfers verhogen.
Het vak Aardrijkskunde (Havo) We vliegen als toerist over de hele wereld of surfen er heen over internet. Door toename van welvaart, een verbetering van transport- en communicatiemiddelen, vrijhandel en de opkomst van wereldwijd opererende organisaties lijkt het alsof de wereld al kleiner wordt. Er wordt daarom ook wel gezegd dat de wereld een dorp is geworden. In een krimpende wereld kom je steeds vaker in contact met andere mensen en culturen. Daarnaast worden er bijna dagelijks Tv-beelden vertoond van wereldwijd optredende natuurverschijnselen. De klimaattop in Kopenhagen en de aardbeving in Haïti staan bij iedereen vers op het netvlies. Al deze dingen gaan over aardrijkskunde. Het is dus een héél actueel vak. Even zappen: het journaal, Ice Ages, The Day After Tomorrow, Volcano, Earth, De Storm, National Geographic, Animal Planet en Discovery Channel, je ziet aardrijkskunde, aardrijkskunde en nog eens aardrijkskunde. Aardrijkskunde gaat dus over de wereld waar jij nu in leeft. Het is heel belangrijk om deze wereld goed te leren begrijpen. Het schoolvak aardrijkskunde helpt je daarbij. Je ontwikkelt een goed onderbouwde mening over de huidige snel veranderende wereld. Er wordt met andere woorden aan burgerschapsvorming en bestaansverheldering gewerkt. Aardrijkskunde gaat over hoe de mensen op de wereld leven en hoe de aarde het leven van de mensen kan beïnvloeden. Het bijzondere van het vak is dat het een brugfunctie vormt tussen de maatschappij- en de natuurvakken. Daarom is het vak zeer geschikt bij zowel een maatschappij- als bij een natuurprofiel. Tweederde van de leerstof is sociaal geografisch. Je leert alles over globalisering, ontwikkelingshulp, migratiestromen, een goed politiek bestuur, eerlijke wereldhandel, toerisme en het omgaan met culturele verschillen. Ook wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke ordening in Nederland en de leefbaarheid in de grote steden. Bij de fysisch geografische onderwerpen leer je alles over landschappen, aardbevingen, vulkanisme, tsunami’s, tornado’s, orkanen, klimaatverandering, ijstijden, het omgaan met milieuproblemen en wateroverlast. Verschijnselen en gebieden zullen op verschillende schaalniveaus bestudeerd en vergeleken worden. Hierdoor krijg je oog voor wereldwijde gevolgen van lokale ontwikkelingen. Bij aardrijkskunde zullen we veel variëren in werkvormen en soorten opdrachten. Klassikale lessen zullen afgewisseld worden met veldwerk en praktische opdrachten. Veldwerk kan breed opgevat worden. Het omvat alle onderzoeksvaardigheden, die je bij het vak zult gaan aanleren. Bijvoorbeeld het doen van grondboringen en een gesteentepracticum, maar ook het bezoeken van een bibliotheek of gemeentehuis, het ondervragen van mensen en het verwerken van informatie met de computer. Excursies nemen een bijzondere plaats in binnen het aardrijkskundeonderwijs. Aardrijkskunde is een nuttig vak voor iedere burger: als toerist, als kiezer bij verkiezingen, als betrokkene bij een bestemmingsplan, als ondernemer die een locatie voor zijn/ haar bedrijf zoekt, etc. Kennis van de wereld is nuttig voor internationale contacten tijdens je studie, buitenlandse stages en je latere carrière. Het vak helpt je een helikopterview te ontwikkelen, dat is belangrijk voor functies in politiek, management en beleid. Aardrijkskunde is zeer gewenst bij vervolgopleidingen zoals sociale geografie en planologie, fysische geografie en aardwetenschappen, milieukunde, beleidswetenschappen, PABO, lerarenopleiding aardrijkskunde, journalistiek, toerisme en recreatie, economie, rechten, geschiedenis, sociologie, maatschappijwetenschappen, politicologie, bestuurskunde, agrarische opleidingen, taal- en cultuurstudies, en (stede)bouwkunde.
