Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind Werkgroep “transversale lezing van het ontwerp van vijfjaarlijks verslag” Vergadering van 19 oktober 2007 Verslag
Aanwezig: -
-
De heer Xavier BODSON, vertegenwoordiger van minister Arena De heer Jean-Claude COUVREUR, vertegenwoordiger van minister De Gucht De heer Edwin DE BOEVE, vertegenwoordiger van minister-president Rudy Demotte Mevrouw Chantal GALLANT, dienst Rechten van de Mens van de FOD Justitie De heer Paul LEMMENS, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Katholieke Universiteit Leuven De heer Serge LEONARD, vertegenwoordiger van de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind De heer Wouter VANDENHOLE, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Universiteit Antwerpen De heer Joost VAN HAELST, vertegenwoordiger Afdeling Jeugd van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor jeugd en volwassenen van de Vlaamse administratie en plaatsvervanger van de ondervoorzitter van de Commissie, Dhr Jan Vanhee Mevrouw Frédérique VAN HOUCKE, vertegenwoordiger van de CODE Mevrouw Colette VAN LUL, vertegenwoordiger van minister Dewael Mevrouw Nele WILLEMS, vertegenwoordiger van de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen Mevrouw Hélène STIJNS, secretariaat van de Commissie Mevrouw Mieke VERHEYDE, secretariaat van de Commissie Mevrouw Sarah D’HONDT, voorzitter van de Commissie
Verontschuldigd: De heer Olivier De SCHUTTER, vertegenwoordiger van de Franstalige universiteiten, Université Catholique de Louvain Mevrouw Maud DOMINICY, vertegenwoordiger van het Belgisch Comité voor Unicef
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
1
Afwezig: -
De heer Gérard HANSEN, vertegenwoordiger van de Union des Conseillers et des Directeurs de l’aide à la jeunesse (UCDAJ) Mevrouw Kaat HUYLEBROECK, vertegenwoordiger van de Vlaamse administratie Onderwijs en Vorming Mevrouw Inge LOODSTEEN, vertegenwoordiger van de Vlaamse regering Mevrouw Magali PLOVIE, vertegenwoordiger van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE, kinderrechtencommissaris Mevrouw Anne VANDENBERGHE, vertegenwoordiger van minister Landuyt
De heer Kevin DE CONINCK, vertegenwoordiger van minister Van Den Bossche De heer Jacques FIERENS, vertegenwoordiger van de Franstalige universiteiten, Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix Mevrouw Fanny GROOTEN, vertegenwoordiger van minister Smet De heer Jean HUET, vertegenwoordiger van de regering van het Waalse Gewest Mevrouw Bie VANCRAEYNEST, vertegenwoordiger van de Vlaamse Jeugdraad
Verslag De voorzitter, mevrouw Sarah D’HONDT, licht de doelstelling en het verloop van de werkzaamheden van de werkgroep toe. Zij zegt dat de werkgroep werd opgericht in het kader van de uitwerking van het derde periodieke verslag van België over het IVRK. Zij omschrijft het kader waarin het ontwerpverslag is opgesteld en onderstreept dat het slechts om een werktekst gaat die nog kan worden aangevuld en gewijzigd. Niet enkel de regeringen kunnen tot eind november toevoegingen en wijzigingen aanbrengen, het verslag wordt ook aangepast op grond van de resultaten van de verschillende werkgroepen die verslag moeten uitbrengen. De doelstelling van deze werkgroep bestaat dan ook erin het ontwerpverslag te bespreken met betrekking tot de vorming inzake de rechten van het kind. Het is de bedoeling drie aangelegenheden te bespreken op grond van de verspreide voorbereidende nota: 1. is de informatie in het verslag correct weergegeven?; 2. is de informatie in het verslag volledig (bijvoorbeeld overeenkomstig de regeringsverklaringen en algemene beleidsnota’s)?; 3. zijn er in de Belgische politiek nog problemen met betrekking tot de vorming inzake de rechten van het kind? De punten waarover de werkgroep en de vergadering van stemgerechtigde leden een consensus hebben bereikt (gelet op de officiële aard van het verslag van België dat thans wordt besproken), worden opgenomen in het