Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind Werkgroep Transversale lezing van het ontwerp van vijfjaarlijks rapport Vergadering van 30 november 2007 Verslag
Aanwezig: -
-
Mevrouw Séverine ACERBIS, asbl BADJE Mevrouw Liliane BAUDART, vertegenwoordiger van minister Arena De heer Jean-Claude COUVREUR, vertegenwoordiger van minister De Gucht De heer Gérard HANSEN, vertegenwoordiger van de Union des Conseillers et des Directeurs de l’aide à la jeunesse (UCDAJ) De heer Paul LEMMENS, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Katholieke Universiteit Leuven Mevrouw Inge LOODSTEEN, vertegenwoordiger van de Vlaamse regering De heer Benoît PARMENTIER, vertegenwoordiger van de regering van de Franse Gemeenschap. Mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE, kinderrechtencommissaris Mevrouw Anne VANDENBERGHE, vertegenwoordiger van minister Landuyt De heer Wouter VANDENHOLE, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Universiteit Antwerpen De heer Joost VAN HAELST, vertegenwoordiger Afdeling Jeugd van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor jeugd en volwassenen van de Vlaamse administratie en plaatsvervanger van de ondervoorzitter van de Commissie, Dhr Jan Vanhee Mevrouw Frédérique VAN HOUCKE, vertegenwoordiger van de CODE Mevrouw Colette VAN LUL, vertegenwoordiger van minister Dewael Mevrouw Nele WILLEMS, vertegenwoordiger van de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen Mevrouw Hélène STIJNS, secretariaat van de Commissie Mevrouw Mieke VERHEYDE, secretariaat van de Commissie Mevrouw Sarah D’HONDT, voorzitter van de Commissie
Verontschuldigd: -
De heer Xavier BODSON, vertegenwoordiger van minister Arena Mevrouw Françoise CREMER, vertegenwoordiger van minister Laanan De heer Edwin DE BOEVE, vertegenwoordiger van minister-president Rudy Demotte Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
1
-
Afwezig: -
Mevrouw Maud DOMINICY, vertegenwoordiger van het Belgisch Comité voor Unicef Mevrouw Fanny GROOTEN, vertegenwoordiger van minister Smet Mevrouw Kaat HUYLEBROECK, vertegenwoordiger van de Vlaamse administratie Onderwijs en Vorming De heer Serge LEONARD, vertegenwoordiger van de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind Mevrouw Bie VANCRAEYNEST, vertegenwoordiger van de Vlaamse Jeugdraad
De heer Kevin DE CONINCK, vertegenwoordiger van minister Van Den Bossche De heer Olivier De SCHUTTER, vertegenwoordiger van de Franstalige universiteiten, Université Catholique de Louvain De heer Jacques FIERENS, vertegenwoordiger van de Franstalige universiteiten, Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix De heer Jean HUET, vertegenwoordiger van de regering van het Waalse Gewest Mevrouw Magali PLOVIE, vertegenwoordiger van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
Verslag: De voorzitster opent de vergadering met een organisatorische opmerking. De werkgroep moet een vierde vergadering vastleggen om de nota’s goed te keuren die door het secretariaat opgesteld zullen worden en die de eindresultaten van de werkgroep zullen samenvatten. Er zullen twee nota’s opgesteld worden: - de ene nota zal de elementen hernemen die geleid hebben tot een consensus binnen de werkgroep en zal geformuleerd worden op een wijze die toelaat om de verschillende punten aan het rapport toe te voegen, onder de titel “Moeilijkheden en objectieven voor de toekomst”, mits akkoord van de stemgerechtigde leden; - de andere nota zal de elementen hernemen die niet tot een consensus geleid hebben maar waarvoor niettemin een breed draagvlak bestond bij de leden van de groep en zal als bijlage bij het rapport gevoegd worden. Deze twee documenten zullen tijdens een laatste vergadering ter goedkeuring voorgelegd worden aan de werkgroepleden. De vergadering zal misschien ietwat uitlopen omdat beoogd wordt om de documenten definitief goed tekeuren tegen het einde van die vergadering. De vierde vergadering wordt gepland op 15 februari van 9.30 tot 13.00 uur. De voorzitter vraagt de leden aanwezig te zijn. De heer Wouter VANDENHOLE meldt dat hij deze vergadering niet kan bijwonen en dat hij schriftelijke opmerkingen zal maken. De andere leden zullen hun opmerkingen formuleren tijdens de vergadering. 1/ Goedkeuring van het verslag van de vergadering van 9 november 2007
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
2
