Natuur – en techniekonderwijs in de onderbouw SchoolOntwikkelingsProject
Emily Campbell 2088196 1
I Samenvatting Natuur – en techniekonderwijs is een verplicht onderdeel op basisscholen. Natuur – en techniekonderwijs kan een goede bijdrage leveren aan de realisatie van de kerndoelen voor NME in het basisonderwijs. Dit onderzoek naar de invloed van open en gesloten lessen natuur – en techniekonderwijs op het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen in de onderbouw werd uitgevoerd in het kader van mijn Afstudeerfase aan de PABO te ’s-Hertogenbosch. Door het uitvoeren van dit onderzoek heb ik de conclusie kunnen trekken dat een mix van open en gesloten lessen, het zogeheten ontdekkend leren, de beste manier van onderwijs geven is voor zowel leerkrachten en leerlingen. Leerkrachten hebben door deze manier van werken de kans om hun invloed uit te oefenen op de les en zich voor te bereiden. Leerlingen wordt, door deze manier van werken, de kans geboden binnen een bepaald kader onderzoekend en ontdekkend te leren. Bovendien zal het welbevinden en de betrokkenheid tijdens het ontdekkend leren, waarbij er meer nadruk komt te liggen op het open gedeelte van de les dan op het gesloten gedeelte van de les, worden vergroot bij de leerlingen. Om tot dit resultaat te komen heb ik verschillende observaties uit moeten voeren. Deze observaties bestonden uit vier verschillende open en vier verschillende gesloten lessen. De vier onderwerpen waren voor de open en gesloten les hetzelfde. Tijdens deze observaties heb ik de leerlingen gefilmd, foto’s gemaakt en zoveel mogelijk zaken objectief proberen te noteren. Vervolgens heb ik het materiaal na de les direct verwerkt en de leerlingen individueel gescoord op de observatielijsten. Ook heb ik de betrokken groepsleerkrachten gevraagd om hun ervaringen met de gegevens lessen. Om inzicht te krijgen in het werken met techniek – en natuuronderwijs op andere scholen heb ik bezoeken gebracht aan drie verschillende scholen in de regio, resp. De Beemd in Schijndel, Jenaplanschool Molenwijk in Boxtel en ’t Kiemveld in Den Dungen. Deze laatste twee scholen zijn, net zoals de Touwladder, aangesloten bij Skipos. Uiteindelijk vormen al mijn bevindingen aanbevelingen voor de toekomst van de Touwladder .
2
II Inhoudsopgave Hoofdstuk
Pagina
III Voorwoord
5
1. Inleiding
6
2. De projectopdracht
7
3. Probleemstelling en onderzoeksvraag
8
4. Theoretisch kader
11
5. Opzet en uitvoering van het onderzoek
30
5.1 keuze van de onderzoekseenheden
30
5.2 Dataverzamelingsmethoden
30
5.3 Materiaal verzamelen
30
5.4 Niet – onderzoeksmatige activiteiten
31
5.5 Registratie, verwerking en preparatie van gegevens
31
5.6 Beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen
31
5.7 Betrouwbaarheid en validiteit
31
5.8 Onderzoeksconclusies
32
6. Ontwerp – en ontwikkelactiviteiten
35
7. Eindconclusies en aanbevelingen voor een volgend project of onderzoek
37
8. Evaluatie
39
Literatuur
41
Bijlagen
43
1. Logboek
43
2. Brief aan ouders
49
3. Planning observatielessen
50
3
4. Lesvoorbereidingen observatielessen
52
5. Klasse observatielijsten +theorie
82
6. Bezoeken aan andere scholen
127
7. Uitgeschreven observaties
148
8. Reacties leerkrachten
169
9. Contacten
171
10. Presentatie SOP
172
11. Verslag presentatie SOP
176
12. Beoordeling door opdrachtgever
177
4
III Voorwoord De rapportage die u in uw handen hebt, is het resultaat van een lang groeiproces. Ik ben erg blij met het resultaat! Het is een uitgebreid verslag geworden dat u een duidelijk inzicht zal geven in het aanbieden van natuur – en technieklessen in de onderbouw. Aan het begin van de Afstudeerfase leek het maken van een SOP nog zo ver weg. SOP?! Het klonk wel interessant en van de studenten die er al mee waren begonnen, hoorde ik alleen maar interessante verhalen. Natuurlijk wilden ze ook laten weten dat ze al erg ver waren en hun diploma zo goed als op zak hadden. Daar raakte ik natuurlijk wel een beetje van onder de indruk. Zij wisten al wat het SOP precies inhield, en ik niet. Maar daar kwam snel verandering in… Aan het begin van het nieuwe schooljaar 2008- 2009 werd ik meteen met de neus op de feiten gedrukt. Er moest een onderzoeksplan worden ingeleverd, uiteraard inclusief onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen. Ik had echter nog helemaal geen idee wat ik wilde met de opdracht (!) zoals die was opgesteld door de Touwladder. Ik zeg met klem opdracht, want dat was waar de Touwladder op gerekend had: kant – en – klare lessen natuur – en techniekonderwijs. Maar dat was geen onderzoek en daarom moest de opdracht omgebouwd worden tot een onderzoek. Dat heeft behoorlijk wat tijd en energie gekost. Mede door hulp van mijn SLB-er A.v.G. mijn basisschoolcoach E.V. medestudent I.v.L. en directeur van de Touwladder N.T. heeft mijn onderzoek vorm gekregen. Via deze weg wil ik hen daarom ook graag bedanken voor hun medewerking en inzet. Op het moment dat mijn onderzoeksplan was getekend kon ik aan de slag. Ik heb veel tijd besteed aan het doen van theoretisch onderzoek, helaas was de beschikbaarheid van literatuurboeken minimaal. Gelukkig kon ik gebruik maken van de expertises van A.v.G. en N.T. nogmaals dank daarvoor. Ook heb ik veel tijd besteed aan het doen van observaties in twee kleuterklassen. Medewerking van de groepsleerkrachten was hierbij noodzakelijk. Daarom wil ik N.M. J.S. E. M. en L.v.R. bedanken voor hun medewerking aan de observaties. Mijn speciale dank gaat ook uit naar de conciërge van Touwladder J.vd.B. en naar de ouders van groep 1/2 D. Zij hebben materialen ter beschikking gesteld die ik kon gebruiken bij de uitvoering van de observatielessen. Ook wil ik graag de fijne en goede medewerking van de scholen in de omgeving van de Touwladder benadrukken. Ik wil graag A.H. (De Beemd, Schijndel), E.v.K. (Jenaplanschool Molenwijk, Boxtel) en J.K. (’t Kiemveld, Den Dungen) bedanken voor hun informatie en betrokkenheid. Tot slot wil ik aangeven dat mijn ervaringen met het doen van onderzoek als positief heb ervaren. Ik heb heel veel acties moeten ondernemen om het SOP tot een goed einde te brengen en ben daarom ook trots op het resultaat! Ik heb veel geleerd over het contact leggen met andere instanties, de omgang met leerkrachten/ collega’s en de zorg voor materialen. En natuurlijk over het doen van onderzoek en de invloed die gesloten en / of open lessen hebben op kinderen en leerkrachten. Ik wens u veel plezier met het lezen van mijn rapportage. Emily Campbell
5
1. Inleiding Goed onderwijs is steeds in ontwikkeling. Zo ook onderwijs op het gebied van natuur en techniek. Op het moment is natuur – en techniekonderwijs erg actueel in onderwijsland. Door deze ontwikkelingen worden er ook nieuwe wensen en eisen gesteld aan de manier van onderwijs geven, de leerkrachten en de leerlingen. In deze rapportage wordt ingegaan op de invloed van open en gesloten lessen natuur- en techniekonderwijs in de onderbouw op het gebied van het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen. In hoofdstuk 2 ‘ de Projectopdracht’ wordt er ingegaan op de opdracht zoals deze vermeld is in het schoolontwikkelingsplan. In dit hoofdstuk zal duidelijk worden dat de Touwladder een duidelijke opdracht had geformuleerd die moest worden omgebouwd tot een onderzoek. In hoofdstuk 3 ‘ Probleemstelling en onderzoeksvraag’ zal ik dieper ingaan op de aanleiding tot het gekozen onderwerp. In het hoofdstuk zal ik tevens ingaan op de achtergrond van de Touwladder, de visie en het onderwijskundig concept van de Touwladder. Ik zal dit hoofdstuk afsluiten met de centrale vraag waar het onderzoek om draait. Het theoretisch kader zal behandeld worden in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk komt literatuur over techniek – en natuuronderwijs aan de orde. In hoofdstuk 5 zal vervolgens worden ingegaan op de opzet en uitvoering van het onderzoek. In dit hoofdstuk verantwoord ik mijn manier van werken en de keuzes en beslissingen die ik heb gemaakt. In paragraaf 8 van hoofdstuk 5 zullen eveneens de onderzoeksconclusies behandeld worden. In hoofdstuk 6 staan alle ontwerp – en ontwikkelactiviteiten die ik heb ondernomen voor het SOP. Ik beschrijf alle activiteiten die ik heb uitgevoerd en met wie en waarom ik dit heb gedaan. Activiteiten die ik heb ondernomen zijn het doen van observaties en het bezoeken van andere scholen in de omgeving van de Touwladders die ook aangesloten zijn bij het Skipos netwerk. Vervolgens worden in hoofdstuk 7 de projectresultaten beschreven. De projectresultaten bestaan uit de uitwerkingen van de observatielessen (veelal tabellen) en bevatten fotomateriaal. Dit fotomateriaal bevat belangrijke informatie; de inhoud van de les en de betrokkenheid van de kinderen wordt hiermee extra duidelijk gemaakt. Ik zal mijn aanbevelingen voor de toekomst op de korte en lange termijn voor de Touwladder doen in hoofdstuk 8. Ik heb mijn aanbevelingen gebaseerd op de kennis en inzichten die ik heb verkregen door het doen van onderzoek. Ook geef ik een suggestie voor een onderzoek, dat eventueel door een volgende student uitgevoerd zou kunnen worden. Tot slot zal ik in hoofdstuk 9 evalueren op het SOP. Wat ging er goed? Welke obstakels ben ik tegengekomen? Hoe ben ik hiermee omgegaan? Wat zou ik een volgende keer weer doen? Wat zou ik anders aanpakken? Wat heeft het voor mijn (competentie - )ontwikkeling betekent? De rapportage zal worden afgesloten door de literatuurlijst en bijlagen met daarin o.a. het logboek en het (verslag van) mijn presentatie.
6
2. De projectopdracht Gevonden op vacaturebank voor Meestertraject van Fontys PABO ’s-Hertogenbosch opgesteld door Basisschool de Touwladder Sint Michielsgestel: Titel: Lessen natuur en techniek zodanig vormgegeven dat deze in het buitenlokaal gerealiseerd kunnen worden, rekening houdend met de meervoudige intelligentie van kinderen. Ontwikkelingsresultaat: De student levert zijn/haar bijdrage in het aanleveren/ontwikkelen van materialen die in het buitenleslokaal gebruikt kunnen worden maar ook de inrichting, vormgeving van het buitenleslokaal ligt niet vast. Ook daar kunnen frisse inzichten gebruikt worden om dingen te veranderen. De materialen die ontwikkeld worden en de manieren van werken moeten gevoed worden, liefst vanuit zoveel mogelijk verschillende intelligenties. Het onderdeel Techniek willen we graag extra uitgewerkt zien in het realiseren van lessen. Het geheel dient aan te sluiten bij of geïntegreerd te zijn in de methode “Schatkist”.Er zal een overzicht moeten komen van welke activiteiten met welke kinderen, welke groepen gedaan kunnen worden, in heterogene dan wel homogene groepen. Het te verrichten onderzoek dient gerelateerd te zijn aan één of meerdere aspecten van het gebruik van een buitenlokaal. Het opstellen van de onderzoeksvraag moet in overleg met de school plaatsvinden.
7
3. Probleemstelling en onderzoeksvraag 3.1 Probleemstelling Vanuit de school lag er een kant en klare opdracht (!) klaar, waar ik zo aan kon beginnen. De resultaten die de school graag wilde zien waren duidelijk, gericht op de visie van de school en op het ontwikkelen van een opdracht. Deze opdracht moest uiteraard worden ‘ omgebouwd’ tot een onderzoek en aansluiten op de projectopdracht die een vorige PABO-student had gemaakt. Ook wilde de school met het onderzoek aansluiten op de actualiteit, namelijk de integratie van natuur – en techniekonderwijs in het hedendaagse basisonderwijs. De school wilde ook inspelen op de zone van de naaste ontwikkeling en meervoudige intelligentie; een onderwijsconcept wat op de Touwladder nog volop in ontwikkeling is. De Touwladder is ontstaan uit de fusie tussen de Michaëlschool en de Beekhof. De fusie is gerealiseerd per 1 augustus 2005 (per 1 augustus 2006 is de fusie geformaliseerd). Met het realiseren van de fusie was de eerste opdracht van het schoolbestuur voltooid. De ‘echte’ fusie; het samensmelten van twee verschillende schoolculturen zal in de loop van de komende jaren via een natuurlijk proces gaan verlopen. Deze samensmelting wil de Touwladder realiseren door het leren van de kinderen te zien als één grote ontdekkingsreis. Dit geldt natuurlijk ook voor de leerkrachten; het is een collectief leerproces. Op de Touwladder willen ze een nieuwe, eigentijdse vorm van onderwijs, met behoud van kwaliteit; oude tradities en een nieuwe werkwijze, die elkaar versterken creëren. Zij willen naar een school, die voor de kinderen en de leerkrachten uitdagend is en waar ze met heel veel plezier naartoe gaan. Hoe groter de betrokkenheid en het enthousiasme, hoe meer ze leren. De kern van het onderwijs is: een belangrijke bijdrage leveren aan de voortdurende groei van het individu en aan het ontstaan van een gelukkig leven. De Touwladder is zich erg bewust van de ontwikkelingen binnen het basisonderwijs en speelt hier met zijn onderwijsvisie dan ook op in. Ze willen de school graag ontwikkelen tot een instelling voor leerlingen,die opgroeien in een voortdurend veranderende, veeleisende maatschappij en die de leerlingen tevens zo optimaal mogelijk voorbereidt voor het voortgezet onderwijs. Hierbij zijn dit de uitgangspunten: • • • • • • • •
Kinderen hebben een natuurlijke aanleg om te leren. Bij leren gaat het erom, dat het nieuw geleerde aansluit bij bestaande kennis. Leren is een individueel en een sociaal proces. De katholieke identiteit van de school. Het leren vindt plaats in een veilige, vertrouwde omgeving. Dit is een voorwaarde om tot een optimale (cognitieve) ontwikkeling te komen. Leren doe je 24 uur per dag en een leven lang. De ontwikkeling en vorming van de kinderen staan centraal. De inhoud van het onderwijs stuurt de organisatie.
8
Voor de kinderen betekent dit dat hun rol verandert. Van een enigszins passieve, ontvangende leerling naar een actieve ontdekkingsreiziger, die in toenemende mate mede verantwoordelijk is voor zijn eigen ontwikkeling. Voor de leerkracht betekent dit dat er geleerd wordt een houding te ontwikkelen waarin je werkt als begeleider en ook als leider. Met mijn onderzoek speel ik heel sterk in op deze veranderende rol van zowel de leerling als de leerkracht. Ik ben gaan kijken naar de mogelijkheden binnen de Touwladder om op een onderzoekend en ontdekkende manier met natuur – en techniekonderwijs om te gaan. Ik heb hiermee ingespeeld op de ‘nieuwe’ rol van de leerling om een actieve ontdekkingsreiziger te worden en de nieuwe rol van de leerkracht om meer als begeleider en coach aan de slag te gaan. Om waardevolle conclusies uit mijn onderzoek te kunnen trekken was het van belang verschillende soorten onderwijsstijlen aan te bieden aan de leerlingen en deze te vergelijken. Ik heb hierbij gekeken naar het leerrendement van de leerlingen en of er wordt ingespeeld op de zone van de naaste ontwikkeling (meervoudige intelligentie). Het onderzoek is erop gericht om te kijken op welke manieren het natuur – en techniekonderwijs op de Touwladder het best kan worden aangeboden om het voor leerling en leerkracht zo betekenisvol mogelijk te maken. 3.2 Onderzoeksvraag a. Onderzoeksvraag en deelvragen • Onderzoeksvraag: Wat is de invloed van gesloten en open lessen natuur/ techniek in de buitenlokaal op kinderen in de onderbouw gekeken naar de betrokkenheid, het welbevinden en het inspelen op de zone van de naaste ontwikkeling (meervoudige intelligentie)? • Deelvragen: Wat zijn open lessen natuur / techniek? Waarvoor zijn open lessen het meest geschikt? Wat zijn gesloten lessen natuur / techniek? Waarvoor zijn gesloten lessen het meest geschikt? Hoe wordt er nu gewerkt met natuur en techniek? Open/ gesloten? Mengvorm? Hoe wordt natuur – en techniekonderwijs op andere scholen binnen Skipos ingericht? Vooral open opdrachten? Vooral gesloten opdrachten? Wat zijn de ervaringen van andere scholen met deze manier van onderwijs geven gekeken naar de betrokkenheid, het welbevinden en het inspelen op de zone van de naaste ontwikkeling? Hoe werken open opdrachten in de klas op het gebied van natuur en techniek? Hoe moet je open opdrachten aanbieden om de betrokkenheid bij de kinderen zo groot mogelijk te maken? Hoe moet je gesloten opdrachten aanbieden om de betrokkenheid bij de kinderen zo groot mogelijk te maken? 9
Wat zijn de voor – en nadelen van open/ gesloten op het gebied van natuur/ techniek gekeken naar de betrokkenheid / welbevinden en het inspelen op de zone van de naaste ontwikkeling? o Onderzoeken van de effecten van open en gesloten natuur/ techniek lessen in het buitenlokaal. o Deelname door 2 groepen: 1 groep open lessen & 1 groep gesloten lessen in het buitenlokaal o Hoe groot is de betrokkenheid in een open of gesloten les? o Hoe groot is het welbevinden in een open of gesloten les? Hoe staan docenten op de Touwladder tegenover open / gesloten natuur/ techniek onderwijs in het buitenlokaal? • Conclusie en aanbevelingen b. Verantwoording Binnen de Touwladder zijn er op dit moment buitenlokalen beschikbaar, maar deze worden op dit moment niet optimaal gebruikt. De school wordt binnenkort verbouwd en het is de bedoeling dat er voldoende ruimte wordt gemaakt voor buitenlokalen en buitenonderwijs. Het is dus belangrijk om te weten wat de toegevoegde waarde is van buitenonderwijs en hoe ze dit buitenonderwijs in kunnen zetten in hun onderwijs. In het onderwijs van tegenwoordig wordt naar mijn idee minder aandacht besteed aan het kennen van de natuur en de omgeving. Ik vind het belangrijk dat kinderen hier kennis van hebben en weten wat er allemaal uit de natuur te halen is. De mogelijke nieuwswaarde van mijn onderzoek is dat ik uiteindelijk conclusies kan trekken op het gebied van open en gesloten opdrachten op het gebied van natuur en techniek in buitenlokalen. Er zijn genoeg scholen die meer open onderwijs op het gebied van natuur en techniek proberen te bewerkstelligen, maar volgens mij zijn er nog te weinig vergelijkingen getrokken tussen open en gesloten onderwijs natuur & techniek in buitenlokalen. Met mijn onderzoek hoop ik een helder inzicht in gesloten en open lessen natuur & techniek in buitenlokalen te verschaffen, wat de voor – en nadelen zijn van beide soorten van onderwijs en waar het leerrendement van de kinderen op het gebied van natuur & techniek in buitenlokalen het grootst is. c. Methode Ik zal eerst een literatuurstudie moeten gaan doen. Informatie zoeken en bewerken over het aanbieden van lessen natuur & techniek(zowel voor gesloten als voor open lessen). Vervolgens zal ik veel informatie moeten gaan inwinnen bij andere scholen. Scholen die werken met sterk gesloten lessen en scholen die werken met vooral open lessen. Ik zal hier veel moeten observeren en waar moeten nemen. Ik zal ook interviews met leerkrachten en kinderen afnemen op deze scholen. Het leggen van contacten met diverse scholen zal belangrijk zijn. Interviews met diverse personen op dit vakgebied. Dit alles zal verwerkt worden in de beantwoording op verschillende deelvragen. 10
4. Theoretisch kader 4.1 Onderwijsstijlen bij natuur – en techniekonderwijs Binnen onderwijsland worden er veel verschillende onderwijsstijlen gehanteerd. Elke school pakt het anders aan en heeft zijn eigen visie op natuur – en techniekonderwijs. Het is belangrijk om rekening te houden met uitgangspunten gebaseerd op wat kinderen eigen is en op de doelen van natuur – en techniekonderwijs zoals die zijn opgesteld door het Nationaal expertisecentrum LeerplanOntwikkeling (SLO). De Vaan en Marell (2006) geven de volgende uitgangspunten: -
-
-
-
Het onderwijs moet passen bij de aard van het kind. de activiteiten moeten ‘beleefd’ kunnen worden, verwondering oproepen, spannend en uitdagend zijn. Je kunt aan de manier waarop kinderen bezig zijn, zien of ze betrokken zijn. Het onderwijs moet passen bij de cognitieve mogelijkheden van de kinderen, dus ook aansluiten op de verschillende ontwikkelingsstadia die er binnen elke groep zijn. Leer -en ontwikkelingspsychologen, zoals 1Piaget, 2Bruner en anderen, wijzen erop dat kinderen veel concrete ervaringen nodig hebben om logische verbanden te kunnen leggen, zoals ‘als..dan…’- relaties, en dat kinderen nieuwe ervaringen altijd zullen ‘aanhaken ‘ aan bestaande kennis. Bij gebrek aan ‘kapstokken’ is er ofwel geen leereffect ofwel de kinderen zoeken zelf voor hen logisch lijkende ‘aanhaakpunten’. Dit laatste kan leiden tot hardnekkige misconcepties. Bij 3natuuronderwijs is het hanteren van de onderzoekende werkwijze onmisbaar. Deze aanpak kan alleen maar al doende (handelend en denkend) worden opgebouwd. Het gaat daarbij niet alleen om toepasbare kennis maar ook om vaardigheden. Bij natuur onderwijs hoort ook het dragen van verantwoordelijkheid (onder andere voor materialen/organismen). dit betekent dat kinderen ook verantwoordelijkheid moeten krijgen voor die zaken die zij zelf kunnen overzien en waarop zij zelf invloed hebben.
In Praktische didactiek voor natuuronderwijs (2006) wordt door Docters van Leeuwen (1978) onderscheidt gemaakt in drie onderwijsstijlen. De keuze voor de onderwijsstijl bepaald welke uitgangspunten er te verwezenlijken zijn. 1. Spontaan ontdekkend leren (open lessen) Spontaan ontdekkend leren is een vorm van leren waarbij de kinderen het initiatief nemen; deze vorm van leren is natuurlijk leren of zelfontdekkend leren. De leerkracht past zich aan aan de leerbehoeften van de leerlingen; de communicatie met de leraar gaat over de wereld van natuur en techniek die door de leerlingen ervaren wordt. De kinderen besluiten bij deze manier van leren zelf wat zij gaan onderzoeken en structureren zelf hun activiteiten. Op deze manier ontdekken zij samenhang tussen hun waarnemingen en formuleren verbanden. 1
Jean Piaget - Wikipedia Binnengehaald op maandag 9 februari 2009
2
Jerome Bruner - Wikipedia, the free encyclopedia en SimQuest Advice tool Binnengehaald op maandag 9 februari 2009
3
Kan ook van toepassing zijn op ‘techniekonderwijs’
11
Bij deze onderwijsstijl is het de enige taak van de leerkracht om de samenwerking binnen de groepjes te begeleiden. De leerlingen vormen zelf denkbeelden over natuur en techniek, die onafhankelijk zijn van die van de leraar. ! Hoe zinvol spontaan ontdekkend leren voor kinderen ook is, het is erg tijdrovend, tamelijk individueel en binnen een schoolsituatie moeilijk te realiseren! Slangen (2005) gebruikt in zijn boek ‘Techniek: leren door doen’ de term ‘zelfontdekkend’ leren. Hij gaat in zijn boek verder in op de leeromgeving van de school. Hij geeft aan dat zelfontdekkend leren vraagt om een leeromgeving waarin iets te ontdekken moet zijn. Dat kan betekenen dat het kind zelfstandig materialen kiest uit een aanbod dat in bepaalde mate al voorgestructureerd is met opdrachten. In een rijke leeromgeving zijn wel veel verschillende leermaterialen beschikbaar, maar de leerling kiest en bepaalt. De leerling laat hiermee zien dat deze bezig is met zelfstandig leren leren (4Droste & van den Boogert 2000). Dit is een belangrijke vaardigheid bij techniekleren. Bij techniek zijn leerlingen vaak individueel iets aan het onderzoeken, construeren of aan het lezen. Voor leerkrachten is het van belang dat hij de leerlingen vrij laat om hun eigen leerroute te bepalen, ook al is deze anders dan de leerroute die de leerkracht voor ogen had. Deze ‘andere’ leerroute hoeft niet perse minder leerzaam te zijn. Als er hulp geboden wordt door de leerkracht dient dit op 5 metacognitief niveau te gebeuren. Dat kan met vragen zoals: Hoe heb je het aangepakt? Wat wilde je leren of maken? Is dat gelukt? Heb je opgeschreven wat je opvalt? Kinderen moeten de ruimte en tijd krijgen om na te denken. Leerkrachten zijn vaak geneigd als een leerproces even lijkt stil te vallen, meteen de regie over te nemen en in de overdragende rol te kruipen. Zelfontdekkend leren is iets wat het kind van nature heeft meegekregen en dat zeer waardevol is om gemotiveerd van de natuur en techniek te leren. De leerlingen hanteren het vaak zonder dat de leerkrachten zich ervan bewust zijn en communicatie aangaan met de leerling. Helaas blijkt in de praktijk dat de echte (waardevolle) dialoog met de leerkracht of andere kinderen vaak nog gemist wordt. 2. Overdragend leren (gesloten lessen) Overdragend leren is de tegenpool van zelfontdekkend leren: de leraar bepaalt niet alleen de inhoud van de leerstof, de leerling moet ook met de leraar meedenken. De communicatie tussen de leerling en de leraar gaat over de natuurwetenschappelijke wereld van de leraar. De leraar kiest de stof, formuleert de problemen en legt uit hoe je ze op kunt lossen, trekt de conclusies en vertelt hoe je ze kunt toepassen. Als er concreet materiaal wordt gebruikt, is dat voor demonstratieproeven of practica met kookboekachtige instructies. Hierbij past geen initiatief van de leerlingen; zij zijn afhankelijk van de leraar. Bij deze stijl van lesgeven plaatst de leraar zich tussen de leerlingen en de natuurwetenschappelijke wereld in, en draagt die over aan de leerlingen. 4
Janneke Hesselink, zelfsturing, twijfel en inspiratie http://www.reflectietools.nl/documentatie/Zelfsturing_twijfel_en_inspiratie_JH.pdf Binnengehaald op maandag 9 februari 2009 5
Communiceren over het leerproces
12
Als leraar ben je vrij snel geneigd om leerstof over te dragen; wanneer je de stof goed hebt gestructureerd, lijkt er weinig mis te kunnen gaan. Bij deze stijl is het vaak moeilijk na te gaan wat de kinderen echt hebben geleerd. Ze praten gewoon na wat er is verteld en vaak zijn dat, bij gebrek aan aanknopingspunten met eigen bewuste ervaringen (kapstokken), volgende week weer vergeten. Het omgekeerde komt ook voor: dat kinderen vóór de les al weten wat je zo moeizaam staat uit te leggen. In Slangen (2005) wordt verwezen naar de verwantschap met de behavioristische leertheorie. De behavioristische leertheorie gaat uit van ontwikkeling waarbij men het waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van een individu. Deze theorie verwerpt het idee dat alle mensen een stadia doorlopen. Er wordt vanuit gegaan dat mensen worden beïnvloed door de omgevingsstimuli waaraan ze toevallig worden blootgesteld. Gekeken naar natuur – en techniekonderwijs zouden kinderen alleen datgene aan kunnen leren wat ze van de leerkracht geleerd krijgen. Ze zijn niet in staat om zelfstandig problemen op te lossen (zelfontdekkend te leren). Volgens behavioristische theorieën wordt het vermogen van kinderen om problemen op te lossen voornamelijk groter naarmate ze ouder worden dankzij hun grotere mentale capaciteiten en niet door de veranderingen in het soort denken dat ze op een probleem kunnen loslaten (Feldman, 2007). In zijn puurste vorm zal de behavioristische leertheorie nauwelijks geschikt zijn voor natuur – en techniekonderwijs. Soms kan het echter wel zinvol zijn om overdragend leren toe te passen; bijvoorbeeld als er voor kinderen te weinig mogelijkheden zijn om zelf concepten en inzichten over een onderwerp op een (zelf) ontdekkende manier te leren. Het kan ook zinvol als een leerproces begonnen of versneld moet worden. Door extra toelichting of informatie in een opstartfase van een activiteit kunnen leerlingen sneller bij de eigen ontdekking komen. 3. Ontdekkend leren (combinatie van open en gesloten lessen) Bij deze manier van leren dragen zowel de leraar als de leerlingen fundamenteel bij aan de inhoud van het onderwijs. Waarnemingen, vragen en ideeën van alle betrokken spelen een rol in de communicatie en dragen bij aan het leerproces. Ontdekkend leren is een benadering die de interesse van kinderen serieus neemt, hen aanmoedigt om hun omgeving onderzoekend tegemoet te treden en om samen met de leerkracht tot bevredigende antwoorden te komen. Deze onderwijsstijl biedt je als leerkracht de mogelijkheid om leersituaties goed voor te bereiden, terwijl er toch ruimte is om flexibel met reacties van kinderen om te gaan. De lerende werkelijkheid van de leerkracht wordt samengesmolten met die van de leerling. Voor de leerlingen is ontdekkend leren een werkwijze waarbij hun betrokkenheid meer kans krijgt, en die hen stimuleert om zinvolle vragen die zij hebben door onderzoek te beantwoorden. Als leerkracht bied je daarbij niet meer, maar ook niet minder hulp dan nodig is. Dit wordt ook wel begeleid of gecoached leren genoemd. Om kinderen te begeleiden bij ontdekkend leren, maak je
13
gebruik van 6operationele vragen. Met dit type vragen kun je kinderen uitdagen om iets met het materiaal te gaan doen om een antwoord te vinden. Door de lerende rol van de leerkracht voelt de leerling echte betrokkenheid en zich gestrekt in zijn eigen denkproces. De leerling ervaart dat het zoeken naar antwoorden belangrijker gedrag is dan het geven van de antwoorden. Dit stimuleert leerlingen om zinvolle vragen te stellen die door onderzoek of het vervaardigen van iets beantwoord worden (Slangen, 2005). -
Coöperatief leren
Een manier van leren waar de Vaan & Marell (2006) niet op ingaan, maar door Slangen (2005) wel genoemd wordt is coöperatief leren. In de bovenstaande drie leervormen wordt alleen ingegaan op het interactieproces tussen leerkracht en leerling. Maar leren kan ook gebeuren door het samenwerken met medeleerlingen. Förrer (2000) geeft aan waarom coöperatief leren belangrijk is, omdat het: -
Leerlingen uitdaagt tot actief en constructief leren
-
Interactie tussen leerlingen stimuleert
-
Verschillen tussen leerlingen benut als kansen om van elkaar te leren
-
Een bijdrage levert aan het realiseren van een goed pedagogisch klimaat.
Bij coöperatief leren werken leerlingen in zorgvuldig samengestelde groepen samen om problemen . op te lossen, een vraagstuk te beantwoorden of iets te vervaardigen. Bij techniek – en natuuronderwijs kan deze vorm van leren zeer veel toevoegen. 4.2 De stageschool Om een goed beeld te kunnen schetsen van de mogelijkheden van de stageschool is het van belang de visie/ uitgangspunten van de stageschool te betrekken in mijn onderzoek; dit om reële en uitvoerbare doelen te kunnen stellen en/of conclusies te kunnen trekken. Basisschool de Touwladder gaat ervan uit dat de tijd die door een kind wordt doorgebracht op deze basisschool één grote ontdekkingsreis behoort te zijn. Hiermee wordt ingespeeld op de behoeften van een kind, zoals: -
Kinderen hebben een natuurlijke aanleg om te leren. Bij leren gaat het erom, dat het nieuw geleerde aansluit bij bestaande kennis. Leren is een individueel en een sociaal proces. De katholieke identiteit van de school. Het leren vindt plaats in een veilige, vertrouwde omgeving. Dit is een voorwaarde om tot een optimale (cognitieve) ontwikkeling te komen.
