140
«NbSr» Geannoteerd NOOT
140 Hof ‘s-Gravenhage 7juli 2011, rolnr. 22.2613.09, ECLI:NL:GHSGR: 201 1:BR0686 (Mrs. Dekkers, Van Dissel, Oosterhof) Noot prof. jhr. mr. M. Wiadimiroif
Bewezen is dat de Rwandese verdachte, met anderen, voorop heeft gelopen bij een groot scheepse Hutu-aanval op een Adventisten complex, waar grote aantallen Tutsi-burgers, onder wie vrouwen en kinderen, hun toe vlucht hadden genomen. Daarbij zijn talloze vluchtelingen, ten minste honderden, vrijwel letterlijk afgeslacht en gewond geraakt. Ook heeft de verdachte een belangrijke rol gespeeld bij de aanhouding van een ambulance en het vermoorden van Tutsi-inzittenden. Deze Tut si-inzittenden, onder wie zeer jonge kinderen, waren op de vlucht voor het oorlogsgeweld te gen de Tutsi’s. Ook speelde de verdachte een beslissende rol bij de aanhouding van een vluchtend gezin, met een enkele maanden oude baby, dat daarna met de dood is bedreigd en in doodsangst ernstig is vernederd. De verdachte wordt daarom veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens interna tionale oorlogsmisdrijven, gepleegd tijdens de genocide in Rwanda in april 1994. Het gaat om feiten die tot de ernstigste misdrijven gere kend moeten worden die sinds de Tweede We reldoorlog door de Nederlandse strafrechter zijn berecht. Van de strafoplegging dient voorts een niet mis te verstaan en ook interna tionaal gehoord signaal van afschrikking uit te gaan.’ —
—
[Wet oorlogstrafrecht art. 8 (oud); Uitvoerings wet folteringverdrag art. 1, 2] Zie voor de volledige uitspraak I\TbSr 2013, 140 (afi. 5), www.nieuwsbriefstrafrecht.nl (mcl. noot) en OpMaat Strafrecht (mcl. noot).
1.
De publicatie van dit arrest vindt in verband met de omvang ervan plaats met weglating van de 257 voetnoten; deze zijn te vinden op rechtspraak.nl.
104
NbSr Geannoteerd 9-O82O13, afi. 5
1. Het komt niet vaak voor dat vreemdelingen in Nederland worden aangehouden op verdenking van oorlogsmisdrijven. De strafzaak voor het Haagse gerechtshof had betrekking op de gruwe lijke gebeurtenissen in Rwanda in 1994 toen de Hutu’s zich gewelddadig vergrepen de Tutsi’s. Dit gewapende conflict eindigde nadat vanuit Oe ganda een legertje Tutsi-bannelingen Rwanda binnenviel en door een VN-interventiemacht de vrede werd hersteld. De meest verantwoordelij ken voor de schendingen van het humanitaire recht moesten terechtstaan voor het in Arusha (Tanzania) gevestigde VN-tribunaal, het Interna tional Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR), de overgrote meerderheid van verdachten stonden later terecht voor een soort van dorpstribunaal, de Gacaca, in Rwanda zelf. De Gacaca was inge steld, omdat gewone rechtbanken in Rwanda de enorme hoeveelheid verdachten niet aankonden. Uiteindelijk werden door de Gacaca bijna 2 mil joen zaken afgehandeld. Een aantal Rwandezen, die Afrika hadden verlaten, werden elders in de wereld aangehouden, waaronder een paar in Ne derland. Dergelijke verdachten worden in Neder land berecht door de internationale strafkamer van de Haagse rechtbank en in appel die van het Haagse hof. 2. De berechting van gruwelijkheden begaan tij dens een gewapend conflict heeft een lange aanlooptijd nodig gehad alvorens dit soort wan daden voor de strafrechter werden gebracht. Hoewel Hugo de Groot al in de zeventiende eeuw wees op de tegenstelling van de rechteloosheid tijdens een oorlog en het recht waaraan men in tussen toch gebonden is, duurde het tot begin van de vorige eeuw voordat de uitwassen van een gewapend conflict juridisch werden ingeka derd en als een volkenrechtelijke verplichting binnen het bereik van het strafrecht werd ge bracht. De Haagse vredesconferenties in die tijd slaagden er in de oorlogsvoering enigszins te normeren, het ius ad bellum, en ter bescherming hen die niet (meer) aan de strijd deelnamen ont stond het humanitaire recht, het ius in bello. Uit oogpunt van humanitair recht is het Landoorlog reglement van de Haagse Verdrag IV nopens de wetten en gebruiken van oorlog te land van 1907 de belangrijkste. Naast dit Haagse humanitaire
