Natuurbeheerplan ‘Land van Blokhuis’
Diemeer Natuurbeheer & Onderzoek Antje Ehrenburg
Natuurbeheerplan ‘Land van Blokhuis’
Samenvatting Het voorliggende natuurbeheerplan beschrijft de percelen van Blokhuis BV in de Polder Hoogeweg te Noordwijk. Hoofdstuk 1 vormt de inleiding. Polder Hoogeweg, een van de weinige overgebleven graslandpolders in de Duin- en bollenstreek, is nog rijk aan weidevogels en is daarom door de provincie aangewezen als toekomstig natuurgebied. De heer Vrolijk heeft in 2007, als eerste agrariër in de polder, de bestemming van zijn percelen laten wijzigen van ‘agrarisch’ in ‘natuur’. Blokhuis BV heeft besloten dit voorbeeld te volgen. In hoofdstuk 2 wordt een beeld geschetst van de polder, wat betreft de ligging en begrenzing, cultuurhistorische achtergrond, bodem en water, natuurwaarden, beleid, huidig beheer en gebruik. Op basis hiervan wordt in hoofdstuk 3 een sterkte-zwakte-analyse gemaakt en wordt een visie gepresenteerd over de toekomstige inrichting en het beheer van de percelen. In hoofdstuk 4 worden de inrichtings- en beheermaatregelen nader uitgewerkt. In hoofdstuk 5 worden richtlijnen gegeven voor monitoring en evaluatie van het gevoerde beheer. In hoofdstuk 6 wordt de begroting en financiering beschreven. De literatuurlijst bevat zowel aanbevolen als geraadpleegde titels. De bijlagen bevatten achtergrondinformatie.
Inhoud: Samenvatting 1 Inleiding .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
4
2 Inventarisatie .
.
.
.
.
.
.
.
.
5
2.1 Ligging en begrenzing 2.2 Cultuurhistorische achtergrond 2.3 Bodem en water 2.3.1 Bodem 2.3.2 Water 2.4 Flora en fauna 2.4.1 Algemeen 2.4.2 Flora 2.4.3 Fauna 2.5 Beleid, huidig beheer en gebruik 2.5.1 Beleid 2.5.2 Huidig beheer en gebruik
3 Visie
.
.
.
.
5 6 7 7 7 8 8 8 9 12 12 12
.
.
.
.
.
.
3.1 Uitgangspunten 3.2 Sterke en zwakke punten 3.3 Afweging 3.4 Toekomstschets
4 Inrichting en beheer .
13 13 13 13 14
.
.
.
.
.
.
.
15
4.1 Inrichting 4.1.1 Algemeen 4.1.2 Archeologische waarden 4.1.3 Aanleg van natuurvriendelijke oevers 4.1.4 Aanleg van rasters en landhek 4.1.5 Inzaaien met rasmengsels
15 15 15 15 17 17
4.2 Beheer 4.2.1 Algemeen 4.2.2 Beheer van de natuuroevers 4.2.3 Beheer van de percelen 4.2.4 Beheer van de rasters en landhek 4.2.5 Overige maatregelen
18 18 19 20 20 20
5 Voortgang
.
.
.
.
.
.
.
.
.
5.1 Algemeen 5.2 Monitoring 5.3 Evaluatie
21 21 21
6 Begroting en financiering .
.
.
.
.
.
.
6.1 Algemeen 6.2 Inrichtingskosten 6.3 Beheerkosten
Literatuur .
.
.
.
I: Toelichting Rode Lijsten II: Waterkwaliteit Polder Hoogeweg
Colofon
23 23 23 24
Bijlagen:
III: Soortenlijst flora
21
.
.
.
.
.
.
25
1 Inleiding In 2007 heeft de heer Jac. Vrolijk de agrarische bestemming van zijn 4 percelen in de Polder Hoogeweg laten wijzigen in een natuurbestemming. Om het beheer van de percelen zo natuurvriendelijk mogelijk te laten plaats vinden, en om in aanmerking te komen voor inrichtings- en beheersubsidies vanuit de toenmalige PSN (Provinciale subsidieregeling natuurbeheer), werd het “Natuurbeheerplan Land van Vrolijk” opgesteld (zie Diemeer, 2007). De percelen (samen 11,97 ha) werden destijds nog gescheiden door andere percelen, toen nog eigendom van de heer L. Hoogeveen. Deze percelen (2,88 ha) zijn in 2009 door de heer Vrolijk aangekocht en ook hiervoor werd een bestemmingsverandering aangevraagd. Hierdoor is een aaneengesloten bezit van bijna 15 hectare ontstaan. Bovendien heeft de heer Vrolijk in januari 2010 land verworven van de heer G. van Stijn; hiervoor geldt hetzelfde. Deze percelen zijn samen 4,81 ha groot en liggen min of meer centraal in de polder. Op een van die percelen bevindt zich nog een zogenaamd Koebosje. In navolging van de heer Vrolijk heeft de heer A. Salman in 2010 besloten om ook aan zijn percelen de bestemming ‘natuur’ te willen geven. Het gaat hierbij, inclusief de door hem verworven percelen van de heer Van den Berg, om 7,006 ha. In 2011 heeft Blokhuis BV besloten om de voorbeelden van Vrolijk en Salman te volgen, en hun percelen eveneens de bestemming ‘natuur’ te geven. Het gaat hier om de percelen K 110 en K 155, tesamen 1,6905 ha groot. Als de bestemming van de percelen van Blokhuis inderdaad verandert, zal de totale oppervlakte ‘natuur’ in polder Hoogeweg op ruim 28 ha komen, dat is ca. een kwart van de polder.
2 Inventarisatie 2.1 Ligging en begrenzing De percelen van Blokhuis BV zijn 1,6905 ha groot en liggen aan de westkant van de Polder Hoogeweg. Ze worden aan de westkant begrensd (en ontsloten) door de Hoogeveenseweg, aan de zuidwestkant door een perceel bollenland, aan de noordoostkant door een perceel grasland. Een brede sloot of watering vormt de zuidoostgrens. Zie de overzichtskaart hieronder en de Inrichtingskaart bij hoofdstuk 4. Noordwijk
Voorhout molen en gemaal
Percelen Blokhuis BV (1,6905 ha)
Polder Hoogeweg
Maandagse watering
Rijnsburg
Elsgeesterpolder
Figuur 2. Overzichtskaart Polder Hoogeweg (bron: Google Earth)
2.2 Cultuurhistorische achtergrond In de Romeinse tijd (1ste eeuw na Christus) bestond de regio uit hoogveen en strandvlakten bestaande uit laagveen, van de zee afgesloten door hoger gelegen strandwallen. Het patroon van strandwallen en strandvlaktes wordt hier doorbroken omdat de Rijn hier in zee uitmondde. Bij hoge waterstanden en slechte afvoer stroomde het zeewater de strandvlaktes in en zette daar kleilaagjes af. Ook rivierwater zal bij zware stormen de strandvlaktes binnen zijn gekomen. Op de relatief hoog en droog gelegen zandruggen ontstond de eerste bewoning, waar later dorpen als Noordwijk en Voorhout verschenen. In de eeuwen daarna, met name van de 10e tot de 19e eeuw, hebben onze Hollandse voorouders zich ingespannen met hun strijd tegen het water. Aan de zeekant werden de stuivende jonge duinen vastgelegd met helmgras. De rivieren werden gekanaliseerd met zomer- en winterdijken. Het veengebied werd ontgonnen door middel van afwatering en turfsteken, of natte vervening. Door bemaling klonk het veen plaatselijk meters in, zodat vrijwel heel West-Nederland inmiddels beneden zeeniveau ligt. Dit proces gaat nog steeds door. De Polder Hoogeweg werd in 1652 gesticht. De molen dateert uit datzelfde jaar maar is in 1711, na zware stormschade, grotendeels vernieuwd. Lange tijd, in ieder geval in een groot deel van de 18e eeuw, werd de polder “Blauwe polder” genoemd. Blijkbaar was toentertijd het bovenhuis van de molen blauw geverfd. De opvallende begreppeling op twee zuidoostelijke percelen is authentiek en komt voort uit de tijd dat deze percelen, als akkers van de voormalige Kloostertuin, graan leverden aan arme Rijnsburgers. De drie zogenaamde ‘koebosjes’ of ‘pestbosjes’ zijn plekken in het weiland waar in het verleden aan besmettelijke ziekten bezweken koeien zijn begraven. Het ging voornamelijk om de ziektes miltvuur (17 e eeuw) en runderpest (18e en 19e eeuw). De bosjes bevinden zich logischerwijs op de slechtste (natste) en verste plekken vanaf het erf. Rondom de koebosjes werd een ringsloot gegraven, waardoor het vee er niet op kon en er spontaan boomopslag kon ontstaan. Dit was meestal zwarte els en wilg (door de wind verspreid), maar ook vlier (door vogels verspreid). Bosjes dichtbij het erf waren meestal geriefhoutbosjes, waarin ’s winters hout werd geoogst. Daarom onderscheiden geriefhoutbosjes zich door een hoog aandeel van de meer bruikbare es, en het grotendeels ontbreken van els en vlier. Vóór de grote ruilverkavelingen van de jaren 1960 waren er nog honderden koebosjes, alleen al in Zuid-Holland. Door normalisatie en ruilverkaveling is dit aantal met circa 90% achteruitgegaan, en behoren de koebosjes nu tot de meest bedreigde landschapselementen. Polder Hoogeweg herbergt nog 3 koebosjes, waarvan het meest centrale bosje zich op een nieuw verworven perceel van de heer Vrolijk bevindt. Vreemd genoeg bestaat dit bosje uit grauwe abelen. Of en wanneer deze zijn aangeplant is niet bekend. Overigens zijn de koebosjes van de polder Hoogeweg niet zichtbaar op de historische topografische kaart van rond 1850, wel op die van 1905.
