Natuureffect plaatsing windturbines Kreekrak
Kruisland, oktober 2008 Rapport 2008/7 Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist Brugweg 6 4756 SM Kruisland 0167 533272
[email protected]
Aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus
________
Inhoud 0 1 2 3
Samenvatting en conclusies Inleiding Alternatieven Rechtskader 3.1 3.2
4
5 6
7
6.1 6.2
Inleiding Watervogeltellingen
6.3 6.4 6.5
Beschrijving van de vogelbevolking Overige fauna Synthese soorten
Bespreking per gebied
11 12
13 14 15
44 48 35 50
Inleiding Oriëntatiefase Verslechterings- en verstoringstoets
Bathse Schor Toetsing Flora- en faunawet 12.1 12.2 12.3 12.4
35 38
Vogelbevolking Vleermuizen
Bestaande turbines Structurele effecten grotere turbines Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 10.1 10.2 10.3
22
Oosterschelde Zoommeer Markiezaatsmeer Westerschelde Samenvattende instandhoudingsdoelstellingen
Windturbines en vogels Inventarisatie
7.1 7.2
8 9 10
Natuurbeschermingswet Flora- en Faunawet
De aanwijzingsbeschikkingen 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
3 5 6 12
55 57
Fysieke aantasting Aanvaringsslachtoffers vogels Aanvaringsslachtoffers vleermuizen Conclusies
Effect in en op Kreekrakgebied Conclusies Literatuur
Bijlage 1 Korte verslagen van veldbezoeken
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
59 60 61
64
2
________
0 Samenvatting en conclusies Het windpark Kreekrak, in bedrijf vanaf oktober 1995, bestaat uit 26 turbines van het type Nedwind 40 serie, type NW41. Elk heeft een nominaal vermogen van 500 kW en een rotordiameter van 40,77 meter. Totaal bedraagt het opgesteld vermogen 13 MW. De wens is dit park op te schalen en uit te breiden. Er zijn meerdere alternatieven bestaande uit turbines met verschillende ashoogten en diameters. Voor de natuureffecten is van overwegend belang dat de turbines veelal veel verder uit elkaar komen te staan en dat er ook twee rijen turbines ten zuiden van de Rijksweg 58 zijn gepland. Zie voor details het milieueffectrapport (van den Berg et al. 2008). Het Kreekrakgebied is rijk aan vogels en vleermuizen, maar heeft zelf geen beschermde status. Het gebied wordt omringd door natuurgebieden met een beschermde status ingevolge de Natuurbeschermingswet, Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Elk van deze gebieden staat op de nominatie te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. De aanwezigheid van deze gebieden vereist dat wordt nagegaan of het initiatief externe gevolgen heeft voor deze gebieden. Het gebied is in de winter 2005/2006 geïnventariseerd op vogels. In voorjaar en zomer 2006 is de broedvogelbevolking bepaald en is er onderzoek verricht naar de vleermuizenstand. In 2007 is nog een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. De resultaten van deze inventarisaties worden gepresenteerd. Apart hoofdstukken zijn gewijd aan de huidige situatie met de 26 windturbines en de te verwachten effecten van de moderne grote turbines ten opzichte van de huidige kleinere. Per omringend gebied is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt. Bezien wordt welk deel van de vogelstand eventueel connecties vertoont met de vogelstand van het bekken en welke effecten daaruit kunnen voorkomen. De contacten met de Oosterschelde blijken het meest intensief. De nieuwe turbines komen op dezelfde afstand van foerageergebieden en hoogwatervluchtplaatsen als de huidige en eigenlijk iets te dicht bij, namelijk 200 meter in plaats van de veilige 300 meter. Aangezien het hier niet handelt om een nieuwvestiging van windturbines wordt verwacht dat dit ten opzichte van de bestaande toestand weinig effect zal hebben. Theoretisch neemt de aanvaringskans voor vogels die vanuit de Oosterschelde naar het Markiezaat vliegen met 50 % toe. Voor dezelfde groep vogels neemt de barrièrewerking af doordat de nieuwe turbines veel verder uit elkaar staan. Omdat reeds bekend is dat de aanvaringskans zeer laag is, betekent dit geen significante toename. Ten aanzien van het Zoommeer blijkt dat een gering deel van de Aalscholvers, circa 20 van de 450, mogelijk een rustplaats zullen verliezen. Er zijn voldoende alternatieve plaatsen voorhanden. Zelfs als dit fenomeen zich zal voordoen is er geen sprake van een significant effect. Zowel het Zoommeer als het Kreekrakcomplex kennen een aanzienlijke populatie overwinterende Krakeenden. Het is echter niet zo dat de Krakeenden van de Kreekrak onderdeel zijn van de Zoommeer populatie. De populatie Krakeenden op de Kreekrak heeft zich ontwikkeld in de periode dat de huidige turbines reeds waren geplaatst. Er is geen verandering te verwachten.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
3
________
Met het Markiezaat is, behalve de reeds eerder genoemde getijdentrek naar en van de Oosterschelde, geen uitwisseling van vogels geconstateerd. De turbines worden op 350 meter van de grens van het Markiezaat geplaatst. Deze afstand wordt voldoende geacht om geen effect te veroorzaken. De landbouwgebieden zuidelijk langs het Scheepvaartkanaal en het Spuikanaal vormen mede een foerageergebied voor ganzen die onder de instandhoudingsdoelstellingen van de Westerschelde vallen. Er is echter zo veel ruimte dat niet voor een significant effect behoeft te worden gevreesd. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 voor de Westerschelde & Saeftinghe is een voormalig schor van Bath opgenomen. In diverse alternatieven is een turbine in de nabijheid van dit gebied gepland. De functie van dit gebiedje in het kader van de instandhoudingsdoelstellingen zijn nog onduidelijk en momenteel nihil. Ten aanzien van de Flora- en faunawet blijkt het gebied rijk aan foeragerende vleermuizen. Alle waargenomen soorten vlogen op zodanige hoogte dat ze onder de turbines doorvliegen. Ook de Rosse Vleermuis komt met een enkel exemplaar in het gebied voor. Van deze vleermuis is bekend dat ook dagelijkse vluchten op grotere hoogte kunnen plaatsvinden. Twee turbines zijn gepland op niet al te grote afstand van de foerageergebieden. In 2007 zijn de trekbewegingen van deze vleermuissoort nader onderzocht. De vleermuizen komen uit Bergen op Zoom waarbij de geleiding van de Hoogerwaardpolder als trekroute wordt gebruikt. Zowel tijdens de trek als bij het foerageren in het verlichte gedeelte van het sluizencomplex werd geen enkele hoog vliegende vleermuis waargenomen. Het Kreekrakgebied zelf kent een aanzienlijke ornithologische waarde, doch ontbeert een beschermde status. De vervanging van turbines zal geen significante invloed hebben op de vogelstand. Volgens het schema van het Ministerie van LNV geredeneerd blijkt uit de oriëntatiefase dat significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de omringende wateren zijn uitgesloten. Uit de verslechterings- en verstoringstoets blijkt: t.a.v. de Oosterschelde: - De nieuwe turbines staan, evenals de oude turbines, eigenlijk te dicht (200 m) bij de Oosterschelde. In de huidige situatie blijkt niets van een vogelverstoring. Mogelijk dat de grotere turbines iets meer verstoring geven dan de oude. Ervaringen elders op de Oosterschelde wijzen er op dat op afstanden van meer dan 100 meter geen vogels van het intergetijdengebied worden verstoord (Baptist, lopende onderzoeken). - Er is een grotere, doch nog steeds zeer kleine, aanvaringskans voor steltlopers in de getijdentrek. - Er is afname van de barrierewerking. t.a.v. Zoommeer: - Mogelijk is er een verlies van een rustplaats voor 20 van de 450 Aalscholvers. t.a.v. Markiezaat: - geen effecten t.a.v. Westerschelde - geen effecten
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
4
________
1 Inleiding Het windpark Kreekrak, in bedrijf vanaf oktober 1995, bestaat uit 26 turbines van het type Nedwind 40 serie, type NW41. Het nominale vermogen van dit park bedraagt 13 MW. De wens is dit park op te schalen in het kader van de optimalisering van windenergie. Voor de ontwikkeling zijn er een aantal inrichtingsalternatieven. In de startnotitie milieueffectrapportage (van den Berg et al. 2008) zijn deze alternatieven uitgebreid beschreven. In dit rapport zijn in hoofdstuk 2 de alternatieven slechts beschreven voor zover relevant voor het beoordelen van de natuureffecten. Het Kreekrakgebied is rijk aan vogels en vleermuizen, maar heeft zelf geen beschermde status. Het gebied wordt omringd door natuurgebieden met een beschermde status ingevolge de Natuurbeschermingswet, Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Elk van deze gebieden staat op de nominatie te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. De aanwezigheid van deze gebieden vereist dat wordt nagegaan of het initiatief gevolgen heeft voor deze gebieden. In dit rapport, opgesteld in opdracht van de vier initiatiefnemers, is het initiatief beschouwd in het licht van de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens zijn de aspecten die betrekking hebben op de Flora- en faunawet beschreven. Voor elk van de omringende natuurgebieden worden de instandhoudingsdoelstellingen geschetst.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
5
________
2
Alternatieven
2.1
Huidige situatie
Het windpark Kreekrak, in bedrijf vanaf oktober 1995, bestaat uit 26 turbines van het type Nedwind 40 serie, type NW41. Elk heeft een nominaal vermogen van 500 kW en een rotordiameter van 40,77 meter. Totaal bedraagt het opgesteld vermogen 13 MW.
Figuur 1 Googlebeeld van de huidige situatie. _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
6
________
Op de luchtfoto (figuur 1) zijn de bestaande turbines (van bovenaf) te klein om goed zichtbaar te zijn. Hieronder is de huidige situatie in een figuur weergegeven.
Figuur 2 Schema van de huidige opstelling. Dit is tevens de configuratie voor het alternatief A0, autonome ontwikkeling.
2.2
Autonome ontwikkeling
Indien de plannen voor een grootschaliger opschaling niet door kunnen gaan, is het wel noodzakelijk de bestaande situatie te reviseren. Dit zal geschieden door het plaatsen van nieuwe turbines op de bestaande masten. Dit zullen turbines zijn met rotors van 54 meter met een vermogen van 0,8 MW. Figuur 2 geeft de configuratie aan.
2.3
Alternatief 1, Basisplan
Het basisplan betreft een park met 29 windturbines van 3 MW met een ashoogte van 90 meter en een rotordiameter van 90 meter. De opstelling is weergegeven in figuur 3.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
7
________
Figuur 3 Alternatief 1 Basisplan
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
8
________
2.4
Alternatief 2 Terugvaloptie hoofdalternatief
Uitgangspunt van dit alternatief is een ashoogte van 62 meter en rotordiameter van 80 meter. Als gevolg van de kleinere rotordiameter kunnen 2 turbines extra worden geplaatst, in totaal 31 windturbines van elk circa 2 MW. De opstelling is weergegeven in figuur 4.
Figuur 4 Alternatief 2 Terugvaloptie hoofdalternatief _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
9
________
2.5
Alternatief 3 Maximalisatie hoofdalternatief
In dit alternatief wordt een maximalisatie van de elektriciteitsproductie nagestreefd. De gebruikte turbines zijn de grootste die naar verwachting binnen de termijn van realisatie op de markt zijn ((2010-2012). Deze turbines hebben een ashoogte van 120 meter en een rotordiameter van 120 meter. Als gevolg van de grotere rotordiameter kunnen minder turbines worden geplaatst: in totaal 24 windturbines van elk 5 MW. De opstelling is weergegeven in figuur 5.
Figuur 5 Alternatief 3 Maximalisatie hoofdalternatief _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
10
________
2.6
Alternatief 2A Terugvaloptie kleine rotor rechte lijn
Naast deze hoofdalternatieven is er vanuit landschappelijke overwegingen één alternatief uitgewerkt. Hierbij wordt verondersteld dat turbines met een verhouding ashoogte/rotordiameter die ‘de gulden snede’ benadert als ‘prettiger’ worden ervaren. In dit alternatief bestaat het park uit 30 windturbines van 2 MW met een mast van 62 meter en rotordiameter van 70 meter. Ten opzichte van alternatief 2 is er één windturbine minder. Dit betreft de zuidelijke windturbine ten oosten van de Kreekraksluizen, daar deze buiten de rechte lijnopstelling staat. Tevens is er hier gekozen voor een kleinere rotor waardoor er sprake is van een wezenlijk andere ashoogte/rotordiameter verhouding ten opzichte van de hoofdalternatieven. De opstelling is opgenomen in figuur 6.
Figuur 6 Alternatief 2A Terugvaloptie kleine rotor rechte lijn _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
11
________
3
Rechtskader
3.1
Natuurbeschermingswet
3.1.1 Inleiding In de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna NB-wet), in werking getreden op 1 oktober 2005, zijn de toepasselijke regels van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) geïmplementeerd. Het doel van deze richtlijnen is het instandhouden van de biologische diversiteit in Europa. De Vogelrichtlijn heeft tot doel de bescherming van gebieden en het beheer van alle vogels die op het grondgebied (i.e. zogeheten communautair grondgebied) van de EU in het wild leven en hun habitats. De Habitatrichtlijn heeft als doel de biologische diversiteit in de EU in stand te houden en richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, kortweg habitattypes en soorten. Om deze doelen te realiseren worden door de lidstaten van de EU Speciale Beschermingszones (SBZs) aangewezen. Deze gebieden samen vormen het Natura 2000 netwerk. Voor het uitvoeren van een plan, project of activiteit dat negatieve effecten kan hebben op een Natura 2000 gebied is een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet1998 noodzakelijk. Voor deze vergunningverlening moet een habitattoets / passende beoordeling van het plan of project worden gemaakt. Deze wet kent door het laat implementeren in Nederland van zowel het tot stand komen van Natura2000 als de betreffende wetsartikelen een lange voorgeschiedenis met de nodige jurisprudentie. Hieruit blijkt onder andere dat er sprake kan zijn van een rechtstreekse werking van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit heeft geresulteerd in de huidige (oktober 2008) chaotische situatie. Ten aanzien van de diverse gebieden bestaan er de volgende situaties: • A. Gebieden zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dit is definitief. • B. Gebieden zijn aangemeld als Habitatrichtlijngebied, op de communautaire lijst geplaatst, maar nog niet aangewezen. 1. Gebieden die samenvallen met Vogelrichtlijngebieden. 2. Gebieden die (deels) niet samenvallen met Vogelrichtlijngebieden. • C. Gebieden zijn reeds aangewezen als Natura2000 gebied • D. Gebieden of delen van gebieden zijn ten onrechte niet aangewezen. Voor deze gebieden gelden veelal verschillende rechtskaders. Ad.A. Voor deze gebieden gelden de bepalingen van de NB-wet. Ad.B. Voor deze gebieden geldt in principe de rechtstreekse werking van de habitatrichtlijn, doch de Raad van State heeft bepaald dat de NB-wet richtlijnconform kan worden toegepast. Ad.B1. Hierbij volgt het bevoegd gezag uit de NB-wet. Ad.B2. Hierbij is nog steeds sprake van rechtstreekse werking van de richtlijnen die moet worden toegepast door het bevoegd gezag dat andere vergunningen (b.v. milieuvergunning) afgeeft. Ad. C. Voor deze gebieden gelden de bepalingen van de NB-wet. Ad. D. Dit kunnen vanwege de rechtstreekse werking van Artikel 4 eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn alleen Vogelrichtlijngebieden zijn. Er is dan sprake van rechtstreekse werking _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
12
________
van het bepaalde in artikel 4, vierde lid eerste volzin van de Vogelrichtlijn. Dus geen NB-wet van toepassing. Hierna wordt voor de diverse toepassingen een verdere toelichting gegeven.