Aardrijkskunde is een afwisselend vak, je krijgt een beter beeld van de wereld, je doet veel praktische vaardigheden op en je hebt met aardrijkskunde een voorsprong in veel vervolgopleidingen. Het is een interessant en nuttig vak dat bovendien ontzettend leuk is.
Het vak Duits (Havo)
Wist je dat in Europa ongeveer 120 miljoen mensen Duits als moedertaal hebben? En dat Duitsland onze belangrijkste handelspartner is? En dat van alle toeristen die jaarlijks Nederland bezoeken de groep toeristen uit Duitsland het grootst is? En dat wij Nederlanders ook het vaakst naar Duitsland op vakantie gaan? Je kunt je dus wel voorstellen dat het in veel branches (bijvoorbeeld handel, toerisme) een groot voordeel is om goed Duits te spreken en iets over het land en de mensen te weten. Daarnaast is het een land met een rijke geschiedenis en cultuur. De hoofdstad Berlijn kent een bruisend nachtleven; de hippe clubs zijn erg geliefd onder jongeren en is al jarenlang één van de meest geliefde toeristische trekpleisters van heel Europa. Veel Duitse films draaien in Nederlandse bioscopen en trekken daar veel publiek, denk maar aan 'Der Untergang' en 'Das Leben der Anderen'. Ook Duitse muziek (Peter Fox met “Das Haus am See” en wie kent “99 Luftballons” van Nena niet?) zijn populair bij Nederlandse jongeren. Op sportgebied vindt er ook veel uitwisseling plaats; Duitsland is wereldkampioen voetbal en een aantal Nederlandse voetballers is op dit moment sterspeler in de Duitse Bundesliga, zoals b.v. Arjen Robben en Klaas Jan Huntelaar. Redenen genoeg dus om Duits te leren dus. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Het vak Duits verschilt in de Tweede Fase niet veel van Duits in de onderbouw. Je breidt je woordenschat verder uit en ook leer je nieuwe grammaticale regels. De teksten die je gaat lezen zijn een stuk lastiger, want ze komen rechtstreeks uit Duitse kranten en tijdschriften, of van Duitse websites. Ze zijn vaak ook langer dan de teksten die je in de onderbouw moest lezen. Ook de luisterfragmenten worden moeilijker, want het spreektempo ligt hoger dan je gewend bent. Je zult daarnaast een aantal Duitse boeken moeten lezen en daarvan verslagen moeten schrijven. Bij de gespreksoefeningen zul je meer vrij spreken, in plaats van het invullen en uitvoeren van voorgeschreven dialogen. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen ben je actief met de taal bezig. Je leest Duitse teksten uit kranten en tijdschriften, luistert naar Duitse radio- en beeldfragmenten, kijkt Duitse films of televisieprogramma's en voert gesprekken in het Duits. Zeker moet je ook een aantal presentatie’s in het Duits geven en je bezig houden met Duitse literatuur en cultuur. Ook leer je, hoe je een Duitse brief of e-mail schrijft. Daarnaast leer je ook meer over de cultuur en de geschiedenis van het land. Is het leven in Duitsland echt heel erg anders dan in Nederland? Examinering Het examen bestaat uit vier onderdelen: lezen, schrijven, spreken en luisteren. Deze vaardigheden worden allemaal beoordeeld tijdens de Schoolexamens. In het Centraal Schriftelijk Examen word je uiteindelijk uitsluitend beoordeeld op de leesvaardigheid.
Het vak Frans (Havo)
Frankrijk is één van de meest favoriete vakantiebestemmingen van Nederlanders. Ieder jaar trekken we weer massaal naar het zuiden om te genieten van de Franse keuken, croissants, de wijn en vooral van de zon. Ook in de winter rijden veel mensen naar de Franse Alpen om te skiën en snowboarden in één van de uitgestrekte skigebieden. En iedereen die van mode, kunst, cultuur en romantiek houdt kan in Parijs zijn hart ophalen. En wat te denken van Disney World Parijs? Frankrijk is een groot en belangrijk land in de Europese Unie. Het heeft een rijke geschiedenis die veel raakvlakken heeft met de onze. Bovendien zijn veel Nederlanders liefhebbers van de Franse cultuur: de Franse keuken behoort tot de beste ter wereld. Ook veel muziek en film uit Frankrijk is in trek bij Nederlanders, bijvoorbeeld de film 'Amélie'. Redenen genoeg dus om meer over de Franse taal en cultuur te weten te komen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Frans in de Tweede Fase verschilt niet veel van Frans in de onderbouw. Je gaat je woordenschat verder vergroten, Franse teksten lezen en veel oefenen met schrijf-,spreek-en luistervaardigheid. We werken met planners, dat betekent dat je zelfstandig moet gaan werken.
Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen ben je vooral actief met de Franse taal bezig. Je leest Franse teksten uit kranten en tijdschriften en beantwoordt daar vragen bij. Je zult ook een Franse roman en fragmenten uit literaire boeken lezen en daar een leesopdracht bij maken. Al je leesverslagen bundel je in een leesdossier. Je luistert naar Franse radiofragmenten, kijkt Franse films of televisieprogramma's om je luistervaardigheid te vergroten. Ook oefen je je spreekvaardigheid door veel met je klasgenoten in het Frans te praten. En je leert hoe je een eenvoudige Franse tekst zoals een brief of een nieuwsbericht moet schrijven. Daarnaast leer je ook meer over de geschiedenis en de cultuur van het land. Hoe leven de Fransen eigenlijk? Examinering Het examen bestaat uit vier onderdelen: Drie daarvan vallen onder het schoolexamen, dat zijn schrijven, spreken en luisteren. Leesvaardigheid wordt getoetst op het Centraal Schriftelijk Examen.
Het vak Geschiedenis (Havo)
Geschiedenis gaat niet alleen over het verleden, maar ook over het heden. Veel huidige (wereld)problemen hangen immers nauw samen met gebeurtenissen uit het verleden. Denk maar eens aan het Israëlisch-Palestijns conflict in het Midden-Oosten of de oorlog tegen het internationaal terrorisme. Deze onderwerpen hebben een lange geschiedenis, maar zijn vandaag de dag nog steeds actueel. Geschiedenis gaat bovendien over mensen, over ons. Het verleden is bepalend voor hoe wij nu leven, eten, wonen, feesten en denken. Zelfs onze “leefruimte” is door keuzes uit het verleden bepaald. In Hoorn zijn veel gebouwen waar we regelmatig komen, lessen hebben, winkelen, eten en drinken werken, uitgaan, sporten al lang geleden gebouwd. De mensen uit de 17de eeuw hebben onze “leefruimte” ingericht. Veel van de vaardigheden die je tijdens de geschiedenislessen opdoet, kun je gebruiken in een vervolgopleiding, zoals het toetsen van betrouwbaarheid van bronnen, een onderscheid maken tussen feiten en meningen, oorzaak en gevolg onderzoeken, conclusies trekken en argumenteren. Geschiedenis is niet alleen een kwestie van jaartallen uit je hoofd leren, maar ook van inzicht en verbanden leggen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw komen dezelfde tijdvakken weer aan de orde, maar nu gestructureerd via kenmerkende aspecten en kernbegrippen. Daarnaast krijg je natuurlijk ook nieuwe onderwerpen en begrippen en een verbreding en verdieping van onderwerpen, waar je in de onderbouw al eens wat over geleerd hebt. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen behandel je de 10 tijdvakken van de geschiedenis en trainen we vaardigheden via (grote) praktische opdrachten. De lesstof wordt uit gelegd en door middel van opgaven doorgewerkt. In de praktische opdrachten ontdek je door middel van bronnenonderzoek en historisch onderzoek hoe de mensen in vroeger tijd leefden, werkten en dachten. Natuurlijk vergeten we de geschiedenis van je directe omgeving niet. De geschiedenis van Hoorn en West-Friesland worden dus onderzocht. De opdrachten bestaan zowel uit samenwerkingsopdrachten als uit presentaties die alleen gedaan moeten worden. We streven altijd naar afwisseling en het inzetten van nieuwe technische middelen in het geschiedenisonderwijs. Bij opdrachten werk je dus ook met bijv. je mobiele telefoon en QR-codes. Tijdens de geschiedenislessen leer je ook meer over de staatsinrichting van ons land.