Mevrouw Nele WILLEMS, vertegenwoordiger van de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, vraagt dat de vertaling van het verslag wordt herlezen, omdat de tekst meermaals niet correct is. De voorzitter antwoordt dat zij inderdaad niet de kans heeft gehad de vertaling te herlezen alvorens deze werd verstuurd, wat zij gewoonlijk wel doet. De nodige verbeteringen worden aangebracht. Mevrouw Frédérique VAN HOUCKE, vertegenwoordiger van de CODE (Coordination des ONG pour les droits de l’enfant), wenst dat haar bijdrage wordt verduidelijkt overeenkomstig de e-mail die zij aan het secretariaat heeft toegezonden. De heer Joost VAN HAELST maakt een opmerking over de bijdrage van mevrouw Cremer inzake de doorverwijzing van de kinderen naar het bijzonder onderwijs (blz. 8 van het verslag). Hij wenst dat in het verslag wordt verduidelijkt dat de opmerking van mevrouw Cremer betrekking had op de Franse Gemeenschap en niet op de Vlaamse Gemeenschap, die meer werkt in de zin van inclusie van deze kinderen binnen het algemeen onderwijs en deze oplossing verkiest boven verwijzing naar het bijzonder onderwijs. Mevrouw Liliane BAUDART, vertegenwoordiger van minister-president Arena, verduidelijkt dat de Franse Gemeenschap in principe dezelfde idee volgt. Volgens mevrouw Frédérique VAN HOUCKE gaat de Franse Gemeenschap inderdaad dezelfde kant uit. De heer Gérard HANSEN, vertegenwoordiger van de “Union des Conseillers et des Directeurs de l’aide à la jeunesse” (UCDAJ), vraagt dat zijn bijdrage op blz. 12 wordt verduidelijkt. Hij had voorgesteld contact op te nemen met het kabinet betreffende het Handvest van de rechten van gehospitaliseerde kinderen opdat ter zake een nota zou worden opgesteld. In het verslag moet worden verduidelijkt dat het niet zijn taak, maar die van het kabinet is de nota op te stellen. Onder voorbehoud van de hierboven gevraagde aanpassingen wordt het verslag goedgekeurd. 2/ Discussie over de nota van professor Vandenhole en professor Lemmens betreffende de voorbereiding en de inhoud van een rapport aan het Comité voor de Rechten van het Kind De voorzitter stelt de professoren voor hun nota te presenteren. De heer Wouter VANDENHOLE neemt het woord en presenteert de nota die 4 belangrijke aanbevelingen bevat inzake het opstellen van rapporten voor het Comité voor de Rechten van het Kind (cf. bijgevoegde nota). De voorzitter bedankt beide leden voor de uitwerking en de presentatie van deze nota. Volgens haar betreft het heel goede aanbevelingen. Zij wijst evenwel op de moeilijke timing die wij allen moeten naleven in het kader van het huidige rapport en op het gegeven dat het secretariaat jammer genoeg maar een beperkt aantal instructies en methodieken heeft kunnen voorstellen aan de leden die moeten bijdragen tot het opstellen van dit verslag. De uitwerking van een modelrapport zou natuurlijk een echte vooruitgang betekenen voor de volgende rapporten. De voorzitter vraagt zich reeds af hoe het staat met de andere verplichtingen inzake rapportering of het opstellen van actieplannen. Zou dit model ook niet kunnen worden uitgewerkt voor het opstellen van een actieplan? Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
3
De heer Wouter VANDENHOLE bevestigt dat dit nuttig en interessant zou zijn. De voorzitter herinnert de leden eraan dat het secretariaat jammer genoeg over weinig medewerkers beschikt, zodat dit werk moeilijk meteen kan worden verricht. Misschien kan een dergelijke werkwijze worden ingevoerd voor het actieplan dat binnenkort wordt opgesteld? De vraag wordt gesteld tijdens de volgende vergadering van het Uitvoerend Bureau. Mevrouw Mieke VERHEYDE wijst erop dat de regeringen dit model moeten integreren en hun bijdragen moeten opstellen zoals bepaald is. In de huidige situatie was het niet makkelijk te werken aan de bijdragen van de leden: delen van de tekst moesten geschrapt of ingekort worden en sommige zinnen moesten herschreven worden. Vervolgens deden zich nog problemen voor omdat sommige leden van oordeel waren dat de geschrapte delen opnieuw in de eindtekst moesten worden opgenomen. Het secretariaat had willen werken zoals voorgesteld in de nota voor het ontwerp van vijfjaarlijks rapport, maar dat was niet mogelijk. De heer Paul LEMMENS, vertegenwoordiger van de Vlaamse Universiteiten, Katholieke Universiteit Leuven, denkt dat het mogelijk moet zijn samen te werken en te beslissen sommige zaken als bijlage te beschouwen, veeleer dan ze op te nemen in de tekst van het rapport. Sommige zaken zijn overbodig. Mevrouw Mieke VERHEYDE wijst erop dat het secretariaat inmiddels al veel bijlagen ontvangen heeft, waarvan