3.1.2 Natura 2000 Artikel 3, lid 1, van de habitatrichtlijn bepaalt wat onder Natura 2000 moet worden verstaan: “Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de lidstaten overeenkomstig richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.” In chronologische volgorde wordt het netwerk op de navolgende wijze tot stand gebracht. Vogelrichtlijngebieden In artikel 4 leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn is geregeld op welke wijze de lidstaten speciale beschermingszones (hierna SBZ) moeten aanwijzen. Lid 1. Voor de leefgebieden van de in bijlage I vermelde soorten worden speciale beschermingsmaatregelen getroffen, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten. …. De lidstaten wijzen met name de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden als speciale beschermingszones aan, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming die deze soorten in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, behoeven. Lid 2. De lidstaten nemen soortgelijke maatregelen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van het gebied van bescherming in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, ten aanzien van hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en rustplaatsen in hun trekzones. “ Door diverse uitspraken van het Europees Hof van Justitie zijn deze bepalingen tot een vorm van dwingend recht verklaard. De lidstaten zijn verplicht aan deze bepalingen te voldoen volgens de uitleg die daaraan door het Hof is gegeven. Dit houdt kortheidshalve in dat de aanwijzing verplicht is wanneer een gebied aan de ornithologische criteria voldoet. In de jaren negentig is regelmatig tegengeworpen dat ook begintijd dat bij de selectie ook andere belangen, waaronder economische belangen een rol moeten spelen. In een uitspraak van 11 juli 1996 (HvJ C-44/95 – Lappel Bank) waarbij voor recht is verklaard dat bij de keuze en afbakening van een SBZ geen rekening mag worden gehouden met economische eisen. Voor gebieden die ten onrechte niet als SBZ zijn aangewezen gelden andere regels. Zie hiervoor 1.2. Nederland heeft nu 80 gebieden als Vogelrichtlijngebied aangewezen. Het grootste deel is in 2000 aangewezen, mede naar aanleiding van een veroordeling van Nederland door het Europees Hof in 1998 vanwege het onvoldoende aanwijzen van Vogelrichtlijngebieden.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
13
________
Habitatrichtlijngebieden Het daadwerkelijk aanwijzen van gebieden vanwege de Habitatrichtlijn gebeurt volgens een andere werkwijze. Deze is vastgesteld in artikel 4 van deze richtlijn. Op basis van criteria stelt elke lidstaat een lijst voor gebieden voor. De lijst wordt aan de Commissie toegezonden, die vervolgens een lijst van gebieden van communautair belang vaststelt. De gebieden die op deze communautaire lijst zijn vermeld worden binnen zes jaar door de lidstaat als Natura2000gebied aangewezen. Beschermingsbepalingen De beschermingsbepalingen vanwege de Vogelrichtlijn zijn vervat in artikel 4, vierde lid. 4. De lidstaten nemen passende maatregelen om vervuiling en verslechtering van de woongebieden in de in de leden 1 en 2 bedoelde beschermingszones te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat de vogels aldaar worden gestoord, voor zover deze vervuiling, verslechtering en storing, gelet op de doelstellingen van dit artikel, van wezenlijke invloed zijn. Ook buiten deze beschermingszones zetten de lidstaten zich in om vervuiling en verslechtering van de woongebieden te voorkomen.” Deze beschermingsbepalingen hebben een rechtstreekse werking en zijn zeer strikt. Daardoor is er nauwelijks beleidsvrijheid voor het afwegen van ornithologische belangen ten opzichte van andere belangen. Mede daarom is in artikel 7 van de Habitatrichtlijn bepaald dat de beschermingsmaatregelen uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voor wat betreft de aangewezen Vogelrichtlijngebieden, in de plaats komen van de bepaling uit artikel 4, lid 4, eerste volzin. De tweede volzin blijft dus in werking. De beschermingsbepalingen vanwege de Habitatrichtlijn zijn vervat in artikel 6. 2. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben. 3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden. 4. Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen. _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
14
________
Inmiddels zijn deze bepalingen zodanig in de NB-wet geïmplementeerd dat de oorspronkelijke bepalingen nauwelijks meer in het Nederlands recht (hoeven te) worden toegepast. Wel van belang is de uitleg die het Europees Hof van Justitie aan deze bepalingen in meerdere arresten heeft gegeven. Deze is ook van toepassing op de bepalingen uit de NB-wet. Ten onrechte niet aangewezen gebieden. Voor gebieden die ten onrechte niet als SBZ zijn aangewezen, golden en gelden nog steeds de beschermingsbepalingen van artikel 4 lid 4 eerste volzin van de Vogelrichtlijn. In het arrest van 7 december 2000 (HvJ C-374/98 – Basses Corbieres) heeft het Hof bepaald dat de vervangende artikelen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn voor deze gebieden niet in de plaats komen van die van de Vogelrichtlijn. Het argument was, behalve een puur juridische, dat een lidstaat geen voordeel mag ondervinden van het niet of niet voldoende aanwijzen van gebieden. Op gebieden die dus niet zijn aangewezen, maar zich wel volgens de criteria uit de Vogelrichtlijn kwalificeren, zijn dus de beschermingsbepalingen uit de Vogelrichtlijn van toepassing. Naar analogie van het arrest van het Hof is er dus ook geen sprake van de toepasselijk zijn van de NB-wet. Er is echter geen Nederlandse jurisprudentie.
3.1.3 De Natuurbeschermingswet 1998 De toepasselijke bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 vormen de uitvoering van de EG Vogel- en Habitatrichtlijn en moeten dan ook in het licht van deze Europese regels worden beschouwd en begrepen. De twee richtlijnen zijn, wat de gebiedsbescherming aangaat nagenoeg geheel omgezet in Nederlands recht. Daarnaast heeft de Nederlandse regering de werking van de NB-wet uitgebreid met nationale doelen, dat wil zeggen wat verfijnd. De basis voor de gebiedsbescherming wordt gevormd door artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Het is verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Naar de letter geldt artikel 19d niet voor Habitatrichtlijngebieden die nog niet formeel naar Nederlands recht als SBZ zijn aangewezen. Echter, in gevallen waarin artikel 19d NB-wet toepassing vindt “omdat krachtens artikel 10a van deze wet een speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn is aangewezen, terwijl een met deze beschermingszone samenvallend gebied van communautair belang in de zin van de Habitatrichtlijn niet is aangewezen, dient artikel 19d Habitatrichtlijnconform te worden geïnterpreteerd,” aldus de ABRvS. Uit artikel 19d volgt dat de Nederlandse regering heeft gemeend dat elke handeling die een negatief effect kan hebben op instandhoudingsdoelstellingen vergunningplichtig is. _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
15
________
Het kernbegrip uit dit artikel is de zogenaamde instandhoudingsdoelstelling. Hiermee wordt bedoeld de soorten en/of habitats waarom een gebied als SBZ of Natura2000 gebied is of wordt aangewezen. Let wel; de strikte bepalingen van de NB-wet en de richtlijnen gelden slechts voor de aangewezen soorten en of habitats. Voor andere soorten of habitats gelden de strikte gebiedsbeschermingsbepalingen dus niet. Andere soorten of habitats kunnen wel bescherming genieten uit andere wetgeving, bijvoorbeeld de Nota Ruimte of de Flora- en faunawet. Over de invulling van het begrip is nog zeer grote onduidelijkheid. Door de Europese Commissie wordt als instandhoudingsdoelstelling gehanteerd de informatie die door de lidstaat aan de Commissie op een standaardgegevensformulier is verstrekt. De inhoud hiervan is echter niet gepubliceerd. Vermoedelijk is deze instandhoudingsdoelstelling voor wat betreft de Vogelrichtlijn slechts kwalitatief. Een kwantitatieve instandhoudingsdoelstelling voor wat betreft de Vogelrichtlijn kan op een verschillende basis worden aangenomen. a) de aantallen zoals voorkwamen op het moment dat de gebieden hadden moeten zijn aangewezen. Voor Nederland was dit op 2 april 1981. b) de tijdstippen waarop de daadwerkelijke aanwijzing in Nederland heeft plaatsgevonden. De eerste gebieden zijn aangewezen in 1986, het gros in 2000. c) een bij de herhaalde aanwijzing, nu tot Natura2000 gebied, een waarde vast te stellen. Tot nu toe is de aanwijzing steeds bepaald door een meerjarig gemiddelde van de jaarmaxima. Deze getallen worden vergeleken, waardoor de meest geschikte gebieden kunnen worden geselecteerd. Dezelfde rekenwijze wordt gebruikt om gebieden te selecteren voor de trekvogels, waar een criterium van 1% van de trekpopulatie als grenswaarde wordt gehanteerd. Bij de komende aanwijzingen tot Natura2000 gebied heeft het ministerie van LNV plotseling een andere rekenwijze gebruikt, namelijk een gemiddeld maandvoorkomen. Hoe dit moet worden geïnterpreteerd zal pas uit komende jurisprudentie volgen. Logisch is dat het instandhoudingsdoel bij de aanwijzing tot Natura2000 gebied niet lager mag zijn dan eerder is gehanteerd. Wel hoger, dan is er sprake van een herstelopgave. Ten aanzien van habitats is de zaak vaak eenvoudiger. Hier zijn oppervlakten van gebieden aan de orde. Daarentegen is het kwantificeren van habitatsoorten vaak onmogelijk. Het ministerie van LNV heeft voor de beoordeling van de aard van de vergunningplicht bijgaand schema ontworpen.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
16
________
Figuur 7 Onderdelen van een habitattoets (Ministerie LNV, 2005)
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
17
________
3.1.4 De Habitattoets Het in de habitattoets vastgelegde voorzorgbeginsel (artikel 19d en 19f) is heel belangrijk, omdat hiermee aantasting van beschermde gebieden op efficiënte wijze kan worden voorkomen. Dit voorzorgbeginsel houdt in dat voordat aan een plan of project toestemming wordt verleend, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten daarvan die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van een beschermd gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden onderzocht. Zo kan worden vastgesteld of de kwaliteit van de natuurlijke habitats / habitats van soorten verslechtert of dat soorten worden verstoord, of dat de natuurlijke kenmerken worden aangetast. De hoofdvraag tijdens de oriëntatiefase is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Dat is het geval als op grond van objectieve gegevens niet valt uit te sluiten dat het project of de andere handeling significante negatieve gevolgen heeft voor het gebied. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk: 1. Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat het effect zeker niet significant is, volstaat daarvoor de zogenoemde verslechterings- en verstoringstoets (zie de linkerkant van Figuur 2). 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een passende beoordeling vereist (zie de rechterkant van Figuur 2). Bij een passende beoordeling komt in meer detail de hoofdvraag uit de oriëntatiefase terug: is er een kans op een significant negatief effect? De antwoorden zijn hierbij dezelfde; de vervolgstappen wijken echter deels af: 1. Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat de vergunning op grond van de Nbwet verleend kan worden. 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat de passende beoordeling kan worden afgesloten en dat wordt ‘teruggeschakeld’ naar de verslechterings- en verstoringstoets (omdat er wel sprake kan zijn van een mogelijk negatief effect). 3. Er is een kans op een significant negatief effect, dat wil zeggen de zekerheid bestaat niet dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Na conclusie 3 uit de passende beoordeling dient toetsing plaats te vinden aan de zogenaamde ADC-criteria: - Zijn er Alternatieven? - Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang? - Zijn er Compenserende maatregelen voorzien? Het bevoegd gezag voor de verlening van de Natuurbeschermingswetvergunning is ofwel Gedeputeerde Staten ofwel de Minister van LNV. Om de habitattoets succesvol te doorlopen, is veel informatie nodig die door de vergunningverlener dan wel de initiatiefnemer van een project of een andere handeling zal moeten worden gegenereerd. Wat betreft de taakverdeling tussen de initiatiefnemer en de _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
18
________
vergunningverlener luidt de hoofdregel: de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het leveren van de informatie over de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen (passende beoordeling). Het bevoegd gezag toetst deze informatie en kijkt of de gegevens de conclusies wel kunnen dragen. Voor zover het gaat om een passende beoordeling moet het bevoegd gezag op grond daarvan de zekerheid verkrijgen dat er geen schadelijke gevolgen zijn, wil het de vergunning kunnen verlenen.
3.1.5 Passende beoordeling Indien er sprake is van een kans op een significant negatief effect dient door de initiatiefnemer een passende beoordeling te worden opgesteld. Hierin dient de initiatiefnemer gedetailleerd in kaart te brengen wat de effecten (kunnen) zijn van de activiteit op de natuurwaarden in het gebied en welke verzachtende (mitigerende) maatregelen hij van plan is te nemen. Een schriftelijk verslag van de beoordeling is vereist, waarbij de beoordeling met redenen moet worden omkleed. De passende beoordeling is verder vormvrij, zolang zij begrijpelijk is en controleerbaar voor derden blijft. Volgens het HvJEG houdt een passende beoordeling in dat “op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake” een inventarisatie wordt uitgevoerd van “alle aspecten van het plan of project” die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van een SBZ “in gevaar kunnen brengen.” In verband met het zojuist behandelde toestemmingsvereiste uit de tweede volzin van artikel 6(3) geldt als ultieme maatstaf dat de passende beoordeling aldus moet worden geconcipieerd “dat de bevoegde autoriteiten de zekerheid kunnen verkrijgen dat een plan of project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied.”66 Zoals het Hof recentelijk verduidelijkt heeft, moet de beoordeling bijgevolg – wil het de basis vormen voor het toestaan van een plan of project – resulteren in “volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen [..] voor de betrokken speciale beschermingszone wegnemen.” Bevat de passende beoordeling dergelijke constateringen en conclusies niet, dan moet toestemming aan de betrokken activiteit onthouden worden. Wordt desondanks toestemming verleend, dan levert dit een schending op van artikel 6(2).
3.2 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Van de circa 40.000 plant en diersoorten in Nederland, vallen er zo’n 1000 onder de Flora- en Faunawet. De wet is mede de implementatie van de soortbeschermingsartikelen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving. Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, zijn een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen als verbodsbepalingen in de Flora- en Faunawet opgenomen. - Het is verboden beschermde planten te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8); - Het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9); - Het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten (artikel 10);
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
19
________
-
-
Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11); Het is verboden eieren van beschermde dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12).