Daarbij kom je alles te weten over de Eerste en Tweede Kamer, de gang van zaken bij landelijke verkiezingen, coalitievorming, Provinciale Staten en gemeentepolitiek. Examinering Vanaf 2014-2015 komen er nieuwe examens voor geschiedenis, de examenstof die op het centraal examen getoetst wordt omvat vanaf nu de tien tijdvakken en de bijbehorende historische contexten en de historische vaardigheden. Tijdens de schoolexamens in de 4de en de 5de toetsen we kennis en vaardigheden via toetsen met veel bronnenmateriaal en via de praktische opdrachten. De toetsen zijn cumulatief, d.w.z. dat de eerder gedane hoofdstukken altijd mee getoetst worden. Op deze manier wordt je wel gedwongen de tien tijdvakken goed te bestuderen, voordat je examen gaat doen.
Het vak Informatica (Havo)
Weinig mensen zullen zich een voorstelling kunnen maken van een wereld zonder computers; ze zijn niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Mensen maken steeds meer gebruik van computers voor het verkrijgen en bewerken van informatie. Bij het vak Informatica gaat het in de eerste plaats om de manier waarop mensen met informatie omgaan. In de tweede plaats gaat het om het gebruik van machines (computers) bij het verwerken van deze informatie. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je bij diverse vakken leren werken met Word, Excel, Acces en PowerPoint. Bij het vak Informatica kijk je naar het ontwerpen van deze programma's: je leert dus NIET hoe je die programma’s moet gebruiken, maar hoe dergelijke programma’s gemaakt worden! Daarbij leer je hoe je een (simpel) programma kunt maken op basis van de behoeftes van gebruikers, volgens een gestructureerde werkwijze. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de Informaticalessen houdt je je zowel bezig met theorie als met praktijk. Je krijgt concrete informaticavraagstukken voorgelegd, die je moet oplossen. Daarvoor moet je begrijpen hoe hardware, besturingssystemen en netwerken werken en hoe ze in elkaar worden gezet. Tijdens de les oefen je met deze theorie door vragen te beantwoorden. Je krijgt hier ook schriftelijke toetsen over. Daarnaast maak je praktische opdrachten. Bij deze opdrachten werk je op papier of met de computer en probeer je een complex informaticavraagstuk op te lossen. Hierbij moet je zowel zelfstandig als in een groep kunnen werken. Bovendien moet je in staat zijn verbanden te leggen en oplossingen te bedenken voor ingewikkelde problemen Examinering Het vak Informatica kent geen centraal examen, maar wordt afgesloten met een schoolexamen. Dit schoolexamen is voor 50% opgebouwd uit theorietoetsen en voor 50% uit praktische opdrachten. Zowel in de 4e klas als in de 5e klas worden onderdelen van het schoolexamen afgenomen.
Het vak Biologie (Havo)
Biologie is een boeiend vak, waarbij je alles wat leeft, groeit en bloeit bestudeert. Daarnaast wordt biologie steeds belangrijker voor de inrichting van onze maatschappij. Bijna alle grote problemen waarover dagelijks in de kranten wordt geschreven, hebben iets met biologie te maken. Denk aan het milieu, (onder)voeding, duurzame energie en genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen. De leerstof wordt zoveel mogelijk aan de hand van overkoepelende thema's aangereikt. Een paar van die thema's zijn gezondheid (de rol van voedsel, de rol van zonlicht, de rol van micro-organismen), natuur en milieu (invloed van menselijk gedrag op de natuur), voedsel en voedselproductie (wereldvoedselprobleem) en biotechnologie (bijvoorbeeld klonen, DNA-manipulatie). Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw lag de nadruk op het opdoen van kennis over de biologie, in de Tweede Fase is het toepassen van kennis belangrijker dan de kennis zelf. Natuurlijk moet je ook dingen leren, kennis die je niet bezit, kun je immers ook niet toepassen. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen worden verschillende werkvormen afgewisseld. Klassikale uitleg wordt afgewisseld met zelfstandig werken, of werken in groepjes. Natuurlijk heb je ook practica, waarbij je het geleerde in de praktijk kunt onderzoeken. Daarbij werk je soms met de computer. Ook doe je practica. Je bekijkt (kleine) organismen, maar ook kleine onderdelen van het menselijke lichaam (cellen, weefsels, organen). Je doet experimenten met bijvoorbeeld voeding, zenuwstelsel, zintuigen, planten en bacteriën. Examinering Havo 4 heeft 4 toetsen van 2 hoofdstukken en bij elk hoofdstuk een praktische opdracht. In havo 5 zijn 3 toetsen van 2 of 3 hoofdstukken en één grote praktische, creatieve opdracht. In havo 4 en havo 5 haal je in elk jaar 50% van je eindcijfer.
