Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
1 Art. 30c
Artikel 30c 1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten: a. in een laagdrempelige inrichting; b. in een hoogdrempelige inrichting; c. in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan. 2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat: a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten; b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categoriee¨n inrichtingen worden aangewezen die als laagdrempelige inrichtingen worden aangemerkt. 4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als een hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien: a. voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 30, onder d, en b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden. 5. Indien met toepassing van het vierde lid meerdere ruimten binnen een laagdrempelige inrichting als hoogdrempelige inrichting kunnen worden aangemerkt, wordt, in afwijking van het vierde lid, met behulp van de omschrijving als bedoeld in artikel 30, onder d, bepaald of er sprake is van een of van meerdere hoogdrempelige inrichtingen.
Relevante uitvoeringsvoorschriften Artikel 2 Speelautomatenbesluit 2000 Toelichting 1. Limitatieve opsomming (art. 30c, lid 1) Speelautomaten mogen (behoudens de wettelijke algehele of gedeeltelijke uitzonderingen — zie de artikelen 30a en 30b) uitsluitend worden opgesteld in laagdrempelige inrichtingen, hoogdrempelige inrichtingen en in zogenaamde amusementscentra (speelautomatenhallen). Deze begrenzing heeft plaatsgevonden vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
2 Art. 30c
met het oog op een effectieve naleving van de wet en vanuit het oogpunt van bescherming van de speler. 2. Hoog- en laagdrempelige inrichtingen, samengestelde inrichting, wel of geen kansspelautomaten Uit de definities van een hoog- en een laagdrempelige inrichting (art. 30 sub d en e) volgt dat het daarbij altijd om een horecagelegenheid gaat. Het onderscheid tussen hoog- en laagdrempelig is bepalend voor de vraag of er al of niet kansspelautomaten mogen worden opgesteld. In hoogdrempelige inrichtingen mogen wel kansspelautomaten worden opgesteld, in laagdrempelige inrichtingen niet (art. 30c, lid 2 sub a en b). Bepalend voor de vraag of sprake is van een hoog- of een laagdrempelige inrichting zijn de aard van de inrichting en de activiteiten die daar worden aangeboden en plaatsvinden in combinatie met de doelgroep waarop de activiteiten zijn gericht. Een belangrijke, van de begrippen hoog en laag afgeleide, speciale categorie horecagelegenheden vormen de zogenaamde samengestelde inrichtingen van artikel 30c, lid 4. Zie hieronder bij nr. 5. 3. Het begrip hoogdrempelige inrichting; twee kansspelautomaten a. Hoogdrempelig Wil een inrichting als hoogdrempelig gekwalificeerd worden, dan dient aan drie voorwaarden te zijn voldaan: 1. er dient rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet te worden uitgeoefend, 2. het cafe´- en restaurantbezoek dient op zichzelf te staan en er mogen geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, 3. de activiteiten moeten in belangrijke mate gericht zijn op personen van achttien jaar en ouder. Een cafe´ is een inrichting die door het publiek in eerste instantie wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholische dranken. Een vermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
3 Art. 30c
restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Onder een maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, dat ten minste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen ,,vlees, vis, gevogelte of wild’’ (eventueel te vervangen door andere bestanddelen in geval van een vegetarisch menu), ,,groente’’ en ,,aardappelen, rijst of meelspijzen’’. Wanneer een inrichting merendeels gericht is op het verstrekken van afzonderlijke gerechten, is geen sprake van een restaurant. Indien in een cafe´ of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend, wordt de inrichting alsnog als laagdrempelig gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt volgens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1997-1998, 