2.3 Bodem en water 2.3.1 Bodem In het Natuurbeleidsplan van de gemeente Noordwijk staat dat de Polder Hoogeweg een gevarieerde bodemstructuur heeft (zand, klei, veen), en dat de polder is gelegen in het overgangsgebied van de strandvlakte tussen Noordwijk en Voorhout naar het vroegere mondingsgebied van de Rijn. Volgens de Bodemkaart van Nederland behoort het grootste deel van de polder tot de zeekleigronden en wel uit zavel met een veenlaag op 40 tot 80 cm diepte. Het hoge zandgehalte in de bovengrond is in hoofdzaak het gevolg van bemesting met stalmest vermengd met ‘porrie’, afval van zand, blad en bollen. Door zogenaamde omspuitingen, waarbij krachtige zandzuigers dieper gelegen zand aan de oppervlakte brengen, zijn grote delen van de Polder Hoogeweg, vooral aan de noordoostkant maar ook aan de westkant, omgezet in bollenland. Door een besluit van de provincie Zuid-Holland (Beheersplan Bollenstreek, 1992), waarin o.a. Polder Hoogeweg werd aangewezen als toekomstig reservaatsgebied, zijn omspuitingen hier inmiddels niet meer toegestaan. De percelen van Blokhuis zijn in 1963 omgespoten of in feite gedregd, waarbij zand met een zeer hoog zavelgehalte omhoog gebracht is. Dit bleek, mede door de structuur en het sterk vochthoudende vermogen, vrijwel ongeschikt voor bollenteelt. 2.3.2 Water Grondwater Het grondwaterniveau van de Polder Hoogeweg betreft volgens de Bodemkaart van Nederland grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand onder maaiveld minder dan 40 cm is en de gemiddeld laagste grondwaterstand gemiddeld 50-80 cm onder maaiveld. Hierbij wordt aangetekend dat de ondiepe zomergrondwaterstanden veelal gecombineerd zijn met ondiepe wintergrondwaterstanden, waarbij de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert van ca 5 tot ca 25 cm onder maaiveld. Waterbeheersing Het water in de sloten van Polder Hoogeweg bestaat uit grondwater, regenwater en ingelaten boezemwater. Er is dus geen sprake van kwel maar van wegzijging. Er zijn drie inlaten, waar zogenaamd primair boezemwater wordt ingelaten. De inlaat aan de zuidkant van de polder bevindt zich ongeveer 100 m ten oosten van de Noordwijkse vaart of Maandagse wetering. De inlaat aan de noordkant bevindt zich in de sloot tegenover de jachthaven aan de Dinsdagse wetering. Naast de schilderachtige oude molen van de polder bevindt zich het Gemaal Hoogewegpolder, dat het overtollige water weer uitslaat op de boezem, namelijk op de Dinsdagse wetering / Leidse trekvaart. Op dit punt is tevens een derde inlaat aanwezig. Het zomerpeil is 77 cm onder NAP, ’s winters 87 onder NAP.
Waterkwaliteit Doordat de polder geen kwelgebied is maar een wegzijgingsgebied, is het oppervlaktewater hoofdzakelijk van dezelfde kwaliteit als het ingelaten boezemwater. Afhankelijk van het beheer op de percelen (o.a. bemesting), kan de waterkwaliteit echter per sloot verschillen. Zie ook bijlage II.
2.4 Flora en fauna 2.4.1 Algemeen Volgens het Natuurloket (www.natuurloket.nl) zijn in de polder Hoogeweg en omgeving (kilometerhok 091-470) de volgende soortgroepen in enige mate onderzocht. Hieruit blijkt dat de vaatplanten en mossen goed zijn onderzocht tussen 1991 en 1996. Er is in die tijd één (licht) beschermde soort aangetroffen, en twee Rode Lijst-soorten. De watervogels zijn goed onderzocht in 1996-1997 en in 20032004. De sprinkhanen in het gebied zijn redelijk onderzocht, de dagvlinders matig. De volgende soortgroepen zijn volgens Natuurloket geheel niet onderzocht: korstmossen, paddestoelen, zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, nachtvlinders, libellen en overige ongewervelden. Het opvragen van natuurinformatie bij de provincie Zuid-Holland leverde geen recente (jaren 1980) gegevens op. 2.4.2 Flora Onder andere in 2009 en 2010 zijn er door de opstellers inventarisaties van de flora in naastgelegen percelen uitgevoerd. Hierbij werd in het veld een lijst gemaakt, waarop alle waargenomen soorten op de percelen, de omringende sloten en hun oevers zijn aangestreept. Er zijn 79 soorten hogere planten (= vaatplanten) waargenomen. Alle soorten zijn vervolgens ingevoerd in het programma Biobase. Hieruit blijkt dat het merendeel van de waargenomen soorten landelijk zeer algemeen tot uiterst algemeen is. Een zestal soorten is landelijk minder algemeen, te weten: Groot moerasscherm, Watergras, Tenger fonteinkruid, Slanke waterkers, Zannichellia en Moeraszoutgras. Op de percelen bestond de vegetatie voornamelijk uit grassen, met name Fioringras, Gestreepte witbol, Engels raaigras en Ruw beemdgras. In de sloten en langs de oevers werden bovengenoemde minder algemene soorten aangetroffen. De in de sloot algemeen voorkomende Zwanenbloem is landelijk niet zeldzaam maar wel wettelijk beschermd. Hij mag dus niet als sierbloem geplukt worden. Naast de vaatplanten werd er een soort darmwier (enteromorpha) waargenomen. Langs de slootkanten van de percelen van Blokhuis werd in 2011 de minder algemene soort Veelkleurig vergeetmijnietje algemeen waargenomen. Zie verder bijlage III: Flora-inventarisatie.