Het vak Natuurkunde (Havo)
Natuurkunde is overal om ons heen. Je beseft het niet voortdurend, maar als je het licht aandoet, baantjes trekt in het zwembad of naar de radio luistert, kom je in aanraking met de Natuurkunde. Bij dit vak bestudeer je namelijk alle niet-levende verschijnselen uit de natuur, zoals warmte, geluid, licht, elektriciteit en kracht. Je leert alles over de regels en wetten die in de natuur gelden en hoe je de wiskundige formules die daarbij horen toepast. Natuurkunde is niet alleen noodzakelijk als je een exacte studie wilt doen, maar kan ook heel nuttig zijn als basis voor vele andere studierichtingen. Je leert kritisch en analytisch denken, wat bij vele studies en beroepen van pas komt. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Natuurkunde in de bovenbouw betekent een verdieping van de lesstof uit de onderbouw. Er komt ook een aantal onderwerpen bij. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen maak je kennis met allerlei natuurkundige verschijnselen, zoals elektriciteit en magnetisme, mechanica, warmteleer, golven en straling en moderne fysica. Dit gebeurt aan de hand van proefjes en demonstraties, soms ook op de computer. Vervolgens ga je je de stof eigen maken door het beantwoorden van vragen, het maken van berekeningen en het doen van experimenten. Veel van deze praktische opdrachten kun je samen met één of meer klasgenoten doen. Je werkt zelfstandig en verwerkt je experimenten in een verslag. Examinering
Het vak Scheikunde (Havo)
Wist je dat het wassen van je haar en het koken van een eitje scheikundige verschijnselen zijn? Ben je benieuwd wat er nu eigenlijk gebeurt als ijzer roest of fruit gist? Kies het vak Scheikunde en je komt het allemaal te weten. Bij het vak Scheikunde bestudeer je namelijk alle verschijnselen, waarbij stoffen op en met elkaar reageren. Door scheikundige verschijnselen goed te bestuderen kun je bovendien nieuwe dingen uitvinden, zoals nieuwe medicijnen of een nieuw soort plastic. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? Scheikunde in de bovenbouw gaat verder met de lesstof uit de onderbouw. Er wordt dus van je verwacht dat je al deze stof nog beheerst. Je moet dit zien als een doorlopende lijn naar het eindexamen toe; elke periode moet je niet alleen de onderwerpen van die periode leren maar ook nog alle voorgaande onderwerpen kennen vanaf het eerste moment dat je les in scheikunde hebt gekregen. Hierdoor wordt scheikunde vaak als een moeilijk vak gezien, maar als je alles goed bijhoudt, dan valt het heel erg mee. Hoe wordt dit vak ingevuld? In de onderbouw ben je vooral bezig met het leggen van de basis van de scheikunde. Het weergeven van reacties in vergelijkingen, het toepassen van scheidingsmethoden om mengsels te scheiden in zuivere stoffen en het begrijpen van chemische processen in de natuur en industrie. In de bovenbouw bouw je hier op verder. De reacties worden ingewikkelder en je gaat nog dieper op chemische processen in. Hierbij wordt tijdens de les gebruik gemaakt van een lesboek maar krijg je ook hulp via een tablet/laptop. Met behulp van deze ‘mobile devices’ kun je jezelf nog meer trainen en oefenen op de lesstof. Digitale toetsen, discussieforums and het maken van verslagen, posters of het bekijken van extra lesinstructies via filmpjes, het zal allemaal via een tablet gebeuren. Examinering De toetsing in de bovenbouw is zwaarder dan in de onderbouw. Alle toetsen in de bovenbouw tellen mee voor het examen en hebben hierdoor een niveau dat past bij het eindexamen zelf. Hierin krijg je zowel schriftelijke toetsen en praktische toetsen. Er wordt veel van je ge-eist, maar als je netjes de scheikundestof blijft volgen zeker goed te doen.