25 727 nr. 3) in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafe´- of restaurantbezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt. Als voorbeeld wordt genoemd een bowlingcentrum, dat dus volgens de Memorie van Toelichting als laagdrempelig wordt gekwalificeerd. (De regeling rond de samengestelde inrichting zou er overigens toe kunnen leiden dat alsnog sprake is van een hoogdrempelig gedeelte in deze overigens laagdrempelige inrichting — zie de toelichting hieronder bij nr. 5). Een bakje nootjes of een portie bitterballen in een cafe´ daarentegen kan als ondersteunend aan het cafe´-bezoek worden beschouwd. Met name deze tweede voorwaarde, dat er geen andere activiteiten mogen plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, heeft sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet op de kansspelen tot tal van discussies op lokaal niveau geleid en tot en een stroom van CBB-zaken. Centrale vraag is steeds of een bepaalde activiteit ter ondersteuning van het cafe´ en /of restaurantbezoek dient of dat zij een zelfstandige stroom van bezoekers trekt. Zie de jurisprudentie. Conclusie is dat de door de wetgever beoogde eenduidigheid van het begrip hoogdrempelige inrichting (en laagdrempelige inrichting) niet is bereikt. Hetzelfde geldt overigens voor de samengestelde inrichting. Zie hierna onder 5. vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
4 Art. 30c
Dan nog het leeftijdscriterium. Een cafe´ dat wel aan de eerste twee voorwaarden voldoet maar zijn activiteiten bijvoorbeeld op scholieren richt, zal niet aan de leeftijdsvoorwaarde voldoen en alsnog als laagdrempelig worden gekwalificeerd. b. Twee kansspelautomaten Op grond van artikel 30c, lid 2 sub b dient voor een hoogdrempelige inrichting een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten te worden verleend, indien daarom wordt gevraagd. Dit is een landelijke norm die bij gemeentelijke verordening moet worden vastgesteld zonder dat er gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat om van dat getal naar boven of naar beneden af te wijken. Zie hieronder bij nr. 6. 4. Het begrip laagdrempelige inrichting; geen kansspelautomaten a. Laagdrempelig Er is sprake van een laagdrempelige inrichting wanneer het een niet-hoogdrempelige inrichting betreft waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, of een inrichting waarin horecaactiviteiten worden verricht en voor de ondernemer een inschrijfplicht bij het Bedrijfschap Horeca bestaat en hij daadwerkelijk ingeschreven is. b. Inschrijfplicht bij het Bedrijfschap Horeca Inschrijfplicht bestaat voor ondernemingen waarin het hotel-, restaurant-, het cafe´- of het pension- of kamerverhuurbedrijf wordt uitgeoefend, en voor de overige ondernemingen waarin de verstrekking van logies of van maaltijden, spijzen of dranken voor gebruik ter plaatse, gepaard gaande met dienstverlening, als bedrijf plaats heeft. Door het verband dat bij de ,,overige ondernemingen’’ is gelegd tussen het begrip ,,bedrijf’’ en de genoemde prestaties komt vermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
5 Art. 30c
onder meer tot uitdrukking, dat het hier gaat om ondernemingen waarvan het bedrijf op bedoelde prestaties is gericht en waarbij deze laatste dus op de voorgrond staan. De genoemde verrichtingen moeten bepalend zijn voor het karakter van het uitgeoefende bedrijf. Bij de vraag of een onderneming inschrijfplichtig is staat dus de bedrijfsmatigheid van de onderneming centraal. In dit kader kan als voorbeeld worden genoemd de exploitatie van een kantine in een vervoersbedrijf. Deze kantine valt niet onder de inschrijfplicht. Slechts indien de kantine aan een afzonderlijke ondernemer verpacht is en dientengevolge als een zelfstandig uitgeoefend bedrijf wordt gee¨xploiteerd, zal deze onder de inschrijfplicht vallen. Bij ,,logiesverstrekkende ondernemingen’’ dient men onder meer te denken aan kamp- en vakantiebedrijven, bungalowbedrijven en andere soortgelijke ondernemingen. Voorbeelden van ondernemingen waar maaltijden, spijzen of dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt zijn lunchrooms, koffiehuizen, cafetaria’s en ondernemingen waarin door middel van automaten eetwaren worden verstrekt (mits de ruimte waarin de verstrekking plaatsvindt kennelijk is ingericht met het oog op nuttiging van de eetwaren ter plaatse, waarbij overigens niet per se zitplaatsen aanwezig hoeven te zijn). c. Voorbeelden van laagdrempelige inrichtingen op grond van de jurisprudentie van vo´o´r de inwerkingtreding van de wet van 24 december 1998, Stb. 1999, 9. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) heeft in de periode voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet op de kansspelen in diverse procedures moeten oordelen of een inrichting als hoog- dan wel laagdrempelig te kwalificeren is. Een woord van waarschuwing is hierbij echter op zijn plaats. In de Nota van Toelichting op het Speelautomatenbesluit 2000 wordt opgemerkt dat in de wijzigingswet met betrekking tot de begrippen hoog- en laagdrempelig aangesloten wordt bij de jurisprudentie van het CBB. Volgens de Nota van Toelichting hebben de definities van artikel 30 echter een zelfstandige betekenis (lees: vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
6 Art. 30c
los van de jurisprudentie van het CBB). Bij de nadere invulling van deze begrippen zal regelmatig bij die jurisprudentie kunnen worden aangesloten, ,,al moet bedacht worden’’, zo stelt de Nota, ,,dat deze jurisprudentie steeds betrekking had op de situatie in afzonderlijke gevallen’’. De Nota van Toelichting vervolgt: ,,Ook moet bedacht worden, dat bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van een hoogdrempelige of een laagdrempelige inrichting, niet de benaming van een inrichting doorslaggevend is, maar de feitelijke situatie. Een gelegenheid kan zich bijvoorbeeld ,,petit restaurant’’ noemen, hetgeen blijkens de jurisprudentie een laagdrempelige inrichting is, maar feitelijk functioneren als een ,,gewoon’’ restaurant en om die reden wel voldoen aan de definitie van een hoogdrempelige inrichting. Conclusie is dat altijd gekeken dient te worden naar de concrete situatie van het geval en dat de oude jurisprudentie van het CBB nooit ,,blind’’ gevolgd mag worden. Dit klemt des temeer nu de gewijzigde Wet op de kansspelen in een uitzondering c.q. aanvulling op het rechtlijnige onderscheid tussen hoog- en laagdrempelig voorziet, te weten de samengestelde inrichting van artikel 30c, lid 4 (zie hieronder nr. 5). Met deze waarschuwing in het achterhoofd kunnen als laagdrempelige inrichtingen op grond van de oude jurisprudentie van het CBB onder andere worden genoemd: een cafetaria, snackbar, koffieshop en een broodjeszaak. Zie ook de jurisprudentie over hoog - laag. d. Wettelijke laagdrempelige inrichtingen De wetgever heeft gemeend om daar, waar toch gegronde twijfel bestaat over de toepassing van de definities, duidelijkheid te verschaffen over de vraag welke categoriee¨n inrichtingen in ieder geval moeten worden beschouwd als een laagdrempelige inrichting. Dit is geregeld in artikel 30c, lid 3. In het daarop berustende artikel 2 van het Speelautomatenbesluit 2000 wordt e´e´n inrichting genoemd: een horeca-gelegenheid waar meer dan drie biljarts aanwezig zijn.
vermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
7 Art. 30c
e. Geen kansspelautomaten Op grond van artikel 30c, lid 2 sub a mag voor een laagdrempelige inrichting geen aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten worden verleend. Het aantal behendigheidsautomaten dat wel opgesteld mag worden dient in de gemeentelijke verordening vastgesteld te worden. Zie hieronder bij nr. 6. 5. Het begrip samengestelde inrichting (art. 30c, lid 4 en 5); twee kansspelautomaten a. Samengestelde inrichting De term samengestelde inrichting komt niet in de wet voor, maar is algemeen aanvaard voor de situatie waarop artikel 30c, lid 4 betrekking heeft. De regeling rond de samengestelde inrichting en de wijze waarop daarmee in de praktijk door lokale overheden wordt omgegaan mag, gegeven het doel van de wetgever, te weten het voorkomen dat jongeren eenvoudig en terloops met kansspelautomaten in aanraking komen, gerust als zeer onduidelijk worden betiteld. Dat heeft meerdere oorzaken. Ten eerste luidde de tekst van artikel 