ook een selectie moet worden gemaakt. De heer Benoît PARMENTIER, vertegenwoordiger van de regering van de Franse Gemeenschap, benadrukt dat het opstellen van bijdragen niet makkelijk was. Toen de bijdragen werden gevraagd, bestond het NCRK immers nog niet. Daarna bleek de taak dus nog moeilijker te zijn voor het Secretariaat. Hij maakt een tweede opmerking: het opstellen van bijdragen voor het vijfjaarlijks rapport en andere documenten moet worden afgestemd op andere verplichtingen. In de Franse Gemeenschap moet ook het driejaarlijks rapport worden opgesteld, parallel met het werk inzake het opstellen van bijdragen voor het vijfjaarlijks rapport. Bovendien moeten de interne documenten er nog meer bijzonderheden bevatten dan het vijfjaarlijks rapport. Daarmee moet rekening worden gehouden bij het opstellen van de volgende documenten. Derde opmerking: in het Observatoire werd gewerkt op basis van een document van een honderdtal bladzijden, dat op verzoek van het NCRK werd samengevat tot 35 bladzijden wezenlijke informatie voor het Comité. De rest van het oorspronkelijke document gaat als bijlage. Dit interessant werk werd dus gedaan bij het Observatoire, in zekere zin de tussenpersoon tussen de regering en het NCRK (net als de heer Joost VAN HAELST voor Vlaanderen). Met deze tussentijdse samenvatting moet rekening worden gehouden. De heer Parmentier vestigt de aandacht van de groep erop dat het Observatoire een elektronisch formulier heeft uitgewerkt en online geplaatst heeft, dat de verschillende ambtenaren kunnen invullen naar gelang van hun bevoegdheden. Dit formulier biedt de mogelijkheid de inlichtingen op te nemen in de door de Verenigde Naties opgelegde structuur. Het OEJAJ (Observatoire de l’Enfance, de la Jeunesse et de l’Aide à la Jeunesse) heeft reeds verzoeken om inlichtingen toegevoegd aan dit formulier, o.a. inzake de begroting, zodat extra Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
4
inlichtingen kunnen worden verzameld die tot dusver niet beschikbaar waren. Zodra de ambtenaren dit formulier hebben ingevuld, zal het intern dienen voor het driejaarlijks rapport, maar ook voor het opstellen van de bijdrage ten behoeve van de NCRK. Het Observatoire zal moeten zorgen voor een omzetting van deze verzamelde gegevens, op uitvoerig wijze voor intern gebruik, of op beknopte wijze voor de NCRK en het Comité. Het zou mogelijk zijn nog verder te gaan en het document te verbeteren door toevoeging van verschillende elementen. Vergaderingen kunnen worden belegd teneinde deze tool te herzien en te verbeteren. Tot slot zegt de heer Parmentier dat hij het helemaal eens is met de inhoud van de nota ter zake, maar wenst dat rekening wordt gehouden met het reeds gedane werk en met het gegeven dat verschillende rapporten moeten worden opgesteld over dezelfde aangelegenheden maar vanuit een verschillende invalshoek. Zo kan een groot deel van het werk inzake de “omzetting” naar de doelstellingen van het Comité te Genève misschien veeleer aan de tussenpersonen worden opgelegd. De heer Joost VAN HAELST zegt dat Vlaanderen een bijdrage van 35 bladzijden heeft opgesteld. Volgens hem was het op zo korte tijd niet makkelijk dit te doen in overeenstemming met de veeleer gedetailleerde aanbevelingen van het Comité. Inzake het rapport wil hij de aandacht erop vestigen dat de Vlaamse Gemeenschap onderworpen is aan verscheidene verplichtingen om rapporten op te stellen inzake de rechten van het kind (Vlaams verslag, actieplan, activiteitenverslag inzake jeugdbeleid enz.), dat al die werkzaamheden moeten worden gecombineerd en bijgevolg moet worden voorzien in een gemeenschappelijke algemene structuur, rekening houdend met de specificiteit van elk rapport. Er wordt gewerkt aan een Vlaams schema met de vier beginselen van het Verdrag, de beleidsconclusies en de transversale aangelegenheden. Dat zou eind 2007 klaar moeten zijn. Tot slot verklaart de heer Van Haelst zich akkoord met de uitwerking van een schema voor het opstellen van de rapporten van de Commissie. De voorzitter zegt dat zij tijdens de bespreking in het Bureau (ter zake gepland teneinde een schema uit te werken vanaf 2009) zal voorstellen het werk aan te vatten door middel van een studie van het schema van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. Volgens mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE, Kinderrechtencommissaris, is het nodig zich opnieuw toe te spitsen op de hoofdzaken van de actie inzake de rechten van het kind