Het vak Tekenen (havo). ‘Tekenen’ is de naam van een vak, maar eigenlijk past die naam niet meer helemaal. Natuurlijk kun je aan de gang met krijt, potlood en verf, maar intussen kan er natuurlijk veel meer. Waar het vooral om gaat is dat je eigen, creatieve ideeën ontwikkelt en die vormgeeft. En dat vormgeven kan ook met druktechnieken, met fotografie en film. Al die technieken, van eeuwenoude olieverf tot hedendaagse Photoshop, geven je enorm veel mogelijkheden om tot eigen, originele werkstukken te komen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw heb je de basisbegrippen geleerd, zoals ordenen op een plat vlak, ruimte creëren, het gebruik van licht en kleur. In de bovenbouw werk je vanuit heel brede thema’s, waar iedereen een eigen invulling aan kan geven. Belangrijk is hierbij het ‘onderzoek’ . Je experimenteert met ideeën en materialen, maakt schetsen en geleidelijk werk je zo naar een eindwerkstuk toe, of een hele serie werkstukken, als je dat nodig vindt. Wat doe je bij Kunstgeschiedenis? Als je een kunstvak kiest, krijg je ook Kunstgeschiedenis. In dit vak leer je veel over oude kunst, maar vooral ook over moderne en hedendaagse. We gaan elk jaar op excursie naar musea: dat is behalve heel leerzaam ook erg gezellig, en vaak kom je op goede ideeën voor je eigen werk. In Kunstgeschiedenis doe je examen, en uiteindelijk wordt je eindcijfer voor de helft bepaald door je cijfer Kunstgeschiedenis, en voor de andere helft door je praktijkwerkstukken. En niet onbelangrijk: op de OSG hebben we het mooiste tekenlokaal van Nederland, waar je fantastisch zelfstandig kunt werken, iets dat veel leerlingen ook in hun tussenuren komen doen.
Het vak Handvaardigheid
Handvaardigheid is niet alleen een creatief en leuk vak, het is ook goed voor je algemene ontwikkeling. Het stimuleert je vindingrijkheid en je vermogen tot het oplossen van problemen. Bij handvaardigheid leer je hoe je een ontwerp voor een gebruiks- of kunstvoorwerp maakt en welke materialen je daarbij kunt gebruiken. Denk hierbij aan industriële vormgeving, keramiek, plastieken, architectuur, mode, film, etc. etc. Genoeg mogelijkheden om je eigen ideeën te ontwikkelen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de bovenbouw werk je vanuit heel brede thema’s, waar iedereen een eigen invulling aan kan geven. Je werk wordt groter van formaat en krijgt meer inhoud. Belangrijk is hierbij het ‘onderzoek’ . Je experimenteert met ideeën en materialen, maakt schetsen en geleidelijk werk je zo naar een eindwerkstuk toe, of een hele serie werkstukken, als je dat nodig vindt. Ook in tussenuren kun je aan je werkstuk zelfstandig verder werken. Wat doe je bij Kunstgeschiedenis? Als je een kunstvak kiest, krijg je ook Kunstgeschiedenis. In dit vak leer je veel over oude kunst, maar vooral ook over moderne en hedendaagse. We gaan elk jaar op excursie naar musea: dat is behalve heel leerzaam ook erg gezellig, en vaak kom je op goede ideeën voor je eigen werk. In Kunstgeschiedenis doe je examen, en uiteindelijk word je eindcijfer voor de helft bepaald door je cijfer Kunstgeschiedenis, en voor de andere helft door je praktijkwerkstukken.