Sdu Uitgevers
www. niezws briefst rafrech t. al
«NbSr» Geannoteerd recht ontwikkelde zich sinds 1864 ook Geneefs humanitair recht van de gelijknamige conventies. Schendingen van humanitair recht worden meestal onderverdeeld in drie soorten misdrij ven: oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid (oorspronkelijk: tegen de mens heid) en genocide. 3. Het prille humanitaire recht voorkwam tijdens de Eerste Wereldoorlog niet dat op grote schaal schendingen plaatsvonden. Na afloop van de oorlog voorzag het verdrag van Versailles nog in de berechting van de verliezers, die verantwoor delijk werden gehouden, maar uiteindelijk kwam er (mede omdat Nederland de Duitse Kaiser niet wilde uitleveren) niets van terecht. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden gruwelijkheden plaats, ofschoon ditmaal de berechting wel van de grond kwam: de Nazi-leiders werden voor het International Military Tribunal (IMT) in Neuren berg en de Japanse militaire top voor het IMT in Tokio vervolgd. Daarna duurde het, ondanks di verse conflicten en brandhaarden in Azië, Afrika en Zuid-Amerika, vijftig jaar voordat weer een se rieuze berechting van schendingen van humani tair recht plaatsvond. Staten waren weinig ge neigd plegers van humanitaire delicten te be rechten, ook al ging het om eigen onderdanen of wandaden begaan op het eigen grondgebied. Wanneer de gebeurtenissen in het buitenland hadden plaatsgevonden was men nog minder bereid de zaak te onderzoeken of zelfs maar te berechten. De nationale rechtsmacht oriënteerde zich vooral op de bescherming van de eigen be langen. Dit veranderde toen onder auspiciën van de Verenigde Naties in 1993 het International Cri minal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY) werd opgericht, een jaar later gevolgd door het ICTR. Daarna kwam de berechting van schendin gen van het humanitaire strafrecht in een stroomversnelling: begin deze eeuw werden de Special Panels for Serious Crimes in East Timor (SCET) opgericht, het Special Court for Sierra Leone (SCSL), het International Criminal Court (ICC), de Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia (ECCC) en het Special Tribunal for Libanon (STL). Vooral het ontstaan van het ICC was een impuls voor landen om humanitaire de licten zelf te gaan vervolgen en niet alleen maar aan een van de hiervoor genoemde internatio nale gerechten over te laten. Dit heeft ook te ma-
www. nieuwsbriefstrafrecht. ni
Sdu Uitgevers
140
ken met de omstandigheid dat het ICC een sup plementaire rechtsmacht heeft: het kan alleen be rechten indien een lidstaat niet bereid is of niet bij machte is te vervolgen. De situatie veranderde ieder geval in Nederland doordat niet allen Ne derlanders verdacht van humanitaire delicten be gaan in Liberia en Irak voor de strafrechter wer den gebracht, maar ook buitenlandse verdachten afkomstig uit het voormalige Joegoslavië, Con go, Rwanda en Afghanistan, verdacht van mis drijven begaan in het eigen land. 4. In de zaak voor het Haagse hof waren aan de Rwandees oorlogsmisdrijven, subsidiair foltering, ten laste gelegd. In Nederland dateert de straf baarstelling van oorlogsmisdrijven uit 1923 toen in het Wetboek van Militair Strafrecht werd be paald dat handelingen in strijd met in Nederland geldende verdragsnormen (zoals de Haagse ver dragen en de Geneefse Conventies) strafbaar wa ren. Voor oorlogsmisdrijven begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog geldt het Besluit Buitenge