Praktisch overal komen beschermde soorten voor. Bij de meeste projecten, zoals bedrijventerreinen, nieuwbouwwijken, uitbreiding van kantoorruimte, de aanleg en verbetering van infrastructuur, wordt dus ‘ruimte’ gebruikt waar beschermde soorten voorkomen. De verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zijn daarom vrijwel altijd van toepassing. Wanneer uit de inventarisatie blijkt dat beschermde soorten in of rond het projectgebied of locatie aanwezig zijn, moeten de effecten van de voorgenomen ingreep op de soorten beoordeeld worden. Alle aspecten van de voorgenomen ontwikkeling die invloed hebben op de beschikbaarheid van voedsel, voortplantingsmogelijkheden, veiligheid en verspreidingsmogelijkheden voor dieren zijn van belang. Ook voor planten moet een vergelijkbare beoordeling worden gemaakt. De (negatieve) invloed op de soorten moet gerelateerd worden aan de ‘staat van instandhouding’ van de soorten. Daarbij wordt naar het duurzaam voortbestaan van de populaties gekeken. Niet elke aantasting van (het leefgebied van) een soort leidt tot significante negatieve effecten op die duurzame instandhouding. Drie aspecten zijn hierbij van belang: de populatieomvang, het verspreidingsgebied en de natuurlijkheid van de situatie. Bij effectvoorspellingen moeten deze aspecten zo veel mogelijk worden geconcretiseerd en gekwantificeerd. Wanneer de populatieomvang en het verspreidingsgebied niet significant afnemen en wanneer de soort op een natuurlijke manier kan overleven, kan een ingreep worden toegestaan. Er moet dan wel eerst een ontheffing verleend worden. De status van een soort op de (huidige) ‘rode lijst’ geeft een indicatie van de kwetsbaarheid van de soort. Afname van de populatieomvang en het verspreidingsgebied zal bij kwetsbare soorten eerder tot significante effecten op de ‘staat van instandhouding’ leiden dan bij algemene soorten. De rode lijsten hebben echter geen wettelijke betekenis. Bij de beoordeling van effecten moet onderscheid gemaakt worden tussen streng beschermde soorten en andere beschermde soorten. De strikt beschermde soorten, ook tabel 3 soorten genoemd, zijn de soorten die - in de Europese Habitatrichtlijn in bijlage IV staan vermeld, - alle vogels aangewezen onder de Europese Vogelrichtlijn - bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen inheemse dier- en plantensoorten. De overige beschermde soorten, ook tabel 2 soorten genoemd zijn alle andere soorten die als beschermde soort zijn aangemerkt in de Flora- en faunawet en de regelingen die daarbij horen. Voor deze soorten geldt een reeks van vrijstellingen. De algemene soorten, ook tabel 1 soorten genoemd vallen onder een groot aantal vrijstellingsregelingen. Een overzicht van de lijsten met beschermde soorten is te vinden op de internetsite van het Ministerie van LNV.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
20
________
In het kader van dit rapport is met name relevant dat alle soorten vleermuizen behoren tot de strikt beschermde soorten. Ontheffingen De wet kent een uitgebreid stelsel van mogelijkheden tot ontheffingen, echter de uitvoeringsbevoegdheid ligt bij verschillende instanties al naar gelang de aard van de problematiek. Indien er bij het uitvoeren van een bepaalde activiteit een overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet voorkomen kan worden, moet van tevoren een ontheffing verleend te zijn. Bij een ontheffingsaanvraag zal het maatschappelijk belang van de activiteit duidelijk moeten worden aangetoond. Voor strikt beschermde soorten kunnen negatieve effecten slechts gerechtvaardigd worden wanneer met het project ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ gemoeid zijn. Vogels vormen een aparte groep binnen de strikt beschermde soorten. De Europese Vogelrichtlijn kent namelijk geen enkel maatschappelijk belang op basis waarvan de eventuele negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Voor deze categorie kan daarom geen ontheffing worden verleend! Negatieve effecten op overige beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een ‘redelijk doel of een maatschappelijk geaccepteerde activiteit. Deze criteria geven iets meer ruimte dan de strikte belangen van sociale of economische aard. Indien exemplaren van deze categorie in of nabij de locatie voorkomen, zal een ecologische beoordeling moeten worden gemaakt over de mate waarin de projectrealisatie een negatief effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de lokale, regionale en landelijke populatie.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
21
________
4 De aanwijzingsbeschikkingen 4.1 Oosterschelde 4.1.1 Vogelrichtlijn De Oosterschelde (inclusief het Markiezaat) is op 28 november 1989 door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn. Let wel: het is dus niet aangewezen in de zin van artikel 4, tweede lid. Bij de aanwijzing behoort een toelichtende nota. Deze beschrijft in algemene termen de natuurwetenschappelijke waarden van de Oosterschelde. Nergens is specifiek aangegeven vanwege welke ornithologische waarden de Oosterschelde zich kwalificeert. In de toelichting komen slechts de volgende (ornithologische) aanduidingen voor. Het Oosterscheldegebied vormt een belangrijke schakel in een samenhangend systeem van waterrijke gebieden in Europa, West-Afrika, arctisch Noord-Azïe en Noordoost Canada: de zogenaamde West-Palearctische trekbaan. Schorren zijn van belang als broedgebied, hoogwatervluchtplaats en foerageergebied voor vogels.De slikken en platen zijn van groot belang als voedselgebied voor zowel de broedvogels als trekvogels. Voor broedvogels is het Oosterscheldegebied van grote betekenis. Het is met name van belang voor grote aantallen Kluten, Visdieven, Strandplevieren en Dwergsterns, maar ook voor andere steltlopers, eendachtigen en meeuwen. Vooral de binnendijkse gebieden en de schorren zijn voor deze soorten van groot belang. Voor doortrekkende en overwinterende vogels is de betekenis van het gehele gebied eveneens bijzonder groot. Het vormt een onmisbaar rust-, rui- en foerageergebied voor onder meer futen, steltlopers, ganzen en eendachtigen. Omdat de aanwijzingsbeschikking onvoldoende harde aanknopingspunten biedt voor een passende beoordeling is, naar analogie van de methode die is gebruikt voor de selectie van vogelrichtlijngebieden die in maart 2000 zijn aangewezen, bezien welke soorten en aantallen zich zouden kwalificeren. Het onderstaande is gebaseerd op de gegevens uit van Roomen et al. (2000). De Oosterschelde kwalificeert zich als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen (>1% biogeografische populatie) van Lepelaar, Grauwe Gans, Brandgans, Rotgans, Bergeend, Smient, Pijlstaart, Slobeend, Brilduiker, Scholekster, Kluut, Bontbekplevier, Zilverplevier, Kanoetstrandloper, Bonte Strandloper, Rosse Grutto, Wulp, Zwarte Ruiter, Tureluur en Steenloper, die het gebied benutten als broedgebied, doortrekgebied, ruigebied en/of overwinteringsgebied. Onderstreepte soorten zijn soorten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Het gebied kan hierdoor worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in de Conventie van Ramsar. Een toetsing aan de oorspronkelijke gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan van Roomen et al. (2000) alsmede gegevens van de jaren daarna (Meininger et al. in reeks, Berrevoets et al. in reeks) levert geen significante nieuwe inzichten op. Het gebied kwalificeert zich omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden van Nederland voor de Dwergstern in Nederland en tot één van de vijf belangrijkste doortreken/of overwinteringsgebieden voor de Kuifduiker en Slechtvalk in Nederland.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
22
________
Deze kwalificatie is van belang voor de aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn.
Figuur 8 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijn Oosterschelde.
4.1.2 Habitatrichtlijn De Oosterschelde, inclusief het Zoommeer en het Markiezaat zijn op 12 december 1996 bij de EU aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn. Begin 2003 is dit nogmaals bevestigd , doch nu maakten het Zoommeer en het Markiezaat geen deel meer uit van de aanmelding en zijn ook niet apart aangemeld. De aanmelding anno 2003 van de Oosterschelde heeft plaatsgevonden vanwege : 1160 Grote ondiepe kreken en baaien, 1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegetaties, 1310 Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Zeekraal en andere zoutminnende soorten, 1320 Schorren met slijkgrasvegetatie, 1340 Noordse Woelmuis, 1365 Zeehond. De communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn is vastgesteld, zodat de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn rechtstreeks van toepassing zijn.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
23
________
Figuur 9 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanmeldingsbesluit Habitatrichtlijn Oosterschelde.
4.1.3 Natuurbeschermingswet 1998 Op 20 december 1990 is het gebied te noemen “Oosterschelde – buitendijks” aangewezen als Staatsnatuurmonument. Bij de aanwijzing behoort een kaart waarop de grenzen zijn aangegeven. De gehele kom van de Oosterschelde is aangewezen als natuurmonument. Bij deze aanwijzing wordt vooral ook aandacht gegeven aan de algemene natuurwetenschappelijke waarde van het Oosterschelde-habitat.
4.1.4 Natura 2000 Het gebied staat op de nominatie om in de eerste tranche te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. Dan zullen, behalve de soorten en habitats die hierboven reeds zijn genoemd, naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden. A005 Fuut - n A007 Kuifduiker - n A391 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger - n A034 Lepelaar - n A043 Grauwe gans - n A045 Brandgans - n A046 Rotgans - n A048 Bergeend - n
A050 Smient -n A051 Krakeend - n A052 Wintertaling - n A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A067 Brilduiker - n A069 Middelste zaagbek - n A081 Bruine kiekendief - b A103 Slechtvalk - n
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
24
________
A125 Meerkoet - n A130 Scholekster - n A132 Kluut – b,n A137 Bontbekplevier - b,n A138 Strandplevier - b,n A140 Goudplevier - n A141 Zilverplevier - n A143 Kanoet - n A144 Drieteenstrandloper - n A149 Bonte strandloper A157 Rosse grutto - n A160 Wulp - n
A161 Zwarte ruiter - n A162 Tureluur - n A164 Groenpootruiter - n A169 Steenloper - n A183 Kleine mantelmeeuw - b A193 Visdief - b A195 Dwergstern - b Voorstel voor het aanvullen van de database: A176 Zwartkopmeeuw - b A194 Noordse stern - b
Figuur 10 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 Oosterschelde.
4.1.5 Conclusie De begrenzingen tussen de aanwijzing Vogelrichtlijn, de aanmelding Habitatrichtlijn en het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 wijken niet van elkaar af. Omdat de instandhoudingsdoelstellingen uit de aanwijzing Vogelrichtlijn onduidelijk zijn, worden aanvullende gegevens gebruikt, waaronder de ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura2000.
4.2 Zoommeer 4.2.1 Vogelrichtlijn _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
25
________
Het Zoommeer is op 24 maart 2000 door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn. Bij de aanwijzing behoort een toelichtende nota. Het Zoommeer kwalificeert zich als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen (>1% biogeografische populatie) van Krakeend, Slobeend en Kluut, die het gebied benutten als broedgebied, doortrekgebied, ruigebied en/of overwinteringsgebied. Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor Zwartkopmeeuw in Nederland. Onderstreepte soorten zijn soorten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Het gebied kan hierdoor worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in de Conventie van Ramsar. Andere soorten van Bijlage l waarvoor het gebied van betekenis is, zijn: Visdief (broedvogel), Kleine Zilverreiger, Lepelaar, Brandgans, Kluut (niet-broedvogels). Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/ of rust-plaats: Fuut, Aalscholver, Grauwe Gans, Rotgans, Bergeend, Smient, Wintertaling, Pijlstaart, Kuifeend, Meerkoet, Scholekster, Bontbekplevier, Steenloper. De platen en stranden (cq. drooggevallen platen) zijn verder van belang als broedgebied voor Bontbekplevier en Strandplevier (trekvogels opgenomen in de nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten). De biotopen van deze vogels hebben mede de begrenzing van dit gebied bepaald.
Figuur 11 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijn Zoommeer.
4.2.2 Natura 2000 _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
26
________
Het gebied staat op de nominatie om in de tweede tranche te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. Dan zullen naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden. A005 Fuut - n A391 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger - n A034 Lepelaar - n A043 Grauwe gans - n A045 Brandgans - n A046 Rotgans - n A048 Bergeend - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A052 Wintertaling - n
A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A061 Kuifeend - n A125 Meerkoet - n A130 Scholekster - n A132 Kluut - b,n A137 Bontbekplevier – b,n A138 Strandplevier - n A176 Zwartkopmeeuw - b A193 Visdief - n
Figuur 12 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 Zoommeer
4.2.3 Conclusie De besluiten zijn eenduidig.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
27
________
4.3 Markiezaatsmeer 4.3.1 Vogelrichtlijn Het Markiezaatsmeer is door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij als Vogelrichtlijngebied aangewezen als onderdeel van de Oosterschelde. Mede gezien de veranderingen die zich in het gebied hebben voorgedaan is het onduidelijk wat nu de instandhoudingsdoelstellingen onder de vogels zijn. 4.3.2 Habitatrichtlijn Het Markiezaat tezamen met de Oosterschelde en het Zoommeer in 1996 bij de Europese Commissie aangemeld als habitatrichtlijngebied. Deze aanmelding is in 2003 niet bevestig, noch ingetrokken. Details over de aanmelding konden niet worden achterhaald. 4.3.3 Natuurmonument Het gebied is ooit aangewezen als Natuurmonument. Details over de aanwijzing zijn niet achterhaald. 4.3.4 Natura 2000 Het gebied staat op de nominatie om in de eerste tranche te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. Dan zullen naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden. A005 Fuut - n A008 Geoorde fuut - n A391 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger - n A034 Lepelaar - n A037 Kleine zwaan - n A043 Grauwe gans - n A045 Brandgans - n A046 Rotgans - n A048 Bergeend - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A052 Wintertaling - n A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n
A103 Slechtvalk - n A125 Meerkoet – n A132 Kluut – b,n A137 Bontbekplevier- b A138 Strandplevier - b A141 Zilverplevier - n A143 Kanoet - n A149 Bonte strandloper - n A160 Wulp - n Voorstel voor het aanvullen van de database: A004 Dodaars – b A008 Geoorde fuut – b A034 Lepelaar - b A137 Bontbekplevier - b
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
28
________
Figuur 13 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 Markiezaat.
4.3.5 Conclusie Over de aanwijzing inzake de Vogelrichtlijn bestaat voldoende duidelijkheid. Dit is niet het geval voor het natuurmonument en de aanmelding Habitatrichtlijn.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
29
________
4.4 Westerschelde 4.4.1 Vogelrichtlijn De Westerschelde is op 24 maart 2000 door de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn. Bij de aanwijzing behoort een toelichtende nota. Deze beschrijft in algemene termen de natuurwetenschappelijke waarden van de Westerschelde. De Westerschelde kwalificeert zich als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen (>1% biogeografische populatie) van Grauwe Gans, Bergeend, Scholekster, Kluut, Bontbekplevier, Zilverplevier, Kanoetstrandloper, Drieteenstrandloper, Bonte Strandloper, Rosse Grutto, Wulp, Tureluur, Grote Stern en Visdief, die het gebied benutten als broedgebied, doortrekgebied, ruigebied en/of overwinteringsgebied. Onderstreepte soorten zijn soorten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. Het gebied kan hierdoor worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in de Conventie van Ramsar. Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden voor Grote Stern en Dwergstern in Nederland.
Figuur 14 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijn Westerschelde. 4.4.2 Habitatrichtlijn De Westerschelde is in 1998 en 2003 bij de EU aangemeld in het kader van de Habitatrichtlijn. De habitattypen en soorten waarvoor de Westerschelde anno 2003 is aangemeld, worden hieronder aangeven (met vermelding van de Natura 2000-code): 1130 Estuaria, 1310 Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Zeekraal en andere zoutminnende soorten, _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
30
________
1320 Schorren met slijkgrasvegetatie, 1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegetaties, 2110 Embryonale wandelende duinen, 2120 Wandelende duinen op de strandwal met Helm, 2160 Duinen met Duindoorn, 2190 Vochtige duinvalleien 1014 Nauwe Korfslak, 1095 Zeeprik, 1099 Rivierprik, 1103 Fint, 1365 Zeehond, 1903 Groenknolorchis. De communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn is vastgesteld, zodat de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn rechtstreeks van toepassing zijn.