en niet uit te wijden over details. Het rapport is een middel en geen doel. We moeten ons toespitsen op wat het Comité interesseert. Zelfs als de ambtenaren een specifieke opleiding volgen, dan nog komt het hen volgens haar toe het beleid van de ministers te vertalen naar wat interessant is voor de rechten van het kind, terwijl het beleid niet altijd rechtstreeks ingegeven is door de rechten van het kind. De ideologische inhoud van het beleid van de ministers moet worden vertaald in een aangepaste terminologie die interessant is voor het Comité. De bijdragen weerspiegelen nog al te vaak de politieke ideologieën. Ook bij de voorbereiding van het “pre-sessionnal” evenement is een aanpak vereist die meer toegespitst is op de rechten van het kind. Bovendien moet de follow-up van de aanbevelingen van het Comité worden verbeterd. Mevrouw Patricia VINCART, vertegenwoordiger van minister Dupuis, legt uit dat Brussel een soort no man’s land is in het kader van dit rapport. De COCOF had niet meegewerkt aan Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
5
de vorige rapporten hoewel in Brussel toch veel gebeurt op het vlak van de rechten van het kind dat ter kennis van de internationale instanties moet worden gebracht. Sedert 1991 bestaat er bijvoorbeeld een Observatoire de l’Enfant. Ook het “kinderdagverblijfplan” heeft onmiskenbare gevolgen voor de rechten van het kind. Dat zijn interessante gegevens, waarmee rekening moet worden gehouden in het vijfjaarlijks rapport. De heer Benoît PARMENTIER wenst twee bedenkingen te uiten voor de toekomst: bij het lezen van het ontwerprapport werden de elementen die overeenstemmen met de aanbevelingen van het Comité als dusdanig omschreven en geïdentificeerd. Eigenlijk moet daarop niet langer gefocust worden De keuze om slechts naar de randnummers van de betrokken paragrafen te verwijzen, maakt dit deel van het rapport moeilijk leesbaar. De antwoorden van de Belgische Staat en de entiteiten ervan op de aanbevelingen moeten beter worden belicht. De voorzitter vindt dat dit moet worden gedaan bij het opstellen van de bijdragen. Aangezien het onmogelijk was alle bijdragen van de regeringen te herschrijven voor dit rapport heeft het Secretariaat van de Commissie zich beperkt tot een opsomming, teneinde te veel herhalingen te voorkomen en binnen het aantal aanbevolen bladzijden te blijven. Het is echter waar dat het rapport moest focussen op een beschrijving van de werkelijke verwezenlijkingen inzake de rechten van het kind. Dit punt zal in het Bureau worden besproken. De heer Benoît PARMENTIER verheugt zich erover dat in 2008 het nieuwe actieplan van de Franse Gemeenschap moet worden uitgewerkt. De ministers en de kabinetten gaan dus moeten nadenken over de gedrags- en actielijnen voor de toekomst. Dat is beleidswerk en we moeten nog zien wat dit zal geven. De heer Wouter VANDENHOLE wijst erop dat de reacties van het veld met betrekking tot de voorstellen interessant zijn. Het rapporteringswerk moet de realiteit in België aantonen als die van één enkele Staat die partij is bij het IVRK. De logica van het Belgische beleid moet niet tot uiting komen. De aanpak van de rechten van het kind is belangrijker dan de bevoegdheidsverdeling en de beleidslijnen van de ministers. De personen die aangewezen zijn in de besturen moeten de verwezenlijkingen op neutrale wijze evalueren, op grond van de bepalingen van het IVRK. Volgens mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE moet worden nagegaan wat het Comité werkelijk interesseert. Dat is een vraag die moet worden gesteld. In Genève moeten de hoofdlijnen worden gegeven. Natuurlijk hebben alle entiteiten hun bijdrage geleverd, maar wat het Comité interesseert, zijn de hoofdlijnen. Zij herinnert zich daarentegen dat bij de oprichting van de Nationale Commissie niet alle onderhandelaars konden instemmen met een nationale aanpak. Mevrouw Mieke VERHEYDE legt uit dat het secretariaat zijn werkzaamheden heeft aangevat door middel van een onderzoek van het vorige rapport. Op grond hiervan werd beslist niet dezelfde structuur over te nemen (opsplitsing per entiteit), omdat dat niet goed werkte. In de feiten bleek het evenwel heel moeilijk die opsplitsing achterwege te laten. Gelet op de eisen van de stemgerechtigde leden bleek het in het kader van deze rapportering zelfs onmogelijk. De voorzitter stelt dat het derhalve interessant zou zijn de zaken eens en voor altijd duidelijk te maken op grond van een gemeenschappelijk schema.
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
6
De heer Benoît PARMENTIER wijst erop dat een zeer relevante goede handelwijze kan worden belicht. In 2002 heeft de Belgische delegatie bij de voorstelling van het tweede vijfjaarlijks rapport een uiteenzetting gegeven met enkele Belgische krachtlijnen en niet met de krachtlijnen van elke afzonderlijke entiteit. Mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE benadrukt dat dit aantoont dat het haalbaar is. Zij vraagt zich af waarom deze doelstelling niet kon worden verwezenlijkt in het kader van het rapport zelf. De heer Paul LEMMENS onderstreept dat er nood is aan door de regeringen verstrekte inlichtingen. Er zou kunnen worden geprobeerd de informatie te systematiseren via een algemeen schema. Bovendien kan de NCRK ook inlichtingen verschaffen die niet afkomstig zijn van een specifieke regering. Het is heel belangrijk het Comité een gezamenlijke visie te verschaffen van de Belgische voorstellen. Onze Commissie zou de mogelijkheid moeten bieden de inlichtingen te verzamelen en samen te brengen tot een algemene visie ten behoeve van het Comité te Genève. Dat maakt deel uit van de opdrachten van de NCRK. Mevrouw Inge LOODSTEEN, vertegenwoordiger van de Vlaamse regering, denkt dat veel tijd nodig zal zijn om te komen tot dit soort algemeen voorstel. Iedereen gaat immers ondanks alles initiatieven naar voren schuiven die uitgaan van zijn eigen entiteit. Mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE wijst erop dat het niet de taak van het Comité is na te gaan wat elke entiteit heeft uitgevoerd. Volgens mevrouw Liliane BAUDART mag het lange wordingsproces van de NCRK niet uit het oog worden verloren, ook als men een minister of een entiteit vertegenwoordigt. Alle ministers hebben ingestemd met de oprichting van de NCRK als plaats voor coördinatie en overleg. Het was uiterst moeilijk te komen tot een evenwicht dat voor iedereen aanvaardbaar was. Mevrouw Baudart is het grotendeels eens met het voorstel van professor Lemmens. De NCRK moet “anders” kunnen handelen. Het heeft weinig belang van welke zijde de initiatieven komen. De rechten van het kind moeten het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van het Belgische standpunt (waarin iedereen natuurlijk aan bod komt). Mevrouw Baudart stelt dat zij het eens is met dit voorstel. Hoewel iedereen enkele specifieke punten moet kunnen uiten, is het bovenal van belang algemeen vooruitgang te boeken met de rechten van het kind. Mevrouw Frédérique VAN HOUCKE wijst erop dat er geen gemeenschappelijk beleid is betreffende de rechten van het kind en dat het ten dele om die reden is dat de NCRK werd opgericht. Zij noemt de opmerkingen van de heer Lemmens interessant. Vervolgens zegt zij dat het NGO-rapport niet langer mag zijn dan dertig bladzijden en in twee delen is opgedeeld: een over de follow-up van de aanbevelingen en een over de nieuwe onopgeloste kwesties. Hetzelfde zou ook moeten gelden voor het officiële rapport. Naast vragen inzake de vorm, moet dit rapport het IVRK behandelen. Momenteel ontbreekt het aan een evaluatie van de toepassing van het IVRK, met bijzondere aandacht voor de aanbevelingen van het Comité. De voorzitter stelt voor de bespreking van dit punt af te ronden. Ze werpt de mogelijkheid op om in de toekomst ter zake een specifieke werkgroep op te richten. 3/ Discussie over de nota van professor Vandenhole en professor Lemmens betreffende de interpretatieve verklaring van België betreffende artikel 2, § 1, van het IVRK Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
7