verslag, in het deel “Moeilijkheden en doelstellingen voor de toekomst”, dat in elk hoofdstuk van het verslag voorkomt. Voor de problemen waarover de werkgroep het niet eens wordt of die de stemgerechtigde leden van de Commissie niet als dusdanig erkennen, is voorzien in een follow-up op twee wijzen: zij kunnen worden opgenomen in het verslag van de werkgroepwerkzaamheden van de Commissie. De stemgerechtigde leden wordt voorgesteld dat voornoemd verslag als bijlage bij het periodieke verslag wordt gevoegd (aangezien in het samenwerkingsakkoord is vermeld dat de Commissie bijdraagt aan de uitwerking van het periodieke verslag en dat zij in dat kader werkgroepen kan oprichten, lijkt het logisch dat het verslag van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
2
-
werkzaamheden in WG als bijlage kan gaan bij het periodieke verslag en zo aan het Comité voor de Rechten van het Kind kan worden bezorgd); zij kunnen worden opgenomen in de “dissenting opinions” die (in elk geval) als bijlage bij het verslag gaan (aangezien zulks uitdrukkelijk is vermeld in het samenwerkingsakkoord). In maart-april 2008 wordt een specifieke werkgroep opgericht met het oog op een gecoördineerde opstelling van de “dissenting opinions”.
In het kader van deze WG wordt het ontwerpverslag besproken en worden de problemen die blijven bestaan, behandeld en in voorkomend geval gaan de betrokken regeringen de verbintenis aan om de problematiek in de nabije toekomst te onderzoeken. In het verslag wordt niet uitvoerig ingegaan op toekomstige initiatieven. Deze aanpak verschilt met andere woorden van de aanpak in het kader van de uitwerking van een actieplan waarvoor in de toekomst eveneens werkgroepen zullen worden opgericht. De leden van de werkgroep worden verzocht om het secretariaat van de Commissie elk aanvullend schriftelijk standpunt, aanbeveling en/of werknota te bezorgen met het oog op de aanvulling van de nota en de efficiënte voorbereiding van de volgende vergaderingen van de werkgroep. Specifiek met betrekking tot deze werkgroep “Transversale lezing” dienen vooreerst de te behandelen thema’s te worden geselecteerd. Alle problemen die niet werden behandeld in het kader van een bepaalde werkgroep (niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, minderjarige delinquenten, geweld, armoede, participatie en kinderrechteneducatie) kunnen immers worden onderzocht. Het secretariaat had de leden per e-mail gevraagd om mee te delen welke thema’s zij willen onderzoeken. Dit overzicht wordt aangevuld door een eerste vragenronde bij de aanwezige leden. Vragenronde bij de leden Mevrouw Nele WILLEMS, vertegenwoordiger van de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, zegt dat zij niets toe te voegen heeft. Frédérique VANHOUCKE, vertegenwoordiger van de CODE. Zij wil dat de werkgroep de volgende thema’s behandelt: hulpverlening aan de jeugd (inzonderheid het probleem van de plaatsing van kinderen), onderwijs (leerproblemen, ongelijkheden, enz., bepaalde onderzoeken tonen aan dat het onderwijs in de Franse Gemeenschap niet egalitair is), kinderopvang, gezondheid, kinderen met een handicap (zij zijn het slachtoffer van verschillende vormen van discriminatie die afbreuk doen aan diverse rechten van het kind, inzonderheid aan het recht op onderwijs), kinderhandel, de integratie van de rechten van het kind in de ontwikkelingssamenwerking (met ook de aangelegenheid van de kindsoldaten). Wouter VANDENHOLE, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Universiteit Antwerpen, heeft verschillende opmerkingen geformuleerd. In de eerste plaats acht hij het noodzakelijk dat de aanpak van de rechten van het kind in het kader van de uitwerking van het vijfjaarlijks verslag wordt herzien. Volgens de heer Vandenhole zou daaraan immers meer aandacht moeten worden besteed: we zouden moeten kunnen vertrekken van de rechten van het kind en vervolgens het in België ter zake gevoerde beleid moeten kunnen onderzoeken.
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
3
De voorzitter wijst erop dat het secretariaat omgekeerd te werk moest gaan aangezien het een verslag van de regeringen betreft, te weten dat het moest uitgaan van het gevoerde beleid (bijdragen) en deze moest onderverdelen in de structuur van het verslag op grond van de specifieke rechten waarop zij betrekking hebben. Zij onderstreept dat het moeilijk is om met deze opmerking rekening te houden in het kader van de uitwerking van dit verslag, maar dat de opmerking zeer interessant is en dat de werkgroep ter zake een nota kan opstellen die zou aanbevelen om er rekening mee te houden in het kader van de uitwerking van het volgende vijfjaarlijks verslag. Een tweede belangrijke opmerking heeft betrekking op de uitwerking van een basisdocument betreffende België met basisinformatie over het land en de algemene staatsstructuur, ten behoeve van de Verenigde Naties. De structuur van België moet niet stelselmatig in elk verslag opnieuw worden toegelicht. Er kan veeleer eenvoudigweg worden verwezen naar een dergelijk basisdocument. De heer Vandenhole merkt op dat in het verslag niets is bepaald met betrekking tot de verspreiding van de slotbeschouwingen van het Comité onder de Belgische bevolking. De verslagen van België zijn beschikbaar op de website van de FOD Justitie maar de slotbeschouwingen niet. De vergadering stelt zich daarbij vragen. Niemand weet zeker of van die documenten een officiële vertaling in het Nederlands bestaat. De vraag wordt gesteld aan mevrouw Gallant of deze bekendmaking eventueel op zich is genomen door de FOD Justitie. Zij zal ter zake inlichtingen inwinnen en de informatie aan het secretariaat van de Commissie bezorgen. De vraag wordt in ieder geval onderzocht in het kader van de werkgroep “kinderrechteneducatie”. De heer Vandenhole heeft tevens twee redactionele opmerkingen geformuleerd, in de eerste plaats met betrekking tot randnummer 90 van het ontwerpverslag. De formulering van deze zin met betrekking tot de definitie van het begrip kind doet vermoeden dat België uitzondering maakt op de omschrijving van het kind als elke persoon die jonger is dan 18 jaar. Er moet worden verduidelijkt dat de omschrijving van het begrip “kind” niet wordt aangetast door de enkele wettelijke bepalingen op grond waarvan een gedeeltelijke handelings- en/of rechtsbekwaamheid wordt ingevoerd voor minderjarigen vanaf een bepaalde leeftijd. De tweede opmerking heeft betrekking op randnummer 140 van het ontwerpverslag, te weten de ontwikkeling met betrekking tot het mobiliteitsbeleid zou onder een andere titel moeten worden geplaatst dan die van het recht op leven, overleven en ontwikkeling, of de titel zou ten minste moeten worden gewijzigd in “Verkeersveiligheid”. De heer Edwin DE BOEVE, vertegenwoordiger van minister-president Rudy Demotte. Volgens de heer De Boeve moet een belangrijke aangelegenheid worden behandeld in deze werkgroep, te weten de hulpverlening aan de jeugd, maar ook de onderliggende aangelegenheid van algemene preventie ter zake. Hij onderstreept dat een zekere verwarring is ontstaan over wat dit thema inhoudt. Daarom zou het interessant zijn dat deze aangelegenheid op transversale wijze wordt behandeld en dat wordt onderzocht wat de verschillende regeringen ter zake hebben verwezenlijkt. De Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest zullen ter zake samen een nota opstellen. De heer De Boeve vraagt vervolgens te worden ingelicht over het gevolg dat werd gegeven aan de bespreking die werd gehouden in het kader van de werkgroep “minderjarige delinquenten” met betrekking tot de mogelijkheid voor de Nationale Commissie om de onderhandelaars voor een nieuwe federale regering aan te spreken over de akkoorden die Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
4
zouden worden gesloten met betrekking tot jeugdbescherming in het kader van de onderhandelingen over de vorming van de nieuwe regering. De voorzitter wijst erop dat de werkgroep “minderjarige delinquenten” heeft voorgesteld dat de Commissie in dit kader optreedt n.a.v. de opname in de betrokken akkoorden van onder andere de materie van de uithandengeving. Naar aanleiding van de adviezen van het uitvoerend bureau dat ter zake werd aangesproken (alle leden van de Commissie aanspreken over deze aangelegenheid was methodologisch onmogelijk, wilde men binnen een redelijke termijn reageren), werd een brief opgesteld voor de voorzitters van democratische politieke partijen teneinde hen te wijzen op de bepalingen van het verdrag en op de slotbeschouwingen van het Comité ter zake. Vandaag nog zou het uiteindelijke akkoord over de tekst moeten worden bereikt. Deze brief wordt ondertekend door de effectieve leden van het bureau (de plaatsvervanger van de vertegenwoordiger van de federale regering stemt niet in met dit initiatief) en wordt aan alle leden van de Commissie bezorgd. De heer Paul Lemmens wijst erop dat dit document aan de formateur van de nieuwe regering kan worden bezorgd en daarnaast aan andere officiële instanties of private organisaties, in de vorm van “kopieën ter informatie”. De heer Joost Van Haelst zegt dat het moeilijk is om zich enkel op het advies van de leden van het bureau te baseren en om te bepalen dat enkel de effectieve leden erbij betrokken zijn. Volgens de voorzitter was het onmogelijk anders te werk te gaan, tenzij dit belangrijke initiatief werd geschrapt. De heer Paul Lemmens stelt voor dat de brief wordt ondertekend als bureau waarbij een voetnoot wordt toegevoegd met de eventuele voorbehouden, zoals verschillende internationale instellingen doen. Een tweede aanbeveling van enkele leden van de Commissie bestaat erin dat een federale coördinerende minister met betrekking tot de rechten van het kind wordt benoemd. Dit element wordt evenwel niet opgenomen in de brief aangezien de vertegenwoordiger van de Vlaamse regering zich daartegen verzet. De heer Paul LEMMENS, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Katholieke Universiteit Leuven, maakt drie algemene opmerkingen. Ten eerste is het verslag te lang. Het zou interessant zijn om voor de lezers een samenvatting te maken. In dat verband wijst hij erop dat dit verslag bestemd is voor een internationale instantie en dat de kleine details voor de lezers niet echt van belang zijn. Ten tweede onderstreept hij dat in het verslag niet uitdrukkelijk genoeg is geformuleerd wat de rechten van het kind concreet inhouden. In het verslag worden heel wat initiatieven besproken, maar er zou vooral uitdrukkelijk moeten worden geformuleerd wat dat concreet betekent voor de kinderen, aangezien het dat is wat het Comité werkelijk interesseert. Ten derde ten slotte zou het op het vlak van de inhoud van het verslag interessant zijn, een meer algemeen eerste deel toe te voegen waarin het normatieve kader van het verdrag in Belgisch recht wordt beschreven, bijvoorbeeld de mislukte inspanningen van het parlement in het kader van de vorige federale legislatuur om enkele bepalingen van het IVRK toe te voegen aan de Grondwet; bijv. ook de rechtspraak inzake het IVRK en de al dan niet rechtstreekse werking ervan in de Belgische rechtsorde.
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
5
De voorzitter verzoekt de heer Lemmens en de heer Vandenhole tegen de volgende vergadering van de werkgroep een nota over die verschillende aangelegenheden op te stellen. Die overwegingen kunnen dan worden gebruikt in het kader van het volgende periodieke verslag (het is jammer genoeg een beetje laat om dit verslag in die zin aan te passen) en van andere werkzaamheden van de Commissie. De heer Xavier BODSON, vertegenwoordiger van minister Arena, drukt de wens uit dat het thema hulpverlening aan de jeugd wordt onderzocht in het kader van de werkgroep. De heer Joost VAN HAELST, vertegenwoordiger van de Vlaamse administratie Jeugd, Cultuur en Sport, steunt de voorstellen van de twee professoren en vermeldt twee soorten problemen in het verslag, te weten een probleem van coördinatie en een probleem van redactie: de input komt namelijk van de administratie en niet van het secretariaat. De redactie van een verslag is een evenwichtsoefening, in het verslag mag niet te veel maar ook niet te weinig informatie staan. Het secretariaat zou van elke administratie en niet enkel van zijn eigen (Vlaamse) administratie moeten eisen dat zij zich tot een bepaald aantal bladzijden beperken. Hij meent ook dat het nationaal actieplan zou moeten worden nagelezen met betrekking tot de thema’s die in de werkgroep worden besproken, teneinde na te gaan of de voornemens van de ministers in deze materies daadwerkelijk worden/werden verwezenlijkt. Mevrouw Chantal GALLANT geeft aan dat België voor bepaalde verslagen die voor internationale instanties waren bestemd, naast de volledige versie van het verslag ook een samenvatting heeft gemaakt. Het zou interessant zijn om zulks ook in dit geval te doen. De heer Serge LEONARD, vertegenwoordiger van de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind, biedt spontaan aan om een nota op te stellen over de elementen die volgens hem grondig zouden moeten worden onderzocht (die nota zal tegen 5 november klaar zijn). Hoe dan ook verduidelijkt hij reeds dat hij wenst dat onderzoek wordt gedaan naar het internationaal statuut van het kind (adoptie, internationale voogdij, internationale opvang van kinderen, modaliteiten van het ouderlijk gezag over de grenzen heen), mediaopvoeding voor de minderjarige consument, leerproblemen en het afhaken op school en ten slotte naar bemiddeling als nieuwe vorm van contact tussen kinderen en volwassenen. Hij onderstreept ten slotte dat het thema hulpverlening aan de jeugd natuurlijk ook heel belangrijk is. De voorzitter vraagt de vergadering of een van die thema’s in de agenda van de werkgroep kan worden opgenomen. Mevrouw Colette VAN LUL, vertegenwoordiger van minister Dewael, stelt voor een nieuwe werkgroep “internationaal statuut van het kind” op te richten. De voorzitter vindt dit thema interessant, maar door de opgelegde timing is zulks momenteel onmogelijk. Dit zou daarentegen wel perfect denkbaar zijn in het kader van de oprichting van latere werkgroepen. De heer Jean-Claude COUVREUR, vertegenwoordiger van minister De Gucht, haalt verschillende problemen aan. Ten eerste stelt hij zich vragen over het deel van het verslag dat gewijd is aan het aanvullend protocol inzake de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten. Voor zover deze elementen in het algemeen vijfjaarlijks verslag zijn opgenomen, zou het aantal toegestane bladzijden voor het verslag over het aanvullend protocol aan de 120 reglementaire bladzijden kunnen worden toegevoegd. Desalniettemin vindt hij het idee om een samenvatting van dit verslag op te stellen interessant. Vervolgens wenste de heer Couvreur de leden erop te wijzen dat uit juridisch oogpunt de toepasselijkheid van Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
6
internationale normen in nationaal recht de centrale vraag is die op regelmatige basis terugkeert (in dit verband moet de nota van de FOD Justitie – Buitenlandse zaken worden geraadpleegd). Mevrouw Colette VAN LUL, vertegenwoordiger van minister Dewael, vermeldt dat zij haar opmerkingen over de tekst reeds per e-mail heeft verstuurd. Zij stelt voor om de kinderhandel te bespreken. De voorzitter verduidelijkt dat dit punt besproken wordt in het kader van de werkgroep “geweld”. Mevrouw Chantal GALLANT stelt voor dat zij in de toekomst niet meer zelf aan de vergaderingen van de groep deelneemt, maar de heer Wéry (FOD Justitie – dienst Rechten van de Mens), die het vorige vijfjaarlijks verslag heeft opgesteld, of enig ander persoon die gespecialiseerd is in de behandelde materies, indien deze betrekking hebben op justitie. Na deze vragenronde waarbij alle aanwezige leden de kans hebben gekregen de thema’s te noemen die hij of zij in het kader van de werkgroep wenst te bespreken, heeft de voorzitter een samenvatting gemaakt en een agendavoorstel voor de volgende vergaderingen gedaan. Zo werd beslist dat de volgende vergadering gewijd zal zijn aan onderwijs (daaronder begrepen leerproblemen) en aan gezondheid. Tevens werd beslist dat de volgende leden voor deze materies schriftelijke bijdragen of inlichtingen verschaffen: -
-
-
Frédérique Van Houcke herinnert eraan dat ze het secretariaat een document, opgesteld door de CODE, heeft bezorgd met betrekking tot het platform “échec scolaire” (analyse van de rechten van minderjarige patiënten); Frédérique Van Houcke zal tevens een nota over het recht op gezondheid opstellen; Serge Leonard zal een nota over het internationaal statuut van het kind (zie supra) opstellen; met betrekking tot de aids- en drugspreventie zal Frédérique Van Houcke het secretariaat inlichten over de gegevens van de contactpersonen bij het platform aidspreventie en bij Infor-drogues voor meer informatie ter zake; Xavier Bodson zal een nota omtrent leerproblemen en afhaken op school bezorgen.
De schriftelijke bijdragen voor de tweede vergadering dienen het secretariaat te worden toegezonden tegen 25 oktober. De derde vergadering zal gewijd zijn aan hulpverlening aan de jeugd en opvang van kinderen. Tevens werd beslist dat de volgende leden voor deze materies schriftelijke bijdragen of inlichtingen zullen verschaffen: -
de heer De Boevé en de heer Leonard zullen een gezamenlijke nota over hulpverlening aan de jeugd opstellen. De nota moet vóór 15 november aan het secretariaat worden bezorgd.
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
7
-
de heer Lemmens en de heer Vandenhole zullen naast hun nota met algemene opmerkingen over het ontwerpverslag (zie supra) ook een nota over de interpretatieve verklaringen van België opstellen.
Besprekingen ten gronde 1. Facultatief protocol inzake de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten De heer Couvreur verklaart dat de vraag rijst naar de problematiek van de regionale bevoegdheden inzake wapens. De werkgroep “gemengde verdragen” heeft destijds, vooraleer een deel van de materie geregionaliseerd was, beslist dat deze aangelegenheid als federaal moest worden gekwalificeerd. Op verzoek van de gewesten zou het mogelijk zijn om die materie opnieuw te laten behandelen door de werkgroep “gemengde verdragen”, opdat zij deze akte zou herkwalificeren als gemengd protocol. Volgens mevrouw Gallant is het niet nodig de werkgroep “gemengde verdragen” in te schakelen om die akte te laten herkwalificeren. De voorzitter herhaalt dat de eigenlijke vraag is of de overheden die nu ter zake bevoegd zijn, akkoord zouden gaan om bijdragen op te stellen zonder dat in een officiële akte hen daarvoor de bevoegdheid is verleend. Dezelfde vraag wordt gesteld aan Vlaanderen en aan Wallonië. Hoe dan ook zal het secretariaat van de Commissie een nota opstellen en de slotbeschouwingen van het Comité ter zake zullen aan de betrokken personen worden bezorgd. 