2.4.3 Fauna Weidevogels In 2004 zijn de broedvogels van de Polder Hoogeweg geïnventariseerd door de Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk. Hieruit blijkt dat de Polder Hoogeweg (tenminste in dat jaar) een zeer hoge weidevogelstand heeft, van omgerekend ruim 130 paar broedende weidevogels per 100 ha. Van de hier voorkomende weidevogels staan er 9 soorten op de Rode lijst van de Nederlandse broedvogels (voor Toelichting zie bijlage): -De Grutto (24 broedparen in de Polder Hoogeweg) staat te boek als Gevoelig (GE) en is in Nederland sinds begin jaren 1960 met meer dan 60% in aantal achteruitgegaan. -De Tureluur (30 paar) eveneens GE, achteruitgang meer dan 50%. -De Zomertaling (2 paar) staat te boek als Kwetsbaar (KW), achteruitgang meer dan 85%. -De Slobeend (9 paar) eveneens KW, achteruitgang 25-50%. -De Patrijs (11 paar) eveneens KW, achteruitgang meer dan 95%. -De Veldleeuwerik (12 paar) GE, achteruitgang meer dan 90%. -De Graspieper (1 paar) eveneens GE, achteruitgang meer dan 50%. -De Gele kwikstaart (16 paar) eveneens GE, achteruitgang 50-75%. -De Engelse kwikstaart (1 paar) staat te boek als Bedreigd (BE), achteruitgang 5075%. Deze soort, vroeger engelse gele kwikstaart genoemd, is in Nederland een zeer zeldzame broedvogel maar kenmerkend voor de Duin- en Bollenstreek. Het grootste deel van de Nederlandse populatie, rond het jaar 1999 nog 40-80 paar, bevindt of bevond zich tussen Wassenaar en Hillegom. Uit het bovenstaande blijkt het grote belang van de Polder Hoogeweg voor weidevogels. Overigens zijn alle genoemde vogelsoorten wettelijk beschermd. Tijdens een veldbezoek in mei 2011 zijn er door de opstellers de volgende soorten op en rondom het perceel waargenomen: Kievit: 1 paartje (volgens A. Salman broedend) Scholekster: 1 paartje (volgens A. Salman eveneens broedend) Gele kwikstaart Veldleeuwerik: zingend boven het perceel Grutto en Tureluur: diverse op aangrenzende percelen
Trekvogels en wintergasten Behalve voor broedvogels is de Polder Hoogeweg ook van groot belang voor doortrekkende en overwinterende vogels. In de winter zijn hier honderden tot duizenden Kieviten, Goudplevieren, Wintertalingen, Smienten en Meerkoeten te zien, maar ook doortrekkers als Veldleeuwerik, Watersnip en Waterpieper. Voor de wintervogels en dan met name voor de Goudplevier vormt de Polder Hoogeweg samen met de aangrenzende Elsgeesterpolder een eenheid. Daarom is het van belang dat er een open verbinding tussen beide polders blijft bestaan. Bij onrust in Polder Hoogeweg, bijvoorbeeld door hazenjacht, wijken de vogels (zwermen Kieviten, Goudplevieren en Smienten) uit naar de Elsgeesterpolder en omgekeerd. Tijdens een veldbezoek begin oktober 2009 zijn op en rond de percelen de volgende soorten gezien: Graspieper (10), Veldleeuwerik (10) en Watersnip (5); de laatste is in Polder Hoogeweg als broedvogel uitgestorven en staat landelijk te boek als ‘bedreigd’ op de Rode Lijst. Tijdens een veldbezoek op 23 januari 2010 werden de volgende waarnemingen gedaan: Grote zilverreiger, Wilde zwaan (25), Rietgans (20), Wintertaling (30), Slobeend (5), Smient (700), Slechtvalk, Veldleeuwerik (50) en Kramsvogel (ca. 1000 slapend in een koebosje) en daarnaast Haas (30). Deze losse waarnemingen bevestigen de grote waarde van Polder Hoogeweg voor (bedreigde) broedvogels, doortrekkers en wintergasten, zoals deze ook in eerder onderzoek is vastgesteld. Zoogdieren Tijdens elk veldbezoek werden minstens tien hazen waargenomen, waarvan eenmaal ten tijde van bejaging. De graslanden van de Polder Hoogeweg behoren tot de plekken in de regio waar de meeste hazen worden gezien. Bunzing en vos zijn een enkele keer waargenomen. Mogelijk komen ook wezel en hermelijn in het gebied voor. In 2009 werden sporen van een mol (namelijk molshopen) in het perceel waargenomen. Daarnaast komen er waarschijnlijk diverse soorten muizen voor, zoals bosmuis, woelmuizen zoals veldmuis, rosse woelmuis en woelrat en spitsmuizen zoals bosspitsmuis. Het voorkomen van de streng beschermde noordse woelmuis (een habitatrichtlijnsoort), maar ook van de waterspitsmuis (een Rode Lijstsoort) ligt niet voor de hand, gezien de steile oevers en de geringe vegetatie in en om de sloten. Deze soorten zijn ook niet bekend uit het gebied. De polder, met name de sloten, zal ook worden gebruikt door foeragerende vleermuizen (alle soorten zijn beschermd volgens de habitatrichtlijn). Er zijn in de polder echter geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig, behalve misschien in de koebosjes of in schuurtjes aan de randen.
Amfibieën Tijdens veldbezoeken in 2009 werd de Bastaardkikker (= middelste groene kikker) gehoord en gezien. In en langs de sloten zijn daarnaast mogelijk de volgende soorten amfibieën aanwezig: Bruine kikker, Meerkikker (= grote groene kikker), Kleine watersalamander en Gewone pad. Alle soorten amfibieën zijn wettelijk beschermd. Het voorkomen van de streng beschermde Rugstreeppad (een habitatrichtlijnsoort) lijkt niet waarschijnlijk, aangezien deze -in de lente- luidruchtige soort niet uit het gebied bekend is. Vissen In 2006 is door J. van Dijk onderzoek gedaan naar de visfauna van de sloten in Polder Hoogeweg. Hij trof in vrijwel elke sloot de Kleine modderkruiper aan, een minder algemene en wettelijk beschermde soort. Daarnaast trof hij veel Tiendoornige stekelbaarzen (de kleinste inheemse vis, algemene soort van sloten) en een Kroeskarper. De laatste soort staat op de Rode Lijst te boek als ‘kwetsbaar’. In 2010 zijn door de opstellers de volgende soorten aangetroffen: Tiendoornige stekelbaars (zeer algemeen), Kleine moddderkruiper (minder dan 10) en Rivergrondel (2 exemplaren). Insecten Tijdens het visonderzoek in 2006 trof J. van Dijk een Staafwants en een Grote spinnende watertor aan. Dit zijn minder algemene, maar geen beschermde soorten. Er zijn in de Polder Hoogeweg geen beschermde soorten dagvlinders, libellen of andere insecten waargenomen of te verwachten.