Het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV voor Havo) Iedereen heeft wel een mening over kunst en bepaalde kunstvoorwerpen. Het schilderij dat de één fantastisch vindt, vindt de ander vreselijk. Tijdens de lessen CKV ervaar je wat kunst met je kan doen. Je gaat heel veel genieten en praten over kunst. Voor dit vak ben je daarom vaak buiten school te vinden, bijvoorbeeld in een museum of theater. Kortom: Het vak is een ervarings- en ontwikkelingsvak voor kunst en cultuur in de breedste zin van het woord met als doel je eigen mening over kunst vormgeven. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? CKV wordt alleen in de bovenbouw gegeven. Hoe wordt dit vak ingevuld? Het vak bestaat uit twee delen. Ten eerste de lessen op school. Hier komen tijdens de lessen vele vormen van kunst voorbij waarnaar er gediscussieerd wordt over het kunstwerk. Daaraan sluitend zullen er opdrachten gemaakt worden over het kunstwerk. Deze opdrachten worden genoteerd in je ‘kunstdossier’ en deze wordt elke toetsweek nagekeken en beoordeeld met een ‘onvoldoende’, ‘voldoende’ of een ‘goed’. Ten tweede zijn er de culturele activiteiten. Dit vind plaats buiten de schoolmuren. Je maakt kennis met verschillende vormen van kunst en cultuur. Je bezoekt exposities van beeldende kunst, dansvoorstellingen, film of toneel. Dit doe je met de hele klas, of met een groepje. Sommige activiteiten zijn door school georganiseerd, sommige zijn individueel. Bij elke activiteit behoort een verwerking waarin je mening en ervaring van de desbetreffende activiteit naar voren komt. Deze verwerkingen komen ook terecht in je ‘kunstdossier’. Examinering Er is geen examen CKV. Het vak is een handelingsdeel in het examendossier en moet met een ‘voldoende’ of ‘goed’ worden afgesloten voor de centraal examens.
Het vak Lichamelijke opvoeding (Havo)
Om heel veel redenen is het goed om dagelijks te bewegen. Met sport train je verschillende vaardigheden zoals uithoudingsvermogen, spierontwikkeling, coördinatie, concentratie en teamgeest. Allemaal zaken die in het dagelijks leven goed van pas komen. Door samen te sporten leer je op elkaar vertrouwen en met elkaar samenwerken voor een goed resultaat. Door zelfstandig te sporten krijg je meer discipline, je wordt zelfstandiger en onafhankelijker. Je leert aanvoelen wat je lichaam wel en niet aankan. Sport is ook goed voor de geest. Je onttrekt je even aan de dagelijkse sleur, door je lekker af te reageren. Daardoor kun je je beter ontspannen en sta je weer open voor nieuwe dingen. Het zorgt er voor, dat je helder kan denken. Bovendien verbrand je calorieën door regelmatig te bewegen en je blijft dus makkelijker op gewicht. Maar het belangrijkste is toch wel dat sporten leuk is om te doen, en vooral om samen te doen. Waarin verschilt dit vak met de onderbouw? In de onderbouw wordt er tijdens de lessen Lichamelijke Opvoeding gewerkt aan een bepaalde basis van bewegen. In e bovenbouw gaan we proberen die basis te verbeteren, door steeds specifieker en individueler te oefenen. In de bovenbouw krijg je geen cijfers meer voor LO, maar beoordelingen. De basis van ons vak is inzet en aanwezigheid, daarop beoordelingen we de leerlingen. Wij willen dat je aanwezig bent en elke les je best doet om jezelf te verbeteren. Naast de reguliere uren bieden wij sportoriëntatie aan. Verenigingen komen van buitenaf of wij gaan naar verenigingen toe om je kennis te laten maken met verschillende sporten die normaal niet in de gymles worden aangeboden. Wij streven ernaar om bovenbouw klassen naast elkaar les te geven, zodat je als leerling de keuze hebt om een onderdeel te oefenen of dat je een onderdeel doet met iemand die net zo fanatiek is als jijzelf. Hoe wordt dit vak ingevuld? Tijdens de lessen leer je de spelregels van verschillende (nieuwe) sporten of oefen je met sporten die je al kende. Daarnaast leer je ook hoe goede voeding kan helpen om gezond en fit te blijven. Je maakt kennis met nieuwe sporten, door middel van keuzeactiviteiten. Tijdens sporttoernooien binnen en buiten de school kun je het geoefende in praktijk brengen. Examinering Geen toetsen. Alle handelingsdelen moeten voldoende zijn afgerond.