6
Operationele vragen nodigen uit om dát met het materiaal te doen, wat een antwoord/ ontdekking oplevert. Voorspellingsvragen en operationele vragen horen op dezelfde manier bij elkaar, als de woorden denken en doen: operationele vragen leiden tot onderzoekend leren en voorspellingsvragen stimuleren het denkproces daarbij.
14
-
Leren doe je 24 uur per dag en een leven lang. De ontwikkeling en vorming van de kinderen staan centraal. De inhoud van het onderwijs stuurt de organisatie.
Voor het kind betekent dit dat van een passieve leerling naar een meer ontdekkende leerling wordt gegaan. Er wordt de mogelijkheid geboden om de eigen kwaliteiten en talenten te ontdekken, te ontwikkelen en te ontplooien. Er wordt geprobeerd een situatie te creëren waarin kinderen hun eigen leerproces leren te bepalen. Belangrijk is wel dat er wordt aangegeven dat deze vrijheid echter wel in gebondenheid is. Er is dus nog een belangrijke controlerende – en sturende taak voor de leerkracht weggelegd. Het kind zal leren om tijdens klassikale momenten in de basisgroep en tijdens heterogene, groepsdoorbrekende werktijden in een krachtige leeromgeving. Om tot een lerende basisschool te komen, gaat de Touwladder uit van een vijftal leerdisciplines die er op gericht zijn een op leren gerichte attitude aan te nemen. Deze vijf leerdisciplines zijn opgesteld door 7Peter M. Senge. 1. 2. 3. 4. 5.
Persoonlijk meesterschap. Gemeenschappelijke visie. Mentale modellen. Teamleren. Systeemdenken.
Peter M. Senge geeft tevens aan hoe een lerende organisatie eruit ziet: -
Waarin mensen voortdurend hun mogelijkheden uitbreiden om die resultaten te bereiken die zij werkelijk wensen en nastreven. Waar nieuwe en expansieve denkpatronen worden gevoed en gekoesterd. Waarin de collectieve aspiraties volkomen vrij zijn. Waar mensen voortdurend leren samen te leren (Peter M. Senge).
Door Peter M. Senge worden vervolgens een aantal belangrijke kenmerken onderscheiden die van invloed zijn op de organisatie (inrichting) van het onderwijs:
7
•
Beleids- en strategieproces wordt gezien als een permanent leerproces. o Er is voor alle leerkrachten ruimte om te experimenteren.
•
Gerichtheid op participatie. o Alle organisatieleden en direct betrokkenen uit de schoolomgeving worden betrokken bij beleidsontwikkeling en strategieproces. o Conflicten en meningsverschillen worden niet als bedreigend ervaren. o In beleid zijn opvattingen cq. waarden en normen van alle teamleden terug te zien (niet enkel die van het management).
Peter Senge - Wikipedia Binnengehaald op maandag 9 februari 2009
15
•
Er wordt grote waarde gehecht aan informatieverwerving en het delen van informatie. o Informatie wordt gebruikt om zaken beter te kunnen begrijpen en verbeteren, niet om te belonen en straffen. o Adequaat en planmatig gebruiken van informatiesystemen, waardoor alle organisatieleden geholpen worden bij hun inzicht in het wel en wee van de school. o Mensen ontvangen vaak feedback op hun handelen.
•
Men voelt zich gezamenlijk verantwoordelijk voor financiële en materiële middelen.
•
Het nemen van initiatieven wordt gestimuleerd. o Werkgroepen en netwerken zijn in staat om initiatieven te ontplooien zonder het schoolbelang uit het oog te verliezen.
•
Flexibele organisatiestructuur. o Mensen kunnen van taak wisselen. o Ze kunnen die dingen doen die passen bij hun capaciteiten en voorkeuren. o Regels en structuren kunnen, na bezinning daarop, veranderd worden. o Grenzen tussen verschillende bouwen worden doorbroken.
•
Contacten met de omgeving worden als zeer belangrijk gezien. o Op vergaderingen is de relatie met de omgeving regelmatig als agendapunt opgenomen. o Informatie uit de schoolomgeving wordt systematisch vergaard. o Ieder individueel teamlid voelt verantwoordelijkheid voor de relatie met de schoolomgeving.
•
Men wil leren van andere scholen en organisaties. o Men gaat regelmatig bij andere scholen kijken. o Men zoekt samenwerking met gelijksoortige scholen. o Men wil leren van de “best-practice” van andere teams
•
Het school-leerklimaat is een bijzonder punt van aandacht. o Als er iets fout gaat, kun je hulp en ondersteuning van collega’s krijgen. o Als je iets niet weet, is het normaal het aan anderen te vragen. o Mensen stellen hun opvattingen en werkwijzen ter discussie. o Verschillen tussen mensen (jong-oud, man-vrouw, ervaren-onervaren) worden positief opgevat en gezien als een bron tot leren.
•
Zelfontplooiingskansen voor allen. o Clusters en IB-ers hebben hun eigen budgetten die ze onder meer aanwenden voor hun verdere professionele ontwikkeling. o Teamleden worden aangemoedigd verantwoordelijkheid te nemen.
16
4.3 Opzet open lessen bij natuur – en techniekonderwijs In open leersituaties hebben leerlingen veel invloed in wat er in de les gaat gebeuren. In het boek van De Vaan & Marell (2006) wordt door middel van een schema duidelijk gemaakt welke invloed een open aanpak heeft op de rollen van leraar en leerlingen bij elke fase van een 85-stappenles met echt materiaal. De vijf stappen zijn: introductie op de les, vrije exploratie van het materiaal (aanrommelen), onderzoek van het materiaal, rapportage: communicatie over de resultaten, waarna de leerkracht de les afrondt met extra informatie en verwerking. Alle stappen open Stap 1
De kinderen brengen het onderwerp in.
Introductie Stap 2 Vrije exploratie Stap 3 Onderzoek
De kinderen krijgen de gelegenheid om materiaal rond het onderwerp te verkennen; daarbij kunnen ze zelf tot vragen komen. De kinderen zoeken zelf antwoord op hun vragen. Ze kiezen zelf wát ze gaan onderzoeken, met welk materiaal, en hoe: ze formuleren zelf onderzoeksvragen; ze ordenen zelf resultaten. De kinderen presenteren de resultaten, trekken conclusies en zoeken toepassingen.
Stap 4 De rapportage
De leerlingen zoeken of vragen meer informatie over het onderwerp.
Stap 5 Extra informatie Taak van de leerkracht bij open lessen zijn: -
Geeft criteria en/of strategische suggesties en hints
-
Geeft desgewenst advies
4.4 Opzet gesloten lessen bij natuur – en techniekonderwijs In gesloten lessen hebben leerlingen weinig invloed op wat er in de les gaat gebeuren. Overdragend leren vertegenwoordigt daarbij de meest gesloten vorm van leren. In het boek van De Vaan & Marell (2006) wordt door middel van een schema duidelijk gemaakt welke invloed een open aanpak heeft op de rollen van leraar en leerlingen bij elke fase van een 5-stappenles met echt materiaal.
8
Voor mijn onderzoek gaat het te ver om in te gaan op de inhoudelijke uitleg van het 5-stappenplan, dit is niet het doel van mijn onderzoek.
17
Alle stappen gesloten De leerkracht bepaalt het onderwerp en geeft er informatie over.
Stap 1 Introductie Stap 2
Geen spontane verkenning.
Vrije exploratie Stap 3 Onderzoek
De leerkracht versterkt de opdrachten (vaak in de vorm van kookboekinstructies) en schrijft voor in welke vorm ze de resultaten moeten weergeven. De leerkracht controleert de resultaten en geeft conclusies en toepassingen.
Stap 4 De rapportage Stap 5 Extra informatie
Stap 5 gaat vooraf aan het werken met materiaal en / of de leerkracht geeft aanvullende informatie.
Taken van de leerkracht bij gesloten lessen zijn: -
Voert uit/bepaalt
-
Doet door/ expliceert hoe en waarom
4.5 Combinatie van open en gesloten lessen natuur – en techniekonderwijs Door de projectgroep Natuuronderwijs voor de basisschool, NOB, is eveneens een vijfstappenplan opgesteld. Het NOB heeft een combinatie(ontdekkend leren) hierbij gemaakt van leerkrachtgestuurde (overdragend leren)en leerlinggestuurde (spontaan ontdekkend leren) lessen. In het artikel geschreven door Hans Stegeman (Natuuronderwijs in vijf stappen,2002) in De Grabbelton worden deze vijf stappen beschreven. Deze vijf stappen komen nagenoeg overeen met de vijf stappen die hierboven zijn behandeld. Stegeman (2002) geeft alleen andere benamingen aan het 5-stappenplan van het NOB. Stap 1 Er komt iets binnen In elke klas of groep, in school of thuis, gebeuren er onverwachte dingen, die de belangstelling van kinderen trekken. Verstandelijk en emotioneel is de aandacht sterk op één feit gericht. Of er iets mee wordt gedaan hangt sterk af van verschillende factoren: -
Past het in het schema van werk, waar je mee bezig bent?
-
Kun je snel omschakelen op dit onderwerp en is er gelegenheid de eerstkomende dagen er telkens mee bezig te zijn? 18
-
Is de interesse sterk genoeg, en het onderwerp geschikt, om er op door te gaan?
Stap 2 Aanrommelen Als je iets in handen krijgt wat je hevig interesseert, ga je ermee experimenteren. Er wordt van alles geprobeerd. Van alles uit de omgeving wordt gebruikt om mee te experimenteren. Het hangt van de creativiteit van de leerling/leerkracht af, wat er bedacht wordt. Als er in de klas iets ‘binnen komt’ en er wordt besloten mee door te gaan(als er aan de voorwaarden van stap 1 is voldaan!), is het zaak om allerlei materialen aan te slepen die dienstig kunnen zijn om te experimenteren. Ook instanties buiten de school kun je inschakelen: de gemeentelijke diensten , de natuur – en milieucentra voor leskisten en lesmateriaal, de schoolbegeleidingsdiensten, openbare bibliotheek, musea in de regio, ouders die beroepshalve goede ideeën kunnen verstrekken of hulp kunnen bieden. Hoelang ‘aanrommelen’ duren moet, ligt aan: -
Het onderwerp: is het zodanig dat er mee verder gegaan kan worden
-
Blijft het aanrommelen serieus
-
Is de materiaalkeuze goed en/of voldoende
Stap 3 Vraag het de… zelf maar Tijdens het aanrommelen stellen de kinderen al vaak vragen. Meestal worden er nog meer vragen opgeroepen. Daarom is het goed oom op een gegeven ogenblik je met elkaar af te vragen: “Wat zou ik van… wel eens willen weten? “. Als er weinig vragen komen, zegt dit veel over de emotionele betrokkenheid. Voor het overzicht is het goed om alle vragen op het bord te noteren (vervolgens kan je eventueel overgaan tot het maken van webschema’s). Hoe er nu verder gegaan wordt hangt af van het organisatietalent van de leerkracht, van de geoefendheid en het gedrag van de klas, en van de vraag. Er moet nu namelijk onderzoek beginnen. Hoe moet dit gedaan worden? -
Allemaal dezelfde vraag of verschillend?
-
Onder schooltijd of als een soort ‘huiswerk’?
-
Individueel of in groepen.
Wat er ook gekozen wordt, het is zaak snel te starten en duidelijke afspraken te maken over de tijdsduur, verslaggeving etc. Je kunt beter met wat minder diepgaand resultaat genoegen nemen, dan tolereren dat zo’n onderzoekje eindeloos duurt. Het is belangrijk duidelijke afspraken te maken over de vorm waarin verslaggeving plaatsvindt. Stap 4 Vertel het je vrienden Als je iets leuks hebt ontdekt, wil je dat graag aan anderen vertellen. Dat is leuk om te doen en (meestal) ook leuk om te horen en je wordt er (doorgaans) wijzer van. Dat kan op verschillende manieren:
19
-
De onderzoeker(s) breng(t)en verslag uit aan de klas. Ze vertellen over hun onderzoek, lezen hun verslag door, laten geproduceerd materiaal zien, tonen schema’s of grafieken, foto’s of constructies.
-
Er wordt een tentoonstellin(g)(kje) opgebouwd in de hal, die voor ieder toegankelijk is
-
Er worden kopieën van verslagen naar elders gestuurd of op de website van de school geplaatst
Stap 5 de leraar kan me nog meer vertellen Als de leraar iets te melden heeft, dan is dat om de volgende redenen: -
Er ontbrak een essentieel stuk in de verslaggeving
-
Er kan heel makkelijk een verbinding worden gelegd naar te behandelen of behandelde leerstof
-
Naar aanleiding van vragen bleek, dat er over sommige informatie verwarring ontstond
-
Er waren vragen waar de onderzoekers geen raar mee wisten en die ze daarom lieten liggen
Er zijn nog een paar activiteiten die de leerkracht dient te doen: -
Als er materiaal is dat geschikt is om te bewaren, wordt dit opgeborgen in de museumkast
-
Gemaakt materiaal wordt tot een ‘ bewaarboek’ verwerkt, dat centraal wordt opgeborgen. Ook kunnen opdrachtkaartjes gemaakt worden zodat hetzelfde of verder onderzoek gedaan kan worden
-
Er wordt een verslag gemaakt van wat er gebeurd is, volgens de 5 stappen. Hierin worden ook de gehanteerde informatie en onderwijskundige problemen beschreven.
Taken van de leerkracht bij een combinatie van open en gesloten lessen: -
Geeft inhoudelijke opties
-
Geeft inhoudelijke suggesties en hints
4.6 Onderzoekend en ontwerpend leren Een belangrijke toevoeging om de verschillende stappenplannen tot een goede uitvoering te kunnen brengen is om te kijken naar onderzoekend en ontwerpend leren. In M. van Graft, Kemmers (2007) wordt ingegaan op onderzoekend en ontwerpend leren. In het algemeen heeft onderzoekend en ontwerpend leren als doel om kinderen competenties te laten ontwikkelen die samenhangen met de (natuur-)wetenschappelijke manier van werken of te werken als ontwerper. Het gaat daarbij om de ontwikkeling in samenhang van concepten, vaardigheden en houding over natuurwetenschappelijke en technische onderwerpen. Het onderzoeks- en ontwerpproces wordt daarbij als ‘spel’ gebruikt. Leerlingen ‘spelen’ dat zij onderzoeker of ontwerper zijn. Zij worden door de leraar gestimuleerd te handelen en zich te gedragen als nieuwsgierige, kritische en creatieve onderzoekers en/of ontwerpers (Van Oers, 2005). 20
M. van Graft, Kemmers (2007) geven tevens een overzicht van verschillende auteurs die een stappenplan hebben ontwikkeld om te werken met onderzoekend leren. Suchman
Llewellyn
EDC
De Vaan & Marell
Confrontation Exploration Hypothesize & Test Organize & explain
Inquisition Acquisition Implementation
Question
Confrontatie Aanrommelen
Summation
Data
Onderzoek
Exhibition
Conclusion Communication
Verslaglegging
Reflect on proces
Design
Verbreding / verdieping
Van Graft & Kemmers Confrontatie Verkennen Opzetten experiment Uitvoeren experiment Concluderen Presenteren/ communiceren Verdiepen / verbreden
- Natuuronderwijs Hieronder wordt de voorgestelde 9onderzoekendlerencyclus nader toegelicht: 1. Confrontatie: Introductie of confrontatie met een probleem, verschijnsel of object/organisme dat nieuw is, maar aansluit bij de wereld van de kinderen. Verwondering en nieuwsgierigheid worden gestimuleerd door objecten en verschijnselen aan te bieden die net boven het kennisniveau van het kind zitten (zone van de naaste ontwikkeling, zie Vygotsky)en die ze daarmee uitdagen en motiveren om ‘op onderzoek uit te gaan’. 2. Verkennen: Het verschijnsel of probleem wordt zo breed mogelijk verkend. Deze vrije exploratie vindt bij voorkeur aan het materiaal / voorwerp / organisme zelf plaats. In dat geval wordt er vaak over de aanrommelfase gesproken. Het aanrommelen voorziet in het opdoen van impressies, het ophalen van voorkennis en uitwisselen van ervaringen over het aangeboden materiaal of fenomeen. Deze creatieve fase roept vragen, ideeen, en/of voorspellingen op en is belangrijk voor het kennisnemen en leren van elkaars (pre-)concepten. Voor jonge kinderen (groep 1 en 2) is dit niet haalbaar; zij zullen vooral hardop verwoorden wat ze waarnemen. Deze brede verkenning leidt tot verschillende typen vragen. Niet alle vragen lenen zich voor onderzoekend leren, soms kunnen antwoorden op vragen worden opgezocht of aan een deskundige worden gevraagd. De leraar zal daar regie in moeten nemen en er voor moeten zorgen dat kinderen niet teleurgesteld worden. Een andere werkwijze is guided reinvention (Freudenthal, 1991), waarbij in deze fase wordt gefocust op een vooraf gesteld doel. Dit ‘geleid heruitvinden’ wordt als term veel gebruikt in het (realistisch) rekenonderwijs. Analoog hieraan bij de natuurwetenschappelijke vakken is de probleemstellende benadering (Vollebregt et al., 1999). 4. Opzetten van een experiment: De onderzoekbare vragen worden omgezet naar een uitvoerbaar experiment. Er wordt een plannetje gemaakt over wat er in het experiment bekeken of gemeten gaat worden, welke materialen en meetinstrumenten ervoor nodig zijn, en wie wat wanneer doet.
9
Vooral van toepassing op natuuronderwijs
21
5. Uitvoeren van het experiment: Het experiment wordt uitgevoerd zoals van tevoren was bedacht. Waarnemingen worden vastgelegd in een logboek en de betekenis ervan wordt besproken in het groepje (eventueel met de leraar erbij). Ze leiden uiteindelijk tot resultaten. 6. Concluderen: Op basis van de resultaten trekken de leerlingen conclusies, die leiden tot oplossingen en misschien tot vervolgvragen, waarna opnieuw de stappen 1 tot en met 4 worden uitgevoerd. 7. Presenteren van resultaten: De opzet, resultaten en conclusies worden als tekeningen, foto’s, teksten en tabellen of grafieken verwerkt tot een presentatie. De uitkomst van het experiment en daarmee het antwoord op de vraag wordt aan de rest van de klas kenbaar gemaakt. Het delen van opgedane ervaringen met leeftijdsgenoten is erg belangrijk voor de ontwikkeling van eigen en andermans kennis. 8. Verdiepen en verbreden: Uit de gesprekken en presentaties heeft de leraar een beeld gekregen van het begripsniveau van de leerlingen. In deze fase verzilvert de leraar deze opbrengst door de begrippen verder te conceptualiseren. Dit doet ze door de inhoudelijke opbrengsten te verbreden en betekenis te geven in andere contexten en samenhang aan te brengen met andere concepten. Een belangrijk punt dat uit deze verschillende aanpakken naar voren komt, is het onderscheid tussen een open (zelfontdekkend leren) fase en een gerichte(overdragend leren) fase. In de open fase wordt zoveel mogelijk informatie verzameld om het probleem te onderzoeken of het fenomeen in kaart te brengen. Voor de basisschoolleeftijd wordt hier vaak over de ‘aanrommelfase’ gesproken. Dit is een bijzonder belangrijke fase waarin aanspraak wordt gemaakt op de creativiteit van kinderen, die vanuit bij hen al bestaande kennis over het verschijnsel gaan redeneren en/of fantaseren. In deze fase, die zich kan ontpoppen als een ongerichte fase en die bijzonder associatief, willekeurig, en ‘van de hak op de tak’ is, kan het leerdoel uit het oog worden verloren. De leraar heeft als taak om voor een zeker focus te zorgen en de vragen te concentreren op het leerdoel. In onderstaand figuur is dat in het zogenaamde lensmodel weergegeven.
22
M. van Graft, Kemmers (2007) geven tevens een duidelijk overzicht van de leerlingactiviteiten die van belang zijn voor het uitvoeren van de verschillende stappen: Fase 1. Confrontatie
Activiteiten Waarnemen (H)erkennn Vergelijken
2. Verkennen
Aanrommelen Gegevens verzamelen Vragen stellen Ideeën opperen Voorspellingen doen
3. Opzetten experiment
Ontwerpen experiment: materiaal en meerinstrumenten/ gereedschap bijeenzoeken Eerlijk meten Plannen
4. Uitvoeren experiment
Waarnemen: kijken, luisteren, ruiken, voelen, proeven Metingen uitvoeren Noteren uitkomsten (in labjournaal, logboek) Ordenen Vergelijken Data verwerken Constateren
5. Concluderen
Argumenteren Conclusies formuleren
6. Presenteren resultaten
Verslag maken Presenteren Uitleggen
23
7. Verdiepen/ verbreden
Reflecteren Discussiëren Vergelijken (experiment anderen, bijv. klasgenoten)
Met betrekking tot het primair onderwijs, kan er al snel worden ingezien dat sommige van deze activiteiten wellicht niet uitvoerbaar zijn in alle groepen en niet haalbaar zijn voor alle leerlingen. Bij het toepasbaar maken van onderzoekend leren voor de basisschool moet rekening gehouden worden met de intellectuele ontwikkeling van het kind. Elk kind is hierin uniek. (Zie ook Jean Piaget) 4.6.1
Zone van de naaste ontwikkeling 10(Vygotski)
De zone van naaste ontwikkeling (Zone of Proximal Development, ZPD), is het niveau waarop een kind een taak bijna onafhankelijk kan uitvoeren, maar hem kan voltooien met de hulp van een competenter niveau. Als de juiste instructie binnen de ZPD wordt aangeboden, kunnen kinderen hun inzicht vergroten en nieuwe taken beheersen. In Ontwikkelingspsychologie van R. Feldman (2005) wordt aangegeven dat als een kind zich op 11cognitief gebied wil kunnen ontwikkelen, dan moet er nieuwe informatie worden gepresenteerd, binnen de naaste ontwikkeling van het kind. L. van Beemen benadrukt in haar boek nogmaals de centrale rol die de meer ervaren ‘ander’ (bijvoorbeeld leerkracht) speelt in het leerproces van het kind. Het kind leert zeer algemene cognitieve schema’s die de basis vormen van nieuwe, verdergaande leerprocessen. 4.6.2
Techniekonderwijs
Bij techniek wordt met een soortgelijk proces gewerkt als bij natuurwetenschappen, maar het vertrekpunt is een geconstateerd probleem of een behoefte waarvoor naar een oplossing wordt gezocht. Na een — ongerichte — fase waarin zoveel mogelijk oplossingen en informatie worden verzameld, focussen leerlingen uiteindelijk gericht op een oplossing of product. Ze maken daar een ontwerp voor, eerst schetsmatig, maar nadat de schets is besproken in de klas maken ze een definitieve ontwerptekening met meer detail. Om aan te sluiten bij het kind wordt onderwijs in techniek dan ook bij voorkeur aan de hand van ontwerpend leren gedaan. Ontwerpen is net zoals onderzoeken een proces dat in verschillende fasen verloopt. Er wordt aan het ontwerpproces vaak een cyclisch karakter toegeschreven. De ontwerpcyclus kan als volgt worden weergegeven. 1. Probleem constateren: De aanleiding tot het ontwerpen is vaak een probleem of een mismatch tussen de bestaande wereld en de behoeften van de opdrachtgever of een doelgroep. In deze fase wordt het probleem afgebakend en een programma van eisen vastgesteld waaraan het ontwerp moet voldoen.
10
Lev Vygotski - Wikipedia Binnengehaald op dinsdag 10 februari 2009
11
Ontwikkeling die betrekking heft op de manier waarop het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en veranderingen in hun intellectuele vermogens.
24
2. Verkennen: Creatieve fase waarin naar verschillende oplossingsmogelijkheden wordt gezocht, informatie wordt gezocht en beoordeeld waarna meerdere (deel)uitwerkingen worden overdacht. 3. Ontwerpvoorstel maken: Het beste idee wordt uitgewerkt in een ontwerpschets. Er worden materialen en gereedschappen bij gezocht waarmee het ontwerp kan worden uitgevoerd. 4. Uitvoeren: Het ontwerp wordt — eventueel op schaal — tot een prototype uitgevoerd. Bij problemen in de uitvoering wordt teruggegaan naar stap 2 en/of 3. 5. Testen en evalueren: Het prototype wordt getest en is goed (genoeg) wanneer het aan het programma van eisen en dus aan de opdracht voldoet. Wanneer het niet voldoet komt men vanzelf weer bij stap 1, 2, 3 en/of 4 terecht. 6. Presenteren: Het ontwerp en de relatie met de behoefte worden gepresenteerd en/of gedemonstreerd aan de klasgenoten en de leraar. Door te ervaren hoe andere groepjes een ontwerp hebben gevonden voor een probleem worden kinderen gestimuleerd in hun vindingrijkheid. 7. Verdiepen: Indien gewenst kan de leraar plenair met de kinderen praten over juiste en onjuiste aanpakken of methodes, of wijzen op inhoudelijke onvolkomenheden dan wel zorgen voor verdieping, verbreding of toepassing van de prototypen. Indien er ‘echte’ apparaten bestaan voor dit probleem kan hier uitvoerig naar gekeken worden. Wat hebben de technici anders gedaan dan wij? Wat is hetzelfde? Ook het ijken van instrumenten kan hier aan de orde komen. Ook bij ontwerpend leren hebben M. van Graft, Kemmers (2007) een duidelijk overzicht van de leerlingactiviteiten die van belang zijn voor het uitvoeren van de verschillende fasen: Fase 1. Probleem constateren
Activiteiten (H)erkennen probleem/ behoefte Probleem verwoorden en verhelderen Eisen formuleren
2. Verkennen
Gegevens verzamelen Oplossingsmogelijkheden overdenken Vragen stellen Voorspellingen doen Oplossingen formuleren
25
3. Ontwerpvoorstel maken
Geschikt materiaal en gereedschappen kiezen Herkennen constructie – en bewegingsprincipes Plannen Schematisch uitwerken
4. Uitvoeren
Gereedschappen gebruiken Materialen bewerken Volgens plan werken
5. Testen en evalueren
Testen prototype aan de hand van eisen Relatie leggen tussen oplossing en gestelde eisen (vormfunctie) Onvolkomenheden herkennen
6. Presenteren
Verslag maken Presenteren Demonstreren / uitleggen Portfolio aanleggen Oplossing / product van anderen beoordelen
7. Verdiepen/ verbreden
Reflecteren Discussiëren Vergelijken (met ‘echte’ apparaten of producten van klasgenoten) IJken
4.7 Van gesloten naar meer open lessen natuur – en techniekonderwijs De ontwikkeling in de richting van meer leerlinggestuurd onderwijs is om een aantal redenen van belang. Zwiers (2005) geeft in Natuur is overal aan dat de leerlingen meer gemotiveerd zijn als ze zelf (mede) de leerstof voor de les mogen bepalen. Ten tweede zijn ze zo nog actiever met de leerstof bezig, waardoor de kans groter wordt dat deze diepgaander wordt verwerkt. Tenslotte leren leerlingen zo ook in toenemende mate hoe ze vragen kunnen stellen aan de natuur en hoe ze antwoorden kunnen vinden op deze vragen. Ze leren vanuit verschillende perspectieven naar de natuur te kijken, ermee om te gaan en er over na te denken. Door zowel Zwiers (2005) en De Vaan & Marell (2006) wordt er gewerkt met een 5 stappenplan, of zoals Zwiers (2005) verwoordt 5 verschillende ‘niveaus’. Van niveau 1 naar niveau 5 neemt de invloed 26
van de leerlingen op het leerproces steeds meer toe. Daarmee verandert ook de rol van de leerkracht en de methode. Tot en met niveau 3 wordt de leerstof nog grotendeels door de leerkracht en methode bepaalt. Leerkracht en methode zijn dan ook de belangrijkste informatiebronnen. Vanaf niveau 4 (stap 4) komt hier verandering in. De leerling gaat meer en meer bepalen welke aspecten van een onderwerp worden behandeld, waardoor er steeds meer een beroep zal worden gedaan op andere informatiebronnen. Niveau
Verwonderen
Vraagt stellen
Antwoord geven
Toepassen
1.
-
-
LK
GED.
2.
LK
LK
LK
GED.
3.
LK
LK
GED./LL
GED./LL
4.
LK
GED./LL
GED./LL
GED./LL
5.
GED./LL
GED./LL
GED./LL
GED./LL
LK= leerkrachtgestuurd
GED.= gedeelde sturing
LL= leerlinggestuurd
In het schema worden verschillende lesonderdelen gebruikt: verwonderen, vraag stellen, antwoord geven en toepassen. Hieronder zal ik kort aangeven wat deze verschillende lesonderdelen, die per niveau/ stap aan de orde komen, inhouden(Zwiers, 2005). -
Verwonderen: verwondering ontstaat als een leerling ontdekt dat het gewone ongewone kanten blijkt te hebben. Als een leerling ontdekt dat iets anders is dan hij dacht. Vier vuistregels kunnen helpen bij het oproepen van verwondering: o Richt de aandacht op het onderwerp o Bekijk het onderwerp vanuit een ander perspectief o Concretiseer de stof o Stel vragen over het onderwerp en probeer deze te beantwoorden
-
Vraag stellen: vragen die voortkomen uit verwondering noemen we 12verwonderingsvragen. Dit type vraag komt in het regulier onderwijs relatief weinig voor. De meeste vragen die in een klas door leerkrachten of leerlingen worden gesteld zijn 13toepassingsvragen of 14sociaal – procedurele vragen. Hieronder een viertal vuistregels, waarmee vragen die ‘verborgen’ liggen, kunnen worden geëxpliceerd en gebruikt door leerkrachten en leerlingen: o Doelstellingen omzetten in vragen
12
Vragen die voortkomen uit verwondering en nieuwsgierigheid.
13
Vragen die betrekking hebben op toepassen van eerder verworven kennis
14
Vragen die zorgen voor verheldering van relaties of procedures
27
o Toepassingsvragen omzetten in verwonderingsvragen o Gebruik sleutelvragen(deelvragen) voor het formuleren van de vraag o De stof met behulp van de sleutelvragen (deelvragen) vraaggestuurd (her)-ontdekken Taken van een leerkracht om het onderdeel ‘vraag stellen’ van leerkrachtgestuurd naar meer leerlinggestuurd te krijgen zijn: Taak van de leerkracht
Stellen van vragen
Leerkracht gestuurd
De leerkracht stelt de vragen aan de leerlingen
Gedeelde sturing
De leerkracht biedt een aantal vragen aan en laat de leerlingen hieruit kiezen. De leerkracht geeft wat extra informatie over het onderwerp, bijvoorbeeld enkele wetenswaardigheden en stimuleert daarmee bij de leerlingen het stellen van vragen. Of de leerkracht biedt een hoofdvraag aan waar de leerlingen dan deelvragen voor mogen bedenken.
Leerlinggestuurd
De leerkracht laat de leerlingen zien hoe ze vragen kunnen stellen. Vervolgens gaan de leerlingen hiermee zelf vragen bedenken bij het betreffende onderwerp.
-
Antwoord geven: nadat een vraag gesteld is, zal deze ook moeten worden beantwoord. Hieronder volgen een tweetal vuistregels voor het formuleren van heldere antwoorden. Deze vuistregels gelden zowel voor vraaggestuurd leren als voor antwoord gestuurd leren. o Eerst het grote geheel en dan de details o Eerst de functie van het geheel, dan de functies van het onderdeel, dan de bouw en de werking van het onderdeel.
Taken van een leerkracht om het onderdeel ‘antwoord geven’ van leerkrachtgestuurd naar meer leerlinggestuurd te krijgen zijn: Taak van de leerkracht
Stellen van vragen
Leerkracht gestuurd
De leerkracht geeft het antwoord.
Gedeelde sturing
De leerkracht geeft bijvoorbeeld enkele antwoordmogelijkheden en laat de leerlingen dan het antwoord kiezen dat ze het beste vinden. De leerkracht geeft extra informatie of 28
verwijst naar iets wat de leerlingen al weten, zodat de leerlingen weten in welke richting ze moeten denken bij het zoeken naar een antwoord. Leerlinggestuurd
-
De leerkracht geeft aan hoe de leerlingen het beantwoorden van de vraag kunnen aanpakken, doet dit voor en laat de leerlingen dit vervolgens zelf proberen. Hij geeft ze daarbij feedback op de uitvoering. De leerkracht laat de leerlingen helemaal zelfstandig de vraag beantwoorden en geeft alleen tips en adviezen als ze daarom vragen.
