Aan Gedeputeerde Staten van Gelderland Postbus 9090 6800 GX Arnhem Datum: 2 juli 2013 Br. nr.: 13125-vv Onderwerp: reactie ontwerp-Omgevingsvisie/reactie PlanMER, reactie ontwerp-verordening (zaaknr.
2013-007731), reactie ontwerp-Natuurbeheerplan 2014 (zaaknr. 2013-000541) (ook digitaal aangeboden)
Geachte Gedeputeerde Staten, Gaarne bieden wij hierbij onze zienswijze op de Omgevingsvisie en bijbehorende PlanMER, Omgevingsverordening en Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland aan. Onze zienswijze is opgebouwd uit een algemene zienswijze die u hieronder kunt vinden, een zienswijze per hoofdstuk van de Omgevingsvisie en op de PlanMER (bijlage I) en de Ruimtelijke Verordening (bijlage 2), en een korte reactie op het Natuurbeheerplan (bijlage 3). Zienswijzen met betrekking tot specifieke (kaart-)locaties zijn onder meer te vinden in bijlage 4. De bijlagen maken integraal onderdeel uit van de gehele zienswijze. Al met al is onze zienswijze een lijvig stuk geworden, maar dat geldt ook voor de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. We hopen met onze zienswijze een bijdrage te kunnen leveren aan de verbetering van deze voor de provincie zo belangrijke visie.
Zienswijze algemeen t.a.v. : de Omgevingsvisie/PlanMER/Omgevingsverordening/Natuurbeheerplan Onderbouwing en motivatie De GNMF vindt het van essentieel belang dat het opstellen van een Omgevingsvisie mede plaats vindt op basis van een evaluatie van de doelen en het instrumentarium van het oude Streekplan/Structuurvisie, het PVVP, WHP en het GMP4 (Gelders MilieubeleidsPlan 4): Wat is succesvol geweest en wat niet? Wat kunnen we om die reden overnemen in de nieuwe Omgevingsvisie en wat niet? Wat behoeft wijziging of aanscherping? Naar onze mening ontbreekt nu een gedegen onderbouwing/motivatie van de diverse genomen beleidskeuzes. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de Landgoederenregeling in de nieuwe Omgevingsvisie. Heeft deze niet gewerkt, was het allemaal te bureaucratisch, of zijn er andere redenen om deze regeling te schrappen? Hetzelfde geldt voor de Stiltegebieden en het schrappen van de Hydrologische beschermingszones. De argumentatie dat de provincie meer wil sturen op doelen en minder op regels en maatvoering gaat niet op, want de provinciale verordening telt nog steeds een boekwerk aan regels en maatvoeringen. Waarom zijn dan juist deze geschrapt en andere niet? Een en ander komt ook nadrukkelijk naar voren in de PlanMER waar een groot aantal gevolgen van het nieuwe beleid en de veranderingen niet of onvolledig in beeld zijn gebracht en getoetst. Zoals gevolgen voor natuur, landschap en water. Daarom vraagt de GNMF het omgevingsbeleid nader te enten op de uitkomsten/gevolgen van het beleid van de afgelopen jaren en de milieugevolgen in de
PlanMER in beeld te brengen, inclusief de wijzigingen in beschermingskaders en het vervallen van beschermingskaders. En vervolgens de uitkomsten te vertalen in aanpassing van het beleid. De provincie kiest er voor om veel meer te sturen op doelen dan op regels en maatvoering. Op zichzelf een goede keuze. Dit gaat echter gepaard met het feit dat de provincie er ook voor kiest om geen duidelijke omschrijving te geven van deze (kwaliteits-)doelen. Naar onze overtuiging leidt dit tot een hausse aan gerechtelijke procedures. Immers als de Omgevingsvisie geen helderheid biedt wat er nu precies bedoeld wordt, dan zal ieder dit in zijn of haar richting gaan interpreteren. Het gevolg is dat nog veel vaker dan tot nu toe burgers aan de rechter zullen vragen hierover duidelijkheid te scheppen. Resultaat zal zijn precies het omgekeerde van wat de provincie beoogt. De GNMF stelt daarom voor om concrete milieukwaliteitsdoelen op te nemen in de Omgevingsvisie.
Te eenzijdige gerichtheid op economie In hoofdstuk 1 van de Omgevingsvisie wordt duidelijk dat de provincie een zwaar accent legt op economische structuurversterking. Dit is te begrijpen vanuit het oogpunt van de huidige recessie, maar de GNMF heeft wel bezwaar tegen de te eenzijdige gerichtheid op alleen economie. Net alsof er geen andere zaken zijn die aandacht verdienen. Vooral het feit dat alle andere ambities en doelen van de provincie zo geformuleerd zijn dat ze vooral moeten bijdragen aan het hoogste doel - economische structuurversterking - vinden we veel te ver gaan. Zo wordt het tweede centrale doel en ambitie van de provincie - het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving - vooral gezien als een mogelijkheid om het vestigingsklimaat voor bedrijven te verbeteren. In het hoofdstuk Dynamisch Gelderland, gewijd aan het eerste doel nl. economische structuurversterking, is vervolgens weer niets te lezen over de toegevoegde waarde van bijvoorbeeld natuur voor de economie zoals schoon water en schone lucht, een gezonder leven in de buurt van veel groen, enz. Zaken die allemaal veel aandacht kregen op de Nationale Natuurtop op 22 juni jl. en ook door premier Rutte benoemd werden. Ook het hoofdstuk Mooi Gelderland, wat aan dit tweede doel gewijd is, heeft een veel te eenzijdige focus op economie. Terwijl in dit hoofdstuk juist de nadruk zou moeten liggen op kwaliteit, leefbaarheid en veiligheid van onze leefomgeving, wordt bij 4.1 de opgave van de provincie t.a.v. ruimtelijke kwaliteit vooral gezien als mogelijkheid voor economische ontwikkelingen en vermarkten van de vrijetijdseconomie. Hetzelfde geldt voor de hoofdstukken over de regionale invulling van Ruimtelijke kwaliteit par 4.1.24.1.7. Ook hierin ligt heel veel nadruk op economische ontwikkeling, zaken die juist thuis horen in het hoofdstuk Dynamisch Gelderland. Zie de volgende kwaliteitsambities: innovatieve en economische structuurversterking met aandacht voor TOP sectoren en brede basiseconomie, waarbij goed vestigingsklimaat onontbeerlijk is. Verdere verbetering van bestaande infrastructuur inclusief doortrekking A15. Verbetering van economisch bruto product van het platteland. Ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en hernieuwbare energie enz. Juist de problemen die veroorzaakt worden door economische ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, leefomgeving en degradatie van natuur en landschap zouden hier aan de orde moeten komen, zoals de gevolgen van ammoniak en stank uit de landbouw voor de kwaliteit van omliggende natuur en omwonenden, de gevolgen van industriële activiteiten (top10 overlastbedrijven) zoals de stank uit diverse ijzergieterijen voor de leefomgeving, de gevolgen van het gebruik van Captan bij de teelt van griendhout voor de gezondheid van de omgeving en last but not least de gevolgen van het doortrekken van de A15 met een brug voor de ruimtelijke en natuurkwaliteit van de Gelderse Poort en voor de leefomgeving van o.a. Groessen en Boerenhoek.
De GNMF stelt daarom voor op dit punt de Omgevingsvisie te herschrijven en in hoofdstuk Mooi Gelderland aandacht te besteden aan het feit dat Mooi Gelderland en Ruimtelijke kwaliteit er vooral zijn voor de Gelderse burger en zijn leefomgeving. Die leefomgeving verdient bescherming en moet indien nodig worden hersteld en verbeterd, zodat de Gelderse burger gezonder en gelukkiger in het leven staat. Ook de intrinsieke waarde van natuur en landschap moet in dit hoofdstuk haar plaats krijgen.
Energietransitie en circulaire economie prioriteit Op de bijeenkomst over de Voortgangsagenda van de Provincie in Cinemec Ede half juni jl. kwam er in de workshop over economie massale steun vanuit het bedrijfsleven om prioriteit te geven aan duurzaamheid, energietransitie en een circulaire economie. De GNMF onderschrijft dit van harte. De provincie doet zichzelf ook tekort door in haar Omgevingsvisie deze prioriteit niet als zodanig te benoemen. De provincie doet namelijk al het nodige aan duurzame ontwikkeling; zie haar beleid ten e aanzien van energietransitie. Daarom stellen we voor om als 1 ambitie en doel van de provincie niet langer te spreken van duurzame economische structuurversterking, maar van een duurzame (definitie Brundtland) én economische structuurversterking en dit verder uit te werken richting circulaire economie en energietransitie (energiebesparing en duurzame opwekking). De GNMF vindt dus dat energietransitie en circulaire economie een veel centralere rol in de Omgevingsvisie zou moeten krijgen. Het hoofdstuk over energiebesparing zou daarbij een veel betere invulling moeten krijgen. De Trias Energetica begint niet voor niets bij besparing. We denken hierbij vooral aan de huursector waar grote kansen liggen, maar door het rijksbeleid woningbouwcorporaties niet echt worden gestimuleerd om te investeren in isolatie (en duurzame energie). Dit kan tegelijkertijd helpen de bouwsector uit het slop te trekken. De provincie Overijssel heeft goede ervaringen met een revolving fonds hiervoor. Ten aanzien van het realiseren van de windenergiedoelen moet nog eens goed gekeken worden naar de opgelegde criteria, zoals hoe de 4 km-grens in de praktijk uitpakt voor initiatiefnemers. Ten slotte willen we een lans breken voor lokale initiatieven zoals lokaal duurzame energiecoöperaties. Help hen aan goede businessmogelijkheden bijvoorbeeld op het gebied van wind, waarbij de lasten (hinder) en de lusten (opbrengsten) bij elkaar gebracht kunnen worden. Wellicht dat binnenkort uit de SER-overleggen ook meer mogelijkheden komen voor zon-pv e.d.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik aanscherpen De provincie vindt dat kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied belangrijk zijn. De provincie wil en durft te variëren in het maken van de goede keuzes. Een goede motivering van locatiekeuzes wordt volgens de provincie mogelijk met de ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’. De GNMF vindt, mede gezien de Rijksladder (Besluit Ruimtelijke Ordening), de inzet van een ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ plausibel. Immers ook de GNMF hecht, wanneer duidelijk is aangetoond dat een (ruimtelijke) ontwikkeling noodzakelijk is, dat deze wordt uitgevoerd met een maximum aan kwaliteit. En ook de GNMF vindt beheer en vernieuwing van het bestaande stedelijke gebied, inclusief de aandacht voor de stads- en dorpsrandzones, belangrijker dan ontwikkeling van nieuwbouw in het buitengebied. Echter de GNMF vindt dat in de ontwerpOmgevingsvisie de nadruk van de ‘ladder’ wel erg veel wordt gelegd op ‘het is een instrument voor een goed gesprek’ of ‘het in beeld brengen van spanningsvelden’. Naar onze mening dient de 'ladder' 3
ook in een vroeg stadium uitsluitsel te geven of een ontwikkeling wel of niet mogelijk is. Immers op de nu voorgestelde wijze leidt de ‘ladder’ alleen maar tot meer discussie en dientengevolge trage besluitvorming en grotere afstand tussen burger en de bestuurders. Terecht beklagen burgers en bedrijven zich om het grote aantal regels en bureaucratie van overheden. Voorkom dan dat de 'ladder' tot nog meer bureaucratie leidt, of dat initiatiefnemers nog meer dan voorheen gedwongen worden om adviesbureaus in te huren om hun aanvraag te onderbouwen. Durf met andere woorden nee te zeggen als nu al duidelijk is dat bepaalde stedelijke ontwikkelingen zoals nieuwe bedrijventerreinen of kantoorlocaties voor de komende jaren niet aan de orde zijn. De GNMF pleit ervoor om de kaders, waarbinnen de 'ladder' kan worden gebruikt, beter te definiëren. Verder pleit de GNMF ervoor burgers en maatschappelijke groepen eerder te raadplegen via zogeheten ‘beginspraak’. Dit kan plannen beter maken, nieuwe inzichten opleveren en langdurige procedures voorkomen als er tijdig een maatschappelijk draagvlak is voor een bepaalde ontwikkeling. De provincie wil de ‘ladder’ ook breder inzetten dan alleen maar ten behoeve van stedelijke ontwikkelingen. De GNMF staat op zich hier positief tegenover, bijvoorbeeld ook waar het gaat om recreatieterreinen. We vinden het dan wel van belang dat niet alleen een afweging plaatsvindt tussen ‘binnenstedelijk’, ‘aan de rand van stedelijk gebied’ of ‘buitengebied’, maar dat er voor de verschillende soorten buitengebied ook nog een nadere afweging plaatsvindt welke locatie het meest geschikt is. Dit betekent dat in het buitengebied ook de verschillende kernkwaliteiten moeten worden vastgelegd en meegenomen in de afweging. In dit kader zouden we het een goede zaak vinden als de ladder voor duurzaam ruimtegebruik ook gebruikt gaat worden voor recreatie, zowel dag- als verblijfsrecreatie. Ten slotte vragen wij ons af of de provincie wel voldoende capaciteit heeft om alle afwegingen die initiatiefnemers met het doorlopen van de ‘ladder’ maken, te kunnen beoordelen. Of is er in de ‘voorfase’ geen rol voor de provincie weggelegd en vindt uiteindelijk alleen maar een formele provinciale toetsing plaats?
Biezenburg voorbarig In de “Passende Beoordeling Omgevingsvisie Gelderland” is aangegeven dat de ontwikkeling van “bedrijventerrein/containerterminal Waal (Hotspots Rivierenland) met als voorkeur zoeklocatie Biezenburg” nabij Tiel voor de ligging binnendijks uitvoerbaar is, maar met kans op significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie. Voor de ligging buitendijks is uitvoerbaarheid op voorhand niet onmogelijk, maar met grote kans op significant negatieve effecten. De GNMF vindt de keuze van Biezenburg als voorkeurszoeklocatie veel te voorbarig. Tot op heden is er geen rapport dat de noodzaak van een aanvullend bedrijventerrein en/of containerterminal op deze locatie onderbouwt. Immers met de ontwikkeling van de nieuwe terminal aan het Amsterdam-RijnKanaal bij Tiel (inclusief mogelijke uitbreiding van 40.000 naar 80.000 containers) en de terminal bij Nijmegen (inclusief uitbreiding) is er voldoende capaciteit in deze regio’s. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid geeft in haar herzien rapport (juli 2012) “Multimodale achterlandknooppunten in Nederland, een studie naar containeroverslagterminals in het achterland van Nederlandse zeehavens” aan, dat tot 2030 de capaciteit toereikend is om in de scenario’s van het Centraal Planbureau met lage en hoge economische groei aan de vraag te kunnen voldoen. Ook wordt momenteel in Alblasserdam (ten zuidoosten van Rotterdam) een Container Transferium ontwikkeld dat in 2014 wordt opgeleverd. Door containers per binnenvaart naar dit transferium te vervoeren in plaats van over de weg, wordt de A15 ontlast. Een terminal in Tiel hoeft deze functie dan ook niet meer te vervullen. 4
Overlast vliegverkeer terugdringen Het valt ons op dat niet wordt ingegaan op de gevolgen van uitbreiding van Lelystad Airport voor de omgeving in Gelderland, terwijl dit grote negatieve gevolgen voor de leefomgeving op de noordwestVeluwe met zich meebrengt. Wat is het standpunt van de provincie hierover? Welke beleidsstappen neemt de provincie richting het Rijk over te nemen maatregelen: mitigatie, compensatie? Ook een mening over verlegging van laagvliegroutes van Defensie ontbreekt. De provincie geeft aan dat zij ernaar streeft de vele kleine luchtvaartterreinen in Gelderland te behouden met (ongeveer) dezelfde gebruiksruimte (conserverend beleid). Echter voor het vliegveld Teuge wil de provincie in gesprek met omliggende provincies en mogelijke belanghebbenden over de toekomst van Teuge binnen de (inter-)nationale luchtvaart, om de mogelijkheden en condities voor de uitbreiding van Teuge in beeld te brengen. Dit naar aanleiding van de uitbreiding van het vliegverkeer van Schiphol naar Lelystad, waardoor verschuivingen optreden van behoeften naar mogelijk ook Teuge. De provincie wil het belang van Teuge voor de vrijetijdseconomie in Gelderland onderzoeken. De GNMF vindt de mogelijke verschuiving van vliegverkeer van Lelystad naar Teuge een zeer verontrustende ontwikkeling. Immers de huidige vliegbewegingen op Teuge leiden al tot een flinke overlast voor de omgeving. Het betreft hier zowel de directe leefomgeving van omwonenden alsook als gevolg van de met name rondcirkelende recreatieluchtvaart overlast op grotere afstand boven de natuurgebieden en landgoederen in het IJsseldal en de oostrand van de Veluwe. Deze gebieden zijn van groot belang voor vrijetijdseconomie. Denk hierbij aan de rustzoekende wandelaars en fietsers (Gelderland Fietsprovincie). De verschillende belangen van de (rustzoekende) recreanten (vrijetijdseconomie), de omwonenden en de aanwezige natuurwaarden (fauna) dienen dan ook ten minste even zwaar zo niet zwaarder te wegen bij de mogelijke uitbreiding van Teuge. Immers voor zover uitbreiding van recreatief vliegverkeer al noodzakelijk is, dit kan ook op vliegvelden buiten de provincie Gelderland plaatsvinden in plaats van op Teuge.
Landbouw kwalitatief en kwantitatief verduurzamen Wat betreft de landbouw is de aandacht naar onze mening te veel gericht op schaalvergroting in plaats van op vergroening en verduurzaming van de landbouwsector (zoals ook de EU nu voorstelt). Wij zien dat terug in de Omgevingsvisie waar weinig aandacht is voor biologische/ecologische landbouw. Landelijk en in de regio’s waaronder in de Achterhoek is een stevige discussie op gang gekomen over de negatieve gevolgen van grote aantallen gehouden dieren zoals resistente bacteriën die onze gezondheid bedreigen, idem voor Q-koorts als gevolg van het houden van grote hoeveelheden geiten, dierenwelzijn enz. Deze discussie escaleert regelmatig daar waar concrete plannen zijn tot de bouw van zogenaamde ‘megastallen’. Het valt ons op dat hierover niets is terug te vinden in de Omgevingsvisie. Evenmin is aandacht besteed aan de dreigende opheffing van de dierrechtenregeling en de melkquota regeling in 2015, waardoor het totaal aantal gehouden dieren ongebreideld kan toenemen. Voor de melkveehouderij wordt deze geschat op zo’n 20% in de komende jaren. Gezien het feit dat heel veel boeren nu extra stallen aan het bouwen zijn zou deze toename nog wel eens meer kunnen zijn. Voor de varkenshouderij is dit onduidelijk, maar het zou ons niets verbazen als hier ook weer de varkenscyclus in volle hevigheid zal toeslaan. De GNMF pleit daarom voor het behoud van het dierrechtensysteem voor de intensieve veehouderij (met mogelijk aanpassing van het systeem zodat er geen windhandel in rechten meer plaatsvindt), liefst op landelijk niveau en als dat niet haalbaar is in ieder geval op provinciaal niveau. Evenals de provincie zijn we groot voorstander van het voorkómen van footloose bedrijven doordat bijvoorbeeld rundveehouderijen bij schaalvergroting niet meer in evenwicht is met hoeveelheid 5
cultuurgrond waarover het bedrijf kan beschikken. We vinden het echter onbegrijpelijk dat de provincie daarover niets wil opnemen in haar verordening en dit over wil laten aan gemeenten. De GNMF pleit voor het opnemen van een heldere provinciale definitie van grondgebondenheid. Melkveehouderijen die willen uitbreiden zouden dit alleen maar mogen als ze ook meer grond kopen of pachten. Op deze manier willen we voorkomen dat ook de melkveehouderij een intensieve tak wordt. De GNMF is geen voorstander van niet grondgebonden bedrijven die groter zijn dan 1,5 ha. Daarbij vinden we de criteria die de provincie hanteert ten aanzien van bovenwettelijke ‘plus’-maatregelen om de extra groei te verdienen veel en veel te vaag. Er zijn duidelijke criteria in het veld ontwikkeld zoals het sterrensysteem van de Dierenbescherming en de recente, met de bedrijfstak, ontwikkelde criteria ten aanzien van de ´Kip van morgen´ en het ´Varken van morgen´. Zonder heldere criteria kan een boer zich er met een jantje-van-leiden vanaf maken. Wie garandeert vervolgens dat deze bedrijven die een groter bouwblok hebben ‘verdiend’ vervolgens ook deze duurzaamheidscertificaten blijven naleven? Waakzaamheid en handhaving is geboden, zeker gezien de praktijk met vele overtredingen, zoals het niet aanzetten of zelfs niet bouwen van luchtwassers enz. Overigens is ons opgevallen dat in relatie tot de landbouw geen passages zijn opgenomen met betrekking tot de EHS-Wet Ammoniak Veehouderij waar een herstelopgave geldt t.a.v. de natuurkwaliteit. Ten slotte ontbreekt aandacht voor gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid en de ingezette koers op vergroening en verduurzaming van de landbouw in de Omgevingsvisie.
Mobiliteit bakens verzetten De GNMF onderschrijft de ambitie van de provincie om bij de vertaling naar oplossingen voor mobiliteitsproblematiek de drie principes: voorkomen, benutten en bouwen te doorlopen, waarbij het benutten van het bestaande wordt benadrukt boven het aangaan van nieuwe investeringen in de infrastructuur. De GNMF kiest voor het ‘beprijzen’ als onmisbaar instrument om deze ambitie waar te maken. Dit onderdeel ontbreekt in de Omgevingsvisie. De provincie heeft de ambitie om specifiek de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, EdeWageningen en Apeldoorn-Zutphen-Deventer) bereikbaar te houden voor personen en bedrijven. In de stedelijke netwerken gaat het immers om grote groepen reizigers. De GNMF vindt dat de provincie in de stedelijke netwerken sterker moet inzetten op het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsnetwerk, omdat hier de draagkracht het grootst is. Ook is de verwachting dat in de stedelijke netwerken het autobezit onder jongeren afneemt, waardoor meer gebruik zal worden gemaakt van het alternatief. Het uitbreiden van het treinsysteem in de Stadsregio Arnhem Nijmegen verdient eveneens hoge prioriteit. In deze optiek is het zeer ongewenst dat het goederenvervoer over de IJssellijn in het kader van de PHS-GON verder wordt uitgebreid ten koste van het personenverkeer op het traject NijmegenArnhem-Zutphen. Met betrekking tot de ontwikkeling van een Rail Opstap Punt (ROP) bij de Betuweroute vindt de GNMF dat alleen de realisatie van een ROP binnen de huidige begrenzing van het Container Uitwissel Punt bij Valburg acceptabel is. Het betreft hierbij dan regionale overslag tussen weg en rail v.v. Medel is, gezien de hoogteligging van de Betuweroute en het ontbreken van railinfra voor het in- en uittakken van goederentreinen, niet realistisch. Wij pleiten ervoor om deze locatie dan ook niet nader te onderzoeken. 6
In het uitvoeringsprogramma ‘Logistiek als Gelderse motor’ zet de provincie in op zowel “het voorzien in een goed toegerust multimodaal vervoernetwerk” als “het versterken van de logistiek als economische sector”. Wat betreft het versterken van de logistiek ziet de GNMF het stimuleren van slimme en schone logistiek, innovatie en kennisdeling, arbeidsmarktbeleid of profilering van provinciaal belang voor een duurzame versterking van deze sector. De provincie heeft de ambitie om met het programma ‘Logistiek als Gelderse motor’ in te zetten op de versterking van logistiek en het goederenvervoer in de provincie, waarbij de focus ligt op de corridor Zuid Gelderland met de Waal, de Betuweroute, de rijkswegen A15 en A12 en de ICE-verbinding met Duitsland. Daarnaast wil de provincie inzetten op de corridor langs de A1. Het voorzien in een goed toegerust multimodaal netwerk (de hardware) is grotendeels een verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid. Zo zijn wij van mening dat het doortrekken van de A15 en verbreden van de A15 in Rivierenland en de A1 in de Stedendriehoek niet een provinciale taak is, maar een rijkstaak. De taak van provincie in het netwerk moet zich vooral beperken tot het regionaal toegang bieden tot deze rijksinfrastructuur of tot het aanvullend beperken van de negatieve effecten van deze infrastructuur leefomgeving op die locaties waar deze vanuit provinciaal beleid noodzakelijk is (stedelijk gebied, grote natuur- en landschapswaarden). De investeringen van de provincie voor het doortrekken van de A15 met een brug vinden wij dan ook een gemiste kans. Met dezelfde financiële middelen had de provincie een acceptabele en breed gedragen doortrekking met een tunnel en verdiepte liggingen kunnen realiseren. Daarbij komt dat de provincie elk jaar vele tientallen miljoenen overhoudt omdat projecten niet doorgaan of vertraging oplopen. Als de provincie ruimtelijke kwaliteit echt hoog in het vaandel heeft, stellen we voor deze gelden hiervoor in te zetten.
