Latijn les 27 Les 27: Grammatica Conjunctivus praesens actief De conjunctivus is er voor het imperfectum, plusquamperfectum, maar ook voor het perfectum en het praesens. De conjunctivus praesens vorm je door een a te voegen tussen de werkwoordstam en uitgang. Alleen bij a-stammen wordt geen a tussengevoegd, maar wordt de a van de werkwoordstam een e. Onregelmatig zijn esse, velle en ire. a-stam
e-stam
mk-stam
i-stam
capio
esse
velle
ire
salutem
terream
mittam
audiam
capiam
sim
velim
eam
salutes
terreas
mittas
audias
capias
sis
velis
eas
salutet
terreat
mittat
audiat
capiat
sit
velit
eat
salutemus terreamus mittamus
audiamus capiamus simus
velimus
eamus
salutetis
terreatis
mittatis
audiatis
capiatis
sitis
velitis
eatis
salutent
terreant
mittant
audiant
capiant
sint
velint
eant
Conjunctivus praesens passief De conjunctivus praesens passief wordt op dezelfde manier gevormd als de conjunctivus praesens actief, alleen de werkwoordstam en uitgangen zijn anders. a-stam
e-stam
mk-stam
i-stam
capio
saluter
terrear
mittar
audiar
capiar
saluteris
terrearis
mittaris
audiaris
capiaris
salutetur
terreatur
mittatur
audiatur
capiatur
salutemur
terreamur
mittamur
audiamur
capiamur
salutemini
terreamini
mittamini
audiamini
capiamini
salutentur
terreantur
mittantur
audiantur
capiantur
Conjunctivus praesens deponentia De conjunctivus praesens van de deponentia worden op dezelfde manier gevormd als de conjunctivus praesens passief, alleen de werkwoordstam is anders. a-stam e-stam mk-stam i-stam capio coner
verear
loquar
oriar
capiar
coneris
verearis
loquaris
oriaris
capiaris
conetur
vereatur
loquatur
oriatur
capiatur
conemur
vereamur
loquamur
oriamur
capiamur
conemini
vereamini
loquamini
oriamini
capiamini
conentur
vereantur
loquantur
oriantur
capiantur
NB: Een modus is de manier waardoor een spreker zijn houding kan uitdrukken bij een bepaalde handeling of gebeurtenis. Faber quisque fortunae suae – Ieder is de bewerker van zijn eigen geluk LA les 27 (grammatica, oefeningen, zinnen, woorden) © Tara Fokker 2011 Blz. 1/6
Conjunctivus praesens in de hoofdzin Nr. Naam Gebruik
Voorbeeld
1
Adhortativus (aansporing) Als de spreker tot een handeling Fugiamus! aanspoort (gebied. wijs kan ook). Laten wij vluchten!
2
Prohibitivus (verbod)
Voor een aansporing iets niet te doen (ne + conjunctivus praesens of perfectum).
Ne fugiamus. Wij moeten niet vluchten.
3
Dubitativus (twijfelvraag)
De conjunctivus drukt in een directe vraagzin twijfel uit.
Quid faciamus? Wat moeten we doen?
4
Optativus (wens)
Een wens uitdrukken, kan duidelijker worden aangegeven met utinam (moge.../ och...)
(Utinam) nos servetis. Mogen jullie ons redden.
5
Potentialis (mogelijkheid) Een handeling of gebeurtenis wordt als mogelijk of waarschijnlijk geopperd.
Conjunctivus praesens in de betrekkelijke bijzin Nr. Naam Gebruik 1
Definiërend
2
Finaal/ De betr. bijzin geeft een bedoeling weer. doelaangevend
Quis hoc dubitet! Wie zou hieraan (kunnen) twijfelen?
Voorbeeld
De betr. bijzin geeft een groep/ persoon/ Sunt qui precentur. ding aan waarop een bepaalde uitspraak Er zijn (zulke) mensen van toepassing is. Vaak toe te voegen aan die bidden. het antecedent zijn de woorden ´zulk´ en ´zodanig´.
Les 27: Oefeningen Latijn
Nederlands
1. salutet
hij mag groeten (C)
2. salutat
hij groet
3. terream
ik verschrik (C)
4. terreant
zij verschrikken (C)
5. terrent
zij verschrikken
6. mittam (2x)
ik stuur (C) ik zal sturen (futurum)
7. capiamus
wij pakken (C)
8. capiemus
wij zullen pakken
9. capimus
wij pakken
10. velitis
jullie willen (C)
Amici pervenerunt qui nobis nuntiarent. Vrienden arriveerden om ons te berichten.
