Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind Werkgroep transversale lezing van het ontwerp van vijfjaarlijks rapport Vergadering van 9 november 2007 Verslag
Aanwezig: -
De heer Xavier BODSON, vertegenwoordiger van minister Arena Mevrouw Françoise CREMER, vertegenwoordiger van minister Laanan De heer Gérard HANSEN, vertegenwoordiger van de Union des Conseillers et des Directeurs de l’aide à la jeunesse (UCDAJ) Mevrouw Kaat HUYLEBROECK, vertegenwoordiger van de Vlaamse administratie Onderwijs en Vorming De heer Serge LEONARD, vertegenwoordiger van de Algemeen Afgevaardigde voor de rechten van het kind De heer Johan PAUWELS, vertegenwoordiger van minister Vanackere De heer Wouter VANDENHOLE, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Universiteit Antwerpen Mevrouw Frédérique VAN HOUCKE, vertegenwoordiger van de CODE Mevrouw Colette VAN LUL, vertegenwoordiger van minister Dewael Mevrouw Nele WILLEMS, vertegenwoordiger van de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen Mevrouw Hélène STIJNS, secretariaat van de Commissie Mevrouw Sarah D’HONDT, voorzitter van de Commissie
Verontschuldigd: -
Mevrouw Liliane BAUDART, vertegenwoordiger van minister Arena De heer Edwin DE BOEVE, vertegenwoordiger van minister-president Rudy Demotte De heer Olivier De SCHUTTER, vertegenwoordiger van de Franstalige universiteiten, Université Catholique de Louvain Mevrouw Maud DOMINICY, vertegenwoordiger van het Belgisch Comité voor Unicef De heer Jacques FIERENS, vertegenwoordiger van de Franstalige universiteiten, Facultés Universitaires Notre-Dame de la Paix Mevrouw Fanny GROOTEN, vertegenwoordiger van minister Smet
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
1
-
Afwezig: -
De heer Paul LEMMENS, vertegenwoordiger van de Vlaamse universiteiten, Katholieke Universiteit Leuven Mevrouw Inge LOODSTEEN, vertegenwoordiger van de Vlaamse regering Mevrouw Bie VANCRAEYNEST, vertegenwoordiger van de Vlaamse Jeugdraad Mevrouw Anne VANDENBERGHE, vertegenwoordiger van minister Landuyt Mevrouw Ankie VANDEKERCKHOVE, kinderrechtencommissaris De heer Joost VAN HAELST, vertegenwoordiger Afdeling Jeugd van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor jeugd en volwassenen van de Vlaamse administratie en plaatsvervanger van de ondervoorzitter van de Commissie, Dhr Jan Vanhee
De heer Jean-Claude COUVREUR, vertegenwoordiger van minister De Gucht De heer Kevin DE CONINCK, vertegenwoordiger van minister Van Den Bossche De heer Jean HUET, vertegenwoordiger van de regering van het Waalse Gewest Mevrouw Magali PLOVIE, vertegenwoordiger van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
Verslag: 1. Goedkeuring van het verslag van de eerste vergadering Onder voorbehoud van de volgende wijzigingen, wordt het verslag goedgekeurd: p.7: Het is niet zo dat Mevr. Frédérique Vanhoucke een nota zou opstellen over de gezondheid van kinderen. Ze refereerde aan een document van de CODE dat al aan het secretariaat was bezorgd. p.6:: Mevr. Chantal Gallant van de FOD Justitie vraagt dat haar tussenkomst voor wat betreft de mogelijkheid om samenvattingen van rapporten en de volledige, officiële verslagen samen te laten bestaan, wordt herzien. p. 1-2: Mevr. Anne Vandenberghe is verontschuldigd voor de vergadering (niet zonder meer afwezig) Mr. Serge LEONARD geeft aan dat er een misverstand is geslopen m.b.t. de redactie van een nota over het internationale statuut van het kind. Hij dacht dat de werkgroep beslist had om dit onderwerp niet te behandelen. Na de nodige verduidelijkingen wordt uiteindelijk beslist dat hij later een korte nota zal opstellen over het onderwerp. Mr. Xavier BODSON laat weten dat hij niet de kans heeft gehad om de nota over het onderwijs op te stellen die hij zou schrijven. Hij zal echter tijdens de vergadering de relevante vaststellingen inzake deze materie formuleren. De gevraagde aanpassingen zullen worden uitgevoerd en het definitieve verslag zal aan de leden worden bezorgd. 2. Bespreking rond het thema « onderwijs »
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
2
Eerst en vooral wenst de voorzitster een en ander te verduidelijken over het verzenden van documenten aan de leden van de werkgroep via mail. Het gaat meestal om documenten die ter informatieve titel worden opgestuurd. De documenten die grondig door de werkgroep besproken moeten worden, worden als dusdanig aangeduid en de relevante pagina’s worden gespecificeerd. Het gaat om de documenten waarin op beknopte wijze moeilijkheden en aanbevelingen voor de toekomst worden omschreven. De andere documenten zullen enkel worden besproken als ze het onderwerp uitmaken van een mondelinge presentatie door de leden die ze hebben geleverd of opgesteld, tijdens de vergadering waarin het betreffende thema wordt aangesneden. Wat dit eerste thema betreft heeft het secretariaat meerdere heel interessante documenten ontvangen die aan de leden werden bezorgd. Volgens de voorzitster vallen na lezing van deze documenten 5 belangrijke punten aan te duiden:
a) Het gratis onderwijs en de daarmee samenhangende algemene vraag om het budget inzake onderwijs te verhogen. b) De schooltoelagen c) De bijzondere aandacht die moet worden besteed aan leerproblemen (dyslexie en dyscalculie). Binnen dit kader kan de werkgroep thema’s behandelen zoals de organisatie van de klas, de inhaallessen, het zittenblijven, het voortijdig schoolverlaten, enz... De gezinsbond haalt eveneens de kwestie aan van hoogbegaafde kinderen. d) De problematiek van het schoolverzuim (daarbij inbegrepen het time-out-initiatief en de uitsluitingsproblematiek) e) De communicatie met de ouders van de leerlingen en de ondersteuning die hen kan worden geboden bij het vervullen van hun educatieve taken Mevr. Frédérique VAN HOUCKE, afgevaardigde van de CODE, stelt voor op transversale wijze tussen te komen op basis van een nota die werd opgesteld door ATD Vierde Wereld inzake armoede. De tekst zal via mail aan het secretariaat worden bezorgd. M. Serge LEONARD stelt voor hetzelfde te doen voor de kwetsbare groepen zoals zieke kinderen. a) Gratis onderwijs. De belangrijkste vragen die moeten worden gesteld, zijn: “Wordt het principe van gratis onderwijs effectief toegepast in Vlaanderen?” “Bestaat dit principe ook in de Franstalige Gemeenschap?” M. Xavier BODSON, vertegenwoordiger van Minister Arena, signaleert in dit verband dat een kostenbeperking werd vastgelegd in het secundaire en basisonderwijs. Die nieuwe beperking vereist belangrijke reorganisaties op het niveau van de scholen. De bijdragen van de ouders konden tot nu toe maandelijks of op gerichte tijdstippen gebeuren. Dit systeem moet worden aangepast om te beantwoorden aan die nieuwe beperking. Het onderwijs is dus niet helemaal gratis maar de kosten worden op zijn minst beperkt. Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
3
Hij geeft ons een voorbeeld met betrekking tot de tussenkomsten voor schooluitstappen zoals “bosklassen”. Opdat een klas op reis kan vertrekken, moet 90% van de leerlingen uit een klas participeren. De scholen moeten hiermee rekening houden bij de financiële planning van de uitstap en ze moeten een soort solidariteitsmechanisme organiseren om deze participatiegraad te bereiken. Die solidariteit is dus relatief. 10% wordt nog altijd uitgesloten. Xavier Bodson merkt echter op dat er ondanks alles een zekere vrijheid van handelen moet worden toegestaan aan de onderwijsinstellingen. Als de normen te strikt zijn, is er voor de scholen geen ruimte meer om creatief te zijn. De voorzitster refereert aan het systeem voor de verdeling van de kosten en lasten in functie van de inkomsten van de ouders, dat bv. al wordt toegepast op het niveau van de kinderkribbes van de ONE. Mr. Serge LEONARD, vertegenwoordiger van de instelling van de Afgevaardigde voor de Rechten van het Kind, signaleert dat dit systeem eveneens wordt toegepast in de internaten: de overnachtingen worden aan de ouders gefactureerd op basis van een barema dat afhankelijk is van het inkomen van de ouders. Mr. Leonard merkt op dat dit systeem niet altijd even makkelijk te implementeren valt omdat ouders vaak weigerachtig zijn om documenten voor te leggen met betrekking tot hun inkomsten. Mr. Xavier BODSON verwijst eveneens naar de werking van de zogenaamde “positieve discriminatie” scholen: deze scholen ontvangen bedragen voor de werkingskosten per ingeschreven leerling. Voor scholen met heel wat achtergestelde leerlingen worden die bedragen om de werkingskosten te dekken verhoogd.
Mevr. Françoise CREMER, vertegenwoordigster van Minister Laanan, vraagt inlichtingen met betrekking tot het Vlaamse systeem. Ze stelt zichzelf de vraag hoe het daar mogelijk is volkomen gratis onderwijs aan te bieden. Ze vraagt zich eveneens af waarom dergelijk mechanisme wel kan in het ene landsgedeelte maar niet in het andere. De burgers betalen hun belastingen aan de federale instanties die het geld herverdelen aan de gemeenschappen, o.m. voor hun budget “onderwijs”. Hoe kan het dan dat dit gratis onderwijs wel geregeld kan worden in het noorden maar niet in het zuiden? De budgetkwestie zou de hoogste prioriteit moeten krijgen. De voorzitster maakt vervolgens gewag van de verdeelsleutel die in deze materie wordt toegepast en vraagt Mevr. Cremer of zij vindt dat deze verdeelsleutel moet worden gewijzigd. Mr. Xavier BODSON merkt op dat het budget tevens afhankelijk is van het vermogen van de inwoners van de betreffende gemeenschap (via de personenbelasting). Als de inwoners van de ene gemeenschap meer vermogen voortbrengen, is het normaal dat de betrokken gemeenschap een overeenkomstig bedrag ontvangt. Mevr. Françoise CREMER neemt opnieuw het woord en formuleert een waarschuwing. We praten altijd over de meest benadeelde categorieën maar het is minstens zo noodzakelijk om aandacht te hebben voor de middencategorieën van ouders. Deze ouders worden net zo goed van tijd tot tijd geconfronteerd met betalingsmoeilijkheden.