De voorzitter vraagt de heer Wouter VANDENHOLE de opgestelde nota voor te stellen (cf. bijgaande nota). De voorzitter vraagt de vergadering of zij het al dan niet eens is met deze nota. De heer Jean-Claude COUVREUR, vertegenwoordiger van minister De Gucht, bedankt de opstellers van deze nota. Hij herinnert eraan dat het intrekken van deze interpretatieve verklaring tot de bevoegdheid van buitenlandse zaken behoort. Ter zake moet een bepaalde procedure worden gevolgd. Het beginsel is aanvaard, maar de procedure moet nog verder worden uitgewerkt. Hij maakt gewag van een precedent inzake de troonsopvolging, waaromtrent een reserve reeds werd ingetrokken. We zouden ons kunnen baseren op deze procedure om deze interpretatieve verklaring in te trekken. De in te stellen procedure wordt besproken. Mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE vraagt zich af of het opheffen van deze interpretatieve verklaring iets zou veranderen aan de behandeling van de kinderen zonder papieren. Hetzelfde schema met verbod op discriminatie blijft bestaan tenzij een onderscheid wordt gemaakt op grond van objectieve verschillen. De heer Benoît PARMENTIER vraagt zich af of, op intern vlak en aangezien de NCRK is opgericht, het initiatief niet moet kunnen komen van de NCRK, die aan Buitenlandse Zaken zou vragen de procedure tot intrekking van de interpretatieve verklaring te starten. Daarnaast zou niets beletten dat de regeringen een rapport goedkeuren met een voorstel tot intrekking van de interpretatieve verklaring. Dit zou leiden tot een nieuwe interne procedure (via de Ministerraad tijdens de goedkeuring van het rapport). Volgens de heer Paul LEMMENS moet een onderscheid worden gemaakt tussen de goedkeuring van het rapport en de intrekking van de interpretatieve verklaring, hoewel deze door de heer Parmentier voorgestelde snelle procedure aantrekkelijk is. Hij wenst dat het initiatief wordt genomen alvorens het rapport is afgewerkt. Zodra er een consensus is in de werkgroep, kunnen aanbevelingen worden gedaan, per brief bijvoorbeeld. De voorzitter herinnert eraan dat alle leden van de NCRK daarvan op de hoogte moeten worden gebracht en zegt dat dit eventueel op die manier zou kunnen gebeuren. Volgens de heer Jean-Claude COUVREUR blijft er toch een procedureprobleem bestaan. Zijn diensten moeten nog een juridische studie uitvoeren teneinde te onderzoeken of het nodig is de intrekking voor te leggen aan de parlementen. Er kan gewag worden gemaakt van dit onderzoek, maar het is een beetje vroeg om dat in het rapport te zetten. Vervolgens stelt de voorzitter voor dat de heer Couvreur - als hij daarmee, als lid van de NCRK, instemt - ervoor zorgt dat zijn administratie dit werk tegen het einde van december uitvoert, zodat het eind januari kan worden besproken. De heer Jean-Claude COUVREUR stelt voor het werk te bespoedigen, maar zegt dat hij de voorgestelde timing niet kan naleven. De heer Benoît PARMENTIER meldt dat de politieke verbintenis snel kan worden aangegaan. Ingeval het besluitvormingsproces niet voltooid is bij de indiening van het
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
8
rapport, hebben wij nog tijd tussen de indiening en de voorstelling van het rapport, die slechts later plaatsvindt. De voorzitter rondt dit punt van de discussie af en stelt voor het volgende punt te behandelen. 4/ Kinderopvang De voorzitter stelt voor eerst aandacht te schenken aan de twee presentaties en daarna het debat te openen. Zij vraagt mevrouw Patricia VINCART het woord te nemen voor de presentatie van het document “Voorzieningen voor jonge kinderen: De ontwikkeling van een Europese aanpak” (zie document als bijlage). Mevrouw Patricia VINCART herinnert eraan dat het gaat om een document in het kader van een netwerk van magazines met de naam "Kinderen in Europa". Het gaat om een gemeenschappelijke verklaring. Er wordt gestreefd naar een consensus over de gemeenschappelijke beginselen die moeten worden uitgewerkt inzake kinderopvang. “Kinderen in Europa” wordt ook in het Nederlands gepubliceerd, door Kiddo. Mevrouw Vincart belicht de 10 beginselen vermeld in deze verklaring, waarin het kind als een volwaardig en niet als een hulpbehoevend persoon wordt beschouwd. Tot slot vermeldt zij dat deze verklaring op 11 april 2008 in Brussel wordt voorgesteld en eventueel wordt gewijzigd op grond van de reacties op de tekst. Vervolgens wordt het woord gegeven aan mevrouw Séverine ACERBIS, van de vzw Badje. Mevrouw Séverine ACERBIS stelt voor ons een algemeen overzicht te geven van het Brusselse opvangmilieu en van de belangrijkste moeilijkheden inzake