Antwoorden hoofdstuk 1
LET OP Deze vragen zijn geen tentamenvragen. Elke pabo bepaalt zelf wat en hoe er getoetst wordt. Op basis daarvan maken zij hun eigen tentamenvragen. De antwoorden en toelichting op onderstaande vragen zijn er om je te helpen met studeren en om een beter begrip van de leerstof te krijgen. Wij garanderen natuurlijk geen succes met een tentamen als je onze vragen allemaal goed hebt maar het zal zeker helpen.
Antwoorden hoofdstuk 1 Didactische achtergronden van natuur-‐ en techniekonderwijs 1. De inhoud van natuuronderwijs is verdeeld in 7 aandachtsgebieden. Noem deze aandachtsgebieden en geef bij ieder aandachtsgebied een concreet voorbeeld van een lesonderwerp. Antwoord. Aandachtsgebieden met een voorbeeld: a. Dieren (kijken naar schelpen) b. Planten (zaden ontkiemen) c. Eigen lichaam (meten aan je lijf) d. Weer en seizoenen (het heelal als klok) e. Omgeving (afval scheiden) f. Materialen en voorwerpen (vast en vloeibaar) g. Verschijnselen uit natuur en techniek (spelen met magneten) 2. De leerstof wordt opgebouwd in vier opeenvolgende bouwen in het onderwijs: Kleuters( 1,2), onderbouw (3,4) middenbouw (5,6) bovenbouw (7,8). Bedenk voor iedere bouw een lesonderwerp uit het aandachtsgebied: Dieren. Antwoord. Voor het aandachtsgebied Dieren: a. KB: jonge dieren b. OB: ei-‐kuiken-‐kip c. MB: kikkers en padden d. BB: vogels en nesten 3. Geef in enkele bewoordingen weer wat de centrale doelstelling van natuuronderwijs is en geef aan welke drie aspecten daarbij in het geding zijn? Antwoord. De centrale doelstelling luidt: Natuur, waaronder biologie, is er in het algemeen op gericht leerlingen inzicht te geven op samenhangen in de materiële werkelijkheid, waarmee het leven van mensen onlosmakelijk is verbonden. Ontdekkende en onderzoekende en ontwerpende activiteiten zijn daarbij onmisbaar als basis voor kennis, verwondering, een onderzoekende houding en een besef van zorg en Pagina 1 van 5 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
Antwoorden hoofdstuk 1
4.
5.
6.
7.
verantwoordelijkheid voor zichzelf, hun medemensen en hun omgeving. De volgende drie aspecten zijn hierbij in het geding: inzichten, vaardigheden en houdingen. Naast inhoud (kennis en begrip) heeft natuuronderwijs tot doel het ontwikkelen van (basis)vaardigheden bij kinderen. Noem 4 vaardigheden die bij kinderen ontwikkeld kunnen worden en een concreet (practicum)voorbeeld waarmee dat kan. Antwoord. Enkele basisvaardigheden zijn: a. Waarnemen: Tijdens een practicum kun je leerlingen een dier (slak, vis etc.), een plant (tulp, lelie, etc.) of voorwerp (inktstip op filtreerpapier) laten waarnemen en hiervan een tekening laten maken. b. Meten: Tijdens een practicum kun je leerlingen metingen laten doen aan het weer (temperatuur, luchtdruk etc.). Meet-‐ en andere onderzoeksinstrumenten juist gebruiken. c. Vergelijken: Tijdens een practicum kun je leerlingen dieren of planten laten vergelijken en deze laten indelen in groepen. d. Systematisch onderzoeken: Tijdens een practicum kun je leerlingen allerlei stoffen of vloeistoffen laten onderzoeken op hun kenmerkende eigenschappen. e. Problemen oplossen: Tijdens een practicum kun je leerlingen een niet werkende handrem van een fiets laten onderzoeken en deze laten repareren. f. Informatie inwinnen: Tijdens een practicum kun je leerlingen informatie laten inwinnen over huisdieren en deze later aan de klas laten presenteren in een spreekbeurt g. Evt. samenwerken Kinderen “denken met hun handen”. Wat heeft deze uitspraak voor betekenis voor de didactiek van natuuronderwijs? Antwoord. Kinderen denken met hun handen betekent: Natuur-‐ en techniekonderwijs moet uitgaan van de materiële werkelijkheid. De kinderen moeten concrete ervaringen kunnen opdoen met echte materialen en concrete verschijnselen en levende planten en dieren, want juist door te handelen met materialen en organismen krijgt het kind inzicht in de onderlinge relaties tussen materialen, vorm en functie, tussen levende en niet-‐ levende natuur. Kinderen moeten dus actief natuur en techniek onderzoeken. In de concept-‐context benadering worden de vakinhouden (concepten) aangeboden in contexten, waar de kinderen zelf aan deelnemen en die voor hen dus betekenis hebben. Noem enkele vakinhouden of concepten en noem enkele contexten waarin vakinhouden aangeboden kunnen worden. Antwoord. Enkele concepten (of vakinhouden) en contexten zijn: Concepten: spijsvertering, ademhaling, magnetisme, voedselketen, energie. Contexten: gezin, sport, winkel. Wat wordt verstaan onder constructivisme en wat zijn misconcepties. Geef daarvan een voorbeeld.