woon Strafrecht (BBS) van 1943. (A.D. Belinfante, In plaats van bijitjesdag, de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereld oorlog,1978). De bijzondere rechtspleging is nog steeds van kracht voor misdrijven begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tot ver na de jaren vijftig zijn zaken onder de vigeur van het BBS be recht, zoals nog in 2003 voor de bijzondere straf kamer van de rechtbank Assen (ECLI:NL:GHAR N:2002:AD9828). Een bekende zaak uit de jaren zeventig, was de berechting van Menten voor de bijzondere strafkamer van de Haagse rechtbank (J.C.H. Blom, A.C. ‘t Hart, 1. Schöffer, De affaire Menten 1945-1976. Eindrapport van de Commis sie van onderzoek betreffende het opsporingsen vervolgingsbeleid inzake Menten vanaf de be vrijding tot de zomer van 1976 en de invloeden waaraan dat beleid al dan niet heeft blootge staan, 1979). In 1952 werd de Wet oorlogsstraf recht (WOS) van kracht met een regeling van de oorlogsmisdrijven, die door de verwijzing naar de wetten en gebruiken van de oorlog de rechter de mogelijkheid bood zowel het op geschreven als ongeschreven normen gebaseerde humani taire recht toe te passen. De WOS op zijn beurt werd in 2003 vervangen door de thans geldende Wet Internationale misdrijven (WIM), ofschoon de WOS nog steeds van toepassing is in geval van vervolging van in de WOS voorziene oor-
NbSr Geannoteerd 9-08-2013, afi. 5
105
140
«]\TbSr» Geannoteerd
Iogsmisdrijven en foltering in samenhang met een gewapend conflict waarbij Nederland is be trokken. Bij de vraag wat in 1994 onder een oor logsmisdrijf moest worden verstaan, kon het Haagse hof niet te rade gaan bij de tekst van de WOS, omdat deze wet geen omschrijving met delictbestanddelen van oorlogsmisdrijven bood. Het hof moest een eigen afweging maken en overwoog met een verwijzing naar de literatuur en de internationale rechtspraak dat de vereisten voor de ten laste gelegde oorlogsmisdrijven zijn: het bestaan van een gewapend conflict op het grondgebied van een partij bij de Geneefse Ver dragen en een verband tussen dat conflict en het strafbare feit, dat gericht is tegen een in de con ventie beschermde persoon. Dit oordeel is mate rieel juist, maar de motivering is opmerkelijk, omdat het hof bij de bespreking van vereisten (conflict en de nexus) verwijst naar jurisprudentie van het ICTY en ICTR van nâ 1994. 5. Omdat het hof vrijsprak van foltering wordt in het arrest geen aandacht besteed aan de vraag wat onder dit misdrijf (dat ook wel werd gezien als een misdrijf tegen de menselijkheid) moet worden verstaan. De strafbaarstelling van mis drijven tegen de menselijkheid in Nederland kwam voor het eerst voor in het BBS en was ont leend aan de Overeenkomst van Londen waarbij het Neurenberg Tribunaal, werd ingesteld. De strafbaarstelling was ontleend aan het Handvest van dat tribunaal. Merkwaardig is dat de in 1952 ingevoerde WOS niets regelde met betrekking tot misdrijven tegen de menselijkheid. Behou dens de bijzondere rechtspleging had de Neder landse rechter dus geen rechtsmacht voor die misdrijven totdat in 1989 foltering strafbaar werd krachtens de Uitvoeringswet folteringverdrag. Eerst bij de invoering van de WIM in 2003, voor ziet de Nederlandse wetgeving in een complete strafbaarstelling van misdrijven tegen de mense lijkheid, inclusief foltering. Terzijde zij opgemerkt dat aanvankelijk genocide werd gezien als ook een misdrijf tegen de menselijkheid, maar inmid dels bestaat er geen twijfel over dat genocide een misdrijf sui generis is in het rijtje van inter nationale delicten. Overigens werd genocide Vrij laat in 1970 in Nederland strafbaar gesteld in de U itvoeringswet van het Genocideverdrag. Sinds 2003 maakt genocide deel uit van de delicten op genomen in de WIM.