Toepassen: als leerlingen antwoorden hebben gevonden op gestelde vragen is het van belang dat ze de verworven kennis ook leren toepassen. Dit is zowel belangrijk voor de leerling als de leerkracht. De leerling kan zo immers nagaan of hij de leerstof voldoende beheerst, maar ook de leerkracht krijgt zo informatie over welke kennis leerlingen wel en niet hebben verworven. Voor het lesonderdeel toepassen gelden weer twee vuistregels: o Laat toepassingsvragen aansluiten bij de leerdoelen o Gebruik perspectieven voor het formuleren van uitdagende toepassingsvragen
29
5. Opzet en uitvoering van het onderzoek 5.1 Keuze van de onderzoekseenheden Literatuur verwijzing Literatuurlijst Annie van Galen SLB-er PABO en natuurdeskundige Nol Trum directeur De Touwladder, natuurdeskundige; heeft kennis van een groot netwerk binnen natuuronderwijs en heeft zelf een grote documentatie aan materialen Kees Both onderwijspedagoog, deskundig op de gebieden van de Jenaplan – pedagogiek en de relatie kind – natuur, contact met K.B. vanwege zijn grote kennis en zijn interesse in mijn onderzoek; ik heb hem vragen kunnen stellen 5.2 Dataverzamelingsmethoden 5.2.1 Observaties Door de leerkrachten zijn de open en gesloten lessen natuur – en techniekonderwijs uitgevoerd. Ik heb tijdens deze lessen gefilmd en de lessen geobserveerd. Ik heb gekozen voor observaties, omdat ik op deze manier verwacht de meeste informatie te krijgen. Ook omdat ik mijn onderzoek uitvoer bij kleuters (onderbouw), is observeren in mijn ogen de beste manier van werken. De uitgeschreven uitwerkingen van de observaties zijn te vinden in bijlage 6. 5.2.2 Kringgesprekken Voor mijn onderzoek was het van belang voorafgaand aan de lessen natuur – en techniekonderwijs vast te stellen wat de leerlingen al wisten van het onderwerp. Ik heb korte kringsgesprekken gehouden met de leerlingen om hun beginniveau in te schatten. Mijn onderzoek heeft betrekking op de onderbouw van de basisschool en was ik, naar mijn mening, genoodzaakt om deze manier van het vaststellen van het beginniveau te gebruiken. Een toets om dit beginniveau vast te stellen is voor deze bouw absoluut niet geschikt. 5.2.3 Interviews Na de gegeven lessen door de verschillende leerkrachten heb ik deze leerkrachten geïnterviewd. Ik heb tijdens de interviews vooral ingespeeld op hun (leer)ervaringen van de lessen en naar de invloed die de les had op het functioneren van de kinderen. Ik heb de leerkrachten na de lessen om hun ervaringen gevraagd, omdat zij in de toekomst moeten gaan werken met natuur – en techniekonderwijs op de Touwladder. Zij moeten de gelegenheid krijgen om aan te geven wat voor hen prettig werkt en wat niet. De uitwerkingen van de interviews zijn te vinden in bijlage 5.3 Materiaal verzamelen Ik heb materiaal verzameld aan de hand van observaties van natuur – en technieklessen. Ik heb vier lessen met verschillende onderwerpen ontworpen en deze laten uitvoeren in zowel een open als gesloten les. In totaal heb ik dus acht observaties uitgevoerd. De lessen die ik heb geobserveerd zijn uitgevoerd door de groepsleerkrachten. De lessen zijn uitgevoerd in de binnentuinen op de Touwladder, locatie Christinastraat. Een belangrijke voorwaarde om de lessen goed uit te kunnen voeren is dat het weer redelijk tot goed is, regen is absoluut uit den boze bij de uitvoering van deze lessen. Door het observeren van deze lessen heb ik inzicht gekregen in de betrokkenheid en het welbevinden van de kinderen. De observaties waren noodzakelijk om conclusies te kunnen trekken 30
welke lessen de betrokkenheid en het welbevinden positief beïnvloeden. Door de uitvoering van de lessen heb ik ook kunnen observeren welke manier (open of gesloten) het beste inspeelt op de manier van onderwijs waar de Touwladder voor staat, namelijk de meervoudige intelligentie en daarmee het inspelen op de zone van de naaste ontwikkeling. De zelfontworpen lesvoorbereidingen zijn terug te vinden in bijlage 4. 5.4 Niet – onderzoeksmatige activiteiten - Zorgen voor de materialen voor in de ontdekhoek. Ik heb aan onze conciërge gevraagd welke materialen er beschikbaar waren op de Touwladder. De conciërge heeft de materialen die op school aanwezig waren bij elkaar gezocht en op een lijst aangegeven welke materialen beschikbaar waren. Vervolgens heb ik een brief opgesteld voor de ouders om te vragen of zij materialen beschikbaar wilden stellen voor mijn onderzoek. Zie de brief in bijlage2 .Ook heb ik gebruik gemaakt van het wormarium van de PABO. - Om de organisatie van de lessen goed te laten verlopen heb ik een planning gemaakt voor de leerkrachten. Deze planning gaf duidelijk aan wanneer ik zou komen voor het kringgesprek en wanneer ik zou komen om de les te observeren. Voor de planning en het rooster zie bijlage 3. 5.5 Registratie, verwerking en preparatie van de gegevens Tijdens de observatielessen heb ik alles wat ik heb gezien zo objectief mogelijk gerapporteerd. Ik heb ervoor gekozen zo objectief mogelijk te observeren, omdat ik zo het beste beeld zou krijgen van de invloed van open en gesloten lessen natuur en techniek. Ik wil met mijn onderzoek bereiken dat ik een conclusie kan trekken op basis van feitelijke gegevens en niet op basis van mijn mening. Direct na de les heb ik de klasse observatielijst ingevuld. Het was belangrijk om deze gegevens zo snel mogelijk te verwerken, omdat ik direct na de les nog het beste beeld had over de les. Vervolgens heb ik de gegevens geordend en in overzichtelijke tabellen geplaatst. Op deze manier kon ik ook mijn conclusies trekken. 5.6 Beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen De verzamelde gegevens zorgden voor veel informatie en het was lastig om dit af te bakenen; het onderzoek moest niet te uitgebreid worden. Ik heb besloten me echt te beperken tot het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen. In eerste instantie heb ik alleen de open en gesloten lessen met elkaar vergeleken, maar tijdens het bekijken van de klasse observatielijsten viel mij het verschil tussen oudste en jongste kleuters op. In mijn conclusie heb ik ook de vergelijking getrokken tussen oudste en jongste kleuters. 5.7 Betrouwbaarheid en validiteit Ik heb ervoor gezorgd dat mijn uitspraken betrouwbaar en valide zijn door mijn conclusies te verbinden aan de gegevens die ik heb gehaald uit de observatielessen. Ook heb ik al mijn gegevens toegevoegd aan de rapportage, zodat iedereen zicht heeft in de gegevens.
31
De gegevens die ik heb verkregen van de andere scholen heb ik ook gecontroleerd op betrouwbaarheid en validiteit door zelf op bezoek te gaan bij deze scholen en te kijken hoe het er in de praktijk aan toegaat. 5.8 Onderzoeksconclusies Uit het onderzoek heb ik het volgende kunnen concluderen: Welbevinden Voor de theoretische achtergronden over welbevinden zie bijlage 5. Het welbevinden van de kinderen in de open lessen is beter dan dat van de kinderen in de gesloten lessen. Dit is vooral te zien aan de scores in het groene(zeer goed welbevinden) gebied (87,36% tegenover 74,71%) en de scores in het rode (laag welbevinden) gebied (0% tegenover 8,05%). Tevens scoren oudste kleuters (groep 2) hoger dan jongste kleuters (groep 1). Gekeken naar het welbevinden van de kinderen scoren ze het hoogst bij les 3 Bloemenfeest, dit geldt voor zowel de open als de gesloten les. Een reden hiervoor is dat er voor alle kinderen bloemen beschikbaar maken en de kinderen al blij werden van het feit dat ze iets kregen. Betrokkenheid Voor de theoretische achtergronden over betrokkenheid zie bijlage 5. De betrokkenheid van de kinderen in de open lessen is vele malen groter dan dat van de kinderen in de gesloten lessen. Dit is vooral te zien aan de scores in het groene (hoge betrokkenheid) gebied (74,71% tegenover 56,05%) en de scores in het rode (lage betrokkenheid) gebied (8,05% tegenover 28,57%). Ook hier scoort een oudste kleuter veel hoger dan een jongste kleuter. Gekeken naar de betrokkenheid van de kinderen scoren ze het hoogst bij les 4 Zet ‘m op, dit geldt voor de open les. Bij de gesloten les is dit les 1 Regenwormen. Een oorzaak van deze hoge score bij Les 1 regenwormen (gesloten les) is dat de leerkracht een mix heeft toegepast van een open en gesloten les en zich niet helemaal aan de beschreven gesloten les heeft gehouden. De kinderen kregen bij deze les te veel de gelegenheid om te onderzoeken en te ontdekken. Voor de kinderen was het een erg leuke les, maar er is dus niet voldaan aan het doel van de les. Hoe deze scores tot stand zijn gekomen (en meer interessante cijfers) is terug te vinden in bijlage 5. In bijlage 5 foto’s zijn ook foto’s toegevoegd die van grote waarde zijn voor het onderzoek. Het verschil tussen een oudste en jongste kleuter is te verklaren doordat een oudste kleuter (groep 2) vaak beter weet wat er van hem/ haar verwacht wordt en inspeelt op de verlangens van de leerkracht. Ook was er tijdens de observaties te zien dat de oudste kleuters doelgerichter te werk gingen dan de jongste kleuters. Het verschil valt te verklaring door de ervaring die de oudste kleuters tijdens hun schoolperiode al hebben opgedaan. In Feldman (2005) wordt hier als verklaring de morele ontwikkeling gegeven. Tijdens de kleuterperiode is het kind bezig met de rijping van zijn rechtvaardigheidsgevoel en zijn besef van goed en fout, en zijn gedrag met betrekking tot die zaken. Opvallend tijdens de observaties was dat voor jongste kleuters open lessen beter geschikt zijn dan gesloten lessen. De jongste kleuters kregen tijdens een open les minder waarschuwingen dan tijdens 32
een gesloten les. Tijdens de open les hadden de jongste kleuters meer de gelegenheid om te onderzoeken en te ontdekken op hun eigen manier. Tijdens de gesloten lessen moesten de kinderen meer stilzitten en luisteren, voldoen aan de eisen die gesteld worden voor de hele klas en meegaan in het tempo van de oudste kleuters. In een open les kregen de jongste kleuters meer de gelegenheid zich te ontplooien en hun eigen tempo aan te houden. Tevens was hierbij opvallend dat oudste kleuters tijdens een open les meer sturing geven aan het proces van de jongste kleuter. Bij een gesloten les werd er vaak meteen de oplossing gegeven aan de jongste kleuter door een oudste. Door de begeleiding van de oudste kleuter in een open les werd de jongste kleuter gestimuleerd om betrokken te zijn bij de les. De conclusie die ik kan trekken uit de gegevens sluit aan bij De Vaan en Marell (2006). Het onderwijs moet passen bij de aard van het kind en het hanteren van een onderzoekende werkwijze is onmisbaar. Belangrijk hierbij is wel dat er voldoende materialen beschikbaar worden gesteld voor alle kinderen, zoals ook Slangen (2005) aangeeft. Ook geeft Slangen (2005) aan dat er een leeromgeving moet zijn waar iets te ontdekken valt. Op de Touwladder aan de Christinastraat zijn er twee binnentuinen die deze leeromgeving bieden, maar deze is zeker nog niet optimaal te noemen. In hoofdstuk 7 zal ik hier verder op ingaan. De conclusie die ik kan trekken uit de reacties van de leerkrachten sluit erg aan bij mijn eigen bevindingen, namelijk dat de kinderen erg betrokken zijn geweest bij de natuur; ook al is er een groot verschil waar te nemen tussen open en gesloten lessen. Ook werd door de leerkrachten aangegeven dat er andere onderwerpen aan bod zijn gekomen dan gebruikelijk. Een conclusie die hieruit te trekken is, is dat er meer materialen voor natuur – en techniekonderwijs beschikbaar moeten komen. Bij mijn aanbevelingen in hoofdstuk 7 zal ik hier verder op in gaan. Een conclusie die duidelijk aansluit bij bovenstaande is dat de binnentuinen beter ingericht moeten worden, ook hier zal ik verder op ingaan in hoofdstuk 7.
33
6. Ontwerp – en ontwikkelingsactiviteiten 6.1 De observatielessen Om een goed beeld te krijgen van de invloed van open en gesloten lessen natuur – en techniekonderwijs, was het noodzakelijk observatielessen uit te voeren. Deze lessen werden uitgevoerd door de groepsleerkrachten van de klassen 1/2 B (J.S. & N.M.) en 1/2 D (E.M. & L.v.R.). De lessen zijn ontworpen door mij en vervolgens twee weken voor aanvang van de observatielessen aangeboden aan de betreffende leerkrachten. Om mijn keuzes voor de onderwerpen te kunnen bepalen heb ik eerst een aantal methoden en de naslagwerken die ik van N.T. (directeur Touwladder en expert natuuronderwijs) bekeken. Op basis van deze gegevens heb ik zelf lessen ontworpen die uit te voeren waren in het buitenlokaal van de Touwladder en die betrekking hadden op het seizoen (Lente). Deze methoden en naslagwerken zijn terug te vinden in de literatuurlijst. De volgende onderwerpen zijn behandeld tijdens de observatielessen. De onderwerpen zijn zowel in een open als in een gesloten les uitgevoerd door de groepsleerkrachten. •
Les 1: Regenwormen (natuuronderwijs)
•
Les 2: Magneten (techniekonderwijs)
•
Les 3: Bloemenfeest (natuuronderwijs)
•
Les 4: Zet ‘m op (tenten bouwen) (techniekonderwijs)
De zelfontworpen lesvoorbereidingen zijn terug te vinden in bijlage 4. 6.2 Bezoeken aan andere scholen Om de deelvraag “Hoe wordt een buitenlokaal op andere scholen ingericht?” te kunnen beantwoorden heb ik een bezoek gebracht aan een drietal scholen in de omgeving van de Touwladder. Alle drie de scholen zijn eveneens aangesloten bij Skipos. Op aanraden van N.T. (directeur De Touwladder) heb ik een bezoek gebracht aan De Beemd in Schijndel, Jenaplanschool Molenwijk in Boxtel en ’t Kiemveld in Den Dungen. Ik heb gekozen voor deze scholen, omdat zij natuur – en techniekonderwijs hoog ik het vaandel hebben staan en al verder zijn met de ontwikkelingen op dit gebied dan de Touwladder. Hieronder zal ik in het kort een aantal opvallendheden per school aangeven. De uitgebreide verslagen van de bezoeken zijn terug te vinden in bijlage 6. Ook zijn in bijlage 6 foto’s van de scholen toegevoegd. De foto’s geven een duidelijk beeld over de opvallendheden per school. •
•
De Beemd, Schijndel: o Speelleertuin o Speelleertuinboxen Jenaplanschool Molenwijk, Boxtel: o Schooltuintje per klas 34
•
o Dommellandje o Zeer uitdagend schoolplein met verschillende mogelijkheden tot ontdekken ’t Kiemveld, Den Dungen: o Schooltuin beschikbaar voor alle groepen o Techniekkar met zeer uiteenlopende materialen o Quatro: tijdens deze uren worden NME activiteiten uitgevoerd
35
7. Eindconclusies en aanbevelingen voor een volgend project of onderzoek De aanbevelingen die ik ga doen zijn gebaseerd op de kennis en inzichten die ik verworven heb door het lezen van de theorie, het uitvoeren van de observaties en de bezoeken aan de andere scholen. Dit is terug te lezen in hoofdstuk 7 van dit onderzoek. 1. Tijdens de observatielessen heb ik besloten twee uitersten te vergelijken, namelijk het spontaan ontdekkend leren (open lessen) en het overdragend leren (gesloten lessen). Uit de gegevens is af te leiden dat gesloten lessen het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen niet ten goede komt. Tijdens de open lessen is gebleken dat het voor de kinderen uit de onderbouw belangrijk is binnen een bepaald kader te werken en de materialen tot hun beschikking te hebben. Een tussenvorm, ontdekkend leren, zou een ideale vorm van lesgeven zijn die het beste aansluit bij de manier van lesgeven op de Touwladder. De leerkracht heeft de mogelijkheid om de lessen voor te bereiden (wat noodzakelijk is om kinderen de juiste en goede informatie te verschaffen), waarbij voldoende ruimte wordt ingericht om met reacties van kinderen om te gaan. Door het stellen van operationele vragen worden de gestimuleerd om te onderzoeken en te ontdekken. Deze manier van werken sluit ook goed aan bij de visie van de Touwladder. De basisschoolperiode moet voor het kind een ontdekkingsreis zijn; een krachtige leeromgeving is daarbij erg belangrijk. Een onderdeel van de leeromgeving is de “outdoor – classroom” , die moet zorgen voor het buiten leren, het leren in de natuur en een ruimte die kan dienen voor een educatieve natuurtuin. Voor de leerlingen in de onderbouw zal deze manier van werken de betrokkenheid en het welbevinden positief beïnvloeden en worden er wellicht weer echte natuurkenners gecreëerd. Om dit te bewerkstellingen zal de Touwladder een aantal stappen kunnen ondernemen. 2. Ik zou op de korte termijn aanbevelen om de buitenlokalen in de Christinastraat ruimer op te zetten. Ruimte om een kring te houden met de hele klas (wellicht het houtwerk in de binnentuin zonder vijver verwijderen) is belangrijk gebleken. Een duidelijkere verdeling van de ruimte geeft de kinderen ook meer inzicht in de mogelijkheden die het buitenlokaal kan bieden. Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan een techniekhoek, een bloemen en / of moestuintje voor iedere klas en een hoek waar kringgesprekken kunnen plaatsvinden. 3. Op de lange termijn wil ik ook nog graag een aantal aanbevelingen doen. De Touwladder gaat in de toekomst verhuizen naar een nieuwbouw school. Op het moment wordt hard gewerkt aan de tekeningen voor de nieuwe school. Het ideale moment om ruimte te reserveren voor een mooie en krachtige leeromgeving. Bij de inrichting van een outdoor – classroom wil ik de volgende zaken aanbevelen: a. Een schooltuin (zoals ’t Kiemveld): kinderen krijgen zelf de verantwoordelijkheid over de (gedeelte van) tuin. In deze tuin kunnen de kinderen leren over de natuur, ontspannen en actief bezig zijn. In de tuin moeten de kinderen o.a. de beschikking hebben over bloemen, planten, bomen, (tuin-) gereedschap, relaxhoekjes, een amfitheater en een mesthoop. 36
b. De aanschaf van lesboxen en ondersteunend materiaal (zoals de Beemd): voor de leerkrachten en leerlingen is bij deze manier van werken direct materiaal beschikbaar. Ze kunnen snel aan de slag. De aanschaf, ontwikkeling en invoering van de lesboxen zal veel tijd en energie in beslag nemen, maar uiteindelijk zal het voor zowel leerkracht als leerling erg veel op gaan leveren. 4. Voor de lange termijn zou ik ook een techniekkar willen aanbevelend (zoals ’t Kiemveld). Deze kar bevat allerlei verschillende materialen op het gebied van techniek, zoals bijvoorbeeld gereedschap maar ook het werken met elektriciteit en de werking van zonneenergie. Het voordeel van deze kar is dat hij te verplaatsen is en dus op veel verschillende plaatsen en momenten inzetbaar is. 5. Een schoolplein waar de kinderen de gelegenheid hebben om natuurlijke processen te ontdekken, zoals bijvoorbeeld de kringloop van water en de groei van bomen. Tevens zal er op het schoolplein ruimte moeten worden gereserveerd om te kunnen spelen, bijvoorbeeld tikkertje en de gelegenheid om te kunnen voetballen. De inrichting van het schoolplein wordt gedaan met natuurlijke materialen zoals hout. 6. Zeer belangrijk voor de ontwikkeling van al deze zaken is dat leerkrachten, leerlingen, ouders, gemeente en andere betrokkenen steeds goed op de hoogte worden gehouden van de gang van zaken. Ervaringen van andere scholen geven aan dat door inzicht in zaken te geven, betrokkenen enthousiast worden gemaakt. De implementatie van iets nieuws verloopt daardoor soepeler en je kunt op meer medewerking rekenen van alle betrokkenen. Suggestie voor een volgend onderzoek: de implementatie van de lesboxen. Wat vraagt dit van leerkrachten? En wat van leerlingen? Moeten we dit zelf gaan ontwerpen of kunnen we gebruik maken van de Beemd? Wat zijn de kosten? Wat is er nog meer nodig om lesboxen te kunnen implementeren?
37
8. Evaluatie Zo dat was het dan; een mooie afsluiting van een PABO leven… Vier jaar geleden heb ik de race op de PABO ingezet met de wil om leerkracht basisonderwijs te worden. Net zoals vele andere in Nederland had ik de gedachte de hele dag te moeten knippen en plakken, maar niets was minder waar. De ene na de andere reflectie volgde in deze beginperiode. Later kwam daar ook de stage bij. Gelukkig ,de praktijk, daar kwam ik voor! Vele stageuren, dagen en jaren later is o.a. deze rapportage het resultaat van het verzette werk de afgelopen jaren. Gemakkelijk was het zeker niet; vooral de formulering van de onderzoeksvraag heeft veel werk gekost. Wat wilde de school, wat wilde ik, en wat wilde de PABO van mij zien bleken belangrijke vragen waaraan voldaan moest worden. Toen deze vragen eenmaal beantwoord waren heeft het SOP een hele tijd stil gelegen. Pas toen ik twee weken voor de carnavalsvakantie begon met theoretisch onderzoek begon het SOP goed te leven en mijn interesse aan te wakkeren. De contacten met mijn collega’s op de Touwladder zijn van grote waarde gebleken. Flexibiliteit en interesse van hun kant heeft mij zeker erg geholpen bij de uitvoering van mijn onderzoek. Ook de betrokkenheid die ouders hebben getoond, door het beschikbaar stellen van materialen, heeft mij verder geholpen. Voor mij was dit een erg positieve ervaring. Door inzicht in zaken te geven en open te zijn heb ik in eerste instantie onbewust en later bewust hun betrokkenheid gestimuleerd. Ondanks de vele materialen die door ouders en de school beschikbaar zijn gesteld heb ik gemerkt dat techniek – en natuuronderwijs in de onderbouw erg kostbaar is. Ten eerste moet er gezorgd worden voor voldoende materialen en wanneer dit al het geval is, gaat er regelmatig iets kapot of raakt er iets kwijt. Tja, wat wil je, het zijn kinderen, dan gebeurt dat nu eenmaal, maar daardoor wordt het wel heel kostbaar. Als school moet je dit ervoor over hebben om je kinderen een belangrijke ervaring mee te geven. Tijdens het maken van het SOP ben ik gelukkig geen obstakels tegengekomen die niet op te lossen waren. De minimale beschikbaarheid van literatuur over natuur – en techniekonderwijs en over klasse observatie instrumenten was een klein obstakel. Door goed te zoeken en hulp in te schakelen van werknemers van de verschillende bibliotheken ben ik toch een heel eind gekomen. Ook het schrijven van de rapportage was een behoorlijke klus. Ik had soms moeite met de opbouw en de inhoud van de hoofdstukken; een stuk begeleiding had dit wellicht voorkomen kunnen hebben. Gelukkig heb ik uiteindelijk toch nog gebruik kunnen maken van de SOP begeleiding die aangeboden wordt op de PABO en dit heeft mij geholpen de puntjes op de i te zetten. Een volgende keer zou ik dit wel anders aanpakken. Ik zou ervoor zorgen dat ik beter op de hoogte was van de inhouden van de hoofdstukken en meer contacten onderhouden met medestudenten, ook is dat soms lastig omdat iedereen erg individueel bezig is én heel andere onderwerpen heeft. Tot slot kan ik zeker zeggen dat het maken van deze rapportage mij veel heeft opgeleverd! Ik heb geleerd onderzoek te doen en gegevens te verwerken, iets wat in de toekomst zeker nog van pas zal komen. Ook heb ik geleerd contacten aan te gaan met collega’s en hierin de leiding te nemen. Ik heb erg veel geluk gehad met de fijne houding van mijn collega’s op de Touwladder. Ze hebben er geen probleem van gemaakt dat ik hen aanstuurde; ik heb erg fijn samen kunnen werken. Ook heb ik inzicht gekregen in de mate van belangrijkheid die natuur – en techniekonderwijs kunnen hebben voor de kinderen. Ik ben erg onder de indruk geraakt van de betrokkenheid die kinderen tonen bij 38
natuur – en techniekonderwijs. Zowel tijdens de observatielessen als tijdens mijn bezoeken aan andere scholen heb ik gezien en gevoeld hoe enthousiast kinderen kunnen zijn als je lessen natuur en techniek op een ontdekkende manier inricht. In de toekomst wil ik mij zeker gaan inzetten voor waardevolle natuur – en technieklessen, zeker nu ik zelf heb aangetoond hoe belangrijk het is…
39
Literatuurlijst K. Beijerveld & M. Van Graft (2002), Uit de Grabbelton over didactiek, didactische aanwijzingen over lessen natuur, techniek en milieu, Enschede H. Smits & Y. Van Geelen (….) Natuurlijk, methode voor natuuronderwijs, Den Bosch, Malmberg B. De Boer, A. ten Seldam, G. Talens, H. Valkenier (1999) Leefwereld, natuuronderwijs en techniek voor de basisschool, Houten, Wolters – Noordhoff (Handleiding, Werkbladen, Leerlingenboek) M. Uijlings – Schuurmans (1991) De didactiek van het veldwerk binnen natuur – en milieueducatie, Assendelft, Uitgeverij de Akelei Bert Ydema(2008) De groene hemel, Kindertuinen, Utrecht / Antwerpen, Kosmos Uitgevers De groene hemel: kindertuinen (DVD) E. De Vaan & J. Marell (1999)Praktische Didactiek voor natuuronderwijs, Bussum, Uitgeverij Coutinho E. De Vaan & J. Marell (2006)Praktische Didactiek voor natuuronderwijs, Bussum, Uitgeverij Coutinho J. Zwiers (2005) Natuur is overal, een praktijkgericht didactiekboek natuuronderwijs met bouwstenen voor een competentiegericht werkwijze L. Slangen (2005) Techniek: leren door doen, Baarn, HB Uitgevers R.S. Feldman (2005) Ontwikkelingspsychologie, Amsterdam , Pearson Education Benelux L. van Beemen (2001)Ontwikkelingspsychologie, Groningen/Houten, Wolters-Noordhoff De Touwladder (2008-2009) Schoolplan Kees Both (2000) Op weg naar ‘leven met verschillen’, biodiversiteit in het basisonderwijs: een terrein in ontwikkeling, Amersfoort, CPS Onderwijsontwikkeling en Advies & Beuningen, Leerstoelgroep NME Universiteit Utrecht en Stichting Oase, Kees Both (september 2007) Ruimte voor bewegen, De wereld van het Jonge kind, Baarn, Bekadidact Kees Both (maart 2007) Natuur als bondgenoot bij zorgverbreding, De wereld van het jonge kind, Baarn, Bekadidact J. Verboom, S. De Vries, H. Van Blitterswijk, P. Jansen, K. Van Koppen, A. Van den Berg, R. Van den Born en K. Both (2006) Topervaringen van kinderen met de natuur Nol Trum, Het Biologisch Moment, een verzameling kant – en – klare ideeën voor een biologisch moment Paula van Lith& Anneke van Rhijn (1999) Schoolnatuurtuinen in het basisonderwijs, een case study onderzoek, Utrecht , Faculteit Biologie Universiteit Utrecht
40
C. Both en G.W. de Vries (1989) Over de drempel, natuuronderwijs in de schoolomgeving, Amsterdam, Vereniging de samenwerkende landelijke pedagogische centra Deborah Martin, Bill Lucas, Wendy Titman and Siobhan Hayward (1996) The Challenge of the Urban school site, Winchester, Learning trough Landscapes Maggi Brown (1996) Growing naturally, a teacher’s guide tot organic gardening, Learning trough landscapes, Devon , Southgate Publicers G. van Hardeveld, J. Vermeij (1991)Kijken naar kleuters, hoe doe je dat? Beschrijving en analyse van observatie-instrumenten voor de groepen 1 en 2, Hoevelaken , Christelijk Pedagogisch Studiecentrum K. Houterman, A. Jacobse, J. Jongerius, J. Klep, I. Markus ( 2002) Kijk op ontwikkeling in de onderbouw, een instrument om de voortgang in ontwikkeling van kinderen in groep 1 tot en met 4 te observeren en te stimuleren), Enschede, Stichting Leerplanontwikkeling (SLO F. Laevers, P. Van Sanden (1994) Basisboek voor een ervaringsgerichte kleuterpraktijk , Leuven, Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs- V.Z. W. M. van Graft, Kemmers (2007) Onderzoekend en ontwerpend leren bij natuur en techniek, basisdocument over de didactiek voor onderzoekend en ontwerpend leren in het primair onderwijs, , Den Haag, Stichting Platform Bète Techniek D. Jansen, D. Memelink (2005) Observeren kun je leren, Baarn, HB Uitgevers Maarten de Jongh(2008) Schaduwbeestjes in het zonnetje, Praxisbulletin, 25, 24-27 Els Vandenbussche, Marina Kog, Luk Depondt, Ferre Laevers (1995) Een procesgericht kindvolgsysteem voor kleuters, Leuven, Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs
41
Bijlagen 1. Logboek Week 6
Dag + datum Donderdag 5-2 10.15 – 14.00 14.30 – 16.30
Vrijdag 6-2
7
Maandag 9-2
Activiteit Literatuurstudie SOP Boeken bekijken en beoordelen welke info ik nodig heb/ ga gebruiken Starten met deelvragen beantwoorden: open/ gesloten lessen?! Literatuurstudie SOP Zone van de naaste ontwikkeling Leerrendement Contact school De Beemd, Schijndel voor bezoek Lessen uitgezocht die ter observatie gaan dienen
Waar Thuis/ PABO
Voortgang Vandaag een start gemaakt. Begon goed. Interessant onderwerp. Kwamen wel een aantal vragen bij me op: hebben de deelvragen genoeg diepgang? Heb ik wel alles benoemd in de deelvragen? Hoe groot moet de literatuurstudie zijn? A. gevraagd om een afspraak.
Thuis / PABO
Zie overlap met de lessen die ik wil gaan geven en die in het thema Lente, Vertel ’t maar worden behandeld. Mijn observatielessen dus aanpassen. Zelfde inhoud van een les open en gesloten maken! Let op: inleidend gedeelte per deelvraag (maar is meer afwerking, komt later aan bod!)
Literatuurstudie SOP
Thuis / PABO
Doelstellingen lessen: duidelijke observatiepunten, aansluitend op kerndoelen&leerlijnen SLO. Visie school, P. M.S. Later conclusies trekken visie school m.b.t. conclusie observatie. Vraag 1: moet ik natuur/techniek onderwijs als één geheel beschouwen of scheiden. Scheiden wordt waarschijnlijk dubbelop & extra veel. Verschil kort aanbrengen; wordt duidelijk gemaakt in literatuurstudie, zo goed. Vraag 2: moet ik de verschillende onderwijsconcepten ook behandelen? Of alleen die van de stageschool? Wat is het onderwijsconcept van de stageschool? Lerend leren? Zo is het goed, alleen stageschool is voldoende. Aanvulling met Slangen (2005) op
42
Dinsdag 10-2
Literatuurstudie SOP
Thuis / PABO
43
spontaan ontdekkend leren – overdragen leren – ontdekkend leren Vraag 3: coöperatief leren: verder op ingaan? Misschien zelfs weglaten? Anders te uitgebreid misschien? Goed om even kort op in te gaan, zo is het goed, misschien nog wat aanvullen. Vraag 4; N./A., welke scholen werken er al veel met natuuronderwijs? Zie lijst die ik van N. heb gekregen. Aanvulling met Slangen (2005) op natuur/techniekonderwijs bij jonge kinderen. A. gemaild over mogelijke afspraak. Vraag 5: hoe kan ik het best het begin niveau vaststellen? Kringgesprek, zelf doen in de verschillende klassen. In de middag. Bijv.: maandagmiddag korte kring om te weten te komen wat ze al weten, dinsdagmorgen wordt de les gegeven, dinsdagmiddag kring over nieuwe les etc. Les 1 Wormen: gesloten en open les gemaakt Vraag 6: Les zo uitgebreid genoeg? Toevoegingen? Zie maandag 16 februari 2009. Les 2 Bloemenfeest: gesloten en open les gemaakt Vraag 1: lesdoel ook nog toevoegen? Omdat kerndoel etc. al is toegevoegd? Verduidelijken kan , maar zo is het ook goed. Vraag 2: groep 3 toevoegen? Hen laten experimenteren met ontdekkend leren (tussenvorm?) of wordt dat gewoon te veel?! Niet doen, R. / F. inzetten voor observaties. Les 3: Sterke magneten: gesloten en open les Vraag 3: Hoeveel lessen moet ik maken? 5 …10? 4 is voldoende.