2. Interpretatieve verklaringen van België De heer Couvreur wijst op de oorsprong van de interpretatieve verklaringen. In totaal heeft de regering vier interpretatieve verklaringen geformaliseerd. De eerste heeft betrekking op nondiscriminatie (art. 2 IVRK) en de vierde heeft betrekking op artikel 140 van het IVRK. Dit zijn de twee belangrijkste. Die verklaringen werden op zodanige wijze opgesteld dat het Comité van Genève in zijn slotbeschouwingen daaromtrent aanbevelingen heeft geformuleerd: het neemt akte van het gegeven dat België voorbehouden maakt, maar herhaalt zijn bekommernissen ter zake. De belangrijkste vraag is of de interpretatieve verklaring met betrekking tot het nondiscriminatiebeginsel al dan niet moet worden behouden. De heer Couvreur benadrukt dat die moet worden behouden of teruggetrokken, maar dat zij niet mag worden gewijzigd of vervangen door een andere. Uiteraard moeten alle regeringen het daarover eens zijn. De vergadering stelt zich vragen over de wijze waarop de andere landen te werk zijn gegaan. Daaruit blijkt dat de andere lidstaten deze vraag niet hebben opgeworpen. De Commissie zou eventueel de vraag kunnen stellen en deskundig advies ter zake vragen. De heer Lemmens wijst erop dat volgens de rechtspraak van het Comité, die ondertussen is tot stand gekomen, het algemeen beginsel van non-discriminatie erin bestaat enig verschil in behandeling tussen de individuen te verbieden, tenzij deze verschillen objectief verantwoord zijn. In werkelijkheid is het wel degelijk dat wat in de interpretatieve verklaring van België wordt beweerd. België heeft deze interpretatieve verklaring opgesteld, terwijl de interpretatie die het Comité aan dat beginsel van non-discriminatie zou geven, nog niet bekend was. België Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
8
vreesde dat de rechtspraak van het Comité veel strikter zou blijken te zijn dan wat België zelf voor ogen had. Op basis daarvan stelt de heer Lemmens voor dat de Commissie een nota opstelt teneinde dit probleem naar voren te brengen, de vraag te stellen naar het nut om die verklaring te behouden en ter zake aanbevelingen te doen, meer bepaald in de zin van het verlaten van die verklaring. Bovendien blijkt dat geen gelijkaardig voorbehoud werd geformuleerd met betrekking tot het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten. Volgens de heer Couvreur zou het Comité ofwel via het verslag ofwel op een andere wijze op de hoogte moeten worden gehouden. Werken op een andere wijze dan via het verslag biedt de Commissie meer tijd. Hij meent tevens dat dezelfde redenering kan worden gevolgd voor de tweede interpretatieve verklaring. De voorzitter besluit met het voorstel om in het verslag de informatie op te nemen waaruit blijkt dat de eerste twee interpretatieve verklaringen overeenstemmen met de rechtspraak van het Comité. In een tweede fase zullen wij de regeringen op de hoogte stellen van de wenselijkheid om ze te schrappen aangezien zij met voornoemde rechtspraak overeenstemmen. De heer Vandenhole en de heer Lemmens zullen samen werken rond deze vragen aangaande de interpretatieve verklaringen werken en zullen tegen uiterlijk de laatste vergadering een nota voorstellen. De nota wordt bij voorkeur vóór 16 november aan het secretariaat bezorgd. 3. Strategische nota van de regering met betrekking tot de rechten van het kind in de sector van de ontwikkelingshulp Deze strategische nota (cf. nr. 33 van het ontwerpverslag) moest in de loop van 2007 worden afgerond. De heer Couvreur wordt gevraagd hoever het met de nota staat. Blijkbaar moet de tekst nog voor advies aan twee instanties worden overgezonden, te weten het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen en de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling. De tekst moet hen eind november worden bezorgd. Nadat het advies van deze beide instanties is ingewonnen, moet het document nog worden goedgekeurd door de minister van Ontwikkelingssamenwerking.
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind - Hallepoortlaan 5-8, 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13-Fax: 02/542.72.15
9