6. In de omschrijving van de oorlogsmisdrijven in de tenlasteleggingen wordt verwezen naar “het internationaal gewoonterecht”, dat bij internatio nale rechtspleging een belangrijke rol vervult. Ge woonterecht lijkt niet te rijmen met het legaliteits beginsel van artikel 1 Sr, maar is niet onverenig baar met een behoorlijke berechting (L. Dupont, Beginselen van behoorlijke strafrechtsbedeling, 1979> in overeenstemming met het EVRM. Inge volge artikel 7 EVRM is berechting en bestraffing toelaatbaar van “handelen of nalaten dat ten tijde van de gedraging een misdrijf was overeenkom stig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volkeren worden erkend’. De in arti kel 8 WOS gebruikte terminologie “de wetten en gebruiken van de oorlog” omvat zowel het ver dragenrecht als het gewoonterecht, het sluit aan bij de terminologie van het Vierde Haagse ver drag van 1907 en het Landoorlogreglement. Naast dit Haagse humanitaire recht wordt in de omschrijving van de ten laste gelegde feiten ook verwezen naar het Geneefse humanitaire recht: schendingen van “het gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse Con venties van 1949 en artikel 4 van het Aanvullende Protocol II van 1977”. On der invloed van de jurisprudentie van de interna tionale tribunalen worden tegenwoordig vier soorten oorlogsmisdrijven onderscheiden: (1) em stige schendingen van de wetten en gewoonten van de oorlogsvoering in geval van een interna tional gewapend conflict, zoals voorzien in het Vierde Haagse verdrag van 1907 en het Landoor logreglement, gericht tegen de burgerbevolking en non-combattanten, (II) overige ernstige schen dingen van de wetten en gewoonten van de oor logsvoering in geval van een niet-internationaal gewapend conflict, gericht tegen de burgerbevol king en non-combattanten, (III) ernstige schendin gen van het gemeenschappelijk artikel 2 van de Geneefse Conventies van 1949 en het Aanvullend Protocol 1 van 1977 in geval van een international gewapend conflict, gericht tegen in de Geneefse verdragen beschermde personen en goederen, en (IV) ernstige schendingen van het gemeen schappelijke artikel 3 van de Geneefse Conventies van 1949 en het Aanvullende Protocol II van 1977, in geval van een niet-internationaal gewapend conflict, gericht tegen in de Geneefse verdragen beschermde personen of goederen, en wat betreft Protocol II: gepleegd is op het grondgebied van een verdragpartij.
106
Sdu L1itgvers
NbSr Geani,oteercl 9-08-2013,
afi.
5
WW14’. nieuwsbriefstrafrech t, ,il
«J\TbSr» Geannoteerd 7. De omvang van de werking van de Nederlandse strafwetgeving wordt beheerst door beginselen van rechtsmacht, die uitgaan van soevereiniteit en nationale belangen, zoals het territorialiteitsbegin sel, het vlagbeginsel, het actief en passief nationa liteits- en personaliteitsbeginsel, of dat uitgaat van de irrelevantie van de nationaliteit van dader of slachtoffer, of plaats van het delict: het universali teitsbeginsel. De rechtsmacht van de Nederlandse strafrechter is in het algemeen geregeld in de arti kelen 2-7 Sr, maar voor humanitaire delicten be staan aanvullende bepalingen, destijds in het BBS en de WOS, thans in de WIM. De beperking we gens uitzonderingen in het volkenrecht erkend, als bedoeld in artikel 8 Sr voorziet alleen in immuni teit van jurisdictie (HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR: 2008:BC7418). De huidige rechtsmachtregeling van de WIM voorziet in de bevoegdheid van de Nederlandse strafrechter voor humanitaire delic ten, ook wanneer die buiten Nederland zijn ge pleegd door een Nederlander of door niet-Neder lander tegen een Nederlander, alsook wanneer een buitenlander in het buitenland tegen een bui tenlander een humanitair delict pleegt en hij zich in Nederland bevindt. De Rwandees