Stop Steenkool- en schaliegas Het boren naar schalie- en steenkoolgas leidt mogelijk tot overlast, schade of veiligheidsrisico’s voor omwonenden en overige gebruikers van het boorgebied, bijvoorbeeld door aardbevingen, waterverontreiniging, aantasting van het landschap, geluidhinder, verkeershinder of uitstoot van methaangas. Wanneer Nederland ervoor kiest (proef)boringen naar schalie- en steenkoolgas toe te staan, heeft dat een vertragend effect op de transitie van fossiele naar duurzame energiebronnen. De provincie Gelderland heeft om deze redenen aangegeven geen voorstander te zijn van de exploitatie van schalie- en steenkoolgas. In de Omgevingsvisie is daarover in het hoofdstuk over energietransitie de volgende passage opgenomen: “De provincie zal de nieuwe productie van fossiele energie in Gelderland niet actief faciliteren”. Wij steunen dit uitgangspunt van harte. Maar gezien de ernst van de kwestie, en de mogelijke aanwezigheid van gashoudende gesteentelagen in grote delen van Gelderland, is nu meer nodig. Het verdient daarom aanbeveling om in verschillende hoofdstukken op te nemen dat de winning van schalie- en steenkoolgas strijdig is met de te beschermen of bevorderen waarden. En dat in brede zin. Denk daarbij aan regionale economie (vestigingsklimaat); aan landschap en natuur; aan grond- en oppervlaktewater (waterkwaliteit en watergebruik); aan ondergrond; aan toerisme… Dat geeft de provincie, maar straks ook gemeenten als verleners van vergunningen of ontheffingen, sterkere (juridische) argumenten in handen om ‘nee’ te zeggen wanneer er concrete advies- of vergunningaanvragen komen.
Natuur verdient voldoende bescherming De GNMF constateert dat de provincie de methodiek t.a.v. de bescherming van de Gelderse natuur mede op basis van de werkgroep RO (Manifestpartners en gemeenten) heeft aangepast. Op onderdelen hebben wij hier opmerkingen over.
7
Allereerst stellen wij voor dat de provincie de huidige natuurindeling toetst aan het Barro-besluit. Dit betreft met name de vraag of delen die nu in het GO liggen toch niet in het GNN opgenomen zouden moeten worde. Het betreft onder meer delen van Natura 2000 Rijntakken, delen van Natura 2000 Arkemheen, evenals (delen van) verbindingszones tussen de verschillende natuurgebieden (immers het Barro spreekt van een stelsel van natuurgebieden wat impliceert dat deze met elkaar verbonden zijn). Dit ook in het licht van het aangepaste beleid van het huidige kabinet onder staatssecretaris Sharon Dijksma. De staatssecretaris pleit voor een plus op de herijkte EHS, dat willen zeggen: vergroten en verbeteren van natuurgebieden en verbindingszones. Deze zones zijn van essentieel belang voor migratie van dieren en planten, zoals de poorten van de Veluwe en de verbindingen richting Flevoland, Utrechtse Heuvelrug, Duitsland, en Overijssel. Een vervolg op integraal natuurbeleid zoals het programma Veluwe 2010 zou wellicht wenselijk zijn. Nu dreigt versnippering van beleid in de regio’s waartoe de Veluwe behoort. Verder blijkt dat veel kleine percelen in het Veluws natuurgebied die reeds natuurfuncties hebben en al jaren in EHS-natuur liggen, nu opeens in het GO zijn komen te liggen in plaats van in het GNN. Mogelijke gevolgen hiervan zijn niet getoetst. Het ontwerpaanwijzingsbesluit Natura2000 geeft aan de gronden die ook daadwerkelijk in agrarisch gebruik zijn als geëxclaveerd kunnen worden gezien (par. 3.2 Ontwerpaanwijzingsbesluit- Landschappelijke context en kenmerken begrenzing). Maar voor veel gronden op de Veluwe is dat niet het geval. Iets vergelijkbaars geldt ook voor de gevolgen voor natuurwaarden bij en op dag- en verblijfsrecreatieterreinen. Deze terreinen zijn uit de EHS gehaald maar de mogelijke consequenties voor de gevolgen hiervan voor de natuur zijn niet onderzocht. Ook de mogelijke gevolgen van het loslaten van maatvoering voor recreatiewoningen en stacaravans zijn niet onderzocht. Voor twee verbindingszones, te weten de Esvelderbeek (het gedeelte ten oosten van Barneveld) en het Apeldoorns kanaal (gedeelte ten zuiden van Hattem) is het vrij onlogisch dat deze delen, die allebei het laatste gedeelte van een verbindingszone vormen, niet in het GO zijn opgenomen. Wij verzoeken u dit alsnog te doen. Ten aanzien van de Hattemerpoort valt ons op dat de zuidelijke verbinding met GNN gaten vertoont. Graag zouden we deze verbinding hersteld zien. Dit omdat hier al sprake is van een uiterst smalle verbindingszone. Nog verder uitkleden van deze verbinding lijkt ons niet wenselijk. In de verbindingszone langs de Diefdijk ontbreekt nu een stukje GNN terwijl de rest wel uit GNN bestaat. Graag zouden we dit stukje weer opgenomen zien in GNN. Bij Terschuur komt hopelijk in de toekomst een ecoduct over de A1 en de spoorlijn. Omdat hier enkele delen uit het GNN gehaald zijn, bestaat toch de kans dat hier ontwikkelingen plaats vinden die een mogelijke verbinding in de toekomst kunnen bemoeilijken. Omdat dit een echte flessenhals is, vragen we deze verbinding veilig te stellen. Ook zien we in de verbindingen van de Hierdense poort en de aansluiting van het Valleilint op de Veluwe (Voorthuizerpoort) dat het GNN hier onvoldoende doorloopt. Ten slotte vragen we aandacht voor enkele plekken waar dassentunnels liggen, maar niet aansluiten op GNN of GO met beheervergoeding (Zuid-Oost Veluwe en Rijk van Nijmegen). Voor een aantal specifieke locaties hebben wij de wens, mede vanwege historische misstappen, de begrenzing van GNN en GO aan te passen. Het betreft onder meer Rhederhof bij Rheden en het Kastanjedal bij Beek-Ubbergen, waarbij is gebleken dat de EHS grens in 2009 naar nu blijkt voorbarig is verlegd (zie ook bijlage 4). Ook hebben we vragen of compensatie van bijvoorbeeld de Stadsbrug bij Nijmegen of de Sluis bij Heumen wel goed zijn meegenomen op de GNN-kaart. Met de Manifestpartners was de hele EHS bekeken en was gezamenlijk vastgesteld welke delen van de nieuwe natuur geschrapt zouden kunnen worden (al dan niet met behoud van mogelijkheid voor beheergelden). T.o.v. deze samen opgestelde kaart zien we nu veel wijzigingen. Sommige vormen een verbetering (doorlopende verbinding bijvoorbeeld), anderen een duidelijke verslechtering. Vaak is 8
het echter onduidelijk waarom voor een wijziging is gekozen. Het voert te ver om al deze individuele wijzigingen die in de tientallen lopen, hier op te schrijven. Het lijkt ons zinniger om nogmaals met de Manifestpartijen en de gemeenten een sessie af te spreken om deze wijzigingen door te lopen. Het is ons opgevallen dat de natuurkaarten van de ontwerpomgevingsvisie en de ontwerpverordening van elkaar verschillen. Zo liggen de randmeren in de ontwerpomgevingsvisie schijnbaar in GO en in de ontwerpverordening in GNN. Ligging in GNN is vanwege de kernkwaliteiten t.b.v. onder andere watervogels en Natura2000 terecht en volgt ook automatisch uit de opdracht in het Structuurschema Groene Ruimte om de watergebieden in de EHS op te nemen. Omdat er mogelijk op andere locaties verschillen bestaan tussen de kaartbeelden lijkt het ons raadzaam voor de provincie een en ander te checken. Strategie basisbescherming ecologische hoofdstructuur Gelet op de bedoeling geldt de basisbescherming voor het globaal begrensde gebied; na de concrete begrenzing alleen voor de definitieve ecologische hoofd- structuur. De basisbescherming geldt ook voor de tot de ecologische hoofdstructuur behorende grote wateren, kustgebieden en delen van de Noordzee. Deze gebieden zijn in hun geheel als kerngebied aangeduid.
(uit Structuurschema Groene Ruimte, toelichting) We constateren dat in de Omgevingsvisie wordt gesproken over het toelaten van ontwikkelingen in het GNN die van provinciaal belang zijn. Het Barro stelt dat dit alleen mogelijk is bij groot openbaar belang. Feitelijk schuift men hiermee dus de hele nee-tenzij methodiek opzij. Het is namelijk niet duidelijk wat bedoeld wordt met provinciaal belang. In principe kan bijna alles hieronder vallen. Dus bijvoorbeeld ook elk inpassingsplan. Dit vinden we niet wenselijk; duidelijk dient te zijn om welke concrete uitzonderingen het zou kunnen gaan. We begrijpen dat er minder overheidsgeld is om natuur te realiseren en dat het wellicht zinnig is om in gebieden waar geen geld is voor verwerving en beheer, andere wegen bewandeld moeten worden. Vandaar het ja-graag-mits beleid in de Gelderse Groene Ontwikkelzone (GO of liever kiezen voor afkorting GGO?). In het advies van de werkgroep RO werd echter wel duidelijk onderscheid gemaakt tussen stedelijke ontwikkelingen die in principe in deze gebieden niet thuis horen en ontwikkelingen die mogelijk wel een bijdrage (via bijv. verevening) kunnen leveren aan de GO, zoals landgoederen, landbouw of dagrecreatie. We zien dit echter onvoldoende helder terug in de Omgevingsvisie. In dit licht begrijpen we ook niet waarom de landgoederenregeling is geschrapt.
Landschap is ook van provinciaal belang In het advies van de werkgroep RO wordt ervoor gepleit dat de provincie ten aanzien van alle landschap in Gelderland streeft naar basiskwaliteit, waarbij de provincie samen met de gemeenten de kernkwaliteiten van het Gelderse landschap beschrijft (voor zover nog niet gebeurd). Weliswaar ligt de uitvoering ervan bij de gemeenten, maar de provincie heeft wel de taak om gemeenten erop te wijzen dat ze de bescherming van de basiskwaliteit opneemt in hun bestemmingsplannen en daar middels een vereveningsparagraaf en eventueel en landschapsfonds uitvoering aan geven. Graag zouden we dit opgenomen zien in de Omgevingsvisie en de verordening. De GNMF is blij met de bescherming van de Nationale Landschappen. Ten aanzien van de begrenzing van deze Nationale Landschappen vraagt de GNMF hier nogmaals naar te kijken. Zeker nu de waardevolle provinciale landschappen geschrapt zijn, vragen we aan de provincie om de mooiste delen van deze waardevolle provinciale landschappen die nu buiten de boot dreigen te vallen op te nemen in de Nationale Landschappen.
9
We zijn wel verontrust dat er geen mogelijkheid meer is voor reguliere beheersubsidies voor waardevolle landschapselementen, zeker als ze een grote bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van het betreffende landschap. Nu zal de neiging zijn om het reguliere beheer te veronachtzamen en vervolgens provinciale subsidie aan te vragen voor achterstallig beheer (want dat kan wel).
Gezonde en veilige leefomgeving verbeteren De GNMF mist de evaluatie van het doelbereik van GMP4, de resterende doelstelling en opgave als uitgangspunt voor dit onderdeel van de nieuwe Omgevingsvisie. Op basis van de evaluatie worden doelstellingen voor de toekomst helder. Die ontbreken nu. Vijf wethouders hebben recent hun grote zorg uitgesproken over het niet halen van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Daarbij was ook de wethouder van Arnhem. De GNMF acht het van belang na te gaan of dit ook van toepassing voor andere Gelderse gemeenten is en welke maatregelen de provincie in dit kader zal nemen. De GNMF mist bij dit onderwerp het actuele resultaatbereik en de resterende doelstelling en opgave (ook in financiële zin). Zo is bij het onderwerp geluid (paragraaf 4.3.3.) wel concreet aangegeven dat er tussen 2013 en 2017 op ca. 70 km provinciale weg stil asfalt zal worden aangelegd. De GNMF is van mening dat de provincie het meetnet luchtkwaliteit bij het bedrijventerrein NijmegenWest financieel dient te blijven ondersteunen. Het bedrijventerrein wordt al jarenlang gemonitord, mede vanwege een vermeend kankercluster in de aangrenzende wijken. Ook de toename van verkeersemissies als gevolg van de nieuwe stadsbrug maakt het monitoren noodzakelijk. Ook voor geurhinder ontbreken het actuele resultaatbereik en de resterende doelstelling en opgave. Zo is bij de gieterijen in Doesburg en Doetinchem (Vulcanus) sprake van sterke geurhinder en slechte kwaliteit van de leefomgeving. De normering van geuruitstoot aan geurbronnen is te soepel terwijl normering op leefniveau niet in de provinciale vergunningen zijn opgenomen. Dit levert structurele, ernstige hindersituaties op. De GNMF acht het van belang dat ook een geurnormering op leefniveau wettelijk wordt geborgd in de provinciale vergunning (net zoals bij geluid en stof). Voor het Actieplan Geluid Provinciale Wegen 2013-2017 ontbraken bij de vaststelling van GMP4 nog voldoende financiële middelen. De GNMF gaat er van uit dat deze bij de nieuwe Omgevingsvisie wel zijn gereserveerd. De GNMF heeft vernomen dat bij een aantal Gelderse voormalige stortplaatsen geen monitoring van de grondwaterkwaliteit plaatsvindt. De GNMF acht het van belang dat in het kader van nazorg periodiek de grondwaterkwaliteit wordt vastgesteld en wordt bepaald of alsnog saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Ook de kwaliteit van de bovenafdichting (afdeklaag) moet periodiek gemonitord worden. De bovenafdichting beschermt het grondwater tegen infiltratie van regenwater, dat mogelijk verontreinigd is vanuit het voormalige stort.
Uit de jaarlijkse landelijke inventarisatie van BRZO-bedrijven (naar aanleiding van de ramp bij Chemie Pack) is gebleken dat in 2012 vijf provinciale Gelderse BRZO bedrijven hun externe veiligheid niet op orde hebben. Het gaat hier om de groep ‘hardnekkige bedrijven’ waarbij het om aanzienlijke financiële investeringen gaat. De GNMF vindt het belangrijk dat de veiligheid bij deze bedrijven zo snel mogelijk op orde is. Handhaving blijft bij deze bedrijven van belang.
10
De GNMF vindt dat het jaarlijkse Milieujaarverslag Handhaving van de provincie voor de zomer definitief en openbaar dient te zijn. Het Milieujaarverslag Handhaving 2011 was meer dan een jaar later (januari 2012) openbaar. Ook dient dit Milieujaarverslag een goede analyse met conclusies en aanbevelingen te bevatten. De GNMF acht het belangrijk dat Gelderse handelaren in co-substraten voor vergisters goed gehandhaafd worden. In 2012 is aan het licht gekomen dat zowel dierlijke als plantaardige cosubstraten gemakkelijk opgemengd kunnen worden met afvalstoffen (zgn. omkatten). Er zijn een aantal provinciale bedrijven die handelen in co-substraten (onder meer in dierlijke en plantaardige vetten). De provincie wil meer aansluiting vinden bij de belangen en belevingswereld van de Gelderse burger door haar beleid meer op het aspect gezondheid te richten. Ze wil hierover graag het gesprek aangaan met haar partners. De GNMF is gaarne bereid hierover met de provincie te praten, maar wil dan juist ook aandacht vragen voor de Klachten Top10-bedrijven in Gelderland, de beleving van burgers die te maken krijgen met een megastal in hun directe omgeving e.d.
Stiltegebieden handhaven Het voorstel van de provincie is om stiltegebieden in het beleid te schrappen, terwijl stilte in onze drukke samenleving van steeds groter belang wordt. Deze keuze voor het schrappen is niet onderbouwd. De gevolgen, zowel direct, als de externe werking zijn niet onderzocht, ook niet in de PlanMER. Immers niet alleen kan daarmee meer geluid worden toegelaten in de stiltegebieden, maar wordt ook de omgeving daarmee extra belast, dus ook aangrenzende natuur. Effecten zijn dan ook te verwachten op natuur, omgevingskwaliteit, recreatie en landschapsbeleving. Aanleg van wegen, toelaten van lawaaimakers wordt zo vergemakkelijkt. De GNMF verzoekt het stiltegebiedenbeleid te handhaven in het provinciaal beleid, alle stiltegebieden weer geografisch op de kaart te laten staan en het stand still step forward beleid onverkort van kracht te laten zijn. Handhaving is prima te regelen door in de omgevingsverordening op te nemen dat bij het opstellen van een bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan wel degelijk rekening met de aanwezigheid van een stiltegebied moet worden gehouden en het gebied ook een beschermde status dient te krijgen/behoudt. Kortom het stand still step forward beleid kan hiermee worden vastgelegd.
Donkertebeleid opnemen De provincie heeft in de ontwerp-Omgevingsvisie geen direct beleid geformuleerd voor donkerte of duisternis, terwijl donkerte niet alleen van belang is voor de natuur, maar ook voor de mens. Alleen in het Gelders Natuurnetwerk en de Groen Ontwikkelingszone is als kernkwaliteit onder andere ‘donkerte’ benoemd. In feite kan het GNN en het GO als donkertegebied worden gezien. Echter de GNMF vindt het benoemen van alleen ‘donkerte’ als kernkwaliteit onvoldoende. Er zijn immers in, zowel binnen als buiten het GNN/GO met name op de Veluwe en de Achterhoek nog gebieden waar het redelijk donker is (hemelhelderheid minder dan 0,5 millicandela). Wij stellen dan ook voor om in die gebieden waar de hemelhelderheid tenminste lager is dan 0,5 millicandela, deze kwaliteit als extra kernkwaliteit op te nemen, zowel binnen als buiten het GNN/GO. Gemeenten of andere overheden dienen bij vaststelling van bestemmingsplannen of uitvoering van hun beleid dan extra aandacht te besteden aan het voorkomen van lichtvervuiling in en om gebieden waar deze kernkwaliteit van toepassing is. De provincie kan hiertoe beleidslijnen opnemen in de Omgevingsvisie en via de verordening een omgevingstoets in bestemmingsplannen t.a.v. het onderwerp verplicht stellen.
11
Omdat lichtvervuiling ook afkomstig kan zijn van bronnen op grotere afstand van (nu nog) donkere gebieden is het gewenst zoveel mogelijk lichtvervuiling te voorkomen. Dit kan door verlichting achterwege te laten, door te doven of te dimmen op tijden dat mogelijk is en door gebruik van armaturen en lampen die lichtvervuiling voorkomen. De provincie kan hierin het goede voorbeeld geven.
Water: vigerend beleid consolideren Gelijk de stiltegebieden zijn de hydrologische beschermingszones zonder reden in de allerlaatste versie van de ontwerpplannen ingetrokken. Geen overgangsbeleid is opgenomen naar eventuele herziening van begrenzingen. Hierdoor ontstaat er een ongewenste situatie dat in de tussentijd de voorkomende waarden niet beschermd zijn tegen allerhande ingrepen in de periode tussen vaststelling van de Omgevingsvisie en implementatie van eventueel nieuw beleid. Mogelijke gevolgen hiervan zijn niet onderzocht. We verzoeken u de hydrologische beschermingszones niet te schrappen en dus in de definitieve versie van de Omgevingsvisie en verordening op te nemen. Tegen de tijd dat er ander beleid is geformuleerd kan deze dan worden ingepast. Ter voorkoming van aantasting van grondwaterreserves, met name ook op de Veluwe, is het van belang dat wordt ingezet om de oppervlaktewaterkwaliteit beter te beschermen, zodat oppervlaktewater ook als bron kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Met die benadering kunnen de strategische grondwaterreserves voor volgende generaties kwalitatief en kwantitatief veilig gesteld worden. De GNMF vraagt de provincie nadrukkelijk om in het beleid ter bescherming tegen overstromingen te kiezen voor de strategie ‘Ruimte voor de rivier’. De GNMF ziet deze strategie als meest duurzame en veilige benadering, niet alleen in het stadium van preventie maar zeker ook als er onverhoopt toch een overstroming zou plaatsvinden. Aanvullend voordeel bij deze benadering is dat er meer perspectief is voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit dan bij het ophogen/verbreden van dijken.
Inspraak vooraf en tijdig We vragen de provincie om ten behoeve van inspraak en het bereiken van de burger zorg te dragen voor een inspraakproces, waarbij de belangen via beginspraak een rol krijgen bij de planontwikkeling. Zeker ook in trajecten voor uitnodigingsplanologie vinden we dat niet alleen overheden en initiatiefnemers bij de planvorming moeten zijn betrokken, maar dat ook dat burgers en maatschappelijke organisaties vroeg genoeg kunnen meepraten. Te vaak komt voor dat de grote lijnen al vast liggen en burgers en organisaties te laat bij een planproces worden betrokken. Hierdoor worden kansen en goede ideeën gemist, wordt het draagvlak ondermijnd en wordt de rol van burgers en organisaties gemarginaliseerd tot teleurstellende zienswijzen en bezwaarprocedures en vele beroepszaken. Wij pleiten daarom voor beginspraak, dat wil zeggen dat alle actoren in een zo vroeg mogelijk stadium bij de planvorming betrokken worden. De provincie geeft aan dat veel zaken verder uitwerking vragen. Dit lijkt ons een goede zaak, zeker gezien het feit dat de Omgevingsvisie zoals hij er nu ligt nog verbetering behoeft. De provincie streeft daarbij naar een brede aanpak met overheden, waterschappen, maar ook bedrijfsleven en kennis- en onderwijsinstellingen. In dit rijtje ontbreken echter de maatschappelijke organisaties. We nemen aan dat dit een omissie is in die ook aanpassing verdient. Graag zien we hierbij de rol van maatschappelijke organisaties zoals de GNMF expliciet benoemd.