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
4
Ten slotte herinnert ze eraan dat het in het kader van de kosten voor schoolse activiteiten altijd mogelijk is om contact op te nemen met de inrichtende macht van de school. In de praktijk voorziet het interne schoolreglement, dat de ouders ondertekenen bij de inschrijving van het kind in de instelling, erin dat de kosten voor schoolactiviteiten voor rekening zijn van de ouders. Dit reglement voorziet eveneens in de mogelijkheid dat de ouders in geval van moeilijkheden contact kunnen opnemen met de inrichtende macht. Wat er ook van zij, op het moment van de inschrijving zullen de ouders allicht nooit het interne schoolreglement in vraag stellen en de kosten voor de activiteiten weigeren te betalen. Anderzijds lopen ouders die hun financiële problemen meedelen aan de inrichtende macht het risico dat hun kinderen gebrandmerkt en gestigmatiseerd worden als zijnde “arm”. Als ze dan weer te kennen geven dat ze de kosten voor de activiteiten niet willen betalen, kan hun kind de stempel opgedrukt krijgen van een “weinig coöperatieve” familie. De gevolgen voor de kinderen dreigen zwaar te zijn. In elk geval is het noodzakelijk dat de werking van dit principe van gratis onderwijs aan Vlaamse kant nader bekeken wordt. Mevr. Kaat HUYLEBROECK, vertegenwoordigster van de Vlaamse administratie Onderwijs en Vorming vat de werking van het principe van gratis onderwijs , zoals bepaald bij Vlaams decreet, samen. Wat betreft het basisonderwijs zijn alle schoolse activiteiten die verband houden met de vastgelegde eindtermen volledig gratis (die eindtermen bepalen welke vaardigheden de kinderen tijdens de schoolperiode verworven moeten hebben). De kosten met betrekking tot de activiteiten die geen verband houden met deze eindtermen blijven voor rekening van de ouders. Het decreet bepaalt dat de kosten moeten worden beperkt en de keuze bij de ouders moet worden gelegd, en dat tevens parallelle activiteiten moeten worden voorzien voor kinderen van wie de ouders niet kunnen betalen en die dus niet kunnen deelnemen aan die extra's. De scholen moeten eveneens een “extra” kas voorzien om de minst begoeden te helpen en er voor te zorgen dat een zo groot mogelijk aantal leerlingen kan deelnemen aan de georganiseerde activiteiten: het reglement van de school zelf moet voorzien hoe dit solidariteitsmechanisme wordt geïmplementeerd. Mevr. Kaat HUYLEBROECK preciseert ten slotte nog dat, behalve het criterium van gratis onderwijs, de Vlaamse Gemeenschap tevens het werkingsbudget heeft verhoogd met 45 € per kind en dat de schooltoelagen meer toegankelijk werden gemaakt. Mr. Serge LEONARD zegt dat men zich geen illusies hoeft te maken over de mogelijkheden van de scholen om alsnog, op onrechtstreekse wijze, de ouders collegegeld te laten betalen. Er wordt aan de ouders voorgesteld om giften te doen of om mee te werken aan de organisatie van schoolactiviteiten. Dit soort praktijken is nochtans verboden door het missiedecreet en de scholen die dergelijke misbruiken plegen, kunnen hun subsidiëring door de Franse Gemeenschap ingetrokken zien. Volgens Mr. Xavier BODSON werden er al sancties getroffen in dergelijke situaties. Niet alle subsidies worden echter ingetrokken omdat dat vanuit financieel oogpunt enkel de zaken zou verergeren voor de ouders van de leerlingen van deze school. De Franse Gemeenschap probeert al twee jaar oplossingen te vinden, maar door een gebrek aan middelen is het nog Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
5
steeds onmogelijk om te garanderen dat de activiteiten, zelfs de pedagogische, volkomen gratis worden aangeboden. Men moet echter niet overdrijven en in het cliché vervallen dat aan Vlaamse kant alles gratis is en niets aan Franstalige kant. De voorzitster herinnert aan het bestaan van privéscholen, van het type Steiner, waar ouders hun steentje bijdragen tot de dagelijkse werking en waar alles goed functioneert. Waarom zou dat een probleem vormen als de ouders akkoord gaan met die manier van werken en er geen risico op uitsluiting bestaat? Mr. Serge LEONARD wijst erop dat in deze scholen giften of vrijgevigheid van de ouders aan de school sterk wordt aanbevolen. Ouders die in financiële moeilijkheden verkeren, riskeren onder die zware sociale druk te bezwijken waardoor hun kinderen alsnog uitgesloten dreigen te worden. De voorzitster veronderstelt dat de voorziene sanctie enkel wordt getroffen in geval van echte misbruiken en wanneer er druk op de ouders wordt uitgeoefend. Mr. Bodson en Mr. Léonard bevestigen die interpretatie. Mevr Kaat HUYLEBROECK mengt zich opnieuw in het debat over het principe van gratis onderwijs als zodanig. Er worden vele vragen gesteld bij wat nu gratis is en wat niet. Een wetenschappelijk onderzoek, gevoerd van 2004 tot nu, poogt een nieuw financieringssysteem voor de werkingsmiddelen uit te werken, gebaseerd op leerlingenkenmerken. Het gaat om elementen die mee bepalend zijn voor het welslagen van de kinderen op school: de taal, de geografische situatie (welstellende regio of niet), het opleidingsniveau van de moeder. Mr. Wouter VANDENHOLE, vertegenwoordiger van de Vlaamse Universiteiten, Universiteit