die in onder havige zaak werd verdacht zich in Rwanda schul dig te hebben gemaakt aan humanitaire delicten tegen andere Rwandezen, stond eerste aanleg te recht voor de rechtbank ‘s-Gravenhage, omdat (behoudens militaire zaken) krachtens artikel 15 WIM uitsluitend deze rechtbank bevoegd is (in eerste aanleg) kennis te nemen van misdrijven die in de WIM worden genoemd. Het Haagse hof dat de zaak in hoger beroep behandelde, zag zich net als de rechters in eerste aanleg geconfron teerd met gebeurtenissen die zich in 1994 hadden afgespeeld, véördat de WIM in werking was getre den. Het hof wijdt geen overweging aan zijn eigen rechtsmacht, hoewel de Nederlandse rechter voor de in Rwanda gepleegde oorlogsmisdrijven ogen schijnlijk geen jurisdictie zou kunnen ontlenen aan de WOS, omdat niet, zoals vereist in artikel 1 WOS, sprake was van een oorlog of een gewa pend conflict waar Nederland rechtstreeks bij was betrokken. Dat hoefde het hof ook niet, omdat de Hoge Raad eerder had beslist dat de voorwaarde van artikel 1 WOS niet geldt voor de in artikel 8 WOS opgenomen oorlogsmisdrijven, die geba seerd zijn op de Geneefse verdragen en dat de rechter voor deze delicten universele rechtsmacht heeft (HR 11 november 1997, NJ 1998, 463). Aan—
Ivww. nieuwsbricfstrcifrechi. ,zl
—
Sciu UitçL’’’rs
140
gezien de WOS ook van toepassing was op de ar tikelen 1 en 2 van de Uitvoeringswet folteringver drag 1989, zou het ontbreken van enige betrokken heid van Nederland bij het conflict, krachten artikel 1 WOS ook een beletsel kunnen zijn voor de rechtsmacht ten aanzien van de in Rwanda gepleegde folteringen. Het hof heeft kennelijk in lijn met de jurisprudentie (vgl. HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7418) aangenomen dat de Nederlandse rechter op basis van ongeschreven volkenrecht voor foltering universele rechtsmacht heeft. Evenzo in lijn met zijn eigen jurisprudentie (ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ7 143, ECLI:NL:GHSGR: 2007: AZ71 47 en ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4676) oor deelde het hof dat de vervanging van de WOS door de (ten tijde van de berechting geldende) WIM geen reden is om artikel 1, lid 2 Sr toe te passen, omdat niet is gebleken van een veran derd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de ten laste gelegde gedragin gen of de daarop gestelde strafbedreiging. 8. Vanwege de bijzondere aard van de zaak is het begrijpelijk dat het hof uitvoerig ingaat op de (politiek-) historische achtergrond van het etnisch geweld in Rwanda en de achtergrond van de Rwandese verdachte. Zoals ook bij de processen bij de internationale tribunalen naar voren is ge komen, roept de waardering van het bewijs bij de berechting van humanitaire delicten die in een ander land of in een ander werelddeel heb ben plaatsgevonden, bijzondere problemen op wanneer de berechting ver van de plaats van het delict plaatsvindt. In de onderhavige zaak vond het delictueuse gedrag bovendien lang geleden plaats en er was weinig schriftelijk bewijs, zodat de bewijslevering in overwegende mate berustte op verklaringen van getuigen, die merendeels tot de andere ethische bevolkingsgroep van Rwanda behoorden en als slachtoffer veelal waren ge traumatiseerd. Blijkens het arrest waren de Haagse rechters zich van deze, typisch aan de be rechting van humanitaire delicten klevende, moeilijkheden goed bewust. In het arrest wordt terecht veel aandacht besteed aan de waardering van het verzamelde bewijs. Men vindt in de juris prudentie niet vaak een zo uitvoerig en goed ge motiveerde bewijswaardering, uitvoerig voorzien van een notenapparaat, waaruit blijkt dat de rechters van de internationale kamer van het hof niet alleen goed bekend zijn met de rechtspraak
\‘b.Sr (a,z,iotterd 9 u8-2013, afi.