2.5 Beleid, huidig beheer en gebruik 2.5.1 Beleid Europees beleid De Polder Hoogeweg is geen Natura 2000-gebied, ofwel geen door Nederland aangemeld en door de Europese Commissie aangewezen Habitatrichtlijngebied of een Vogelrichtlijngebied. Rijksbeleid De Polder Hoogeweg ligt (vrijwel) geheel binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De polder heeft aan de noordwestkant een (toekomstige) verbinding met het landgoed Offem en aan de noordoostkant met de Leidsevaart. Het subsidiebeleid is uitgewerkt in het Programma Beheer. Aan de hand van een stelsel van pakketten kan subsidie worden ontvangen voor het ontwikkelen en in stand houden van natuurwaarden op landbouwgronden en in natuurgebieden. In 2007 is de bevoegdheid overgedragen aan de provincies in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De afkortingen SN en SAN zijn hiermee vervangen door PSN en PSAN. De provincies hebben de uitvoering van de PSN en de PSAN opgedragen aan de Dienst Regelingen, een onderdeel van het Ministerie van LNV. In 2010 zijn de PSN en PSAN vervangen door de Subsidieregeling Natuuren Landschapsbeheer (SNL). Provinciaal, Regionaal en Gemeentelijk beleid Door een besluit van de Provincie Zuid-Holland (Beheersplan Bollenstreek, 1992), kreeg Polder Hoogeweg de status van toekomstig reservaatsgebied. In de provinciale nota ‘Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland’ (1996) wordt bij punt 4 de naam Polder Hoogeweg genoemd. Het betreft hier evenwel geen inrichtingen in de polder zelf, maar langs de watergangen (moerasverbindingen). Polder Hoogeweg is aangewezen als natuurgebied in het Natuurgebiedsplan Bollenstreek-Ade-Rijnstreek Noord (2003). Dit houdt in dat de provincie Zuid-Holland zal streven naar een bedrijfsvoering door particulieren waarbij de natuurbelangen voorop gesteld zullen worden (agrarisch natuurbeheer), al dan niet in combinatie met reservaatsvorming door aankoop van percelen die in beheer bij de stichting Het ZuidHollands Landschap zullen komen. Polder Hoogeweg wordt beschreven in het gemeentelijke Natuurbeleidsplan. Hierin wordt het grote belang van de polder als broedgebied voor weidevogels en in de winter als rustgebied voor vogels zoals Goudplevieren benadrukt. 2.5.2 Huidig beheer en gebruik De percelen van Blokhuis BV zijn momenteel in gebruik als haverland door de heer A. Salman. Hij voert hier ’s winters de koeien (Limousins) mee in de stal
3 Visie 3.1 Uitgangspunten De ecologische kwaliteit van het perceel dient te worden versterkt, zonder afbreuk te doen aan de oude verkavelingsstructuur. Met “versterken van de ecologische kwaliteit” wordt het streven naar een grotere biodiversiteit (groter aantal soorten), en behoud van zeldzame soorten (Rode Lijst-, aandachts-, habitatrichtlijn- en doelsoorten) bedoeld. 3.2 Sterke en zwakke punten Sterke punten -De polder herbergt relatief nog veel weidevogels, die tegenwoordig vrijwel alle op de Rode Lijst staan; -De polder is een belangrijk rustgebied voor wintervogels; -De polder is een zeldzaam geworden grote, open groene ruimte middenin de drukke westelijke Randstad; -De polder staat vanwege bovengenoemde kwaliteiten hoog op de agenda van het natuurbeleid van verschillende overheden; -Er zijn (mede daardoor) goede mogelijkheden voor natuurontwikkeling; -De polder is onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS); -Het land van Blokhuis vormt samen met dat van Vrolijk en Salman een groter geheel, wat de natuurwaarden ten goede komt. Zwakke punten -Er is, met name in het winterhalfjaar, veel verstoring door de (hazen)jacht; -De polder ligt relatief geïsoleerd; de natuurverbindingen met Offem en met de Leidsevaart zijn nog niet optimaal, die met de Elsgeesterpolder niet meer optimaal; -Er is in de polder nog (relatief) weinig natuurbeheer en natuurontwikkeling; -De omgeving van de polder staat onder druk door oprukkende kassen, aangeplante bosschages, wegen en dergelijke; -De slootkanten hebben steile oevers. 3.3 Afweging De Polder Hoogeweg behoort tot de beste weidevogelgebieden van de regio en het gebied is voorbestemd als natuurgebied. Toch zijn de meeste percelen nog volop in agrarisch gebruik en als zodanig ingericht. Er ligt een min of meer homogeen maaiveld, zodat de percelen tot aan de sloot optimaal geteeld / beweid en/of gehooid kunnen worden. Hierdoor is weinig ruimte voor moerassige oevers met de bijbehorende flora en fauna, onder andere foerageergebied voor weidevogels. Het natuurvriendelijk profileren van de oevers is een eenvoudige maatregel die veel natuurwinst kan opleveren, met name voor weidevogels, flora, amfibieën en kleine zoogdieren.
3.4 Toekomstschets Hieronder staat beschreven hoe de polder er in de nabije toekomst uit kan gaan zien. De Polder Hoogeweg heeft als groene buffer de overgang naar de 21 ste eeuw overleefd. Gelukkig heeft de polder nog een open verbinding met de (eveneens groen gebleven) Elsgeesterpolder. Het initiatief van de heer Vrolijk heeft inmiddels navolging gekregen van andere grondbezitters in de polder. De percelen worden natuur- en weidevogelvriendelijk beheerd en er zijn veel meer natuuroevers aangelegd. De weidevogels kunnen zich goed handhaven dankzij een uitgekiend beheer door de boeren en de natuurvereniging. Dit beheer werkt goed, en zonder jacht op roofdieren als vos en marters. De natuuroevers hebben de soortenrijkdom aan planten (bijvoorbeeld de terugkeer van echte koekoeksbloem in de polder) bevorderd. Maar ook diersoorten, zoals de rugstreeppad, hebben de overstap naar de polder gemaakt. De ecologische verbinding richting duinen (via Offem) en noordwaarts (via de Leidsevaart) is inmiddels ook uitgewerkt.
4 Inrichting en beheer 4.1 Inrichting 4.1.1 Algemeen Onder ‘inrichting’ wordt verstaan: eenmalige of incidentele maatregelen die richting geven aan het toekomstige karakter van het gebied. Dit kan zijn: het aanleggen van natuurvriendelijke slootkanten, of het plaatsen van een landhek. Voor locaties zie de Inrichtingskaart. 4.1.2 Archeologische waarden Bij graafwerk in het landschap dient rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige archeologische waarden. De Polder Hoogeweg is opgenomen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland. Daarom wordt geadviseerd om voorzichtigheid te betrachten bij graafwerkzaamheden. 4.1.3 Aanleg van natuurvriendelijke oevers Achtergrond De slootkanten in de polder zijn vrijwel overal steil, dat wil zeggen met een profiel van 1: 1 of nog steiler. Uit literatuuronderzoek en gesprekken met landelijke deskundigen blijkt echter dat weidevogels gebaat zijn bij meer variatie, waarbij vooral de gradiënt van nat via vochtig naar droog van belang is. Natuurvriendelijke oevers bieden de volgende voordelen: -Ondanks dat ze prima kunnen zwemmen, verdrinken er veel pullen die in de sloot terecht zijn gekomen. Ze proberen tevergeefs de steile kant op te klimmen en er volgt stress, uitputting, onderkoeling en uiteindelijk verdrinking. Bij een natuurvriendelijke oever kunnen de pullen vrijwel altijd weer op het droge komen. Ook is de sloot beter oversteekbaar, indien aan de overkant eveneens goede uitstapmogelijkheden zijn. -Indien de natuuroever tijdens de eerste snede niet gemaaid wordt ontstaat een vluchtstrook voor de pullen tegen predatie door o.a. buizerd, ooievaar en reigers. -Deze strook heeft bovendien (als het goed is) een minder dichte vegetatiestructuur dan op de rest van het perceel, waardoor de pullen zich gemakkelijker kunnen voortbewegen. -Door de gradiënt ontstaat meer variatie in de vegetatie, waardoor een rijker insectenleven ontstaat, dat meer voedsel voor de pullen oplevert. -Indien, vooral bij een droog voorjaar, de toplaag is uitgedroogd (en dit geldt met name voor kleiige polders), kunnen de adulte weidevogels alsnog in de vochtige en beter doordringbare randen foerageren op hun stapelvoedsel, regenwormen.