Antwerpen, wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is dat het basisonderwijs gratis is. Wij onderzoeken hier vragen in verband met de rechten van het kind in het licht van het IVRK. Welnu, het IVRK bepaalt dat dit onderwijs gratis moet zijn. In dat opzicht is het overbodig om de vraag te stellen of het onderwijs al dan niet gratis moet zijn. Anderzijds verklaart Mr. Wouter VANDENHOLE dat verscheidene comités zoals ECOSOC en het comité voor de rechten van het kind in Genève wel aanvaarden dat er een bijdrage wordt gevraagd aan de ouders voor bepaalde buitenschoolse activiteiten en voor het uniform maar dat die bijdrage redelijk moet zijn en dat er steunmechanismen moeten worden voorzien voor de minst begoeden. Mr. Gérard HANSEN, vertegenwoordiger van de Union des Conseillers et des Directeurs de l’aide à la jeunesse (UCDAJ), formuleert een eerste opmerking met betrekking tot de aanwezigheid van officiële instanties die ouders in moeilijkheden kunnen helpen. De jeugdhulpdienst en de jeugdhulpadviseur kunnen door de toekenning van een vergoeding voor uitzonderlijke kosten deze families in moeilijkheden helpen. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW) kunnen eveneens voor hulp zorgen. Het probleem blijft de stigmatisering en etikettering van deze families vermits de scholen hen doorverwijzen naar deze instanties, in het bijzonder naar het OCMW. In tweede instantie vestigt Mr. Gérard Hansen de aandacht van de groep op het feit dat de gesprekken over de kwestie van het gratis onderwijs moeten worden uitgebreid tot de problematiek van de kosten voor zorg of bijstand (logopedie, psychologie, enz) die de school de ouders aanraadt. De scholen kunnen de ouders wel vertellen dat hun kinderen baat kunnen Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
6
hebben bij logopedie of psychologische hulp, maar vaak hebben de gezinnen niet de middelen om die tussenkomsten te betalen. Mevr. Frédérique VAN HOUCKE, vertegenwoordigster van de CODE, reageert op deze tussenkomst op basis van de nota die werd opgesteld door ATD Vierde Wereld. De onderwijskosten vormen vaak een heikel punt voor ouders met financiële problemen. Het gebeurt nog vaak dat de kinderen gebruikt worden als kanaal om de ouders om betalingen te verzoeken (breng een envelop met geld mee). Ouders die niet weten hoe ze dat geld zouden moeten ophoesten, dokteren oplossingen uit om ze te vermijden. Dan kan zelfs zo ver gaan dat ze hun kinderen van school weghouden. Bijgevolg is deze kwestie van gratis onderwijs deels gelieerd aan de problematiek van de voortijdige schoolverlaters. Mevr. Frédérique VAN HOUCKE heeft nog een tweede bedenking: het is onaanvaardbaar dat bepaalde kinderen nog steeds in de kou blijven staan bij schoolreizen. De Ligue des familles deed in 2004-2005 een onderzoek naar het gratis onderwijs in de praktijk. Daarin vertelden talloze ouders die niet in armoede verkeren dat onder andere de periodes van de terugkeer naar school financieel zwaar om dragen zijn. Tot slot moet nog rekening worden gehouden met een derde bedenking: nog al te vaak worden arme kinderen verwezen naar het bijzonder onderwijs en dat al vanaf het basis- of kleuteronderwijs, terwijl er niet noodzakelijk sprake is van een reëel probleem maar eerder van het feit dat deze kinderen binnen hun gezin niet over dezelfde middelen beschikken om zich te ontwikkelen als de andere kinderen. Hetzelfde geldt voor de verwijzingen naar het beroepsonderwijs. Bovenop het feit dat die situatie op zich al verontrustend is, is het beroepsonderwijs bovendien erg duur, wat de gezinssituatie uiteraard niet ten goede komt. Mr. Serge LEONARD haalt tevens de kosten aan die gepaard gaan met het school lopen. Dat kunnen bv. externe diensten zijn waar de kinderen op voorstel van de school gebruik van moeten maken. Dat roept vragen op vermits bepaalde scholen geen methodologische uitleg meer geven en de kinderen naar huiswerkscholen sturen (bv.: Magellan in Namen dat erg hoge tarieven hanteert). In andere scholen stuurt men de kinderen dan weer erg vaak naar logopedische of psychologische begeleiding. Dat roept vragen op met betrekking tot de taken van de school. In de Scandinavische landen wordt aan de scholen een resultaatverplichting opgelegd: wanneer een kind moeilijkheden heeft op school, is het aan de school om een oplossing te vinden en te bekostigen en voor een goede omkadering van het kind te zorgen. Dit element kan hernomen worden in het punt gewijd aan “leermoeilijkheden”. Mevr. Françoise CREMER stelt dat het noodzakelijk zal zijn de inrichtende machten van de scholen ervan bewust te maken dat ze zich samen met de gezinnen moeten bezinnen over de nuttige, noodzakelijke, facultatieve of verplichte kosten. Die denkoefening moet samen met de families worden gevoerd en niet enkel in het besloten wereldje van het onderwijs. Bovendien bestaan er projecten die niet veel kosten en waar men eerst aan kan denken alvorens dure activiteiten te organiseren waardoor sommige gezinnen de andere niet meer kunnen bijbenen. c)Bijzondere aandacht die besteed moet worden aan leerproblemen (dyslexie en dyscalculie) en aan hoogbegaafde kinderen.