30c, lid 4 ten tijde van de wetswijziging in 1998 anders. De Memorie van Toelichting op dit artikel blonk niet uit door helderheid, in tegendeel. Dat was voor enkele leden van de Eerste Kamer zelfs aanleiding om extra kamervragen te stellen. Ten tweede is artikel 30c, lid 4 per 1 november 2000 gewijzigd. Aanleiding was de aangepaste Drank- en Horecawet (Wet van 13 april 2000 tot wijziging van de Drank- en Horecawet, Stb. 2000, 184) waarin nieuwe definities opgenomen zijn, definities waarnaar de Wet op de kansspelen verwijst. De wetgever beoogde hiermee slechts een ‘technische‘ aanpassing, maar het CBB zag er wel degelijk een materie¨le wijziging in ten opzichte van de relevante artikelen van de Wet op de kansspelen, zoals deze tot 1 november 2000 golden (AWB 01/616 van 13 februari 2002, dorpshuis Reeuwijk). De invulling die het CBB aan die wijziging heeft gegeven bracht velen in verwarring. vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
8 Art. 30c
b. Wat beoogt de regeling van de samengestelde inrichting In de praktijk komt het nog al eens voor dat in een horecagelegenheid zowel hoogdrempelige als laagdrempelige activiteiten plaatsvinden. Bijvoorbeeld een cafe´ dat ook als cafetaria wordt gee¨xploiteerd. Soms vinden die activiteiten in e´e´n ruimte plaats, maar meestal in meerdere ruimten. Wanneer de hoog- en laagdrempelige activiteiten in e´e´n ruimte plaatsvinden is geen twijfel mogelijk; de hele horecagelegenheid is laagdrempelig. Wanneer deze activiteiten echter in meerdere ruimten plaatsvinden, kan onder omstandigheden sprake zijn van een hoogdrempelig gedeelte, waar dan wel kansspelautomaten zijn toegestaan. In de Memorie van Toelichting wordt overwogen: ‘De achtergrond van het opstelplaatsenverbod voor kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen is dat op plaatsen waar jongeren eenvoudig en terloops met een kansspelautomaat in aanraking kunnen komen geen kansspelautomaten moeten worden opgesteld. Gelet op dit uitgangspunt, bestaat er echter geen bezwaar tegen het opstellen van kansspelautomaten in een ruimte als bedoeld in het vierde lid (van art. 30c; red). Het achterliggende idee is dat het hier om een ruimte gaat, waar hoogdrempelige activiteiten plaatsvinden en die zodanig is afgescheiden voor het publiek van de overige (laagdrempelige, red) ruimten, dat deze ruimte als een zelfstandige eenheid beschouwd kan worden voor de toepassing van de speelautomatentitel.‘ c. Voorwaarden voor samengestelde inrichting; stappenplan Zoals eerder opgemerkt is artikel 30c, lid 4 per 1 november 2000 gewijzigd. Het betrof volgens het CBB niets slechts een technische aanpassing, maar wel degelijk een materie¨le wijziging ten opzichte van de relevante artikelen van de Wet, zoals deze tot 1 november 2000 golden. Voor een goed begrip van het huidige artikel 30c, lid 4 zijn de volgende definities uit artikel 1 van de nieuwe Drank- en Horecawet (Wet van 13 april 2000 tot wijziging van de Drank- en Horecawet, Stb 2000, 184) van belang: - horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekvermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
-
-
9 Art. 30c
ken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse; lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting; horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse; inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet deel uitmaken van een andere besloten ruimte.
Het CBB heeft op 13 februari 2002 in een aantal zaken uitspraak gedaan, in welke zaken tezamen een stappenplan gegeven wordt voor de beslissing of sprake is van een samengestelde inrichting (AWB 01/616 dorpshuis Reeuwijk, en AWB 01/668 eetcafe´ Texel, beide van 13 februari 2002) : 1. eerst dient te worden vastgesteld welke lokaliteit(en) binnen een besloten ruimte (een gebouw) behoort/behoren tot de ‘inrichting‘ als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet (zie hierboven); 2a. als slechts e´e´n lokaliteit aangemerkt dient te worden als de´ inrichting, moet worden beoordeeld of die lokaliteit cq. ‘inrichting‘ als een hoogdrempelige inrichting kan worden aangemerkt. De vraag of sprake is van een samengestelde inrichting speelt dan niet verder; 2b. als meerdere lokaliteiten tot de ‘inrichting‘ behoren, is de vraag aan de orde of de lokaliteit waarvoor vergunning voor kansspelautomaten wordt gevraagd, binnen die inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet is; 3. als sprake is van een horecalokaliteit, dient te worden nagegaan of in die horecalokaliteit het cafe´- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er binnen die horecalokaliteit geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend; vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