12
Woorden versus Praktijk Mooie woorden over verevening, saldering en compensatie, toepassing van een ladder duurzame verstedelijking verdienen ook mooie daden. Het afgelopen streekplantijdperk heeft de provincie veel mogelijkheden gekend de reeds bestaande instrumenten op dit gebied toe te passen. Maar eens te meer stuitten wij op toezeggingen van bestuurders of acties van ambtenaren waarbij de beleidslijnen voor natuur en landschap in de wind werden geslagen of onvoldoende werden ingevuld. Voorbeelden zijn: ○ Bestuurlijke toezegging aan gemeente Hattem voor uitbreiding van de jachthaven zonder adequate compensatie > de benodigde compensatie werd alsnog door de GNMF geregeld. ○ Bestuurlijke toezegging aan gemeente Rheden voor woningbouw op Rhederhof zonder kwaliteitsverplichting/saldering of natuurcompensatie > mede dankzij de GNMF en lokale groepen is het project gelukkig van de baan en komen gesprekken op gang over een beter plan met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. ○ Natuurcompensatie in de ecologische verbindingszone Winterswijk/industrieterrein Misterweg. Zonder ingrijpen van de GNMF was deze niet geregeld. De provincie had de locatie al uit het Streekplan gehaald. ○ Medewerking aan de bouw van recreatiewoningen op Landgoed Wientjesvoort Zuid. De Raad van State oordeelde dat dit in strijd was met de Ruimtelijke Verordening Gelderland ○ Bestuurlijke toezegging EHS-verlegging bij het Kastanjedal te Beek-Ubbergen. Dit blijkt achteraf helemaal niet nodig te zijn geweest. GNMF en lokale groepen proberen uit alle macht de EHSgrens te herstellen. Overleg hierover wordt gevoerd na toezeggingen van de wethouder. De eerste stappen tot herstel van de EHS-contour zijn gezet. ○ Het wijzigingen van de begrenzing van het waardevol open gebied bij Zaltbommel t.b.v. stedelijke uitbreiding, zonder eerst alternatieven te onderzoeken of te voorzien in compensatie ○ Het wijzigingen van de begrenzing van de EHS bij SaunaDrome, gemeente Putten, zonder compensatie (weg van de minste weerstand). ○ De reeks aan ontheffingen van de Ruimtelijke Verordening zonder opgelegde compensatieopgave, zoals bij het industrieterrein Kieveen bij Loenen wat betreft geluidbelasting in de EHS. ○ De Streekplanherziening EHS 2009, waarbij talloze potentiële bouwlocaties op voorhand, en in strijd met de spelregels EHS, uit de EHS werden gehaald, zonder compensatie of salderingsplicht. Saillant detail. Wij hebben kennis genomen van opgestelde notitie “Combineren met natuur, mogelijkheden in de ecologische hoofdstructuur (EHS) in Gelderland”, met een aantal beschreven compensatietrajecten. Een deel van die compensatietrajecten staan eigenlijk op het conto van de GNMF. Kortom vaak mooie woorden op papier, maar de praktijk is weerbarstig. Voor de GNMF is het dan ook van belang te weten of de houding van de provincie met de nieuwe Omgevingsvisie ook daadwerkelijk wijzigt. Waar kunnen wij u de komende jaren op aanspreken? De ladder duurzame verstedelijking biedt aanknopingspunten maar is nog te weinig concreet om daarmee in dit licht iets te kunnen. Uiteindelijk blijft doorslaggevend wat de provincie gaat doen met de haar ter beschikking staande middelen.
Volkert Vintges Directeur Gelderse Natuur en Milieufederatie 13
Gelderse Natuur en Milieufederatie Bijlage 1 reactie ontwerp-omgevingsvisie/reactie PlanMER per hoofdstuk Bijlage 2 reactie ontwerp-verordening (zaaknr. 2013-007731) per hoofdstuk Bijlage 3 reactie ontwerp-Natuurbeheerplan 2014 (zaaknr. 2013-000541) Bijlage 4 reactie specifieke (kaart-)locaties
14
Bijlage 1 reactie ontwerp-omgevingsvisie/reactie PlanMER per hoofdstuk
Hoofdstuk 1 Toekomstbestendig Gelderland Paragraaf 1.2 Provinciale doelen en ambities De provincie kiest er voor om veel meer te sturen op doelen dan op regels en maatvoering. Dit gaat gepaard met het feit dat de provincie er ook voor kiest om geen duidelijke omschrijving te geven van deze (kwaliteits-)doelen. Naar onze overtuiging leidt dit tot een hausse aan gerechtelijke procedures. Immers als de Omgevingsvisie geen helderheid biedt wat er nu precies bedoeld wordt dan zal ieder dit in zijn of haar richting gaan interpreteren. Het gevolg is dat nog veel vaker dan tot nu toe burgers naar de rechter zullen stappen om de rechter te vragen hierover duidelijkheid te scheppen. Resultaat zal zijn precies het omgekeerde van wat de provincie beoogt.
De GNMF stelt voor concrete milieukwaliteitsdoelen op te nemen in de omgevingsvisie.
Paragraaf 1.2.1 Duurzame economische structuurversterking > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen In hoofdstuk 1 van de Omgevingsvisie wordt duidelijk dat de provincie een zwaar accent legt op economische structuurversterking. Dit is te begrijpen vanuit het oogpunt van de huidige recessie maar De GNMF heeft wel bezwaar tegen de te eenzijdige gerichtheid op economie. Net alsof er geen andere zaken zijn die aandacht verdienen. Vooral het feit dat alle andere ambities en doelen van de provincie zo geformuleerd zijn dat ze vooral moeten bijdragen aan het hoogste doel nl. economische structuurversterking vinden we veel te ver gaan. De GNMF stelt daarom de volgende wijzigingen/aanvullingen voor: In hoofdstuk 1.2: dat het doel economische structuurversterking niet alleen gaat om een duurzame economie, maar ook om duurzame ontwikkeling volgens het Brundtland rapport Our Common Future. We stellen daarom voor doel 1 te wijzigen in: een duurzame én economische structuurversterking. Uiteraard dient er dan een blokje aan de tekst te worden toegevoegd waarin dit wordt uitgelegd. De provincie doet al het nodige aan duurzame ontwikkeling. Zie haar beleid ten aanzien van energietransitie. In de bijeenkomst over de Voortgangsagenda van de Provincie in Cinemec Ede half juni kwam er massale steun vanuit het bedrijfsleven om prioriteit te geven aan energietransitie en een circulaire economie. De provincie doet zichzelf tekort door in haar Omgevingsvisie dit niet als zodanig te benoemen. Omdat de provincie hier ook trots op mag zijn zouden we graag toegevoegd zien bij 1.2.1: Creëren van mogelijkheden om zuinig en efficiënt om te gaan met grondstoffen en energie in de hele keten en te streven naar een circulaire economie Mee helpen realiseren van energietransitie van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van (lokaal opgewekte) duurzame energie Tevens stellen we voor een alinea toe te voegen: e. de provincie streeft naar energieneutraliteit in 2050. Hiermee wil de provincie een bijdrage leveren aan het terugdringen van de klimaatverandering, terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen, terugdringen van de afhankelijkheid van buitenlandse energieleveranciers het helpen bevorderen van een Gelderse EMT sector. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie Gelderland als tussendoelstelling jaarlijks minimaal 2% energie besparen en in 2020 minimaal 14% hernieuwbare energie opwekken, waarvan 50% decentraal. Decentraal betekent lokaal opwekken en verbruiken. De provincie zal de realisatie van nieuwe producten van fossiele energie in Gelderland niet actief faciliteren.
15
Hoofdstuk 2 Divers Gelderland Paragraaf 2.2. Achterhoek De Achterhoek bevat veel natuurkwaliteiten, onder meer de beken, landgoederen en landschapselementen alsmede een aantal bos- en natuurgebieden zijn hierbij van belang. In het bijzonder geldt de kwaliteit van grensoverschrijdende ecologische verbindingszones met Duitsland. Wij verzoeken u deze aspecten op te nemen bij kansrijk platteland en slim en snel verbinden. Paragraaf.2.3 Stadsregio De aandacht is vrijwel uitsluitend gericht op het stedelijk deel van de stadsregio. Dit terwijl een belangrijk deel bestaat uit EHS (o.a. Veluwe, ecologische poorten en Gelderse Poort/Rijntakken), Natura2000, Nationaal Landschap. Verzoek de paragraaf hierop aan te passen. Paragraaf. 2.4 Rivierenland Het spanningsveld in Rivierenland ligt op het vlak van economie/transport en leefbaarheid. Aandacht vragen we voor omgevingskwaliteiten als landschap, rivieren (ook de Linge), cultuurhistorie. Deze dreigen nu op de achtergrond te raken t.o.v. het aandachtsveld mobiliteit/logistiek. Paragraaf. 2.5. Noord-Veluwe Voor de noord-Veluwe maar ook de Veluwe in het algemeen missen we het onderdeel groene wiggen en ecologische poorten, terwijl die onder meer van groot belang zijn voor verdere natuurontwikkeling in combinatie met natuurgerichte recreatie. Verder verdienen de kleine kernen aandacht wat betreft cultuurhistorie en leefbaarheid. Saneren restcapaciteit verblijfsrecreatie is een aandachtspunt. Betere landschappelijke inpassing van recreatieterreinen, dus geen woonwijken in het bos, terreinen moeten een natuurkarakter houden. Toevoegen opgave: realiseren Ecolint langs randmeerkust. Paragraaf 2.6. Stedendriehoek Ook voor de stedendriehoek geldt dat aandacht voor Natura2000 en Nationaal landschap en andere belangen dan economie onderbelicht is. Ondersteuning van het initiatief de Groene Mal is gewenst. Aandacht is gevraagd voor overcapaciteit aan bedrijventerreinen en goede afstemming over verplaatsing uit het buitengebied van bedrijven naar reguliere bedrijventerreinen. Paragraaf. 2.7 Gelderse Vallei (Food Valley) De naam food-valley is niet dekkend voor een gebied dat zich kenmerkt door veel meer omgevingskwaliteiten die voor de gemiddelde burger ook meer herkenbaar zijn. Zoals openheid, bijzondere natuur, Natura200, EHS, weidevogels, Veluwe, cultuur-historische landschappen, overgangen van beekdalen naar stuwwallen, de verbinding Utrechtse heuvelrug en Veluwe. We vragen aandacht voor ecologische en biologische landbouw, het is nu eenzijdig gericht op huidige landbouw naar schaalvergroting en intensivering. Recreatiewoningen niet voor buitenlandse werknemers beschikbaar stellen, bevordert nl. permanente bewoning en verrommeling. Gemeenten en werkgevers moeten naar andere duurzame oplossingen zoeken. Saneren van overschot recreatiewoningen en stacaravans heeft de voorkeur. Gebruik bijvoorbeeld leegstaande kantoren, dan heb je ook enige controle.
De GNMF verzoekt voor de verschillende regio’s het aandachtsveld breder te laten zijn dan de economie en op grond van onze suggesties dit aandachtsveld te verbreden.
16
Hoofdstuk 3 Dynamisch Gelderland Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen De GNMF vraagt om heldere regels in de omgevingsvisie/verordening wat betreft de reikwijdte en toepassing van de ladder duurzame verstedelijking. De ladder vraag om een heldere duiding van het stedelijk gebied. Het voorstel uit de ontwerpomgevingsvisie is dat “Bepaling van het stedelijk gebied plaats vindt op basis van actuele gegevens, onder ander gebaseerd op geldende bestemmingsplannen, en wordt in gezamenlijkheid met de gemeenten nader vastgelegd en in de loop van de tijd gemonitord”. Al eerder hebben wij in het kader zienswijzen op het Streekplan en de Ruimtelijke Verordening 2010 aangegeven dat op deze wijze fouten worden gemaakt met bepaling van het stedelijk gebied. Met name t.a.v. stadsranden, landgoederen en losse locaties (zoals steenfabrieken). Vandaar dat wij andermaal wijzen op de systematiek van het kadaster/topografische dienst die daadwerkelijk op locatieniveau inzoomen wat betreft aanwezige bebouwing, intensiteit van gebruik, aanwezig begroeiing. Gronden rijk aan plantsoen en parken vallen dan niet onder stedelijk
We vragen u ook gebruik te maken van de methodiek die het kadaster/topografische dienst toepast bij het maken van onderscheidt tussen landelijk en stedelijk gebied. Vervolgens legt de provincie het stedelijk gebied vast. GON en GO liggen in ieder geval buiten stedelijk gebied.
De provincie wil de ‘ladder’ ook breder inzetten dan alleen maar ten behoeve van stedelijke ontwikkelingen. De GNMF staat op zich hier positief tegenover.
We vinden het dan wel van belang dat niet alleen een afweging plaatsvindt tussen ‘binnenstedelijk’, ‘aan de rand van stedelijk gebied’ of ‘buitengebied’, maar dat er voor de verschillende soorten buitengebied ook nog een nadere afweging plaatsvindt. Dit betekent dat in het buitengebied ook de verschillende kernkwaliteiten moeten worden vastgelegd.
We zouden het een goede zaak vinden als de ladder voor duurzaam ruimtegebruik ook gebruikt gaat worden voor recreatie, zowel dag- als verblijfsrecreatie.
We kunnen ons iets voorstellen bij ondersteuning van bedrijven met ontwikkelambitie. Maar dan moet de kwaliteit van de omgeving per saldo echt beter worden. Verder is van belang de samenleving in een vroeg stadium erbij te betrekken en ook andere actoren op een gelijkwaardige wijze te ondersteunen bij goede initiatieven. Paragraaf 3.1.2 Wonen Ten aanzien van de Veluwe en het open houden van de groene wiggen verzoeken wij u aanvullend beleid op te nemen, ook uit het oogpunt van duurzaamheid. Wij pleiten voor een contour die bebouwing langs de randen uitsluit en de groene wiggen openhoudt. We verwijzen daarbij ook naar de in het huidige Regionaal Plan Arnhem-Nijmegen opgenomen stelsel van mitigerende regels bij bouwplannen in de omgeving van Natura2000 en in acht te nemen afstanden (bufferzones). Wij vinden het niet wenselijk als er per geval opnieuw weer discussies ontstaan of er direct bij de Veluwe gebouwd mag worden. Wij vragen helderheid zodat iedereen weet waar hij /zij aan toe is. Paragraaf. 3.1.3.2 Detailhandel Grootschalige en perifere detailhandel De provincie wil grootschalige detailhandelsvoorzieningen slechts op perifere locaties toestaan, indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen (volumineuze goederen) en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn. Verder is het noodzakelijk dat hierover ook regionale afstemming heeft plaatsgevonden via een regionaal programma detailhandel (RPD). Tevens is de “Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking” van toepassing. De GNMF vindt dat, met de mogelijkheid om per regio op nieuwe locaties perifere grootschalige detailhandel te realiseren, er voor Gelderland als geheel een overcapaciteit ontstaat. Wij zien het liefst dat er de komende jaren geen nieuwe locatie voor grootschalige detailhandelsvoorzieningen worden aangewezen. Immers terecht wordt in de ontwerp-Omgevingsvisie aangegeven dat het 17
winkeloppervlak de afgelopen tien jaar fors is gegroeid, maar dat de bestedingen in de winkels achter bleven bij de groei. Kortom er is momenteel een overcapaciteit aan winkeloppervlak. Nieuwe locaties aan de rand van stedelijk gebied leiden dan ook tot onnodig ruimtegebruik en tegelijkertijd zullen dan elders in het stedelijke gebied deze voorzieningen verloederen. Om verdere overcapaciteit te voorkomen is het noodzakelijk juist bestaande grootschalige locaties te herstructureren. Alleen in het uiterste geval is een beperkte uitbreiding aan de orde.
Wij verzoeken u in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening de mogelijkheid van nieuwe locaties grootschalige detailhandel expliciet niet toe te laten, maar alleen ontwikkelingen op bestaande locaties te accommoderen, zoals via herstructurering.
Paragraaf. 3.1.3.3 Logistieke sector We vinden dat bij de keuze voor een A15 met brug of tunnel de provincie te weinig ruimte heeft gegeven aan het proces van co-creatie, de vraag daartoe uit de samenleving en het zoeken naar een duurzaam concept. We verzoeken in de Structuurvisie op te nemen dat bij haalbare en betaalbare alternatieven voor de A15 constructie de provincie deze serieus in overleg met alle partners zal beoordelen (cocreatie). Kwaliteit mag ook iets extra’s kosten. De provincie houdt jaarlijks vele tientallen miljoenen over. Paragraaf. 3.1.3.4 TOP-sector Food Meer aandacht is gevraagd voor het gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid en de ingezette koers op vergroening en verduurzaming van de landbouw. Ook wat betreft mogelijkheden voor ecologische en biologische landbouw en groen-blauwe diensten. Paragraaf. 3.1.3.6 Bedrijventerreinen We vragen aandacht voor het beleid t.a.v. leegstaande bedrijventerreinen. Zoals voor tijdelijke natuur en tijdelijke landbouw of energievoorziening. Paragraaf 3.2 Energietransitie > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen De GNMF onderschrijft het belang van een goede ruimtelijke ordening ten behoeve van de Gelderse Energietransitie. De provincie legt in haar ambitie een aantal zaken vast. De wereld staat echter niet stil. Inmiddels hebben Aedes, Woonbond, particuliere verhuurders en het ministerie afgesproken om ten aanzien van de huursector te komen tot een gemiddelde energiebesparing van 3% per jaar en gemiddeld label B in 2020.
De GNMF stelt voor dat de provincie hierbij aansluit door in haar ambitie op te nemen: als tussendoelstelling jaarlijks minimaal 2% energiebesparing waarvan in de huursector tot 2020 gemiddeld 3% en in 2020 minimaal 14% hernieuwbare energie opwekken, waarvan 50% decentraal.
We wijzen er overigens op dat als de Centrale Gelderland in Nijmegen wordt gesloten er de huidige 8 Petajoule aan centraal opgewekte duurzame energie in Gelderland vervalt. Dat is de helft van de nu in Gelderland opgewekte duurzame energie. Dat betekent dat de opgaven voor Gelderland ineens veel groter wordt. Voor de kolencentrale Nijmegen is op termijn 16 PJ duurzame energie opwekking gepland. In geval van het sluiten van deze centrale zal dit aandeel via decentrale opwekking dienen te worden gerealiseerd en er meer ruimte nodig is. De GNMF mist een verhaal over restwarmte. Het belang ervan is groot, maar wordt in Gelderland nog onvoldoende ingezet. Zo geven de nieuwe initiatieven van de warmtenetten in Nijmegen en Ede aan dat er nog diverse kansen zijn. Ook de landelijke SDE-subsidie zet vol in op benutting van duurzame warmte.
De GNMF stelt daarom voor een apart hoofdstukje te wijden aan restwarmte; het belang ervan en de stimulerende en aanjagende rol die de provincie hierin kan spelen.
In de aanpak geeft de provincie bij punt 1. aan dat ze draagvlak wil creëren bij mensen en (overheids)organisaties. Uit buitenlandse voorbeelden weten we dat dit het allerbeste werkt door degenen die de lasten ervaren ook mee te laten profiteren in de lusten. Daarom zijn er in bijvoorbeeld Denemarken zo veel coöperatieve molens neergezet.
18
De GNMF stelt voor om bij aanpak punt 1 toe te voegen: bijvoorbeeld door degenen die de lasten ervaren ook mee te laten profiteren in de lusten.
Paragraaf 3.2.1 energiebesparing, innovaties en hernieuwbare energie > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Gezien het grote belang van energiebesparing (trias energetica) blijft het hoofdstukje over energiebesparing bedroevend kort. Hoe groter de energiebesparing, hoe minder ruimte nodig is voor opwekking van duurzame energie. Zo missen we de huursector helemaal in dit verhaal, terwijl in de bebouwde omgeving en juist ook in de huursector nog een enorme slag te maken is. De GNMF stelt voor om zoals ook in het recente energieconvenant ‘Energiebesparing in de huursector’(d.d. 28 juni 2012) is aangegeven een rol te zoeken op het snijvlak van woningbouwcorporaties, huurders(belangenverenigingen e.d.) en gemeenten. Corporaties hebben het moeilijk door een combinatie van de 3 V’s (verhuurdersheffing, Vestia lening en vennootschapsbelasting) en zijn daardoor minder geneigd om in energiebesparing te investeren de komende jaren, ondanks de afspraken die de eigen koepel daarover met het ministerie gemaakt heeft. In Overijssel kunnen corporaties lage renteleningen (tegen 1.5%) bij het Overijssels Energiefonds afsluiten (totaal 100 miljoen aan revolverende leningen voor corporaties). Inmiddels zijn 15 aanvragen ter waarde van 65 miljoen euro ingediend bij de fondsbeheerder. De provincie Gelderland kan dit voorbeeld volgen. Ten aanzien van innovaties rond biomassa geeft de provincie enkele aandachtspunten. We onderschrijven deze aandachtspunten, maar we vinden aandachtspunten wel erg zwak geformuleerd.
We stellen voor om in plaats van aandachtspunten te spreken van criteria bij het stimuleren van innovaties en criteria bij eventuele vergunningverlening. De GNMF wil hier een criterium aan toe voegen: opwekking van bio-energie mag niet leiden tot significante vermindering van biodiversiteit en voedselproductie in de landen waar de biomassa gewonnen wordt. We stellen voor dat de provincie zelf ook bespaart op de verlichting bij provinciale wegen Tenslotte stellen we voor om bij het bolletje over de inzet van vergunningverlening en ´handhaving ´expliciet op te nemen dat dit o.a. geldt voor alle energiebesparingsmaatregelen die binnen 5 jaar zijn terug te verdienen.
De rol van burgers en burgerinitiatieven alsmede de landbouwsector ten aanzien van energiebesparing verdient ook aandacht in deze omgevingsvisie. Biomassa uit bos kan conflicteren met primaire natuurdoelstellingen, bijvoorbeeld voor Natura2000 Hier zou kritisch naar gekeken moeten worden. Paragraaf 3.2.2.1 Vormgeving van windenergie in Gelderland De GNMF heeft bezwaar tegen de 4 km afstand ter voorkoming van visuele interferentie. Ten eerste vinden we de afstand te groot want een mogelijk windturbinepark op locatie de Grift langs de A15 in Nijmegen moet dan rekening gaan houden met mogelijke windturbines op het terrein van de Energiecentrale Nijmegen van GDF Suez of met vage plannen voor windturbines langs de nog aan te leggen A15 bij Bemmel. Vanuit de provincie is ons als trekker voor het windturbinepark de Grift al te kennen gegeven dat we rekening moeten gaan houden met de mogelijke plannen van de gemeente Lingewaard. In de praktijk betekent dit dat ons concrete plan voor 5-9 windturbines langs de A15 waarvoor de locaties al bekend zijn, moet gaan wachten op Lingewaard waar nog een keuze voor wel of geen windenergie in de gemeente gemaakt moet worden en dan vervolgens de locatie moet worden aangewezen. Dit kan leiden tot jarenlange vertraging en afhaken van burgers die nu geïnteresseerd zijn om te investeren in deze windturbines. Dit probleem speelt eveneens bij de diverse windmoleninitiatieven bij knooppunt Deil en de Duurzame Betuwe Corridor in regio Rivierengebied. Ook heeft de GNMF bezwaar tegen de zware rol van de regio’s bij het toestaan van solitaire molens. In onze ogen kunnen solitaire molens alleen worden toegestaan als het initiatief komt uit de lokale bevolking zelf middels een energiecoöperatie waarbij degenen die de lasten ervaren ook van de lusten moeten kunnen meeprofiteren.
De GNMF stelt daarom de volgende tekstwijzigingen voor: Ter voorkoming van visuele interferentie moeten windlocaties die binnen de 2 km afstand zijn gelegen van bestaande windenergielocaties en/of locaties waarvoor de plannen al vastgesteld zijn (daar waar meerdere plannen spelen geldt dat alle andere plannen zich moeten gaan verhouden tot degene die het eerste haar plan door een raadsbesluit heeft vastgesteld) voldoen aan de volgende voorwaarden:…… 19
Van belang vinden we verder dat er goede afstemming is met buurprovincies en Duitsland over locaties voor windenergie. Voor opties in de omgeving van Natura2000-gebieden, GNN en GO, weidevogelgebieden en waardevol open gebied is goed onderzoek naar mogelijke natuur- en landschapseffecten essentieel. Paragraaf 3.2.3.2 Biovergisting Het onderscheid tussen A. Mest(co-)vergisting als agrarische activiteiten en B. als niet agrarische activiteit is wel erg vaag. Terwijl ter voorkoming van visuele interferentie bij windmolens wel een hard criterium wordt voorgesteld nl. 4 km (in onze ogen dus 2 km) wordt dat bij vergistingsinstallaties niet gedaan. Hierbij wordt het vage criterium ‘directe omgeving’ gehanteerd. We stellen daarom voor om het oude criterium nl 36.000 ton per jaar weer op te nemen.
GNMF stel voor de tekst bij B aan te vullen met: Het gaat hierbij om (co)-vergistingsinstallaties die meer verwerken dan 36.000 ton (co-)mest per jaar
Paragraaf 3.3 Vrijetijdseconomie Er is een betere afstemming tussen vraag en aanbod is nodig. Er is nu overcapaciteit in bestemmingsplannen en op bestaande parken. Het is van belang deze overcapaciteit te saneren of in te brengen als salderingsopgave bij nieuwe ontwikkelingen. Een groei-krimp benadering provinciebreed verdient aanbeveling. Samen met de regio’s zou nader onderzocht kunnen worden hoe financiering geregeld zou moeten worden (vervening, subsidie, ruimte voor ruimte) Niet alleen meer kwaliteit van het product zelf is van belang maar met name de kwaliteitsverbetering in relatie tot de omgeving. Op de Veluwe zijn inmiddels talloze parken te vinden die geen fysieke relatie mee hebben met het omliggende natuurgebied maar omgebouwd zijn tot woonwijken. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Een beeldkwaliteitsplan en landschapsinrichtingsplan gericht op aanpassing aan en versterking van de kernkwaliteiten van de omgeving zouden randvoorwaarden moeten zijn bij nieuwe plannen voor vrijetijdseconomie.
De gevolgen van het uit de EHS halen van recreatieterreinen voor voorkomende natuurwaarden zijn niet onderzocht. Dat is vreemd omdat de PlanMER juist aangeeft dat recreatie een belangrijke verstoringsbron voor natuur is. Het terrein Ennerveld en de naastgelegen oude vuilstort Bij Wapenveld zijn functioneel sinds de jaren negentig niet meer voor recreatie in gebruik. Het betreft hier een locatie midden in de Hattemerpoort. Vanwege voorkomende natuurwaarden oordeelde de Raad van State in 2011 (201008420/1/R2) positief over de weigering van GS van Gelderland een Nb-wet vergunning te verlenen voor het bouwen van recreatiewoningen op dit terrein. De locatie ligt al geruime tijd geheel in EHS-natuur en Natura2000. Met het oog op verdere realisatie van de Hattemerpoort, het daadwerkelijke gebruik van de locatie, de voorkomende natuurwaarden en het feit dat deze locatie geschikt is om te worden uitgeruild via groei-krimp constructie (saldering) verzoeken we om de gehele locatie (oude camping en vuilstort) op te nemen In GNN. Paragraaf. 3.3.1 Toeristische bedrijven met een ontwikkelambitie Aspecten die de GNMF van belang vindt zijn: inzet van het middel van verevening en saldering, het instellen van een provinciaal landschapsfonds, het saneren van restplancapaciteit en van verpauperde terreinen. Vanwege het gevaar van permanente bewoning is de GNMF geen voorstander van het gebruik van recreatieterreinen voor huisvesting van werknemers. Daar zijn deze terreinen niet voor bedoeld. Gemeenten en bedrijfsleven zullen daar andere oplossingen voor moeten zoeken. Verder constateert de GNMF dat de provincie zonder nadere motivering het beleid t.a.v. recreatiewoningen, recreatieparken, permanente bewoning en maatvoering heeft geschrapt. Hierdoor staat de deur open voor ongebreideld misbruik, tweede woningen. In veel bestemmingsplannen is de maatvoering afgelopen jaren juist aangepast aan het huidige provinciale beleid wat al ruimte geeft voor uitbreidingen. Verdere uitbreidingen zijn naar onze mening niet nodig en bovendien kan onder een gemeente onder een goede ruimtelijke motivatie, rekening houden met daadwerkelijke behoefte en 20
restcapaciteit, afwijken van het provinciale beleid. De omgevingsvisie en de Omgevingsverordening voorzien niet in verbod op permanente bewoning. Deze beleidswijziging is niet onderbouwd.
De GNMF verzoekt verder het bestaande beleid t.a.v. het verbod op permanente bewoning en maatvoering van stacaravans en recreatiewoningen in principe te consolideren (75 vierkante meter incl. berging voor recreatiewoning, 55 vierkante meter incl. berging voor stacaravans). Hierdoor wordt permanente bewoning niet aantrekkelijker gemaakt. Afwijking onder motivering, zoals nu ook mogelijk is voor gemeenten in de huidige verordening, kan daarbij worden gehandhaafd. De GNMF verzoekt ook op te nemen dat in bestemmingsplannen bedrijfsmatige exploitatie met wisselende bezetting van recreatiemiddelen verzekerd wordt. Op recreatieterreinen en in de omgeving komen niet zelden belangrijke natuurwaarden voor, ook in relatie tot de EHS en Natura2000. De terreinen kunnen daarom niet zomaar uit de EHS worden gehaald zonder dat de gevolgen hiervan worden getoetst. Bij nieuwe recreatieterreinen verzoeken wij de ladder duurzaam ruimtegebruik verplicht te stellen.
Paragraaf 3.3.1 Dagrecreatie Veel natuurterreinen hebben te kampen met lawaairecreatie. Beleid om lawaairecreatie te beperken of anders te regelen ontbreekt. Van belang is onder meer om bepaalde activiteiten uit te plaatsen, naar bijvoorbeeld industrieterreinen, of te concentreren. Van belang vinden we ook monitoring beleid van het beleid van de afgelopen streekplanperiodes. Zo was er ingezet op het regionaal crossterrein bij Nunspeet. Het is ons onduidelijk waarom de provincie hier niet voor gegaan is en Ermelo zo makkelijk heeft weg laten komen met een eigen lokaal crossterrein in de natuur. Wat betreft de verschillende dagrecreatielocaties is de uitdaging om in plaats van het standaard omvormen tot recreatieparken naar mogelijkheden om op lager voorzieningenniveau strandjes/watertjes in stand te houden en niet overal huisjes, wellnesscentra en dergelijk toe te staan. De Ladder voor duurzaam ruimtegebruik zou hierin een instrument kunnen zijn. Paragraaf 3.3.7 Luchtvaart > zie Zienswijze op Hoofdlijnen
De GNMF verzoekt te onderzoeken wat de mogelijke negatieve effecten zijn van uitbreidingen van activiteiten op Teuge op de vrijetijdseconomie alsmede op de omgevingscondities en kernkwaliteiten van de regio. Daarbij gaat het om in hoeverre een uitbreiding van het aantal vliegbewegingen op vliegveld Teuge strijdig is met de kernkwaliteiten (rust en stilte) van het Gelders Natuurnetwerk en de daarmee verweven Groene Ontwikkelingszone, gelegen in een ruime cirkel rondom vliegveld Teuge.
We verzoeken de provincie wat betreft ontwikkelingen op Lelystad airport zich in te zetten op de bescherming van Gelderse Omgevingsbelangen en hier in de Omgevingsvisie aandacht aan te schenken.
Paragraaf 3.4 Land- en tuinbouw > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Wat ons opvalt is dat in dit hoofdstuk met nadruk wordt ingegaan op de verdediging/verantwoording waarom de land- en tuinbouw zo belangrijk is voor Gelderland. De sector zorgt echter ook voor de nodige problemen op milieugebied. Graag zouden we zien dat er een meer evenwichtige benadering van het omgevingsbeleid wordt gehanteerd met betrekking tot de land- en tuinbouw door niet alleen de voordelen te benoemen maar ook de nadelen:
De GNMF stelt daarom voor de volgende tekst toe te voegen: ……….met andere maatschappelijke opgaven. De sector veroorzaakt aan de andere kant ook een aantal grote problemen zoals grote hoeveelheden ammoniak die de natuur bedreigen, fijn stof die onze gezondheid bedreigen, uitspoeling van nitraat, fosfaat en bestrijdingsmiddelen die ons gronden drinkwater aantasten en gebruik van antibiotica die de bestrijding van ziekteverwekkers bemoeilijken. Ook is er discussie over het dierenwelzijn in de intensieve veehouderij en de inpassing van steeds grotere stallen in het buitengebied. De provincie wil samen met de sector deze problemen overwinnen. Tevens wil de provincie de ontwikkeling in de sector koppelen… 21
Landelijk en in de regio’s waaronder in de Achterhoek is een stevige discussie op gang gekomen over de negatieve gevolgen van grote aantallen gehouden dieren zoals resistente bacteriën die onze gezondheid bedreigen, idem voor Q-koorts als gevolg van het houden van grote hoeveelheden geiten, dierenwelzijn enz. Deze discussie escaleert regelmatig daar waar er plannen zijn tot de bouw van zogenaamde ‘megastallen’. Het valt ons op dat hierover niets is terug te vinden in de omgevingsvisie. Ook is geen aandacht besteed aan de dreigende opheffing van de dierrechtenregeling en de melkquota regeling in 2015, waardoor het totaal aantal gehouden dieren ongebreideld kan toenemen. Voor de melkveehouderij wordt deze geschat op zo’n 20% in de komende jaren. Gezien het feit dat heel veel boeren nu extra stallen aan het bouwen zijn zou deze toename nog wel eens meer kunnen zijn. Voor de varkenshouderij is dit onduidelijk, maar het zou ons niets verbazen als hier ook weer de varkenscyclus in volle hevigheid zal toeslaan.
Om deze onwenselijke situatie te voorkomen vragen we de provincie om richting den Haag te lobbyen dat dit doemscenario niet plaatsvindt en om ook in de omgevingsvisie maatregelen te nemen om te voorkomen dat in Gelderland nog meer dieren gehouden worden dan nu al het geval is.
Tenslotte valt ons op dat er niets in deze omgevingsvisie te vinden is over de gewenste richting van de landbouw in Gelderland: blijven we meeconcurreren op kostenreductie ten behoeve van de bulkproductie, met grondstoffen uit lage lonenlanden waar ook de grondprijs een fractie bedraagt van die in Gelderland, of mikken we veeleer op produceren van producten met een hogere toegevoegde waarde zoals biologische producten, streekproducten, en innovatieve producten. Niet alleen in Nederland, maar ook in andere Europese landen en daarbuiten zal de vraag naar duurzame kwalitatieve hoogwaardige producten toenemen. Door nu te investeren in duurzaamheid kan de Gelderse land- en tuinbouw een voordeel behalen op dit segment in de concurrentie met anderen. Aandacht voor gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid en de ingezette koers op vergroening en verduurzaming van de landbouw ontbreekt in de Omgevingsvisie.
We stellen daarom voor hier een duidelijke keuze te maken en een alinea in de Omgevingsvisie te wijden aan de keuze voor verhoging van de toegevoegde waarde per product door te investeren in innovatieve-, duurzame-, biologische- en streekproducten in plaats van nog langer te mikken op verdere kostenreductie en te kiezen voor vergroening en verduurzaming van de landbouw.
Paragraaf 3.4.1. Grondgebonden landbouw zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Het scheppen van goede watercondities Vanwege te grote afwatering/drainage van gronden gedurende het voorjaar ontstaat in het groeiseizoen schade aan natuur en gewassen, is er sprake van verdroging en moeten extra reserves water worden aangesproken in de zomer. Deze benadering is niet duurzaam. Door het voorjaarsgrondwaterpeil systematisch te verhogen kan deze problematiek worden voorkomen.
De provincie zet zich in om in de regio’s het voorjaargrondwaterpeil te verhogen "Waterschappen dienen de GVG (gewenste voorjaarsgrondwaterregime) voor de diverse soorten bodemgebruik na te streven rekening houdend met de weersverwachting. Voorkomen moet worden dat in natte perioden te veel water wordt afgevoerd zodat in droge perioden daarop volgend het grondwaterregime (te) snel onder de GVG of de GGOR zakt".
Randvoorwaarden voor groei: Bedrijven die willen groeien moeten dit verdienen via een beeldkwaliteitsplan en een bedrijfsplan waarin ze aangeven op welke wijze ze inhoud geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. We nemen aan dat de maatregelen die ze hiervoor moeten nemen allen bovenwettelijk zijn. Dit geldt zeker voor maatregelen ten aanzien van geur, ammoniak, geluid, licht en fijnstof.
We vragen de provincie het woord ‘bovenwettelijk’ expliciet in de tekst op te nemen.
Footloose bedrijven in bestemmingsplannen: 22
Evenals de provincie zijn we groot voorstander van het voorkomen van footloose bedrijven doordat bijvoorbeeld rundveehouderijen bij schaalvergroting niet meer in evenwicht is met hoeveelheid cultuurgrond waarover het bedrijf kan beschikken. We vinden het echter onbegrijpelijk dat de provincie daarover niets wil opnemen in haar verordening en dit over wil laten aan gemeenten. Dit zal leiden tot enorme willekeur in het landelijk gebied omdat de ene gemeente dit wel zal doen en de ander niet. Ook de definitie wat een grondgebonden bedrijf is zal per gemeente uit elkaar gaan lopen. Een boer met gronden in meerdere gemeenten (en dat gebeurt regelmatig) zal dan te maken krijgen met verschillende regelingen die mogelijk met elkaar vloeken. Hoe gaat bijvoorbeeld een gemeente die wel een regeling opneemt ten aanzien van verplichting tot grondgebondenheid bij uitbreiding om met gronden gelegen in een andere gemeente? Om er voor te zorgen dat een boer toch kan ondernemen willen we meer grond en meer dieren niet meteen aan elkaar koppelen, maar hebben boeren 2 jaar de tijd om het evenwicht tussen meer dieren en meer land te herstellen.
De GNMF stelt daarom voor de volgende tekst te schrappen: Gemeenten worden gevraagd…. t/m …….vinden voor het formuleren van hun definitie. En door de volgende tekst te vervangen: Grondgebonden veehouderij bedrijven zijn bedrijven die gericht zijn op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie geheel of grotendeels afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf kan beschikken. Deze bedrijven beschikken over een veebezetting van 2 grootvee-eenheden of minder per hectare gras en voedergewassen gelegen binnen 10 km van het hoofdbedrijfsgebouw waarop minimaal 75% van de mest afgezet kan worden Het is aan deze bedrijven niet toegestaan dat, bij uitbreiding van het aantal dieren binnen 2 jaar na de uitbreiding nog steeds niet voldoende cultuurgrond gekocht of langdurig gepacht is waarbij de grens van maximaal 2 GVE/ha overschreden wordt.
Paragraaf 3.4.2 Niet grondgebonden landbouw zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen De GNMF is geen voorstander van niet grondgebonden bedrijven die groter zijn dan 1,5 ha. Daarbij vinden we de criteria die de provincie hanteert ten aanzien van bovenwettelijke ‘plus’maatregelen om de extra groei te verdienen veel en veel te vaag. Inmiddels zijn er duidelijke criteria in het veld ontwikkeld zoals het sterrensysteem van de Dierenbescherming en de recente criteria ten aanzien van de ´Kip van morgen´ en het ´Varken van morgen´. Zonder heldere criteria kan een boer zich er met een jantje van leiden vanaf maken.
Zolang als de provincie niet komt met heldere criteria ten aanzien van de groei die verdiend moet worden, stellen we voor om de hele passage over extra groeimogelijkheden te schrappen.
Ook is de GNMF tegen het bieden van ruimte aan niet grondgebonden veehouderijen om binnen de extensiveringsgebieden uit te kunnen breiden. Hierbij gaat het om bedrijven die destijds aan de provinciale VIV regeling voldeden en nog steeds voldoen, maar nooit hebben aangegeven te willen verplaatsen. Door deze extra mogelijkheid worden bedrijven die nooit initiatief hebben getoond beloond voor hun gedrag. Alleen bedrijven die wel initiatief hebben getoond tot verplaatsing, maar waarbij het om de een of andere reden niet gelukt is hebben wat ons betreft recht van spreken.
De GNMF verzoekt deze extra mogelijkheid voor uitbreiding in extensiveringsgebieden te schrappen.
Gelet het feit dat veel bedrijven stoppen zou nadrukkelijk het salderingsmechanisme in stelling kunnen worden gebracht zodat per saldo de belasting met stikstof in het milieu daalt. Ook in die situaties dat met blijft onder 0,5 respect 1 % van kritische depositiewaarde blijft omdat de praktijk is dat men opvult en cumulatie gezien de belasting op natuur en milieu toeneemt. Verder, ook gelet de ervaringen in Noord-Brabant, vragen wij ons af hoe het staat met handhaving van vergunningen en controle op luchtwassers e.d.. Kortom hebben we in de peiling wat de daadwerkelijke milieubelasting van de sector is.
De GNMF verzoekt meer rekening te houden met cumulatieve effecten van groei van landbouwbedrijven in relatie tot instandhoudingsdoelen Natura 2000 en stikstofgevoelige natuur.
23
De GNMF hecht meer belang om gezinsbedrijven een toekomst te bieden dan om ruimte te geven grootschalige veehouderijen met nevenvestigingen. Ook vanwege de leefbaarheid en de kwaliteit van het landelijke gebied. Wat dit laatste betreft is onze wens dat aanvullend op een beeldkwaliteitsplan bij uitbreiding of hervestiging ook een landschappelijk inrichtingsplan wordt overdragen.
De GNMF verzoekt de provincie het primaat landbouwbeleid te leggen bij gezinsbedrijven De GNMF verzoekt naast een beeldkwaliteitsplan ook een landschappelijk inrichtingsplan te laten overleggen bij plannen tot uitbreiding, hervestiging.
Het Reconstructiebeleid wordt aan de ene kant voortgezet maar aan de andere kant losgelaten. Consequenties voor het beleid t.a.v. van EHS-WAV zijn niet in beeld gebracht terwijl hier een herstelopgave ligt.
De GNMF vraagt om het herstelbeleid t.a.v. de EHS-WAV gebieden garant te stellen.
Paragraaf 3.4.3 Tuinbouw Elke keer als er een nieuw streekplan wordt opgesteld krijgen glastuinbouwbedrijven in niet concentratiegebieden het recht om met 20% uit te breiden. Ook hier geldt dus weer dat zitten blijven wordt beloond. We willen niet aan dit recht komen, maar we vinden het niet nodig dat dit elke keer weer wordt gegeven. De stapeling geen een aanzienlijk uitbreidingsruimte buiten de concentratiegebieden. Daarnaast is ons onduidelijk waarom de mogelijkheid om een uitbreiding met 20% wordt gegeven. Een uitbreiding met 10%, welke meest gangbaar is (zie inpassingsplan uit Bommelerwaard) lijkt ons ook voldoende. Uitbreiding met meer dan 20% zou buiten de concentratiegebieden alleen mogelijk moeten kunnen zijn wanneer tenminste eenzelfde hoeveelheid glas buiten de concentratiegebieden wordt verwijderd (‘glas voor glas’-regeling).
GNMF stelt daarom voor hierbij als datum te hanteren de datum van het vorige Streekplan/Structuurvisie nl. 29 juni 2005.
De laatste jaren komen er steeds meer tijdelijke voorzieningen voor tuinbouw, zogeheten TOV’s. In het Streekplan2005 is hiertoe beleid opgenomen ter regulering. In voorliggende omgevingsvisie niet. De reden waarom niet is niet aangegeven. Ter bescherming van omgevingskwaliteiten en om te voorkomen dat tussen de verschillende gemeenten het beleid sterk afwijkt en daarmee de tuinbouw plaatselijk bevoordeeld of benadeeld kan worden stellen we voor om:
GNN, GO en waardevol open gebied, ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden uit te sluiten van de oprichting van TOVs.
Paragraaf 3.4.3.4 regionale clusters glastuinbouw Een actuele monitoring over het nut en noodzaak van de regionale clusters Tuil, West en Voorst is op zijn plaats. Paragraaf 3.5 Mobiliteit > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen De GNMF onderschrijft de noodzaak van het voorkomen en benutten van het bestaande boven het aangaan van nieuwe investering (uitbreiding netwerk). Om dit te bereiken is het beprijzen een onmisbaar instrument. Wij vinden het dan ook onbestaanbaar dat in de omgevingsvisie hieraan geen enkele aandacht is besteed. In het rapport “Beprijzing van het wegverkeer, de effecten op doorstroming, bereikbaarheid en de economie” (september 2007, Planbureau voor de Leefomgeving), wordt geconcludeerd: “Wordt de vlakke kilometerheffing aangevuld met een congestieheffing tijdens de spitsuren op zwaarbelaste wegen, dan zal de doorstroming duidelijk beter worden dan in het geval van de vlakke kilometerheffing alleen. Het woon-werkverkeer en vooral het sociaal-recreatieve verkeer zullen in deze variant nog iets meer afnemen; het zakelijk en vrachtverkeer gaan de wegen met een congestieheffing juist meer gebruiken. Deze vorm van prijsbeleid heeft licht positieve effecten op de arbeidsmarkt en de regionale economie, evenals op het milieu.”
De GNMF verzoekt in de omgevingsvisie aandacht te besteden aan beprijzing van het wegverkeer
24
De provincie heeft de ambitie om specifiek de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, EdeWageningen en Apeldoorn-Zutphen-Deventer) bereikbaar te houden voor personen en bedrijven. In de stedelijke netwerken gaat het om grote groepen reizigers. De GNMF vindt dat de provincie in de stedelijke netwerken sterker moet inzetten op het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsnetwerk. In Gelderland neemt het autobezit vooral de afgelopen jaren verhoudingsgewijs sterker toe dan het Nederlands gemiddelde. Maar het CBS constateert dat onder jongeren het autobezit juist afneemt (ondanks een toename van jongeren tussen 18 en 25 met 0,4% nam het autobezit in deze groep het afgelopen jaar af met 4,5%). Volgens trendwatcher Adjiedj Bakas zal ook bij een aantrekkende economie de autoverkoop in deze groep niet toenemen, maar auto's huren en lenen neemt daarentegen wel toe. Omdat jongeren vooral in de stedelijke netwerken wonen, zal in deze netwerken het accent op alternatieven, zoals openbaar vervoer en fiets extra moeten worden versterkt. De provincie kan dan ook beter investeren in fietsvoorzieningen (fietspadennetwerk, fietsenstallingen bij stations en andere stedelijke functies) en openbaar vervoer (extra stations, goede bushaltes, informatievoorziening) in deze stedelijke netwerken dan in het uitbreiden van het rijks- of provinciaal wegennet.
De GNMF verzoekt daarom in de Omgevingsvisie nadrukkelijker de keuze te maken om meer te investeren in voorzieningen voor fiets- en openbaar vervoer in het stedelijk gebied en minder in het uitbreiden van het rijks- of provinciaal wegennet.
25
Hoofdstuk 4 Mooi Gelderland Paragraaf 4.1 Ruimtelijke kwaliteit > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Meer aandacht is gevraagd voor herstel en verbetering van de omgevingskwaliteit. Ook in dit hoofdstuk is het leeuwendeel gericht op bedrijvigheid, Mooi Gelderland en Ruimtelijke kwaliteit worden door de provincie vooral gezien als mogelijkheid voor economische ontwikkelingen en vermarkten van de vrijetijdseconomie. Niets over het feit dat Mooi Gelderland en Ruimtelijke kwaliteit er vooral is voor de Gelderse burger en dus bescherming verdient, of zelfs moet worden hersteld of verbeterd zodat de Gelderse burger gezonder en gelukkiger in het leven staat. Ook niets over de intrinsieke waarde van natuur en landschap. Hetzelfde geldt voor de hoofdstukken over de regionale invulling van Ruimtelijke kwaliteit par 4.1.24.1.7. Ook hierin ligt heel veel nadruk op economische ontwikkeling, zaken die thuis horen in het hoofdstuk Dynamisch Gelderland. Juist de problemen die veroorzaakt worden door economische ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, leefomgeving en degradatie van natuur en landschap zouden in dit hoofdstuk aan de orde moeten komen. Verder stellen we voor Hoofdstuk 4.1 te schrappen van de hele tekst en vervangen door: Bescherming bieden aan en investeren in natuur en landschap en een veilige en gezonde leefomgeving Betrokkenheid van de burger bij natuur en landschap vergroten Ruimte bieden aan partners die samen met de provincie willen werken aan het vergroten van de kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Bij een ingrijpende ruimtelijke ingreep initiatiefnemers en gemeenten ondersteunen bij het realiseren van ruimtelijke kwaliteit o.a. door middel van verevening En stellen we tevens voor om hoofdstuk 4.1.2 t/m 4.1.7 te herschrijven door: al datgene wat gaat over economische versterking e.d. te schrappen of te verplaatsen naar hoofdstuk 2 over Dynamisch Gelderland en samen met de regio’s nogmaals na te denken over de ambitie hoe Gelderland nog mooier en leefbaarder te maken is. Bij aanpak verzoek om toe de voegen punt 5:
5. rekening houdend met voorkomende en potentiele natuurwaarden
Aandacht vragen wij ook voor een beschrijving van aardkundige waarden in de provincie bij de kernkwaliteiten voor het landschap, naast archeologische kwaliteiten.
Paragraaf: 4.1.2 ruimtelijke kwaliteit Stadsregio Aandachtsgebieden als N2000, Veluwe, Montferland Gelderse Port. Rivierengebied ontbreken allemaal. Paragraaf 4.1.3 ruimtelijke kwaliteit Gelderse vallei Natuur en landschap is hier sterk onderbelicht: Grebbelinie, natte natuurgebieden, kwel, weidevogels waardevolle kampen- en landgoederenlandschappen in het noorden en westen van de Vallei landgoederen zone, landschap de Veldbeek en verbinding naar Oostvaarderswold, engen etc. De insteek is te eenzijdig. Ook de zeer bijzondere polder Arkemheen-Putter polder met aangrenzend randmerengebied moet worden vermeld. We pleiten voor opname van kernkwaliteiten voor watervogels en steltlopers voor Arkemheen-Putter polder (gebied 134) en Veluwerandmeren (omvat ook Nuldernauw en Delta Schuitenbeek (gebied 137) Paragraaf 4.1.4. ruimtelijke kwaliteit Achterhoek De Achterhoek bevat veel natuurkwaliteiten, onder meer de beken, landgoederen en landschapselementen alsmede een aantal bos- en natuurgebieden zijn hierbij van belang. Cultuurhistorie en grensoverschrijdende ecologische verbindingszones zijn van belang. 26
Paragraaf 4.1.5 ruimtelijke kwaliteit Rivierengebied De kernkwaliteiten van het Rivierengebied zijn meer dan wegen, rivieren en transport. Plaatselijk de openheid, oude aardkundige waarden zoals terpen en landschapselementen, kastelen en bijbehorende buitenplaatsen en het landschap rond de Linge. Paragraaf 4.1.6. ruimtelijke kwaliteit Noord-Veluwe Verbindingen met Flevoland, zoals de Hierdensche Poort mogen worden genoemd, evenals de cultuur-historische enclaves, engen en kleine dorpen. Het Ecolint is ook van belang met betrekking tot herstel van de randmeerkustzone. Paragraaf 4.2 natuur en landschap in Gelderland De opgave tot natuurherstel wordt gemist. De externe werking van activiteiten en ingrepen is naar onze mening onderbelicht. Vooral nu de nee, tenzij toets voor delen van Gelderland niet meer van belang is, is de externe werking mogelijk nog meer van belang en het voorkomen daarvan.
Wij pleiten voor een toets externe werking bij plannen/activiteiten die van invloed kunnen zijn op de kernkwaliteiten van het GNN.
Een vervolg op integraal natuurbeleid zoals het programma Veluwe 2010 is niet opgenomen. Hierdoor dreigt versnippering van het natuurbeleid in de regio’s.
Verzoek opname beleidsprogramma Veluwe 2020
Loslaten zoekzones (verdieping paragraaf 3.1.2) We begrijpen dat het principe van de zoekzones voor stedelijke ontwikkelingen is losgelaten. Op zich is daar niets op tegen maar we vinden het wel van belang dat er duidelijkheid moet bestaan over wat wel en niet tot het stedelijk behoort. Dit ook om allerlei procedures over grenzen te voorkomen. Overcapaciteit wonen (verdieping Paragraaf 3.1.2) De oproep om sluimerende vergunningen en planologische restcapaciteit in te trekken vinden we een goed initiatief. We stellen voor dit in de verordening op te nemen. Ook eventuele overcapaciteit aan bedrijventerreinen zou op termijn moeten kunnen worden wegbestemd. Paragraaf 4.2.1 Gelderse Natuurnetwerk > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen GNN bestaat ook uit N2000 gebied en uit (robuuste) verbindingszones die zijn gerealiseerd. Grootschalige ontwikkelingen zijn hier dus niet toegestaan. Verzoek is dit dan ook duidelijk te stellen. n.a.v. Pagina 100. Tekstaanpassing Andermaal de tekstaanpassing die wij voorstellen: de provincie wil de natuurkwaliteit herstellen en verbeteren. n.a.v. Pagina100: Het beleid voor natuur buiten GNN, namelijk hoe bestaande natuur en natuurwaarden worden beschermd is onduidelijk. Blijft de Boswet onverkort van kracht, en evenzo de richtlijn natuur en boscompensatie. Wordt ook hier een natuurboekhouding bijgehouden? Hoe wordt het beheer geregeld, ook in de witte gebieden? Op onder meer de Veluwe is een aanzienlijk aandeel aan hectaren van EHS natuur overgeheveld naar GO. Dit terwijl het gronden zijn die vanwege kernkwaliteiten en omgevingscondities niet voor niets in EHS natuur waren opgenomen en al lange tijd hier deel van uitmaken. Denk aan foerageergronden voor wild, maar ook aan geschikte gronden voor bijvoorbeeld wespendief en andere kwalificerende soorten Natura2000. De consequenties van het downgraden van EHS-natuur naar GO zijn niet onderzocht. Evenzeer vanwege het feit dat de percelen onderdeel zijn van Natura2000 en als zodanig ook in het aanwijzingsbesluit Natura2000 worden benoemd als onderdeel van het natuurgebied, zouden deze gronden gewoon integraal in GNN moeten worden opgenomen. Een in het oog springend voorbeeld is het Arboretum in Wageningen dat Natura2000 is en al 20 jaar in EHS natuur ligt maar nu opeens GO wordt, het is immers al Natura2000.
GNMF verzoekt gronden, met name op de Veluwe, die al jaren onderdeel uitmaken van het ecologische systeem van een natuurgebied, die liggen in EHS-natuur en daar hun ecologische bijdrage aan leveren, het waarvan het gebruik voor andere doeleinden relatief extensief is, en die 27
voor wat betreft Natura2000 gebieden, ook vallen binnen de Natura2000 gebiedskenmerken zoals omschreven in aanwijzingsbesluiten Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, onder te brengen in GNN. Iets vergelijkbaar is gebeurd met recreatieterreinen. Deze zijn opeens geexclaveerd uit GNN, terwijl ze al jaren binnen EHS natuur lagen. De natuurwaarden op recreatieterreinen kunnen per terrein verschillen. Echter niet ontkend kan worden dat er kernkwaliteiten natuur en landschap (kunnen) liggen en natuurwaarden die bijdragen en kwalificeren aan Natura2000 doelstellingen recreatieterreinen, zowel dag- als verblijfsrecreatieterreinen. Er zijn ook terreinen die een dubbelsbestemming hebben voor natuur en landschap en/of feitelijk niet of minder gebruikt worden voor recreatie. De consequentie van het uit EHS-natuur halen van deze terreinen en het overhevelen naar GO met een ander beschermingsregime is niet onderzocht.
De GNMF verzoekt na te gaan wat de consequenties zijn van het uit de EHS halen van zowel dag- als verblijfsrecreatieterreinen De GNMF verzoekt om wanneer duidelijk is dat recreatiegronden wel degelijk bijdragen aan de natuurdoelstellingen t.b.v. het GNN en Natura2000, deze onder te brengen in GNN.
Niet zelden zijn er gronden die weliswaar een oude recreatiebestemming hebben maar al vele jaren niet of nauwelijks meer worden gebruik en die feitelijk een natuurfunctie hebben. Verhekking GNMF vraag aandacht voor het onderwerp verhekking van de Veluwe. Niet zelden wordt gemeld dat particulieren hun terrein afrasteren ten nadele van natuurfuncties (migratie- foerageergronden). Verder zijn op de Veluwe her en der rasters verschenen langs trein-tracés. In opdracht van Prorail worden deze geplaatst. Een toets naar effecten op kernkwaliteiten natuur en soorten wordt nooit uitgevoerd. Het gevolg is dat de Veluwe meer versnipperd
GNMF vraag om de Omgevingsvisie aandacht te besteden aan verhekking (versnippering) van natuurgebieden en een omgevingsvergunning verplicht te stellen voor het plaatsten van wildkerende rasters en dit in het vergunningenstelsel van bestemmingsplannen op te nemen onder een natuurtoets, dan wel dit direct te laten doorwerken via de verordening.
Paragraaf 4.2.2 GO > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Wellicht is het zinniger om voor Gelderse Groene Ontwikkelzone de afkorting: GGO te gaan gebruiken i.p.v. GO (en voor Gelderse GebiedsOntwikkeling een andere afkorting te gebruiken)? Hoe worden weidevogel- en ganzenfoerageergebieden beschermd planologisch gezien? Op welke wijze worden gemeenten getoetst dat ze deze waarden beschermen? Hoe worden openheid en rust beschermd? Wat dit laatste betreft is er geen stiltebeleid meer. GNMF vraagt daarom oude grenzen stiltebeleid en stiltegebieden te herstellen. Wordt er een provinciaal landschapsfonds ingesteld om verevening in natuur zeker te stellen? Volgens advies van de Werkgroep RO zijn er geen stedelijke functies mogelijk in de GO (nee-tenzij beleid). In de GO is ruimte voor gebiedsgebonden functies. Wat is de reden dat stedelijke ontwikkelingen in de Omgevingsvisie hier niet worden uitgesloten? Wordt daarmee niet ongewild de deur opengezet voor onnodige verstening van het buitengebied?
e
Verzoek paragraaf 4.2.2 p 102 4 alinea daarom aan te passen.
Landgoed In de ontwerpomgevingsvisie is geen landgoederenbeleid opgenomen. De reden hiervoor is niet duidelijk. Landgoederen kunnen een bijdrage leveren aan te realiseren natuurdoelstellingen, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van verbindingszones via verevening Voorstel van de GNMF is om het beleid voor nieuwe landgoederen weer op te nemen. Dit op basis van de gestelde criteria in de regeling NSW. T.a.v. ganzenfoerageergebieden: GNMF vindt dat voorkomen moet worden dat buitendijks foerageergronden verdwijnen door grootschalige ontgronding in de uiterwaarden en daarmee het 28
probleem van schade door ganzen zich verplaatst. Dit aspect is overigens ook niet in de PlanMer meegenomen. Polder Arkemheen-Putter polder Dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied voor de kleine zwaan en de smient. Een aanduiding als ganzenfoerageergebieden is niet dekkend om de natuurdoelen te beschermen (verblijf- en broedgebied voor ganzen, eenden, zwanen, steltlopers).
Verzoek de natuurdoelen voor Natura2000 gebied Arkemheen-Putter polder te benoemen, en te verbreden tot eenden en steltlopers en planologisch te beschermen. Zo geldt voor de grutto een internationale verantwoordelijkheid de Gelderse populatie te beschermen.
Natuurcompensatie Paragraaf (zie ook Verdieping par. 4.3.1.1.7) De GNMF verzoekt het volgende zeker te stellen: Bij natuurcompensatie moet het niet gaan om een plan dat per saldo geen negatief effect heeft, maar om een plan dat een meerwaarde heeft, vooral omdat eerste jaren nog lang niet een bepaalde beoogde natuurkwaliteit is bereikt en het ook de vraag is of die zal worden bereikt door onverwachte ontwikkelingen In een compensatieplan moet naast aanleg ook het beheer voor 30 jaar zijn geregeld Afzonderlijke plannen mogen niet leiden tot afname van aantal ha natuur in Gelderland (GNN, GO en witte gebieden). Wij verzoeken een boekhouding bij te houden. Monitoring en de mogelijke verplichting tot het nemen van extra maatregelen moeten op voorhand worden vastgelegd. De laatste zin luidt: ‘bij plannen en projecten die vallen onder de werking van het beschermingsregime van Natura 2000 moet de compensatie op voorhand zijn gerealiseerd’. Hier zou nader moeten worden uitgelegd of dit alleen de uitvoering van werken betreft of ook de (meestal jaren durende) ontwikkeling van vegetatie, flora en fauna. Bij het vaststellen van een bestemmingswijziging in het Gelders Natuurnetwerk moet ook het compensatieplan worden vastgesteld, zodat tegelijkertijd op de ene plaats natuurbestemming verdwijnt en op de andere plaats natuurbestemming wordt toegevoegd en met de inrichting daarvan begonnen kan worden. De financiering van, inrichting en het overgangsbeheer moeten dan juridisch bindend zijn vastgelegd. Compensatiepoules voor afkopen van natuurcompensatie (zie ook Verdieping 4.3.1.1.8). De provincie geeft aan dat natuurcompensatielocaties kunnen worden benut bij compensatieopgaven. Naar onze mening dienen hier wel nadere randvoorwaarden aan verbonden te worden: de natuurontwikkeling in het kader van de huidige taakstelling (5300 ha; zie ook discussie over een ‘plus’ daarop) wordt niet voor dit doel gebruikt (sigaar uit eigen doos) maar compensatie is bedoeld om verliezen goed te maken. er moet een regionale binding zijn tussen de verlieslocatie en de compensatielocatie
Paragraaf 4.2.3. Waardevol landschap > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Delen van Gelderland vallen nu niet meer onder waardevol landschap. Toch willen gemeenten kwaliteiten in de witte gebieden behouden. De Werkgroep RO heeft geadviseerd een soort ondergrens te stellen bij nieuwe ontwikkelingen. In ieder geval via een soort duurzaamheidsladder, dat iedere ontwikkeling, ook buiten Nationaal Landschap bij moet dragen aan de gebiedseigen kernkwaliteiten.
Verzoek aan de provincie gemeenten te verplichten bij ruimtelijke ingrepen aandacht te vragen in bestemmingsplannen/structuurvisies voor behoud en verbetering van het landschap door middel van directe verevening dan wel indirect via een gemeentelijk landschapsfonds of anderszins en hiervoor uitgewerkte voorbeelden aan te bieden.
Op pagina 234 van de Verdieping wordt gesproken over een omvangrijke uitbreiding van een agrarische bebouwing. Wat wordt hieronder verstaan? Dit dient wel duidelijk te zijn anders is er voor gemeenten geen grondslag om nee te kunnen zeggen tegen bepaalde uitbreidingsplannen. 29
Paragraaf 4.2.2.3 Nationaal landschap > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen In het oude streekplan staan de Provinciale waardevolle landschappen opgenomen. Op veel plekken overlappen deze landschappen met de begrenzing van de nationale landschappen. Enkele waardevolle gebieden worden nu echter niet meer beschermd. Daarom doen we de volgende suggestie: Verzoek het Binnenveld op te waarderen tot nationaal landschap gelet bijzondere omgevingskwaliteiten en deze daarmee te beschermen (openheid, verkaveling, kwelstromen, natura2000, natuur, weidevogels, rust en ruimte, stilte) Verzoek om het nationaal landschap de Graafschap uit te breiden naar het oosten en het gebied rond Neede Borculo erin op te nemen. Nationaal landschap Rivierenland naar het zuidwesten uit te breiden met gebieden ten zuiden van Tiel. Paragraaf 4.2.4 Natura2000 gebieden en natuurmonumenten/reservaten Gesteld wordt dat de regelgeving met betrekking tot Natura2000 minder ruimte voor uitzonderingen toelaat dan de ruimtelijke bescherming van het Gelders Natuurnetwerk. Dit is maar gedeeltelijk waar. De Nb-wet beschermt niet de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS, terwijl die bescherming feitelijk wel geregeld zou moeten zijn in de NB-wet vinden wij. Nu dat niet het geval is, is het essentieel dat een aanvullende EHS-bescherming geldt voor Natura2000 gebieden en dus dat alle Natura2000 gebieden binnen GNN vallen. De consequenties om Arkemheen deels niet in de EHS (GNN0 te leggen zijn niet onderzocht. Voorts zijn natuurreservaten en staatsnatuurmonumenten niet meer onder de Nb-wet beschermd.
Wij verzoeken u dan ook voor natuurreservaten en staatnatuurmonumenten goede beschermingskaders op te nemen in de structuurvisie en verordening. Wij verzoeken u dan voor Natura2000-gebieden goede beschermingskaders op te nemen in de structuurvisie en verordening
Toelichting: Natura2000 doelen staan los van EHS-doelstellingen. Natura2000 bescherming via de Nb-wet voorziet niet of onvoldoende in bescherming van ecosystemen, vele soorten planten en dieren, en processen. Daar voorziet de Ruimtelijke Verordening aanvullend wel in. Vandaar dat complementaire bescherming van het sectorale en het ruimtelijke spoor van belang is. Ten aanzien van de aanpak missen wij concrete en afrekenbare milieudoelen. Paragraaf 4.2.5 Water en Natuur HEN en SED wateren verdienen ruimtelijke bescherming. Voor zover we kunnen zien vallen alle HEN wateren nu onder het GNN. SED wateren worden echter nog niet allemaal ruimtelijk beschermd Wij stellen voor alle SED wateren voor zover nog niet vallend binnen GNN en GO onder te brengen binnen het GO. Hiermee is een goede en logische planologische basisbescherming zeker gesteld. Voor het Natura2000 gebied Arkemheen en de Putter polder is een beter beschermingniveau nodig. Het alleen als natte landnatuur aanwijzen van de SBB-reservaten is niet genoeg om de hydrologische condities voor weidevogels en kwelvegetaties zeker te stellen, Vergelijkbare situaties doen zich bijvoorbeeld ook voor in het Binnenveld en andere weidevogelgebieden. Peilverhoging is wenselijk en ontwatering moet worden voorkomen. We vragen het gebied Arkemheen-Putter Polder en het Binnenveld, alsmede andere weidevogelgebieden in hydrologische zin te beschermen tegen verdere ontwatering. Paragraaf 4.2.5.1 Natte landnatuur De GNMF onderschrijft de constatering dat de natte natuurgebieden behoren tot de mooiste en waardevolste natuurgebieden in Gelderland. Met instemming constateert de GNMF daarom dat de provincie de waterhuishouding in een groot deel van deze gebieden, de zogenaamde Topgebieden en reserve Topgebieden, in 2016 op orde wil hebben. Tevens constateert de GNMF dat de provincie ook de waterhuishouding in Natura 2000 gebieden uiterlijk in 2020 op orde wil hebben.
30
De GNMF verzoekt om de lijst TOP- en reserve TOP gebieden uit het vigerende Waterplan over te nemen in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en te voorzien van een “Beschermingszone natte landnatuur”. De GNMF verzoekt de provincie de randvoorwaarden voor de waterhuishouding van de Natura 2000 gebieden op te ( laten) nemen in de KRW-factsheets bij de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen voor 2015 tot 2021.
Paragraaf 4.2.5.2 Beschermingszones natte landnatuur > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen Teneinde de waterhuishouding in deze natte natuurgebieden op orde te krijgen is het van belang dat de Provincie de noodzakelijke hydrologische beschermingszones in acht neemt en daarmee het beleid in het Waterplan Gelderland 2010 – 2015 voortzet.
De GNMF vraagt de Provincie de bescherming van de natte landnatuur te handhaven tot de nadere uitwerking naar de noodzakelijke omvang is uitgevoerd. Die bescherming geldt dan voor de natte natuurgebieden binnen het GNN en de GO waarvan meer dan 50% van het areaal bestaat uit natte natuur.
De GNMF verzoekt daarom de bescherming van het Waterplan Gelderland in de omgevingsverordening onder 2.7.7 onder Bescherming hydrologische beschermingszones over te nemen met de tekst ‘Ruimtelijke en waterhuishoudkundige ontwikkelingen zijn in principe niet toegestaan als deze de natte natuur negatief beïnvloeden. In geval van ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen de te beschermen natuurwaarden niet negatief beïnvloeden’. Met de weidevogels gaat het niet goed.
We vragen de provincie extra beleid op te nemen om de weidevogelstand te verbeteren, bijvoorbeeld via peilbeheer.
Paragraaf 4.3. Gezonde en veilige leefomgeving > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen De GNMF ondersteunt de meer op gezondheid gerichte benadering van de provincie bij de kwaliteit van de leefomgeving van harte. De GNMF constateert dat de rol van de provinciale hierbij nog niet is onderzocht en uitgewerkt. De provincie wil een betere aansluiting bij de belangen en de belevingswereld van de Gelderse inwoners bereiken, ook in relatie tot de bevindingen van de PlanMER. Dit t.b.v. een gezonde en veilige leefomgeving. De provinciale rol hierbij concreet is nu onduidelijk.
De GNMF stelt voor om voorafgaand aan de vaststelling van de Omgevingsvisie de rol van de provincie nader te onderzoeken en te concretiseren. De GNMF wil hieraan graag een bijdrage leveren. Lukt dit niet in de tijd, dan is een partiële herziening wellicht de juiste weg.
Paragraaf 4.3.1 Luchtkwaliteit De GNMF mist bij dit onderwerp het actuele resultaatbereik en de resterende doelstelling en opgave (ook in financiële zin). Zo is bij het onderwerp geluid (paragraaf 4.3.3.) wel concreet aangegeven dat er tussen 2013 en 2017 op ca. 70 km provinciale weg stil asfalt zal worden aangelegd. De Europese normen van de luchtkwaliteit worden via het programma Nationaal Programma Luchtkwaliteit niet gehaald. Vijf wethouders in Gelderland, waaronder die van Arnhem hebben recent hun grote zorg uitgesproken over het niet halen van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Daarbij was ook de wethouder van Arnhem. De GNMF acht het van belang na te gaan of dit ook van toepassing voor andere Gelderse gemeenten is en welke maatregelen de provincie in dit kader zal nemen
De GNMF vraagt de Provincie dringend om aanvullende maatregelen op te nemen in de Omgevingsvisie ter verbetering van de Gelderse luchtkwaliteit (fijnstof en stikstof).
Paragraaf 4.3.2 Geurhinder Ook voor geurhinder ontbreken het actuele resultaatbereik en de resterende doelstelling en opgave. Bij de gieterijen in Doesburg en Doetinchem (Vulcanus) is sprake van sterke geurhinder en slechte kwaliteit van de leefomgeving. De normering van geuruitstoot aan geurbronnen is te soepel terwijl 31
normering op leefniveau niet in de provinciale vergunningen zijn opgenomen. Dit levert structurele, ernstige hindersituaties op.
De GNMF vindt het van belang dat in de Omgevingsvisie ook een geurnormering op leefniveau wettelijk wordt geborgd via de provinciale vergunningverlening (net zoals bij geluid en stof).
De GNMF stel voor in de Ruimtelijke Verordening bij vergunningverlening de normering op leefmilieu wat betreft geur op te nemen.
Paragraaf 4.3.3 Geluid Het voorstel van de provincie is om stiltegebieden af te schaffen. Deze keus is niet onderbouwd. De gevolgen, zowel direct, als de externe werking zijn niet onderzocht, ook niet in de PlanMER. Immers niet alleen kan daarmee meer geluid worden toegelaten in de stiltegebieden, maar wordt ook de omgeving daarmee extra belast, dus ook aangrenzende natuur. Effecten zijn dan ook te verwachten op natuur, omgevingskwaliteit, recreatie en landschapsbeleving. Aanleg van wegen, toelaten van lawaaimakers wordt opeens vergemakkelijkt. Feit is dat gemeenten bestemmingsplannen hebben vastgesteld waarin de stiltegebieden geregeld zijn (handhaving vooraf). Feit is ook dat de verschillende gebieden, zoals het Wageningse binnenveld de kwaliteit stilte hebben. Het plots afschaffen getuigt niet van een duurzaam beleid. Waarom in stille gebieden opeens vliegtuigjes/helicopters toelaten om te landen en te laten opstijgen met overlast voor de omgeving (luchtvaartverordening)? De aanwijzing van stiltegebieden komt voort uit de verplichting in artikel 2.1 van de Wet Milieubeheer om in de provinciale milieuverordening regels op te nemen inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de verordening aangewezen gebieden. De aanwijzing van stiltegebieden is ook implementatie van de Europese Richtlijn Geluid waarin Brussel vraagt om actieplannen geluid voor stille gebieden. Zie ook: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2002:189:0012:0025:NL:PDF l) stil gebied in een agglomeratie: gebied, als afgebakend door de bevoegde instantie, bijvoorbeeld een gebied dat niet is blootgesteld aan lawaai met een waarde van L of een andere passende geluidsbelastingsindicator die groter is dan een door de lidstaat vastgelegde waarde; m) stil gebied op het platteland: gebied, als afgebakend door de bevoegde instantie, dat niet blootstaat aan lawaai van verkeer, industrie of recreatie
De GNMF verzoekt het stiltegebieden beleid weer op te nemen in het provinciaal beleid en alle stiltegebieden niet te schrappen en het stand still step forward beleid onverkort van kracht te laten zijn. De GNMF stelt voor de kernkwaliteit stilte op te nemen in de beschrijving van de kernkwaliteiten in de gebieden die nu als stiltegebied aangewezen zijn.
Handhaving is prima te regelen door in de omgevingsverordening op te nemen dat bij het opstellen van een bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan wel degelijk rekening met de aanwezigheid van een stiltegebied wordt gehouden en het gebied ook een beschermde status krijgt/behoudt. Kortom het stand-still step forward beleid kan hiermee worden vastgelegd. De provincie kan dan automatisch vooraf bestemmingsplannen hierop toetsen. Met betrekking tot het vliegen met motoren kan de provincie grenzen stellen aan het landijzig gebruik middels te verlenen verordeningen en aantal vluchten daarin. Voor te stellen is om een plafond te stellen aan het landzijdig gebruik. En indirect daarmee aan het milieuruimtegebruik in de lucht. Is het plafond bereikt dan zijn nieuwe verordeningen alleen verkrijgbaar via saldering met vrijgekomen milieuruimte uit verlopen of deels niet gebruikte verordeningen.
De GNM stelt om het landzijdig gebruik voor vluchten met motorische toestellen te beperken.
Voor het Actieplan Geluid Provinciale Wegen 2013-2017 ontbraken bij de vaststelling van GMP4 nog voldoende financiële middelen.
De GNMF pleit voor een financiële paragraaf in de Omgevingsvisie, ook wat betreft het onderwerp geluid. 32
Paragraaf 4.3.X Gezondheid Wij missen een beleidsparagraaf over lawaairecreatie.
De GNMF vraagt hiervoor een actief beleid om lawaairecreatie bij natuurgebieden aan banden te leggen, te concentreren of beter te reguleren.
Waar mogelijk is saneren en uitplaatsen van lawaairecreatie uit natuurgebieden en waar nodig zou sprake moeten zijn van het zoneren of groeperen van lawaaiactiviteiten, zoals een gezamenlijk crossterrein. Of aanleg binnen de geluidcontouren van bijvoorbeeld snelwegen Paragraaf 4.3.3.a Donkertebeleid (toe te voegen) In feite kan het GNN en het GO als donkertegebied worden gezien. Daarnaast zijn er regionaal in de diverse landschappen gebieden die zich kenmerken door grote mate van donkerte zoals in de Achterhoek De GNMF vindt het benoemen van alleen de donkerte als kernkwaliteit in het GNN en GO volstrekt onvoldoende om donkerte in deze gebieden te behouden of te versterken. Daarnaast is donkerte niet alleen van belang voor natuur, maar ook voor de mens. Tussen 2005 en 2008 is voor heel Gelderland een nulmeting uitgevoerd naar de mate van donkerte (hemelhelderheid). Hieruit blijkt dat het alleen nog enigszins donker is op (kleine) gedeelten van de Veluwe en Achterhoek. Bijna overal is de invloed van kunstlicht merkbaar. En de verlichting neemt, ondanks het dimmen en beter richten van de verlichting, per saldo nog steeds toe (vooral door toename van het aantal lichtpunten). Vandaar dat het wenselijk is om op provinciaal een actief donkertebeleid te voeren. Dit kan door de ‘Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking’ uit de breiden naar de ‘Gelderse ladder voor donkerte’. Uitgangspunt is dat als verlichting niet direct noodzakelijk is, deze niet wordt geplaatst. Is verlichting noodzakelijk dan wordt de verlichting met zodanige armaturen en/of kleur licht uitgevoerd, dat overlast naar de omgeving niet of tenminste minimaal plaats vindt en wordt de verlichting altijd uitgeschakeld of tenminste gedimd op het moment dat dit mogelijk is. Bijkomend voordeel is energiebesparing. De provincie zou binnen haar eigen mogelijkheden het goede voorbeeld moeten geven door: Op de provinciale wegen de wegverlichting te doven in de nachtelijke uren; bij provinciale gebouwen en bij aanlichting van kunstwerken terughoudend te zijn met aanlichting en deze ’s avonds na 22:00 uur te doven. Zo vinden wij dat de aanlichting van de “Poortwachter” op de N781 ’s nachts ook kan worden uitgeschakeld, zeker nu Rijkswaterstaat de verlichting op de rijksweg A12 ook uitschakelt. Toetsing bij provinciale vergunningverlening naast lichthinder ook lichtvervuiling te voorkomen. Gemeenten verplicht te stellen in haar bestemmingsplannen een lichthindertoets op te nemen, ook bij vergunningverlening binnenplans en buitenplans Paragraaf 4.3.5 zie bij 4.3.3 en 4.3. opnemen beleid stilte en stiltegebieden. Paragraaf 4.3.6.1.1 Primaire keringen De GNMF onderschrijft de inzet van de Provincie voor de bescherming tegen overstromingen vanuit de rivieren en Veluwerandmeren. De strategie ‘Ruimte voor de rivieren’ ziet de GNMF als de meest duurzame en veilige oplossing, niet alleen in het stadium van preventie maar zeker ook als er onverhoopt toch een overstroming zou plaatsvinden Ruimte voor de Rivier oplossingen bieden daarnaast meer perspectief op het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
De GNMF pleit voor het opnemen van Rivierruimte als onderdeel van de hoogwaterbescherming bij de toetsing van de Primaire keringen. De GNMF pleit ervoor bij ingrepen ook de landschappelijke kwaliteit sterk mee te laten wegen
4.3.6.1.2 Waterveiligheid richting 2100 Ook richting 2100 ziet de GNMF de strategie ‘Ruimte voor de rivieren’ als de meest duurzame en veilige oplossing, niet alleen in het stadium van preventie maar zeker ook als er onverhoopt toch een 33
overstroming zou plaatsvinden. Bij het concept Meerlaagsveiligheid wordt daar immers nadrukkelijk rekening mee gehouden. Ruimte voor de Rivier oplossingen bieden daarnaast meer perspectief op het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
De GNMF verzoekt de Provincie om ook richting 2100 naast innovatieve concepten als Deltadijken ook Ruimte voor de Rivier door te zetten en innovatieve concepten daarin te integreren zoals Natuurlijke Klimaatbuffers (IJsselpoort) of juist historische concepten als buitendijkse ontwikkelingen op terpen (Overdiepse Polder).
Paragraaf 4.3.6.1.1 Primaire keringen De GNMF onderschrijft de inzet van de Provincie voor de bescherming tegen overstromingen vanuit de rivieren en Veluwerandmeren. De strategie ‘Ruimte voor de rivieren’ ziet de GNMF als de meest duurzame en veilige oplossing, niet alleen in het stadium van preventie maar zeker ook als er onverhoopt toch een overstroming zou plaatsvinden Ruimte voor de Rivier oplossingen bieden daarnaast meer perspectief op het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
De GNMF pleit voor het opnemen van Ruimte voor de Rivier als onderdeel van de hoogwaterbescherming bij de toetsing van de Primaire keringen.
Paragraaf 4.3.6.1.2 Waterveiligheid richting 2100 Ook richting 2100 ziet de GNMF de strategie ‘Ruimte voor de rivieren’ als de meest duurzame en veilige oplossing, niet alleen in het stadium van preventie maar zeker ook als er onverhoopt toch een overstroming zou plaatsvinden. Bij het concept Meerlaagsveiligheid wordt daar immers nadrukkelijk rekening mee gehouden. Ruimte voor de Rivier oplossingen bieden daarnaast meer perspectief op het realiseren van ruimtelijke kwaliteit.
De GNMF verzoekt de Provincie om ook richting 2100 naast innovatieve concepten als Deltadijken ook Ruimte voor de Rivier door te zetten en innovatieve concepten als Natuurlijke Klimaatbuffers als IJsselpoort of juist historische concepten als buitendijkse ontwikkelingen op terpen, zoals de Overdiepse Polder, daarin te integreren.
Paragraaf 4.3.9 Bodemverontreiniging De GNMF heeft vernomen dat bij een aantal Gelderse voormalige stortplaatsen geen monitoring van de grondwaterkwaliteit plaats vindt. De bovenafdichting beschermt het grondwater tegen infiltratie van regenwater dat mogelijk verontreinigd is met verontreinigingen uit het voormalige stort. Ook de kwaliteit van de bovenafdichting (afdeklaag) dient periodiek gemonitord te worden
De GNMF vraagt de provincie voormalige stortplaatsen periodiek te monitoren op de grondwaterkwaliteit en waar nodig aanvullend saneringsmaatregelen te nemen.
Paragraaf 4.4 Water en ondergrond We begrijpen dat het intrekgebied van Twello nog op de kaart moet worden gezet. Onze vraag is of daarmee inderdaad alle intrekgebieden in de Achterhoek op de kaart zijn gezet en er dus geen hydrologische relaties zijn met huidige en mogelijk toekomstige drinkwaterwinningen. Paragraaf 4.4.1 zoetwatervoorziening Ten aanzien van de zoetwatervoorziening vinden we het volgende van belang: Inzet op besparen van het gebruik Opvang van water (bovenstrooms) als buffer voor droge perioden Verhoging van het voorjaarsgrondwaterpeil Meer gebruik van oppervlaktewater als drinkwater Aanpak verdroging van de Veluwe, aftap, ook cumulatief gezien beperken Paragraaf 4.4.2 Oppervlaktewaterkwaliteit De provincie legt de doelen voor waterkwaliteit vast in de KRW-factsheets. De GNMF verzoekt de Provincie om in de KRW-factsheets ook de randvoorwaarden voor de natte Natura 2000 gebieden vast te (laten) leggen, zoals in artikel 4.1 c. KRW wordt gevraagd. Paragraaf 4.4.3 Wateroverlast 34
Graag verwijst de GNMF naar de mogelijkheden van het realiseren van natuurlijke klimaatbuffers bij het vasthouden, bergen en vertraagd afgeven van water in natuurgebieden (www.klimaatbuffers.nl). Paragraaf 4.4.3.1 Waterbergingsgebieden Terecht neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van wateroverlast. Bij een eventuele aanwijzing van het Binnenveld als waterbergingsgebied moeten de aanwezige waarden als TOP- en Natura 2000 gebied met ‘sense of urgency’ en zeer gevoelig voor verontreiniging, afdoende beschermd zijn door voldoende herstel van de kweldruk.
De GNMF verzoekt de Provincie voordat (pro-actief) waterbergingsgebieden in kwetsbare natte natuurgebieden worden aangewezen en vastgelegd, deze eerst te voorzien van zo goed mogelijke bescherming tegen mogelijke negatieve effecten.
Paragraaf 4.4.4 Drinkwater. De provincie kiest ervoor geen direct gebruik te maken van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding omdat de zuiveringsinspanning daarvoor te groot is en de Kaderrichtlijn Water (KRW) juist vraagt om een reductie van de zuiveringsinspanning. Artikel 7.3 KRW wil echter de zuiveringsinspanning verlagen door de waterkwaliteit beter te beschermen en door achteruitgang te voorkomen. Artikel 4.1 KRW verplicht daarenboven het handhaven van een evenwicht tussen onttrekking en aanvulling van grondwater.
De GNMF pleit voor een provinciale ambitie ook de oppervlaktewaterkwaliteit beter te beschermen, zodat deze als bron gebruikt kan worden om de strategische grondwaterreserve voor volgende generaties kwalitatief en kwantitatief veilig te stellen.
Paragraaf 4.4.4.6 Oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding De GNMF acht bij de drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater meer mogelijk dan vanuit een beperkt aantal regionale wateren ten behoeve van de aanvulling van eerder gewonnen grondwater.
De GNMF wil tenminste ook de Bommelerwaard als beschermingszone oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding aanmerken voor de drinkwaterwinning vanuit de Afgedamde Maas (SGBP Maas NL 94_5). De GNMF verzoekt de provincie ook dit innamepunt en een beschermingszone oppervlaktewater aan te geven op de kaart Bescherming Oppervlaktewater (Bijlage 24) behorend bij de Omgevingsvisie.
De GNMF verzoekt de vigerende bescherming in het Waterplan Gelderland in de Omgevingsverordening onder 2.6.4 onder ‘Oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening’ over te nemen met de tekst ‘Ruimtelijke ontwikkelingen met een hoog vervuilingsrisico zijn niet toegestaan. In geval van ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen de te beschermen oppervlaktewaterkwaliteit niet negatief beïnvloeden’. De GNMF verzoekt tevens op de kaart Water (8) behorend bij de Omgevingsverordening aan te vullen met de in de Omgevingsvisie opgenomen innamepunten en beschermingszones ‘oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening’ en het innamepunt Brakel met bijbehorende beschermingszone toe te voegen. Paragraaf 4.4.5 Grondwaterbeheer De GNMF onderschrijft het effectief en efficiënt beheer van de grondwatervoorraden. Ten minste het industrieel hoogwaardig gebruik van grondwater zou dan beperkt moeten blijven tot de grondwaterwinningen die gebruikt worden voor consumptiedoeleinden.
Wat de GNMF betreft mag expliciet benoemd worden dat de grondwaterheffing ingezet kan worden voor de anti-verdrogingsmaatregelen zoals eerder door de Provinciale Staten is aangegeven.
Paragraaf 4.4.4.1 Grondwaterbeschermingsgebieden Zie boven: We vinden het van belang als nadrukkelijk wordt ingezet om het gebruik van grondwater te verminderen en dit als beleidsdoelstelling op te nemen
35
Paragraaf 4.4.6 Ondergrond GNMF vind dat winning van schaliegas en steenkoolgas uitsluiten moet worden totdat onomstotelijk bewezen is dat het duurzaam en veilig kan. Prioriteit ligt bij duurzame vormen van energie en energietransitie en niet bij winning van uitputbare delfstoffen. Paragraaf 4.5.1 Milieujaarverslag Handhaving (toe te voegen) Het Milieujaarverslag Handhaving 2011 was meer dan een jaar later (januari 2012) pas openbaar. Van belang in een Milieujaarverslag zijn goede analyses met conclusies en aanbevelingen
De GNMF vindt dat het jaarlijkse Milieujaarverslag Handhaving van de provincie jaarlijks voor de zomer definitief en openbaar dient te zijn.
Paragraaf 4.5.2: Inspraak (toe te voegen) > zie ook Zienswijze op Hoofdlijnen We vragen de provincie om ten behoeve van inspraak en het bereiken van de burger zorg te dragen voor een inspraak proces waarbij de belangen via voorspraak een rol krijgen bij de planontwikkeling. Zeker ook in trajecten voor uitnodigingsplanologie vinden we dat niet alleen overheden en initiatiefnemers bij de planvorming moeten zijn betrokken maar dat ook dat burgers en maatschappelijke organisaties vroeg genoeg kunnen meepraten. Wij pleiten daarom voor beginspraak, dat wil zeggen dat alle actoren in een zo vroeg mogelijk stadium bij de planvorming betrokken worden. De GNMF verzoekt de provincie beginspraak en participatie van burgers en maatschappelijke groepen ook als element op te nemen in de duurzaamheidsladder. Van belang vinden wij ook dat iedereen op een zorgvuldige wijze wordt geïnformeerd over planvorming. Daarom is het zaak dat ontwerpvergunningen/ontheffingen en andere ontwerp of definitieve besluiten niet alleen worden gepubliceerd op de website, maar ook in lokale bladen. Het kan niet worden verwacht dat burgers elke dag de site van de provincie gaan raadplegen of er toevallig bepaalde vergunningen zijn verleend of worden voorbereid. De publicatiegedachte past ook in het Aarhus verdrag. De GNMF vraagt de provincie de (ontwerp-) besluiten van ontheffingen en vergunningen ook te publiceren in lokale bladen. Wij verzoeken u aan het onderwerp inspraak in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening aandacht te schenken. Dit vinden we belangrijk om bij planvorming de verschillende sectoren van de samenleving evenwichtig aan bod te laten komen. Het valt ons op dat in de omgevingsvisie in vogelvlucht bij zaken die een verdere uitwerking vragen wel overheden, waterschappen, bedrijfsleven en kennis-en onderwijsinstellingen betrokken zullen worden, maar maatschappelijke organisaties in dit lijstje ontbreken. We verzoeken de provincie maatschappelijke organisaties ook te betrekken bij de verder uitwerking van de omgevingsvisie
36
H5 uitvoering en Planmer - Zienswijze GNMF PlanMER Opmerkingen over de PlanMER Algemeen De PlanMER vertoont een grote omissie. Er is namelijk geen rekening gehouden met het feit dat de voorliggende structuurvisie op een aantal essentiële onderdelen afwijkt van de huidige structuurvisie. Dat betreft met name vervallen of gewijzigde beschermingskaders van omgevingskwaliteiten. In feite zouden deze ook betrokken moeten worden bij de in paragraaf 2.4 benoemde nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Achtereenvolgens noemen wij Het vervallen van hydrologische beschermingszone Het vervallen van stiltegebieden, de directe en externe (geluidmakers immers nu opeens toegestaan in stiltegebied) werking daarvan en daarmee ook het vervallen van het stand-still step forward principe inzake geluid in bestemmingsplannen Een andere EHS bescherming en EHS indeling Het niet opnemen van verbindingszones Gevolgen van het schrappen van delen van de EHS uit het nee, tenzij criterium, ook van vele kavels op de Veluwe Gevolgen van het ontbreken van beleid gericht op de ecologische poorten van de Veluwe en de groene wiggen zijn niet onderzocht Het niet opnemen in GNN van delen van Natura2000 is niet onderzocht Het vervallen van de mitigerende maatregelen bij bouwen in de omgeving van Natura2000, zoals opgenomen in het Regionaal Plan Arnhem Nijmegen Het vervallen van zoekzones woningbouw en werken Het vervallen van de Richtlijn bos en natuurbescherming? Het beleid rond lawaaisporten: zo zou bij Nunspeet volgens het huidige provinciaal beleid een regionaal crossterrein moeten komen, dit is niet gerealiseerd, echter in huidige structuurvisie ontbreekt beleid t.a.v. lawaai in tegenstelling tot voorgaande structuurvisie. Het vervallen van maatvoering voor recreatiewoningen en stacaravans Het vervallen van de verplichting tot bedrijfsmatige exploitatie van recreatieterreinen met wisselende verhuur Nieuwvestiging en uitbreiding van verblijfsrecreatie in het GNN in verhouding met het huidige nee, tenzij beleid voor de EHS? Het uitplaatsen van recreatiegebieden/terreinen uit de EHS bescherming Gevolgen van alle mogelijkheden voor uitbreiding glastuinbouw (ook via afwijkingen) en gebruik van bestrijdingsmiddelen, ook in relatie tot grond, grondwater - en oppervlaktewaterkwaliteit Gevolgen van het doortrekken van de A15, vergelijking met alternatieven zoals een A15 met tunnel onder het Pannerdensch kanaal, gevolgen van verbreding van de A1, A28 Gevolgen van aanleg van rondwegen Het vervallen van het beleid t.a.v. TOV’s. Mogelijke effecten hiervan zijn niet onderzocht. Dit zou alsnog gedaan moeten worden om de impact van de structuurvisie en daarmee ook van de Ruimtelijke Verordening in beeld te krijgen.
1. Inleiding en Context N.a.v. Pagina 6 Gesproken wordt over de duurzaamheidsladder en cocreatie. Niet duidelijk is welke methodologie wordt toegepast in dit kader van cocreatie en dus welke uitkomsten verwacht mogen worden. Van belang is inzicht te hebben op welk moment welke actoren betrokken worden bij een proces, welke methodologie wordt toegepast en of de verschillende belangengroepen daarbij evenredig vertegenwoordigd zijn.
37
2. Doelstellingen Omgevingsvisie N.a.v. Pg. 12 Gesteld wordt dat vanuit het wettelijk takenpakket de knelpunten lucht zullen worden weggenomen. Niet duidelijk is hoe dit concreet wordt gedaan en wat de inzet van de provincie daarbij is. Te meer nu is gebleken dat met het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit de doelstellingen voor de luchtkwaliteit bij lange na nog niet gehaald zijn of worden dient het beleid bijgesteld te worden, onder meer via aanvullend provinciaal beleid. Monitoring zou moeten uitwijzen of de luchtkwaliteit in Gelderland over de afgelopen jaren daadwerkelijk al is verbeterd. Zo niet dan is aanvullend beleid nodig. Wat betreft het beleid t.a.v. stikstof is het is zinvol om de resultaten van het Alterra en PBL onderzoek naar de effecten van de herijking van de EHS op het doelbereik van Natura2000 bij deze PlanMER te betrekken. 3. Provincie Breed beleid N.a.v. Pg. 24 Gesteld wordt dat er op een aantal plaatsen een groot draagvlak is voor windmolens in de natuur. Het verdient aanbeveling dit te onderbouwen. 4. Regio specifiek beleid N.a.v. 4.1. Regio Rivierenland De Structuurvisie richt zich wat betreft het Rivierenland met name op bedrijvigheid en logistiek. De gevolgen voor het milieu en de leefbaarheid in deze regio zijn in de Structuurvisie en de Planmer onderbelicht. Van belang is te weten hoe de milieucondities zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld en wat de trend zal zijn bij uitvoering van de structuurvisie, zoals bij de aanleg/uitbreiding van logistieke centra voor de leefbaarheid Ingegaan wordt op een containeroverslag. Alternatieven zijn niet onderzocht, zoals vervoer per trein.
Onderdeel Passende beoordeling N.a.v. 3. Huidige situatie en Autonome ontwikkeling In de passende beoordeling wordt gesteld dat de autonome ontwikkeling van de recreatiedruk op de Veluwe hoog is en dat dit een knelpunt is voor met name (grondbroedende) vogels in het natura2000 gebied. Deze stellingname is van betekenis of al dan niet gelegenheid wordt gegeven voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie. De GNMF vindt het van belang dat de PlanMER inzicht geeft waar uitbreiding van recreatie niet gewenst is. Verblijfs- en dagrecreatieterreinen worden plots uit de EHS gehaald, terwijl er belangrijke natuurwaarden kunnen zijn. De gevolgen van dit uitplaatsen en het vervallen van het nee tenzij beleid zijn niet onderzocht. De beoordeling van de autonome ontwikkeling wordt naar onze mening te positief ingeschat. Op dit moment is er immers nog geen PAS, zijn er nog geen beheerplannen vastgesteld, en in de tussentijd gaat de omgevingskwaliteit er niet significant op vooruit. In paragraaf 3.3 wordt in de PlanMER de conclusie getrokken dat er eerst verbeteringen nodig zijn om de negatieve trend te keren, en dat dan pas eventuele milieugebruiksruimte vergeven kan worden voor de overige (economische ) ruimtelijke ontwikkelingen uit de Omgevingsvisie. De GNMF acht het van belang dat dit toetsingskader ook in de duurzaamheidsladder wordt opgenomen met daarbij de garantie dat de vrijkomende milieugebruiksruimte slechts deels mag worden ingevuld om de positieve trends voor de omgevingskwaliteit zeker te stellen.
4.3 effectbeoordeling van voornemens in de omgevingsvisie 4.3.2 t.a.v. containeroverslag: Wij concluderen dat Biezenburg buitendijks erg negatief scoort en dat de locatie Zeiving het minst negatief scoort. Niet gemotiveerd is waarom de provincie de Biezenburg als voorkeurslocatie heeft genomen
38
4.3.3 t.a.v. Wonen: De mitigerende maatregelen uit het Regionaal Plan Arnhem Nijmegen zijn niet overgenomen. De gevolgen hiervan zijn niet in kaart gebracht. Wij stellen voor deze maatregelen mee te nemen in de duurzaamheidsladder verstedelijking 4.5.3 t.a.v. uitkomst groei landbouw, Geen rekening is gehouden met het optreden van cumulatieeffecten als bedrijven opvullen tot 0,5 of 1 % van de KDW. 4.3.7 t.a.v. Natuur: De gevolgen van een ander beschermingskader voor EHS verweving en verbinding is niet onderzocht in de PlanMER. Voor overige onderdelen die niet zijn onderzocht op de effecten zie ook boven Het gestelde op pagina 20-21 is moeilijk volgbaar. Kan dit verduidelijkt worden? Is er bijvoorbeeld sprake van voldoende financiële middelen voor de herijkte EHS. En hoe verhoudt een en ander zich met het gegeven dat de overige natuur minder goed wordt beschermd? 4.3.9 t.a.v. Tuinbouw: p 22 De mogelijke consequenties van het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij uitbreiding van de tuinbouw is niet onderzocht. Ook gevolgen voor de waterhuishouding door uitbreidingen kan worden verwacht. Evenzo voor het gebruik van TOV’s, dat in het vigerende Streekplan wel geregeld is. 4.3.10 vrijetijdseconomie, volgens is in de EHS het nee tenzij stramien van toepassing moeten zijn op de verblijfsrecreatie. Dus zou dit nu ook moeten gelden in het GNN en GO. Opname in het GO is mogelijk onterecht (dubbelbestemming natuur, instandhoudingsdoelstellingen Natura2000, kernkwaliteiten natuurgebieden) 4.3.11 schrappen hydrologische beschermingszones> de effecten van deze beleidswijziging zouden in de PlanMER moeten worden onderzocht. Cumulatie p.26 Volgens de PlanMER heeft de recreatiedruk een maximum bereikt en dat de omgevingsvisie niet voorziet niet in (concreet) beleid dat een toename van het aantal recreanten kan veroorzaken en dat daarmee de cumulatie voor dit onderdeel niet aan de orde is. Dit staat echter haaks op de conclusie in de PlanMER waarin een risico op een significant negatief effect op Natura2000 gebieden als gevolg van de recreatie niet wordt uitgesloten. Consequenties van het wegvallen van de verschillende beperkingen voor verblijfsrecreatie (maatvoering, bedrijfsmatige exploitatie) in zowel de omgevingsvisie als de verordening is niet onderzocht.
De mogelijke ontwikkelingen van airport Lelystad en vliegveld Teuge zijn wat betreft effecten ten onrechte niet beoordeeld in de cumulatie toets.
Conclusies en aanbevelingen Gesteld wordt dat het resultatenbereik in het kader van de Vogel en Habitatrichtlijn VHR alleen daar is wanneer alle maatregelen worden uitgevoerd. Dat betekent dat naast bestuurlijke draagkracht er ook voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn. Echter de Structuurvisie voorziet niet in een financiële paragraaf. Hiermee is dus niet duidelijk of de resultaten bereikt kunnen worden. In de Planmer wordt geadviseerd voor een gebiedsgerichte aanpak van de recreatie op de Veluwe. Zoals via een compensatiepoule en saldobenadering (hectares en kwaliteit). De Structuurvisie heeft dit niet uitgewerkt. Wenselijk is dat deze uitwerking er wel komt en ook op zijn effecten getoetst wordt en wordt voorkomen dat natuurontwikkeling die al is voorzien in een ander spoor via een compensatiepoule wordt ingevuld (sigaar uit eigen doos). Wij pleiten voor een visie Veluwe2020-2025.
39
Bijlage 2 reactie ontwerp-verordening (zaaknr. 2013-007731) per hoofdstuk artikel
opmerking
voorgestelde aanpassing
2.1.4 Definitie bestaand stedelijk gebied
De Definitie bij het kadaster is:
Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. ( geen plantsoen of park)
Bebouwd gebied. Een oppervlak, (vrij) intensief gebruikt voor bewoning en/of productie en/of verhandeling van goederen en diensten, plus bijbehorend ERF, WEGEN en openbaar groen. (geen plantsoen of park) 2.1.8 Bundelingsgebied
Als definitie wordt gegeven: het gebied dat bestaat uit het bestaand stedelijk gebied van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, en Stedendriehoek en Food Valley alsmede de regionale centra Doetinchem, Tiel en Hardewijk en de kernen van Barneveld, Lochem en Nijkerk. Wat wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied. GNMF heeft bezwaren als daarmee gronden die feitelijk niet stedelijk zijn daar wel onder worden geschaard. Welke bestanden worden hiervoor gebruikt en zijn locaties gecontroleerd in het veld? Probleem is dat gronden die feitelijk natuur- of landschapswaarde hebben plots kunnen vallen onder bundelingsbeleid, terwijl dat haaks staat op voorkomende kwaliteiten. Dit komt omdat men stelselmatig niet ter plaatse situaties checkt of
kijkt naar kaarten van het
We verwijzen naar onze eerdere zienswijze op het Streekplan2005, de Streekplanherziening EHS 2009 en de Ruimtelijke Verordening 2010. Aanleiding was het gegeven dat de provincie het bestand bestaand bebouwd gebied hanteerde zonder te controleren of gronden wel terecht hiertoe waren ingedeeld. Wij pleiten andermaal voor de methodiek die Topografische Dienst/kadaster toepast bij het maken van onderscheidt tussen stedelijk en niet stedelijk gebied. Zie ook bijlage 4 bij Rhederhof.
Kadaster/topografische Dienst 2.1.11 Gelderse Natuurnetwerk
Van belang hierbij is dat de hoofdfunctie natuur richtinggevend is
2.1.13 Groene Ontwikkelzone
De gegeven definitie is niet dekkend. Het gaat om een zone waar reeds natuurwaarden voorkomen naast andere gebiedseigen functies. De inzet is de natuurwaarden te versterken en te ontwikkelen in samenhang met het GNN. De definitie behoeft daarom aanpassing.
2.1.18 Kernkwaliteiten van de GO
De natuurwetenschappelijke waarden zijn ook van belang evenals de specifieke waarden van de gronden die behoren tot natura2000
2.1.23 Landgoed
Landgoederen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van het landelijke gebied mist voldoende natuur wordt gerealiseerd en men terughoudend is met verstening en verstedelijking. Denk ook aan op te richten hekwerken en infrastructuur, verlichting. Wij stellen voor de NSW criteria als richtlijn te hanteren voor nieuwe landgoederen Er zijn gemeenten die nu al in bestemmingsplannen een aanvulling hierbij opnemen. Niet alleen de gemeentelijke basisadministratie is van belang. Ook wanneer aantoonbaar is dat iemand het merendeel van het jaar ergens vast verblijft, is sprake van permanente bewoning.
2.1.28 Permanente bewoning
41
Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, waarbij de hoofdfunctie natuur bepalend is voor eventuele nieuwe ontwikkelingen Zone die bestaat uit gebieden met daarin gebiedseigen functies naast voorkomende natuur- en landschapswaarden, waarin wordt ingezet op versterking en ontwikkeling van natuurwaarden in samenhang met inliggende en aangrenzende natuurgebieden van het GNN en als verbinding tussen GNN gebieden De ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de aanwezige en potentiële natuurwetenschappelijke waarden ook met betrekking tot Natura2000…… Tekst toevoegen Nieuw landgoed: ……en dat voldoet aan de gestelde criteria om in aanmerking te kunnen komen als NSW-landgoed
………Bestemmingsplannen staan niet toe dat jaarrond door één en hetzelfde huishouden verbleven kan worden binnen een recreatiewoning/stacaravan. Wanneer sprake is van aanwezigheid van meer dan 4 maanden per half jaar op hetzelfde adres moet dit ook beoordeeld worden als permanente bewoning.
Recreatiewoning
Stacaravan
2.2.1.1 bij c Gelderse ladder
2.3.5.1 Kadegebonden bedrijven
2.3.6.1.b Kantoren
Van belang is om permanente bewoning en verstening van het buitengebied niet aantrekkelijk te maken Van belang is om permanente bewoning en verstening van het buitengebied niet aantrekkelijk te maken Hier wordt gesproken over beschikbare gronden maar niet duidelijk is wat hiermee wordt bedoeld.
Wat is de definitie van kadegebonden bedrijven, is er een onderscheid met watergebonden bedrijven uit ander RO beleid ruimte voor de rivier Veel kantoren vallen binnen deze definitie. Is 42
Beek Ubbergen in bestemmingsplan wylerbergmeer 1.59 permanente bewoning: gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan: a. gebruik als woning door eenzelfde persoon, (deel van) gezin of samenwoning op een wijze, die ingevolge het bepaalde in de Wet (GBA) noopt tot omschrijving in het persoonsregister van de gemeente; b. in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden en door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een woonadres als bedoeld in de Wet GBA wordt beschikt; Opnemen definitie en maatvoering conform Streekplan 2005 Opnemen definitie en maatvoering conform Streekplan 2005 Opnemen definitie van beschikbare gronden: Beschikbare gronden zijn gronden met een bouwbestemming of woonbestemming, braakliggend. Dit ter onderscheid van groen (parken e.d.) en natuur. Advies: afstemmen categorieën en definities met rijksbeleid
2.3.7.2 Detailhandel
2.4 Recreatie
Onderdeel recreatie ontbreekt volledig
onderzocht welke bedrijven het meest gebruik maken van kantoren en welk aandeel daarvan een inkomstenbron uit andere bedrijfsactiviteiten heeft. Bedrijfskantoorgebouwen zijn nu dus wel overal toegestaan terwijl die vaak leeg komen te staan als kantoor zich ergens anders vestigt. Wat is de definitie van perifeer? Maakt dit artikel de weg vrij voor het volbouwen van het tussengebied Arnhem Nijmegen? Provincie dient regisseur te zijn, omdat gemeenten niet onafhankelijk zijn vanwege grondposities
Het niet overnemen van de bestaande regels uit de RVG voor recreatieparken leidt tot toename van verstening, meer kans op aantrekkelijke woningen voor permanent verblijf, het tegen elkaar opbieden met steeds grotere woningen en daarmee omvorming van recreatieterreinen naar woonwijken, en het niet betrekken van de regionale planologische restcapaciteit bij nieuwe plannen. Wel is waar wordt een en ander ondervangen met de ladder voor duurzame verstedelijking bij nieuwe plannen voor recreatieterreinen, maar bij omvorming van bestaande terreinen is de ladder niet in beeld. En daar gaat het vaak mis, ten koste ook van bestaande omgevingswaarden op of bij die terreinen Gevolg is ongebreidelde groei van recreatiewoningen en stacaravans en verstening. 43
Aanvulling met Lid 5.Met betrekking tot voorgenomen ontwikkelingen op perifere locaties kan niet eerder een bestemmingsplan worden opgesteld dan na goedkeuring van het voornemen door GS van Gelderland. De provincie neemt de beslissing mede op basis van onafhankelijk advies naar sociaaleconomische gevolgen en milieugevolgen. Opnemen huidige hoofdstuk 6 artikel 8 uit de huidige Ruimtelijke Verordening (recreatieparken) en dit aanvullen met: maximummaatvoering van 55 vierkante meter voor stacaravans (1 bouwlaag). En nieuwvestiging en uitbreiding in GNN, weidevogel- en ganzengebieden en waardevolle open gebieden is niet mogelijk
Doorzetten huidige verordeningsbeleid. Schept veel duidelijkheid, beter concurrentie, en geen
Daarnaast ook al in bestemmingsplannen ruimte voor meer mini-campings. Gevolgen niet onderzocht. Geen beleid permanente bewoning opgenomen
2.5.2.4. Reserveglastuinbouwontwikkelings gebieden
2.5.5.1 lid 1 Extensiveringsgebied Glastuinbouw
2.5.5.1/2.5.6.1 2.5.7.1 Glastuinbouw Extensiveringsgebied/Neventak/Overig
2.5.7.3 Glastuinbouw Overig
2.5.8.2 lid 3 Tijdelijk verbod Nieuwvestiging
Door het ontbreken van een peildatum bij lid 2 kan stapeling ontstaan van toegestane uitbreidingen en per saldo toch meer dan 20% worden uitgebreid. Dit vinden we niet wenselijk. Daarom is een peildatum van belang, en wel die van 29 juni 2005. Er is geen maximum gesteld aan uitbreidingsmogelijkheid in oppervlak. M.a.w. onbeperkte uitbreiding is mogelijk. Dit is niet gewenst uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening Als peildatum geldt 22 januari 2011 Dit betekent dat bedrijven sinds het vorige streekplan dus 2 keer met 20% mogen groeien. Welk effect heeft dit op het concentratiebeleid? En worden zittenblijver daarmee niet beloond? We vinden dat een eenmalige uitbreiding met 20% vanaf vaststelling van het Streekplan 2005 voldoende is. Er is geen maximum gesteld aan uitbreidingsmogelijkheid. Dit vinden we vanuit een goede ruimtelijke ordening en het streven uitbreiding te concentreren niet wenselijk Dit artikel zet alles weer open, gelet huidige 44
wedloop naar steeds grotere woningen en steeds meer permanente bewoning/tweede woningen. Restcapaciteit saneren, actualiseren bestemmingsplannen. Geen nieuwe ontwikkelingen in GNN. Geen uitbreiding als er nog regionale restcapaciteit is Landschappelijke inpassing verplicht stellen Peildatum vaststellen = 29 juni 2005
In een bestemmingsplan kan na 22 januari 2011 éénmalig uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met maximaal 20% worden toegestaan in de extensiveringsgebieden glastuinbouw ……. Peildatum vaststellen = 29 juni 2005
Opname maximum percentage uitbreiding met bijvoorbeeld 30% onder randvoorwaarden van extra milieu- en omgevingsprestatie, dus bovenop de wettelijke normen. Als peildatum geldt dan 29 juni 2005. Schrappen van dit artikel. Opname nee beleid.
Glastuinbouw
financiële situatie zal men stellen dat verplaatsing niet mogelijk is en zal men dus komen met uitbreidingsplannen op de huidige locatie GNN, GO en waardevol open gebied, ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden preventief uit sluiten van de oprichting van TOV's. Daarmee geldt een eenvormig beleid in de provincie en wordt het landschap over de gemeentegrenzen gelijkwaardig beschermd en wordt verrommeling voorkomen.
Verplaatsing naar concentratiegebied is aan de orde.
2.5.9.1 Landbouw begripsbepalingen
Opnemen betere definitie grondgebonden ter onderscheiding van footloose melkveehouderij
2.5.9.1 onder 2 Landbouw begripsbepalingen
Bouwperceel moet zijn agrarisch bouwperceel Definitie bouwperceel aanpassen conform Reconstructieplan (achterhoek)
2.5.10.3 bij c Het Agrarische gebied, nevenactiviteiten
Ruimtelijk aanvaardbaar is een ruim te interpreteren begrip.
Zie tekst zienswijze omgevingsvisie Grootvee-eenheid (GVE): rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE; Agrarisch bouwperceel: Deel van een bestemmingsplan bestemd voor de vestiging van een agrarisch bedrijf met toebehoren als gebouwen, erf, enzovoort Aanpassing 2.5.10.3.d: en is aangetoond dat de sectorale wetgeving niet aan de uitvoerbaarheid van een uitbreiding in de weg staan, rekening ook houdend met cumulatieve effecten in combinatie met andere plannen
2.5.11.1 Nieuwvestiging niet grond-gebonden bedrijven
Kleine aanpassing
2.5.8 Verbod Teelt-ondersteunende voorzieningen
Opnemen artikel hiertoe
Nieuwvestiging niet-grondgebonden bedrijven in verwevingsgebied
45
2.5.11.2 Nieuwvestiging niet grond-gebonden
Kleine aanpassing
Nieuwvestiging niet-grondgebonden bedrijven in verwevingsgebied
2.5.11.3 lid 2 onder d Omvang bouwblok niet grondgebonden
2.5.12.1 Extensiveringsgebieden
Over welk milieuparameters gaat het dan: fosfaat, nitraat, ammoniak, geur, water, biodiversiteit, fijnstof en hoe meet je dat? Belasting moet dus significant onder de wettelijke normen komen te liggen, maar is hier niet bepaald Kleine aanpassing
Verdient nadere uitwerking wat betreft milieuparameters en normeisen, anders is sprake van willekeur. Tot die tijd geen uitzonderingen toestaan op de 1 en 1,5 ha. Bouwblok. Nieuwvestiging niet-grondgebonden bedrijven in extensiveringsgebied
2.5.12.2 Extensiveringsgebieden
Kleine aanpassing
Nieuwvestiging niet-grondgebonden bedrijven in extensiveringsgebied
Opmerking
Beleid sterlocaties en dus samenvoegen van onderdelen van een bedrijf tot 1 locatie met per saldo positieve milieugevolgen is niet opgenomen, wat is hiertoe de motivatie? Indien ruimtelijk de gevolgen van sterlocaties inderdaad niet positief blijken te zijn dat is het weglaten terecht. Oppervlak bouwperceel groter dan 1,5 ha is met toepassing van dit artikel mogelijk, megastallen zijn daarmee dus niet uitgesloten in het landelijk gebied.
2.5.13.3 lid 2 Omvang bouwperceel niet grondgebonden
2.6.2.1 Grondwaterbeschermingsgebied
Vanwege recente actualisaties van bestemmingsplannen levert dit per saldo weinig op.
2.6.4.1 oppervlaktewater ten behoeve van
Wat zijn de gevolgen van het vervallen van dit 46
GNMF: Megastallen beperken tot bedrijventerreinen vanwege leefbaarheid en landschapskwaliteit. In landelijk gebied dus volharden in max 1,5 ha bouwperceel buiten extensivering en verwevingsgebied GNMF: Stel als provincie een tijdspad > voor 1 januari 2015 dienen gemeenten na te gaan of grondwaterbeschermingsgebieden in bestemmingsplannen afdoende worden beschermd, zo niet dan worden de bestemmingsplannen hierop geactualiseerd Toets opnemen in PlanMER
drinkwater
artikel?
2.6.4.1 oppervlaktewater ten behoeve van drinkwater
2.7 Natuur en Landschap
Is dit onderdeel getoetst aan het Barro? Barro Artikel 2.10.1. (begripsomschrijvingen) o 1. In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: ecologische hoofdstructuur: stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten; Het gaat hierbij om een stelsel van natuurgebieden, dus inclusief de verbindingszones, en inclusief de Natura2000 gebieden. Consequenties van het niet opnemen van delen van Arkemheen en Rijntakken, van het Binnenveld en percelen op de Veluwe in GNN zijn 47
De GNMF verzoekt de vigerende bescherming in het Waterplan Gelderland in de Omgevingsverordening onder 2.6.4 onder ‘Oppervlaktewater ten behoeve van de drinkwatervoorziening’ over te nemen met de tekst ‘Ruimtelijke ontwikkelingen met een hoog vervuilingsrisico zijn niet toegestaan". In geval van ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen de te beschermen oppervlaktewaterkwaliteit niet negatief beïnvloeden’. De GNMF verzoekt tevens op de kaart Water (8) behorend bij de Omgevingsverordening aan te vullen met de in de Omgevingsvisie opgenomen innamepunten en beschermingszones ‘oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening’ en het innamepunt Brakel met bijbehorende beschermingszone toe te voegen. Toets aan Barro besluit uitvoeren
2.7 Natuur en Landschap
2.7.7.1 Beschermingsregime GNN, zie ook boven
niet onderzocht (PlanMER) Externe werking en voorbescherming Om te voorkomen dat gronden minder geschikt worden ten behoeve van te ontwikkelen, en te behouden doelstellingen dienen bestemmingsplannen op orde te worden gebracht. Wij stellen voor een actualisatieplicht hiertoe in de verordening op te nemen. Dat betekent dat onomkeerbare ontwikkelingen die haaks staan op te realiseren doelen in GO niet mogelijk worden gemaakt. Daarbij is het tegelijkertijd van belang dan rode schaduwwerking in bestemmingsplannen, zoals oude niet gebruikte bouwvergunningen en oude niet benutte bouwbestemmingen worden gesaneerd. De provincie kan hierbij gemeenten adviseren hoe planschadeclaims te voorkomen. Ook zijn we van mening dat het reëel is om plannen te toetsen op de externe werking op de kernkwaliteiten van het GNN. Immers behoud en herstel van kernkwaliteiten is alleen mogelijk als ook negatieve gevolgen veroorzaakt door plannen/activiteiten buiten de GNN zone kunnen worden gereguleerd. Zoals effecten op waterhuishouding, bodem, geluid en lucht etc. Dit aspect kan ook worden ondergebracht in de duurzaamheidsladder In het huidige nee, tenzij zijn ook de omgevingscondities beschermd. Deze zijn nu 1 op 1 ondergebracht in de kernkwaliteiten?
48
Bestemmingsplannen staan geen onomkeerbare ontwikkelingen in GO toe die haaks staan op de in de GO zone liggende natuurdoelstellingen (o.s. verbindingszones Gemeenten dragen zorg voor actualisatie van bestemmingsplannen zoals oude niet gebruikte bouwvergunningen en oude niet benutte bouwbestemmingen worden gesaneerd.
Plannen en activiteiten worden getoetst op mogelijk externe werking op de kernkwaliteiten van het GNN
Opname toetsingskader omgevingscondities indien niet 1 op 1 overgenomen uit bestaand beleid
Is GNN nu de EHS zoals in het Barro wordt omschreven en is er een discrepantie nu het Barro spreekt over een netwerk van natuurgebieden terwijl in de GNN een groot aantal verbindingszones en Natura2000 areaal ontbreken? Zijn de specifieke kernkwaliteiten uit de aanwijzingsbesluiten natuur- en staatsnatuurreservaten in Gelderland ook opgenomen in de Verordening niet alleen bestemmingen, maar ook ontwikkelingen/activiteiten dienen te worden genoemd. Denk aan peilverlaging, grondwaterwinning, geluidsoverlast, bodemverstoring, etc.
In overeenstemming brengen met Barro voor Natura2000 gebieden Rijntakken en Arkemheen, voor Binnenveld, voor percelen op de Veluwe
Opnemen kernkwaliteiten van natuur- en staatsnatuurreservaten in Gelderland
Opnemen dat ontwikkelingen/activiteiten ook getoetst dienen te worden
- het woord ‘significant’ dient te worden verklaard onder begripsomschrijvingen Opnemen nadere verklaring. Areaalafname is altijd significant (ook i.v.m. cumulatie). Heropname recreatieterreinen in GNN vanwege voorkomende natuurwaarden, en toepassingsmogelijkheden groei-krimp. Zeker ook bij dubbelbestemmingen recreatie/natuur/landschap. Zolang geen onderzoek is gedaan naar consequenties van exclavering vooralsnog heropname van recreatieterreinen in GNN vanwege voorkomende natuurwaarden, en toepassingsmogelijkheden 49
Aanpassen van de kaart
2.7.1.2 lid 1 Grootschalige ontwikkelingen binnen GNN
groei-krimp. Terreinen die niet functioneel in gebruik zijn t.b.v. recreatie dienen zonder meer in GNN te blijven. De mogelijkheid van het toestaan van een combinatie van ontwikkelingen ten koste van de EHS wordt niet genoemd in het Barro
Mogelijk strijdig met het Barro?
Toetsingskader omgevingscondities ontbreekt tenzij al 1 op 1 overgenomen in de kernkwaliteiten
Opname toetsingskader omgevingscondities Streekplan
Wat wordt verstaan onder een significante aantasting van de kernkwaliteiten. Elke aantasting van de kernkwaliteiten dient gecompenseerd
Opnemen definitie
Wat wordt verstaan onder significante vermindering van de samenhang? Elke aantasting van de samenhang dient gecompenseerd
2.7.1.2 lid 3 Grootschalige ontwikkelingen binnen GNN
Voor 2.7.1 compensatie 100 jarig bos en ouder>.Gelijkwaardige compensatie: een definitie hiervoor ontbreekt: 100 jaar bos kan niet worden gecompenseerd, er is dan overcompensatie nodig.
Opnemen:minimaal 167% compensatie in oppervlak areaal, vermeerderd met de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer en maatwerk bij diverse artikelen.
Niet duidelijk is wanneer compensatie moet zijn gerealiseerd.
GNMF: Geef aan een tijdspad dat aan de compensatieverplichting moet zijn voldaan, de verplichting tot een monitoringsprogramma, en houd een natuurcompensatieboekhouding bij.
Monitoring en eventueel benodigde bijstelling is niet geregeld. Stel zeker dat beheer voor lange tijd is geregeld 50
Omgevingsvergunningplicht ontbreekt
2.7.1.3 lid 1 Kleinschalige ontwikkelingen
Strijdig met de EHS bescherming in het Barro
Ter waarborging van de GO belangen stellen we voor voorgenomen plannen/activiteiten ook te laten vallen onder een omgevingsvergunningplicht. Daarmee is de provincie direct het bevoegd gezag. Schrappen!
GNMF maakt bezwaar tegen dit salami-slicing artikel. Cumulatie leidt tot afname natuurareaal, en aantasting GNN. Dit is ook strijdig met het huidige principe EHS bescherming en nee, tenzij Kleinschalig is ook niet gedefinieerd. Met dit artikel is van alles toch weer mogelijk in GNN ten koste van bestaande natuur. 2.7.1.3 lid 2, 3 en 4 2.7.1.4 lid 1
2.7.1.4 lid 3
In samenhang met lid 1 strijdig met de EHS bescherming in het Barro Er ontbreken nadere randvoorwaarden voor het mitigatieplan, waaronder monitoring en waar nodig bijstellen van het mitigatieplan als de mitigatie niet werkt of onverwachte negatieve effecten veroorzaakt.
Schrappen!
We stellen voor altijd (indien juridisch mogelijk) ook een privaatrechtelijke regeling op te stellen met betrekking tot een compensatie- en mitigatieverplichtingen Mitigatie moet altijd vooraf geregeld zijn en direct uitgevoerd worden, je gaat niet eerst negatieve effecten toelaten en pas later een keer ingrijpen met mitigatie
Opnemen
51
Alsnog opnemen
Aanpassen
2.7.2 Groene Ontwikkelzone
2.7.2. 1 onder 2
T.a.v. Bedreigde soorten en leefgebied>waar gaat het dan over. Indien er geen lijst/criterium is dan is dit juridisch niet houdbaar
Uitwerken
T.a.v. Bedreigde soorten en leefgebied>als compensatie voor het diertje pas vijf jaar later komt en in tussentijd zijn gebiedje vernield wordt is het diertje definitief weg, compensatie is dan voor niets geweest. In GO liggen nu delen die in EHS natuur lagen en/of in Natura2000. Zie ook bij 2.7.1.1 Mogelijk strijdig met het Barro artikel 2.10.1 Rijntakken, Binnenveld, veel percelen op Veluwe.
Afhankelijk van compensatieplan bezien of uitvoering direct moet of ecologisch gezien op zich kan laten wachten
In de ontwerp-omgevingsvisie liggen de Randmeren in GO. In de ontwerp-verordening in GNN. Een uitbreiding van een landelijke ontwikkeling kan worden toegestaan > een definitie ontbreekt wat daar onder wordt verstaan
Verzoek opname Randmeren in GNN op de natuurkaart van de Omgevingsvisie
Bij a: Ruimtelijk aanvaardbaar>wat wordt hieronder verstaan
Suggestie: Wro en Sectorale wetgeving staan niet aan de uitvoering in de weg
Toetsingskader omgevingscondities EHS ontbreekt, of is dit 1 op 1 overgenomen in de kernkwaliteiten
Opnemen toetsingskader omgevingscondities EHS Streekplan 2005
52
Aanpassen begrenzing GO en GNN, zie boven
Definiëren landelijke ontwikkeling
2.7.2.1 onder 3 2.7.2.1 onder 4
2.7.2.2
Toetsingskader Natura2000 ontbreekt
Opnemen toetsingskader Natura2000
Omgevingsvergunningplicht ontbreekt
Ter waarborging van de GO belangen stellen we voor voorgenomen plannen/activiteiten ook te laten vallen onder een omgevingsvergunningplicht. Daarmee is de provincie direct het bevoegd gezag.
Zie bij 2.7.2.1 onder 2 Bij verevening binnen GO volgt promotie naar GNN, wat ook parallel geregeld moet worden in een bestemmingsplan en in de provinciale verordening Naar onze mening is het landelijke gebied GO niet bedoeld voor stedelijke ontwikkelingen. Het artikel past ook niet op de ladder duurzame verstedelijking.
Regelen
Aanpassen aan de ladder duurzame verstedelijking
Stedelijke ontwikkeling staat haaks op de instandhoudingsdoelstellingen Natura2000
Vanwege strijdigheid met Natura2000 instandhoudingsdoelstellingen kan het artikel in deze vorm niet in stand blijven
Wat wordt verstaan onder een beperkte uitbreiding?
Verduidelijken
Ruimtelijk aanvaardbaar > wat wordt hieronder verstaan?
Suggestie: Wro en Sectorale wetgeving staan niet aan de uitvoering in de weg
Omgevingsvergunningplichting
Ter waarborging van de GO belangen stellen we voor voorgenomen plannen/activiteiten ook te laten vallen onder een omgevingsvergunningplicht. Daarmee is de
53
provincie direct het bevoegd gezag
2.7 Versnippering/verhekking 2.7.3.1 Wijziging begrenzing
Monitoring en eventuele benodigde bijstelling niet geregeld
GNMF: Geef aan een tijdspad dat aan de compensatieverplichting moet zijn voldaan, de verplichting tot een monitoringsprogramma, en houd een natuurcompensatieboekhouding bij.
We stellen voor altijd (indien juridisch mogelijk) ook een privaatrechtelijke regeling op te stellen met betrekking tot compensatie- en mitigatieverplichtingen Opname verplichting tot omgevingsvergunning bij plaatsen wildkerende rasters en hekwerken Onder a 2. Inzet is de dat de kernkwaliteiten worden versterkt. Behouden is onvoldoende bij compensatie en zeker bij saldobenadering Er is een behouds- maar ook een herstelopgave. Dus ook in samenhang met artikel 2.7.1.2 en 2.7.1.3
Opnemen
Onder b. toepassing van artikel 2.7.1.2 en artikel 2.7.1.3. staat niet los van elkaar, dus kan niet (altijd ) of maar moet ook en zijn
54
Via bestemmingsplannen te regelen of via direct doorwerking. Aanpassen….voor zover de kernkwaliteiten van het GNN en GO worden versterkt!
Aanpassen: …..het bepaalde in de artikelen 2.7.1.2, 2.7.1.3, 2.7.2.1 en 2.7.2.2.
2.7.4.1 lid 4 Waardevol open gebied
2.7.7.1 Hydrologische beschermingszones
2.8.3.1 lid 1a Biomassavergisting
3 Geurhinder
Dit lid altijd van toepassing laten zijn, dus ook bij minder omvangrijke uitbreiding. Omvangrijk is ook niet gedefinieerd. Hoeveel m2 is omvangrijk? Bovendien is er ook nog een verbeteropgave t.a.v. huidige situaties. Ook is geen rekening gehouden met vergunningvrij bouwen en cumulatie van kleine bouwplannen Niet duurzaam om beleid zomaar te onderbreken. Gevolgen hiervan niet onderzocht
Duidelijker definitie gevraagd ter voorkoming dat niet gebiedseigen substraat wordt aangevoerd, en geen substraat wordt aangevoerd uit niet duurzame bronnen. Geen hout toepassen uit bossen met primaire natuurdoelstelling GNMF constateert dat bij vergunning verlening de normering van betreft geur niet is opgenomen 55
Toevoeging: Bij elke uitbreiding een beeldkwaliteitplan en een ruimtelijk landschappelijk ontwerp laten opstellen. Toepassen saldering verplicht stellen zodat per saldo de open ruimte in waardevol oen gebied op orde blijft. Toets op effecten GNN en GO verplicht stellen. Voortzetting huidige beschermingszones, beleid doorzetten, ook als overgangsbeleid naar eventuele wijziging van de zonering op later tijdstip De GNMF verzoekt de vigerende bescherming in het Waterplan Gelderland in de Omgevingsverordening onder 2.7.7 onder Bescherming hydrologische beschermingszones over te nemen met de tekst ‘Ruimtelijke en waterhuishoudkundige ontwikkelingen zijn in principe niet toegestaan als deze de natte natuur negatief beïnvloeden. In geval van ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen de te beschermen natuurwaarden niet negatief beïnvloeden’ Kwalificatie substraat: afkomstig van bedrijf zelf of uit de regio en duurzaam>- NTA8080 certificaat, opnemen als randvoorwaarde onder lid 1.
De GNMF verzoekt in de Ruimtelijke Verordening bij vergunningverlening de
3.3. Geluidhinder
3.4.2.4 lid 1 a en 2 Regels buiten inrichtingen
3.4.2.4 lid 1a Regels buiten inrichtingen
3.4.5.5 Ontheffingen 3.5.1.1 Herstel boorgaten
3.5.3.1 Vrijstellingen
3.5.3.1.a Vrijstellingen
3.5.3.1 b,c Vrijstellingen
Stiltebeleid weer opnemen, gevolgen laten vervallen niet onderzocht, zowel wat betreft directe als externe werking, op planschade etc. Vanwege toxiciteit stellen we voor hieronder ook te verstaan de chemische middelen die gebruikt worden bij het opsporen en winnen van schalieen steenkoolgas De bijenstand staat onder grote druk, mede als gevolg van gebruik van neonicotinoiden De provincie kan invulling geven aan de oproep uit Brussel regels te stellen t.a.v. het gebruik van neonicotinoiden: verbieden als invulling Europees landbouwbeleid Ontheffingsmogelijkheid niet laten gelden voor schaliegas en steenkoolgas Herstel van boorgaten ook van toepassing laten zijn voor schaliegas en steenkoolgaswinningen, Daarbij gaat het min of meer om tijdelijke inrichtingen met permanent blijven effect Hoe worden de negatieve gevolgen op de omgeving getoetst bij het verlenen van ontheffingen. PlanMer heeft hier geen rekening mee gehouden Kleine ontgrondingen kunnen effecten hebben op natuurwaarden en Natura2000, waterhuishouding, ook cumulatief gezien. Hoe is hier rekening mee gehouden?. PlanMer heeft hier geen rekening mee gehouden idem
56
normering op leefmilieu wat betreft geur op te nemen Opname Stiltebeleid in verordening conform vigerend beleid. Kernkwaliteit stilte beschermen via stand-still step forward Aanpassen artikel
Opname in dit artikel een verbod op gebruik van neonicotinoiden per 1 januari 2014
Aanpassen artikel Aanpassen artikel
In artikel verwijzen naar belang omgevingsvergunning in relatie tot o.a. bestemmingsplan/ff-wet, Natuurbeschermingswet In artikel verwijzen naar belang omgevingsvergunning in relatie tot o.a. bestemmingsplan/ff-wet, Natuurbeschermingswet In artikel verwijzen naar belang omgevingsvergunning in relatie tot o.a.
3.5.3.1 d Vrijstellingen
3.5.3.1 f Vrijstellingen
3.5.3.1 g Vrijstellingen
3.5.3.1. h Vrijstellingen
Tot welke maatvoering mag dit nog aanvaardbaar worden geacht, hoe wordt geomorfologie, archeologie beschermd alsmede voorkomende natuur en kernkwaliteiten GNN en GGO, hoe worden gevolgen voor hydrologie, natte natuur, weidevogels etc. meegewogen. PlanMer heeft hier geen rekening mee gehouden. Tot welke maatvoering mag dit nog aanvaardbaar worden geacht, hoe wordt geomorfologie, archeologie beschermd alsmede voorkomende natuur en kernkwaliteiten GNN en GGO, hoe worden gevolgen voor hydrologie, natte natuur, weidevogels etc. meegewogen. PlanMer heeft hier geen rekening mee gehouden Tot welke maatvoering mag dit nog aanvaardbaar worden geacht, hoe wordt geomorfologie, archeologie beschermd alsmede voorkomende natuur en kernkwaliteiten GNN en GGO, hoe worden gevolgen voor hydrologie, natte natuur, weidevogels etc. meegewogen. Bescherming natte natuur en condities weidevogels is van groot belang maar verbetering van waterhuishouding kan desastreus zijn voor natuur. PlanMer heeft hier geen rekening mee gehouden Tot welke maatvoering mag dit nog aanvaardbaar worden geacht, hoe wordt geomorfologie, archeologie beschermd alsmede voorkomende natuur en kernkwaliteiten GNN en GGO, hoe worden gevolgen voor hydrologie meegewogen. . PlanMer heeft hier geen rekening mee gehouden 57
bestemmingsplan/ff-wet, Natuurbeschermingswet Aanpassen van dit artikel
Aanpassen van dit artikel
Aanpassen van dit artikel
Aanpassen van dit artikel
3.5.1 Vrijstellingen
Vanwege voorkomende natuur- en landschappelijk is het niet gewenst dat sloopdemping zonder meer kan plaatsvinden. Indirect via bestemmingsplan of direct via omgevingsverordening te regelen
5.3 Luchtvaart
Verstoring door luchtvaart neemt meer en meer toe. Stel een plafond aan de omgevingsbelasting veroorzaakt door luchtvaartbewegingen.
5.3 Luchtvaart
Meer duidelijkheid is gewenst over hoe ver locaties binnen een luchtvaartregeling minimaal van elkaar af moeten liggen ter voorkoming van stapeling op1 en hetzelfde weiland met net naast elkaar gelegen locaties op korte afstand. Zorgen voor voorspraak, en goede inspraak, ook bij toepassing ladder duurzame verstedelijking
6 Ontheffingen
6 Ontheffingen
Zorgen voor publicatie in lokale kranten, internetpublicaties van de provincie zijn publieksonvriendelijk. Aarhus verdrag vraagt ook goede inspraakmogelijkheden. 58
Opnemen bepaling voor omgevingsvergunningplicht slootdemping in bepaalde gebieden (GO, GNN, agrarisch met natuur en landschappelijke waarde, cultuurhistorische waarde, aardkundige waarde, weidevogels, botanische waarde, foerageermogelijkheden voor vogels, vissen, amfibieën en reptielen. Dit kan bijvoorbeeld door niet meer dan 30 luchthavenregelingen te vergeven, of een maximum aantal landingen en opstijgingen over de provincie te vergeven te bepalen. En een maximum geldigheidsduur van de regeling op 5 jaar te stellen. Via monitoring of hij gebruikt wordt en in welke mate, kan regeling worden bijgesteld en geactualiseerd en verlengd worden voor de volgende 5 jaar. Wij vinden een actieve monitoring van belang. Dan kun je ook salderen, vliegruimte die vrijkomt kan dan elders weer vergeven worden. Aanpassen verordening
Opnemen in inspraakverordening: voorspraak, hoorzitting en publicatieplicht van (ontwerp-) besluiten in lokale kranten. Opnemen in inspraakverordening: beginspraak, hoorzitting en publicatieplicht van (ontwerp-) besluiten in lokale kranten.
8.1.1 lid 2 a Bestaande rechten
8.1.1lid 2.c Bestaande rechten
8.1.1 lid 3 Bestaande rechten 8.1.2 lid 1a Bestaande rechten
Lid 1 blijft wel van toepassing op uitwerkingsmogelijkheden indien deze niet op voorhand getoetst zijn op het provinciale beleid. Er zijn gemeenten die allerlei toetsen achteraf doen. Bestemmingsplan zal uitkomst toets vooraf duidelijk moeten maken. In redelijkheid kan gesteld worden dat na 25 jaar oud bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Tot en met……. Hier ontbreekt tekst 1 juli 2013, Dit is toch niet haalbaar?
59
Aanpassen artikel> Voor zover afwijking, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden van een bestemmingsplan op voorhand niet getoetst zijn aan het provinciale beleid blijft lid 1 wel van toepassing. Kan provincie nadere ondersteuning geven aan gemeenten teneinde bestemmingsplannen te actualiseren zonder te hoeven vrezen voor planschade aanpassen
Bijlage 3 reactie ontwerp-Natuurbeheerplan 2014 (zaaknr. 2013000541)
Aandacht vragen we voor het feit hoe onderhoud van landschapselementen, zoals waardevolle lanen in bosgebieden en boomgaarden, wordt ondersteund in financiële zin. Met name waar deze in eigendom zijn van terreinbeheerders lijkt dit nu buiten de boot te vallen in het Natuurbeheerplan, terwijl deze elementen van grote waarde zijn voor onder andere cultuur-historisch, biodiversiteit en recreatie.
Wij maken wij ons zorgen over de continuïteit van agrarisch natuurbeheer voor gronden binnen het GNN, die nu nog in agrarisch gebruik zijn. Het is niet wenselijk als het vervallen van agrarisch natuurbeheer, voorsorterend op eventuele natuurinrichting van betreffende percelen, een omgekeerd resultaat oplevert, namelijk intensivering van het agrarische gebruik, ten koste van aanwezige natuurwaarden, wat weer haaks staat op de gewenste natuurdoelen t.b.v. het GNN.
Zowel de provincie als BBL bezitten een groot aantal percelen, ook buiten het GNN. In opdracht van de provincie worden nu BBL-percelen verkocht, zonder dat wordt gekeken op welke wijze een bijdrage aan de provinciale natuurdoelen kan worden geleverd. Van belang vinden wij om bij het verkoopbeleid een link (te blijven) leggen met de provinciale natuurdoelstellingen. en aan te geven op welke wijze u de verschillende percelen wilt inzetten, bijvoorbeeld als ruilgronden ten behoeve van GNN en ontwikkeling van ecologische verbindingszones.
Wij stellen voor dat in overleg met de GNMF en de terreinbeheerders de verschillende kaarten (Natuurkaart en Herijkte EHS kaarten en Natuurbeheerplankaart) nog eens goed over elkaar heen worden gelegd teneinde eventuele fouten, onduidelijkheden eruit te halen. Bijvoorbeeld daar waar gronden die vallen onder geel (in te richten t.b.v. GNN) niet 1 op 1 zijn opgenomen in het GNN, gronden die in EHS natuur lagen naar GO zijn gegaan zonder dat duidelijk is waarom, gronden onder rood met beheer niet in het GO zijn opgenomen, gronden die in EHS verweving lagen niet zijn opgenomen in GO. In ieder geval moeten wij nu ons voorbehoud maken t.a.v. de natuurkaarten.
Bijlage 4 reactie specifieke (kaart-)locaties T.b.v. nadere bespreking met de provincie. Hiertoe zal ook aanvullend nog materiaal worden verstrekt
61
62
63