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
7
De voorzitster leidt de bespreking in en maakt er gewag van dat bepaalde deskundigen voorstellen om het aantal kinderen in de klas te verminderen. Dit zou de ontwikkeling van de kinderen ten goede komen en de kans op eventuele leerproblemen verkleinen. Volgens Mevr. Frédérique VAN HOUCKE moeten de kinderen in staat worden gesteld om de nodige vaardigheden te verwerven, zo nodig met gebruik van bijzondere hulpklassen waar de leermoeilijkheden kunnen worden weggewerkt en die kunnen plaatsvinden binnen de klas zelf. M. Wouter VANDENHOLE verduidelijkt dat het stimuleren van een goede leeromgeving belangrijk is, ook in de strijd tegen spijbelgedrag en voortijdige schoolverlaters. Mevr. Françoise CREMER wijst erop dat bepaalde scholen gebruikmaken van studenten die een stage komen doen en die op die manier de omkadering van de klas weten te verdubbelen . Op die manier worden niet alleen de leerlingen met leermoeilijkheden maar ook de hoogbegaafde leerlingen op gepaste wijze omkaderd. De verdubbeling van het lerarenkorps per klas is een interessant idee. Bovendien zegt ze dat het van wezenlijk belang is dat de school niet enkel wordt beschouwd als een plek waar geleerd wordt. Het gaat over veel meer dan dat. Enerzijds is de onderwijsmethode van belang: in groep werken met de klas is interessanter dat het onderwijs beperken tot een uiteenzetting van de leraar die gewoon zijn lesmaterie toelicht. Anderzijds zou het een goed idee zijn dat de vorming van de lesgevers rekening houdt met bepaalde specifieke kwesties. Hiervoor zijn de nodige opleidingen en het nodige materiaal vereist. De vorming van leerkrachten en de psycho-medico-sociale centra met betrekking tot bepaalde kwesties lijkt nochtans onontbeerlijk. De voorzitster gooit de vraag in de groep of van leerkrachten verwacht kan worden dat ze specialisten zijn op het vlak van dyslexie, dyscalculie en hoogbegaafdheid. Mevr. Frédérique VAN HOUCKE herinnert eraan dat de Ligue des familles een artikel heeft opgesteld over de noodzaak van de vorming van de leerkrachten. Mevr. Nele WILLEMS, vertegenwoordigster van de Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, laat weten dat er aan Vlaamse kant gespecialiseerde leerkrachten bestaan voor kinderen met moeilijkheden (de zogenaamde « GOK-leerkrachten » en de « zorgcoördinatoren »). Het huidige voorstel met betrekking tot deze leerkrachten luidt dat ze zich niet beperken tot een omkadering buiten de klas maar dat ze de kinderen die er nood aan hebben ook kunnen begeleiden binnen de klas. Er zouden hen bijkomende uren moeten worden toegewezen zodat ze de leerkrachten kunnen helpen bij en informeren over het gepast reageren op deze moeilijkheden. Sommige leerkrachten komen al af en toe in de klas maar de organisatie van deze hulpmaatregelen hangt af van de inschatting van de scholen en die blijven vrij om er al dan niet voor te kiezen. Mr. Serge LEONARD signaleert dat dit nu al het geval is in de Scandinavische landen. Mevr. Françoise CREMER vindt dat binnen de Franse Gemeenschap de leerkrachten op een meer complete manier moeten opgeleid worden op dit vlak. Ze verwijst naar Canada waar meerdere specifieke ‘dys’-pedagogen werden ingevoerd. Ze denkt tevens dat er een reële vrees voor bestaat om kinderen naar het bijzonder onderwijs te sturen omdat het moeilijk is om er weer uit te geraken. Deze kinderen hebben, in bepaalde gevallen, nood aan Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
8
gespecialiseerd onderwijs, soms enkel tijdelijk. Deze omkadering zou hen in bepaalde gevallen zelfs in staat stellen om later terug te keren naar het gewone onderwijs. De overstap naar het bijzonder onderwijs en de informatie erover aan de ouders stelt ons voor grote problemen. Het valt voor dat leerkrachten en psycho-medico-sociale centra vaststellen dat het nodig is om een kind naar het bijzonder onderwijs te sturen, maar dat de ouders, die slecht geïnformeerd zijn of vrezen dat hun kind daarna niet meer terug kan naar het nietgespecialiseerde onderwijs, dit weigeren. De overgang naar het bijzonder onderwijs moet bevorderd worden maar de terugkeer naar het normale onderwijs al evenzeer. M. Serge LEONARD wil nog snel even ingaan op de vraag over zittenblijvers en voortijdige schoolverlaters. Het is noodzakelijk eraan te herinneren dat er wettelijke verplichtingen bestaan wat betreft zittenblijven. Overeenkomstig het IVRK moet het gelijkheidsprincipe gerespecteerd worden. De Franse Gemeenschap kent een hoog aantal zittenblijvers en een erg bescheiden onderwijskwaliteit. Een studie heeft aangetoond dat scholen die zittenblijven weigeren een erg hoog scholingsniveau hebben. Waarom wordt zittenblijven dan nog aanvaard? Dit stelt de gelijkheid binnen de school in vraag. De school moet ervoor zorgen dat elke leerling een voldoende niveau bereikt om zijn plan te kunnen trekken in het leven. Het missiedecreet voorziet hierin. Spijtig genoeg is dit geen resultaatverplichting, maar dat zou het kunnen zijn. We moeten rekening houden met deze wettelijke verplichtingen: het verbod op zittenblijven met een resultaatverplichting voor de school wat betreft het verwerven van de afgebakende vaardigheden door deze kinderen. Het is aan de school om zich in geval van mislukking in vraag te stellen. Tot slot voegt hij daar nog aan toe dat kinderen met een schoolfobie weinig oplossingen vinden die geschikt zijn voor hun probleem. Ze kunnen eventueel gebruikmaken van afstandsonderwijs maar daardoor mislopen ze de integratie in de school. Mevr. Françoise CREMER merkt wat dat betreft op dat het belangrijk is dat men zich de vraag stelt tot welk publiek men zich richt. De cursussen zouden aangepast moeten worden aan jonge migranten, rekening houdend met het feit dat de onderwijstaal niet altijd overeenkomt met de moedertaal van alle leerlingen. Mevr. Frédérique VAN HOUCKE wenst nog een andere bedenking te maken bij het ontwerprapport. Het ontbreekt aan evaluaties van de getroffen maatregelen. Het betreft een goed opgestelde synthese maar er worden geen evaluaties van maatregelen in opgenomen. Ze brengt in herinnering wat het IVRK stelt en dat wat georganiseerd wordt ook geëvalueerd moet worden. Men kan zich niet tevreden stellen met louter een catalogus van bestaande maatregelen. De voorzitster stelt dat ze vindt dat er inderdaad op die manier gehandeld zou moeten worden maar dat dit binnen het bestek van het huidige rapport moeilijk te verwezenlijken valt. We wachten op de nota die over het onderwerp zal worden opgesteld door Mr. Wouter VANDENHOLE en Mr. Paul LEMMENS. Overigens zouden de overheden hun manier van rapporteren moeten herzien en hun eigen bijdragen eveneens in die zin moeten opstellen opdat de werkzaamheden echt doeltreffend zouden kunnen verlopen. d) De problematiek van het schoolverzuim (daarbij inbegrepen het time-out-initiatief en de uitsluitingproblematiek)