Figuur 15 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het aanmeldingsbesluit Habitatrichtlijn Westerschelde.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
31
________
4.4.3 Natura 2000 Het gebied staat op de nominatie om in de eerste tranche te worden aangewezen als Natura 2000 gebied. Dan zullen naar verwachting de volgende instandhoudingsdoelen gelden. A005 Fuut - n A026 Kleine zilverreiger - n A034 Lepelaar - n A037 Kleine zwaan - n A041 Kolgans - n A043 Grauwe gans - n A048 Bergeend - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A052 Wintertaling - n A053 Wilde eend - n A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A069 Middelste zaagbek - n A081 Bruine kiekendief - b A103 Slechtvalk - n A130 Scholekster - n A132 Kluut – b,n
A137 Bontbekplevier - b,n A138 Strandplevier - b,n A140 Goudplevier - n A141 Zilverplevier - n A143 Kanoet - n A144 Drieteenstrandloper - n A149 Bonte strandloper - n A157 Rosse grutto - n A160 Wulp - n A161 Zwarte ruiter - n A162 Tureluur - n A169 Steenloper - n A176 Zwartkopmeeuw - b A183 Kleine mantelmeeuw - b A191 Grote stern - b A193 Visdief - b A195 Dwergstern - b A272 Blauwborst - b
De volgende gebiedsdelen zijn onder andere aan het Vogelrichtlijngebied (zie de detailkaarten in de bijlage A) en aan het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) toegevoegd in het kader van het Natuurcompensatieprogramma Verdieping Westerschelde: · Bathse Schor en Bathse Kreek (91 ha). · Schor van Ossenisse (26 ha), hoogwatervluchtplaats voor watervogels die in het intergetijdengebied van de Westerschelde voedsel zoeken. Deze aanwijzing is nog niet geschied, waardoor de mogelijk aanwijzing geen betekenis heeft. Uit het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt niet duidelijk welke instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden gelden.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
32
________
Figuur 16 Uitsnede uit de kaart die behoort bij het ontwerp-aanwijzingsbesluit Natura 2000 Westerschelde.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
33
________
4.5 Samenvattende instandhoudingsdoelstellingen Het Kreekrakgebied sec is geen Vogelrichtlijngebied, maar er moet rekening worden gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende gebieden. Hieronder is hiervan een samenvattende tabel gegeven. Tabel 1 Samenvattend overzicht van de vogels die instandhoudingsdoel zijn. soort gebied Fuut O Kuifduiker O Aalscholver O Kleine Zilverreiger O Lepelaar O Kleine zwaan Kolgans Grauwe gans O Brandgans O Rotgans O Bergeend O Smient O Krakeend O Wintertaling O Wilde eend Pijlstaart O Slobeend O Kuifeend Brilduiker O Middelste zaagbek O
Z Z Z Z
soort gebied M M M M
Z Z Z Z Z Z Z
M M M M M M M
Z Z Z
M M
W
W W W W W
W W W W W W W
W
Slechtvalk O Meerkoet O Scholekster O Kluut O Bontbekplevier O Strandplevier O Goudplevier O Zilverplevier O Kanoet O Drieteenstrandloper O Bonte strandloper O Rosse grutto O Wulp O Zwarte ruiter O Tureluur O Groenpootruiter O Steenloper O Zwartkopmeeuw Grote stern Visdief
Z Z Z Z Z
M M
M M M M
Z Z
W W W W W W W W W W W W W W W W
Z
In de tabel is weergegeven welke vogelsoorten instandhoudingsdoelstellingen zijn voor de verschillende bekkens; O = Oosterschelde, Z = Zoommeer, M = Markiezaat en W = Westerschelde.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
34
________
5
Windturbines en vogels
In het algemeen wordt bij onderzoeken naar de relatie van windturbines en vogels de volgende mogelijke effecten onderscheiden: aanvaringsrisico, verstoring en barrierewerking. De kennis is echter gebaseerd op de reeds geplaatste turbines, die veelal kleiner zijn dan de nieuwe turbines. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende aspecten, waarbij tevens wordt bediscussieerd welke effecten de nieuwere, grotere turbines zullen hebben. 5.1 Aanvaringsrisico Vogels kunnen met de rotor, mast of het zog achter de windturbine in aanraking komen en gewond raken of sterven. Dit gevaar is voor de meeste soorten 's nachts het grootst, met name in donkere nachten, mistige nachten of nachten met slecht weer (regen) (Winkelman 1992a). Dit geldt natuurlijk uitsluitend voor vogels die nachts vliegen en wanneer ze nachts vliegen. Doch ook overdag kunnen slachtoffers vallen, m.n. onder roofvogels en meeuwen. Het aantal vogels dat om het leven komt is uitsluitend met zeer gericht onderzoek te bepalen. Kleinere vogels zijn zeer moeilijk te vinden en verdwijnen snel door predatoren. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het aantal slachtoffers zeer verschillend is per locatie en lijkt af te hangen van zowel de vogelbevolking als de turbines en hun opstelling. In Nederland zijn geen bestaande turbines bekend met een extra hoge sterfte. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het zorgvuldig plaatsingsbeleid. Bij onderzoeken in Nederland varieert het aantal slachtoffers sterk. In het windpark nabij Urk werd het aantal slachtoffers geschat op 7 tot 18 per turbine per jaar (Winkelman 1989). In het windpark bij Oosterbierum werden per turbine 18 tot 37 vogels/jaar berekend (Winkelman 1992a). Bij het windpark nabij de Kreekraksluizen lagen de aantallen bijna tien keer zo laag met 3,7 vogels/turbine/jaar (Musters et al. 1991). In Belgie is het aantal slachtoffers bij de Oostdam te Zeebrugge berekend als <4 tot 58 slachtoffers/turbine/jaar. Dit is een locatie nabij meeuwen en sternkolonies. Als gevolg van aanvaringen met turbines bij het Boudewijnkanaal sterven 11 tot 22 vogels/turbine/jaar. Bij een windturbinelocatie langs de Schelde waren dit 3,7 slachtoffers/turbine/jaar (Everaert et al. 2002). In Spanje en de Verenigde Staten werden soms grote aantallen roofvogels slachtoffer (Barrios 1995, Lekuona 2001, Hunt 1998). Dit zijn situaties met turbines op berghellingen en zwevende roofvogels, die in Nederland niet voorkomen. Kleine aantallen slachtoffers onder de vogels zijn onvermijdbaar, net als bij hoogspanningsleidingen en verkeer, en als zodanig maatschappelijk aanvaardbaar. Middels zorgvuldige plaatsing moet er zorg voor worden gedragen dat de turbines niet worden geplaatst op locaties waar de kans op vogelaanvaringen met kwetsbare soorten extra groot is. 4.2 Verstoring Het effect van verstoring door windmolens kan veel groter zijn dan het aanvaringsrisico. In het algemeen uit verstoring zich door het vaststellen van lagere aantallen in de omgeving van de turbines. Verstoringsreacties kunnen zich ook subtiel voordoen middels veranderingen _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
35
________
in fysiologie en gedrag, waardoor uiteindelijk de reproductie en/of de overleving kan worden beïnvloed. De verstoringsafstand verschilt per soort en per locatie. Door de verstorende werking gaat een bepaald oppervlak voor gebruik door vogels verloren. Dergelijke effecten zijn met name aangetoond voor rustende vogels, maar ten dele ook voor foeragerende watervogels. De uitgevoerde studies leveren geen eenduidig beeld. Soms blijken vogels een bepaalde zone te geheel te mijden, soms is er sprake van een soort van gradiënt. Ook blijken soorten in verschillende situaties verschillend te reageren. Voor pleisterende ganzen en zwanen zijn in verschillende studies verstorende effecten vastgesteld binnen 400 m van windturbines. Dit betekent niet dat er geen vogels voorkomen binnen die afstand, maar het terreingebruik is er minder (Winkelman 1989, Petersen & Nohr 1989, Kruckenberg & Jaene 1999). Bij het windpark in de Noordoostpolder (Winkelman 1989) werd voor vogels op het open water van het IJsselmeer een negatief effect van de turbines op de verspreiding vastgesteld tot 100 m uit de kust (150 m van de windturbines) voor Kuifeend, Tafeleend, Brilduiker en mogelijk Meerkoet, tot 250 m uit de kust (300 m van de windturbines) voor Fuut, Wilde Eend en mogelijk voor Tafeleend en Stormmeeuw. Er werden geen negatieve effecten vastgesteld voor Toppereend en Kokmeeuw. De vermindering in aantallen verschilde tussen soorten, maar bedroeg steeds 50% tot 95%. Plaatsing van windturbines nabij (150 - 300 m) hoogwatervluchtplaatsen (hvp's) van steltlopers (Zilverplevieren, Wulpen en Bonte Strandloper) te Cuxhaven, Duitsland, had een sterk negatief effect op het gebruik hiervan (Clemens & Lammen 1995). Er zijn tot nu toe geen sterke aanwijzingen gevonden voor een verstorende werking van windturbines op de aantallen of verspreiding van broedvogels buiten een straal van enkele honderden meters. In Duitsland vonden Bach et al. (1999) geen verstorend effect van windturbines op broedende Veldleeuwerik en Graspieper. Voor Kieviten werden effecten tot 100 meter afstand van de turbine niet uitgesloten. Gerjets (1999) nam bij broedende Kieviten verstorende effecten door windturbines waar. Vogelsoorten van open landschappen lijken gevoelig te zijn voor opgaande structuren die de openheid beperken. Lowther (1996) vermeldt verschillende (langlopende) studies in Groot-Brittannië waarbij geen effecten op broedvogels werden aangetoond. Voor broedende zangvogels zijn tot nu toe geen of slechts geringe verstoringseffecten vastgesteld waarbij verstoringsafstanden veelal < 50 m bedroegen (Sinning 1999, Walter & Brux 1999, Reichenbach et al. 2000, Bergen 2001, Kaatz 2001). 4.3 Barrièrewerking Dit effect kan zich voordoen bij alle vormen van vogeltrek, zowel seizoenstrek, slaaptrek als getijdentrek. In het algemeen betekent het dat vogels hun trekroute verleggen. Vaak is het effect hiervan gering, maar bij frequent optreden bewegingen als slaaptrek en getijdentrek kan dit betekenen dat rust- of voedselgebieden onbereikbaar worden of energetisch niet meer interessant.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
36
________
Het effect op de seizoentrek is meestal moeilijk te voorspellen en is ten opzichte van deze trek van incidentele betekenis. Grotere opstellingen in gebieden waar dagelijks trek optreedt moet worden vermeden. In Duitsland werd een lijnopstelling van 10 windturbines tussen de foerageergebieden in de Waddenzee en rust- en/of foerageergebieden binnendijks nauwelijks gepasseerd (Clemens & Lammen 1995). 4.4 Nieuwe grote windturbines De ontwikkelingen bij de windturbines gaat zeer snel. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd met turbines van circa 25 meter masthoogte en 25 meter diameter. Op het moment van dit schrijven worden ‘standaard’ turbines geplaatst van 80-105 meter masthoogte en 90 meter diameter. Er zijn ontwikkelingen van turbines met een diameter van 125 meter. Het effect van deze nieuwe turbines is nog onvoldoende onderzocht. Het onderzoek blijft achter de feiten aanlopen. Op grond van gevoel en theorie (Tucker 1996a, 1996b) worden ten aanzien van de effecten de volgende gevolgen voorzien (Baptist 2004). Slachtoffers Grotere windturbines zullen naar verwachting meer slachtoffers per turbine maken. Doordat grotere turbines langzamer draaien is de kans dat een vogel tussen de bladen doorvliegt ook groter. Hierdoor neemt het aantal slachtoffers per opgewekte KWh af. Modelonderzoek wijst uit dat per MW of KWh het aantal ongeveer halveert. Het effect van de grotere hoogte is nog onduidelijk en locatieafhankelijk. Het kan voorkomen dat de turbinebladen nu hoger zijn dan lokale vogelbewegingen. Echter vogelbewegingen over wat langere afstanden vinden nog steeds op turbinehoogte (en hoger) plaats. Verstoring Er is nog geen duidelijkheid welke effecten de grotere hoogte en het rustiger beeld heeft op de mogelijke verstoring. Mogelijk dat vogels die normaal op (groot) open gebied leven meer effect ondervinden van de hoogte en zullen de meer tolerante soorten reageren op het rustiger beeld. Barrièrewerking. In het algemeen staan turbines 4-5 maal de diameter uiteen. Als de ruimte beperkend is, wat in Nederland vaak het geval is, dan is het aantal turbines op lijn dus veel minder en het beeld rustiger. Er zal een afstand zijn waarbij er voor vele vogels geen sprake meer is van een barrière, maar de vogels tussen de turbines door vliegen.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
37
________
6 Inventarisatie 6.1 Inleiding Voor een toetsing van de voorgenomen activiteit aan de wetgeving is het noodzakelijk te beschikken over een beeld van de beschermde dieren die in de omgeving voorkomen. In het geval van windenergie zijn vooral de vogels (en vleermuizen) van belang. Omdat windturbines in principe geen invloed uitoefenen op planten, zoogdieren, amfibieën, etc. is afgezien van een uitgebreidere inventarisatie naar deze soorten. De inventarisaties zijn uitgevoerd in 2006 en 2007. In 2008 zijn er ten opzichte van deze situaties geen wijzigingen opgetreden en zijn de verkregen getallen nog steeds actueel.
6.2 Watervogeltellingen 2006 In de eerste maanden van 2006 zijn vier tellingen van watervogels in het gebied uitgevoerd. Het gebied is daartoe verdeeld in 17 deelgebieden, die alle afzonderlijk zijn geteld. Daardoor is een goed overzicht gekregen van de betekenis van het gehele gebied voor watervogels. De resultaten van de vier afzonderlijke tellingen zijn opgenomen als bijlage. Hierna worden eerst de resultaten per soort besproken, daarna per gebied.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
17-04-06
Nonnetje Middelste Zaagbek Bruine Kiekendief Buizerd Slechtvalk Waterhoen Meerkoet Scholekster Zilverplevier Kievit Bonte Strandloper Grutto Wulp Tureluur Steenloper Zwartkopmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
11-03-06
4 11 2 8 2 5 0 0 20 0 4 310 4 93 0 217 0 105 1 14 0 426
11-02-06
39 21 7 6 0 0 19 23 2 2 1 2 0 0 0 0 92 185 0 5 2 4 310 98 2 0 66 63 114 32 267 228 22 4 455 112 56 13 0 25 42 84 1502 1234
08-01-06
32 5 3 500 10 817 12 18 159 0 432 55 194 3 603 23 117 15 744
17-04-06
58 2
11-03-06
Dodaars Fuut Geoorde Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Canadese Gans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend
11-02-06
08-01-06
Tabel 2 Totaalresultaten van de vier watervogeltellingen van het Kreekrakgebied.
0 4 1 3 0 1 150 0 0 56 0 0 0 0 0 0 7 31 0 42 1
9 5 0 2 1 0 171 47 0 0 300 0 22 380 0 0 6 34 0 67 0
1 2 0 2 0 1 121 452 0 54 150 10 5 22 1 0 10 20 0 8 0
0 0 3 0 0 3 115 45 4 0 0 0 8 143 0 3 43 0 1 2 0
38
________
Toppereend Brilduiker
0 25
5 50
0 20
0 2
Broedvogels Tijdens de watervogeltellingen, tijdens twee speciale bezoeken op 14 mei morgens vroeg en 23 juni avonds, alsmede tijdens een viertal kortdurende bezoeken is speciaal op de broedvogelbevolking gelet. Bij de soortbespreking wordt dit meteen gerapporteerd. Vleermuizen Tijdens speciale nachtelijke bezoeken is gelet op de vleermuisbevolking. Vleermuizen blijken zeer algemeen in sommige delen van het gebied. Dit wordt hierna afzonderlijk gerapporteerd.
6.3 Beschrijving van de vogelbevolking Futen De Dodaars is de meest voorkomende fuutachtige en is vooral overwinteraar. De grootste aantallen komen steeds ten noorden van de sluizen voor, in zowel het scheepvaartkanaal als het sluikanaal. Zuidelijker en in de surfplas gaat het steeds om kleinere aantallen. Opvallend is dat ook in de winter de Dodaars zeer vaak in tweetallen wordt waargenomen. Maximum geteld aantal is 58. De Dodaars is broedvogel in de verschillende plassen (3, 4, 17) en lokaal langs het Spuikanaal. De Fuut komt in de winter verspreid voor, vooral in het Spuikanaal. De Fuut broedt op de afgesloten plasjes (4, 17) en langs het Spuikanaal. Maximum geteld aantal is 11. De Geoorde Fuut is een broedvogel van het gebied en broedt uitsluitend op de twee afgesloten plassen (4, 17). Maximum geteld aantal is 7 paar. Aalscholvers In de omgeving zwerven het gehele jaar door Aalscholvers rond. Deze vogels foerageren op alle wateren, zowel de kleine als de grote wateren. Er zijn vrij geregeld vliegbewegingen van deze soort, doch ongericht. Er bevindt zich een vaste rustplaats op de oostelijke havendam in het Zoommeer. Er broeden geen Aalscholvers in het gebied. Maximum geteld aantal is 32. Reigers Tijdens de tellingen zijn alleen Blauwe Reigers met enkele exemplaren aangetroffen. De reigers zwerven opportunistisch door het gehele gebied. Maximum geteld aantal is 5. Zwanen In de winter zijn er slechts enkele Knobbelzwanen. Maximum geteld aantal is 5. In beide afgesloten passen broedt een paar. Ganzen De “anser-ganzen’ (Grauwe Gans, Kolgans, Rietgans etcetera) blijken het zoekgebied met honderden te bezoeken. Meer in detail betreft dit het akkerbouwland, m.n. in de Kreekrakpolder. De slaapvluchten van deze dieren vinden plaats tussen de polders en het Markiezaat en het Verdronken Land van Saeftinge. Maximum geteld aantal is Rietgans 500, Kolgans 10, Grauwe gans 817. De Grauwe Gans is tevens met enkele paren broedvogel in het gebied. De oudervogels trekken met de jongen op en neer tussen de omgeving van het sluizencomplex en het Spuikanaal en het Markiezaat. Op de surfplas is een groep soepganzen aanwezig. _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
39
________
De Rotgans komt in het aangrenzend gebied van de Oosterschelde (deelgebieden 1 en 2) voor. Maximum geteld aantal is 310. De Canadese Gans is met enkele paren broedvogel op de beide afgesloten plassen (deelgebieden 4 en 17). De Nijlgans is met enkele paren broedvogel op de beide afgesloten plassen (deelgebieden 4 en 17). Eenden De Bergeend is in het Kreekrakgebied vooral een overwinteraar en is daarbij vrijwel beperkt tot de aangrenzende Oosterschelde. Maximum geteld aantal is 432. Enkele paren zijn ook broedvogel en komen dan verspreid in het noordelijk gebied voor. De Smient komt vooral in groepen voor en is een grazer. De groepen zwerven op en rond het Kreekrakgebied. Maximum geteld aantal is 114. De Krakeend komt overal voor als overwinterende soort. Maximum geteld aantal is 267. deze soort komt vooral voor langs oevers waarbij harde materialen zijn gebruikt en eet daar wieren. De soort is tevens een schaarse broedvogel, doch in onbekende aantallen. De Wilde Eend komt wijd verspreid over het gehele gebied voor in zowel de plassen la s de kanalen. Maximum geteld aantal is 603. de soort is broedvogel. De Wintertaling komt in kleine aantallen, vooral als doortrekker voor. Maximum geteld aantal is 22. De Pijlstaart komt vooral in het aangrenzend Oosterscheldegebied voor met slechts enkelingen in het zoete gebied. Maximum geteld aantal is 56. De Slobeend komt vooral in de Oosterschelde voor. Maximum geteld aantal is 117. Er broeden ook enkele paren. De Tafeleend komt op het zoete water voor maar is niet algemeen. Maximum geteld aantal is 84. Er broeden ook enkele paren. De Kuifeend is de meest algemene wintervogel op de kanalen en de plassen en komt wijd verspreid in het gebied voor. Maximum geteld aantal is 1502. De Kuifeend is tevens een vrij algemene broedvogel. De Toppereend is blijkens de tellingen incidenteel voorkomend. Maximum geteld aantal is 5. De Brilduiker komt op de kanalen op veel plaatsen voor, solitair of met enkele exemplaren bij elkaar. Maximum geteld aantal is 50. Het Nonnetje is een incidentele gast. Maximum geteld aantal is 9. De Middelste Zaagbek komt in kleine aantallen voor. Maximum geteld aantal is 5. Hierbij moet worden aangetekend dat wanneer de binnenwateren zijn dichtgevroren er veel grotere aantallen duikeenden zullen voorkomen, met name ook Grote Zaagbekken. Roofvogels Verspreid over het gebied komen vrijwel altijd enkele roofvogels voor. De Bruine Kiekendief en de Buizerd broeden in het gebied. Een Slechtvalk is er overwinteraar. Koeten en rallen De Meerkoet komt jaarrond in het gebied voor als zowel overwinteraar als broedvogel. Maximum geteld aantal is 171. Het Waterhoen blijkt schaars, maar is vermoedelijk onderteld. Maximum geteld aantal is 3. Steltlopers Op de droogvallende slikken van de Oosterschelde foerageren grote aantallen steltlopers, waaronder diverse soorten die zich kwalificeren. De enorme ornithologische betekenis van de Oosterschelde wordt vooral door deze soorten veroorzaakt.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
40
________
Bij hoogwater zoeken deze vogels een veilige plek op te overtijen. Deze plaatsen worden hoogwatervluchtplaatsen (HVP) genoemd. Speciale aandacht ging uit naar deze hvp’s en de routes vanaf de foerageergebieden. De Scholekster heeft een HVP langs de buitendijk van de Oosterschelde. Maximum geteld aantal is 452. De Zilverplevier overtijd in geringe aantallen langs de Oosterscheldedijk. Maximum geteld aantal is 4. Daarnaast zijn enkele exemplaren gezien in een groepje steltlopers dat de Kreekrak overstak van de Oosterschelde naar het Markiezaat. De Kievit is geen vogel van de Oosterschelde, maar een bezoeker van de bouwlanden. De Bonte Strandloper komt in grote aantallen voor in het aangrenzend Oosterscheldegebied. De vogels overtijen soms langs de Oosterscheldedijk. Maximum geteld aantal is 300. Eenmalig (buiten de tellingen) is een groepje gezien van circa 150 exemplaren en enkele Zilverplevieren dat het Kreekrakgebied overstak van de Oosterschelde naar het Markiezaat. De Grutto is een doortrekker in het gebied. Er is één trekkend groepje gezien van 10 exemplaren. De Wulp komt op de Oosterschelde voor en incidenteel in de andere gebieden. Maximum geteld aantal is 22. De Tureluur heeft langs de Oosterscheldedijk een belangrijke HVP. Maximum geteld aantal is 380. De Steenloper komt incidenteel langs de Oosterscheldedijk voor. Maximum geteld aantal is 1. Meeuwen Diverse soorten meeuwen komen vrij algemeen en verspreid over het gebied voor, waar ze opportunistisch foerageren. Aangetroffen zijn de Zwartkopmeeuw, die voorheen in het gebied broedde, maar nu slechts een incidentele bezoeker is. Maximum geteld aantal is 3. Kokmeeuw en Stormmeeuw komen wijd verspreid over het gebied voor. Maximum geteld aantal is 43 en 34. De Zilvermeeuwen zijn geconcentreerd langs de Oosterschelde of in de noordelijke haven. Maximum geteld aantal is 67. Eenmalig is een Grote Mantelmeeuw gezien. Sterns Sterns zijn tijdens de tellingen niet waargenomen. De Visdief moet toch als een regelmatige bezoeker worden gezien.