-Uit onderzoek is bekend dat vooral tureluurs, maar ook kieviten graag in en langs slootjes foerageren. Dit geldt zowel voor de volwassen dieren als voor de pullen. Een natuurvriendelijke oever biedt daarvoor veel meer ruimte. -Ook overige aan moerassige plekken gebonden flora en fauna, zoals moerasplanten en amfibieën, zullen baat hebben bij een natuurvriendelijke oever. -Een goed aangelegde natuurvriendelijke oever zorgt bovendien voor meer waterberging. Uitvoering Bij de aanleg dient rekening te worden gehouden met het te voeren beheer. Weidevogels hebben namelijk een open landschap nodig om tot broeden te komen. Obstakels zoals rietkragen en dergelijke zijn daarom ongewenst. Het is dus vereist dat de vegetatie tijdens de schouw en het maaien bereikt kan worden met reguliere maai- en schoningsmachines. De natuuroever moet dus niet te breed worden aangelegd. Tegelijkertijd is het van belang dat de oever zo flauw mogelijk afloopt. Hieronder staat schematisch geschetst hoe het toekomstige oeverprofiel eruit kan komen te zien. Ongeveer op het gemiddelde slootpeil, tot circa 10 cm eronder, wordt de oever 1 meter uit de sloot vlak afgegraven. Hier ontstaat dus een plas-drasoever. Vervolgens wordt de oever over 3 meter glooiend afgevlakt tot aan het huidige maaiveld. De totale breedte van de natuuroever wordt ongeveer 4 meter.
traditionele oever huidig maaiveld 30 cm 3m gemm. slootpeil
10 cm 1m af te graven grond
Figuur 2. Natuurvriendelijk slootprofiel
De uitvoering kan gebeuren met een walkantfrees en/of een graafmachine. De vrijkomende grond kan in een dun laagje gelijkmatig worden uitgestrooid over het perceel, of worden afgevoerd uit het terrein.
4.1.4 Plaatsen van een raster met landhek Voor een gunstig weidevogelbeheer is bij voorkeur een vorm van beweiding noodzakelijk, het best door koeien, in een bepaalde periode en begrazingsdichtheid. Zie hiervoor het hoofdstuk Beheer. Om te voorkomen dat de koeien de Hoogeveenseweg oplopen, dient hier over een lengte van ca. 50 meter een raster te worden aangelegd. Dit kan door om de 3 meter tamme kastanjepalen te plaatsen van 1,80 of 2 meter, doorsnede 8/10 cm. Vervolgens hieraan 3 of 4 draden prikkeldraad bevestigen met krammen. Aan de Hoogeveenseweg, ter plaatse van het overpad naar de achterliggende percelen kan een landhek worden geplaatst. Aanbevolen wordt om te kiezen voor een duurzaam landhek van inheems eiken, zoals bijvoorbeeld wordt gemaakt door Landschap Noord-Holland. De sloot die grenst aan het bollenperceel is zeer smal. Ook als daar een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, bestaat de kans dat de koeien oversteken en via het bollenland alsnog de weg oplopen. Hetzelfde geldt in iets mindere mate voor de sloot die grenst aan het grasperceel. In de periode dat er koeien op het land lopen, kan dit probleem worden voorkomen door langs beide oevers tijdelijk schrikdraad neer te zetten. Dit gebeurt met plastic paaltjes, lint waarin ijzerdraad is verwerkt en een stroomklok. Vanwege het overpad kan ter plaatse van het damhek naar de achterliggende percelen, een ‘poortje’ worden gemaakt van 2 kastanjepalen en hierin hakende handgrepen waarmee het schrikdraad kan worden weggehaald om doorgang te verkrijgen.
4.1.5 Inzaaien met een grasmengsel Het huidige gebruik van de percelen is haverland. Dit wordt in de nazomer geoogst, waarna het land in een werkgang kan worden gefreesd en ingezaaid, met een rotorkopeg. De sterk zavelige bodem heeft als eigenschap dat hij meestal tot april/mei zeer nat blijft, en daarna sterk kan uitdrogen. Daarom moet een aangepast grasmengsel worden ingezaaid. Voorgesteld wordt om een kruidenrijk bermenmengsel in te zaaien, bestaande uit de volgende soorten: -Engels raaigras, dit sluit de zode en is een grondbinder; deze soort verdwijnt waarschijnlijk vanzelf bij matige bemesting. -Witte of rode klaver, dit zijn stikstofbinders; daardoor hoeft er minder bemest te worden; -daarnaast laagproductieve soorten als Kamgras, Rood zwenkgras, Straatgras, Veldbeemdgras, Gewoon struisgras, Beemdlangbloem, Madeliefje en Smalle weegbree. (mond. med. R. van ’t Veer).
4.2 Beheer
4.2.1 Algemeen Onder ‘beheer’ wordt verstaan: het jaarlijks of tenminste periodiek onderhoud aan bepaalde landschapselementen. Bijvoorbeeld het schonen van een sloot, of het maaien van grasland. 4.2.2 Beheer van de natuuroevers -De natuuroevers niet bemesten (mede volgens de Europese KRW, kaderrichtlijn water). -In ieder geval niet maaien voor 15 juni. Ook indien de eerste snede van de maaibeurt na 15 juni valt, bij voorkeur laten overstaan. Liefst pas maaien na definitieve afloop van het broedseizoen, dus eind juli- augustus. Dus ook de tweede snee laten staan. Zo mogelijk slechts eenmaal jaarlijks maaien voorafgaande aan de schouw. Dus aan het einde van het groeiseizoen. Een en ander hangt geheel af van de (extensieve) begrazingsdruk, want de oever moet in ieder geval een open karakter hebben. -Extensieve betreding en begrazing door vee mogelijk maken (slechts enkele koeien per hectare), zodoende dat er steeds kale (betreding!) bodem en vers slik aanwezig is maar toch nog voldoende lage dekking voor pullen en adulte weidevogels door de vegetatie. -Indien de betreding te intensief blijkt dan kan de begrazingsdruk worden verlaagd, of kan de natuuroever tijdelijk worden afgerasterd met een stroomdraadje. -De natuuroever en de belendende sloot jaarlijks (in het najaar) maaien en schonen. Bij het schonen het aangelegde slootprofiel zorgvuldig volgen en geen grote happen bodem of vegetatie uitgraven. In de sloten mag aan het einde van het groeiseizoen geen riet-, biezen- of lisdoddenkraag blijven overstaan. Indien overmatige slootbagger een probleem vormt kan gedacht worden aan het inzetten van de baggerzuigspuit. Dit apparaat laat plantenwortels en andere grove structuren in de sloot staan, maar spuit de slootbagger (regelbaar) over het perceel uit. -Tijdens de schouw mag het uitkomende slootwerk niet op de natuuroever worden gelegd, maar in de strook daarnaast-daarachter. Zonodig kan het slootwerk achteraf nog met een walkantenfrees verder het land worden ingeslagen.