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
9
Wat betreft de kwestie van het time-out-initiatief en het « spijbelactieplan » stelt Mevr. Kaat HUYLEBROECK voor een bijkomende schriftelijke bijdrage te leveren aan het rapport. e) De communicatie met de ouders van leerlingen en de mogelijke ondersteuning van deze ouders bij hun educatieve taken De Franse Gemeenschap kondigt aan dat in het kader van het vijfjaarlijkse rapport bijkomende informatie geleverd moet worden, onder andere voor wat betreft het spijbelactieplan. Ook aan Vlaamse tekst zal een bijvoegsel worden opgesteld met betrekking tot een net gestemd decreet dat tot doel heeft de ouderbetrokkenheid te vergroten (het decreet « flankerend onderwijsbeleid »). Dit punt kan toegevoegd worden aan het hoofdstuk « Moeilijkheden en doelstellingen voor de toekomst ». De werkgroep stelt vast dat de wil aanwezig is om de ondersteuning van de ouders in het kader van de begeleiding van hun kinderen te verbeteren. M. Gérard HANSEN vindt het belangrijk te herhalen dat in de Franstalige Gemeenschap eveneens een decreet werd gepubliceerd in april 2007 met de bedoeling het schoolverzuim aan te pakken. Dit decreet regelt onder andere de schoolproblematiekcentra waar de jongeren heen kunnen trekken om het niveau terug op te pikken. Mr. Hansen wenst ten slotte nog zijn bezorgdheden te uiten over de dagelijkse realiteit op het terrein. In de scholen heersen vaak onaanvaardbare praktijken en een manifeste miskenning van de circulaires, waardoor onder andere de niet-naleving van de schoolrechten op het vlak van uitsluiting een feit is. Niettegenstaande dit nieuwe decreet een reële vooruitgang betekent, stellen zich grote problemen. Het is een spijtige zaak dat we niet vaker werken via uitvoeringsbesluiten dan via circulaires. De teksten zijn immers verre van slecht maar ze worden niet correct toegepast. Het is werkelijk verontrustend hoe bepaalde scholen ouders maar blijven aanbevelen om hun kinderen in een andere school te plaatsen. De voorzitster stelt dat er een update met betrekking tot dit decreet moet worden uitgevoerd. Mr. HANSEN zal zich van die taak kwijten en de nodige informatie bezorgen aan het secretariaat. 3. Discussie rond het thema « gezondheid » De voorzitster stelt voor de vergadering verder te zetten met dit tweede thema. Ze merkt op dat er oorspronkelijk was voorgesteld om twee afzonderlijke zaken te bespreken: eerst en vooral de kwestie van gehospitaliseerde kinderen op basis van de Aanbevelingen van Unicef op dat vlak en vervolgens de kwestie van de preventie op het vlak van drugs enerzijds en op het vlak van aids anderzijds. De discussie wordt ingeleid door Mevr. Frédérique VAN HOUCKE. Deze introductie is gebaseerd op de documenten die de leden per e-mail werden bezorgd. Meerdere thema’s dienen het voorwerp uit te maken van een specifiek onderzoek: gehospitaliseerde kinderen, risicogedrag (tabak, alcohol, drugs, voeding), de rechten van kinderen met een handicap, kinderen in de psychiatrie, kinderen die lijden aan een chronische ziekte, zelfmoord bij jongeren, veiligheid op de weg, rechten van kinderen in de neonatologie. Tal van onderwerpen blijken heel interessant en lenen zich uitstekend voor een discussie. Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
10
Wat betreft de kwestie van gehospitaliseerde kinderen verwijst ze naar de aanbevelingen van Unicef evenals naar de toepasselijke nota van de Code (die zich baseert op het Unicefrapport). In het kader van het Unicef-rapport werden de jongeren bevraagd over het ziekenhuis. Een andere werkbasis voor de redactie van deze nota was het rapport van de Algemeen afgevaardigde voor de Rechten van het Kind met betrekking tot de Commissie van de Rechten van het Gehospitaliseerde Kind. De aanbevelingen met het oog op een groter respect voor de noden van kinderen in het ziekenhuis werden kort t.b.v. de leden van de werkgroep geschetst: -
-
-
de ziekenhuizen moeten beschikken over het label « kindvriendelijk ziekenhuis » (« childfriendly hospital » - en dus aangepast zijn aan de specifieke behoeften van kinderen) De informatie-uitwisseling en de communicatie tussen het medische korps enerzijds en de families anderzijds moeten aan de situatie aangepast zijn. De participatie van de kinderen moet goed georganiseerd worden zodat ze zo vaak als mogelijk gehoord kunnen worden. De aanwezigheid van vertrouwenspersonen bij de kinderen moet bevorderd worden (flexibele bezoekuren, mogelijkheid voor de ouders om bij hun kinderen te blijven slapen, enz…) Er moeten voldoende ontspanningsmogelijkheden voor de kinderen gecreëerd worden (animatie en spelletjes) Bij lange opnames moet een aangepaste scholing georganiseerd worden Pijn moet beter aangepakt worden. Kinderen in de psychiatrie moeten beter begeleid worden. Het is absoluut noodzakelijk dat er op wordt toegezien dat de economische factor geen rem betekent voor de best mogelijke begeleiding van deze kinderen
De voorzitster stelt voor te werken op twee pistes: hospitalisatie en risicogedrag (met inbegrip van zelfmoord). a. Hospitalisatie Als de door Unicef geformuleerde voorstellen de goedkeuring van de leden kunnen wegdragen, kunnen we besluiten om op deze basis verder te werken en bijkomende bemerkingen te formuleren. De vertegenwoordigers van de bevoegde ministers worden uitgenodigd om hun bemerkingen te formuleren over de gelanceerde initiatieven en de nog te nemen maatregelen. Mr. Gérard HANSEN onderschrijft grotendeels hetgeen hiervoor werd gezegd. Al meerdere jaren worden verbeteringen aangebracht aan de pediatrische diensten maar er blijven problemen bestaan inzake organisatie en netwerking. Daarnaast stellen er zich grote communicatieproblemen met de ouders. Hij noemt onder andere de problemen die zich stellen bij de psychiatrische tenlasteneming van adolescenten. De diensten die zich zouden kunnen bekommeren om deze jongeren stellen erg strikte voorwaarden aan hun opname zodat een opname vaak niet kan doorgaan. Ten slotte wil hij ook nog de aandacht vestigen op de zelfmoordproblematiek, want we hebben de neiging om dergelijke vragen uit de weg te gaan terwijl het om een zeer ernstig en verontrustend fenomeen gaat.