Faber quisque fortunae suae – Ieder is de bewerker van zijn eigen geluk LA les 27 (grammatica, oefeningen, zinnen, woorden) © Tara Fokker 2011 Blz. 2/6
11. sint
zij zijn (C)
12. sunt
zij zijn
13. audias
jij hoort (C)
14. audis
jij hoort
15. eat
hij gaat (C)
16. eam (2x)
ik ga (C) haar (aanwijzend voornaamwoord is, ea, id)
17. sit
hij is (C)
18. est
hij is
19. salutetur
hij wordt begroet (C)
20. salutatur
hij wordt begroet
21. terreantur
zij worden verschrikt (C)
22. terrentur
zij worden verschrikt
23. mittar (2x)
ik word gestuurd (C) ik zal worden gestuurd (futurum exactum)
24. mittor
ik word gestuurd
25. audiamini
jullie worden gehoord (C)
26. audiemini
jullie zullen worden gehoord (futurum exactum)
27. audimini (2x)
jullie worden gehoord hoort (gebiedende wijs mv.)
28. capiaris
jij wordt genomen (C)
29. capieris
jij zult worden gepakt (futurum exactum)
30. caperis
jij wordt gepakt
31. mitteris (2x)
jij zult worden gezonden (futurum exactum) jij wordt gezonden
Praesens ind.
Praesens conj. Impf. ind.
Impf. conj.
Futurum
puto
ambulet
confirmabant
tangeret
ages
frangis
cognoscant
cogebatis
vellet
iubebit
mandat
moveat
premebamus
rediremus
expellam
opprimitis
rogem
rogabam
toleremus
opprimetis
expellam
excedebamus
daretis
perdes
malimus
regebatis
timerent
intereas
Faber quisque fortunae suae – Ieder is de bewerker van zijn eigen geluk LA les 27 (grammatica, oefeningen, zinnen, woorden) © Tara Fokker 2011 Blz. 3/6
Grammatica oefeningen tekst 27B A. Geef de 6 conjunctivus vormen uit regel 4 t/m 11 en licht toe waarom de conjunctivus is gebruikt. Regel Conjunctivus Toelichting 5
precarentur
definiërend in de bijzin
6
moriamur
conjunctivus optativus
7
servetis
conjunctivus optativus
9
augerent
definiërend in de bijzin
11
operiamur
na voegwoord ´ne´
11
oblidamur
na voegwoord ´ne´
B. Geef naamval, getal en functie. Regel Woord Naamval Getal
Functie
1
lumine
ablativus
Ablativus absolutus
3
clamores
accusativus meervoud
Lijdend voorwerp
5
metu
ablativus
Reden/ oorzaak
7
deos
accusativus enkelvoud
Subjectsaccusativus
9
pericula
accusativus meervoud
Lijdend voorwerp
13
periculis
ablativus
Na voorzetsel ´in´
enkelvoud enkelvoud
meervoud
Les 27: Zinnen Latijn
Nederlands
1. Te rogo ut ad urbem venias.
Ik vraag jou om naar de stad te komen.
2. Te rogabam ut ad urbem venires.
Ik vroeg jou opdat jij naar de stad kwam.
3. Manebo, dum portas aperiatis.
Ik zal wachten totdat jullie de poorten openen.
4. Metuimus, ne aeger sit.
Wij vrezen dat hij ziek is.
5. Tam iratus est, ut eam adiuvare nolit. Hij is zo boos, dat hij haar niet wil helpen. 6. Pugna, ne pereas!
Vecht, opdat je niet vergaat!
7. Dicam, cur tu felix sis.
Ik zal zeggen waarom jij gelukkig bent.
8. Vos rogat, quid fiat.
Hij vraagt jullie, wat er gebeurt.
9. Ne timeas.
Vrees niet! (prohibitivus)
10. Quid nunc agam?
Wat moet ik nu doen? (dubitativus)
11. Hac victoria gaudeamus.
Laten wij blij zijn met deze overwinning. (adhortativus)
12. Ne fugiamus.
Laten wij niet vluchten. (prohibitivus)
13. Quo modo id faciamus?
Op welke manier moeten wij dit doen? (dubitativus)
Faber quisque fortunae suae – Ieder is de bewerker van zijn eigen geluk LA les 27 (grammatica, oefeningen, zinnen, woorden) © Tara Fokker 2011 Blz. 4/6
14. Cives hortemur, ut oppidum relinquant.
Wij sporen de burgers aan om de stad te verlaten. (adhortativus)
15. Nunc silentium rumpam. (2x)
Laat ik nu de stilte verbreken. (adhortativus) Nu zal ik de stilte verbreken. (futurum)
16. Consul sententiam det.
Laat de consul zijn mening geven. (adhortativus)