Woensdag 11-2
Donderdag 12-2
8
Literatuurstudie SOP
Thuis / PABO
12.15 Kennismakingsgespr ek Floor in groep ½ D 13.00 Raamwerk nieuwe thema maken samen met W. 14.30 Afspraak Nol
De Touwladder
Literatuurstudie SOP
De Touwladder
De Touwladder Thuis / PABO
13.45 – 14.30 afsluitend gesprek Minor Pedagogische Advisering
Tilburg
Vrijdag 13-2
Literatuurstudie SOP
Thuis / PABO
Maandag 16-2
Lessen maken die ter observatie gaan dienen
Thuis / PABO 9.00 – 10.00 Afspraak A. PABO
44
Les 4: Zeepbellen: gesloten en open les Les 5: Zet ‘m op: gesloten en open les Kennismakingsgesprek ging erg goed. Tijdens de blokstage komen er nog meer nieuwe kinderen; dus nog meer kennismakingsgesprekken. F. komt 2x oefenen in eerste week blokstage, daarna voor vast. Raamwerk maken ging erg goed. Aantal voorbereidingen treffen.
Gister van N. (directeur Touwladder) nog veel informatie gekregen uit zijn privéarchief. Veel interessante boekjes/naslagwerken. Via brochures bij interessante, bruikbare en betekenisvolle sites gekomen. Bestuderen informatie van Nol. Literatuurlijst aanvullen met bruikbare informatie. Nogmaals A. vragen om afspraak. Toevoegen literatuur n@tschool Voorbereidingen raamwerk, brief ouders ter intro. Contact met K.B. ( ook reactie terug !) Analyse info N. Les 6: Bouwen: gesloten en open les Raamwerk nieuwe thema. Een klein stukje van de les aanpassing, toevoeging. Keuze lessen maken (4 lessen kiezen, natuur + techniek goed verspreiden) Antwoord op een aantal vragen, zie de vragen hierboven. Aanvullen literatuurstudie. Start maken met observatielijsten. Planning gemaakt wanneer ik
Dinsdag 17-2
Lessen maken die ter observatie gaan dienen Contact opnemen met de verschillende scholen+afspraken maken Lessen maken die ter observatie gaan dienen
Thuis / PABO
Thuis / PABO
Vrijdag 20-2
Lessen maken die ter observatie gaan dienen Carnaval
Maandag 6-4
Observaties
De Touwladder
Dinsdag 7-4
Observaties
De Touwladder
Woensdag 8-4
Observaties
De
Woensdag 18-2
Donderdag 19-2
15
Thuis / PABO
waar ga observeren en het onderwerp kom introduceren. Selectie observatielessen. Observatiepunten opgesteld. Observatielijst gemaakt. Uitwerking observatiepunten, inhouden van deze punten gemaakt. Informatie voor de leerkrachten over de observatie + introductie lessen gemaakt. Materiaallijst compleet gemaakt. Gestart met het maken van de rapportage: Vraag 1: keuze van de onderzoekseenheden komt overeen met literatuurlijst?! Dubbelop doen of ergens weglaten? - Woensdag 15 april 2009 9.00 uur De Beemd Schijndel - 2 weken na cv vakantie nog contact opnemen met t Kiemveld
De Touwladder
45
Observatie les 1 Regenwormen - Open les 1/2 D - Gesloten les 1/2 B Foto’s maken + observaties noteren+ wordt een film gemaakt Verwerken observaties Aanpassen observatielijsten Klaarzetten materialen voor morgen Observatie les 2 Magneten - Open les 1/2 D - Gesloten les 1/2 B Foto’s maken + observaties noteren Verwerken observaties Klaarzetten materialen voor morgen Observaties les 3 Bloemenfeest
Touwladder
16
Donderdag 9-4
Paasviering
De Touwladder
Vrijdag 10-4
Verwerking lessen
Thuis
Dinsdag 14-4
Observatielijsten
Thuis
Woensdag 15-4
Bezoek andere scholen Observatie
Schijndel
Donderdag 16-4
Bezoek andere scholen
17
De Touwladder
- Open les 1/2 D - Gesloten les 1/2 B Foto’s maken + observaties noteren Verwerken observaties In eerste instantie zou ik op deze dag ook observaties doen maar i.v.m. de paasviering bleek dit een dag van tevoren toch geen optie. De observatielijsten zoals ik die eerst had opgesteld bleken tijdens de observaties toch niet zo geschikt. A. adviseerde mij om toch nog te zoeken naar andere lijsten. Op het internet is daar vrij weinig over te vinden, bijna alle lijsten zijn voor het individuele kind Observatielijsten zoeken in de mediatheek PABO. Nog erg lastig om te vinden. Uiteindelijk goede lijsten kunnen vinden. Lijsten aangepast en opgestuurd naar A. A. tevreden over de lijsten. Had ze zelf ook in gedachten. 9.00- 10.00 Bezoek aan De Beemd Schijndel 10.00-12.00 observatie les 4 Open les Zet ‘m op
Boxtel
13.00-14.00 Bezoek aan Jenaplanschool Molenwijk Boxtel
De Touwladder Den Dungen
13.30 – 16.00 observatie les 4 Gesloten les Zet ‘m op 10.30 – 12.00 Bezoek aan ’t Kiemveld Den Dungen (rondleiding door 4 kinderen uit groep 8)
Maandag 20-4
Observatie
Dinsdag 21-4
Bezoek andere scholen
18
Maandag 27-4 Dinsdag 28-4 Woensdag 29-4 Vrijdag 1-5 Zaterdag 2-5
Uitwerken SOP Uitwerken SOP Uitwerken SOP Uitwerken SOP Uitwerken SOP
Thuis Thuis Thuis Thuis Thuis
Verwerken observatiegegevens Maken rapportage Maken rapportage Maken rapportage Maken rapportage / Presentatie maken
19
Maandag 4-5
Presentatie maken
Thuis
PPP presentatie maken
46
20
Woensdag 6-5 Donderdag 7-5
Afspraak L.v.d.B.
PABO
Vrijdag 8-5
Aanpassen
Thuis
Maandag 11-5
Presentatie
De Touwladder
47
15.30 afspraak met SOP begeleider L.v.d.B. Aanpassingen toepassen in SOP Presenteren SOP Schrijven verslag presentatie Aanpassen tips A. betreft SOP
2. De brief aan ouders gericht
30 Maart 2009 Beste ouders/ verzorgers, In de week van maandag 6 april tot en met donderdag 9 april ga ik mijn onderzoek uitvoeren. Het onderzoek heeft betrekking op natuur – en techniekonderwijs in de binnentuinen. Voor dit onderzoek heb ik verschillende materialen nodig. Wellicht dat u mij hierbij kan helpen. Als u materialen heeft die u ter beschikking wilt stellen, kunt u die deze week bij mij afgeven. Alvast bedankt voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Juf Emily Materialenlijst: -
Bakjes voor regenwormen (bijv. bakjes van salades) Staafmagneet Hoefijzermagneet Ronde magneet Verlepte bloemen (kan ik ze op school drogen) Bosje droogbloemen Bloemenpers Tijdschriften / folders over bloemen (oude) Tentstokken (oude) Scheerlijnen (oude)Haringen Touwen Lappen / kleden / doeken
48
3. Planning observatielessen Overleg over de observatielessen en kringgesprekken. Met de collega’s L. E. (beide groep 1/2 D), J. en N. (beide groep 1/2 B) heb ik overleg gehad over het observatierooster. Ik heb een rooster gemaakt a.d.h.v. het gymrooster van deze klassen,de gymtijden moesten namelijk vrij blijven. Vervolgens heb ik met hen gekeken naar de mogelijkheden wanneer ik de inleidende kring zou kunnen komen geven. Het observatierooster is hieronder te vinden. Planning observatielessen 1/2 B Vrijdag 3 april Ochtend
Kort kringgesprek door groepsleerkracht, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 1 regenwormen?
Maandag 6 april Ochtend
Les 1 Regenwormen
Middag
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 2 magneten? Les 2 Magneten
Dinsdag 8 april Ochtend Middag Woensdag 9 april Ochtend Middag Donderdag 10 april Ochtend
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 3 bloemenfeest? Les 3 Bloemenfeest
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 4 Zet ‘m op? Les 4 Zet ‘m op
1/2 D Vrijdag 3 april Ochtend
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 1 regenwormen?
Maandag 6 april Ochtend
Les 1 Regenwormen
Middag
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 2 magneten? Les 2 Magneten
Dinsdag 8 april Ochtend Middag
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 3 bloemenfeest? 49
Woensdag 9 april Ochtend
Les 3 Bloemenfeest
Middag
Kort kringgesprek door Emily, wat weten de kinderen al van het onderwerp les 4 et ‘m op? Les 4 Zet ‘m op
Donderdag 10 april Ochtend
Observatierooster SOP Week 15 ( maandag 6 april tot en met donderdag 9 april) Locatie : (binnentuin(-en)) Dag/ Tijd Maandag 6 april
Groep
9.00 – 10.00 10.45 – 11.45 Dinsdag 7 april
1/2 D (L., E.) 1/2 B ( N., J.)
9.00 – 10.00 10.30 – 11.30 Woensdag 8 april
1/2 D 1/2 B
9.00 – 10.00 10.45 – 11.45 Donderdag 9 april
1/2 B 1/2 D
9.00 – 10.00 10.45 – 11.45
1/2 B 1/2 D
50
4.
Lesvoorbereidingen observatielessen
Les 1 ‘Regenwormen’ open les (zelfontdekkend leren) Kerndoel 39: De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Wat doen de kinderen?: -
Ze gebruiken bewust hun zintuigen Ze denken erover na waarover ze zich het meest verwonderen
Wat doet de leraar? -
Zij doet dat omdat ze de kinderen wil laten ervaren hoe belangrijk, hoe waardevol natuur voor mensen is. Zij geeft de kinderen de 'opdracht' goed hun ogen, neus en oren te gebruiken. Op een rustig plekje laat ze kinderen over hun ervaringen vertellen.
Kerndoel 40: De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. Wat doen de kinderen?: -
Ze werken in de schooltuin en maken voor de gevonden regenwormen een glazen huis voor in de klas (wormarium). (Kleuters: wormarium is al beschikbaar) Ze verzorgen de regenwormen en verwonderen zich over de bewegingen en het leven van regenwormen in het wormarium.
Wat doet de leraar?: -
Zij maakt met de kinderen een wormarium voor de wormen die ze vonden in de schooltuin. Zij laat de kinderen voor de wormen zorgen en laat hen vertellen wat de regenwormen in het wormarium doen.
Materialen: -
Leesboekjes de (regen)worm (kleine diertjes) Regenwormen Loepen, ongeveer 30 Bakjes voor regenwormen (Annie, PABO) wormarium Liniaal Blad om de tekening op te kunnen maken (leuk format) Scheppen Potjes met deksels
Lesduur 51
Totaal: ongeveer 60 minuten De les Alle stappen open Stap 1
De kinderen brengen het onderwerp in.
Introductie
Door de leerkracht wordt de aanzet gegeven tot het zoeken van regenwormen. De leerkracht geeft een korte introductie d.m.v. het vertellen van een verhaal. Scheppen liggen klaar in de binnentuin en de kinderen gaan op zoek.
10 minuten
Stap 2 Vrije exploratie
De kinderen krijgen de gelegenheid om materiaal rond het onderwerp te verkennen; daarbij kunnen ze zelf tot vragen komen.
10 minuten
Alle materialen die de kinderen nodig zouden kunnen hebben liggen in de ontdekhoek. De kinderen mogen de materialen zelfstandig gebruiken. Ze moeten de materialen delen/ruilen/lenen.
Stap 3
De kinderen zoeken zelf antwoord op hun vragen. Ze kiezen zelf wát ze gaan onderzoeken, met welk materiaal, en hoe: ze formuleren zelf onderzoeksvragen; ze ordenen zelf resultaten.
Onderzoek 15 minuten
De leerkracht laat de kinderen even het werk neerleggen en roept de kinderen bij elkaar in de kring. Ze vraagt de kinderen waar ze mee bezig zijn? Wat heb je al ontdekt? Heb je tips voor anderen? Wat wil je nog gaan ontdekken/bekijken? De kinderen mogen nog verder gaan met het onderzoek. Stap 4
De kinderen presenteren de resultaten, trekken conclusies en zoeken toepassingen.
De rapportage 10 minuten
De kinderen vertellen in de kring wat ze hebben ervaren/gevonden/meegemaakt. De kinderen laten zien wat ze hebben gemaakt. De leerkracht stelt vragen zoals: wie heeft hetzelfde gevonden? Wie heeft wat anders gevonden? 52
Stap 5
De leerlingen zoeken of vragen meer informatie over het onderwerp.
Extra informatie 10 minuten
Stap 6 Afsluiting 5 minuten
De leerlingen mogen vragen stellen over het onderwerp en de leerkracht probeert zoveel mogelijk antwoord te geven. Indien nog tijd over, krijgen de leerlingen nog even de gelegenheid om verder te zoeken. Leerkracht gaat met de leerlingen in de kring zitten en vraagt de leerlingen hoe alles opgeruimd moet worden en waar we alle gemaakte dingen gaan bewaren/ tentoonstellen? Leerkracht speelt de komende dagen in op vragen van de kinderen.
! Het kan natuurlijk ook dat de kinderen andere diertjes vinden en dat is alleen maar leuk! Stimuleer de kinderen ook naar het (onder)zoeken van deze beestjes. Achtergrondinformatie Regenwormen leven van en onder de grond. Ze graven gangetjes, waarbij ze de grond gedeeltelijk opzij duwen en gedeeltelijk opeten. Ze leven van plantenresten die in de toplaag van de bodem voorkomen. Regelmatig trekken ze als het donker is halfvergane blaadjes naar beneden in hun gangetjes. De uitwerpselen die we kennen als kleine zwarte kronkelige hoopjes bevatten nog steeds materiaal dat tot voedsel kan dienen voor planten in een vorm die gemakkelijk door planten kan worden opgenomen. Daarom leveren wormen een grote bijdrage aan het vruchtbaar houden van grond. Het graven geeft beluchting net als bij ploegen. De uitwerpselen geven voedingsstoffen. De worm heeft een langgerekt darmkanaal van voor naar achter. Als je goed kijkt zie je daar de opgegeten grond als zwarte plekjes zitten. De worm bestaat uit klein ringvormige segmenten. Door aangroei van het achterlijf neemt het aantal segmenten toe naarmate de worm ouder wordt. Regenwormen kunnen ca. 6 jaar oud worden en het aantal segmenten kan oplopen tot wel 150. Er zijn geen ogen maar bij de kop is de worm wel lichtgevoelig want de kop reageert op licht en donker. Bovengronds in direct zonlicht kan de worm maar korte tijd leven. Waarschijnlijk doordat de dunnen naakte huid gevoelig is voor UV-licht. Ademhalen doen de wormen via de huis. Daarvoor moet de huis wel altijd een beetje vochtig blijven. Uitdroging is dan ook funest voor wormen. In ieder segment zitten spieren. Door die beurtelings samen te trekken en te rekken beweegt de worm zich voort. Daarbij zet de worm zich schrap met hele fijne borstelharen die bijna niet te zien zijn, maar die wel efficiënt werken. Als je een worm over een stuk papier laat lopen hoor je het schuifelen van de borstelharen. Ieder segment heeft 4 paar borstelharen 2 opzij en 2 van onderen. Een worm heeft dus 53
een onder en een bovenkant. De onderkant van de worm is meestal wat lichter van kleur dan de bovenkant. Regenwormen zijn tweeslachtig dat wil zeggen zowel mannetje als vrouwtje. De openingen van de geslachtsorganen zitten vrijwel onzichtbaar in het 14de (vrouwelijke) en 15de (mannelijke) segment. Ze bevruchten nooit zichzelf, maar altijd elkaar. Bij zo’n paring die enkele uren kan duren, gaan de wormen kop aan kont liggen. De ontwikkeling van de bevruchte eitjes wordt geregeld vanuit het zadel. Dat is enigszins lichtgekleurde verdikking die loopt van segment 32 tot 37 en die alleen aanwezig is bij volwassen wormen. Dat is de plek waar de worm eitje maakt waar later kleine wormen uitkomen. De bloedsomloop van de regenwormen gaat via twee in de lengterichting lopende bloedvaten – één aan de rugzijde, één aan de buikzijde – met allemaal vertakkingen. Door de regenwormen tegen het licht te houden kun je daar waarschijnlijk iets van zien in de vorm van donkere streepjes. Regenwormen worden gegeten door allerlei vogels en door mollen. Veel kinderen (en volwassen!) denken dat je een regenworm gerust middendoor kunt snijden, omdat beide helften toch verder leven. Dit is een misverstand. Wel is het zo dat een regenworm een aantal segmenten aan voor – en achterkant kan afstoten wanneer hij door een vijand worden aangevallen. De verloren gegane delen groeien dan weer aan, maar dat is iets heel anders dan de worm in twee delen snijden.
54
Les 1 ‘Regenwormen’ gesloten les (overdragend leren) Kerndoel 40: De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. Wat doen de kinderen?: -
Ze werken in de schooltuin en maken voor de gevonden regenwormen een glazen huis voor in de klas (wormarium). (Kleuters: wormarium is al beschikbaar) Ze verzorgen de regenwormen en verwonderen zich over de bewegingen en het leven van regenwormen in het wormarium.
Wat doet de leerkracht?: -
Zij maakt met de kinderen een wormarium voor de wormen die ze vonden in de schooltuin. Zij laat de kinderen voor de wormen zorgen en laat hen vertellen wat de regenwormen in het wormarium doen.
Materialen: -
Leesboekjes de (regen)worm Regenwormen Loeps, ongeveer 30 Bakjes voor regenwormen (Annie, PABO) wormarium Liniaal Blad om de tekening op te kunnen maken (leuk format)
Lesduur Totaal: ongeveer 60 minuten De les Alle stappen gesloten Stap 1
De leerkracht bepaalt het onderwerp en geeft er informatie over.
Introductie 10 minuten
Stap 2
De kinderen zitten in een kring in het buitenlokaal. De leerkracht geeft het bakje (wormarium) met wormen door. Er zullen leerlingen zijn die dit eng vinden. De leerkracht moet hierop bedacht zijn en zoveel mogelijk kinderen geruststellen. Is een worm eng of vies? Geen spontane verkenning.
55
Vrije exploratie
De leerkracht leest een boekje (stukje) voor over wormen.
5 minuten Stap 3 Onderzoek 20 minuten
De leerkracht versterkt de opdrachten (vaak in de vorm van kookboekinstructies) en schrijft voor in welke vorm ze de resultaten moeten weergeven. De leerkracht bekijkt met de loep de worm en vertelt wat hij ziet aan de kinderen. Vervolgens krijgen de kinderen hun eigen loep en gaan kijken naar de worm. De leerkracht stelt vragen, zoals: Wat zie je? Valt je iets op? De kinderen krijgen een werkblad waarop ze een tekening kunnen maken van de regenworm. De leerkracht loopt rond en luistert naar reacties van de kinderen. Dit levert aanknopingspunten op voor de nabespreking.
Stap 4
De leerkracht controleert de resultaten en geeft conclusies en toepassingen.
De rapportage 10 minuten
Stap 5 Extra informatie
De kinderen leveren de tekeningen in de bij de leerkracht. De leerkracht laat een aantal tekeningen zien en vraagt de leerlingen wat ze getekend hebben. De ontdekkingen van de kinderen komen aan de orde. Er zullen waarschijnlijk vragen komen over het zadel. Zie de aanvullende informatie voor de uitleg over het zadel. Stap 5 gaat vooraf aan het werken met materiaal en / of de leerkracht geeft aanvullende informatie.
5 minuten
Suggesties:
56
-
Lengte:De leerkracht kan één of twee wormen meten
-
Kruipen: hoe kruipt een worm? Wat zie je aan de ringetjes? De leerkracht laat de worm over tafel kruipen en over zijn arm. Dit mogen de kinderen evt. ook doen.
Stap 6 Afsluiting 10 minuten
Wat denk je dat een regenworm eet?
De kinderen vertellen over hun waarnemingen en ontdekkingen. Nu is ook de juiste gelegenheid om de vragen van de kinderen te beantwoorden. Zie ook de achtergrondinformatie. Opruimen: De leerkracht zegt de kinderen waar ze de wormen naartoe kunnen brengen/ neer kunnen zetten. Dit zal een ontdekhoek in het buitenlokaal zijn. -
Na enige dagen gebruikt de leerkracht de werkbladen van enkele kinderen om na te gaan wat ze nog van deze les weten.
Achtergrondinformatie Regenwormen leven van en onder de grond. Ze graven gangetjes, waarbij ze de grond gedeeltelijk opzij duwen en gedeeltelijk opeten. Ze leven van plantenresten die in de toplaag van de bodem voorkomen. Regelmatig trekken ze als het donker is halfvergane blaadjes naar beneden in hun gangetjes. De uitwerpselen die we kennen als kleine zwarte kronkelige hoopjes bevatten nog steeds materiaal dat tot voedsel kan dienen voor planten in een vorm die gemakkelijk door planten kan worden opgenomen. Daarom leveren wormen een grote bijdrage aan het vruchtbaar houden van grond. Het graven geeft beluchting net als bij ploegen. De uitwerpselen geven voedingsstoffen. De worm heeft een langgerekt darmkanaal van voor naar achter. Als je goed kijkt zie je daar de opgegeten grond als zwarte plekjes zitten. De worm bestaat uit klein ringvormige segmenten. Door aangroei van het achterlijf neemt het aantal segmenten toe naarmate de worm ouder wordt. Regenwormen kunnen ca. 6 jaar oud worden en het aantal segmenten kan oplopen tot wel 150. Er zijn geen ogen maar bij de kop is de worm wel lichtgevoelig want de kop reageert op licht en donker. Bovengronds in direct zonlicht kan de worm maar korte tijd leven. Waarschijnlijk doordat de dunnen naakte huid gevoelig is voor UV-licht. Ademhalen doen de wormen via de huis. Daarvoor moet de huis wel altijd een beetje vochtig blijven. Uitdroging is dan ook funest voor wormen. In ieder segment zitten spieren. Door die beurtelings samen te trekken en te rekken beweegt de worm zich voort. Daarbij zet de worm zich schrap met hele fijne borstelharen die bijna niet te zien zijn, maar die wel efficiënt werken. Als je een worm over een stuk papier laat lopen hoor je het schuifelen van de borstelharen. Ieder segment heeft 4 paar borstelharen 2 opzij en 2 van onderen. Een worm heeft dus een onder en een bovenkant. De onderkant van de worm is meestal wat lichter van kleur dan de bovenkant.
57
Regenwormen zijn tweeslachtig dat wil zeggen zowel mannetje als vrouwtje. De openingen van de geslachtsorganen zitten vrijwel onzichtbaar in het 14de (vrouwelijke) en 15de (mannelijke) segment. Ze bevruchten nooit zichzelf, maar altijd elkaar. Bij zo’n paring die enkele uren kan duren, gaan de wormen kop aan kont liggen. De ontwikkeling van de bevruchte eitjes wordt geregeld vanuit het zadel. Dat is enigszins lichtgekleurde verdikking die loopt van segment 32 tot 37 en die alleen aanwezig is bij volwassen wormen. Dat is de plek waar de worm eitje maakt waar later kleine wormen uitkomen. De bloedsomloop van de regenwormen gaat via twee in de lengterichting lopende bloedvaten – één aan de rugzijde, één aan de buikzijde – met allemaal vertakkingen. Door de regenwormen tegen het licht te houden kun je daar waarschijnlijk iets van zien in de vorm van donkere streepjes. Regenwormen worden gegeten door allerlei vogels en door mollen. Veel kinderen (en volwassen!) denken dat je een regenworm gerust middendoor kunt snijden, omdat beide helften toch verder leven. Dit is een misverstand. Wel is het zo dat een regenworm een aantal segmenten aan voor – en achterkant kan afstoten wanneer hij door een vijand worden aangevallen. De verloren gegane delen groeien dan weer aan, maar dat is iets heel anders dan de worm in twee delen snijden.
58
Les 2 Sterke magneten, open les Kerndoel 39: De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Wat doen de kinderen?: -
Ze gebruiken bewust hun zintuigen Ze denken erover na waarover ze zich het meest verwonderen
Wat doet de leraar? -
Zij doet dat omdat ze de kinderen wil laten ervaren hoe belangrijk, hoe waardevol natuur voor mensen is. Zij geeft de kinderen de 'opdracht' goed hun ogen, neus en oren te gebruiken. Op een rustig plekje laat ze kinderen over hun ervaringen vertellen.
Kerndoel 42: De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur. ervaren dat (onderdelen van) voorwerpen wel of niet magnetisch zijn. Wat doen de kinderen?: Bij magnetisme: De kinderen werken met constructiematerialen waarin magneten zorgen voor verbindingen, bijvoorbeeld bij het bouwen van een trein. Wat doet de leraar?: Bij magnetisme: De leraar zorgt voor constructiemateriaal met magneten waarmee de kinderen verbindingen kunnen maken (aan elkaar koppelen van treintjes). Zij introduceert het begrip 'magneet'. Materialen: -
Staafmagneet Hoefijzermagneet Ronde magneet Gum Sleutel Lepeltje Wasknijper Lucifer Munt 59
-
Plastic bekertje Spijker Potlood Paperclips Werkblad ‘hoe sterk is een magneet?’ ‘Slang’ van papier en paperclips Doos / mand
Lesduur: Totaal ongeveer 60 minuten De les: Alle stappen open Stap 1
De kinderen brengen het onderwerp in.
Introductie
Door de leerkracht worden de kinderen meegenomen naar de ontdekhoek. De leerkracht vertelt wat er allemaal in de hoek te zien is. De leerkracht leest een boekje voor over magneten.
10 minuten
Stap 2 Vrije exploratie
De kinderen krijgen de gelegenheid om materiaal rond het onderwerp te verkennen; daarbij kunnen ze zelf tot vragen komen.
10 minuten
Alle materialen die de kinderen nodig zouden kunnen hebben liggen in de ontdekhoek. De kinderen mogen de materialen zelfstandig gebruiken. Ze moeten de materialen delen/ruilen/lenen. De leerkracht heeft de leerlingen de opdracht gegeven eens te bedenken wat je met al die spulletjes zou kunnen doen.
Stap 3
De kinderen zoeken zelf antwoord op hun vragen. Ze kiezen zelf wát ze gaan onderzoeken, met welk materiaal, en hoe: ze formuleren zelf onderzoeksvragen; ze ordenen zelf resultaten.
Onderzoek 20 minuten
De leerkracht laat de kinderen even het werk neerleggen en roept de kinderen bij elkaar in de kring. Ze vraagt de kinderen waar ze mee bezig zijn? Wat heb je al ontdekt? Heb je tips voor anderen? Wat wil je nog gaan 60
ontdekken/bekijken/doen? De leerkracht laat de kinderen ook onderling uitwisselen. De kinderen gaan weer aan de slag. Belangrijk bij deze stap is dat de leerkracht de kinderen laat ontdekken en laat ontdekken wat het gebruik van de verschillende materialen is of misschien wel kan zijn. Voor de kinderen is er ook gelegenheid tot het stellen van vragen aan de leerkracht. Leerkracht loopt rond en heeft een coachende rol/taak. Stap 4
De kinderen presenteren de resultaten, trekken conclusies en zoeken toepassingen.
De rapportage 10 minuten
Stap 5
De kinderen vertellen in de kring wat ze hebben ervaren/gevonden/meegemaakt. De kinderen laten zien wat ze hebben gemaakt. De leerkracht stelt vragen zoals: wie heeft hetzelfde gevonden? Wie heeft wat anders gevonden? Als de kinderen geen gebruik hebben gemaakt van het werkblad, kan de leerkracht hierop wijzen en de kinderen dit laten doen. De leerlingen zoeken of vragen meer informatie over het onderwerp.
Extra informatie 5 minuten
De leerlingen mogen vragen stellen over het onderwerp en de leerkracht probeert zoveel mogelijk antwoord te geven. Ook vertelt de leerkracht wat de kinderen nog meer hadden kunnen doen met de materialen. -
Stap 6 Afsluiting 5 minuten
Welke magneet is het sterkst? Welke het minst sterk?
Leerkracht gaat met de leerlingen in de kring zitten en vraagt de leerlingen hoe alles opgeruimd moet worden en waar we alle gemaakte dingen gaan bewaren/ tentoonstellen? Leerkracht speelt de komende dagen in op vragen van de kinderen. 61
Achtergrondinformatie Magneten zijn voor kinderen geheimzinnige voorwerpen. Ze hebben een onzichtbare kracht waarmee ze andere voorwerpen kunnen aantrekken of afstoten. Er zijn veel verschillende magneten. Lange rechte magneten heten staafmagneten. Verder zijn er hoefijzervormige magneten en ronde magneten. Een staafmagneet heeft twee uiteinden. Deze uiteinden noemen we de Noordpool en de Zuidpool. Als de magneet aan een touwtje wordt gehangen zal de Noordpool naar het noorden wijzen en de Zuidpool naar het zuiden. Hierop is de werking van een kompas gebaseerd. Een magneet is niet overal even sterk. Bij de polen is de magneet sterk. In het midden is bijna geen aantrekkingskracht. Voorwerpen van ijzer of staal blijven aan een magneet kleven. Ook nikkel (munten) wordt door een magneet aangetrokken. Magneten zijn zelf ook van ijzer gemaakt, dus ze kunnen elkaar aantrekken. Ze kunnen elkaar ook afstoten. Gelijke polen stoten elkaar af en ongelijke polen trekken elkaar aan. Overal om ons heen zijn er magneten. In huis vind je eenvoudige en direct zichtbare toepassingen in kastdeurtjes (aan de ene kant zit een magneet aan de andere kant een stukje ijzer), in speelgoed en in de koelkastdeur. Ook in de telefoon, de computer, de walkman en de koptelefoon worden magneten gebruikt. Hele grote en sterke magneten worden gebruikt om bij een afvalverwerkingsbedrijf afval te scheiden. IJzeren voorwerpen worden zo uit het afval getrokken.
62
Les 2 Sterke magneten, gesloten les Kerndoel 42: De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur. ervaren dat (onderdelen van) voorwerpen wel of niet magnetisch zijn. Wat doen de kinderen?: Bij magnetisme: De kinderen werken met constructiematerialen waarin magneten zorgen voor verbindingen, bijvoorbeeld bij het bouwen van een trein. Wat doet de leraar?: Bij magnetisme: De leraar zorgt voor constructiemateriaal met magneten waarmee de kinderen verbindingen kunnen maken (aan elkaar koppelen van treintjes). Zij introduceert het begrip 'magneet'. Materialen: -
Staafmagneet Hoefijzermagneet Ronde magneet Gum Sleutel Lepeltje Wasknijper Lucifer Munt Plastic bekertje Spijker Potlood Paperclips Werkblad ‘hoe sterk is een magneet?’ ‘Slang’ van papier en paperclips Doos / mand Boekjes over magneten
Lesduur: Totaal ongeveer 60 minuten
63
De les Alle stappen gesloten Stap 1
De leerkracht bepaalt het onderwerp en geeft er informatie over.