kinderopvang. Om te beginnen gaat het om een zeer omvangrijke sector, die zowel de voorschoolse als de buitenschoolse opvang omvat. Bovendien is die sector is zeer ruim en verscheiden. Het is belangrijk te weten dat de opvang een toezichtfunctie heeft. Deze hoofdfunctie heeft geleid tot het ontstaan van de sector: alles vertrok van een behoefte bij de ouders die bij het denkwerk ter zake niet over het hoofd mag worden gezien. Opvang heeft eveneens een opvoedende functie. Het gaat niet om een specifieke rol, maar veeleer om een algemene opvoedende opdracht. Het is een plaats om te leren leven (in groep) enz. … Daarnaast is de opvang ook de plaats waar het kind tijd doorbrengt en evolueert, een leefomgeving waarin het zijn weg moet vinden. De preventieve rol is heel belangrijk. Wat is “Badje”? Het gaat om een Brusselse bond van 60 verenigingen die actief zijn op het vlak van kinderopvang. Deze structuren zijn onderling zeer verschillend: sommige zorgen voor voorschoolse opvang en andere voor buitenschoolse opvang. De bond streeft naar enige samenhang inzake opvang in Brussel. Welke grote problemen doen zich voor op het vlak van opvang? Eerst en vooral, de eerste en bekendste moeilijkheid: het gebrek aan beschikbare plaatsen voor zeer jonge kinderen. Dit gebrek bestaat tevens bij de buitenschoolse opvang, maar in een andere vorm. Het rechtstreekse gevolg van dit plaatsgebrek is dat lagere eisen worden gesteld inzake de kwaliteit van de opvang. Wat zeer jonge kinderen betreft, leidt dit tot onrustwekkende situaties, zoals opvang die niet aangegeven is en dus ook niet onderworpen is aan enige regelgeving. Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
9
Een ander gevolg ervan is dat het opvangsysteem gecommercialiseerd wordt. Dat zou kunnen leiden tot opvang met twee snelheden (rijken vs. armen). Het gaat bijvoorbeeld om de uitbreiding van het systeem van dienstencheques voor kinderopvang. Het is zeer de vraag of dit systeem de behoefte aan degelijke opvang op toereikende wijze beschermt. De tweede grote moeilijkheid heeft te maken met de kwaliteit van de opvang. Dit blijft een probleem, vooral bij de buitenschoolse opvang, ondanks veel initiatieven. Deze sector wordt daadwerkelijk professioneler en het gebrek aan opleiding van het personeel wordt gaandeweg bijgewerkt. Toch blijft het algemene opleidingsniveau ter zake nog te laag. Het opvangpersoneel wordt niet echt gevaloriseerd: velen worden tewerkgesteld onder het PWAstatuut, er zijn weinig jobs en de verloning is niet aantrekkelijk. De beroepskrachten voelen zich niet gevaloriseerd omdat zij geen fatsoenlijk statuut hebben. Onze vereisten inzake de kwaliteit van de opvang zijn nog te laag in vergelijking met wat gangbaar is in andere sectoren of in andere landen. Met betrekking tot buitenschoolse opvang betreurt mevrouw Acerbis nog dat er geen enkele echte specifieke regelgeving bestaat inzake de opvangstructuren. De trend bestaat om de kwaliteitsvereisten op dit vlak af te zwakken omdat de nodige middelen voor een veeleisender beleid ontbreken. De buitenschoolse opvang vormt evenwel de overgang tussen de school en het gezin. De samenhang met de rest van de dag moet behouden blijven. Voortdurende wisselwerking is nodig tussen de verschillende actoren die het kind begeleiden, wat thans niet het geval is. De reden hiervoor is dat de verschillende actoren elkaar niet erkennen. Dit leidt eveneens tot een gebrek aan individuele relatie tussen de volwassene en het kind. Hoewel het opvangmilieu inderdaad een plaats is om kinderen te leren samenleven met anderen, mag niet uit het oog worden verloren dat het kind daarbij evenzeer nood heeft aan een individuele relatie met volwassenen. Aangezien het personeel zo weinig gevaloriseerd en erkend wordt, is het personeelsverloop in de opvangstructuren heel hoog. Zo wordt het moeilijk, zoniet onmogelijk deze individuele band te creëren. Op twee vlakken blijft nog een compleet no man’s land bestaan: de opvang van kinderen met specifieke noden (bijvoorbeeld kinderen met een handicap) en de opvang van kinderen tijdens de middagpauze. Ondanks