4.2.3 Beheer van het perceel -Pas na 15 juni maaien, zo mogelijk nog later (hoe later hoe beter!). -Bij het uitrijden van ruige mest goed uitkijken naar eventuele nesten. Deze zijn vaak goed te zien vanaf de trekker, veel beter dan lopend op het land. Veel nesten zullen aan de slootkanten liggen. -Bemesting met ruige mest, bij voorkeur van biologische oorsprong. -Zonodig bekalken (de pH in enkele jaren opbouwen, dus geleidelijk) om de zuurgraad te verlagen met het oog op de bodem in het algemeen, de grasgroei en de regenwormenstand in het bijzonder. De ideale pH ligt rond de 6,0 of iets hoger. Regelmatig (jaarlijks) controleren. -Behouden van de openheid (zie ook bij natuuroevers). Zeer alert zijn op de vestiging van riet en pitrus, bijvoorbeeld nadat de maaikorf in het terrein actief is geweest met het slootwerk. Eenmaal gevestigd is riet zeer standvastig en kan tot grote hoogte uitgroeien, hetgeen ongunstig is voor weidevogels. In ieder geval moeten aanwezige rietkragen ruim voor het broedseizoen zijn gemaaid. Voordeel is dat riet slechts spaarzaam in de polder voorkomt, en dat het zeer graag door koeien wordt gegeten. Pitrus kan, eenmaal gevestigd, zeer lang standhouden en zich massaal uitbreiden. In veel laagveengebieden (in mindere mate op klei) vormt het inmiddels een plaag. De hoge pollen, die aan weidevogels het uitzicht ontnemen, worden vrijwel niet begraasd en lopen na het maaien gewoon weer uit. Daarom is het van groot belang om alert te zijn bij de eerste vestiging van pitrus, en deze onmiddellijk handmatig of mechanisch te bestrijden, zodat de plant niet tot bloei en uitzaai kan komen. -Bij het maaibeheer zoveel mogelijk mozaïekbeheer, ook na half juni, in verband met late legsels. Dus zoveel mogelijk variatie en vluchtstroken laten staan (zie ook bij natuuroevers). Zomogelijk ook gedeeltes van het perceel verdelen in maaien/begrazen. Hoe meer variatie hoe beter. -In het kader van eventuele nestbescherming: indien niet per se nodig liever geen nestindicatiestokjes plaatsen, dit in direct verband met predatie. Bij een lage graasdruk (enkele koeien/ha) zijn ook geen nestbeschermers nodig. Het is namelijk zo dat menselijke activiteiten de aandacht kunnen trekken van natuurlijke predatoren, zoals vos, kraai en reiger. -Extensieve beweiding met 1 ½ GVE (= Grote Vee Eenheid) per hectare vanaf half april tot half juni, zodat er in deze periode zoveel mogelijk verschillen in graslengtes zijn: dus van kort via kwartlang, halflang tot driekwartlang. En met een ‘pollige’ structuur. Recent inzicht toont aan dat dit van groot belang is in verband met het creëren van geschikt (weidevogel-) kuikenland. Veel verschillende ‘groeitrappen’ zorgen voor meer variatie en dus voedselaanbod, en bovendien voor een betere begaanbaarheid voor de pullen. Een en ander, met name de groeizaamheid van het gras, hangt natuurlijk af van de weersomstandigheden (neerslag en temperatuur).
4.2.4 Beheer van het raster en landhek Het raster van kastanjepalen en het eiken landhek behoeven geen speciaal beheer en gaan zeker tientallen jaren mee. 4.2.5 Overige maatregelen Jacht op hazen Het jagen op wettelijk beschermde diersoorten als de haas komt de natuur niet ten goede, in tegendeel. Polder Hoogeweg is een van de best overgebleven hazenpolders in de regio. Bovendien zorgt de jacht voor zeer veel onrust onder verblijvende doortrekkers en wintergasten, waaronder smienten, rietganzen, wilde zwanen en kieviten. Daarom wordt geadviseerd om de jacht in het toekomstige natuurgebied Polder Hoogeweg af te schaffen. Jacht op kraaien “De zwarte kraai is een wettelijk beschermde diersoort die door vraat of anderszins, schade toebrengt aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van het verbod om dieren te doden, verontrusten of hun vaste rust- of verblijfplaats te vernielen”. (bron: Ministerie van LNV, Flora- en faunawet art. 65.1). Aangezien de polder Hoogeweg is aangewezen als natuurgebied, is er in dit geval van genoemde schade geen sprake. Wel is het zo dat de zwarte kraai soms eieren of pullen van weidevogels predeert, net als andere natuurlijke predatoren zoals marters, vos, reigers en buizerd. Het wordt aangeraden om de zogenaamde “plaatskraai” niet te bestrijden. Dit is een territoriaal paartje zwarte kraaien, dat groepen rondzwervende jonge kraaien, die soms ware razzia’s onder broedende weidevogels kunnen houden, wegjaagt. Een wetenschappelijk artikel hierover is momenteel in voorbereiding (pers. med. G. Baeyens).
5 Voortgang 5.1 Algemeen Evaluatie is het op waarde schatten van (natuur)ontwikkelingen in een bepaalde periode. Monitoring, oftewel periodiek inventariseren en aantallen noteren, is hiervoor een hulpmiddel. 5.2 Monitoring Jaarlijks monitoren is vooral in de eerste jaren van het nieuw ingezette beheer van belang, omdat dan de feitelijke ontwikkelingen nog het meest ongewis zijn. Ondanks alle theoretische uitgangspunten kunnen de resultaten door allerlei (onvoorziene) omstandigheden van plaats tot plaats verschillen. Wanneer na een aantal jaren voldoende geleerd is over de voortgang van het natuurbeheer, kan de frequentie van monitoren worden verlaagd tot eenmaal per twee tot vijf jaar. Het regelmatig inventariseren van alle soorten organismen is, omdat het gespecialiseerd en kostbaar werk is, vrijwel onmogelijk. Tellen van larvenhuidjes van libellen, of vangen van loopkevers zijn hier voorbeelden van. In het beste geval bevindt zich in de omgeving een natuurvereniging met tal van specialisten, die de inventarisaties jarenlang op vrijwillige basis willen en kunnen uitvoeren. Als dit niet mogelijk blijkt, wordt voorgesteld om in ieder geval de weidevogelstand te volgen, en daarnaast, indien mogelijk, de vegetatie jaarlijks te inventariseren, omdat dit relatief eenvoudig is en indirect veel informatie biedt over de eraan gebonden fauna. Monitoring kan op verschillende manieren plaatsvinden. Voor flora en vegetatie geldt bijvoorbeeld: de beste manier om inzicht te krijgen in de soortensamenstelling van het hele terrein, is het kiezen van een geschikte looproute, waarbij zoveel mogelijk soorten worden opgenomen op een streeplijst. Door jaarlijks dezelfde route te lopen kunnen verschillen in de soortensamenstelling worden aangetoond. Om een meer exact beeld te krijgen van de veranderingen in de vegetatie als gevolg van het beheer, is het uitzetten van permanente kwadraten (proefvlakken) op strategische plekken de beste methode. De monitoring van broedvogels (onder andere weidevogels) vindt plaats volgens richtlijnen van de stichting Sovon vogelonderzoek Nederland. Het beste kan de monitoring worden uitgevoerd door de Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk. 5.3 Evaluatie Een natuurbeheerplan is geen document dat tot in lengte der dagen actueel zal blijven, maar een soort momentopname van een situatie, waaruit vervolgens natuurdoelen en verwachtingen zijn geformuleerd. Om bepaalde trends duidelijk te maken, zal een langlopende gegevensreeks moeten worden geanalyseerd. Hierdoor kan inzichtelijk worden gemaakt of de inrichting en het gevoerde beheer aan de verwachtingen voldoen. Voorgesteld wordt om het voorliggende rapport voor een planperiode van tien jaar vast te stellen, waarna een evaluatierapport wordt opgesteld. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de op vaste tijden verzamelde inventarisatiegegevens. Op basis van het evaluatierapport kan worden besloten om het gevoerde beheer (in
grote lijnen) voort te zetten, of om een nieuw, aan de veranderde situatie aangepast beheerplan op te stellen.