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
11
Mr. Serge LEONARD onderschrijft de geformuleerde voorstellen eveneens. Hij vindt echter dat het bovendien nodig is om iets te voorzien met betrekking tot de rechtstoestand van de minderjarige binnen het medische kader: het medisch geheim, het instemmen met een behandeling, enz. Praten over de rechten van het kind betekent eveneens praten over een eventuele versterking van hun privileges en rechten. Waarom moet de beslissing van de jongere bv. noodzakelijkerwijze worden meegedeeld aan de ouders, denk bv. aan abortus bij een jong meisje? Mr. Wouter VANDENHOLE herhaalt dat we in het kader van het ontwerprapport moeten vaststellen op welke wijze België vooruitgang heeft geboekt in deze materie. Het gaat om een verplichting tot geleidelijke verwezenlijkingen. We moeten inzetten op het IVRK en ons eigen beleid evalueren, niet de getroffen maatregelen catalogeren. Mr. Johan PAUWELS, vertegenwoordiger van Minister Vanackere, verduidelijkt eerst en vooral het bevoegdheidsdomein van zijn minister: enerzijds de preventie (700.000 € werd vrijgemaakt voor het budget Zelfmoordpreventie zowel voor volwassenen als kinderen), anderzijds de erkenning van de ziekenhuisdiensten en de controle van de geleverde kwaliteit. Er werd een Commissie voor erkenningen geïmplementeerd met behulp van universitaire specialisten voor de controle van de zorgprocessen. Vijf pijnpunten werden geïdentificeerd, waarvan er twee betrekking hebben op kinderen: komen tot ziekenhuizen die de veiligheid van de kinderen in de hand houden en het “kindvriendelijke ziekenhuis”. De « EACH »aanbevelingen op dat vlak worden nageleefd. Mr. Pauwels stelt dat binnen de pediatrie de verbetering van de kwaliteit noodzakelijk gekoppeld is aan een uitbreiding van het kader: een kind dat onderzocht wordt door de kinderarts moet omkaderd worden door een verpleegster en zo mogelijk door nog een bijkomende persoon. Dit veronderstelt een aanpassing van de financiering die op federaal niveau gebeurt. In de Vlaamse Gemeenschap worden de aanbevelingen van Unicef reeds gevolgd. Mr. Pauwels vraagt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen wat in Vlaanderen en wat in de Franse Gemeenschap gebeurt want er bestaan grote verschillen wat betreft de navolging van de aanbevelingen van Unicef. Hij verwijst onder andere naar de Medisch-pedagogische Instellingen (MPI’s) en naar de « centra voor ontwikkelingsstoornissen », die geïnstalleerd werden bij de universitaire ziekenhuizen van Gent, Leuven, Brussel en Antwerpen. Volgens Mr. Serge LEONARD, bestaan die laatste niet in de Franse Gemeenschap. Bij schoolfobie kunnen de kinderen gedurende vier weken opgevolgd worden in het Koningin Fabiola Centrum en vervolgens worden ze doorgestuurd naar het « Petite maison » te Chastre voor psychologische begeleiding, verder niets meer. Er is gewoonweg niets anders voorhanden. Vaak belanden ze in de psychiatrie en daar wacht het grote niets, want ze kunnen zich er niet ontwikkelen. Mr. Gérard HANSEN bevestigt dat de medisch-pedagogische instellingen de zwaarste gevallen niet opnemen. Die laatsten kunnen dus niet beschikken over een gepaste opname en de ouders moeten hun moeilijkheden zelf zien op te lossen. Er bestaan maar weinig oplossingen. Zo zijn er voor de volledige provincie Luik bv. maar 10 bedden beschikbaar (hôpital de la citadelle) en dat is veel te weinig. De voorzitster verzoekt de vertegenwoordigers van de bevoegde ministers van de Vlaamse en Franse Gemeenschap een nota op te stellen, gebaseerd op de aanbevelingen van Unicef, m.b.t. Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
12
wat reeds gerealiseerd werd in de lijn van die aanbevelingen, wat zich in een ontwerpfase bevindt en wat nog helemaal niet in verwezenlijking is. Mr. Gérard HANSEN zal contact opnemen met het bevoegde kabinet van de Franse Gemeenschap opdat het deze nota zou opstellen. Mr. Johan PAUWELS zal de redactie op zich nemen van de Vlaamse bijdrage. Deze nota’s zouden aan het secretariaat bezorgd moeten worden voor het einde van de maand november. Mr. Johan PAUWELS verwijst naar de mishandelingsproblematiek die behandeld zal worden in de werkgroep « geweld ». Hij wijst echter op het risico dat de problematiek van de manier waarop de ziekenhuizen reageren op gevallen van mishandeling niet onderzocht wordt binnen de werkgroep geweld. Een denkoefening over dit onderwerp dringt zich nochtans op. Hij stelt voor dat in de EACH-criteria en binnen de algemene principes voorgesteld door Unicef, wordt opgenomen dat de spoeddiensten van de ziekenhuizen er zich van moeten verzekeren dat een opvolgingstraject voor mishandelde kinderen wordt uitgewerkt en vastgelegd alvorens deze kinderen te laten vertrekken. Mevr. Frédérique VAN HOUCKE snijdt de kwestie aan van de teams van SOS –Enfants en verduidelijkt dat er al een samenwerking bestaat tussen de ploegen van SOS –Enfants en de ziekenhuizen. Mr. Gérard HANSEN legt uit dat deze SOS –Enfants teams oorspronkelijk werden gecreëerd door de universitaire ziekenhuizen. Vervolgens hebben ze de vorm aangenomen van pilootprojecten om