10 Art. 30c
4. als aan voormelde criteria wordt voldaan, moet worden beoordeeld of de activiteiten in de horecalokaliteit in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder; 5. als stap 4 met ja wordt beantwoord, dient ten slotte aan de hand van de feitelijke situatie te worden nagegaan of de overige ruimten binnen de inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst de horecalokaliteit te betreden. d. Toelichting op het stappenplan Stap 1 Feitelijk komt deze stap erop neer dat vastgesteld moet worden voor welke ruimtes in een gebouw een Drank- en Horecawetvergunning is verstrekt, oftewel in welke ruimten het horecabedrijf of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Ruimten waarin dat niet gebeurt, tellen niet mee. Dit is een afwijking van de leer tot 1 november 2000. Oorzaak is dat onder ‘inrichting‘ vo´o´r 1 november 2000 iets anders werd verstaan dan na die datum. Vo´o´r die datum vormden a´lle ruimtes in een gebouw die met elkaar in verbinding stonden e´e´n inrichting, dus ook de ruimtes waar uitsluitend niet-horeca-activiteiten plaatsvonden. Deze activiteiten waren per definitie laagdrempelig en daarmee van grote invloed op de vraag of sprake was van een hoog- danwel laagdrempelige inrichting. Na´ 1 november 2000 wordt gekeken voor welk(e) gedeelte(n) de Drank- en Horecawetvergunning geldt. Een goed voorbeeld is een cafe´ in een sporthal. In een sporthal wordt gesport. Deze activiteit werd als een laagdrempelige activiteit beschouwd en dus was het hele gebouw inclusief het cafe´ laagdrempelig (tenzij aan bepaalde, zeer strenge bouwkundige eisen werd voldaan; ‘voldoende afscheiding‘). Thans telt de sportzaal en dus ook de sportactiviteiten niet meer mee. Ook de was- en kleedlokalen behoren gezien de definitie niet tot de inrichting. Er wordt alleen nog maar gekeken naar het cafe´gedeelte en de activiteiten die daarin plaatsvinden. Praktisch gevolg is dat tot 1 november 2000 cafe´s in sporthallen bijna altijd laagdrempelig werden verklaard. Na 1 november 2000 zullen zij in de regel hoogdrempelig zijn. vermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
11 Art. 30c
Overigens dient wel kritisch naar de Drank- en Horecawetvergunning gekeken te worden. Een verleende vergunning geeft namelijk niet per definitie het juiste antwoord op de vraag van stap 1. Zo is een vergunning ‘voor sporthal X‘ niet voldoende nauwkeurig, nu in ieder geval de was- en kleedkamers gezien de definitie niet tot de inrichting behoren (AWB 01/6 16 van 13 februari 2002 dorpshuis Reeuwijk). Omgekeerd, als in een ruimte feitelijk geen alcoholhoudende drank wordt geschonken maar de vergunning daarvoor wel de mogelijkheid biedt, dan behoort die ruimte we´l tot de inrichting (AWB 01/903 van 22 februari 2002, cafe´-cafetaria Bergeijk) Stap 2a Als slechts e´e´n lokaliteit aangemerkt dient te worden als de´ inrichting, is geen sprake van een samengestelde inrichting. Eventuele andere ruimtes waar uitsluitend niet-horeca-activiteiten plaatsvinden tellen niet mee. Zie stap 1. Stap 2b Deze stap betekent in feite dat vastgesteld moet worden dat het gaat om een van een afsluitbare toegang voorziene besloten ruimte, waarin niet het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend maar wel het horecabedrijf, in de praktijk het cafe´ en het restaurant. Stap 3 Deze stap betekent in feite dat nagegaan moet worden of aan de tweede voorwaarde voor een hoogdrempelige inrichting wordt voldaan. Zie de toelichting hiervoor onder nr. 3, sub a en de jurisprudentie Stap 4 Deze stap betekent een toets aan de derde voorwaarde voor een hoogdrempelige inrichting. Zie hiervoor onder nr. 3, sub a. Het feit overigens dat in een horecabedrijf ook regelmatig veel vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