6 Begroting en financiering 6.1 Algemeen In verband met de gewenste omzetting van de percelen van agrarische functie in natuurfunctie, is Blokhuis BV voornemens om hiervoor subsidie aan te vragen in het kader van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), een opvolger van de PSN. Deze regeling dekt onder voorwaarden eenmalig gemaakte inrichtingskosten in een tijdvak van 6 jaar. Hieronder worden de kostenposten nader uitgewerkt. 6.2 Inrichtingskosten De inrichtingskosten op de percelen betreffen: •het afvlakken van ca. 580 meter steile slootoevers aan de zuidwest- en de noordoostkant, alsmede aan de (kopse) oostkant, inclusief het verwerken van de vrijkomende grond binnen de percelen. Dit levert ca. 300 m3 grondverzet op. De kosten hiervan bedragen € 5800,-- ex. 6% BTW. •het opruimen en afvoeren van het puin in de grond van het overpad, daar waar de zuidwestelijke natuuroever wordt gerealiseerd. De kosten hiervan bedragen € 4200,-- ex. 6% BTW. •aanschaf en plaatsen van een raster met landhek, en het tijdelijk kunnen uitrasteren middels schrikdraad. De kosten hiervan bedragen € 4320,-- ex. 19% BTW. •aanschaf en inzaaien van ca. 1,5 hectare met een kruidenrijk grasmengsel. De kosten hiervan bedragen € 4300,-- excl. 6% BTW. Zie ook de Inrichtingskaart bij hoofdstuk 4. De totale inrichtingskosten (de bouwsom) zullen € 18620,-- excl. BTW bedragen. Dit bedrag is exclusief de staartkosten. Hieronder vallen: winst en risico (7% van de bouwsom), directiebehoeften (1%), de post onvoorzien (2%), het opstellen van het voorliggende plan (€ 1750,--), maken bestek (5% van de bouwsom), en toezicht directie (7%). Voor het uit te voeren grondverzet geldt het BTW-tarief van 6%; voor de staartkosten geldt 19%. Het totaalbedrag aan inrichtings- en staartkosten bedraagt € 24465,-- ex. BTW en € 30572,-- incl. BTW. Indien deze kosten vanuit de SKNL worden gedekt, dan zal van dit bedrag maximaal 95% worden vergoed. De werkzaamheden zullen volgens plan in de nazomer van 2011 worden uitgevoerd en afgerond.
6.3 Beheerkosten Na de inrichting, die in 2011 zal worden voltooid, kan vanaf 2012 beheersubsidie worden aangevraagd conform de voorschriften die aan het pakket ‘vochtig weidevogelgrasland’ (code N13.01) zijn verbonden. Zoals in hoofdstuk 4 beschreven, is het natuurbeheer gericht op weidevogels en zal het bestaan uit extensief maaien met een late eerste snede, extensieve begrazing (voor- en eventueel nabeweiding), (maai)beheer van de natuuroevers, weidevogelvriendelijke bemesting met ruige mest, eventuele bekalking en overige werkzaamheden. De heer A. Salman is eventueel bereid om het beheer op de percelen, dat hij reeds voert in opdracht van Blokhuis BV, voort te zetten en uit te breiden met de inzet van zijn Limousin koeien (om niet).
Literatuur Onderstaande lijst bevat zowel geraadpleegde als aanbevolen literatuur. Aartse, E., J. Bouwmeester, J. van Dijk, M. de Graaf, W. Kuijper & R. Sluys Flora van de Duin- en Bollenstreek. Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk Noordwijk, 1994 Backer, dr. C.A. Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen. Amsterdam/Antwerpen, 2000 Beintema, A., O. Moedt & D. Ellinger Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. IBN & SOVON Haarlem, 1995 Beusekom, R. van, P. Huigen, F. Hustings, K. de Pater & J. Thissen (red.) Rode Lijst van de Nederlandse broedvogels. Vogelbescherming Nederland, Tirion natuur en SOVON Baarn, 2005 CUR Civieltechnisch centrum uitvoering research en regelgeving / Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Dienst Weg- en waterbouwkunde CUR-publicatie168. Natuurvriendelijke oevers. Gouda, 1995 Diemeer Natuurbeheer & Onderzoek Natuurbeheerplan Land van Vrolijk Bloemendaal, 2007 Dijk, J. van & D. Hoek Vogels van Noordwijk en omstreken. Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk Noordwijk, 1989 Dijk, J. van, J. Kortselius, W. Kuijper & K. Verweij Natuurgids voor de duin- en Bollenstreek. Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk Noordwijk, 2000 Eglington, S., J. Gill, M. Bolton, M. Smart, W. Sutherland & A. Watkinson Restoration of wet features for breeding waders on lowland grassland. Journal of Applied Ecology, British Ecological Society, 2007 Gemeente Noordwijk Natuurlijk Noordwijk. Natuurbeleidsplan Noordwijk. Noordwijk, februari 2006
Hustings, F. & J.W. Vergeer (red.). Atlas van de Nederlandse broedvogels. SOVON vogelonderzoek Nederland Leiden/ Utrecht, 2002 Jansen, H. & A. van Paassen Veldgids weidevogelbescherming. Landschapsbeheer Nederland Utrecht, 2003 Jonker, N. & W. Menkveld Planten in de polder. Veldgids voor grasland, oever, sloot en plas. Haarlem, 1999 Londo, G. Natuurontwikkeling. Bos- en Natuurbeheer in Nederland 6 Leiden, 1997 Markus, W.C. & C. van Wallenburg Bodemkaart van Nederland schaal 1:50 000; Blad 30 West + Oost ’s-Gravenhage. Stiboka, Stichting voor bodemkartering Wageningen, 1982 Provincie Zuid-Holland Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Den Haag, 2007 Schekkerman, H. Graslandbeheer en groeimogelijkheden voor weidevogelkuikens. IBN-DLO Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek rapport 292 Wageningen, 1997 Theunissen, W., H. Schekkerman & F. Willems Predatie bij weidevogels. Op zoek naar de mogelijke effecten van predatie op de weidevogelstand. Sovon-onderzoeksrapport 2005/11. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Alterra-Document 1292, Alterra, Wageningen. Weeda, E.J., R., Ch. & T. Westra Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1-5. Amsterdam, 1985-1994 Zagwijn, Dr. W.H. Nederland in het Holoceen. Geologie van Nederland ’s Gravenhage, 1991
Bijlagen: Bijlage I: Toelichting Rode Lijsten De Rode Lijsten hebben vooral een signalerende functie voor het natuurbeleid. Een Rode Lijst bevat een overzicht van soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend. De lijsten worden periodiek vastgesteld door de minister van LNV. De Lijst is ingedeeld in de categorieën Gevoelig, Kwetsbaar, Bedreigd, Ernstig bedreigd en Verdwenen uit Nederland. -Onder Gevoelig (GE) wordt verstaan: soorten die stabiel of toegenomen zijn en zeer zeldzaam zijn en soorten die sterk tot zeer sterk zijn afgenomen en algemeen zijn. -Onder Kwetsbaar (KW) wordt verstaan: soorten die zijn afgenomen en vrij tot zeer zeldzaam zijn en soorten die sterk tot zeer sterk zijn afgenomen en vrij zeldzaam zijn. -Onder Bedreigd (BE) wordt verstaan: soorten die sterk zijn afgenomen en zeldzaam tot zeer zeldzaam zijn en soorten die zeer sterk zijn afgenomen en zeldzaam zijn. -Onder Ernstig Bedreigd (EB) wordt verstaan: Soorten die zeer sterk zijn afgenomen en zeer zeldzaam zijn. -Onder Verdwenen uit Nederland (VN) wordt verstaan: als het laatste jaar dat een soort zich in Nederland heeft voortgeplant, meer dan tien jaar geleden is.