.‘
07
166
«NbSr» Geannoteerd
van de internationale tribunalen, maar ook goed thuis zijn in de rechtspsychologische literatuur. M. Wladimiroif
166 Hoge Raad 12maart2013, nr. 1971.11, ECLI:NL:HR:2013: BZ3625 (Mrs. Van Dorst, De Savornin Lohman, Jörg) Noot mr. dr. J.S. Nan
Het oordeel van het Hof dat de verdachte stel selmatig inbreuk heeft gemaakt op de per soonlijke levenssfeer van aangeefster, geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 285b lid 1 Sr. [Sr art. 285b lid 1]
Zie voor de volledige uitspraak NbSr 2013, 166 (afi. 6), www.nieuwsbriefstrafrecht.nl (mci. noot) en OpMaat Strafrecht (mci. noot). NOOT 1. Voor het antwoord op de vraag of gesproken kan worden van een ‘stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’ van een ander, als be doeld in artikel 285b Sr (belaging), spelen blij kens de jurisprudentie van de Hoge Raad de vol gende factoren een rol. Het gaat inmiddels om al de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, b) de om standigheden waaronder deze hebben plaatsge vonden en cl de invloed daarvan op het persoon lijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer een rol (zie onder meer HR 22 maart 2011, NJ 2011, 228 m.nt. N. Keijzer en soortgelijk HR 29 juni 2010, NJ 2010, 406 en HR 7 februari 2006, NJ 2007, 107 m.nt. Mevis en daarover S. van der Aa, Sta/king in the Netherlands (diss. Til burg), Apeldoorn: Maklu 2010, p. 84-87). Voor wat betreft de stelselmatigheid sluit die invulling goed aan bij de gedachte die de wetgever daarbij had, te weten een voorbedacht plan, in tegenstel ling tot toevallig handelen. Aangesloten werd bij diezelfde term als bedoeld in de bijzondere op-
108
NbSr Geannoteerd 9-08-2013, af?. 5
sporingsmethoden, dus met een bepaalde inten siteit, duur en/of frequentie (Kamerstukken II, 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 12-13 en Kamerstukken II, 1997/98, 25 768, nr. 5, p. 14-15). 2. In de onderhavige zaak is het de beoordeling van de voormelde factoren tezamen die maakt dat het versturen van drie onheilspellende sms berichten in een periode van een kleine drie we ken, strafbare sta/king oplevert. Op het eerste ge zicht lijkt het sturen van ‘slechts’ een drietal sms berichten immers te weinig om van stelselmatig handelen te kunnen spreken. De duur en fre quentie zijn evenwel maar twee van de criteria. Alle criteria zijn op te vatten als communicerende vaten, zodat in het ene geval de nadruk bijvoor beeld meer kan liggen op de hoeveelheid van on gewenste contacten en in het andere op zoals in casu met name de invloed die dat handelen gehad heeft op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer (zo ook advocaat-generaal Hofstee onder punt 11 van zijn conclusie voor het onder havige arrest, 5 ECLI:NL:HR:2013:BZ3625). —
—
3. Zelf dacht ik dat in NJ 2011, 228 de ondergrens van belaging zo’n beetje wel bereikt was (zie J.S. Nan, Het lex certa-beginsel (diss. Tilburg), Den Haag: Sdu Uitgevers 2011, p. 202-205). In die zaak was de verdachte in een periode van bijna twee maanden vaak in de buurt van de woning van het slachtoffer geweest, was hij in ieder geval ze ven keer door de straat van het slachtoffer ge fietst of gereden en had hij naar het slachtoffer gebeld (maar niet ‘veelvuldig’). Dat vond de Hoge Raad niet voldoende. Nu zijn drie indringende sms’jes in drie weken wel voldoende. De gevol gen voor het slachtoffer zullen hier het verschil hebben gemaakt. Uit het arrest valt op te maken dat het slachtoffer een rechercheur was die in de eerste twee berichten op intimiderende en bedrei gende wijze geconfronteerd werd met haar werk (mogelijkerwijs met een oude, grote zaak), terwijl het derde bericht onder meer zag op de plek waar zij was opgegroeid. In overleg met de Nationale Recherche had het slachtoffer vervolgens beslo ten met haar gezin haar woning te verlaten. 4. Het oordeel van de Hoge Raad komt niet uit de lucht vallen, omdat eerder al ongeveer zeven confrontaties tussen verdachte en slachtoffer af doende waren (HR 29 juni 2004, NJ 2004, 426
Sdu Uitgevers
www. nieuwsbriefstrafrecht. ni