ten slotte onder het bestuur van het ONE gebracht te worden. Het gaat hier dus om een erg oude samenwerking tussen de universiteiten wat de huidige driehoekswerking tussen het ziekenhuismilieu, de ploegen van SOS - Enfants en de jeugdhulpcentra verklaart. b. Risicogedrag Mevr. Frédérique VAN HOUCKE neemt opnieuw het woord met betrekking tot het risicogedrag, op basis van de gezichtspunten van « Infordrogues » en het « Platforme prévention sida ». Ze verduidelijkt dat de informatie die volgt niet recent is maar, volgens haar, actueel blijft. Deze twee organisaties zouden gecontacteerd moeten worden door de NCRK met het oog op de actualisering van de informatie. Ze stelt dat het op het vlak van drugs noodzakelijk is een meer globale en preventieve aanpak uit te werken. Een drugsonderzoek uit 2004 heeft aan het licht gebracht dat het gros van de budgetten op dit vlak worden toegewezen aan veiligheid en aan controle en niet aan preventie (amper 4% van het budget voor dat laatste). Wat betreft de aidsproblematiek blijkt de preventie evenmin voldoende. Tussen 1996 en 2000 daalde het budget hiervoor aanzienlijk. Mr. Johan PAUWELS verduidelijkt dat wat de drugsproblematiek betreft, het Vlaamse beleid sinds 2006 aan veranderingen onderhevig is. Het gaat niet enkel meer om tabak maar ook om drugs en alcohol (budget van 800.000 € voor de preventie ten overstaan van heel kleine kinderen, adolescenten en zwangere vrouwen). Wat betreft de aidsproblematiek: Het Instituut voor tropische geneeskunde van Antwerpen treft maatregelen om de risicopopulaties beter te mobiliseren, zowel de homoseksuele mannen als de populaties van bezuiden de Sahara. Bij homoseksuelen zou het eerder een probleem van Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
13
motivatie dan van informatie betreffen. Bij de sub-sahara populatie rijst een informatieprobleem en een probleem van verschillende culturele perceptie. Nieuwe werkzaamheden zijn opgestart met de doelstelling om relaties aan te knopen met de Immams en andere referentiepersonen per cultuur, om gebruik te kunnen maken van kwalitatieve contacten met de betrokken gemeenschap. Nog steeds wat betreft de aidspreventie, maar deze keer met betrekking tot kinderen (zwangerschappen van besmette vrouwen), laat Mr. Pauwels weten dat men vooruitgang heeft geboekt in de geneeskunde en dat dit probleem zich bijna niet meer stelt dankzij een snelle en doeltreffende interventie tijdens de zwangerschap. Mr. Serge LEONARD laat weten dat men zich vragen kan stellen bij de overmedicalisering van kinderen. Het betreft hier onder andere kinderen die lijden aan gedragsstoornissen en die behandeld worden met Rilatine en Concerta. Deze geneesmiddelen worden erg frequent gebruikt. Een andere verontrustende vorm van overmedicalisering is de voorziene behandeling van jonge delinquenten. Mr. Leonard maakt allusie op een Franse studie van het Inserm waarin de mogelijkheid werd aangetoond om toekomstige delinquenten al in de basisschool te diagnosticeren en hen medicatie voor te stellen om delinquent gedrag te voorkomen. Mr. Gérard HANSEN vindt voorzichtigheid geboden, want dergelijke reacties nemen in omvang toe. Dat is verontrustend... Mr. Johan PAUWELS herhaalt dat, wat betreft ADHD, dit gekoppeld is aan de evolutie van de maatschappij. Er is in onze samenleving geen plaats meer voor kinderen. Deze moeten leven in kleine appartementjes en moeten enkel goed opletten op school. Om zich het leven makkelijker te maken, willen volwassenen steeds meer een en hetzelfde type brave en intelligente kinderen. De diversiteit wordt steeds moeilijker aanvaard ten overstaan van kinderen. Het is de veranderende visie op de plaats van het kind in de samenleving die hier speelt. We moeten kanttekeningen plaatsen bij die medicaliseringsreflex met het oog op de ‘normalisering’ van kinderen. De maatregelen moeten in functie staan van de wensen van de kinderen en niet andersom. De voorzitster merkt op dat hetzelfde probleem zich stelt in het onderwijs waar kinderen te snel geïsoleerd raken op school wanneer ze leerproblemen ondervinden. Hetzelfde geldt mogelijk voor de plaatsingen: die krijgen soms te makkelijk de voorkeur op een ambulante begeleiding die de naasten verplicht om hun leven aan te passen in het belang van het betrokken kind. Mr. Serge LEONARD benadrukt dat het IVRK stipuleert dat een kind in staat moet worden gesteld zijn subjectiviteit te ontwikkelen. De wens om kinderen te ‘normaliseren’ in naam van de veiligheid is angstaanjagend. Mevr. Françoise CREMER legt de link met de werkgroep « participatie ». Het kind wordt niet langer beschouwd als een subject maar als een object en dat is erg. De maatschappij legt kinderen op competitief te zijn en constant maximaal te presteren. We vergeten te vaak dat kinderen nog in ontwikkeling zijn. De voorzitster sluit de werkzaamheden af. De volgende vergadering vindt plaats op 30 november van 9u30 tot 12u00.
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
14
Commission Nationale pour les Droits de l’Enfant -Avenue de la Porte de Hal 5-8 à 1060 Bruxelles Tél. : 02/542.72.13-Fax : 02/542.72.15
15