12 Art. 30c
jongeren onder de 18 jaar komen, wil nog niet zeggen dat de activiteiten niet tevens in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder, waardoor toch aan het leeftijdscriterium wordt voldaan (AWB 01/822 van 17 juli 2002, sporthal Maastricht) Stap 5 Bij deze bouwkundige voorwaarden gaat het om de eis van voldoende afscheiding en de uitwerking die daaraan gegeven wordt voor de (on)mogelijkheid voor het publiek om zich tussen de verschillende ruimtes in de inrichting heen en weer te bewegen. De Memorie van Toelichting is nogal cryptisch. Over de eis dat sprake moet zijn van een voldoende afgescheiden ruimte wordt opgemerkt dat deze ,,in samenhang met de voorwaarde uit onderdeel 3° gelezen (moet) worden. In onderdeel 3° wordt de eis gesteld dat de overige ruimten door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst de hoogdrempelige ruimte te betreden. Met andere woorden, indien men om de ruimten waar laagdrempelige activiteiten plaatsvinden te bereiken eerst door de hoogdrempelige ruimte moet of kan gaan, mogen in die hoogdrempelige ruimte geen kansspelautomaten worden opgesteld. Er moet dus sprake zijn van een situatie waarin men via de hoogdrempelige ruimte niet de laagdrempelige ruimte kan bereiken of omgekeerd.’’ Deze cryptische beschrijving is voor enkele leden van de Eerste Kamer aanleiding geweest vragen te stellen (Eerste Kamer 1997-1998, 25 727 nr. 332a). Zij merken op ,,dat de eis, gesteld in het vierde lid onderdeel 3, kennelijk bedoelt te bepalen dat geen van de toegangsmogelijkheden van buitenaf tot de laagdrempelige delen van de inrichting via de hoogdrempelige mag lopen. Letterlijk staat er echter dat het betreden van de hoogdrempelige ruimte de toegang tot het laagdrempelige deel uit moet sluiten. Aan die eis kan vanzelfsprekend niet worden voldaan, aangezien degene die de hoogdrempelige ruimte heeft verlaten uiteraard vervolgens het laagdrempelige deel zal kunnen betreden.’’ In de Memorie van Antwoord (Eerste Kamer 1997-1998, 25 727 nr. 332b) geven de Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Economische Zaken helderheid: ,,Voorts kunnen wij bevestigen dat de interpretatie die deze leden geven aan de eis, gesteld in vermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
13 Art. 30c
het vierde lid, onder 3, van artikel 30c, betreffende de toegangsmogelijkheden van hoogdrempelige naar laagdrempelige inrichtingen en omgekeerd, inderdaad correct is.’’ In de Memorie van Toelichting staat over voldoende afscheiding voorts het volgende: ‘De eis van voldoende afscheiding ziet verder op de afscheiding tussen de hoogdrempelige ruimte en de ruimten die voor gemeenschappelijk gebruik ten behoeve van de hoogdrempelige en de overige ruimten dienen, zoals bijvoorbeeld een gemeenschappelijke entreeruimte. Een dergelijke entree moet voldoende zijn afgescheiden van de hoogdrempelige ruimte. Er mag derhalve wel een verbinding zijn, maar die moet dan bijvoorbeeld uit een dichte deur bestaan. Een gemeenschappelijke ruimte die eerst betreden kan worden nadat men de hoogdrempelige ruimte heeft betreden, en die door het publiek gebruikt kan worden als verbinding met een van de laagdrempelige ruimten, zal echter niet voldoen aan de voorwaarde van onderdeel 3°.’ Mede in het licht van de doelstelling van het onderscheid tussen hoogdrempelig en laagdrempelig, te weten het voorkomen dat jongeren terloops met kansspelautomaten in aanraking komen, lijkt de regelgeving nu duidelijk. Het mag niet zo zijn dat het publiek, om in laagdrempelige gedeelten te komen, eerst ‘verplicht’ door het hoogdrempelige gedeelte (met het risico kansspelautomaten tegen te komen) moet lopen. Omgekeerd, wanneer men in een laagdrempelig gedeelte is, mag men wel het hoogdrempelige gedeelte kunnen betreden. Dit is logisch ook, want anders heeft de hele regeling van de samengestelde inrichting geen zin. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimte, zoals bijvoorbeeld een gemeenschappelijk toilet. Deze mag dus wel via het laagdrempelige gedeelte bereikbaar zijn, maar niet ‘verplicht’ via het hoogdrempelige gedeelte. Vraag is nog wanneer sprake is van ‘voldoende afscheiding‘. Onder (horeca)lokaliteit wordt, voor zover hier relevant, verstaan een van een afsluitbare toegang voorziene besloten ruimte. Men denkt hierbij in eerste instantie aan een deur die op slot kan. Afsluitbaar wil niet zeggen dat de deur ook daadwerkelijk op slot is. De Memorie van Toelichting spreekt van een dichte deur. Kenmerk van een deur is dat hij open en dicht kan. Onder ‘dicht‘ dient vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
14 Art. 30c
dan ook te worden verstaan een deur met een veer of een dranger. Ook western klapdeurtjes kunnen voldoen. Nergens staat voorgeschreven dat de afscheiding tussen het hoog- en het laagdrempelige gedeelte (deur en wand) tot het plafond moet doorlopen. Een scheiding met deur die manshoog is kan heel goed voldoen aan het criterium ‘afsluitbare toegang‘ Ook staat nergens voorgeschreven dat de scheiding ondoorzichtig moet zijn of geluiddicht. De eis van voldoende afscheiding ziet zowel op de verbinding tussen de hoogdrempelige ruimte en de ruimte voor gemeenschappelijk gebruik als op de rechtstreekse verbinding tussen het hoog- en het laagdrempelige gedeelte. Veel, zo niet alles zal afhangen van de feitelijke situatie ter plaatse. Het CBB heeft in een aantal zaken een nadere invulling gegeven aan de afscheiding tussen hoog en laag. Zie de jurisprudentie. e. Twee kansspelautomaten Wanneer aan de voorwaarden van artikel 30c, lid 4 is voldaan, mogen in het hoogdrempelige gedeelte twee kansspelautomaten opgesteld worden. Artikel 30c, lid 5 dient om te voorkomen dat in een laagdrempelige inrichting meerdere hoogdrempelige inrichtingen worden gecree¨erd om maar zoveel mogelijk kansspelautomaten te mogen plaatsen. 6. Gemeentelijke verordening (art. 30c, lid 2 en lid 1 sub c) De gemeente is verplicht een verordening op te stellen waarin opgenomen moet worden hoeveel speelautomaten er in een hoogdrempelige en in een laagdrempelige inrichting opgesteld mogen worden. Daarbij gelden de verplicht op te nemen restricties dat in een laagdrempelige inrichting geen kansspelautomaten en in hoogdrempelige inrichtingen twee kansspelautomaten opgesteld mogen worden. Voor de praktijk betekent dit dat voor hoogdrempelige inrichtingen een vergunning voor twee kansspelautomaten moet worden verleend, indien daarom gevraagd wordt (behoudens indien weivermande *
12-2002/aanvulling
43
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
15 Art. 30c
geringsgronden van toepassing zijn. Zie art. 30e). Of dan ook nog behendigheidsautomaten opgesteld mogen worden hangt af van het maximaal aantal speelautomaten dat volgens de verordening opgesteld mag worden. Als dat er twee zijn, is er geen ruimte meer voor een behendigheidsautomaat. Met betrekking tot de laagdrempelige inrichtingen komt het voorschrift erop neer dat in de verordening wordt aangegeven hoeveel behendigheidsautomaten aldaar maximaal opgesteld mogen worden. Of, en zo ja hoeveel amusementscentra in een gemeente zijn toegestaan dient ingevolge artikel 30c, lid 1 sub c eveneens in een gemeentelijke verordening vastgelegd te worden. De gemeente is daartoe niet verplicht. Wil zij geen amusementscentra binnen haar grenzen, dan kan zij simpelweg volstaan met geen verordening op te stellen. Als zij echter e´e´n of meer centra toestaat, mag zij die niet beperken tot louter behendigheidsautomaten (Tweede Kamer 1997-1998, 25 727 nr. 9). Met deze regeling is afgeweken van het oorspronkelijke voorstel van de regering die de gemeenten de autonome vrijheid wilde geven om het aantal kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen op nul, e´e´n of twee te stellen. Ook is afgeweken van het regeringsvoorstel om de gemeenten toe te staan de speelautomaten in amusementscentra te beperken tot behendigheidsautomaten. Zie voor de gemeentelijke verordening ook hieronder bij artikel 30d.
vermande *
12-2002/aanvulling
43
L3
Wet op de kansspelen Toelichting (B-2) — Artikelsgewijze toelichting
vermande *
12-2002/aanvulling
43
16 Art. 30c