Pagina 2 van 5 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
Antwoorden hoofdstuk 1
Antwoord. Constructivisme houdt in: Je kunt alleen iets nieuws leren op basis van wat je al weet, wat je eerder geleerd hebt. Nieuwe kennis moet aansluiten op een referentiekader. Leren is actief construeren en veranderen van denkmodellen. Kinderen koppelen nieuw opgedane ervaringen aan eerdere opgedane ervaringen en soms klopt dat niet. Dan ontstaan misconcepties of onjuiste denkbeelden. Bijvoorbeeld een kind lust geen geitenkaas, want dat komt van geitenmelk en dan krijg je hoorntjes op je hoofd. 8. Piaget ontwikkelde voor de denkontwikkeling bij kinderen de fasentheorie. Welke fasen onderscheidde hij en voor welke leeftijdsgroepen? En wat kunnen de kinderen in deze fasen? Antwoord. Volgens Piaget verloopt de denkontwikkeling als volgt: Fase 1: de sensomotorische fase (0 tot 2 jaar). Kinderen zijn vooral zintuiglijk bezig en ontwikkelen hun motoriek en geheugen Fase 2: de preoperationele fase (2 tot 6 jaar). De kinderen ontwikkelen vooral het taalgebruik en de fijne motoriek. Ze hebben een groter cognitief vermogen en kunnen eenvoudige denkhandelingen verrichten. Fase 3: de concreet-‐ operationele fase (6 tot 12 jaar). In deze fase groeit het abstractievermogen en de kinderen ontwikkelen een redeneertrant, leert classificeren en vergelijken op basis van redeneren. Fase 4: de formeel-‐operationele fase (vanaf 12 jaar). In deze fase kan men hypothetisch-‐ deductief redeneren. 9. Deze fasentheorie ging alleen uit van de biologische ontwikkeling. Welke nieuwe inzichten kwamen van de Russische psychologen Vygotski en Galperin? Antwoord. De Russische leerpsychologen hebben aangetoond dat deze denkontwikkeling niet alleen biologisch bepaald wordt, maar ook beïnvloed kan worden door de omgeving. Het tempo waarin de fasen doorlopen worden kan dus individueel bij kinderen verschillen. Sommige kinderen bereiken de latere stadia op jongere leeftijd en sommige kinderen bereiken de latere fasen helemaal niet. 10. Je kunt voor de didactiek van natuur-‐ en techniekonderwijs kiezen voor overdragend leren of zelfontdekkend leren. Welke vorm is leerkrachtgestuurd en welke vorm is leerlinggestuurd. Noem van elke werkwijze enkele voordelen en nadelen. Hoe kun je die beide werkvormen combineren? Antwoord. Overdragend en zelfontdekkend leren houden in: Bij overdragend leren bepaalt de leraar de lesstof en legt uit wat de leerlingen moeten doen. Dat is dus leerkracht gestuurd. Bij zelfontdekkend leren nemen de leerlingen zelf het initiatief wat en hoe ze iets gaan onderzoeken en is de leraart slechts een begeleider van de groepsprocessen. Voor-‐ en nadelen:
Pagina 3 van 5 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
Antwoorden hoofdstuk 1