Introductie 10 minuten
De leerlingen zitten in een kring in het buitenlokaal. De doos/mand met de slang staat voor de leerkracht. Zorg ervoor dat de kinderen niet in de doos kunnen kijken. De magneet aan het uiteinde van de draad is niet zichtbaar en zit ook in de doos. Begin te spelen en ga langzaam staan. De slang komt omhoog. Laat de slang na een poosje weer in de doos of mand verdwijnen. Vraag de kinderen na afloop of zij weten hoe de slang uit de doos/mand kwam. Vertel de kinderen dat deze les over magneten gaat. Oefen deze truc van tevoren.
Stap 2
Geen spontane verkenning.
Vrije exploratie
De leerkracht deelt de werkbladen uit aan de kinderen. De leerkracht vraagt aan de kinderen welke voorwerpen mogelijk magnetisch kunnen zijn. Hier zetten de kinderen een kruisje bij.
5 minuten
Stap 3 Onderzoek 20 minuten
De leerkracht versterkt de opdrachten (vaak in de vorm van kookboekinstructies) en schrijft voor in welke vorm ze de resultaten moeten weergeven. De leerkracht heeft alle materialen voor zich liggen. De kinderen zitten nog steeds in een kring. De leerkracht gaat met de magneet alle materialen proberen. Is een voorwerp magnetisch, dan mogen de kinderen dit inkleuren.
Stap 4
De leerkracht controleert de resultaten en geeft conclusies en toepassingen.
De rapportage 10 minuten
De leerlingen laten hun werkblad zien. De leerkracht kijkt of alles goed is gekleurd. De leerkracht vraagt aan de kinderen of de kruisjes 64
overeen komen met de gekleurde plaatjes. Dus of de voorspelling (van de leerkracht) is uitgekomen. Stap 5 Extra informatie 10 minuten
Stap 5 gaat vooraf aan het werken met materiaal en / of de leerkracht geeft aanvullende informatie. Er wordt onderzocht welk van de magneten het sterkst is. De leerkracht maakt onder ieder van de magneten een ketting van paperclips. Vooraf vraagt de leerkracht aan de kinderen welke magneet het sterkst zal zijn. Na het proefje kleuren de kinderen de sterkste magneet rood, de iets minder sterke oranje en de minst sterke groen.
Stap 6 Afsluiting 5 minuten
De kinderen vertellen over hun waarnemingen en ontdekkingen. Nu is ook de juiste gelegenheid om de vragen van de kinderen te beantwoorden. Zie ook de achtergrondinformatie. Opruimen: De leerkracht zegt de leerlingen waar ze de voorwerpen neer mogen leggen (ontdekhoek).
Achtergrondinformatie Magneten zijn voor kinderen geheimzinnige voorwerpen. Ze hebben een onzichtbare kracht waarmee ze andere voorwerpen kunnen aantrekken of afstoten. Er zijn veel verschillende magneten. Lange rechte magneten heten staafmagneten. Verder zijn er hoefijzervormige magneten en ronde magneten. Een staafmagneet heeft twee uiteinden. Deze uiteinden noemen we de Noordpool en de Zuidpool. Als de magneet aan een touwtje wordt gehangen zal de Noordpool naar het noorden wijzen en de Zuidpool naar het zuiden. Hierop is de werking van een kompas gebaseerd. Een magneet is niet overal even sterk. Bij de polen is de magneet sterk. In het midden is bijna geen aantrekkingskracht. Voorwerpen van ijzer of staal blijven aan een magneet kleven. Ook nikkel (munten) wordt door een magneet aangetrokken. Magneten zijn zelf ook van ijzer gemaakt, dus ze kunnen elkaar aantrekken. Ze kunnen elkaar ook afstoten. Gelijke polen stoten elkaar af en ongelijke polen trekken elkaar aan. Overal om ons heen zijn er magneten. In huis vind je eenvoudige en direct zichtbare toepassingen in kastdeurtjes (aan de ene kant zit een magneet aan de andere kant een stukje ijzer), in speelgoed en in de koelkastdeur. Ook in de telefoon, de computer, de walkman en de koptelefoon worden magneten gebruikt. Hele grote en sterke magneten worden gebruikt om bij een afvalverwerkingsbedrijf afval te scheiden. IJzeren voorwerpen worden zo uit het afval getrokken. 65
Les 3 Bloemenfeest, open les Kerndoel 39: De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Wat doen de kinderen?: -
Ze gebruiken bewust hun zintuigen Ze denken erover na waarover ze zich het meest verwonderen
Wat doet de leraar? -
Zij doet dat omdat ze de kinderen wil laten ervaren hoe belangrijk, hoe waardevol natuur voor mensen is. Zij geeft de kinderen de 'opdracht' goed hun ogen, neus en oren te gebruiken. Op een rustig plekje laat ze kinderen over hun ervaringen vertellen.
Kerndoel 40: De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. Wat doen de kinderen?: Ze verwoorden de verschillen die ze waarnemen tussen de (bloem)bladeren, de geur van bloemen en de plaats waar ze groeien. Wat doet de leraar?: Zij zoekt samen met de kinderen naar woorden om de verschillen in vorm, kleur, 15nervatuur en 16 bladrand te benoemen. Zij praat met kinderen over verschillen tussen planten (kleur, geur, vorm) en waar ze voorkomen. Kerndoel 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen. ontkiemen van zaden Wat doen de kinderen?: Ze zaaien zaad en volgen de ontkieming van het zaad en de groei van het plantje gedurende enige tijd.
15
Met de nervatuur worden de nerven van een blad bedoeld. De nervatuur kan verschillende zijn.
16
Bladranden zijn ook verschillend. Ze kunnen glad of gekarteld zijn, gegolfd of gezaagd.
66
Materialen: -
Versgeplukte kleine bloemen Keukenrol of papieren handdoekjes Verlepte bloemen Bosje droogbloemen Bloemenpers of zware boeken Boekjes over bloemen Werkblad ‘bloemen drogen’ Bakjes om bloemetjes in te laten groeien Potgrond Bloemenzaad ( Oostindische kers, Suzanne – met – de- mooie- ogen, klimmende winde) Oude tijdschriften/ folders met bloemen
Lesduur Totaal: ongeveer 60 minuten Alle stappen open Stap 1
De kinderen brengen het onderwerp in.
Introductie
Door de leerkracht worden de kinderen meegenomen naar de ontdekhoek. De leerkracht vertelt wat er allemaal in de hoek te zien is.
5 minuten
Stap 2 Vrije exploratie
De kinderen krijgen de gelegenheid om materiaal rond het onderwerp te verkennen; daarbij kunnen ze zelf tot vragen komen.
10 minuten
Alle materialen die de kinderen nodig zouden kunnen hebben liggen in de ontdekhoek. De kinderen mogen de materialen zelfstandig gebruiken. Ze moeten de materialen delen/ruilen/lenen. De leerkracht heeft de leerlingen de opdracht gegeven eens te bedenken wat je met al die spulletjes zou kunnen doen.
Stap 3
De kinderen zoeken zelf antwoord op hun vragen. Ze kiezen zelf wát ze gaan onderzoeken, met welk materiaal, en hoe: ze formuleren zelf onderzoeksvragen; ze ordenen zelf resultaten.
Onderzoek 25 minuten
De leerkracht laat de kinderen even het werk neerleggen en roept de kinderen bij elkaar in de 67
kring. Ze vraagt de kinderen waar ze mee bezig zijn? Wat heb je al ontdekt? Heb je tips voor anderen? Wat wil je nog gaan ontdekken/bekijken/doen? De leerkracht laat de kinderen ook onderling uitwisselen. Belangrijk bij deze stap is dat de leerkracht de kinderen laat ontdekken en laat ontdekken wat het gebruik van de verschillende materialen is of misschien wel kan zijn. Voor de kinderen is er ook gelegenheid tot het stellen van vragen aan de leerkracht. Leerkracht loopt rond en heeft een coachende rol/taak. Stap 4
De kinderen presenteren de resultaten, trekken conclusies en zoeken toepassingen.
De rapportage 10 minuten
Stap 5
De kinderen vertellen in de kring wat ze hebben ervaren/gevonden/meegemaakt. De kinderen laten zien wat ze hebben gemaakt. De leerkracht stelt vragen zoals: wie heeft hetzelfde gevonden? Wie heeft wat anders gevonden? De leerlingen zoeken of vragen meer informatie over het onderwerp.
Extra informatie 5 minuten
Stap 6 Afsluiting 5 minuten
De leerlingen mogen vragen stellen over het onderwerp en de leerkracht probeert zoveel mogelijk antwoord te geven. Ook vertelt de leerkracht wat de kinderen nog meer hadden kunnen doen met de materialen. Als de kinderen geen gebruik hebben gemaakt van de bloemenpers, zou je dit nog uit kunnen leggen. Als er nog ruimte is, zou de leerkracht nog wat bloemen kunnen persen. Zo niet, dan eventueel een andere keer. Leerkracht gaat met de leerlingen in de kring zitten en vraagt de leerlingen hoe alles opgeruimd moet worden en waar we alle gemaakte dingen gaan bewaren/ tentoonstellen? Leerkracht speelt de komende dagen in op 68
vragen van de kinderen.
Achtergrondinformatie Een bloem bestaat van binnen naar buiten uit stamper(s) en bloembodem, meeldraden, kroonbladeren (meestal gekleurd) en kelkbladeren (meestal groen). De bloembodem is de voorzetting van de stengel waarop de bovengenoemde delen vastzitten. De kroonbladeren zorgen door hun opvallende kleur en geur dat de insecten de bloem weten te vinden. Stampers en meeldraden zijn de voortplantingsorganen van de plant. Niet bij alle bloemen kun je de onderdelen even goed zien. Soms zijn de kroonblaadjes aan elkaar vergroeid, zoals bij het vingerhoedskruid. De bloempjes van de klaver zitten dicht tegen elkaar aan als een rond bolletje. Soms vormen veel kleine bloemetjes samen een scherm, zoals bij de vlier en de bereklauw.
69
Les 3 Bloemenfeest, gesloten les Kerndoel 40: De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. Wat doen de kinderen?: Ze verwoorden de verschillen die ze waarnemen tussen de (bloem)bladeren, de geur van bloemen en de plaats waar ze groeien. Wat doet de leraar?: Zij zoekt samen met de kinderen naar woorden om de verschillen in vorm, kleur, 17nervatuur en 18 bladrand te benoemen. Zij praat met kinderen over verschillen tussen planten (kleur, geur, vorm) en waar ze voorkomen. Kerndoel 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen. ontkiemen van zaden Wat doen de kinderen?: Ze zaaien zaad en volgen de ontkieming van het zaad en de groei van het plantje gedurende enige tijd. Materialen: -
Versgeplukte kleine bloemen Keukenrol of papieren handdoekjes Verlepte bloemen Bosje droogbloemen Bloemenpers of zware boeken Boekjes over bloemen Werkblad ‘bloemen drogen’ Bakjes om bloemetjes in te laten groeien Potgrond Bloemenzaad ( Oostindische kers, Suzanne – met – de- mooie- ogen, klimmende winde) Oude tijdschriften/ folders met bloemen
Lesduur
17
Met de nervatuur worden de nerven van een blad bedoeld. De nervatuur kan verschillende zijn.
18
Bladranden zijn ook verschillend. Ze kunnen glad of gekarteld zijn, gegolfd of gezaagd.
70
Totaal: ongeveer 60 minuten De les Alle stappen gesloten Stap 1
De leerkracht bepaalt het onderwerp en geeft er informatie over.
Introductie 10 minuten
De leerlingen zitten in een kring in het buitenlokaal. In het midden van de kring staat een bos(je) bloemen. De leerkracht stelt vragen, zoals: Ken je de namen van de bloemen? Pluk e zelf wel eens bloemen? Welke bloemen vind je mooi? Ruik je ook iets aan de bloemen? Heb je thuis een tuin? Heb je thuis plantenbakken met bloemen? Welke bloemen groeien daar? Wie verzorgt de tuin/ plantenbakken? Wanneer geef je iemand bloemen cadeau?
Stap 2
Geen spontane verkenning.
Vrije exploratie
De leerkracht vertelt aan de kinderen hoe je snijbloemen verzorgt. Bloemen hebben water nodig. Ze zuigen het water op door de steel. (plaatje laten zien!) Als ze geen water krijgen verleppen ze. De leerkracht laat de verlepte bloemen zien. De leerkracht vertelt daarna dat bloemen toch mooi kunnen blijven ook al geef je ze geen water. Laat het bosje droogbloemen zien.
5 minuten
Stap 3 Onderzoek 20 minuten
De leerkracht versterkt de opdrachten (vaak in de vorm van kookboekinstructies) en schrijft voor in welke vorm ze de resultaten moeten weergeven. De leerkracht vertelt dat de kinderen vandaag zelf droogbloemen gaan maken. De leerlingen krijgen ieder twee stukken keukenrol; op één ervan staat hun naam. Vervolgens deelt de leerkracht aan ieder kind een aantal bloemen uit die ze kunnen drogen. De leerlingen leggen de bloemen netjes op hun stukje keukenrol neer. Als ze dit gedaan hebben, leggen ze het andere stukje keukenrol op de 71
bloemen. Stap 4
De leerkracht controleert de resultaten en geeft conclusies en toepassingen.
De rapportage 10 minuten
De leerlingen komen weer in de kring zitten met hun stukjes keukenrol met daartussen de bloemen. De leerkracht vraagt de leerlingen één voor één hun pakketje naar haar toe te brengen en de leerkracht legt de pakketjes zelf tussen de bloemenpers. De leerkracht vertelt dat het wel één of twee weken kan duren voordat de bloemen gedroogd zijn. Als de bloemen gedroogd zijn, mogen de leerlingen ze opplakken op een werkblad.
Extra informatie
Stap 5 gaat vooraf aan het werken met materiaal en / of de leerkracht geeft aanvullende informatie.
5 minuten
Suggesties:
Stap 5
Stap 6 Afsluiting 10 minuten
-
Het is voor de kinderen ook leuk om te zien hoe bloemetjes groeien. De leerkracht zaait in de bakjes met potgrond bloemzaad dat tot snel resultaat leidt.
-
In de klas: laat de kinderen een collage maken van plaatjes van bloemen uit tijdschriften en folders.
De kinderen vertellen over hun waarnemingen en ontdekkingen. Nu is ook de juiste gelegenheid om de vragen van de kinderen te beantwoorden. Zie ook de achtergrondinformatie. Opruimen: De leerkracht zegt de leerlingen waar ze de bloemenpers neer mogen zetten (de klas,want moet op een warme plek zijn). De leerkracht zegt de leerlingen waar ze de overgebleven bloemen mogen neerleggen (ontdekhoek).
72
Achtergrondinformatie Een bloem bestaat van binnen naar buiten uit stamper(s) en bloembodem, meeldraden, kroonbladeren (meestal gekleurd) en kelkbladeren (meestal groen). De bloembodem is de voorzetting van de stengel waarop de bovengenoemde delen vastzitten. De kroonbladeren zorgen door hun opvallende kleur en geur dat de insecten de bloem weten te vinden. Stampers en meeldraden zijn de voortplantingsorganen van de plant. Niet bij alle bloemen kun je de onderdelen even goed zien. Soms zijn de kroonblaadjes aan elkaar vergroeid, zoals bij het vingerhoedskruid. De bloempjes van de klaver zitten dicht tegen elkaar aan als een rond bolletje. Soms vormen veel kleine bloemetjes samen een scherm, zoals bij de vlier en de bereklauw.
73
Les 4 Zet ‘m op, open les Kerndoel 39: De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Wat doen de kinderen?: -
Ze gebruiken bewust hun zintuigen Ze denken erover na waarover ze zich het meest verwonderen
Wat doet de leraar? -
Zij doet dat omdat ze de kinderen wil laten ervaren hoe belangrijk, hoe waardevol natuur voor mensen is. Zij geeft de kinderen de 'opdracht' goed hun ogen, neus en oren te gebruiken. Op een rustig plekje laat ze kinderen over hun ervaringen vertellen.
Kerndoel 44: De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik. Kerndoel 45: De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren. Materialen: -
Boekjes over kamperen Tentstokken Scheerlijnen Haringen Andere kampeerspullen Touwen Lappen
Lesduur: Totaal ongeveer 60 minuten De les: Alle stappen open Stap 1
De kinderen brengen het onderwerp in.
Introductie
Door de leerkracht worden de kinderen meegenomen naar de ontdekhoek. De 74
5 minuten
leerkracht vertelt wat er allemaal in de hoek te zien is. De leerkracht leest een boekje voor over kamperen.
Stap 2
De kinderen krijgen de gelegenheid om materiaal rond het onderwerp te verkennen; daarbij kunnen ze zelf tot vragen komen.
Vrije exploratie 10 minuten
Alle materialen die de kinderen nodig zouden kunnen hebben liggen in de ontdekhoek. De kinderen mogen de materialen zelfstandig gebruiken. Ze moeten de materialen delen/ruilen/lenen. De leerkracht heeft de leerlingen de opdracht gegeven eens te bedenken wat je met al die spulletjes zou kunnen doen.
Stap 3
De kinderen zoeken zelf antwoord op hun vragen. Ze kiezen zelf wát ze gaan onderzoeken, met welk materiaal, en hoe: ze formuleren zelf onderzoeksvragen; ze ordenen zelf resultaten.
Onderzoek 20 minuten
De leerkracht laat de kinderen even het werk neerleggen en roept de kinderen bij elkaar in de kring. Ze vraagt de kinderen waar ze mee bezig zijn? Wat heb je al ontdekt? Heb je tips voor anderen? Wat wil je nog gaan ontdekken/bekijken/doen? De leerkracht geeft aan dat het leuk is als ze een tekening maken van hun constructie. De leerkracht laat de kinderen ook onderling uitwisselen. De kinderen gaan weer aan de slag. Belangrijk bij deze stap is dat de leerkracht de kinderen laat ontdekken en laat ontdekken wat het gebruik van de verschillende materialen is of misschien wel kan zijn. Voor de kinderen is er ook gelegenheid tot het stellen van vragen aan de leerkracht. Leerkracht loopt rond en heeft een coachende rol/taak. Stap 4
De kinderen presenteren de resultaten, trekken conclusies en zoeken toepassingen. 75
De rapportage 5 minuten
Stap 5
De kinderen vertellen in de kring wat ze hebben ervaren/gevonden/meegemaakt. De kinderen laten zien wat ze hebben gemaakt. De leerkracht stelt vragen zoals: wie heeft hetzelfde gevonden? Wie heeft wat anders gevonden? Als de kinderen geen gebruik hebben gemaakt van het werkblad, kan de leerkracht hierop wijzen en de kinderen dit laten doen. De leerlingen zoeken of vragen meer informatie over het onderwerp.
Extra informatie 10 minuten
De leerlingen mogen vragen stellen over het onderwerp en de leerkracht probeert zoveel mogelijk antwoord te geven. Ook vertelt de leerkracht wat de kinderen nog meer hadden kunnen doen met de materialen. De leerkracht stelt voor dat de kinderen een plattegrond maken van de camping. Op een vel laat hij de kinderen de camping natekenen.
Stap 6 Afsluiting 5 minuten
Leerkracht gaat met de leerlingen in de kring zitten en vraagt de leerlingen hoe alles opgeruimd moet worden en waar we alle gemaakte dingen gaan bewaren/ tentoonstellen? Leerkracht speelt de komende dagen in op vragen van de kinderen.
Achtergrondinformatie Alle traditionele tenten zijn geconstrueerd met stokken, doek en scheerlijnen, denk aan de wigwams en tipi’s van de Indianen en aan de tenten van de Bedoeïenen in Noord – Afrika. De eenvoudigste vorm en constructie van een tent is te herkennen aan de volgende onderdelen: twee palen rechtop, een noklat daartussen en daar het tentdoek overheen. Varianten hierop zijn de tenten met twee stokken extra aan de voorkant om een soort voortentje te maken. Een andere variant is de driehoekige tent met de luifel aan de zijkant. Om te voorkomen dat de strak gespannen scheerlijnen breken of dat het doek scheurt door uitzetten en krimpen is er vaak een elastiek aan het uiteinde van een scheerlijn bevestigd. Sommige lagere delen van een tent zijn zelfs met elastieken vastgezet.
76
De meeste tenten zijn tegenwoordig dubbeldaks, zodat ze zelfs voldoende bescherming bieden in zeer koude streken. In dit soort gebieden wordt vaak gebruikgemaakt van tenten met gebogen, licht kunststofframe waarbij de uitgekiende vorm en spanning ervoor zorgt dat de tent alleen nog maar aan de grond hoeft te worden bevestigd. De bolle vorm zorgt voor een optimale verhouding tussen inhoud en oppervlakte. Het is belangrijk de oppervlakte van een tent zo klein mogelijk te houden, om zo min mogelijk warmte te verliezen. Er zijn tegenwoordig ook opblaasbare tenten. Deze zijn koepelvormig en de tentstokken bestaan uit twee dikke ‘slangen’ waarin lucht wordt gepompt, zodat ze heel stevig worden. E twee slangen kruisen elkaar in de nok. De slangen eindigen in de hoeken van de tent bij het grondzeil en worden op die punten aan de grond vastgezet. Zo’n tent bestaat uit één stuk: tentdoek en grondzeil zitten aan elkaar. Tenten voor grotere evenementen kunnen ook verschillende constructies hebben. Vaak dragen één of twee grote palen de hele tent. Een grondzeil is er meestal niet. Wel ligt er soms een vloer in van houten vlonders.
77
Les 4 Zet ‘m op, gesloten les Kerndoel 44: De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik. Kerndoel 45: De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren. Lesdoelen: -
De kinderen kunnen de onderdelen van een tent benoemen: palen (stokken, buizen), tentdoek, haringen, scheerlijnen, grondzeil.
-
De kinderen weten dat je een haring schuin in de grond moet slaan.
-
De kinderen kunnen een stok rechtop zetten met behulp van scheerlijnen en haringen
-
De kinderen kunnen een eenvoudige tent maken.
Materialen: -
Boekjes over kamperen (Tent)stokken Scheerlijnen Haringen Andere kampeerspullen Blad ‘zet ‘m op’ Groot vel
Lesduur: Totaal ongeveer 60 minuten De les Alle stappen gesloten Stap 1
De leerkracht bepaalt het onderwerp en geeft er informatie over.
Introductie 10 minuten
De leerlingen zitten in een kring in het buitenlokaal. De leerkracht laat de leerlingen een aantal kampeerartikelen zien. De leerkracht vertelt dat je deze spullen gebruikt om mee te kamperen. De leerkracht vertelt wat het allemaal is. De leerkracht vraagt de kinderen 78
naar hun kampeerervaringen. Stap 2
Geen spontane verkenning.
Vrije exploratie
De leerkracht laat de kinderen zien hoe je een stok rechtop kan zetten.
15 minuten -
Stap 3 Onderzoek 15 minuten
Probeer de stok zonder ondersteuning rechtop te laten staan. Dit lukt natuurlijk niet. Bind vervolgens drie scheerlijnen aan de punt van de stok. Vraag drie kinderen de stok rechtop te houden door de touwen strak te spannen. De leerkracht vertelt de kinderen hoe ze moeten gaan staan, zodat de stok blijft staan. Vervolgens kunnen ze de scheerlijnen met haringen in de grond steken (dit doen drie andere kinderen). Vertel de kinderen hoe de haringen in de grond moeten worden gestoken (schuin).
De leerkracht versterkt de opdrachten (vaak in de vorm van kookboekinstructies) en schrijft voor in welke vorm ze de resultaten moeten weergeven. De leerkracht deelt de materialen uit in groepjes. Stap voor stap doen de kinderen wat de leerkracht zegt. Zie stap 2.
Stap 4
De leerkracht controleert de resultaten en geeft conclusies en toepassingen.
De rapportage 10 minuten
Stap 5 Extra informatie 5 minuten
De leerlingen tekenen op een blad hun constructies. Alle tekening samen worden op één groot vel geplakt en opgehangen in de ontdekhoek. Stap 5 gaat vooraf aan het werken met materiaal en / of de leerkracht geeft aanvullende informatie. De leerkracht leest een verhaal voor over kamperen.
79
Stap 6 Afsluiting 5 minuten
De kinderen vertellen over hun waarnemingen en ontdekkingen. Nu is ook de juiste gelegenheid om de vragen van de kinderen te beantwoorden. Zie ook de achtergrondinformatie. Opruimen: De leerkracht zegt de leerlingen waar ze de voorwerpen neer mogen leggen (ontdekhoek).
Achtergrondinformatie Alle traditionele tenten zijn geconstrueerd met stokken, doek en scheerlijnen, denk aan de wigwams en tipi’s van de Indianen en aan de tenten van de Bedoeïenen in Noord – Afrika. De eenvoudigste vorm en constructie van een tent is te herkennen aan de volgende onderdelen: twee palen rechtop, een noklat daartussen en daar het tentdoek overheen. Varianten hierop zijn de tenten met twee stokken extra aan de voorkant om een soort voortentje te maken. Een andere variant is de driehoekige tent met de luifel aan de zijkant. Om te voorkomen dat de strak gespannen scheerlijnen breken of dat het doek scheurt door uitzetten en krimpen is er vaak een elastiek aan het uiteinde van een scheerlijn bevestigd. Sommige lagere delen van een tent zijn zelfs met elastieken vastgezet. De meeste tenten zijn tegenwoordig dubbeldaks, zodat ze zelfs voldoende bescherming bieden in zeer koude streken. In dit soort gebieden wordt vaak gebruikgemaakt van tenten met gebogen, licht kunststofframe waarbij de uitgekiende vorm en spanning ervoor zorgt dat de tent alleen nog maar aan de grond hoeft te worden bevestigd. De bolle vorm zorgt voor een optimale verhouding tussen inhoud en oppervlakte. Het is belangrijk de oppervlakte van een tent zo klein mogelijk te houden, om zo min mogelijk warmte te verliezen. Er zijn tegenwoordig ook opblaasbare tenten. Deze zijn koepelvormig en de tentstokken bestaan uit twee dikke ‘slangen’ waarin lucht wordt gepompt, zodat ze heel stevig worden. E twee slangen kruisen elkaar in de nok. De slangen eindigen in de hoeken van de tent bij het grondzeil en worden op die punten aan de grond vastgezet. Zo’n tent bestaat uit één stuk: tentdoek en grondzeil zitten aan elkaar. Tenten voor grotere evenementen kunnen ook verschillende constructies hebben. Vaak dragen één of twee grote palen de hele tent. Een grondzeil is er meestal niet. Wel ligt er soms een vloer in van houten vlonders.
80
5. Klasse observatielijsten + theorie welbevinden & betrokkenheid De observaties zijn verricht aan de hand van een observatie instrument dat is beschreven in Els Vandenbussche, Marina Kog, Luk Depondt, Ferre Laevers (1995) Een procesgericht kindvolgsysteem voor kleuters, Leuven, Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs . Door het observeren van de lessen heb ik gezocht naar antwoorden op de volgende deelvragen: o Onderzoeken van de effecten van open en gesloten natuur/ techniek lessen in het buitenlokaal. o Deelname door 2 groepen: 1 groep open lessen & 1 groep gesloten lessen in het buitenlokaal o Hoe groot is de betrokkenheid in een open of gesloten les? o Hoe groot is het welbevinden in een open of gesloten les? Screening van de klasgroep vanuit vijf niveaus (Vorm B) Welbevinden De mate van welbevinden van kinderen geeft aan hoe zij het maken op het emotionele vlak. Gaan zij gebukt onder emotioneel belastende ervaringen of steken zij goed in hun vel? Vindt een gave emotionele ontwikkeling plaats? Omschrijving Kinderen (en volwassenen) die in een toestand van welbevinden verkeren, voelen zich ‘als een vis in het water’. Ze zijn gelukkig en tonen dit ook. Ze stellen zich open, ontvankelijk en soepel op naar de omgeving. Een toestand van welbevinden brengt zelfvertrouwen en een goed zelfwaardegevoel met zich mee alsook een flinke dosis weerbaarheid. Ze durven zichzelf te zijn, voor zichzelf opkomen en kunnen het leven aan. Ze stralen vitaliteit en tegelijk ontspanning en innerlijke rust uit. De hoofdtoon van het bestaan is genieten. Ze beleven plezier, hebben deugd aan elkaar en aan de dingen. Verder hebben ze een soepel en vlot contact met zichzelf: met eigen behoeften, noden, wensen, gevoelens en gedachten. … Signaleren van welbevinden -
Openheid en ontvankelijkheid Soepelheid, flexibiliteit Zelfvertrouwen en zelfwaardegevoel Weerbaarheid, assertiviteit Vitaliteit Ontspanning en innerlijke rust Ten volle kunnen genieten In contact met zichzelf
Betrokkenheid 81
De mate waarin kinderen in de klas al dan niet betrokken zijn, geeft aan hoe zij het maken op het vlak van hun ontwikkeling. Zijn de kinderen in groei of staan de stil? Profiteren zij van het milieu waarin zij zich bevinden of gaat dat aan hen voorbij? Omschrijving Betrokkenheid heeft niet te maken met de inhoud van de activiteit maar met de kwaliteit ervan. Wie betrokkenheid wil observeren kijkt dus niet (op de eerste plaats) naar: waarmee speelt de kleuter, doet de kleuter het goed, passen zijn prestaties bij zijn leeftijd? We spreken van betrokkenheid als kinderen (en volwassenen) intens bezig zijn. Ze bevinden zich in een bijzondere toestand. Zij zijn geconcentreerd en gedreven om met de activiteit aan de slag te blijven. Zij voelen zich van binnenuit gemotiveerd om verder te doen omdat de activiteit tegemoet komt aan wat zij willen kennen en kunnen, m.a.w. aan hun exploratiedrang: hun wil om iets te begrijpen en te beheersen, om greep te krijgen op de werkelijkheid, om te experimenteren, om nieuwe dingen te bedenken en te maken. De ervaringen die met betrokken activiteit gepaard gaan, zijn intens. Er is geen verveling, noch frustratie. De kinderen ervaren voldoening, genieten en gaan er met heel hun wezen en energie tegenaan. Betrokkenheid komt alleen voor in het smalle gebied tussen ‘al – kunnen’ en ‘nog –net – niet kunnen’ of ‘al – begrijpen’ en ‘nog – net – niet – begrijpen’. De activiteit is niet te makkelijk, ook niet te moeilijk. Het aanbod van het materiaal moet daarvoor aangepast zijn aan het niveau van iedere kleuter. Pas dan kan men zich bewegen aan de grens van zijn mogelijkheden, in de zone van de naaste ontwikkeling. Al deze kenmerken samen maken dat verdere ontwikkeling reëel te verwachten is. Betrokkenheidsignalen -
Concentratie Energie Complexiteit en creativiteit Mimiek en houding Persistentie (kleuters laten hun activiteit niet makkelijk los) Nauwkeurigheid Reactietijd Verwoording Voldoening
Vijf niveaus van welbevinden Niveau 1: uitgesproken laag welbevinden Niveau 2: laag welbevinden Niveau 3: wisselend welbevinden of eerder neutraal 82
Niveau 4: hoog welbevinden Niveau 5: uitgesproken hoog welbevinden Vijf niveaus van betrokkenheid Niveau 1: weinig tot geen activiteit Niveau 2: momenten van onderbroken activiteit of sporadisch activiteit Niveau 3: min of meer aangehouden activiteit of weinig intense activiteit Niveau 4: activiteit met intense momenten of vrij intense activiteit Niveau 5: volgehouden intense activiteit Instructie bij het invullen van vorm B -
Op basis van de indrukken van de voorbije twee weken overloopt men op een rustig moment alle kleuters en probeert hen een score te geven. Als men over een kleuter nog twijfelt, omcirkelt men het vraagteken
Tussenwaarden scoren In de regel kent men per kleuter één schaalwaarde toe. Soms voelt men evenwel de nood om aan een kleuter twee schaalwaarden te geven; bijv. niveau 3 en 4. Dit kan men doen omdat men vindt dat de kleuter vaak schommelt tussen die twee schaalwaarden of omdat de score zich ergens tussen die twee waarden bevindt. In die gevallen omcirkelt men de waarden die het meest voorkomen en verbindt ze met elkaar. In extreme gevallen, wanneer de betrokkenheid van een kleuter heel sterk schommelt, kan men zelfs meer dan twee waarden aanduiden. 5.1 Screening NB : Onderstreepte namen zijn oudste kleuters! Les 1 Open les Regenwormen Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
D.(afwezig)
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
83
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
A.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
K.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
I.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
84
85
86
Les 1 Gesloten les Regenwormen Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.(afwezig)
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
O.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
G.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
87
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
J.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
88
89
Les 2 Open les Magneten Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
A.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
K.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
I.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
90
91
92
Les 2 Gesloten les Magneten Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
93
O.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
G.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
J.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
94
95
96
Les 3 Open les Bloemenfeest Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
A.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
K.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
I.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
97
98
99
100
Les 3 Gesloten les Bloemenfeest Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
O.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
G.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
101
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
J.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
102
103
Les 4 Open les Zet ‘m op Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
A.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
R.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
K.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
I.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
104
105
106
107
108
109
110
Les 4 Gesloten les Zet ‘m op Naam
Welbevinden
Betrokkenheid
N.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
B.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
M.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
O.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
G.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
E.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
Y.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
111
S.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
L.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
D.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
F.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
J.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
C.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
T.
?
1
2
3
4
5
?
1
2
3
4
5
112
113
114
115
116
117
Conclusies na de klasscreening Bij het interpreteren of verwerken van de scores kan men gebruik maken van drie kleuren: KLEUR
VORM B
Rood
Score 1 en 2
Geel
Score 3 of ?
Groen
Score 4 en 5
-
Een score 1 en 2 (Vorm B) op welbevinden of betrokkenheid is problematisch o Vanuit betrokkenheid: deze kinderen profiteren onvoldoende van het aanbod of het aanbod is onvoldoende op hen afgestemd. Ze zijn gedurende een klasdag weinig zinvol bezig. Ze zijn bijgevolg niet of nauwelijks in ontwikkeling o Vanuit welbevinden: ze voelen zich niet goed in de klas, zijn niet gelukkig. Deze kinderen behoeven onmiddellijk onze grootste zorg. Dit kan men aangeven door op de klasscreening hun namen te onderstrepen of te markeren met een rode kleur. Voor deze kinderen gaat men over naar stap 2 van het kindvolgsysteem: de individuele observatie en analyse.
-
Kinderen die in de kolom niveau 3 scoren op welbevinden of betrokkenheid zijn ook niet zonder risico. Ze gedijen niet echt goed. Ook voor deze kinderen is het aanbod onvoldoende op hen afgestemd. Hun ontwikkeling dreigt stil te vallen. Ook voor deze kinderen moet men maatregelen nemen die hen tot een hoger niveau van welbevinden kunnen brengen of hen meer ontwikkelingskansen geven. Op de klasscreening kan men ze markeren met een oranje kleur.
-
Kleuters bij wie men nog onvoldoende informatie heeft om welbevinden of betrokkenheid in te schatten, moet men verder observeren. Indien men er niet uitkomt en geen hoogte krijgt van hen, kan het zinvol zijn ook voor hen naar stap 2 over te gaan. Op het formulier kan men de namen van deze kinderen eveneens met een oranje kleur aangeven.
-
Kleuters die een score 4-5 kregen op welbevinden èn betrokkenheid, markeert men met groen. Over hen maakt men zich (voorlopig) geen zorgen.
Verband tussen welbevinden en betrokkenheid Wanneer men nagaat of de kinderen die laag scoren op betrokkenheid ook laag scoren op welbevinden, dan merkt men dat er vaak een verband is tussen beide. Betrokkenheid en welbevinden hangen nauw samen.
118
Eigenlijk is dit logisch: een kleuter die zich emotioneel niet goed voelt in de klas, niet ‘gelukkig’ is, komt moeilijker tot activiteit en zeker moeilijker tot betrokkenheid. Hij wordt al te zeer opgeslorpt door zijn emotionele problematiek. Ook het omgekeerde komt voor. Als de kleuter zijn gading niet vindt in het klasaanbod (bijv. omdat de meeste materialen te moeilijk zijn) en hij bijgevolg moeilijk toto betrokkenheid komt, zal hij na verloop van tijd ook niet meer ‘gelukkig’ zijn in de klas, zich er niet meer ‘goed’ voelen. Verveling, niet op zijn niveau aangesproken worden, niet voluit kunnen gaan is een mogelijke bron voor gedragsproblemen. Een schematisch overzicht in cijfers Open lessen Aantal kinderen groep 1/2 D: 22 Welbevinden
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
-
4
17
Les 2
-
3
19
Les 3
-
1
21
Les 4
-
3
19
Totaal
0
11
76
Welbevinden
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
0%
19,05%
80,95
Les 2
0%
13,64
86,36%
Les 3
0%
4,55%
95,44%
Les 4
0%
13,64%
86,36%
Totaal
0%
12,64%
87,36%
Geel (aantal)
Groen (aantal)
In procenten:
Aantal kinderen groep 1/2 D: 22 Betrokkenheid
Rood (aantal)
119
Les 1 (1 kind afwezig)
5
1
15
Les 2
1
4
17
Les 3
-
7
15
Les 4
1
3
18
Totaal
7
15
76
Betrokkenheid
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
23,81%
4,76%
71,43
Les 2
4,55
18,18%
77,27%
Les 3
0%
31,82%
68,18%
Les 4
4,55%
14,64%
81,81%
Totaal
8,05%
17,24%
74,71%
In procenten:
Gesloten lessen Aantal kinderen in groep 1/2 B: 23 Welbevinden
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
-
6
16
Les 2
-
5
18
Les 3
-
3
20
Les 4
-
5
18
Totaal
0
19
72
Welbevinden
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
0%
27,27%
72,73%
In procenten:
120
Les 2
0%
21,74%
78,26%
Les 3
0%
13,64%
86,96%
Les 4
0%
21,74%
78,26%
Totaal
0%
20,88%
79,12%
Aantal kinderen in groep 1/2 B: 23 Betrokkenheid
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
5
2
15
Les 2
6
6
11
Les 3
6
5
12
Les 4
9
1
13
Totaal
26
14
51
Betrokkenheid
Rood (aantal)
Geel (aantal)
Groen (aantal)
Les 1 (1 kind afwezig)
22,72%
9,10%
68,18%
Les 2
26,09%
26,09%
47,82%
Les 3
26,09%
21,74
52,17%
Les 4
39,13%
4,35%
56,52%
Totaal
28,57%
15,38%
56,05%
In procenten:
Overzicht met verdeling jongste / oudste kleuters: Welbevinden Open lessen Oudste(10)
Gesloten lessen Jongste(12)
Les 1
121
Oudste(14)
Jongste(9)
Groen
9
8
11
5
Geel
-
4
2
4
Rood
-
-
-
-
Groen
9
10
12
6
Geel
1
2
2
3
Rood
-
-
-
-
Groen
10
11
13
7
Geel
-
1
1
2
Rood
-
-
-
-
Groen
9
10
13
5
Geel
1
2
1
4
Rood
0
-
-
-
Les 2
Les 3
Les 4
In procenten: Open lessen
Gesloten lessen
Oudste(10)
Jongste(12)
Oudste(14)
Jongste(9)
Groen
100%
66,67%
84,61%
55,56%
Geel
0%
33,33%
15,39%
44,44%
Rood
0%
0%
0%
0%-
Groen
90%
83,33%
85,71%
66,67%
Geel
10%
16,67%
14,29%
33,33%
Les 1
Les 2
122
Rood
0%
0%
0%
0%
Groen
100%
91,67%
92,86%
77,78%
Geel
0%
8,33%
7,14%
22,22%
Rood
0%
0%
0%
0%
Groen
90%
83,33%
92,86%
55,56%
Geel
10%
16,67%
7,14%
44,44%
Rood
0%
0%
0%
0%
Les 3
Les 4
Betrokkenheid Open lessen Oudste(10)
Gesloten lessen Jongste(12)
Oudste(14)
Jongste(9)
Les 1 Groen
9
6
12
3
Geel
-
1
1
1
Rood
-
5
-
5
Groen
9
8
11
-
Geel
1
3
3
3
Rood
-
1
-
6
Groen
10
5
11
1
Geel
-
7
3
2
Rood
-
-
-
6
Les 2
Les 3
Les 4 123
Groen
9
9
11
2
Geel
-
3
1
-
Rood
1
-
2
7
In procenten: Open lessen Oudste(10)
Gesloten lessen Jongste(12)
Oudste(14)
Jongste(9)
Les 1 Groen
100%
50%
92,31%
33,33%
Geel
-
8,33%
7,69%
11,11%
Rood
0%
41,67%
0%
55,56%
Groen
90%
66,67%
78,57%
0%
Geel
10%
25%
21,43%
33,33%
Rood
0%
8,33%
0%
66,67%
Groen
100%
41,67%
78,57%
11,11%
Geel
0%
58,33%
21,43%
22,22%
Rood
0%
0%
0%
66,67%
Groen
90%
75%
78,57%
22,22%
Geel
0%
25%
7,14%
0%
Rood
10%
0%
14,29%
77,78%
Les 2
Les 3
Les 4
Door het uitwerken van alle gegevens heb ik antwoord gekregen op de vragen ”hoe groot het welbevinden is bij kinderen bij een gesloten of een open les” en “hoe groot is de betrokkenheid bij kinderen bij een open op een gesloten les”. 124
Uit de gegevens zijn de volgende conclusies te trekken: Welbevinden: -
87,36% van de kinderen scoort groen (zeer goed welbevinden) bij een open les tegenover 74,71% van de kinderen bij een gesloten les. Hier is dus een verschil waar te nemen van 12,65%. Een behoorlijk verschil.
-
12,64% van de kinderen scoort geel (redelijk welbevinden) bij een open les tegenover 17,24% van de kinderen bij een gesloten les. Hier is dus een verschil waar te nemen van 4,6%. Een klein verschil.
-
0% van de kinderen scoort rood (slecht welbevinden) bij een open les tegenover 8,05% van de kinderen bij een gesloten les. Een aanzienlijk verschil, waar ik bij hoofdstuk 8 nader op in zal gaan.
Betrokkenheid: -
74,71% van de kinderen scoort groen (grote betrokkenheid) bij een open les tegenover 56,05% van de kinderen bij een gesloten les. Hier is dus een verschil waar te nemen van 18,66%. Een zeer groot verschil. In hoofdstuk 5 paragraaf 8 is te lezen welke conclusies hieruit te trekken zijn.
-
17,24% van de kinderen scoort geel (gemiddelde betrokkenheid) bij een open les tegenover 15,38% van de kinderen bij een gesloten les. Hier is een verschil waar te nemen van 1,86%. Een zeer klein verschil.
-
8,05% van de kinderen scoort rood (lage betrokkenheid) bij een open les tegenover 28,57% van de kinderen bij een gesloten les. Hier is een verschil waar te nemen van 20,52%. Een zeer groot verschil. In hoofdstuk 5 paragraaf 8 is te lezen welke conclusies hieruit te trekken zijn.
125
6.
Bezoek aan de andere scholen
Bezoek aan de De Beemd, Schijndel
woensdag 15 april 2009
Contactpersoon: A.H. Korte beschrijving bezoek: Op deze school werken ze met lesboxen. Per bouw zijn er 10 boxen van verschillende onderwerpen beschikbaar. Elke box bevat materialen die de kinderen kunnen gebruiken bij de uitwerking van de les. Meestal is de instructie gezamenlijk, klassikaal. Vervolgens kunnen de kinderen in zelfgekozen groepjes aan de slag in de speelleertuin. De ideeën van de Beemd zijn gebaseerd op scholen in Duitsland. De Beemd is in gesprek met een uitgeverij om hun lesboxen beschikbaar te stellen voor andere scholen. Er wordt gekeken welke voordelen de Beemd hieruit kan halen. Ze willen de boxen graag delen met andere scholen, maar er is voor de vrijwilligers van de Beemd ook heel veel werk in gaan zitten en ze willen hier eigenlijk wel van profiteren. Onderstaande informatie verkregen via A.H. Verantwoording Vanuit welke visie zijn de speelleertuinboxen ontwikkeld? In een wereld waarin de natuur het steeds moeilijker krijgt, en kinderen meer tijd binnenshuis doorbrengen dan buiten, wordt de roep steeds groter voor een andere benadering van ons natuuronderwijs! We willen de kinderen weer in contact brengen met de natuurlijke omgeving, niet alleen vanuit een boek, maar juist gebruik makend van de mogelijkheden van de schoolomgeving. Belangrijk vinden wij het ook dat kinderen leren spelen in een natuurlijke omgeving, met respect voor planten en dieren. Hierbij staan de uitgangspunten van het coöperatief leren voorop; leren doe je niet alleen, het is een sociaal proces. Met de speelleertuinboxen gaan de kinderen dan ook in groepjes op verkenning, gebruik makend van de nieuwste materialen op veldwerkgebied. Het “nieuwe leren” (vaak een beladen term) is uitgangspunt geweest voor het ontwikkelen van de opdrachtkaarten in de boxen. Kinderen bedenken samen waar ze de opdracht het best kunnen uitvoeren, hoe ze de taken verdelen, en op welke manier ze de rest van de klas kunnen betrekken bij hun ontdekkingen. Dat laatste kan op diverse manieren gebeuren, maar altijd in overleg met de leerkracht. In de onderbouw zal de verslaglegging veel in de vorm van tekeningen of creatieve werkstukken kunnen gebeuren, terwijl bij de oudere kinderen het digitale portfolio (met zelfgemaakte foto’s) een belangrijke rol speelt. Van hieruit is een presentatie voor een groep klasgenoten ook een logische stap. Zijn de speelleertuinboxen een vervanging voor de bestaande natuurkennismethode?
126
Nee. Het is de bedoeling dat de speelleertuinboxen worden ingebouwd in de huidige methode. De materialen van de speelleertuinboxen passen in alle bestaande natuurkennis-methodes, mits er goed gekeken wordt naar de inhoud van de thema’s. In het ene geval kan het veldwerk van de speelleertuinboxen aansluiten bij de theorie van de methode, terwijl in het andere geval hoofdstukken vervangen kunnen worden door de veldwerklessen. Als de boxen binnen een bestaande methode leerstofvervangend ingezet kunnen worden, is er geen sprake van een overvol programma, en is het leereffect optimaal. Hoe gaan we werken met de speelleertuinboxen? Voor elke leeftijdsgroep zijn tien boxen beschikbaar, die gedurende het schooljaar rouleren. De kinderen hebben een overzichtslijst van de opdrachten, en de leerkracht kan op deze lijst aangeven hoe de resultaten zijn van het werk. Op het moment dat er buiten met de speelleertuinboxen gewerkt kan worden, kan gekozen worden voor een klassikale benadering, maar evengoed voor een werkwijze met kleine groepjes. Wanneer een leerkracht met de totale groep wil werken, is hij/zij degene die de boxen verdeelt over de klas, ondersteunt en enthousiasmeert waar nodig, de kinderen bevraagt naar hun bevindingen, en er zorg voor draagt dat de materialen weer heelhuids terugkomen in de boxen. Bij de werkwijze met kleine groepjes worden de kinderen meer verspreid over de dag met een box aan het werk gezet, zoals dat ook vaak al gebeurt tijdens zelfstandig werken met een werkbrief (weekcontract). Ook hier geldt dat de leerkracht de kinderen hierbij helpt, en controleert of de materialen weer goed opgeruimd zijn. Om te kunnen inspelen op een actualiteit (er wordt bijv. een mooie vlinder of bij gevonden en in de klas bekeken), kan de leerkracht de bijpassende speelleertuinbox in de kring behandelen en bespreken. Op deze manier wordt in de vorm van pre-teaching de werkvorm van de speelleertuinbox verder toegelicht.
Specifieke info en tips over het gebruik van de speelleertuinboxen Groep 1-3 (onderbouw) De introductie van natuurthema’s kunnen vanuit de bestaande methodes in de groep gecombineerd worden met de presentatie van de speelleertuinboxen. De leerkracht kan hierbij een handpop (een egel, lieveheersbeestje, of een spin) gebruiken om een kringgsprek met de kinderen te voeren over een onderwerp dat aansluit bij de methode èn bij het jaargetijde. Deze handpoppen worden centraal in de voorraadkast bewaard. De slootnetjes en de vlindernetten bewaren we in de berging, omdat ze daar goed kunnen drogen. Na afloop van een activiteit dienen ze daar ook weer opgeborgen te worden, zodat iedereen ook gemakkelijk de materialen weet te vinden. Hieronder een overzicht van de beschikbare boxen, en waar nodig achtergrondinformatie voor de leerkracht. Box
Titel
Achtergrondinfo en tips
127
nr. 1.1
Gipsafdrukken maken
Je kunt van tevoren een voorbeeld maken van een gipsafdruk (in een oude halve voetbal kun je goed gips aanmaken, want dan kun je de uitgeharde resten simpel verwijderen). Verhouding gips-water 1:1. Ook kun je alvast voorbeelden van diersporen verzamelen, zoals veertjes, vogelpoep, aangevreten denneappels, braakballen… De eekhoorn-handpop kun je mooi gebruiken om in de kring een interview te houden met een bosbewoner. Na deze inleiding bespreek je waar je het beste op zoek zou kunnen gaan naar diersporen, en waar je de gevonden sporen wilt tentoonstellen. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20021104_fossielen01
1.2
Braakballen uitpluizen
Als je zelf geen braakballen kunt vinden, kun je de plaatselijke vogelwerkgroep vragen of ze je kunnen helpen. Ook kun je ze bestellen bij de VZZ (Vereniging voor Zoogdieren en Zoogdierkunde) in Arnhem: Zoogdiervereniging VZZ Oude Kraan 8 6811 LJ Arnhem tel: 026-3705318 http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20063108_braakballen01
1.3
Regenwormen vangen
Als inleiding kun je inventariseren wat de kinderen zoal weten van regenwormen. Waar leven ze? Waarom heten ze zo? Wat eten ze? Door wie worden ze gegeten? Waar kun je ze het beste zoeken? Hoe kun je ze vangen? Hierna bedenk je samen een plek vlakbij school waar opdracht 1.3 uitgevoerd kan worden. Wijs de kinderen erop dat ze voorzichtig om dienen te gaan met de kwetsbare wormen (niet uit de grond trekken, maar wachten tot de regenworm helemaal buiten is). Als de dans te weinig oplevert, kun je ook met een riek wormen vangen, door ritmisch tegen de steel te slaan. Filmpje: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20021104_wormen01 In Nederland komen ongeveer 15 soorten regenwormen voor. De meest algemene is de grote regenworm; deze trekt blaadjes volledig zijn gangetjes in, en verteert ze daar. Hij kan wel 30 cm. lang worden. Wormenhoopjes tussen het gras zijn meestal van de grijs/bruine kleinere Allophora longa (helaas geen Nederlandse naam, maar wel een zeer algemene soort). Verder heb je de rode, de blauwe en de roze regenworm. In composthopen leeft de mestpier, bruin met gele ringen.
128
Regenwormen zijn belangrijk in het bodemleven; ze composteren de grond en houden alles luchtig met hun gangetjes.
1.4
Bladeren en poeders in geuren en kleuren
Het is van wezenlijk belang dat de bladeren kurkdroog zijn, alvorens ze te vermalen tot poeder. In de kring is een demonstratie van de leerkracht natuurlijk het beste, en je kunt er gelijk een tovenaarsles van maken…(gedroogde rozenblaadjes ruiken heerlijk) Stimuleer de kinderen om zelf ook zo’n mooie gladde steen van thuis mee te nemen, waarmee ze zelf hun “toverpoeder” kunnen maken. Hoe ontstaan de herfstkleuren? De boom “zuigt” het kostbare bladgroen uit het blad, en het groen maakt plaats voor geel, oranje, rood, en bruin. Je kunt dit proces mooi zien, bij bladeren waar het groen nog in de nerven zit, maar de rest van het blad al verkleurd is. De boom verliest zijn bladeren ’s winters, omdat-ie anders zou uitdrogen; de bladeren verdampen water, terwijl de haarwortels van de boom geen water kunnen opnemen. Pas boven de 10 graden Celsius kunnen de wortels weer “drinken”. Naaldbomen houden hun “bladeren” veelal, omdat de verdamping minimaal is.
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20031204_vallendebladeren01 http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20070306_herfstdingenzoeken01 1.5
Over vetbollen en vogelveren
Om voldoende vogelveren in de klas te verzamelen, kun je met een volièrehouder of een kinderboerderij/dierenpark contact leggen. Vraag de kinderen waarom de veren van een vogel zo belangrijk zijn in de winter (isolatie). Veren worden opgebouwd uit een hoornstof, die ook in de nagels van de mens zit. Het harde gedeelte van de veer noemen we de schacht, en het zachte gedeelte de vlag. De vlag is op zijn beurt opgebouwd uit fibers. De fibers hebben aan de zijkant een soort weerhaakjes (de baarden), waarmee de fibers aan elkaar haken. Hierdoor blijft de veer mooi gesloten, en gaat er geen warmte verloren. Een vogel heeft net zoals wij ook ondergoed; de donsveren, die de warmte goed vasthouden. Hieroverheen liggen dekveren, met vaak mooie kleuren. De grootste veren zijn de slagpennen. Deze zitten in de vleugels, en geven de vogel de kracht om te kunnen vliegen. Tot slot de staartpennen, die ook stevig moeten zijn om te kunnen sturen en remmen (of zelfs om op te steunen, zoals bij de spechten).
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060913_proefje_veren 1.6
Spelen met sneeuw
Bij gebrek aan sneeuw kun je ook sinaasappelsap invriezen; in het vruchtensap kun je dan dezelfde kristallen zien. Afhankelijk van de kwaliteit van de sneeuw (hoe kouder en droger, hoe beter) kun je met een loep de sneeuwkristallen bekijken. Wijs de kinderen erop dat ze altijd een 129
zeshoekige vorm hebben, maar verder is elke kristal anders… http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20050503_animatiesneeuw01 1.7
Kriebelbeestjes vangen
Wijs de kinderen erop dat ze altijd voorzichtig om moeten gaan met deze kleine beestjes, want ze zijn erg kwetsbaar. Daarom kun je zo ook het beste vangen met een insectenzuiger, dan hoef je ze niet vast te pakken. Demonstreer een insectenzuiger in de kring, en laat zien waar het gaasje zit. Laat de kinderen bedenken waar je nu moet zuigen om het insect binnenin de pot te krijgen. Waarvoor dient het gaasje dan? Insecten hebben 6 poten en 4 vleugels. Bij sommige soorten is 1 vleugelpaar verdwenen of omgevormd tot een hard schild (bij kevers zijn dat de voorste vleugels). De levenscyclus is ei-larve-pop-volwassen insect. Pissebedden zijn geen insecten, maar horen tot de kreeftachtigen (ze hebben 14 poten, en ademen door kieuwen). Ze leven van rottende plantendelen, en hebben een voorkeur voor vochtige, donkere plekken. Duizendpoten jagen op insecten en andere bodemdieren die ze met een giftige beet doden. Ze hebben geen duizend poten; het varieert van enkele tientallen tot een paar honderd (afhankelijk van de soort). Miljoenpoten hebben een ronder lichaam, en 2 paar poten per segment (in tegenstelling tot de duizendpoot, met 1 paar poten per segment). Miljoenpoten zijn veel langzamer; ze hoeven ook niet zo nodig, want het zijn vegetariërs… Zie ook: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20030701_tegeldieren01
1.8
Bloemen drogen
Bij het gebruik van de bloemenpers kun je ook meerdere lagen tegelijk drogen; daarvoor maak je een sandwich van steeds twee kartonnen, met daartussen één of twee bloemen. Het karton zorgt ervoor dat de ene bloem de andere onderliggende bloem niet kan beschadigen. De pers kan op deze manier zo dik worden gemaakt als de vleugelmoeren en bouten toelaten. Je kunt met de klas een mooi bloemenboek (herbarium) maken, door met boeklon de gedroogde bloemen af te plakken. Kinderen vinden het ook leuk om de bloemen te rubriceren: laat ze zelf namen verzinnen om een groep bloemen te benoemen (bijv. “bordjes-bloemen”, “klokjes-bloemen”, “schaal-bloemen”…) http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20080702_bloem01
1.9
Slakkenjacht
De uitleg over het doeblad slakken zit op de achterkant. De voorkant kun je voor de klas kopiëren. Een les over slakken kan van april tot oktober het best worden uitgevoerd; als het een tijdje droog weer is, kruipen ze weg op vochtige plekjes, of ze plakken zichzelf vast aan een boomstam, om pas weer actief te worden bij regenweer. Wijs de kinderen erop dat je een slak het beste bij het huisje 130
kunt oppakken. Sommige slakken zijn heel klein, dus ze moeten ook zoeken in de strooisellaag en onder dood hout. Slakken kun je heel goed in de klas observeren in een grote bak. Experimenteer met verschillende (blad)groenten, en laat de kinderen ontdekken waar de slakken het liefst van eten. Slakken horen tot de familie van de weekdieren, en zijn mannetje en vrouwtje tegelijk. Ze hebben elkaar wel nodig om de eitjes te bevruchten. De eitjes zijn klein en wit, en komen uit een opening vlakbij de mond. Tussen de 30 en 100 eitjes worden in een kuiltje in de grond gelegd, en afgedekt. Na 4 weken komen de eitjes uit. Slakken hebben ogen op steeltjes, maar kunnen alleen licht en donker onderscheiden. Ze doen dus alles op de tast en reuk… Een filmpje over slakken: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20070608_huisjesslak01
1.10
Vlinders rond de school
Als je een vlindernet wilt gebruiken om een vlinder van dichtbij te bekijken, heb je ook een glazen pot-met-deksel nodig. Het vlindernet is zó diep, dat de gevangen vlinder in de punt van het “frietzakje” opgesloten kan worden door de ingang van het net helemaal te kantelen. Hierna ga je met de glazen pot ondersteboven naar de punt van het frietzakje, en manoevreer je de vlinder in de pot. Zo hoef je de vlinder niet met de vingers aan te raken en beschadig je dus niet de tere vleugels. Vlinders kweken is een heel leuke bezigheid in de klas; bij de volkstuinvereniging kun je gemakkelijk aan eitjes van koolwitjes komen. Met behulp van de vlinderkweekkast kunnen de kinderen dan het hele proces van eitje-tot-vlinder volgen. Een leuk filmpje voor de jongste kinderen over de levensloop van vlinders: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20050115_vaneitotvlinder0 De maanden april en mei zijn goed om vlinders te zoeken; de meeste vlinders zie je in juli-augustus. De vlinders die bij ons overwinteren als volwassen vlinder (o.a. kleine vos, citroenvlinder, dagpauwoog) kun je vaak al in maart zien vliegen bij de eerste warme dagen. De meeste vlinders hebben eitjes gelegd die overwinteren, of hun rupsen hebben als pop de winter doorgemaakt. Daarom is deze groep pas eind april-begin mei als “verse vlinders” te bewonderen.
131
Notities:
132
133
134
Bezoek aan Jenaplanschool Molenwijk19, Boxtel
donderdag 16 april 2009
Contactpersoon: E. v.K. Korte beschrijving bezoek: -
Uitdagend schoolplein Schooltuintjes per klas Mogelijkheden tot bezoek aan een nabijgelegen natuurgebied Lokaal met allerlei materialen die te gebruiken zijn bij onderzoek Leerdoelen aan de hand van schatkist voor de onderbouw. Door middel van gesprekjes wordt er geëvalueerd met de kinderen in de onderbouw
Onderstaande informatie verkregen via E.v.K. E.v.K. (2006) Ontwikkeling van het natuurvriendelijke schoolplein Jenaplanschool Molenwijk in Vogelvlucht Doelstelling: De buitencommissie heeft in de vergaderingen samen tot doel gesteld dat de gedachte van natuurervaring, het spelen in wilde landjes, het gebruik van ruwe materialen en de aanwezigheid van een afwisselende omgeving belangrijk zijn voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Spelen in een afwisselende, natuurlijke omgeving is goed voor de gezondheid en de ontspanning. Het verhoogt het concentratievermogen en stimuleert de verbeeldingskracht. Bovendien – en daar ligt de koppeling met natuur en milieu educatie en duurzaamheid – zorgt de mogelijkheid om dicht bij huis de natuur te kunnen ervaren, te gebruiken en te onderhouden ervoor dat kinderen vertrouwd raken met de natuur, praktische kennis opdoen en zich meer verbonden gaan voelen met de natuur. Dat wilden we in en rond onze school bereiken. De koppeling naar ons onderwijs is dan ook zo gemaakt met wereldoriëntatie als hart van ons onderwijs. De basisactiviteiten gesprek – spel – werk – viering krijgen ook op het schoolplein inhoud. Schooltuintje: Vanuit de wensen van de kinderen en maquettes kwam ook duidelijk naar voren dat kinderen een eigen tuintje wilden hebben. Op onze vorige locatie was daar al een traditie in gezet. Op deze locatie zagen wij de mogelijkheid om voor alle stamgroepen een geveltuintje aan te leggen. Nadat de grote veranderingen op het plein waren uitgevoerd zijn we de tuintjes gaan vormgeven. Ook hierbij is de motivatie en communicatie naar de groepsleiding heel belangrijk. Waarom doen we dingen zoals we ze doen? Wat is de meerwaarde van een eigen tuintje? Is het een onderdeel van je onderwijsdoelstelling? Hoe gaan we het beheren? Dommellandje: De school ligt prachtig in het stroomdal van de rivier de Dommel. 19
Jenaplanschool Molenwijk - Boxtel
135
Helaas wordt ons plein en de omgeving gescheiden door een hek. Voor alle veiligheid wel heel belangrijk! Toch hebben we een manier gevonden om hier de natuur te gaan beleven. Je kunt hier alles over lezen op onze website. Vanuit de subsidie van het waterschap, gemeente en provincie hebben we dit project laten ontwikkelen. Deze natuur dichtbij proberen we zo vaak mogelijk te beleven met de kinderen. Wanneer een project zich hiervoor leent zijn we hier vaker te zien. M.N. (2006) Molenwijkschool, NME op het Dommellandje 1. Dommel door Boxtel Dommellandje De Dommel is een laaglandbeek door dekzandruggen. Het deel Dommel, dat langs de Molenwijkschool loopt, lijkt een vrij authentieke loop te hebben. Het Dommellandje dat de school mag gebruiken, wordt in de plannen aangeduid met Tijvert. Het veldje is aangemerkt als een bloemrijk graslandje. Er zijn veel watervogels te zien rondom het veld. Een van de meest bijzondere soorten in het ijsvogeltje, dat hier zijn foerageergebied en wellicht ook zijn broedgebied heeft. Er zijn geregeld twee koppeltjes gesignaleerd. … 2. Mogelijke NME – activiteiten op het Dommellandje Het Dommellandje biedt veel aanknopingspunten voor het NME – onderwijs van de school. Zonder al te veel hulpmiddelen of ingewikkelde lesbrieven zijn veel activiteiten uit te voeren op het landje. Uitgangspunt moet zijn dat de activiteiten zinvol zijn, aansluiten bij de leerinhouden van de school, niet teveel voorbereidingstijd van de leerkrachten kosten. Activiteiten moeten zoveel mogelijk jaarrond uitgevoerd kunnen worden en voor elke leeftijdsgroep moeten er mogelijkheden zijn. Dit hoofdstuk biedt suggesties voor activiteiten op het landje, in het volgende hoofdstuk staan ze samengebracht in een schema. Voor de activiteiten is een grove indeling gemaakt in activiteiten die spontaan uitgevoerd kunnen worden en activiteiten die meer projectmatig opgezet zullen moeten worden. Min of meer spontane activiteiten - Adoptie van het gebied - Inventariseren - Boom onderzoeken - Vogels - Dierensporenonderzoek - Wateronderzoek - Bodemonderzoek - Rupsen, vlinders, libellen, insecten - Planten en bloemen - Planten en vruchten - Paddenstoelen 136
Activiteiten die een meer projectmatige aanpak vragen - Waarnemingen - Boomfeestdag - Gebruiksnatuur - Onderhoudswerk - Watch - Begrazingsproef - Cultuurhistorie - Gastlessen - Bijwonen van werkzaamheden Dommel - Poelenproject Organisatie in de school Er zal een basisvoorraad aan veldwerkmateriaal aangeschaft moeten worden, waarmee veel activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Verder is het slim om bij de verschillende activiteiten korte beschrijvingen te maken met de mogelijkheden, inclusief overzicht van materialen die daarbij gebruikt kunnen/ moeten worden. De beschrijvingen moeten vooral niet te lang zijn, een A4-tje is lang genoeg. Deze beschrijvingen zouden als geplastificeerde opdrachtkaarten bij het veldwerkmateriaal moeten liggen en daarnaast ook beschikbaar in bijvoorbeeld de teamkamer. De NME – coördinatoren zullen geregeld de voorraad en de stand van zaken van het materiaal moeten checken en zonodig aanvullen / herstellen. Foto’s van de Jenaplanschool Molenwijk in Boxtel
137
138
139
Bezoek aan ’t Kiemveld20, Den Dungen
dinsdag 21 april 2009
Contacpersoon: J.K. Korte beschrijving bezoek: Rondleiding gehad door 4 kinderen uit groep 8. Door schooltuin. Kinderen hebben uitleg gegeven over de mogelijkheden van de schooltuin. Ze hadden veel kennis van zaken. Ook planten/ bomen/ bloemen werden goed benoemd. Ze konden veel vertellen over het reilen en zeilen in en om de school met betrekking tot natuuronderwijs Contact gehad met persoon betreffende techniek. Werken met een grote techniekkast. Kinderen uit de groepen 5-6-7-8 kunnen hier gebruik van maken. Ook techniekdozen, specifiek op onderwerp. Dit zijn gestructureerde en gesloten lessen. Veel aandacht gegeven aan het zelf ontdekken van zaken rondom natuur / techniek. Techniek gesubsidieerd door ministerie, wel aantonen dat er ook echt wat mee gebeurt. NME activiteiten worden gedaan tijdens Quatro : tijdens de Quatro uren kan er gekozen worden uit een viertal activiteiten op het gebied van NME21. Onderstaande informatie verkregen via J.K.