6.4 Overige fauna Tijdens enkele nachtbezoeken is speciale aandacht besteed aan vleermuizen. Er zijn de volgende soorten aangetroffen. De Watervleermuis is algemeen voorkomend op het Spuikanaal ten zuiden van de bruggen. De Meervleermuis is algemeen voorkomend op het Scheepvaartkanaal en het Spuikanaal ten noorden van de sluizen. Vreemd is dat in het tussenliggend stuk Spuikanaal geen vleermuizen vlak boven het water voorkwamen. De Rosse Vleermuis kwam alleen voor op en rond het sluizencomplex. De Laatvlieger kwam met een enkel exemplaar voor langs de bosjes die het sluizencomplex omringen. De Gewone Dwergvleermuis kwam rond het sluizencomplex voor. De Ruige Dwergvleermuis kwam rond de bosjes zuid van het sluizencomplex tot aan de Westerschelde, langs zowel het scheepvaartkanaal als het Spuikanaal voor, maar was daar schaars.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
41
________
Er is geen aandacht besteed aan grondgebonden zoogdieren. Hazen, Konijnen, Wezels, Bunzing, ratten en muizen komen in het gebied voor. Wat opviel was de hoge dichtheid aan Egels rond het sluizencomplex.
6.5 Synthese soorten Om een idee te krijgen over de betekenis van soorten en aantallen zijn de onderstaande tabbellen samengesteld. Hierin zijn alleen de soorten vermeld die behoren tot de instandhoudingsdoelstellingen (tabel 2) en tijdens de wintertellingen op Kreekrak zijn vastgesteld. Soorten die wel zijn geteld maar niet voorkomen in een der tabellen worden niet beschouwd als relevant voor een passende beoordeling. Een uitzondering vormt misschien de Rietgans. Deze wordt daarom tezamen met de Grauwe Gans besproken. In tabel 3 zijn aantallen opgenomen. In kolom Kreekrak betreft dit het maximum getelde aantal in 2006. De aantallen onder de bekkennaam zijn de gemiddelde maxima over 1993-1997 uit van Roomen et al. (2000). Weliswaar was het mogelijk om voor de Oosterschelde en Westerschelde meer recente cijfers te reproduceren doordat het RIKZ jaarlijks de telresultaten van deze zoute wateren publiceert. Het RIZA doet dit echter niet voor de zoete wateren. Om vergelijkbaar te zijn op één bron teruggevallen. Het gaat niet om de cijfers sec, maar om een orde van grootte.
Oosterschelde
Zoommeer
Markiezaat
Westerschelde
Fuut Aalscholver Grauwe gans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde eend Pijlstaart Slobeend Kuifeend Brilduiker Middelste zaagbek Slechtvalk Meerkoet Scholekster Zilverplevier Bonte strandloper Wulp Tureluur Steenloper
Kreekrak
Tabel 3. Getelde aantallen Kreekrak vergeleken met gemiddelde-maxima per bekken.
11 32 817 310 432 114 267 22 603 56 117 1502 50 5 1 171 452 4 300 22 380 1
985 897 2800 14349 4112 22777 159 969
248 467 719 884 325 3029 247 464 3023 569 515 2131 210
403 264 708 611 329 4443 453 1440
505 192 11555
1498 1192 3935 724 5 1578 66662 7748 26123 10261 1376 1201
2912 318
522 583
2 4418 1364 3390
28
5225 12000 33 277 9072 235 54
255 4 19423 3696 29787 3705 756 534
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
42
________
In tabel 4 zijn percentages opgenomen. Dit is een gefingeerd percentage, namelijk alle vogels van de Kreekrak ten opzichte van het aantal vogels per bekken. In werkelijkheid kun je niet alle vogels van het kreekrakgebied toerekenen aan een der bekkens, maar het is vaak niet duidelijk met welk aantal in welk bekken ze verband hebben.
Oosterschelde
Zoommeer
Markiezaat
Westerschelde
percentages Fuut Aalscholver Rotgans Grauwe gans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde eend Pijlstaart Slobeend Kuifeend Brilduiker Middelste zaagbek Slechtvalk Meerkoet Scholekster Zilverplevier Bonte strandloper Wulp Tureluur Steenloper
aantal kreekrak = 100 %
Tabel 4 Getelde aantallen kreekrak als percentage van de gemiddelde-maxima per bekken
11 32 310 817 432 114 267 22 603 56 117 1502 50 5 1 171 452 4 300 22 380 1
1 4 2 29 11 1 168 2
4 7 35 114 133 4 108 5 20 10 23 70 24
3 12 51 115 131 3 59 2
2 17
4 10 1 1 20 11 1 0 1 0 28 0
6 142
11 20
50 4 0 9
4
7 8 1 809 8 7 24 217
2 25 2 0 1 1 50 0
Uit deze tabel kunnen de volgende conclusies worden getrokken. De volgende op de Kreekrak voorkomende soorten zijn niet of van geringe betekenis (<10%): Fuut, Smient, Wintertaling, Middelste Zaagbek, Zilverplevier, Bonte Strandloper, Wulp en Steenloper. Het voorkomen van de andere soorten kan van betekenis zijn. Daarvoor is het van belang dat meer in detail de verspreiding op en rond de Kreekrak wordt bezien en daarmee de verhouding tot de omringende bekkens.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
43
________
7 Bespreking per gebied 7.1 Vogelbevolking Voor een bespreking per gebied worden een aantal telgebieden samengevoegd. Bij de bespreking wordt de nadruk gelegd op de hiervoor geselecteerde soorten, die van betekenis kunnen zijn. Er zijn vijf deelgebieden onderscheiden: Deelgebied 1, telgebieden 1 en 2, Oosterschelde getijdengebied. Deelgebied 2, telgebieden 12, 13, 15 en 16, Spuikanaal, zoet water zonder scheepvaart Deelgebied 3, telgebieden 11, 9, 8, 6 en 7 , scheepvaartkanaal, zoet water met scheepvaart Deelgebied 4, telgebieden 3, 4 en 17, surfplas + afgesloten plasjes Deelgebied 5, telgebieden 10 en 14, akkerbouwpolders.
deelgebied 11 32 500 10 817 310 432 114 267 22 603 56 117 1502 50 5 1 171 452 4 300 22 380 1
bouwland
plassen
Scheepvaartkanaal
Spuikanaal
Totaalgebied
maxima Fuut Aalscholver Rietgans Kolgans Grauwe Gans Rotgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Kuifeend Brilduiker Middelste Zaagbek Slechtvalk Meerkoet Scholekster Zilverplevier Bonte Strandloper Wulp Tureluur Steenloper
Oosterschelde
Tabel 5 Getelde aantallen Kreekrak per deelgebied
1
2
3
4
5
2 0 0 0 0 310 430 10 120 2 6 36 106 0 0 0 0 0 450 4 300 10 380 1
5 3 0 0 15 0 6 45 49 1 218 19 11 1023 29 2 1 85 4 0 0 0 0 0
4 23 0 0 5 0 9 0 141 0 356 1 2 403 9 4 0 53 5 0 140 12 2 0
4 7 0 0 11 0 22 110 78 22 101 0 25 82 16 0 0 64 0 0 0 0 0 0
0 0 500 10 800 0 3 0 2 0 18 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
44
________
Let wel: in bovenstaande tabel zijn maxima vermeld. Deze mogen niet bij elkaar worden opgeteld. Deelgebied 1 Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 1 en 2 en behelst het aangrenzend Oosterscheldegebied. Het gebied wordt gekenmerkt door zout water waarin een getijdendynamiek vrijwel volledig aanwezig is. Dit gebied is van belang voor Rotgans, Bergeend, Pijlstaart, Slobeend en alle steltlopers, m.u.v. Kievit. Opvallend in het overzicht is het grote aantal Krakeenden dat in het gebied is aangetroffen. Normaal is de Krakeend een zoetwatervogel. Hier blijkt de soort ook op zoutwaterwieren te foerageren. Dit gedrag is ook bekend uit de Haringvlietmonding. Deelgebied 2 Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 12, 13, 15 en 16, ofwel het Spuikanaal. Het gebied wordt gekenmerkt door vrijwel stagnant eutroof zoet water, geen scheepvaart en rietkragen langs de oever. Dit gebied blijkt vooral van belang voor de Kuifeenden en andere duikeenden. Daarnaast komen er geringe aantallen planteneters (Wilde eend, Meerkoet) en viseters (Fuut, Aalscholver) voor. Deelgebied 3 Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 6,7,8,9en 11, ofwel het Scheepvaartkanaal. Het gebied wordt gekenmerkt door vrijwel stagnant eutroof zoet water, veel scheepvaart en kale, met stenen beklede oevers. Dit gebied blijkt vooral van belang voor de Kuifeend en de Krakeend. De Kuifeend eet molluscen (Driehoeksmosselen) die van de bodem worden opgedoken. De Krakeend eet wieren van de oevers. Daarnaast komen er nog de planteneters Wilde eend en Meerkoet voor. De viseters Fuut en Aalscholver komen vrijwel uitsluitend in het noordelijk deel (Zoommeer) voor. In de tabel is tevens een aantal steltlopers opgenomen. Dit betreft overvliegende dieren tussen de Oosterschelde en het Markiezaat. Deelgebied 4 Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 3, 4 en 17, ofwel de surfplas en een tweetal stagante plassen bezijden de sluizen. De surfplas wordt gebruikt om het zuidelijk kanaalpand door te spoelen en is vrij open van karakter. Beide kleinere plassen zijn volledig stagnant en hebben een rijke begroeiing van oever- en waterplanten. Deze plassen zijn zeer vogelrijk met een grote diversiteit. In de winter is dit deels het gevolg van de rust die in het gebied heerst, waardoor vogels die in de omringende gebieden foerageren het gebied als rustgebied gebruiken. De grootste waarde van de plassen is die als broedgebied, waarbij de Geoorde Fuut een opvallende verschijning is. Deelgebied 5 Dit deelgebied bestaat uit de telgebieden 10 en 14, ofwel het akkerbouwland in de Kreekrakpolder. Dit gebied is van betekenis voor de ganzen, met name de Grauwe Gans. Deze ganzen behoren tot de populatie van het Verdronken Land van Saeftinge. Externe functies Trekbewegingen van de vogelfuncties van de omgeving dienen apart te worden beschouwd. .
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
45
________
Belangrijke (externe) functies van het gebied zijn: 1. De functie voor de Oosterschelde. Het gebied zelf heeft geen HVP functie. Deze functies zijn ruimtelijk gesitueerd op de schorren van de Eerste Bathpolder en op het eiland Steenvliet in het Markiezaat. De getijdentrek naar de eerste HVP’s raakt het gebied niet. De getijdentrek naar het Markiezaat vindt goeddeels plaats ten noorden van de Kreekrak, met soms enkele groepen vogels die trekken over de Noordervoorhaven. Krakeenden uit het Kreekrakgebied gebruiken de Oosterschelde mede als foerageergebied waardoor trekbewegingen tussen de Oosterschelde en het Spuikanaal. 2. De functies voor het Zoommeer. De enige functie die het gebied ten opzichte van het Zoommeer vervult is die van rustplaats voor viseters, met name Aalscholvers noord van het sluizencomplex. De trekbewegingen van deze soorten vindt noord-zuid plaats. 3. De functies voor het Markiezaat. Niet is gebleken van enige reguliere uitwisseling van vogels met het Markiezaatsgebied. De overtijende steltlopers worden gerekend tot de vogels van de Oosterschelde. De broedende Geoorde Futen worden beschouwd als een autonome populatie. 4. De functies voor de Westerschelde. De ganzen in de polders staan in verband met de ganzenpopulaties van het Verdronken Land van Saeftinge en overig oost Zeeuws Vlaanderen. De vogels trekken tussen deze gebieden op en neer. Er bevinden zich door voortgaande successie geen meeuwen- of sternkolonie (meer) in het Kreekrakgebied, waardoor geen voedselvluchten naar omringende gebieden plaatsvinden.
7.2 Vleermuizen Meer nog dan vogels blijken de vleermuizen biotoop gebonden. Hierna wordt een beschrijving gegeven die mede gericht is op de problematiek van de windturbines. In het gebied komen twee soorten voor die laag boven het water jagen, de Watervleermuis en de Meervleermuis. De Watervleermuis is sterk lichtmijdend en komt (waarschijnlijk) daardoor alleen voor op de donkere stuken van het Spuikanaal. De Meervleermuis komt op de wateren voor waar ook scheepvaart is en is met name in de noordelijk voorhaven zeer algemeen. Dit water wordt door tal van activiteiten belicht. Het noordelijk Kreekrakgebied wordt sterk ten behoeve van de scheepvaartfunctie verlicht. In het verlichte gedeelte, met name rond de sluizen komen Rosse Vleermuizen, Laatvliegers en Gewone Dwergvleermuizen voor. De Laatvlieger foerageert vooral langs de bosranden, in zowel licht als donker. Beide andere soorten foerageren op en rond het sluisterrein. De Rosse Vleermuis is alleen op het sluisplateau gehoord. Zuidelijk van de bruggen is geen tot weinig verlichting. Hier komen Ruige Dwergvleermuizen voor rond de bosjes en Watervleermuizen boven het water. De Ruige Dwergvleermuis komt ook noord van de bruggen, maar buiten het licht voor. Eénmalig is waargenomen dat een Ruige Dwergvleermuis vlak bij een turbine foerageerde.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
46
________
Het is niet gelukt de trekwegen en slaapplaatsen van Meervleermuizen te achterhalen. Ter plaatse zal over het water worden gemigreerd. De slaapplaatsen van de Watervleermuis zijn waarschijnlijk ergens in het zuidelijk gebied gelegen. De slaapplaats van de Laatvlieger en de Ruige Dwergvleermuis is onbekend. De Gewone Dwergvleermuis heeft waarschijnlijk ergens in het sluiscomplex of de gebouwen een slaapplaats. De enige vleermuis die mogelijk op turbinehoogte komt is de Rosse Vleermuis. De op Kreekrak foeragerende Rosse Vleermuizen hebben verblijfplaatsen in het landgoed Mattemburgh bij Bergen op Zoom (Twisk & Limpens 2006). Hier verblijven meer dan 200 Rosse Vleermuizen. Deze dieren trekken niet rechtstreeks en op grotere hoogte over het Markiezaatsmeer, maar benutten de geleiding van de dijk en bomenrij langs de Hogerwaardpolder. In het zuidelijk deel van de Kreekrak (tegen de A58) zijn geen Rosse Vleermuizen waargenomen, wel aan de noordzijde van de Hoogerwaardpolder. Hieruit wordt geconcludeerd dat de dieren langs de oostelijke dijk over of langs het begroeide deel van het Markiezaat trekken. De dieren komen relatief laat op Kreekrak aan, zo rond 1,5 uur na zonsondergang. Van Rosse Vleermuizen is bekend dat ze soms al rond zonsondergang uitvliegen. De Rosse Vleermuis is op Kreekrak uitsluitend waargenomen in het verlichte deel rond de sluizen en (eenmalig) direct boven het bosje ten noordoosten van de sluizen. Er zijn niet meer dan twee Rosse Vleermuizen tegelijk waargenomen.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
47
________
8 Bestaande windturbines Op het noordelijk deel van het Kreekrakgebied staan reeds 26 windturbines. Een deel van deze turbines is pal langs het Spuikanaal opgesteld. Tijdens het veldwerk is speciale aandacht besteed aan de mogelijke effecten van de reeds bestaande turbines in het gebied. In het algemeen zijn de mogelijk effecten van turbines voor vogels te onderscheiden in aanvaringskansen, verstoring en barrierewerking. Ten aanzien van de aanvaringskansen is bij alle tellingen uitgekeken naar aanvaringsslachtoffers. Eénmaal is een dode Krakeend (man) aangetroffen die zeer waarschijnlijk een slachtoffer was. Deze waarnemingen zijn niet te beschouwen als een onderzoek. Kleinere vogels verdwijnen snel, zeker wanneer er grondpredatoren en Buizerds in een gebied leven. Het ondanks herhaalde bezoeken niet waarnemen van dode vogels betekent slechts dat er geen grote aantallen, grote vogels tegen de huidige turbines vliegen. In de jaren 1990 en 1991 is gericht onderzoek aan aanvaringsslachtoffers en verstorings onderzoek bij de turbines van de kreekrak uitgevoerd (Musters et al. 1991). Uit dit onderzoek komt naar voren dat de kans op een slachtoffer ongeveer 0.01 per turbine per dag is. Meer precies voor 20 turbines worden 7 – 145 slachtoffers per jaar geprognotiseerd. Bij het voornoemde onderzoek is ook gekeken naar de verstoring. Helaas is dit onderdeel van het onderzoek door misverstanden niet goed verlopen. In de rapportage zijn de toen uitgevoerde detailtellingen niet gereproduceerd, zodat een vergelijking met de huidige situatie niet goed mogelijk is. Wel is bekend dat in 1990/1991 er aanzienlijk minder begroeiing was waardoor er HVP’s waren op plaatsen die nu volledig begroeid zijn. Er zijn geen aantallen duikeenden van toen bekend, maar het Spuikanaal zal niet uitbundig zijn begroeid met driehoeksmosselen. De onderzoekers komen tot de conclusie dat enige verstoring niet is uitgesloten, maar noemen daarbij een kolonie kokmeeuwen en een HVP van Scholeksters. Beide fenomenen zijn door de successie achterhaald. Bij het huidig veldonderzoek is op de eerste plaats gelet op onregelmatigheden in de verspreiding van duikeenden in het Spuikanaal. Is er op het oog verschil tussen de plaatsen met de grootste afstand van de turbines en het gebied nabij de turbines ? Dit verschil kon niet worden waargenomen. Rest de vraag of er misschien meer watervogels zouden hebben gezeten wanneer er geen verstorende turbines waren geweest. Een aanwijzing is het verschil in dichtheid tussen het noordelijk en zuidelijk deel van het Spuikanaal, het gebied met en zonder turbines. De dichtheid op het noordelijk deel, met de windturbines, is veel hoger dan in het zuidelijk deel. De vraag of er enige barrièrewerking optreedt is alleen met radaronderzoek te beantwoorden. De vraag of er ernstige (significante) barrièrewerking optreedt wordt negatief beantwoord. Een significante barrièrewerking zou kunnen optreden bij steltlopers die op de Oosterschelde foerageren en op het Markiezaat overtijen. Tijdens de tellingen zijn relatief weinig bewegingen waargenomen. Vele gebieden in het Markiezaat zijn inmiddels begroeid en verliezen daardoor hun HVP-functie. Er vinden wel bewegingen plaats, maar het gros van de vogels heeft de HVP’s langs de Oosterschelde zelf. Ten aanzien van de vogeltrek is er sprake van enige gestuwde trek over het kanaal en over de Oesterdam. Deze vogels vliegen parallel aan de turbines. Tijdens de tellingen is dergelijke trek waargenomen van Aalscholvers, reigers, eenden en Grutto’s. Er is geen geleide trek waargenomen in oost-west richting over Zuid-Beveland. _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
48
________
9
Structurele effecten van grotere turbines
De aanvaringskansen voor vogels zijn niet recht evenredig met de oppervlakte. Het voorspellen van aantallen slachtoffers is problematisch en kan alleen middels een model. In de literatuur zijn (nog) geen duidelijke rekenmodellen aangetroffen. De relatie tussen turbinegrootten is beschreven door Tucker (1996), doch niet op een wijze dat de resultaten direct kunnen worden toegepast. Verschillende auteurs hebben de resultaten van Tucker ingeschat. In van Mameren en Voet (2001) wordt gesteld dat een 1,5 MW turbine een bestreken rotoroppervlak heeft dat 5 maal zo groot is als de (referentie) turbines bij Oosterbierum maar dat, naar analogie van van der Winden et al. (1999), een groottefactor 3 wordt aangehouden. Vervolgens zijn door hen 2 en 3 MW turbines verder opgeschaald door de factoren 1.17 , resp 1.67 ten opzichte van de 1.5 MW turbine. Samengevat is een factor 3/5 (60 %) van de oppervlakte van grote turbines aangenomen. In Koolstra & Cappelle (2002) wordt met vermelding van Tucker (1996) en de MER Interprovinciaal Windpark Afsluitdijk, aangegeven dat het rotoroppervlak zeven maal zo groot is als in Oosterbierum maar dat een factor 4 wordt aangehouden. Dit is 57%. In Baptist (2004) is met een eenvoudig rekenmodel gewerkt waarin de eigenschappen van de turbine, zoals wiekbreedte en windsnelheden met daarbij behorende toerentallen zijn verwerkt. Ook hier wordt de conclusie getrokken dat voor de moderne turbines met een reductiefactor ten opzichte van de oppervlakte mag worden gerekend die voor de kleinere vogels (seizoentrekkers) 0.72 bedraagt en voor de grotere vogels (meeuwen) 0,64.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
49
________
10 Toetsing Natuurbeschermingswet 1998 10.1 Inleiding Hieronder worden de mogelijk effecten van de vervanging en plaatsing van de windturbines beschreven in het kader van de natuurbeschermingswet. De locatie waar de turbines komen te staan heeft geen beschermde status. Wel dient te worden bezien of er sprake is van externe werking op de omringende (potentiële) Natura 2000 gebieden. Voor de duidelijkheid gebeurt dit apart per gebied.
10.2 Oriëntatiefase 10.2.1 Oosterschelde De Oosterschelde moet worden beschouwd als Natuurmonument, als Vogelrichtlijngebied en als Habitatrichtlijngebied. De belangrijkste te beschermen waarden die kunnen worden beïnvloed zijn de standaard vogels van de intergetijdengebied, Rotganzen, Bergeenden, Pijlstaart, Slobeend en steltlopers. Daarnaast zijn de aantallen Krakeenden die op de Oosterschelde foerageren van betekenis. Windturbines hebben geen invloed op de (geo)morfologische en hydrologische processen, noch de flora en bodemfauna van het Natuurmonument. Het water van het natuurmonument vervult een functie als foerageergebied van Bruinvissen, zeehonden en vogels. Er is geen reden te veronderstellen dat plaatsing van windturbines op de Kreekrak aanleiding kunnen geven tot verstoring van deze functies. Wel kan er sprake zijn van externe invloed op de vogels van het intergetijdengebied. Verstoring Intergetijdengebieden die een functie vervullen als foerageergebied voor vogels, met name steltlopers, grenzen aan de Kreekrak. Er dient een bepaalde afstand in acht te worden genomen om verstoring van deze foerageergebieden door de turbines te vermijden. Veelal wordt hiervoor een afstand van 200 – 300 meter aangehouden. Uit recent onderzoek (Baptist-lopend onderzoek) volgt een verstoringsafstand van minder dan 100 meter voor vogels van het intergetijdengebied van de Oosterschelde. De langs het Spuikanaal te plaatsen windturbines komen op een afstand van c. 200 meter van de Oosterschelde. Daar moet echter bij worden aangetekend dat het hier gaat om intergetijdengebied dat grenst aan de Oesterdam, waar overheen een weg ligt en waar dus al geregeld sprake is van enige verstoring, alsmede en gebied waar zeeaas wordt gespit. De afstand van de turbines tot de foerageergebieden kan enige verstoring van de foerageerfuncties tot gevolg hebben. De mogelijke verstoring wordt echter zo gering geacht dat het als een niet-significant effect wordt beschouwd. Ook ten aanzien van rustplaatsen, zoals hoogwatervluchtplaatsen, dient afstand in acht te worden genomen. Normaal gesproken wordt hier 300 meter aangehouden. Langs het buitendijks dijktalud van de Oesterdam bevindt zich geregeld een hoogwatervluchtplaats van Scholekster en kleine aantallen andere steltlopers. Deze bestaande HVP bevindt zich op circa 200 meter van de bestaande turbines. Het is niet te verwachten dat de nieuwe, doch grotere turbines, die verder uit elkaar staan, deze situatie significant zal beïnvloeden. Vanuit het standpunt van een zittende vogel op deze plaats zijn zelfs de meest
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
50
________
grote windturbines niet waarneembaar. De vogels op deze hoogwatervluchtplaats worden slechts gestoord door bewegingen die in het gras naast de nevenweg plaatsvinden. In het zuidelijke puntje van de Oosterschelde, direct tegen de schorrand bevinden zich belangrijke hoogwatervluchtplaatsen van Rotganzen, Bergeenden, diverse zwemeenden, Tureluurs en kleine aantallen andere steltlopers. De afstand tot de bestaande en nieuwe turbines bedraagt meer dan 500 meter. Voor extra verstoring behoeft niet worden gevreesd. De Krakeenden die foerageren op de Oosterschelde bevinden zich gedurende het hoog water goeddeels op het Spuikanaal. Daarbij accepteren ze de huidige windturbines. Niet valt in te zien dat de nieuwe situatie niet zal worden geaccepteerd. Aanvaringen Zoals uit de tellingen blijkt, is er sprake van enige getijdentrek tussen de Oosterschelde en het Markiezaat. Dit lijkt echter geen problemen op te leveren. De grootste deel van de trekbewegingen vindt noord van de Kreekraksluizen plaats, een kleiner deel verspreid over het sluizencomplex, alleen niet meer in het uiterst zuidelijk deel. De vogels vliegen globaal op turbinehoogte in zowel de oude als de nieuwe situatie. De situatie doet zich alleen voor op het noordelijk deel van de Kreekraksluizen. In de huidige en A0 situatie staan hier er 21 turbines. In het alternatief 1 en 2 zijn dit er 11, in het alternatief 3 zijn er 9. Door de toename van de oppervlakte neemt de kans op aanvaringen wel toe, doch er moet van uit worden gegaan dat de vogels de positie van de (oude en nieuwe) turbines kennen. Gezien het feit dat het passeren ook nu geen problemen oplevert, kan worden geconcludeerd dat de theoretische toename van aanvaringskans niet significant is. Daar staat tegenover dat er een aanzienlijk mindere kans is op barrierewerking. Barrierewerking Onduidelijk is of er in de huidige situatie sprake is van barrierewerking ten aanzien van de getijdentrek. De meeste trekbewegingen vinden plaats noord van het kreekrakcomplex, maar dit kan evengoed worden veroorzaakt door het complex zelf en alle drukte daar, ten opzichte van de rust en openheid die noordelijk bestaat. In de nieuwe situatie zullen er minder turbines zijn en staan de turbines op ongeveer de dubbele afstand of meer uit elkaar. Daar staat tegenover dat de nieuwe turbines veel massaler en hoger zijn. Te verwachten is dat de vogels die dagelijkse trektochten ondernemen deze grotere tussenafstanden zullen benutten om tussen het minder aantal turbines door te vliegen. Conclusie Er valt niet te vrezen voor significante effecten, noch vanwege de verstoring, noch vanwege het aantal slachtoffers onder de vogels van de intergetijdengebieden.
10.2.2 Zoommeer Het Zoommeer is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De instandhoudingsdoelstellingen omvatten de viseters Fuut, Aalscholver, Kleine Zilverreiger en Lepelaar, ganzen en zwemeenden, Meerkoet, steltlopers, Zwartkopmeeuw en Visdief. Het gebied kwalificeerde zich voor Krakeend, Slobeend, Kluut en Zwartkopmeeuw.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
51
________
Ter discussie staat welke waarden van het Kreekrakgebied betrekking hebben op vogels van het Zoommeer. De enige vogelsoort waarbij geregeld (dagelijks) uitwisseling plaatsvindt is de Aalscholver. Daarbij bevinden de meest belangrijke vogelgebieden zich in het noordelijk gebied van het Zoommeer. Op het uiteinde van de oostelijke havendam bevindt zich een oeververdediging die als rustplaats voor Aalscholvers functioneert (max.geteld 23). De planning is een turbine te plaatsen op circa 100 meter afstand van deze rustplaats. Dit zou kunnen betekenen dat de rustplaats niet meer zal functioneren, doch waarschijnlijker is dat de Aalscholvers zich niets van de turbine zullen aantrekken. In het ergste geval betekent het dat c. 23 Aalscholvers een andere rustplaats moeten kiezen. Er zijn voldoende alternatieven in de directe omgeving. Het gemiddeld maximum voor het Zoommeer is 468. Gesteld kan worden dat het verlies van deze rustplaats voor Aalscholvers geen significante invloed uitoefent op het Zoommeer. Daarnaast is er de functie van het Kreekrakgebied als overwinteringsgebied voor maximum geteld 267 Krakeenden. Dit is meer dan het gemiddeld maximum voor het Zoommeer van 248. In het jaar 2000 is als 1%-norm het aantal van 300 gehanteerd. Meer recent wordt 600 gehanteerd (Delany & Scott 2002). Men kan dus ook niet stellen dat de Kreekrak zich zelfstandig kwalificeert. De Kreekrakpopulatie is geen onderdeel van de Zoommeer populatie en vertoont alleen enige uitwisseling met de Oosterschelde. De populatie van de Kreekrak heeft zich (deels) ontwikkeld terwijl er al windturbines zijn geplaatst. Zo al er sprake is van enige invloed op de populatie Krakeenden, dan kan dit niet worden gezien als relevant voor het Zoommeer. Ook voor andere instandhoudingsdoelstellingen onder de vogels wordt geen effect voorzien. Conclusie Er valt niet te vrezen voor significante effecten op de vogelsoorten die behoren tot de instandhoudingsdoelstellingen van het Zoommeer.
10.2.3
Markiezaat
Het Markiezaat is aangewezen als Natuurmonument en als Vogelrichtlijngebied. Bij het laatste zijn tal van vogelsoorten betrokken. De belangrijkste waarden van het Markiezaat bevinden zich op het eiland Steenvliet en in een brede rand aan de zuidkant en oostkant van het meer. Tijdens de tellingen is slechts uitwisseling van vogels waargenomen tussen de Oosterschelde en het Markiezaat. Dit betrof wat getijdentrek. Er is geen uitwisseling waargenomen tussen vogels van de Kreekrak en het Markiezaat. De nieuwe windturbines worden op minimaal 350 meter van het Markiezaat geplaatst. Conclusie Er behoeft niet te worden gevreesd voor enige significante invloed op de vogels van het Markiezaat.
10.2.4
Westerschelde
De Westerschelde is (deels) aangewezen als natuurmonument, habitatrichtlijngebied en vogelrichtlijngebied. De belangrijkste waarden die kunnen worden beïnvloed zijn de trekkende vogels, met name steltlopers en Grauwe Gans.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
52
________
De afstand van de Westerschelde tot de dichtst bijzijnde windturbines is meer dan een kilometer. De mogelijke invloed blijft daardoor beperkt tot vogelsoorten die tot in de Kreekrakpolder trekken. Hiertoe behoren onder meer de Grauwe Ganzen (en andere ganzen). Tijdens de tellingen zijn ganzen waargenomen in de bouwlandpolders die hun slaapplaatsen hebben in het Verdronken Land van Saeftinge. De exacte locaties waar deze ganzen foerageren varieert echter sterk en is afhankelijk van het landbouwkundig gebruik. In principe komt de gehele Kreekrakpolder in aanmerking als potentieel foerageergebied. Door de plaatsing van windturbines langs het scheepvaartkanaal en het spuikanaal kan er sprake zijn van enige verstoring. Gezien echter de kwantiteit van foerageergebied moet deze mogelijke invloed als minimaal worden gekenmerkt. De aanvaringskansen worden minimaal geacht. Ganzen kennen de omgeving en zullen vliegend de turbines mijden. Ook de barrierewerking wordt minimaal geacht, mede omdat de turbines niet haaks op de vliegrichtingen staan. Effecten op het nog aan te wijzen (en te ontwikkelen) gebiedje Bathse schorren zijn moeilijk aan te geven. Momenteel komen in dit vrij droge gebied enkele weidevogels en struweelvogels voor. De grote rijkdom aan Blauwborsten van vroeger is er verdwenen. Er komen geen soorten of habitats voor waarvoor de Westerschelde is aangewezen of aangemeld. Nu er geen instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied bekend zijn, is er geen prognose te maken. Conclusie Geconcludeerd wordt dat, als er al invloed op de Westerschelde optreedt, deze zeker niet significant zal zijn.
10.3 Verslechterings- en verstoringstoets Uit de oriëntatiefase blijkt dat significante externe effecten kunnen worden uitgesloten. Hierdoor kan worden volstaan met een verslechterings- en verstoringstoets en is een cumulatieve beschouwing niet aan de orde. 10.3.1 Oosterschelde Uit de oriëntatiefase blijkt kans op de volgende negatieve effecten: - De nieuwe turbines staan, evenals de oude turbines, eigenlijk te dicht (200 m) bij de Oosterschelde. In de huidige situatie blijkt niets van een vogelverstoring. Het is mogelijk dat de grotere turbines meer verstoring geven dan de oude, maar zeer waarschijnlijk treedt ook hier gewenning op. Het effect van het verkeer op de Oesterdam, de toegankelijkheid van het gebied en de pierenspitters maakt het vrijwel onmogelijk een verstorend effect van de turbines te herkennen. - Door de plaatsing van grotere turbines, verder uit elkaar is er een grotere, doch nog steeds zeer kleine, aanvaringskans voor steltlopers in de getijdentrek. Tegelijk is er een afname van de barrierewerking. Het effect van aanvaringskansen is ten opzichte van de Natuurbeschermingswet gering. Er worden geen populaties bedreigd. Daar staat tegenover dat een eventueel momenteel optredende barrierewerking wordt verminderd.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
53
________
10.3.2 Zoommeer Uit de oriëntatiefase blijkt kans op de volgende negatieve effect: - Mogelijk is er een verlies van een rustplaats voor 20 van de 450 Aalscholvers. Momenteel rusten de Aalscholvers vaak op een oeververdediging nabij de ingang van de werkhaven. Deze rustplaats zal binnen de verstoringsafstand van de meest noordelijke turbine komen te liggen. Het is mogelijk dat de rustplaats daardoor minder wordt benut. Het effect is minimaal omdat er in de omgeving meer (potentiële) rustplaatsen zijn. Een mogelijk is moeilijk meetbaar omdat er een gecombineerd verstoringseffect is met het gebruik van de werkhaven en de toegankelijkheid van de havendam. 10.3.3 Markiezaat Op de instandhoudingsdoelstellingen van het Markiezaat wordt geen enkel effect verwacht. 10.3.4 Westerschelde Van de vogels die behoren tot het Westerschelde en Saefthinge complex komen slechts enkele honderden ganzen in het projectgebied voor. Deze vogels hebben de beschikking over enkele honderden hectares akkerbouwgebied. Mogelijk dat in incidentele gevallen oogstresten inde omgeving van de nieuwe windturbines door verstoring onvoldoende door de vogels kunnen worden benut, doch dit is als een zeer gering effect op te vatten. Het Batshe Schor staat op de nominatie om als beschermd gebied te worden aangewezen. Het gebied zal dan dienen als een compensatieopgaaf voor de Westerschelde. Het gebied zal dan wel als zodanig te moeten worden ingericht. In diverse alternatieven is een windturbine gepland naast dit terrein. Deze kan een verstorende werking hebben op een deel van de potentiële functies van dit gebied.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
54
________
11
Bathse Schor
De beoordeling van mogelijke effecten op het Bathse Schor is problematisch. Het gebied maakt geen deel uit van het aangewezen vogelrichtlijngebied en maakt geen deel uit van het habitatrichtlijngebied zoals aangemeld bij de EU en vervolgens op de communautaire lijst geplaatst. Het voornemen is geuit dit gebied mede aan te wijzen onder het regiem van Natura 2000. Wel is het gebied geduid als EHS. http://zldims.zeeland.nl/geoweb/Map.aspx?Hoofdgroep=Natuurgebiedsplan) Het gebied is deels heringericht als compensatiegebied voor de tweede verdieping van de Westerschelde (Werkgroep natuurontwikkeling 2006). Na deze herinrichting, waarbij onder andere de waterhuishouding is aangepast. Het streefbeeld is als volgt verwoord: “Het gebied leent zich door de grote verschillen in hoogte voor de ontwikkeling van verschillende typen natuur. Op het voormalige speciedepot kan een droog BerkenZomereikenbos tot ontwikkeling komen. Door aanplant van struweel wordt deze ontwikkeling versneld en kan binnen tien jaar een jong bos tot ontwikkeling gekomen zijn. De steile wanden van het depot kunnen dienst doen als broedgebied voor de Oeverzwaluw. In het centrale deel ontwikkelt zich een gebied met open water in de kreekarmen, omgeven door brede rietkragen en ruigtes met o.a. Vlier, Braam, Wilg en Meidoorn. Dit gebied is van groot belang voor moeras- en rietvogels, zoals Blauwe en Bruine Kiekendief, Blauwborst, Rietzanger, Bosrietzanger en Kleine karekiet. Aan de oostzijde van het gebied gaat het ruige gedeelte over in een soortenrijk vochtig tot nat grasland. Dit natte, open grasland is zeer belangrijk voor weidevogels zoals Kemphaan, Tureluur en Watersnip. In de winter is het gebied belangrijk voor ganzen en zwanen.” De plaatsing van de meest zuidwestelijke turbine zal invloed uitoefenen op dit gebied. Ter illustratie is een Google-foto opgenomen met daarin een indicatie van de afstand van 300 meter die als beinvloedingszone wordt gezien. Het kan inhouden dat het noordoostelijk deel van het gebied, binnen de 300 meter zone minder intensief zal worden gebruikt door weidevogels en ganzen. Dit tast geen instandhoudingsdoelstellingen van de Westerschelde aan.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
55
________
Figuur 17 Googlebeeld van het Bathse Schor met een afstandindicatie van 300 meter van de te plaatsen windturbine.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
56
________
12 Toetsing Flora- en faunawet De effecten zullen vooral bestaan uit het aanbrengen van een fundering, fysiek ruimtebeslag en tijdelijke effecten van de bouwwerkzaamheden en het eventueel vervaardigen van toegangen tot de bouwlocaties middels (half)verharde wegen en het risico van aanvaringen met vogels en vleermuizen.
12.1 Fysieke aantasting Er zijn in het Kreekrakgebied rond de geplande turbines geen gebieden die vanwege de fysieke aantasting in het kader van de Flora- en faunawet zijn uit te sluiten. De meeste werkzaamheden zullen plaatsvinden in gebieden waar reeds een infrastructuur ligt voor de bestaande turbines. Een tiental turbines zullen worden geplaatst in een polder waar akkerbouw wordt bedreven en waar hooguit tijdelijk enkele algemene dieren voorkomen. Bij de plaatsing van de turbines moet wel rekening worden gehouden met broedende vogels. Er moet zorg voor worden gedragen dat de door werkzaamheden geen broedvogels worden verstoord (algemene zorgplicht).
12.2 Aanvaringsslachtoffers vogels Het plaatsen van een turbine met een (sterk) verhoogde kans op vogel/vleermuis aanvaringen wordt in strijd geacht met de flora- en faunawet omdat het doden van dieren dan is te voorzien. Er zijn geen vogelbewegingen geconstateerd waarbij kan worden gesproken over een sterk verhoogde kans op aanvaringen. Hierbij is in overweging genomen dat de bestaande turbines tot nu toe niet tot problemen hebben geleid. Theoretisch zou er een verhoogde kans zijn vanwege de getijdentrek. Meermalen is waargenomen dat groepen vogels tussen de turbines door vliegen. Deze lokale vogels kennen het terrein. Doordat de grotere turbines verder uit elkaar staan, wordt het voor deze vogels gemakkelijker er tussen door te vliegen. Op het smalle deel van Zuid-Beveland vinden geen opmerkelijke vogelbewegingen oost-west plaats. Het gehele gebied wordt bestreken door seizoentrek. Er is geen sprake van stuwzones. Wel wordt het kanaal als geleidingszone gebruikt. Enige vogelslachtoffers zijn nimmer uit te sluiten. Een schatting van het aantal wordt gebaseerd op de getallen uit Musters et al. (1991). Zij prognosticeerden 0,35 – 7,25 slachtoffers per turbine per jaar. Hierna is in een tabel het aantal vogelslachtoffers globaal geprognosticeerd voor de verschillende alternatieven.
huidig A0 Alt 1 Alt2 Alt2A Alt3
diameter aantal reductie aantal aantal 41 26 1 9 189 54 90 80 70 120
26 29 31 28 24
1 0.6 0.6 0.6 0.5
16 30 25 17 36
331 615 519 359 754
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
57
________
Het is niet mogelijk specifiek aan te geven welke soorten vogels slachtoffer zullen worden. In het algemeen zullen dit de vogelsoorten zijn die in een breedfronttrek passeren (Bijv. spreeuwen, lijsters, vinken) , de regelmatig rondzwermende vogels (m.n. meeuwen), enkele lokale vogels (bijv. Krakeend) en een enkele steltloper die tussen de Oosterschelde en het Markiezaat trekt (bijv. Bonte Strandloper, Zilverplevier).
12.3 Aanvaringsslachtoffers vleermuizen Er zijn in het betrokken gebied veel vleermuizen aangetroffen van zes verschillende soorten. Voor een groot deel van deze soorten bestaat er geen extra risico van aanvaringen omdat ze foerageren laag boven het water, langs de bosranden en laag of in het verlichte gedeelte waar de scheepvaartactiviteiten plaatsvinden. Er komen Rosse Vleermuizen voor, de enige soort die ook op turbinehoogte trekt tussen slaapplaats en foerageergebied en ook op turbinehoogte foerageert (Limpens et al. 1997). Het foeragerend voorkomen is uitsluitend geconstateerd in het verlichte deel rond de sluizen zelf. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat de Rosse Vleermuizen dit foerageergebied onder turbinehoogte benaderen. Het foerageergebied, het verlichte deel, ligt ook laag. De lampen staan nu op turbinehoogte. Bij grotere turbines dus onder turbinehoogte. Bovendien is slechts de toegang tot het sluizencomplex geconstateerd op de plaatsen waar de gebouwen staan. Daar komen geen windturbines. Als zodanig is de kans nul dat Rosse Vleermuizen door turbinebladen zullen worden geraakt. Ook in de huidige situatie is er een theoretische aanvaringskans met de bestaande 26 turbines. Er zijn nimmer dode vleermuizen aangetroffen; het aantal vogelslachtoffers is zeer gering. Het blijft mogelijk dat er ooit een Rosse Vleermuis komt die van dit patroon afwijkt, wel de turbinebladen zal kruisen en dan een kans heeft om door een blad te worden geraakt. De kans op aanvaring kan dus niet op nul worden gesteld, maar is wel heel gering. Zowel in 2006 als in 2007 zijn niet meer dan twee Rosse Vleermuizen tegelijk geconstateerd. Deze zijn afkomstig uit een populatie van meer dan 200 exemplaren, minder dan 1% van de populatie. De Kreekrak is geen gebied waarvan verwacht kan worden dat er gestuwde seizoenstrek, bijvoorbeeld van Ruige Dwergvleermuis zal plaatsvinden. Breedfronttrek vindt overal plaats. Als zodanig onderscheidt deze locatie zich niet van andere. De vervanging van windturbines in de omgeving van het sluizencomplex van de Kreekrak brengt een naar nul naderend risico met zich voor de Rosse Vleermuizen en kan niet worden beschouwd als een voorwaardelijke opzet in het kader van de Flora- en faunawet. Wel kunnen er door de gewijzigde opstelling veranderingen voordoen in de geschiktheid van de foerageergebieden door veranderde geluidsinvloeden, verstoring of elektronische signalen. In dezelfde omgeving verbetert het habitat doordat de oude windturbines worden verwijderd, waardoor altijd voldoende habitat van dezelfde kwaliteit aanwezig blijft. Het effect zal daarom nihil tot heel gering zijn.
12.4 Conclusie Flora- en faunawet Op de bouwplaatsen zelf is geen beperking. Er geldt wel de algemene zorgplicht. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van de vogels plaats te vinden, dan wel dienen er maatregelen te worden genomen om het broeden tijdelijk te voorkomen. Er is geen disproportioneel gevaar voor aanvaringen met vogels. Ook ten aanzien van het risico voor de Rosse Vleermuizen is geen sprake van voorwaardelijke opzet in het kader van de Flora- en faunawet.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
58
________
Wel kunnen er door de gewijzigde opstelling veranderingen voordoen in de geschiktheid van de foerageergebieden door veranderde geluidsinvloeden, verstoring of elektronische signalen. In dezelfde omgeving verbetert het habitat doordat de oude windturbines worden verwijderd, waardoor altijd voldoende habitat van dezelfde kwaliteit aanwezig blijft. Het effect zal daarom nihil, heel gering of positief zijn.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
59
________
13 Effect in en op Kreekrakgebied Zoals uit de tellingen blijkt heeft het Kreekrakgebied een eigen natuurwaarde voor vogels, los van die van de omringende wateren. De belangrijkste natuurwaarden omvatten de broedgevallen van de Geoorde Futen en eenden en de overwinteringsfunctie voor Krakeenden en Kuifeenden. Los van voorstaande soorten moet het geheel worden bezien tegen de achtergrond van een redelijk grote soortendiversiteit. Voorts valt op dat er tal van orchideeën groeien, in sommige delen een rijke amfibieënfauna voorkomt en er veel zoogdieren in het gebied leven. Voor zover kan worden nagegaan heeft het Kreekrakgebied sec geen enkele status op het gebied van de natuurbescherming. Het valt niet eens onder de EHS. De verwachting is dat de vervanging van de windturbines geen wezenlijke verandering in deze situatie te weeg brengt. Tijdens alle tellingen is er extra, doch visueel, aandacht besteed aan indicaties voor verstoring van de huidige turbines. Hiervoor is geen enkele aanwijzing gevonden. De dichtheid aan (broed)vogels midden tussen de turbines was even hoog als vlak bij de turbines. De dichtheid aan vogels in het noordelijk deel van het Spuikanaal, waar de turbines staan, is zelfs aanzienlijk hoger dan in het zuidelijk deel zonder turbines. De oorzaak moet meer worden gezocht in verschillen in het kanaal dan in de mate van verstoring. Het gebied is te divers om wetenschappelijk verantwoord onderzoek te doen naar het eventueel voorkomen van verstoringsafstanden.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
60
________
14 Conclusies Per omringend gebied is een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt. Bezien wordt welk deel van de vogelstand eventueel connecties vertoont met de vogelstand van het bekken en welke effecten daaruit kunnen voorkomen. De contacten met de Oosterschelde blijken het meest intensief. De nieuwe turbines komen op dezelfde afstand van foerageergebieden en hoogwatervluchtplaatsen als de huidige en eigenlijk iets te dicht bij, namelijk 200 meter in plaats van de veilige 300 meter. Aangezien het hier niet handelt om een nieuw vestiging van windturbines wordt verwacht dat dit ten opzichte van de bestaande toestand geen effect zal hebben. Theoretisch neemt de aanvaringskans voor vogels die vanuit de Oosterschelde naar het Markiezaat vliegen toe. Voor dezelfde groep vogels neemt de barrierewerking af doordat de nieuwe turbines veel verder uit elkaar staan. Omdat reeds bekend is dat deze aanvaringskans zeer laag is, betekent dit zeker geen significante toename en wordt het totale effect op 0 gesteld. Ten aanzien van het Zoommeer blijkt dat een gering deel van de Aalscholvers, circa 20 van de 450, mogelijk een rustplaats zullen verliezen. Er zijn voldoende alternatieve plaatsen voorhanden. Zelfs als dit fenomeen zich zal voordoen is er slechts sprake van een verwaarloosbaar effect en zeker geen significant effect. Zowel het Zoommeer als het Kreekrakcomplex kennen een aanzienlijke populatie overwinterende Krakeenden. Het is echter niet zo dat de Krakeenden van de Kreekrak onderdeel zijn van de Zoommeer populatie. De populatie Krakeenden op de Kreekrak heeft zich ontwikkeld in de periode dat de huidige turbines reeds waren geplaatst. Er is geen verandering te verwachten. Met het Markiezaat is, behalve de reeds eerder genoemde getijdentrek naar en van de Oosterschelde, geen uitwisseling van vogels geconstateerd. De turbines worden op 350 meter van de grens van het Markiezaat geplaatst. Deze afstand wordt voldoende geacht om geen effect te veroorzaken. De landbouwgebieden zuidelijk langs het Scheepvaartkanaal en het Spuikanaal vormen mede een foerageergebied voor ganzen die onder de instandhoudingsdoelstellingen van de Westerschelde vallen. Er is echter zo veel ruimte dat niet voor een significant effect behoeft te worden gevreesd. Ten aanzien van de Flora- en faunawet blijkt bij alle alternatieven een toename van de algemene kans op vogelslachtoffers. Het aantal van maximaal 750 vogels per jaar (worst case) is nog altijd laag en populatiedynamisch van geen betekenis. Extra onderzoek is verricht naar de Rosse Vleermuis die in zeer gering aantal in het gebied voorkomt. Deze noch de andere vijf voorkomende soorten vleermuizen lopen een vergroot risico voor aanvaringen. Het Kreekrakgebied zelf kent een aanzienlijke ornithologische waarde, doch ontbeert een beschermde status. De vervanging van turbines zal geen significante invloed hebben op de vogelstand.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
61
________
15 Literatuur Bach L., K. Handke & F. Sinning 1999. Einfluss von windenergieanlagen auf die Verteilung von Brut- und Rastvogeln in Nordwest-Deutschland - Erste Auswertung verschiedener Untersuchungen. In: Bremer Beitrage fur Naturkunde und Naturschutz, Band 4 Themenheft "Vogel und Windkraft", pp. 107-121. BUND, Bremen. Baptist H.J.M., 2004. Prognose cumulatieve vogelslachtoffers na vervanging windturbines in de Oosterscheldemonding. Rapport 2004/3, Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist, Kruisland. Baptist H.J.M., 2007. Onderzoek naar het voorkomen van de Rosse Vleermuis op Kreekrak. Rapport 2007/10, Ecologisch Adviesbureau Henk Baptist, Kruisland. Barrios L. 1995. Effects of wind turbine pover plants en the avifauna in the Campo de Gibraltar region. Summary of the final report. R. Marti (ed). Sociedad Espanola de Ornitologia (SEO/BirdLife), Madrid. Bergen F., 2001. Untersuchungen zum Einfluss der Errichtung und des Betriebs von VVindenergieanlagen auf Vogel im Binnenland. Dissertation. Ruhr Universit~t Bochum. Clemens T. & C. Lammen 1995. Windkraftanlagen und Rastplatze von Kustenvogel in ein Nutzungskonflikt. SeevOgel Zeitschrift Verein Jordsand, Hamburg: 34-38. Delaney S. & Scott D., 2002. Waterbird Population Estimates, Third edition. Wetlands International Global Series No. 12. Wageningen. DG Milieu van de Europese Commissie, 2000. Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG). Verkrijgbaar via internet: http://europa.eu.int/comm/environment/nature/art6_nl.pdf Durville A.J. 2004. Passende beoordeling. Milieu & Recht, jaargang 31, nummer 2. Everaert J., I. Devos & E. Kuiken 2002. Windturbines en vogels in Vlaanderen. Voorlopige onderzoeksresultaten en buitenlandse bevindingen. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. Gerjets D., 1999. Annäherung wiesenbrutender Vögels an Windkraftanlagen. Ergbnisse einer Brutvogeluntersuchung in Nahbereich des Windparks Drochtersee. Bremer Beitrage für Naturkunde und Naturschutz Band 4: 49-52. Kaatz J., 2001. Zum Empfindlichkeit von singvögeln und Weissstorch gegenuber Windkraftanlagen. Vortag auf der Fachtagung "Windenergie und Vogel - Ausmass und Bewaltigungen eines Konfliktes" am 29/30-11-2001 in Berlin. Koolstra B.J.H. & Cappelle H.M.P.M., 2002. Windpark Delfzijl-Zuid. Effectenstudie in het kader van de Flora- en faunawet. Alterrarapport 515b. Wageningen. Kruckenberg H. & J. Jaene, 1999. Zum Einfluss eines Windparks auf die Verteilung weidender Blässgänse im Rheinland (Landkreis Leer, Niedersachsen). Natur und Landschaft 74:420-424. _________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
62
________
Lekuona J. Ma 2001. Uso del espacio por la avifauna y control de la mortalidad de aves y murciélagos en los parques eolicos de navarra durante un ciclo annual direccion General de Medio Ambiente. Departamento de medio Ambiente, Ordenacion del Territorio y Viviends, Gobierno de Navarra. Limpens H., Mostert K. & Bongers W. 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. KNNV-Uitgeverij, Utrecht. Lowther S., 1996. Impacts, mitigation and monitoring: a summary of current knowledge. in proceedings of the Birds and Windturbines: can they co-exist? Seminar, Institute of Terrestrial Ecology, Huntingdon, Cambs. Mameren B.A. van & Voet P.C.W. 2001. Projectnota/MER Interprovinciaal Project Windpark Afsluitdijk (IPWA). Rapport Royal Haskoning Musters C.J.M. , van Zuylen G.J.C. & ter Keurs W., 1991. Vogels en windmolens bij de Kreekraksluizen. Rapport Milieubiologie R.U.Leiden. Petersen B.S. & H. Nohr, 1989. Konsekvenser for fuglelivet ved etableringen af mindre vindmoller. Rapport. Ornis Consult, Kopenhagen. Reichenbach M., K.-M. Exo, C. Ketzenberg & M. Castor, 2000. Einfluss von Windkraftan-lagen auf Brutvögel - Sanfte Energie im Konflikt mit dem Naturschutz. Teilprojekt Brutvögel. Unveröffentlichtes Gutachten im Auftrag der Stiftung fur Bildung und Behindertenfórderung GmbH Roomen M.W.J. van, Boela A., Weide M.J.T. van der, Winden E.A.J. van, & Zoetebier D. 2000. Belangrijke vogelgebieden in Nederland, 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Sinning F., 1999. Ergebnisse von Brut- und Rastvogeluntersuchungen im Bereich des JadeWindparks und DEWI-Testfeldes in Wiihelmshaven. Bremer Beitrage fur Naturkunde und Naturschutz, Bd. 4: 61-70. Tucker V.A. 1996. A mathematical model of bird collisions with wind turbine rotors. Journal of solar energy engineering, vol. 118: 253-262. Tucker V.A. 1996. Using a collision model to design safer wind turbine rotors for birds. Journal of solar energy engineering, vol. 118: 263-269. Werkgroep Natuurontwikkeling 2006. Natuurontwikkeling Bathse schor en kreek. Rapportnummer: WNO04/50. provincie Zeeland, Middelburg. http://provincie.zeeland.nl/zeesterdoc/ZBI-O/ZEE/ZEE0/6007/600770_1.pdf?lng=nl Winkelman, J.E. 1989. Vogels en het windpark nabij Urk (NOP): aanvaringsslachtoffers en verstoring van pleisterende eenden, ganzen en zwanen. RIN-rapport 89/15. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem.
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
63
________
Winkelman J.E., 1992a. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.) op vogels, 1: aanvaringsslachtoffers. RIN-rapport 92/2. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem. Winkelman J.E., 1992b. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.) op vogels, 2: nachtelijke aanvaringskansen. RIN-rap-port 92/3. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem. Winkelman J.E., 1992c. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierurn (Fr.) op vogels, 3: aanvlieggedrag overdag. RIN-rapport 92/4. Instituut voor Bosen Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem. Winkelman J.E., 1992d. De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.) op vogels, 4: verstoringsonderzoek. RIN-rapport 92/5. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO), Arnhem
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
64
________
Dodaars 6 Fuut 1 Geoorde Fuut Aalscholver 7 Blauwe Reiger 2 Knobbelzwaan Rietgans Kolgans Grauwe Gans 2 Soepgans 12 Canadese Gans 18 Rotgans 101 58 Nijlgans Bergeend 430 Smient 10 Krakeend 15 18 4 Wintertaling 2 Wilde Eend 2 4 23 Pijlstaart 20 Slobeend 106 Tafeleend 2 Kuifeend 60 Toppereend Brilduiker 10 Nonnetje Middelste Zaagbek Bruine Kiekendief Kokmeeuw Buizerd 1 Slechtvalk Waterhoen Meerkoet 22 Scholekster Zilverplevier Kievit
2 26
9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot
6
22
4
14 1
1
2 1 2
2 1 500 10 800
15
2 42 1
10 26 27 55 104
4
6 46 200
124
1 1 50 134 188 21
2 17 80
9 1
1
3
3 38 1 94 3 11 5 56 138
1
2
1 40
14 31
2 1
1
14 22
Plasjes Sluis west
Spuikanaal noord
8
Spuikanaal bruggen
7
Polder west
Kanaal midden
6
Spuikanaal midden
Kanaal noord
4
Spuikanaal zuid zuid
Haven noord
3
Kanaal zuid-zuid
Spuikom
2
Polder oost
Surfplas
1
Kanaal zuid
Oosterschelde schor
Telling 060108
Oosterschelde west
Bijlage 1 Korte verslagen van veldbezoeken
7 1
7
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
56
0 58 2 32 5 3 500 10 817 12 18 159 0 432 55 194 3 603 23 117 15 744 0 25 0 4 1 7 3 0 1 150 0 0 56
65
________
Dodaars Fuut Geoorde Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Canadese Gans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Toppereend Brilduiker Nonnetje
2
40
2 1
Spuikanaal noord
Spuikanaal bruggen
8
Polder west
7
Spuikanaal midden
6
Spuikanaal zuid zuid
Kanaal midden
4
Kanaal zuid-zuid
Kanaal noord
3
Polder oost
Haven noord
2
Kanaal zuid
Spuikom
1
Plasje
Surfplas
1
Oosterschelde schor
telling 060211
0 0 0 0 0 0 0 31 0 42 1
15 16
Oosterschelde west
Bonte Strandloper Grutto Wulp Tureluur Steenloper Zwartkopmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot
4 12 4
2
1
15
1
1
1 1
16 1
3
2 1
2
72
9
9
2 310 2 61 4 120
36
5 110 4 24 22 40 30 78 1
74 2
4
41
54 18
28 54 18 92 84 177 50 16
4 41
31 303
1
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
12 2
2 159 31 19
1 688 5 17 2
14 4
5
0 39 7 0 19 2 1 0 0 92 0 2 310 2 66 114 267 22 455 56 0 42 1502 5 50 9
66
________
Middelste Zaagbek Bruine Kiekendief Kokmeeuw Buizerd Slechtvalk Waterhoen Meerkoet Scholekster 45 Zilverplevier Kievit Bonte Strandloper 300 Grutto Wulp 10 Tureluur 380 Steenloper Zwartkopmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw Grote Mantelmeeuw
Dodaars Fuut Geoorde Fuut Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Canadese Gans Rotgans Nijlgans Bergeend
2
1
2
5 0 0 2 1 0 171 47 0 0 300 0 22 380 0 0 6 34 0 67 0
1 1
38 20 10
5
8 26 1 1
31
27
6
12
24
2 6
2
4 2
3
10 2
2
21
2
Plasjes Sluis west
Spuikanaal noord
8
Spuikanaal bruggen
7
Polder west
6
Spuikanaal midden
Kanaal midden
4
Spuikanaal zuid zuid
Kanaal noord
3
Kanaal zuid-zuid
Haven noord
2
Polder oost
Spuikom
1
Kanaal zuid
Surfplas
9
Oosterschelde schor
58
Oosterschelde west
telling 060311
1
9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot 3 3
3 1
2 2
1 5
2
174
2
6
2 2
8 90 56
1
2
3
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
1
0 21 6 0 23 2 2 0 0 185 5 4 98 0 63
67
________
Dodaars Fuut Geoorde Fuut
2
4 2
1
4 1
1
2 1 2 15 2
10 36
10
2
1
2
32 228 4 112 13 25 84 1234 0 20 1 2 0 0 2 0 1 121 452 0 54 150 10 5 22 1 0 10 20 0 8 0
Plasjes Sluis west
1
Spuikanaal noord
8
46
Spuikanaal bruggen
7
15 24 2 21 6 58 675 115 6
Polder west
Kanaal midden
6
2 20
Spuikanaal midden
Kanaal noord
4
26 44
Spuikanaal zuid zuid
Haven noord
3
Kanaal zuid-zuid
Spuikom
2
Polder oost
Surfplas
1
Kanaal zuid
Oosterschelde schor
telling 060417 NL-naam
Oosterschelde west
Smient 2 4 Krakeend 6 3 34 4 54 72 11 Wintertaling 4 Wilde Eend 2 40 2 5 2 Pijlstaart 11 Slobeend 4 Tafeleend 16 2 2 Kuifeend 36 40 32 207 77 Toppereend Brilduiker 9 5 Nonnetje Middelste Zaagbek 1 Bruine Kiekendief Kokmeeuw Buizerd Slechtvalk Waterhoen Meerkoet 4 8 4 27 7 6 Scholekster 450 Zilverplevier Kievit 54 Bonte Strandloper 2 8 140 Grutto Wulp 5 Tureluur 22 Steenloper 1 Zwartkopmeeuw Kokmeeuw 8 Stormmeeuw 20 Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw 2 5 Grote Mantelmeeuw
9 10 11 12 13 14 15 16 17 Tot
2 2
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
3
2
0 4 11 2
68
________
Aalscholver Blauwe Reiger Knobbelzwaan Rietgans Kolgans Grauwe Gans Soepgans Canadese Gans Rotgans Nijlgans Bergeend Smient Krakeend Wintertaling Wilde Eend Pijlstaart Slobeend Tafeleend Kuifeend Toppereend Brilduiker Nonnetje Middelste Zaagbek Bruine Kiekendief Kokmeeuw Buizerd Slechtvalk Waterhoen Meerkoet Scholekster 20 Zilverplevier 4 Kievit Bonte Strandloper Grutto Wulp 4 Tureluur 25 Steenloper Zwartkopmeeuw Kokmeeuw Stormmeeuw Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw 1 Grote Mantelmeeuw
1
2
2
2
4 1 2
2
2
2
1 1 1
1
4
2
7 2
310 56
2
2 8
6
2 3
36
8
6 34
4
6
24
2
2
2 8 48 8
3
20 1
9
4 12
3 22
2
2 22
6
5
7
2 28
2
6
1
46
2 27 52 139 28
6
2
4 21
28 65 16
1
1
1
12
1
16
6 23 5
4 116
2 2
1 25
2
9
6
9
3 3 10 2
15
1 1
_________________________________________________________ Natuureffect windturbines Kreekrak
1
1
6 23 2
8
8 2 5 0 0 20 0 4 310 4 93 0 217 0 105 1 14 0 426 0 2 0 0 3 0 0 0 3 115 45 4 0 0 0 8 143 0 3 43 0 1 2 0
69