17. Quid puer patri respondeat?
Wat antwoord de jongen aan zijn vader? (dubitativus)
18. Utrum hic maneamus an hinc excedamus?
Moeten wij hier wachten of moeten wij hier weggaan? (dubitativus)
19. Ianuam aperiamus et domum intremus.
Laten wij de deur openen en het huis binnengaan. (adhortativus)
20. Ne putetis vos tutos futuros esse, cum hostes abiissent.
Jullie moeten niet menen dat jullie veilig zullen zijn, toen de vijanden weg waren gegaan. (prohibitivus)
21. Vivamus atque amemus! Vita brevis est.
Laten wij leven en laten wij liefhebben! Het leven is kort. (adhortativus)
22. Princeps vobis imperat ut statuas sibi ponatis.
Jullie keizer beveelt dat jullie standbeelden neerzetten voor hem.
23. Ne credamus istis barbaris.
Wij moeten die barbaren niet geloven. (prohibitivus)
24. Gaudeamus nos brevi tempore Laten wij blij zijn dat wij in korte tijd onze dochters filias nostras visuros esse. zullen vinden. (adhortativus) 25. Vereor ne clade maxima pereant.
Ik vrees dat zij door een zeer grote nederlaag omkomen. (bijzin met ´ne´)
26. Dubitamus utrum maneamus an abeamus.
Wij twijfelen of we moeten blijven of weggaan. (dubitativus of ind. vraag zonder moeten)
27. Vivat regina.
Leve de koningin! (optativus)
28. Nihil est dictum quod non sit dictum prius.
Niets is gezegd, wat niet eerder gezegd is. (bijzin definiërend)
29. Huic viro, cui omnia desint, pecuniam demus.
Laten wij aan deze man, bij wie alles ontbreekt, geld geven. (bijzin definiërend, adhortativus)
30. Utinam pater lacrimis nostris commoveatur.
Och, moge vader ontroerd worden door onze tranen. (optativus)
31. Valeant liberi et uxor mea.
Moge mijn kinderen en mijn vrouw gezond zijn. (optativus)
32. Sit tibi terra levis.
Moge de aarde licht zijn voor jou. (optativus)
33. Mittamus amicos ad matrem qui victoriam filii nuntient.
Laten wij de vrienden naar de moeder sturen om de overwinning van haar zoon te berichten. (adhortativus en bijzin finaal)
34. Cives legatos miserunt qui ab rege pacem peterent.
De burgers stuurden gezanten om vrede te vragen aan de koning. (bijzin finaal)
35. Ne veniant barbari qui domos nostras deleant.
Moge de barbaren niet komen om onze huizen te verwoesten. (prohibitivus, bijzin finaal)
Faber quisque fortunae suae – Ieder is de bewerker van zijn eigen geluk LA les 27 (grammatica, oefeningen, zinnen, woorden) © Tara Fokker 2011 Blz. 5/6
36. Utinam domus vestra semper Moge jullie huis altijd gelukkig zijn. (optativus) felix sit. Les 27: Woorden Deze lijst wordt gedeeld via tarafokker.wrts.nl. Latijn Nederlands 1. verto, verti (vertere) (om)draaien, omkeren, veranderen 2. vertor, versus (verti) zich omdraaien, zich wenden naar, veranderen 3. consido, consedi (considere) gaan zitten 4. dubius twijfelend, onzeker 5. oppidum (vesting)stad 6. contrarius tegengesteld 7. pars, partis (vrl.) deel, kant 8. litus, litoris (onz.) kust, strand 9. harena zand 10. latus, lateris (onz.) zijde, flank 11. ater, atra, atrum zwart 12. hic (bijw.) hier 13. intereo, interii, interitum (interire) sterven 14. morior, mortuus sum, fut. moriturus (mori) sterven 15. cinis, cineris (mnl.) as 16. rarus hier en daar, zeldzaam 17. respicio, respexi, respectus (respicere) omkijken, bemerken 18. densus dicht (opeen) 19. inquam zeg ik 20. tenebrae (mv.) duisternis 21. sunt qui + conj. er zijn mensen die 22. precor, precatus sum (precari) bidden, smeken 23. utinam + conj. och, moge... 24. aeternus eeuwig 25. mecum met mij 26. regredior, regressus sum (regredi) terugkeren 27. mundus wereld 28. surgo, surrexi (surgere) opstaan, opstijgen 29. pondus, ponderis (onz.) gewicht 30. queror, questus sum (queri) klagen 31. habitus, habitus houding, toestand
Faber quisque fortunae suae – Ieder is de bewerker van zijn eigen geluk LA les 27 (grammatica, oefeningen, zinnen, woorden) © Tara Fokker 2011 Blz. 6/6