20
Introductiepagina - 't Kiemveld
21
Paula van Lith& Anneke van Rhijn (1999) Schoolnatuurtuinen in het basisonderwijs, een case study onderzoek, Utrecht , Faculteit Biologie Universiteit Utrecht met een vermelding van Nol Trum
140
Natuur en milieueducatie Natuur en milieu educatie houdt meer in dan alleen natuuronderwijs. Het is een samenhangend geheel, waarbinnen educatie plaatsvindt over de omgeving waarin een mens leeft. Educatie is meer dan alleen het bijbrengen van kennis. Het betekent naast kennisverwerving ook ervaringsgerichht werken en streven naar een gezonde attitude ten aanzien van de leefomgeving. Deze attitude beoogt niet alleen het inzicht in processen, maar ook het ontwikkelen van zorg en verantwoordelijkheid. Het gaat daarbij niet alleen over de natuur, maar ook over alle verschijningsvormen van de mens in zijn doen en laten. Dat houdt in, dat niet alleen tijdens de natuurlessen, maar ook tijdens alle andere schoolactiviteiten plaats moet zijn voor educatieve processen. In die zin moet natuur en milieu educatie als een rode draad binnen ons onderwijs zichtbaar zijn. Doelstellingen Hoofddoelstelling Wij willen leerlingen kennis, inzicht en attitudes bijbrengen, indien mogelijk door middel van ervaringsgerichte activiteiten. De directe schoolomgeving en ervaringen uit de leefwereld van de leerlingen zijn daarbij uitgangspunt. Deeldoelstellingen We richten ons op het bijbrengen van kennis en inzicht omtrent aspecten van de natuur en de wereld waarbinnen die en plaats heeft. We willen dat bereiken door aandacht te schenken aan: -
Het functioneren van mensen, dieren, planten en dingen
-
De werking van mechanismen
-
Kringlopen
-
Voorplanting
-
Weer en klimaat
-
Productie en consumptie
-
Gevaren voor de natuur: verontreiniging – uitsterving – lawaai en lichtvervuiling
-
Een rijke schoolomgeving
We richten ons op het bijbrengen van verantwoordelijkheid en het besef, dat instandhouding en functionering van de wereld om ons heen afhankelijk is van zorg, controle en actie. We willen dat bereiken door: 141
-
Gerichte aandacht voor waarden en normen
-
Vaststellen van school en klassenregels
-
Gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de school en omgeving
-
Het inzamelen van gevaarlijke stoffen
-
Het inzamelen van materiaal voor hergebruik
-
Het onderhouden van de schooltuin
-
Aandacht voor energie en papiergebruik
We richten ons op het bijbrengen van respect voor ons nationaal erfgoed en op het ontwikkelen van inzicht en smaak ten aanzien van kunst en vormgeving. We willen dat bereiken door: -
Aandacht voor cultuur en kunstuitingen
-
Aandacht voor architectuur, landschap en vormgeving
We richten ons op het bijbrengen van vaardigheden, waardoor leerlingen op positieve wijze hun omgeving kunnen beïnvloeden, zich kunnen verdedigen en standpunten kunnen innemen. We willen dat bereiken door: -
Afspraken
-
Het bijbrengen van attitudes ten aanzien van genotmiddelen
-
Het stimuleren van een kritische en objectieve houding ten opzichte van informatie en reclame
-
Aandacht te schenken, in samenwerking met derden, aan negatieve milieuverschijnselen en de gevaren, die ze met zich meebrengen.
Foto’s van ’t Kiemveld in Den Dungen
142
143
144
145
146
7. De uitgeschreven observaties Observatie Les 1 Regenwormen, Open les Inleiding: verhaaltje voorlezen, beestjes in de grond. Er worden vragen aan de kinderen gesteld. De kinderen luisteren aandachtig. Bram heeft gister een duizendpoot gezien. Allemaal verschillende soorten beestjes worden behandeld in het boekje. Het onderwerp wordt op deze manier wat ruimer getrokken. Het beperkt zich niet alleen tot regenwormen. Voor de kinderen wel leuk, is er nog meer om te ontdekken. In het verhaal worden allemaal dingen behandeld waar de kinderen ook mee aan de slag kunnen gaan. Welke beestjes kwamen allemaal in het verhaal voor? Juf geeft uitleg over de spulletjes en de les. Juf benadrukt dat we samen moeten doen en af moeten wisselen. Vraag aan de kinderen: wat moeten we met de spulletjes doen? Samen delen. De kinderen gaan meteen op zoek! Ze gaan zeer actief op zoek naar allemaal beestjes. Ook met behulp van de zoekkaart. De kinderen zijn in eerste instantie nog wel afgeleid door de watertafel met kikkerdril. Leerkracht sluit de watertafel af, nadruk moet liggen op de beestjes in de grond en niet in het water. Kinderen roepen steeds als ze iets gevonden hebben. Ze kijken onder stenen. Ze doen samen met het wormarium. Ze kijken onder de grond. Ze gebruiken de schepjes om te graven. Ze stoppen de beestjes in de potjes, bakjes. De meeste kinderen zijn actief aan het zoeken. Ze helpen elkaar met zoeken. Ze vinden veel verschillende beestjes. 147
Het wormarium laat de kinderen verwonderen over de gangen die de wormen graven. Ze kunnen goed zien wat er met de beestjes gebeurt. De kinderen kijken in alle hoeken en gaten om beestjes te vinden. Alleen Menno . Melanie vindt de wormen, Robey pakt ze op en Chris houdt het bakje open en doet deksel erop. Floortje vindt het nog moeilijk om alleen te zoeken. De juf geeft voorbeelden en handvatten om te zoeken. De kinderen onderzoeken met de loepjes. Het hanteren van de loepjes door de kinderen is een grappig gezicht. De juf roept de kinderen bij elkaar. De kinderen zetten de beestjes die ze hebben gevonden op de tafel. De juf laat de kinderen vertellen wat ze allemaal hebben gevonden. De juf laat de kinderen vertellen hoe ze de beestjes hebben gevonden; want sommigfe kinderen hebben al heel veel gevonden, maar sommige ook niet. B. antwoord: in de grond; met je handen of met de schep. Y. vindt zijn beestjes onder de stenen, onder de grond en onder de blaadjes. Een tip van de juf: als je nog niet zo veel gevonden hebt, ga samenwerken met een kindje die al heel veel gevonden heeft. Juf vraagt: wat willen jullie nog gaan onderzoeken? Ontdekken? Y.; duizendpoot M.: miljoenpoot De kinderen gaan weer verder met zoeken. Y. vraagt K. mee te doen, want K. heeft nog niks kunnen vinden. B. gaat A. helpen, want die heeft ook nog niks kunnen vinden. Ze vinden meteen iets! A. is helemaal blij en gaat meteen naar de juf. B. helpt F. Ook zij vindt meteen iets. F. gaat het meteen laten zien aan de juf. Juf stimuleert de kinderen om te zoeken naar de dingen die je nog graag wilde ontdekken en tot nu toe nog niet gevonden hebt. Juf? Hoe moet je een loep eigenlijk gebruiken, want nu zie ik niets?! Y. Juf zegt: verder van je oog afhouden. Ow ja! 148
De kinderen vinden nog meer beestjes! Wat zijn het er veel! Alle kinderen blijven actief deelnemen aan het zoeken. Als het even niet lukt helpt de juf met zoeken. Als bas ziet dat het sommige kinderen niet lukt om iets te vinden, gaat hij meteen helpen! Juf stimuleert het samenwerken Juf roept de kinderen weer bij elkaar. Kinderen willen eigenlijk nog verder zoeken. Ze zijn al ruim 40 minuten aan het zoeken en willen nog doorgaan!! De kinderen mogen in de kring nog een keer vertellen wat ze allemaal hebben gevonden. De kinderen gebruiken ook de zoekkaart om te laten zien wat ze hebben gevonden! Ze willen graag vertellen wat ze hebben gevonden. De juf vraagt aan de hand van de zoekkaart of ze een aantal diertjes hebben gevonden. Juf geeft aan dat het niet belangrijk is hoeveel je hebt gevonden, maar dat iedereen hard heeft gezocht naar diertjes. En dat iedereen elkaar heeft geholpen. Zijn er nog vragen over de diertjes? L. zegt nog dat er onder de spulletjes (stenen) heel veel zijn. Wat gaan we hiermee doen? Y.: mee naar huis nemen… Juf: kan niet, want juf J. moet er ook nog mee spelen. D.: beestje eruit halen en ergens neerleggen. Als je naar huis gaat, ga je ze weer zoeken en mee naar huis nemen. Juf stelt voor om een tentoonstelling te maken voor de kinderen van juf J.. Jaaahh! Dat doen we! De kinderen maken een mooie opstelling bij de ontdekhoek! De kinderen ruimen alles op.
149
Observatie les 1 Regenwormen Gesloten les 1/2 B Alle kinderen installeren zich op de bankjes en stoelen. Juf Jos grijpt nog even terug op de les van vrijdag. Juf Jos laat het boekje zien aan de kinderen. Ze vraagt aan de kinderen waar ze denkt dat het over gaat. Wat kunnen we het beste doen om de wormen te zien?! Vergrootglas. Onder het zand zoeken! Met scheppen. De gevonden regenwormen in een bakje doen. De juf laat aan de kinderen het wormarium zien. Ze vertelt dat ze er voorzichtig mee moeten doen, het is van glas. De juf laat het wormarium aan de kinderen zien. Alleen met de ogen kijken, want het is van glas. De juf laat de kinderen naar regenwormen zoeken. Ze houdt zich niet helemaal aan de les zoals de is opgeschreven. voor de volgende keer wel de bedoeling!! Aangeven dat dit wel de bedoeling is. De kinderen gaan op zoek, maar niet alle kinderen zijn al gestimuleerd en weten wat ze moeten doen. De juf heeft het boekje ook niet voorgelezen, dit lijkt een gemiste kans te zijn. De juf stuurt veel en helpt de kinderen. De juf draagt oplossingen aan. De juf pakt de riek en steekt deze in de grond. Ze wiebelt met de riek, zo komen er misschien wormen omhoog. Bijna alle kinderen komen nu bij de juf staan. Juf biedt de kinderen veel handvatten. Juf zegt dat de kinderen ook met een loep kunnen kijken. De kinderen zoeken in kleine groepjes en niet snel zelfstandig. De kinderen roepen als ze iets hebben gevonden. De kinderen gebruiken de boekjes en zoekkaarten niet. Tom heeft nog geen worm gevonden. Juf stelt voor een worm aan hem te geven, S. geeft hem een worm. Juf komt erachter dat ze de les in de verkeerde volgorde geeft. Juf pakt snel het voorleesboekje en roept de kinderen bij elkaar.
150
Het is moeilijk om de kinderen bij elkaar te krijgen. Ze willen doorgaan met zoeken! Ze hebben nu zo’n 10 minuten gezocht. Juf leest het verhaal over de regenwormen voor. De kinderen zijn bezig met de dingen die ze hebben gevonden en minder met het verhaal. Ze hebben de spulletjes ook nog allemaal in hun hand, op hun schoot. De juf laat de kinderen een plaat zien over de gangetjes die een worm maakt. De kinderen zijn erg onrustig. De juf vraagt: waarmee graaft de worm zijn gangetjes? Antwoord: met zijn mond zegt T. Zijn er beestjes nodig voor de grond? Jaaaa! En waarom? Juf zegt: ze maken de grond los. Juf waarschuwt dat er veel kinderen aan het kletsen zijn. De kinderen mogen nog verder zoeken naar beestjes. Een aantal van de jongste kleuters vinden het moeilijk om te gaan zoeken. Ze lopen wel rond, maar zoeken niet echt. (L., T.) De kinderen doen alles wat ze vinden in het wormarium. Juf loopt rond om bij te sturen en de kinderen te helpen. Sommige kinderen graven met de scheppen om een gat te graven. Ze zoeken niet naar beestjes. O. werkt lekker alleen. Met andere samenwerken vindt hij niet leuk en fijn. O. loopt naar een andere plek om te zoeken. De juf wijst hem erop dat hij het gat wel dicht moet maken. N. roept: Juf, kom! We hebben iets moois gevonden. De kinderen gebruiken de boekjes nog steeds niet. Ook de zoekkaart hebben ze nog niet ontdekt. Juf zegt: de kinderen die klaar zijn met zoeken, gaan tekenen. De kinderen pakken het blad (met de wormen erop geprint) en gaan aan de slag met hun tekening. Ze gebruiken de wormen die ze hebben gevonden als voorbeeld. D. pakt de worm, legt hem op het tekenpapier en trekt met haar potlood om de worm. Zo k rijgt ze precies de worm die ze heeft gevonden. Juf stimuleert de kinderen om een mooie tekening te maken. Juf zegt tegen de kinderen dat ze alle gaten goed dicht moeten maken. 151
De kinderen leveren hun tekening bij de juf in. Daarna gaan de kinderen in de kring zitten. De kinderen hebben al hun wormen in het wormenhuis gedaan. (wormarium) De juf zegt dat ze net even met een loep heeft gekeken. Ze kon goed de ringen zien. En we konden zien dat hij zand had gekeken, want hij een zwarte buik. Dit had N. gezien samen met de juf. De juf behandelt de tekeningen. Ze zegt dat D. de regenworm op het papier had gelegd en met een potlood om de regenworm had getekend. Ze laat de mooiste tekeningen zien. De tekening van C. komt ook aan bod. Hij is jongste kleuter, maar heeft erg mooie wormen getekend. De kinderen zijn verbaasd. T. vertelde dat hij nog veel andere beestjes gevonden had. Juf pakt de zoekkaart en T. mag aanwijzen op de kaart. Op deze manier hebben de kinderen toch nog kennisgemaakt met de zoekkaarten. Vooral de jongens zijn erg geïnteresseerd. De les is afgelopen.
152
Observatie les 2, Magneten Open les, 1/2 D Dinsdag 7 april 2009 De juf verzamelt de kinderen om de ontdektafel. Kleine kinderen vooraan, grote kinderen achteraan staan. De juf legt uit dat iedereen de ogen en oren goed gaat gebruiken. Misschien zelfs je neus gaat gebruiken. Het gebruik van de zintuigen wordt benadrukt. De juf laat zien wat de voorwerpen zijn. Wat zijn dit ook alweer? Antwoord F.(jongste): Magneten Juf laat zien wat er allemaal in de bakjes zit. Ze vraagt wat de kinderen wat er allemaal in de bakjes zit. Juf laat de werkbladen zien. De kinderen gaan bij elkaar zitten. De juf pakt een boekje en leest een klein stukje voor over magneten. Er zijn geen plaatjes om te zien, juf benadrukt dat ze goed moeten luisteren. Kinderen luisteren naar het verhaal. Juf betrekt de kinderen bij het verhaal door vragen te stellen over de plaatjes. Juf benadrukt dat ze al veel dingen heeft laten zien en uitgelegd. Ze benadrukt het samen delen en samen werken. Er zijn niet genoeg magneetjes voor iedereen. Ook het opruimen wordt benadrukt. Juf zegt; ga maar eens kijken wat je met de magneten kan gaan doen. Gevolg: stormloop op de magneten. De kinderen proberen in alle bakjes de magneten uit. Sommige kinderen gaan rondlopen in de binnentuin om daar dingen te proberen. Sommige kinderen pakken het werkblad en beginnen met kleuren. Juf vraagt wat ze denken dat ze moeten doen, kinderen antwoorden en juf legt uit. Kinderen zijn erg enthousiast in de ontdekkingen die ze doen. De jongste kleuters lopen ook rond en proberen in de binnentuin materialen uit. De kinderen maken de magneten aan elkaar vast, maar krijgen ze dan niet meer van elkaar af. S. probeert de materialen te laten vallen en ze dan weer op te vangen met een magneet. Hij probeert verschillende hoogtes en afstanden. 153
Y. en B. proberen wit tegen wit en rood tegen rood te houden. Dit lukt niet, rood draait naar wit. De kinderen zijn helemaal verbaasd. Het is ook een raar gevoel in je handen als je dat doet. De magneet blijft zitten aan de bank en bij het raam. De juf roept de kinderen bij elkaar bij de tafel. Alle spulletjes even neerleggen. De juf vraagt wat de kinderen allemaal hebben ontdekt. I.: spijkers. Wat kon je daarmee doen? I.: die kon je eraan doen. Heeft er iemand nog iets anders ontdekt? D.: een muntje bleef eraan plakken. Heb je een muntje dan? Nee! Hoe kan je dat dan ontdekt hebben. Y.: een paperclip die blijft plakken. B.: het blijft aan het blauwe van het raam plakken. Aan de vensterbank. Wat zou je nu nog meer willen ontdekken? B.: nog een keer gaan kijken of de vensterbank nog steeds blijft plakken. De juf geeft tip: werkblad. Daar ga je kijken wat blijft plakken en dat ga je kleuren. Misschien kan je ook wel een ketting maken met een magneet. Heeft er iemand nog een tip voor andere kinderen? Wat is heel leuk om te ontdekken? Hé op het raam doet ie het nog steeds!?! Zegt B. Hij kan ook blijven hangen! Hoe kan dat nou; B. Kom we gaan een ketting maken zegt Y. M.: ook een elastiekje eraan plakken. B.: alles blijft hieraan plakken. I. + R. proberen om zo veel mogelijk paperclips onder de magneet te hangen. De kinderen worden na 25 minuten afgeleid door andere dingen. De plantjes en hommels. De juf van de gymzaal wil dat de kinderen niet meer aan de vensterbank komen. Ze moeten aan de andere kant gaan spelen. Juf moet regelmatig kinderen stimuleren om door te zoeken wat nog meer blijft plakken. 154
S. maakt de voorkant van de auto. De kinderen verwonderen zich ook over andere dingen in de binnentuin/ buitenlokaal. Juf perkt dit wel in voor de kinderen. B. blijft doorgaan met ontdekken. De kinderen zijn actief aan het kleuren. Na ongeveer 15 min (tweede ronde) roept de juf de kinderen weer bij elkaar bij de tafel. Juf geeft complimenten aan de kinderen die snel bij de tafel gaan zitten. De kinderen zitten met hun werkblad rond de tafel. Wat hebben jullie allemaal ontdekt? B.: vensterbank. R.: ik heb getekend. Wat heb jij ontdekt(juf)? Wat had je zelf uitgevonden? Een ketting! Hoe maak jij nou een ketting? Dan moet je een lange stok pakken. Hoe heet deze lange stok? Ja! Dan moet je die dingetjes er allemaal aanplakken en dan maak je dus een ketting. M.: bierdopje. Daar plakte het ook aan. Waaraan? Magneet! En waaraan nog meer? Aan de wasknijper. En aan de spijker. Waren alle magneten hetzelfde? Of waren er ook sterke magneten en minder sterke magneten? Y.: ja er waren er een paar sneller. Hoe kon je dat zien/ merken? Nou daar kreeg je de spullen moeilijker vanaf. Hoe had jij het ontdekt, D.? Hoeveel wasknijpers eraan bleven hangen. Aan sommige bleven er niet zo veel hangen. D.: hoe heb je het werkblad gemaakt? Ik heb de dingen gekleurd die bleven plakken. En bij het onderste stukje? Tellen hoeveel eraan bleven hangen. Zijn er nog kinderen die hier iets over willen vragen? Aan de juf of aan een kindje? Nu moeten we nog een ding doen! Wat zou dat zijn? Is het daar netjes? Opruimen!!! Alle kinderen gaan opruimen. De juf benadrukt het opruimen.
155
Observatie les 2 Magneten Gesloten les 1/2 B De kinderen komen in de binnentuin en mogen gaan zitten op het bankje. De kinderen gaan op zoek naar regenwormen. De juf geeft aan dat ze dit gister al hebben gedaan. Juf geeft aan dat ze het gister hebben gehad over regenwormen. Er is door de kinderen aan de juf gevraagd of ze kan toveren. Want Juf Emily kan wel toveren. Gister is Juf Emily is geweest en die kon toveren. Wat had ze gedaan? Ze had magneten. En die bleven aan elkaar plakken. Dat was heel knap. Kon alles eraan blijven plakken? Neeeee! Had Juf Emily die dan met plak aan elkaar gemaakt? Nee natuurlijk niet! Juf gaat met de kinderen naar de ontdekhoek. Juf pakt verschillende voorwerpen en laat ze aan de kinderen zien. Niet alle kinderen doen actief mee. Sommige kijken naar de gymles . Sommige hangen tegen de watertafel aan. Juf benadrukt dat ze moeten kijken met de ogen en goed moeten luisteren met de oren (zintuiglijke waarnemingen worden benadrukt). De juf vertelt de bedoeling van het werkblad. Een kruisje zetten bij datgene waarvan de kinderen denken dat de magneet blijft plakken. De kinderen mogen een plaatsje zoeken aan een tafel / op een stoel zodat ze het werkblad kunnen maken. De hulpjes delen de werkbladen uit en ook de potloden. J. wil al meteen naar de ontdekhoek lopen om het ui te proberen. Juf zegt dat hij nog even moet wachten. Dit gaan we zo met z’n allen doen, legt ze uit. Aan de grote tafel hebben de kinderen overleg met elkaar. De kinderen corrigeren elkaar als ze het werkblad niet goed invullen. De jongste kleuters hebben er moeite mee om het werkblad helemaal alleen in te vullen. Wie denkt dat het rietje blijft plakken aan de magneet? J. mag het proberen. Nee hij blijft niet plakken zegt de juf. Wie denkt dat de paperclip blijft plakken? Juf doet het zelf! Jaaahhhhh hij blijft plakken! Nu mag je de paperclip kleuren. Wie denkt dat het bierdopje aan de magneet blijft plakken? Tadaadadada! Jeeeehhhhhhh!! De kinderen tekenen het dopje er zelf nog bij. Dit is de krokodil, de wasknijper. Wie denkt dat de wijsknijper blijft plakken? Steek je vinger op? Simsalabim. De juf klikt de wasknijper eraan. De wasknijper blijft niet plakken. De cent? Simsalabim. Ahhhhhhhhhhh…..Nee! 156
De gum? Neeeeehhhhhh. Simsalabim! Neeeeeeeeeee! De juf legt m bovenop de magneet. Nu de magneet omdraaien roepen de kinderen. Er komt een potlood aan… Neeeeeehh Hij blijft niet hangen. De kinderen roepen wel mee, maar ervaren zelf de krachten van de magneet niet. Het nietje! Jeeeehhhh!!! Kleuren. De splitpen. Wie denkt dat die blijft plakken! Jaah denkt O.. Jaaahhhh!!! Het elastiekje. Juf doet heel stiekem en maakt er een geheim van. Juf knoopt de elastiek aan de magneet vast. De kinderen roepen hard neeee!! Zo moet het niet juf! Jij kan het niet! T. doet het goed! Spijker?! Jaaaahhhhhhhhhh!!! En kleuren maar! Neeee! De sleutel doet het niet! Hoe kan dat nou? Die lijkt op een spijker zegt M. De kinderen wachten netjes op de juf die de namen controleert bij de kinderen. De juf neemt de kinderen mee naar de ontdekhoek. De juf pakt de magneten en laat de kracht van de magneten zien. De juf pakt het hoefijzermagneet en laat de kracht zien van de magneet. Dit doet ze ook met de staafmagneet en de andere magneten. De juf laat een aantal kinderen een magneet vasthouden. Ze gaat met de kinderen kijken welke magneet het sterkste is. Ze gaat alle magneten af. En kijkt of de slinger kan blijven hangen. Bij alle magneten blijft de slinger hangen. He juf, het lijkt net een show! Ja zegt de juf, een magneetshow! De kinderen concluderen dat alle magneten even sterk zijn. Ook al zijn ze groot/klein/dik/dun, ze zijn allemaal even sterk is de gezamenlijke conclusie. Ik heb hier schors! Blijft dit hangen denken jullie? De juf pakt de magneetpoeder en gaat nu echt toveren. Ze laat het geluid van de poeder aan de kinderen horen. Ze laat het potje aan de kinderen zien. Wat staat er op de tekening? Een magneet! De juf laat zien hoe de poeder eruit ziet. Dan doet de juf de truc. De kinderen zijn verbaasd. De korrels lopen over het papier. De juf maakt er een leuk verhaaltje van. T. is niet betrokken. Hij blijft rustig zitten en toont geen interesse. Pas als iedereen het heeft gezien gaat hij kijken. De juf laat ook duidelijk zien dat de poeder weer poeder wordt als je de magneet eraf haalt. De juf geeft aan dat ze veel heeft geleerd over magneten. Hebben wij ook magneten in de klas? 157
De kinderen ruimen onder leiding van de juf de spullen op. Juf geeft aan wie wat opruimt. Tijdens deze les hebben de kinderen het zelf doen en ondernemen totaal gemist!
158
Observatie les 3 Bloemenfeest Open les, 1/2 D Kanttekening: het regent. Het waait. Het is best koud. De kinderen houden het daardoor niet zo lang vol buiten en dat is jammer voor het verloop van de les. Juf L. heeft de kinderen een stoeltje mee laten nemen en zet ze neer rond de ontdektafel. Ze vraagt aan de kinderen wat ze allemaal zien. Juf benadrukt de zintuigen. Wat ruik je als je je neus dicht knijpt? Wat zie je als je je handen voor je ogen doet? De kinderen noemen in eerste instantie materialen op die ze de vorige dagen hebben gebruikt. Al snel vallen de rozen ook op. Juf gaat hier verder op in. Ze vraagt de kinderen wat ze allemaal zien aan de roos. Juf legt uit hoe een roos/ bloem eruit ziet. A.d.h.v. de plaat vertelt de juf hoe een bloem in elkaar zit. De kinderen vragen ook naar de bloemetjes ‘die er raar uitzien’ die op de tafel liggen. Juf vraagt aan de kinderen hoe dat kan. B. geeft tekst en uitleg. Juf stelt nog een aantal vragen en de kinderen gaan hierop in. De kinderen stellen ook vragen over het blad van de bloem. De juf laat D. een blaadje uit de tuin plukken en vraagt aan de kinderen wat de verschillen tussen de blaadjes zijn. Glad en met puntjes. Donker groen en licht groen. Ruikt lekker, ruikt helemaal niet. -
Als kinderen vrij mogen onderzoeken maken ze wel veel materialen kapot
De kinderen vragen wat ze met de bloemen gaan doen. Hun oog valt op de zilveren pakketjes. Vooral E. en S. staan er met hun neus bovenop. In de zilveren pakketjes zitten gedroogde bloemetjes. Deze heeft juf Emily al thuis gedroogd. De kinderen vragen of ze dit ook mogen doen! Natuurlijk mogen ze dat! De juf gaat nog in op de bloemen en planten in de tuin. M.b.v. het werkblad kunnen de kinderen verschillende bloemen gaan tekenen. Door het slechte weer kan dit nu helaas niet buiten. Juf L. richt in de klas een hoek in waar dit dan kan. Ze mogen dan eerst in de binnentuin om te gaan kijken/ onderzoeken en daarna in de hoek in de klas om de bloemetjes te persen of om te tekenen of de werkbladen. De kinderen zitten te wiebelen op hun stoel. Als juf zegt dat de kinderen aan de slag mogen gaan, stuiven ze alle kanten op. 159
Een aantal gaan in de tuin op zoek naar bloemen. Een aantal beginnen meteen met het uit elkaar halen van de bloemen. Een paar (b. m., Y.) weten hoe ze het beste de bloemetjes kunnen persen. De andere kinderen doen hen na. S. en D. leggen hun hele bloem onder de pers. De andere kinderen corrigeren en leggen uit dat de pers nu niet meer dicht kan. S. haalt de bloem weer uit de pers en begint opnieuw. D. haalt de bloem uit de pers en steekt alleen de steel in de pers. Zo! Zegt ze, nu kan ie weer dicht! De pers raakt vol, de kinderen krijgen het koud en willen naar binnen. Juf roept de kinderen nog even bij elkaar en vraagt aan de kinderen wat ze allemaal hebben gevonden/ gedaan. M. zegt dat hij een blaadje heeft gevonden dat hij kon eten en wel in de soep wilde doen thuis. Het rook zo lekker en het smaakte ook lekker. De andere kinderen vinden dit wel een beetje raar. M. pakt een blaadje en laat de kinderen ook ruiken. Ervan eten lijkt hem niet zo slim, want misschien wordt je dan wel ziek. Het moet eerst in de soep, dan kan je het wel eten! Juf neemt de kinderen mee naar binnen en praat in de kring nog even verder over de bloemen. Jammer dat het weer niet echt mee heeft geholpen, daardoor viel het open karakter een beetje in het water. -
Deze les was misschien minder geschikt als open les, maar kan ook aan houding en gewenning leerkracht liggen. We zijn gewend alles te plannen en alles in de hand te willen houden. Bij deze les is dat dus juist niet de bedoeling en dat is erg lastig.
160
Observatie Les 3 Bloemenfeest Gesloten les Inleiding in de les. Juf laat allemaal verschillende bloemetjes zien. Juf vertelt over de verschillende boekjes. Ze laat de plaatjes zien en de kinderen reageren op de vragen. Een aantal kinderen doen actief mee. Een aantal kinderen zijn afgeleid door andere dingen. Ik ben bezig de rozen aan het ontdoen van de scherpe doorns. Ik knip ze ook af. Er zijn veel spulletjes te zien voor de kinderen. Juf vertelt over de droogbloemen. Juf laat O. vertellen hoe ze bloemetjes moeten drogen. Dit kan hij zien aan de plaatjes op het blad. De nummertjes staan ervoor. O. legt het heel goed uit. G. en L. gaan rondlopen door de tuin. Ze tonen geen interesse. Juf laat de kinderen zien hoe bloemetjes worden gedroogd door een voorbeeld te geven. De kinderen vragen of ze dat ook mogen doen!?! De juf denkt van wel. De juf laat de keukenrol zien met de namen erop. De kinderen snappen niet hoe dat kan. De juf zegt dat ze dat zo in de winkel kan kopen; dat geloven ze niet. Heeft Juf Emily gedaan. Juf neemt de kinderen mee naar de bank. Daar hangen foto’s van bloemen. Juf legt uit hoe een bloem eruit ziet. De steel, de bloem, de meeldraden. Ze vertelt ook wat ermee gebeurt. De kinderen springen in in haar verhaal en een aantal doen zeer actief mee. Een aantal kinderen tonen meer interesse in een boom dan in de bloemen. Kan dit zijn omdat ze het niet allemaal kunnen zien?! Juf gaat op de bank zitten, de kinderen op de grond. Juf praat met de kinderen over insecten. Ze laat de kinderen insecten noemen. Ze vertelt dat de insecten snoepen van de bloemen. Juf start een verhaal over hoe insecten de stofmeel verspreiden. S. mag het verhaal verder vertellen en afmaken. Juf gaat nog verder met het vertellen hoe een bloem eruit ziet. De kinderen luisteren aandachtig naar de juf. 161
Alleen N. en B. doen niet goed mee. Ze zitten met elkaars haren te spelen De kinderen moeten een goed plekje gaan zoeken van de juf en als ze een goed plekje hebben krijgen ze een roos. De juf deelt de keukenrol uit. Ze geeft iedereen 1 roos. De kinderen gaan zelf aan de slag. De kinderen die niet goed opgelet hebben gaan nog niet aan de slag. Ze weten niet wat ze moeten doen. Sommige kinderen halen netjes de blaadjes van de roos. Andere kinderen doen de hele bloem tussen hun stukje keukenrol. De kinderen overleggen hoe het eigenlijk ook alweer moet. O. geeft het goede voorbeeld. Juf geeft hem complimenten. De andere kinderen kijken hoe hij het doet en een paar doen hem na. B. en M. doen nog steeds de hele bloem tussen het boek. B. bedenkt zich toch. Ik vertel ze dat ze over een paar weken de bloemblaadjes op kunnen plakken en als je een hele bloem ertussen doet, dan gaat dat niet. Juf loopt rond om kinderen te corrigeren die de hele roos ertussen doet. De juf stopt de bloemen tussen de boeken. De kinderen hebben de opdracht verschillend opgepakt. Sommige kinderen hebben echt alle bloemblaadjes eraf gehaald. Andere kinderen hebben de hele bloem in hun stuk keukenpapier gedaan. De juf zorgt ervoor dat iedereen de keukenpapiertjes goed dichtzitten. De juf verzamelt de kinderen bij de tafel. De juf laat de kinderen de boeken naar de klas brengen.