Bron: Beusekom et al.: Rode Lijst van de Nederlandse broedvogels. Vogelbescherming Nederland, Tirion natuur en SOVON Baarn, 2005
Bijlage II: Waterkwaliteit Polder Hoogeweg De meest recente waterkwaliteitsgegevens van Polder Hoogeweg zijn door Rijnland verzameld in 2006 en 2007 bij het gemaal. Al het overtollige oppervlaktewater van de polder wordt hier uitgemalen. De gemeten waterkwaliteit bij het gemaal geeft een gemiddeld beeld van de toestand van de polder. Differentiatie in waterkwaliteit binnen de polder is mogelijk, afhankelijk van welke bronnen (bemesting, gewasbeschermingsmiddelen, inlaatwater, etc.) de poldersloten beïnvloeden. De waterkwaliteit van de Maandagse Watering (=boezemwater) is gebruikt om de waterkwaliteit van het inlaatwater te vergelijken met de waterkwaliteit bij het gemaal van Polder Hoogeweg. De waterkwaliteit bij het gemaal van de polder Hoogeweg wordt getypeerd als zoet water (chlorideconcentratie < 300 mg Cl/l) en een hoog gehalte aan meststoffen (nutriënten: stikstof (N) en fosfaat (P)). De gehalten van stikstof in de Polder Hoogeweg overschrijden de MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico uit 4e Nota Waterhuishouding) norm van 2,2 mg N/l met een factor 1,5-2. In de Polder Hoogeweg zijn de fosfaatgehalten een factor 20 boven de MTR van 0,15 mg P/l. Bij hoge gehalten van meststoffen in poldersloten, treedt vaak overmatige kroosgroei op. Het zuurstofgehalte in de Polder Hoogeweg is niet optimaal (=zuurstofwaarden >= 5 mg O2/l). In polderwateren wordt dit vaker gesignaleerd. De poldersloten zijn vaak ondiep en daardoor warmt het oppervlaktewater relatief snel op. Dit in combinatie met veel kroos, resulteert in lage zuurstofconcentraties. Deze condities zijn nadelig voor de leefomstandigheden van flora en fauna. De kwaliteit van het boezemwater van de Maandagse Watering is redelijk vergelijkbaar met de waterkwaliteit van Polder Hoogeweg bij het gemaal. Het grootste verschil is het gehalte van meststoffen: het boezemwater heeft een lager fosfaatgehalte dan het polderwater, maar het stikstofgehalte is in het boezemwater hoger dan in het polderwater. Dus het inlaatwater vanuit de Maandagse Watering verrijkt het polderwater met meststoffen. Minder steile oevers en een natuurvriendelijke inrichting zijn belangrijke factoren voor verbetering van de ecologische waterkwaliteit. Voor de ecologische waterkwaliteit is het van belang om de vervuilingsbronnen op het oppervlaktewater en gebiedsvreemd water te minimaliseren. Mogelijke maatregelen zijn het reduceren van de bemesting van het land, reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, baggeren en minimaliseren van het inlaten van boezemwater . Bron: Dianne Slot, Hoogheemraadschap van Rijnland.
Bijlage III: Soortenlijst flora Latijnse naam Aegopodium podagraria Agrostis stolonifera Alisma plantago-aquatica Alopecurus geniculatus Alopecurus pratensis Anisantha sterilis Apium nodiflorum Arctium minus Arrhenatherum elatius Artemisia vulgaris Bellis perennis Berula erecta Bolboschoenus maritimus Bromus hordeaceus Butomus umbellatus Callitriche platycarpa Capsella bursa-pastoris Cardamine pratensis Carex hirta Catabrosa aquatica Cerastium fontanum subsp. vulgare Ceratophyllum demersum Chenopodium album Cirsium arvense Cirsium vulgare Coronopus squamatus Dactylis glomerata Eleocharis palustris Elodea nuttallii Elytrigia repens Epilobium hirsutum Festuca rubra Galinsoga parviflora Galium aparine Galium palustre Glechoma hederacea Glyceria fluitans Glyceria maxima Holcus lanatus Hydrocharis morsus-ranae Juncus articulatus Juncus effusus Lemna minor Lemna trisulca
Nederlandse naam Zevenblad Fioringras Grote waterweegbree Geknikte vossenstaart Grote vossenstaart IJle dravik Groot moerasscherm Gewone klit Glanshaver Bijvoet Madeliefje Kleine watereppe Heen Zachte dravik Zwanenbloem Gewoon sterrenkroos Herderstasje Pinksterbloem Ruige zegge Watergras Gewone hoornbloem Grof hoornblad Melganzenvoet Akkerdistel Speerdistel Grove varkenskers Kropaar Gewone waterbies Smalle waterpest Kweek Harig wilgenroosje Rood zwenkgras Kaal knopkruid Kleefkruid Moeraswalstro Hondsdraf Mannagras Liesgras Gestreepte witbol Kikkerbeet Zomprus Pitrus Klein kroos Puntkroos
Lolium multiflorum Lolium perenne Lotus pedunculatus Matricaria discoidea Matricaria recutita Medicago lupulina Myosotis scorpioides Nymphoides peltata Oenanthe fistulosa Persicaria amphibia Phragmites australis Plantago major subsp. major Poa annua Poa trivialis Polygonum aviculare Potamogeton pectinatus Potamogeton pusillus Potentilla anserina Ranunculus circinatus Ranunculus repens Ranunculus sceleratus Rorippa microphylla Rumex crispus Rumex obtusifolius Sagittaria sagittifolia Sisymbrium officinale Sparganium erectum Spirodela polyrhiza Stellaria media Stellaria uliginosa Taraxacum officinale Trifolium repens Triglochin palustris Urtica dioica Zannichellia palustris subsp. palustris
Italiaans raaigras Engels raaigras Moerasrolklaver Schijfkamille Echte kamille Hopklaver Moerasvergeet-mij-nietje Watergentiaan Pijptorkruid Veenwortel Riet Grote weegbree Straatgras Ruw beemdgras Gewoon varkensgras Schedefonteinkruid Tenger fonteinkruid Zilverschoon Stijve waterranonkel Kruipende boterbloem Blaartrekkende boterbloem Slanke waterkers Krulzuring Ridderzuring Pijlkruid Gewone raket Grote egelskop Veelwortelig kroos Vogelmuur Moerasmuur Paardenbloem Witte klaver Moeraszoutgras Grote brandnetel Zittende zannichellia
Colofon Opdrachtgever:
Blokhuis BV
Opdrachtnemers:
Jaco Diemeer Diemeer Natuurbeheer & Onderzoek Donkerelaan 56 2061 JP Bloemendaal 023-5265745
[email protected] Antje Ehrenburg ecologie-tekstadvies-koorreizen op maat Koppestokstraat 47 2014 AN Haarlem 06-5336 1478 www.antje-ehrenburg.nl
[email protected]
Datum publicatie:
12 mei 2011
Dankzegging: De volgende personen hebben in enige vorm medewerking verleend aan de totstandkoming van dit rapport, waarvoor dank: Gert Bayens, vml. ecoloog Waternet Pieter Balkenende, Landschapsbeheer Zuid-Holland Liesbeth Beaumond, GGZ Rivierduinen (Duin- en bollenstreek) Stijn van Belleghem, Landschap Noord-Holland Jelle van Dijk, Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk Marina Doornkamp, Het Zuid-Hollands Landschap Durk Durksz, Proefboerderij Nij Bosma Zathe, Friesland Ben Kruijsen, Ecologisch Adviesbureau B. Kruijsen, Santpoort Mark Kuiper, Bureau NatuurBeleven, Amstelveen Peter Mol, Landschap Noord-Holland Joop Mourik, Stichting FLORON (Floristisch onderzoek Nederland) Ernst Oosterveld, Bureau Altenburg & Wymenga, Friesland Henk Oud, PTC (Praktijk trainings centrum) Oenkerk, Friesland Aad van Paassen, Landschapsbeheer Nederland Dhr. Peenstra, agrariër te Nes bij Akkrum, Friesland Hans Schekkerman, NIOO (Nederlands instituut voor oecologie) Dianne Slot, Hoogheemraadschap van Rijnland Dirk Tanger, Landschap Noord-Holland Rudi Terlouw, Het Zuid-Hollands Landschap Wolf Theunissen, SOVON vogelonderzoek Nederland Anne Veenema, Provincie Friesland Ted Zandvliet, Loonbedrijf Zandvliet, Hillegom Aletta van der Zijden, Landschapsbeheer Zuid-Holland