een groeiende bewustwording, inzake kinderen met specifieke behoeften althans, wordt niets gedaan aan de algemene problematiek. Tot slot schuilt er achter alle hierboven uiteengezette moeilijkheden natuurlijk een gebrek aan financiering, ondanks de redelijk onrustwekkende toestand op dit moment en de nood om werk en gezinsleven beter te kunnen combineren. Ter afsluiting wijst mevrouw Acerbis op de noodzaak om zich opnieuw te focussen op een fundamenteel punt: het belang van het kind. Het kind moet centraal staan. De voorzitter bedankt mevrouw Séverine ACERBIS voor deze presentatie van de problematiek en start de groepsdiscussie door de leden te vragen zich uit te spreken over de gemeenschappelijke verklaring die mevrouw Patricia VINCART heeft voorgesteld. De heer Benoît PARMENTIER verduidelijkt dat hij het eens is met de beginselen van deze verklaring, met enig voorbehoud. Inzake sommige punten zijn meer nuances en minder pretentie geboden. Gratis opvang is bijvoorbeeld op zich een geweldige doelstelling, maar het Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
10
is niet mogelijk deze meteen te bewerkstelligen. Het zou al een geweldige stap vooruit zijn als het aantal plaatsen kon worden verhoogd, zodat er geen commercialisering in minder gunstige omstandigheden plaatsvindt. De heer Gérard HANSEN benadrukt dat gratis opvang een groot probleem vormt, maar dat toegankelijkheid een essentieel doel is. De gezinnen zijn steeds meer geïsoleerd. Ook aan eenoudergezinnen moet worden gedacht. De voorzitter vraagt de leden van de groep of een consensus kan worden bereikt betreffende punt 6 en 10 van de verklaring, waarover de werkgroep aanbevelingen moet formuleren. De heer Joost VAN HAELST verkiest ter zake eerst Kind en Gezin te raadplegen. De heer Paul LEMMENS geeft de voorkeur aan een transversale lezing van het rapport teneinde te kunnen uitmaken op welke punten daadwerkelijk kritiek kan worden geleverd. De voorzitter merkt evenwel op dat de opleiding van de beroepskrachten en de regelgeving inzake opvangstructuren thema’s zijn die zowel in de gemeenschappelijke verklaring als in de presentatie van mevrouw Acerbis aan bod komen. Zij vraagt de vergadering of de groep ter zake aanbevelingen zou kunnen doen: grondig denkwerk inzake de kwaliteit van kinderopvang, met name op het vlak van infrastructuur en opleiding van de beroepskrachten. De heer Paul LEMMENS wijst erop dat wij moeten denken aan het rapport. Aanbevelingen zouden geschikter zijn voor intern gebruik. Hoewel aanbevelingen interessant zouden zijn voor het nationaal beleid op dit vlak, ligt het niet voor de hand dat dit interessant is voor het Comité te Genève. De heer Wouter VANDENHOLE wijst erop dat een verband moet worden gelegd met de rechten van het kind zoals verwoord in het IVRK. De voorzitter stelt vast dat er in de werkgroep geen consensus is inzake het idee om ter zake aanbevelingen te doen. Zij stelt de heer Joost VAN HAELST voor het “Europese Witboek” in het kort voor te stellen. De heer Joost VAN HAELST meldt dat op Europees niveau een synthese is gemaakt van de elementen die een plaats moeten krijgen binnen het jeugd- en kinderbeleid. De belangrijkste vaststelling is dat het beleid inzake kinderen te versnipperd is en dat sommige aspecten over het hoofd dreigen te worden gezien, zoals de typische problemen van adolescenten. Het kinderbeleid betreft kinderen tot 12 jaar. Het jeugdbeleid is vaak gericht op jongeren ouder dan 15 à 16 jaar. De Raad van Europa stelt voor te werken aan sociale insluiting, te verwijzen naar de rechten van het kind en gelijke kansen en participatie te bevorderen, en daarbij niet te veel aandacht te schenken aan bescherming. Dit werk kan naar voren worden geschoven als voorbeeld van een “Good Practice” (goede handelwijze) voor het toekomstig coördinatiewerk van de NCRK. De heer Van Haelst stelt voor de inlichtingen daaromtrent per e-mail over te zenden. De voorzitter sluit de vergadering.
Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind – Hallepoortlaan 5-8 te 1060 Brussel Tel.: 02/542.72.13 - Fax: 02/542.72.15
11