162
Observatie Les 4 Zet ‘m op Open les, groep 1/2 D Kinderen komen in de binnentuin (buitenlokaal). De kinderen gaan zitten rond de ronde tafel. De juf doet de inleiding; waar hebben we het gister over gehad. Juf laat het boekje aan de kinderen zien. Wat zien de kinderen op de voorkant van het boek? Wat zouden de kinderen in de tent gaan doen? Kinderen zoeken naar antwoorden. In de tent picknicken, in de tent spelen, in de tent slapen. Juf gaat het boek voorlezen en laat de plaatjes zien. Ze vertelt wat er op de plaatjes te zien is. Er volgt een korte uitleg over het bouwen van tenten. De kinderen in het boekje bouwen de tent op. Ze nemen allerlei spulletjes mee de tent in. Luchtbedden, slaapzakken, boeken, knuffels en een zaklamp! De meeste kinderen luisteren zeer aandachtig. Vooral omdat ze situaties herkennen en de juf laat voorwerpen zien die de kinderen in het boekje ook gebruiken. E. en R. zitten met hun voeten in het zaagsel te spelen. De kinderen gaan in een kring om de spulletjes staan. De juf zingt een liedje om de aandacht te krijgen. De juf geeft een voorbeeld: ik pak alles wat er ligt en jullie krijgen lekker niks. De kinderen moet lachen. Nee juf, we moeten wel samen delen en samen spelen. De kinderen gaan met hun groepjes uit de dag aan de slag. Ze gaan op ontdekkingstocht. M. en C. kijken de kat uit de boom. Ze lopen rond en kijken wat de andere kinderen aan het doen zijn. Ze zijn niet betrokken bij het proces van de andere kinderen. S. heeft een hamer meegenomen en vraagt aan de andere kinderen wie hij kan helpen met zijn hamer. I. roept: wat maakt ons sterk?! Teeeeeaaaammmwerk. B. +B. houden de stokken vast en S. timmert met zijn hamer. Y. + Y. gaan samen bouwen, maar weten even niet meer hoe het moet. Y. pakt het boekje erbij wat de juf net heeft voorgelezen. De kinderen vragen om touw. N. + M. maken het touw vast. M. doet inmiddels mee. Ook C. probeer een stok in de grond te steken B. + B. + R. maken samen een hele hoge tent met heel veel stokken. 163
Y. wil graag de hamer van S. lenen en zegt dat ze samen moeten delen. N. gaat helemaal in haar spel op en delegeert M., M.. Ze speelt samen met Y. en Y.. Y. is al 20 minuten met 2 stokken bezig en om deze in de grond te krijgen. A. helpt hem daarbij. Juf deelt het touw uit, maar de kinderen moeten het zelf bevestigen. K. zegt: Y. is echt heel erg goed in tenten bouwen. E. + R. + D. + L. + D. hebben hun tent al bijna klaar. Ze roepen de juf om de tent te laten zien. B. + B. + R. bouwen een schuine tent, zoals het plaatje. K. wil een rits in zijn tent, hoe kom ik daaraan? M. controleert met het boekje of alles klopt. E. kijkt bij de bloemetjes. E. kijkt bij de kinderen wat ze allemaal hebben gemaakt. E. bouwt zelf niet mee. E. loopt rond door de tuin. F. vraagt de juf steeds om hulp als ze iets nodig heeft. Juf roept de kinderen even tot stilte. Ze zegt dat je bij elkaar kunt kijken hoe het gaat en hoe ze een tent hebben gebouwd. Ze roept de kinderen niet bij elkaar in een kring, omdat alle kinderen zo druk bezig zijn. R. neemt zeer actief deel aan het proces. Hij zoekt stokken, stuurt de jongens aan, timmert en bekijkt het ontwerp. I. roept: kom iedereen in de tent want het regent. Een aantal kinderen hebben de haringen ontdekt en slaan deze in de grond door de kleden heen. B.+B. + R. hebben een wigwamtent gemaakt! A. speelt met het vliegengordijn. Y. stelt voor om de hamer van hamertje tik te gebruiken. Deze zijn niet zo sterk dus dat mag niet van de juf. De juf roept de kinderen bij elkaar en gaat met de kinderen bij alle tenten kijken. De kinderen gaan in de tent zitten en mogen vertellen hoe ze de tent hebben gemaakt. Ze vertellen wat ze moeilijk en gemakkelijk vonden. Omdat de kinderen zo goed gewerkt hebben krijgen ze allemaal een snoepje. Daarna gaan ze allemaal hun spulletjes weer opruimen. Observatie Les 4 Gesloten les Zet ‘m op 164
Klas 1/2 B De kinderen komen de binnentuin binnen. Van de Juf (J.) moeten de kinderen een kring maken om de grote boom, waar ook alle spulletjes liggen. De juf organiseert eerst de klas. OP zo’n manier dat iedereen het goed kan zien. Ze zet wat kinderen op een andere plek, omdat ze anders niet goed luisteren. De juf laat eerst een tentstok zien. Wat is dit? Vraagt ze aan de kinderen. De kinderen zeggen een stok! En die moet in de grond! De juf probeert wat stokken op elkaar te zetten. De kinderen geven tips en advies aan de juf hoe ze de stokken neer moet zetten. Een kind zegt: er moet nog een doek overheen. En een spijker in. Het is geen spijker zegt de juf, maar het heet anders zegt ze tegen T.. Hoe heet dit ook alweer? Ik heb het van de week nog verteld. De juf zegt: het is de naam van een vis. De kinderen weten het niet meer. De juf zegt een haring! De kinderen moeten lachen. Juf: nu houd ik de stok vast, maar dat kan natuurlijk niet! Hoe lossen we dat op? Een haring erin stoppen? Zeggen de kinderen. Juf stopt de haring in de stok. Nee zo kan het niet! Een hamer heb je nog nodig zegt E.. J. zegt dat ze nog een stok nodig heeft, O. springt bij. Je moet de stok vasthouden en dan de andere stok erbij en dan het doek erover. Maar nu blijft hij nog niet staan zegt de juf. Je hebt nog iets nodig… Touw! Zegt S.. Ja zegt de juf, een scheerlijn. Zeg maar na. Scheerlijn. Kan je daar dan ook mee scheren zegt T.. Nee zegt de juf dat kan niet, kijk maar. De juf pakt een paar scheerlijnen en maakt ze vast aan de tentstok. Een paar kinderen houden de scheerlijnen vast. S., M., O. helpen mee. De andere kinderen willen ook graag helpen. Maar dat gaat niet, er zijn geen taakjes meer. N. en E. zijn totaal niet betrokken en zitten samen maar een beetje te kletsen. De andere kinderen die geen taakje hebben zitten / staan ongeduldig. T., J., T., M. mogen een haring in de grond steken en met de hamer op de haring slaan. De stok kan nu bijna rechtsop blijven staan. Juf moet regelmatig de kinderen waarschuwen. En tips geven. De kinderen hebben weinig ruimte om zelf te ervaren en te ontdekken. O. zegt: het wordt wel een rare tent! Waarom vraagt de juf? Nou, die touwen zijn niet allemaal even lang. 165
De tent blijft staan! Goed gedaan O. roepen de kinderen. O. heeft namelijk de stok vastgehouden Voor O. een succes ervaring. De juf zegt: nu krijgen jullie spulletjes en mogen jullie zelf proberen een tent te maken. De juf maakt de groepjes. En verdeelt de materialen. Ook verdeelt ze de plekken in de tuin. De kinderen mogen hierin zelf geen keuzes maken. De juf is erg druk bezig, maar de kinderen kunnen nog niet echt beginnen. De kinderen vragen een oplossing om het touw aan de paal te knopen. De paal is namelijk veel hoger dan de kinderen. S. gaat toch zelf op het bankje staan. B. blijft aan de juf vragen om te helpen. L. neemt een kijkje in de kas. Hij toont geen interesse voor het tenten bouwen. Evi gaat op de band zitten. Ze vraagt of N. erbij komt zitten. T. klimt op de boomstammen. De juf moet overal bijsturen en vragen beantwoorden. Het groepje van T. onderneemt geen actie, T., S., E., T., L., T., N.. Ze timmeren met de haringen op de boom. Juf zegt: je hebt wel een lusje aan het uiteinde nodig om de haringen in te steken. Juf helpt bij één groepje. Eén groepje werkt zelfstandig goed. Een groepje werkt zelfstandig niet. O. is de jongen van de hamer. Hij timmert alle haringen erin. Maar sommige kinderen willen ook timmeren. S. pakt doeken. Juf wordt boos; had ik al gezegd dat jullie doeken mochten pakken?! De kinderen (D., S.) leggen de doeken terug. Juf helpt alle tenten rechtop te zetten. Als je tentstok staat ga je weer even in de kring zitten. Het kost juf veel energie om overal bij te sturen. L. is bezig met het zoeken van beestjes op de grond. Ook G. vindt dit veel interessanter en ze gaan samen op zoek. C. zoekt onder een steen. Juf roept de kinderen weer bij elkaar in de kring. Het duurt 5 minuten voordat alle kinderen zitten en stil zijn. De tent van B., S., M., O. gaat weer los omdat ze aan de touwen zitten. Juf wordt boos, want de andere kinderen zitten al in de kring. Juf moet bijsturen. Tent staat weer, maar stort ook weer in. De tent die de juf in het begin heeft opgezet, stort in. Juf zegt beetje boos: hoe kan dat nou weer? Wie zat er aan het touw? Y. zegt: ik heb de haring gepakt want die hadden wij nodig. Dit is niet zo handig, zegt de Juf. 166
Juf vindt dat de kinderen een applausje hebben verdiend. Juf vat kort samen wat de kinderen allemaal hebben gedaan. De kinderen zitten / staan ongeduldig op hun stoel. M., G., E., N. zijn druk in gesprek. Juf vraagt of de kinderen een tekening kunnen maken van hun tent. Juf deelt de blaadjes uit. Ze maken samen een tekening hoe ze de tent hebben gemaakt. De juf verdeelt de kinderen weer in hun groepjes en geeft ze een plekje in de binnentuin. J., F., E., J. overleggen welke kleur ze gaan gebruiken. Geen kleur zegt J., want er zitten nog geen doeken over en de stokken zijn grijs. Ze overleggen wie welk gedeelte van de tent tekent. O. en S. maken ruzie over wie de tekening gaat maken. Ze duwen elkaar. O. pakt de bril van S. af. Juf zegt: je mag ook zelf een tekening maken. Dit doen de kinderen en laten elkaar verder met rust. M. en C. maken samen een tekening. S. gaat ook zelf aan de slag. T. wordt boos op M.. Jullie tekenen onze tent! Dat mag niet hoor! Jullie hebben een eigen tent. M. tekent ryustig door. S. loopt wat rond maar tekent niet met een groepje mee. Juf is kieskeurig op de tekeningen. Teken wat je ziet, tot de details. De kinderen komen vele vragen stellen aan de juf. Is mijn tekening goed? Klopt het zo? Ik heb m af, is het zo goed? Juf hangt de tekeningen op, zodat de andere kinderen het goed kunnen zien. De tijd is bijna voorbij en de kinderen zijn niet in de gelegenheid geweest om doeken over de tent te maken. De juf kiest 1 tent uit om te maken, zodat de kinderen toch het eindresultaat te zien is. B. moet huilen, omdat ze niet mee mag helpen. B. pakt zelf een doek en doet die over het hout heen. Een paar kinderen gaan al terug naar de klas. De tentstokken blijven staan. O. en J. hebben regenwormen gevonden en dat is ineens een stuk interessanter. De meisjes gaan terug naar de klas en daarna naar buiten. Een aantal jongens (T., J., O., E., F.) helpen met opruimen.
167
8.Reacties van leerkrachten Reactie N.M. (1/2 B, gesloten lessen): Ik heb de lessen als positief ervaren. Zowel voor de kinderen als mijzelf. Ik had niet verwacht dat ze zo enthousiast zouden zijn. Vooral omdat ze met zo'n groot aantal waren en tegelijkertijd moesten luisteren en onderzoeken. - Positief; dat de kinderen met een brede interesse voor de natuur 'opvallen'. Voor, tijdens en na de lessen hadden zij de mogelijkheid om verder te werken met het onderwerp. Betrokkenheid bij de natuur vond ik erg positief. Kennis laten maken met de natuur is ook erg positief. Nu kwamen er ook andere activiteiten en onderwerpen aan bod. Mede door tijdsgebrek val je als leerkracht snel terug op de bekende onderwerpen; beestjes zoeken, kikkervisjes, bloembollen etc. - Een aandachtspunt voor de onderbouw is dat we de binnentuin beter kunnen gaan inrichten op het werken met grotere groepen kinderen. Er is nu te weinig ruimte om te onderzoeken, ergens te zitten en ruimte om materiaal uit te stallen. - Als school werken we al erg lang met een open manier van lesgeven. Het was voor mij best lastig om nu op een gesloten manier les te geven. Ik vind het prettiger om de kinderen naar interesse en kunnen te laten werken. In ieder geval als je met 1 en 2 samen de les uitvoert. Alleen met de oudste of alleen met de jongste kun je prima een gesloten les geven.
Reactie J.S.(1/2 B, gesloten lessen): Hallo Emily, Allereerst bedankt dat onze groep hieraan mee mocht doen, de kinderen zagen er elke keer helemaal naar uit, als de introductie gegeven was en waren bijvoorbeeld erg teleurgesteld toen het regende en de kampeerles uitgesteld moest worden! Zelf heb ik er ook van genoten. Hoewel ik vooraf mijn twijfels had om dit met de hele groep tegelijk uit te voeren, is mij dit erg meegevallen, er was voldoende materiaal aanwezig voor iedere leerling en op een jongste leerling na, toonde de groep zich belangstellend en betrokken. De instructie kan wat bijgesteld worden, zodat de stappen in de lesbrief goed op elkaar aansluiten. Ook zou het fijn zijn als er van 'het kookboekgedeelte' voorbeelden aanwezig zijn, (plaatmateriaal met duidelijke instucties) zodat de groepjes direct aan de slag kunnen zonder op de uitleg van de leerkracht te hoeven wachten. Met de gesloten vorm had ik zelf wel veel moeite, ik zag dit ook terug bij de kinderen, zodra ze eindelijk zelf aan de slag konden, moesten ze even alle energie kwijt. Van de dingen die ze zelf hebben gedaan/ervaren hebben, heb ik later in de groep meer van terug gekregen dan van datgene wat ik verteld heb. Reactie L.v.R. (1/2 D, open lessen): Hoi Emily, Ik geef het antwoord voor de bloemen les ( = A), daarna voor de tenten les (= B). - Hoe hebben jullie de lessen ervaren? A: Ik heb de les als positief ervaren maar met een beperking van de werkbladen. Dat was net een stap te ver, nog te abstract voor de kinderen. B Ik heb de les als zeer positief ervaren. - Wat was positief? 168
A: de andere omgeving daagde de kinderen enorm uit maar de werkbladen zijn al op een ander niveau van verwerking. B de andere omgeving daagde de kinderen enorm uit alsmede de uitdaging die de materialen gaven. Ze werden enorm geprikkeld door het prentenboek en de materialen. Gingen ook goed aan de slag en betrokken elkaar in het oplossen van problemen. De kinderen hadden elkaar nodig. - Wat kon beter? Waar ben je tegenaan gelopen? A: tegen de open ruimte (tuin) en voor mij de eerste keer om zo een les te geven en te ervaren. Ik had het idee de aandacht van de kinderen niet goed gericht op mij te krijgen. Ik wilde nog teveel leiden. B: Ik heb n.a.v. de bloemenles ook gereflecteerd en gezien dat ik de leerlingen veel meer los kan laten. De materialen waren erg uitdagend en de kinderen voelden precies aan wat de uitdaging was en lieten vanzelf de “flow” over zich heen komen. Ze gingen er vanzelf in op! - Hoe staan jullie tegenover de gesloten (1/2B) of open (1/2D) manier van lesgeven? De open lessen spreken mij enorm aan. Ieder kind kan op zijn eigen niveau werken en de aandacht is echt afhankelijk van wat het kind echt nodig heeft. De hulp aan elkaar en samenwerking met elkaar die er uit voort kwam is erg goed en mooi om te zien. Ik ben meer een coach bij het volgen van de ontwikkeling van de kinderen. Reactie E.M. (1/2 D, open lessen): Ik vond de lessen erg leuk. Heel mooi om de kinderen los te laten. Voor mij als leerkracht ook best moeilijk, je bent geneigd snel in te grijpen. En je merkt nu dat dat echt niet altijd nodig is meteen in te grijpen. * Ik vond de onderwerpen erg leuk. Eenvoudig, niet te moeilijk, dicht bij hun belevingswereld. * ik vond het zelf doen en zelf onderzoeken heel positief. Het was wel goed om dit soms centraal te bespreken, zodat andere kinderen ook dingen van andere kinderen zagen. dit gaf hen dan weer ideeen. * Zorg voor elk kind voor een magneet. Dat werkt denk ik beter als samen doen. En met ieder 1 magneet kan er nog samen gewerkt worden. De verhaaltjes waren misschien niet zo aansprekend, zeker die van magneten niet. * Ik vond de open manier heel prettig en goed, van de gesloten kan ik nu zo weinig zeggen.
169
9. Contacten
K.B. Verzonden: vrijdag 13 februari 2009 13:21 M Aan: Campbell,Emily E.M.V. Beste Emily, Leuk, die afstudeerscriptie en ook je verbinding met 'De Touwladder'. Ik heb doordat ik zelf druk ben met een intensieve studie weinig tijd. Maar je kunt me zeker vragen stellen. Of ik die kan beantwoorden zal ik per keer bekijken. Doe Nol de hartelijke groeten, als je hem ziet. Groet, K.B. -----Oorspronkelijk bericht----Van: Campbell,Emily E.M.V. [mailto:
[email protected]] Verzonden: vrijdag 13 februari 2009 13:01 Aan Onderwerp: Afstudeerscriptie Beste meneer B. mijn naam is Emily Campbell en ik studeer dit jaar af aan de PABO Den Bosch. Voor mijn afstudeerscriptie ga ik onderzoek doen naar de invloed van open (zelfontdekkend leren) en gesloten (overdragend leren) natuur - en technieklessen op kinderen in de onderbouw van de basisschool. Ik heb inmiddels al behoorlijk wat materialen van u gelezen en een aantal maal uw mailadres tegengekomen, vandaar dat ik u benader. Ook adviseerde de directeur, N.T., van mijn stageschool De Touwladder om contact met u op te nemen. Op dit moment is mijn vraag eigenlijk of u in de gelegenheid bent af en toe een vraag te beantwoorden en misschien zelfs stukken te lezen die ik heb gemaakt? Ik hoop snel van u te horen. Met vriendelijke groet, Emily Campbell
170
10. Inhoud presentatie (word versie) De inhoud van de presentatie in powerpoint is te vinden in de matrix onder het kopje ‘ppp sop’. •
•
Natuur – en techniekonderwijs in de onderbouw •
Schoolontwikkelingsproject
•
Emily Campbell
Welkom •
•
•
Voorstellen en bedankwoordje
Inhoud •
Het proces
•
Het product
•
Conclusies
•
Aanbevelingen
•
Gelegenheid tot het stellen van vragen
•
Afsluiting
Het Proces •
De Projectopdracht van de Touwladder
•
Onderzoeksvraag en deelvragen
•
Het verzamelen van gegevens
•
De Projectopdracht van de Touwladder
“Lessen natuur en techniek zodanig vormgegeven dat deze in het buitenlokaal gerealiseerd kunnen worden, rekening houdend met de meervoudige intelligentie van kinderen. “ •
Aanleveren / ontwikkelen van materialen voor het buitenlokaal
•
Liefst gezien vanuit zoveel mogelijk intelligenties
•
Onderdeel Techniek extra uitwerken
•
Aansluiten bij methode ‘Schatkist’
•
Onderzoeksvraag en deelvragen
171
“Wat is de invloed van gesloten en open lessen natuur/ techniek in de buitenlokaal op kinderen in de onderbouw gekeken naar de betrokkenheid, het welbevinden en het inspelen op de zone van de naaste ontwikkeling (meervoudige intelligentie)?”
•
•
Wat zijn open lessen natuur/techniek?
•
Wat zijn gesloten lessen natuur/ techniek?
•
Hoe wordt natuur – en techniekonderwijs op andere scholen binnen Skipos ingericht?
•
Onderzoeken van de effecten van open / gesloten lessen op het welbevinden en de betrokkenheid
•
Reacties leerkrachten op open / gesloten lessen
Het verzamelen van gegevens (1) •
Theoretisch kader –
Onderwijsstijlen bij natuur – en techniekonderwijs •
•
Spontaan ontdekkend leren, overdragend leren, ontdekkend leren
–
De stageschool
–
Opzet open en gesloten lessen
–
Zone van de naaste ontwikkeling (Vygotski)
–
Techniekonderwijs
Het verzamelen van gegevens (2) –
Opzet en uitvoering van het onderzoek •
Lessen ontwerpen
•
Materialen verzamelen (contact ouders)
•
Planning van de lessen (contact collega’s)
•
Kringgesprekken
•
Observaties + verwerking ervan
•
Het verzamelen van gegevens (3)
•
Bezoek aan andere scholen –
De Beemd, Schijndel
–
Jenplanschool Molenwijk, Boxtel 172
– •
•
•
‘t Kiemveld, Den Dungen
Het Product –
Uitvoering van de open en gesloten lessen natuur – en techniekonderwijs (voorbeeld)
–
Observatielijsten (voorbeeld)
–
Collage
–
Betekenis voor de Touwladder
–
Betekenis voor mij
Uitvoering van de open en gesloten lessen natuur – en techniekonderwijs –
Voorbeeld Open les 4 Zet ‘m op
–
Voorbeeld Gesloten les 4 Zet ‘m op
–
Word document open en gesloten les
Observatielijsten
“Els Vandenbussche, Marina Kog, Luk Depondt, Ferre Laevers (1995) Een procesgericht kindvolgsysteem voor kleuters, Leuven, Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs “
•
•
Welbevinden (emotionele vlak)
•
Betrokkenheid (intens bezig zijn)
•
5 verschillende niveaus
•
Scoren van de tussenwaarden (groen, geel, rood)
•
Voorbeeld word document klasse observatielijst
Collage •
•
•
Onthulling van de collage
Betekenis voor de Touwladder •
Inzicht in mogelijkheden natuur – en techniekonderwijs
•
Ondersteunend materiaal ontwikkeling nieuwe school buitenlokaal
Betekenis voor mij •
Het doen van onderzoek
•
Open houding t.o.v. betrokkenen 173
•
Kijk op natuur – en techniekonderwijs
•
Conclusies
•
Welbevinden in open en gesloten lessen (groen: 87,36% / 74,71%)
•
Betrokkenheid in open en gesloten lessen (groen: 74,71%/56,05%, rood: 8,05%/28,57%).
•
Verschil tussen oudste en jongste kleuter (morele ontwikkeling)
•
Beschikbaarheid van materialen
•
Mix van open en gesloten lessen: ontdekkend leren (sluit aan bij de visie van de Touwladder)
•
Aanbevelingen
•
Ontdekkend leren als de manier van onderwijs aanbieden
•
Korte termijn: buitenlokaal ruimer opzetten
•
Lange termijn:
•
–
Schooltuin (zoals ‘t Kiemveld)
–
Lesboxen (zoals de Beemd)
–
Techniekkar (zoals ‘t Kiemveld)
–
Schoolplein waar natuurlijke processen ontdekt kunnen worden, maar tevens speelgelegenheid
–
Enthousiasmeren van betrokkenen
Suggestie volgend onderzoek: –
•
Implementatie van lesboxen
Gelegenheid tot het stellen van vragen
Zijn er vragen n.a.v. de presentatie? •
Afsluiting
•
Bedankt voor de belangstelling!!!
174
11. Verslag van de presentatie Over het algemeen gezien kan ik wel zeggen dat de presentatie zeer goed is verlopen en dat de eerste reacties van de aanwezig zeer enthousiast waren. Natuurlijk waren er een aantal kanttekeningen en die zal ik hieronder benoemen: -
Leesbaarheid van een aantal titels en tekst (door mijzelf als storend ervaren).
-
De presentatie was wat aan de lange kant en zal voor de presentatie van CE3 zeker moeten worden ingekort. Alle extra bijlagen, zoals verschillen tussen de lessen en observatie instrument, zullen dan wellicht belicht kunnen worden.
-
In conclusies wordt het volgende gezegd: “Mix van open en gesloten lessen: ontdekkend leren (sluit aan bij de visie van de Touwladder)”. Door A. wordt aangegeven dat ik dit niet als conclusie mag geven. Het is namelijk niet uit de gegevens te concluderen. Uit de gegevens blijkt namelijk dat de open lessen beter zijn voor het welbevinden en de betrokkenheid. Maar een aanbeveling is dan wel dat een mix van open en gesloten les het meest ideale zou zijn voor de Touwladder gekeken naar de visie van de school en op welk punt zij zich op dit moment willen ontwikkelen.
Ook zijn er tijdens de presentatie een aantal vragen aan de orde gekomen die tot een discussie hebben geleid tussen de aanwezigen. Deze punten waren: -
Er moet binnen de school wel iemand zijn die er zo veel tijd en energie in wil steken. Kan deze persoon dan ook nog als klassendocent werkzaam zijn of zijn zijn taken alleen gericht op natuur – en techniekonderwijs? Er werd gevraagd naar mijn mening? Wat is de mening van aanwezigen?
-
Directeur naar mij: hoe zie jij het gesloten en open onderwijs bij ons op school? Ik geef aan dat er op sommige momenten duidelijk voor een gesloten basis wordt gekozen, maar tijdens het werken zijn er voldoende open situaties die de leerlingen zelf in kunnen richten. Hij vraagt dit ook aan de leerkrachten, die spelen erop in en wisselen gedachten uit. Wordt afgesproken om dit soort dingen vaker te doen; werkt verhelderend.
Andere opvallendheden: -
Er was zeer veel interesse in de rapportage en map die ik heb gemaakt. Leerkrachten willen absoluut waken voor een goede borging van de map en materialen. Kamer van de directeur Nol Trum lijkt de beste optie. Hij geeft aan ‘het met zijn leven te bewaken’.
-
Opgenomen in de notulen van de vergadering:
Presentatie meesterstuk Emily Via een powerpointpresentatie geeft Emily een toelichting op haar afstudeerproject. We krijgen achteraf een rapportage van haar hele opdracht/onderzoek/conclusies. Deze komt in een map ‘natuur-en techniekonderwijs in de onderbouw’ die we als Touwladder krijgen als naslagwerk. Complimenten Emily, SUPER. Ergens in de eerste weken van juni doet Emily haar examen, succes! G. neemt het mee als evaluatiepunt in de OB, hoe nu verder met de map? Actie: G. 175
12. Beoordeling door de opdrachtgever De beoordelingen van de opdrachtgever zijn te vinden in de matrix bij de volgende competenties: Competentie 1 Interpersoonlijk: 1.1 hanteert die interactie en communicatievormen die kinderen zoveel mogelijk tot hun recht laten komen, zonodig intercultureel 1.5 verantwoordt zijn manier van omgaan met de groep en individuele kinderen 1.8 creëert een klimaat waarin kinderen met elkaar samenwerken Competentie 2 Pedagogisch: 2.4 ontwerpt (eventueel met behulp van een collega) een plan van aanpak om het leef – en werkklimaat voor een groep kinderen te verbeteren en kan dit uitvoeren 2.5 beschrijft van elk kind in zijn groep hoe het zich ontwikkelt op fysiek , sociaal – emotioneel en moreel gebied en bevordert deze ontwikkeling 2.7 verantwoordt zijn pedagogische opvattingen en ook hoe hij de groep of individuele kinderen benaderd heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante, theoretische en methodische inzichten Competentie 3 Vakinhoudelijk - didactisch: 12.1 ontwerpt op basis van de methodes die in de school worden gebruikt voor zijn groep een programma, waarmee hij o.a. bewust werkt aan het ontwikkelen van de vakoverschrijdende doelen zoals ontwikkelen van zelfvertrouwen, respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar en zorg voor en waarderingen van de leefomgeving 12.2 zet doelgericht verschillende werkvormen, groeperingsvormen en middelen in bij de uitvoering van zijn onderwijs, om recht te doen aan verschillende manieren van leren 3.4 geeft op gevarieerde en gedifferentieerde manier instructie om af te stemmen op kinderen en houdt daarbij rekening met individuele verschillen 3.8 verantwoordt zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen en wijze waarop hij dit vormgeeft binnen de groep. Daarbij maakt hij gebruik van relevante, actuele en methodische inzichten 3.9 beoordeelt leermiddelen (ook van buitenschoolse instanties) kritisch op hun waarde 3.11 heeft kennis van processen en identiteitsvorming, zingeving en waardeontwikkeling bij het jonge en oudere kind en van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden Competentie 4 Organisatorisch: 4.1 heeft overzicht over verschillende taken van de leraar en kan bij conflicterende belangen prioriteiten stellen in dag, week en jaarplanning 176
4.2 plant en organiseert de groep, de leeromgeving en de beschikbaren tijd zorgvuldig en is daarin waar nodig flexibel 4.4 gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen ten behoeve van de verschillende leergebieden Competentie 5 Samenwerken met collega’s: 5.1 neemt constructief deel aan kindbesprekingen, bouw – en teamoverleg en informeert zich goed over de kinderen en de onderwerpen die daar aan de orde zijn. 5.2 gaat doelgericht een werkrelatie aan met collega’s 5.3 gaat op een constructieve manier om met collega’s met verschillende opvattingen en overtuigingen en met andere culturele achtergronden 5.4 onderzoekt kritisch in gesprek met collega’s zijn persoonlijke werkconcepten en handelswijzen 5.6 werkt met collega’s samen aan het verbeteren en vernieuwen van het onderwijs of de organisatie bijvoorbeeld door het vormen van actieonderzoek/ handelingsonderzoek gesignaleerde problemen aan te pakken 5.7 houdt rekening met zijn collega’s en met de belangen van de school 5.8 kan zijn opvattingen en zijn werkwijze op het gebied van samenwerken met collega’s en functioneren in een schoolorganisatie verantwoorden Competentie 6 Samenwerken met de omgeving: 6.1 legt en onderhoudt in overleg met collega’s contact met deskundigen van buiten de school 6.3 spreekt op een open en constructieve manier met ouders of verzorgers en interne en externe deskundigen over de vorderingen van kinderen en hun welbevinden in de school en maakt zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden hierin duidelijk 6.5 integreert informatie van ouders/ verzorgers en interne en externe deskundigen in zijn benadering van het kind 6.6 benut cultuurverschillen o.a. ten behoeve van identiteitsvorming en waardeontwikkeling Competentie 7 Reflectie en ontwikkeling: 7.2 relateert zijn beroepsopvattingen en werkhouding aan de identiteit van de school en de onderwijskundige opvattingen van de school en het team 7.3 onderzoekt zijn werk onder andere via systematische evaluatie, reflectie en feedback van kinderen, collega’s en anderen
177
7.6 levert (eventueel met begeleiding en onder leiding van collega’s) een bijdrage aan de onderwijsverbetering en ontwikkeling van de school tegen de achtergrond van actuele ontwikkeling in het onderwijs, wetenschap en samenleving
178