Overdragend leren heeft als voordelen: het is efficiënt en kan tot snelle resultaten leiden, is goed gestructureerd, goed voor te bereiden en gemakkelijk te organiseren. De leraar kiest de stof, formuleert de problemen en legt uit hoe op te lossen, trekt conclusies. Dit is nuttig bij gebruiksinstructies e.d. Overdragend leren heeft als nadelen: het is een gesloten onderwijsvorm, kinderen raken vaak de draad kwijt, praten de leraar na, het werkt ”denken zonder doen” in de hand, leraar praat” over de hoofden heen”, is niet adaptief, is te klassikaal, werkt niet motiverend Zelfontdekkend leren heeft als voordeel: de kinderen zijn zeer betrokken, het werkt motiverend, het geleerde blijft hangen, het is open en uitdagend onderwijs, adaptief, sluit aan bij het kind, appelleert aan eigen verantwoordelijkheid en kinderen ontdekken zelf, de leraar begeleidt alleen. Overdragend leren heeft als nadelen: het is heel moeilijk te realiseren in schoolpraktijk, vergt veel organisatie, is erg tijdrovend, tamelijk individueel, biedt weinig structuur en is niet voor te bereiden. Je kunt die beide werkwijzen combineren door deels leerlinggestuurd en deels leerkrachtgestuurd te werken. Je neemt de interesses van de leerlingen serieus en stimuleert tot zelfonderzoekend leren, maar tegelijkertijd begeleid en stuur je het leerproces door middel van gerichte actievragen: wat gebeurt er als…. Het werkt motiverend, maar biedt ook structuur. Het is echter ook tijdrovend en vergt de nodige organisatie. 11. In lessen voor natuur-‐ en techniekonderwijs zijn waarderingsvragen, denk-‐ of redeneervragen en actievragen belangrijk. Geef van elke type een voorbeeld. Antwoord. Voorbeelden van waarderingsvragen, redeneervragen en actievragen: • Waarderingsvraag: Wat vind jij de mooiste bloem? • Denk-‐ of redeneervraag: Waarom komen bij vorst bloemen op de ruiten? • Actievragen: Wat gebeurt er met meel als je er een druppeltje jodium op sprenkelt? 12. Kleuters moet je op een andere manier benaderen met natuuronderwijs dan oudere kinderen. Noem enkele eigenschappen van kleuters die die andere aanpak noodzakelijk maken. Antwoord. Eigenschappen van kleuters zijn: • Kleuters zijn nog heel egocentrisch: willen graag voor zichzelf bezig zijn. • Kleuters zijn heel zintuiglijk en concreet ingesteld, kunnen nog geen causale verklaringen geven. • Kleuters ontdekken de wereld spelenderwijs en leven vaak nog in een fantasiewereld. 13. Je kunt kinderen de natuur heel objectief/ “wetenschappelijk” laten onderzoeken, maar je kunt de kinderen ook de natuur laten beleven. Geef van beide een voorbeeld.
Pagina 4 van 5 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
Antwoorden hoofdstuk 1
Welke vorm vind jij bij natuuronderwijs het belangrijkste: “natuur objectief waarnemen” of “natuur beleven” en licht dit toe. Antwoord. Objectief waarnemen of natuurbeleving. Voorbeeld: objectief: een bloem heeft 4 kroonbladeren, vier kelkbladeren, een stamper en vier meeldraden. Beleving: deze bloem moet gespaard blijven, want ik vind die mooi. Natuurbeleving is heel belangrijk: door de natuur te beleven raken de kinderen vertrouwd met de natuur, worden nieuwsgierig en gaan op onderzoek uit. Ook draagt natuurbeleving bij aan de waardering voor de natuur: waar je van houdt, wil je behouden.
Pagina 5 van 5 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum