OFFERTE NATIONAAL NETWERK PLATTELAND
Juni 2007 EG-PUBLICATIENUMMER LNV Aanvraagnummer
2007 / S 22 - 02634 com / 2007 / 03 / 03
Inleiding
1. Visie op de structuur van het Netwerk 1.1 1.2 1.3 1.4
De context Uitgangspunten Groepen in het netwerk Het functioneren van de netwerkfacilitator
2. Wat gaan we doen? 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
We ondersteunen actieve groepen op vele manieren10 We verbinden groepen en leggen dwarsverbanden We bevorderen samenwerking op nationaal en internationaal niveau We zetten praktijkkennis en -ervaring in voor kwaliteitsverbetering van projecten en vernieuwing We gaan agenderen en signaleren We maken kennis over subsidies en fondsen toegankelijk We stellen jaarlijks een nieuw actieplan op We gaan door met oude en starten nieuwe activiteiten in 2007
3. Hoe gaan we dat doen? 3.1 3.2 3.3 3.4
Lerend netwerk We werken samen met spelers uit de regio aan vernieuwingen Netwerken is ontmoeten : face-to-face en elektronisch Een zichtbaar netwerk
4. En zo organiseren we dat 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Projectorganisatie Competenties van het faciliterende team Efficiënt en resultaatgericht Contact met de opdrachtgever Kwaliteitsborging Monitoring en evaluatie Financiën
Samenvatting: schematisch overzicht taken Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1: 2: 3: 4: 5: 6:
Curricula Vitae Budgetverdeling NNP op jaarbasis Formulier Bedrijfsinformatie Verklaring moedermaatschappij Concept-overeenkomst Checklist
1
2 2 4 5 7
10 11 12 13 14 15 16 16
17 17 18 19 22
23 23 24 25 25 26 26 27
Inleiding
In Nederland wordt van 2007-2013 het Plattelandsontwikkelingsprogramma Nederland (POP2) uitgevoerd. Dit programma is gericht op het versterken van de economische structuur van het Nederlandse platteland, het creëren van meer natuurwaarde en het verbeteren van de leefbaarheid. Om alle bij plattelandsontwikkeling betrokken organisaties en overheidsdiensten bij elkaar te brengen zal onder meer een Nationaal Netwerk voor het Platteland worden opgezet. Hiervoor wordt een netwerkfacilitator geworven. ETC Adviesgroep Nederland en CLM Onderzoek en Advies willen samen deze rol van netwerkfacilitator vervullen. Beide organisaties staan achter de doelstellingen van POP2. In onze eigen woorden gaat het vooral om het realiseren van een aantrekkelijk, sociaal en economisch gezond platteland. Het faciliteren van het Nationaal Netwerk Platteland willen we doen met een flexibel en deskundig netwerkteam dat gericht is op uitwisseling van ervaringen en innovaties. Onze visie op het functioneren van het netwerk en de rol van de netwerkfacilitator komt voort uit onze jarenlange ervaring met projecten en programma’s in landbouw, natuur, milieu en plattelandsontwikkeling en door ruim vijf jaar Netwerk Plattelandsontwikkeling / Leader +. Dankzij deze ervaringen hebben we een uitgebreide kennis van het veld, van de variatie van het Nederlandse platteland en van de grote schakering aan actoren en organisaties. Het netwerk staat voor een nieuwe uitdaging; het zal van Leader Netwerk moeten uitgroeien tot een breed plattelandsnetwerk. We hebben daarom gezocht naar nieuwe, aanvullend gekwalificeerde partners (qua ervaring, netwerk, kennis) met wie de nieuwe uitdaging succesvol kan worden aangegaan. Dit zijn Communicatiebureau de Lynx, Aequator Groen&Ruimte en Movisie. Het team dat zich in deze offerte presenteert als de nieuwe netwerkfacilitator kenmerkt zich behalve door specifieke deskundigheid en competenties ook door een sterke motivatie en inspiratie voor dit werk. Alle teamleden doen het plattelandswerk met een grote persoonlijke betrokkenheid. Het eerste hoofdstuk van deze offerte bevat onze visie op de context van plattelandsontwikkeling, op de rol van de vele en verschillende doelgroepen en op de gewenste structuur van het netwerk. We beschrijven vervolgens op basis daarvan de rollen en de werkwijze van de netwerkfacilitator. In hoofdstuk 2 en 3 werken we uit wat we de komende jaren van plan zijn en hoe we het netwerken vormgeven. In hoofdstuk 4 presenteren we de projectorganisatie, de selectie van teamleden en enkele hoofdlijnen van onze voorlopige begroting. We eindigen met een samenvatting in de vorm van een schematisch overzicht van doelen, resultaten en activiteiten. In dit schema is per doel en taak aangegeven welke resultaten we nastreven langs welke actielijnen en met welke indicatoren we dit monitoren.
1
1. Visie op de structuur van het Netwerk We beginnen dit hoofdstuk met onze kijk op de context van plattelandsontwikkeling, mede op basis hiervan formuleren we een visie op het netwerk. We ronden af met onze visie op het functioneren van de facilitator in dat netwerk.
1.1 De context
Het Netwerk Platteland functioneert in de dynamische wereld van plattelandsontwikkeling en plattelandsbeleid. Een goed zicht op de maatschappelijke en bestuurlijke omgeving helpt bij de plaatsbepaling van het netwerk en de keuze van inhoudelijke accenten. In deze paragraaf schetsen we enkele relevante ontwikkelingen die in onze visie ook in de komende jaren van invloed zijn op het functioneren van het netwerk. De meeste studies over landbouw en platteland die laatste jaren verschijnen, betogen dat er zich grote veranderingen voltrekken op het platteland. De landbouw neemt in betekenis af, in toenemende mate is het platteland een ‘consumptieruimte’ geworden in plaats van een ‘productieruimte’. Er zijn de laatste 10-15 jaar op het platteland veel initiatieven tot stand gekomen op allerlei terreinen: verbrede landbouw, natuur, recreatie, waterbeheer, het cultuurhistorische erfgoed, wonen op het platteland. Ook het aantal spelers op het platteland is groter geworden. En last but not least neemt het aantal ruimtelijke en sociale opgaven toe waaraan het platteland zou moeten voldoen. Gelukkig groeit ook het aantal burger- en boereninitiatieven waarin men antwoorden bedenkt op die nieuwe opgaven en zijn er meer financiële middelen beschikbaar voor het landelijke gebied. Deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe benadering van het platteland door de overheid. Het realiseren van die nieuwe benadering is niet eenvoudig gebleken. Regelmatig blijkt dat overheden worstelen met het dilemma tussen het loslaten / delen van verantwoordelijkheid en het willen behouden van controle. Een ander aspect betreft de bureaucratie: de nieuwe WRO moet de procedure- en regeldruk beperken, al horen we nu al dat deskundigen zich afvragen of dit echt zo gaat uitwerken. Hoe dan ook zien we steeds vaker dat in regio’s wordt gewerkt aan ‘gebiedsontwikkeling’, waarin de ruimtelijke inrichting eerst als maatschappelijke en pas later als planologische opgave gezien wordt.
2
De bestuurlijke regie van plattelandsontwikkeling is met ingang van 2007 gedecentraliseerd naar de provincie, getuige met name het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Hoe het ILG uitwerkt in de gebieden en of er sprake is van verdere decentralisatie naar gemeenten varieert van provincie tot provincie. De invloed van gemeenten is tot op heden nog gering, maar ze zijn wel enorm belangrijk als het gaat om de bestemming van het platteland. Zo heeft de gemeente binnen het sociale domein vaak de regie. Met de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning strekt deze regierol zich ook uit naar onderdelen van de zorg. Volgens betrokken wethouders verdient de bestuurskracht en de uitvoering bij gemeenten versterking. Er is bijzondere aandacht nodig voor kleine gemeenten – kan men de nieuwe taken aan – en voor grote steden – als nieuwe spelers in plattelandsontwikkeling. Ondertussen verandert ook het platteland zelf. Dat is goed zichtbaar. Het landschap verliest aan kwaliteit door sluipende verstedelijking en schaalvergroting (die trend wordt waarschijnlijk alleen echt gekeerd in de Nationale Landschappen en andere gebieden met een speciaal predicaat). De soortenrijkdom in de natuur neemt af, vooral doordat verdroging en vermesting nog niet voldoende zijn aangepakt. Hier en daar krijgt de natuur het primaat, onder meer door het aanleggen van ´robuuste´ verbindingszones. Ganzen en ooievaars doen het goed, maar de weidevogels gaan nog steeds achteruit. Het belang van water wordt groter: langer vasthouden en bergen van water krijgt prioriteit. Het aantal ‘buitenlui’ dat op het platteland woont, is het aantal boeren allang voorbijgestreefd. Toch is de rol van de landbouw op het platteland nog steeds cruciaal. Als grootste grondgebruiker is de sector bepalend voor het aanzien van het landelijk gebied. De landbouw speelt ook in politiek opzicht een voorname rol en is mede bepalend voor de dorps- en plattelandscultuur. De economische rol van de landbouw is tanende. Andere sectoren als recreatie, diensten en paardenhouderij groeien en zullen steeds meer hun plek gaan opeisen. De landbouw zelf reageert op de toenemende druk deels door schaalvergroting en deels door verbreding naar natuurbeheer, zorg, recreatie of huisverkoop. We krijgen de indruk dat vrouwen in deze vernieuwing een veel belangrijker rol spelen dan tot nu toe werd aangenomen. Ook de cruciale rol van de melkveehouderij voor de instandhouding van Nationale Landschappen verdient aandacht. De wisselwerking tussen primaire en verbrede landbouw leidt tot interessante nieuwe allianties en processen. De vraag is hoe vernieuwende bedrijven die zich vooral richten op voedselproductie, binnen de veranderende maatschappelijke context steun kunnen vinden bij het netwerk. In deze vogelvlucht gaan we dan nog voorbij aan: de grotere rol van private partijen, groeiende aandacht voor landschappelijke kwaliteit en nieuwe maatschappelijke opgaven zoals klimaat, energie en waterbeheer. Tot slot is er de sociale problematiek: een afnemende bevolking, vergrijzing en ontgroening, culturele spanningen tussen groepen jongeren en een teruglopende sociale samenhang in overdrukgebieden. In deze grote variëteit aan ontwikkelingen en trends zien we de volgende kansen en uitdagingen: • economische structuurversterking door met name in te zetten op ondernemerschap als drager van regionale economie; • publiekprivate samenwerking op het platteland verder ontwikkelen, gevoed vanuit de ervaringen in Leader;
3
• tegengaan van een te ambtelijke benadering van vraagstukken; • versterken van de rol van vrouwen en jongeren in vernieuwing van het platteland; • meer ruimte voor maatschappelijke bewegingen en voor gemeenten, als tegenwicht voor de zwaardere rol van provincies; • ontwikkeling van combinatiescenario’s tussen het economische, het sociale en het fysiek-landschappelijke domein; en • samenwerking met nieuwe netwerken in het landelijke gebied.
1.2 Uitgangspunten
Tegen deze achtergrond hebben we een visie ontwikkeld op het Nationaal Netwerk Platteland. We vatten deze visie kort samen in de volgende uitgangspunten voor het netwerk, dus ook voor de facilitator: 1. Het netwerk heeft als doel het creëren en benutten van kansen door mensen bijeen te brengen vanuit maatschappelijke organisaties en overheden die betrokken zijn bij plattelandsontwikkeling (landelijk, provinciaal, regionaal, plaatselijk). 2. Het netwerk dient een goede balans te vertonen tussen maatschappelijke spelers en overheden, lokale en regionale gebiedsorganisaties, actoren uit landbouw, midden- en kleinbedrijf, toerisme en recreatie, sociale partners en dorpsorganisaties. Lokale actoren staan centraal. Zonder hen geen vruchtbare plattelandsontwikkeling. Vandaar de term ‘Gebied aan zet’ (zie kader). 3. Innovaties op het platteland kenmerken zich door ‘vindingrijkheid’ en ‘verbinden’. Het stimuleren van beiden is een belangrijk doel van het netwerk. 4. Bij plattelandsontwikkeling worden de economie, de fysieke kwaliteit én de sociale aspecten van het platteland zoveel mogelijk in onderlinge samenhang ontwikkeld. 5. Het netwerk is zelflerend en zelfsturend, flexibel en niet-hiërarchisch. Het netwerk leert door reflectie op resultaten en op effecten van uitgevoerde projecten. Verbetering van het functioneren van het netwerk vindt plaats op grond van zelfevaluaties, het actief monitoren van activiteiten, onderlinge reflecties en interacties van de deelnemers. We hechten grote waarde aan ruimte voor creativiteit en impulsen op het moment dat zich kansen voordoen. 6. Het netwerk zal focussen op inhoud, visie, inspiratie en passie als tegenwicht tegen de subsidiegestuurde projectontwikkeling en de omzetdoelstellingen.
Uitgangspunt voor de netwerkfacilitator is POP2. Daarin zijn de primaire taken van het Nationaal Netwerk Platteland verwoord die richtinggevend zijn voor de relaties met andere netwerken op het platteland en met andere beleidssporen voor het platteland in Nederland. Voor het faciliteren van het netwerk sluiten we aan bij bestaande structuren, in het bijzonder op regionaal niveau. We betrekken de regionale netwerken, onder meer door te vragen naar hun visie op inhoudelijke focus en gewenste activiteiten in het Netwerk. Ook zoeken we aansluiting bij de dynamiek die er al is in het land. De vele goede initiatieven en projecten leveren een positieve energie die we willen ondersteunen, voeden en verspreiden. Alleen aanvullend daarop zullen we als facilitator ook zelf initiatief nemen. Beïnvloeding van beleidsprocessen is een belangrijk onderdeel van het takenpakket voor de netwerkfacilitator evenals het, met autoriteit, beleidssignalen agenderen.
4
Voor een effectieve en efficiënte gebiedsgerichte uitvoering zetten we in op het inschakelen en mobiliseren van het netwerk: vooral in de regio, door het toevoegen van tijdelijke mensen (derden), door ‘werk met werk te maken’ en door samenwerking met andere partijen. Met extra bijdragen kunnen regionale initiatieven worden gestimuleerd, vernieuwende impulsen worden gegeven of kan worden geprikkeld tot nieuwe samenwerking. Uit ervaring blijkt dat hier een financiële multiplier optreedt: het gebied betaalt mee met inzet en geld. We hebben hiervoor in de budgetverdeling een reservering van 30% voor ‘in de regio’ gemaakt. Dit biedt de kans om alert in te kunnen spelen op plotselinge en onverwachte kansen.
Het gebied aan zet! Waartoe leidt dat? Wat is nou eigenlijk de meerwaarde van “het gebied aan zet”. Wat wordt er anders dan nu? Worden er dan betere maatschappelijke keuzen gemaakt? Hieronder onze motieven: • bewoners en ondernemers richten zich sterker op de kwaliteit en leefbaarheid van hun gebied • de winst van samenwerking (wederzijdse afhankelijkheid) wordt duidelijk • de sociaaleconomische werkvloer wordt minder anoniem en maatschappelijk verantwoord ondernemen krijgt meer kans • regionale netwerken worden sterker door geregelde samenwerking • de provincie en andere overheden worden gestimuleerd / gedwongen in de rol van ‘loslaten en samenwerken’ in plaats van bepalen • als burgers mee kunnen beslissen krijgen zij het gevoel dat ze ‘er toe doen’. • ondernemers investeren zelf meer in plannen die ze hebben helpen bedenken; de financiële multiplier neemt toe • de afstemming van verschillende functies wordt concreter en beter • met sterkere onderlinge samenwerking vangen gemeenten hun capaciteitsproblemen op.
1.3 Groepen in het netwerk
De vier assen van POP2 omvatten nagenoeg alle belangrijke thema’s voor het landelijke gebied. De consequentie van die volledigheid is dat het Nationale Netwerk Platteland een enorm aantal potentiële deelnemers heeft. Het contact met de vele verschillende groepen zal niet altijd even intensief zijn en is afhankelijk van hun vragen en van de actualiteit. Maar we zullen ook zelf prioriteiten moeten stellen. De keuze voor bepaalde acties voor bepaalde doelgroepen in het netwerk wordt daarom ook mede bepaald door onze eigen visie op plattelandsontwikkeling. Uit de lijst met potentiële deelnemers (zie kader) noemen we enkele groepen die we strategisch van (extra) belang vinden en waarmee we in de komende jaren nadrukkelijk samenwerking gaan zoeken. 1. Regionale verbanden waarin maatschappelijke partijen en overheden samen aan tafel zitten. We maken afspraken met bijvoorbeeld gebiedscommissies, bestaande en nieuwe plaatselijke groepen, Reconstructiecommissies en ook nieuwe groepen. Met de regionale netwerken en groepen bouwen we structurele contacten op, bijvoorbeeld in Noord-Nederland waar op dit moment een zelfdragend interprovinciaal netwerk ontstaat dat voortbouwt op het voormalige noordelijke Leader+netwerk. Voor Oost-Nederland denken we aan een lijn met Stimuland, een instelling die zich ontwikkelt tot een regionaal netwerk. In West-Nederland denken we aan ‘Groene Hart Kloppend Hart’. In Zuid-Nederland kijken we naar de streekhuizen, als een voorbeeld van goed georganiseerde intergemeentelijke samenwerking.
5
Wie? Het is nagenoeg onmogelijk alle mogelijke deelnemers van het netwerk te vermelden. Als we toch een overzicht maken met de meer relevante categorieën en groepen komen we tot de volgende lijst: • gebiedscommissies, plaatselijke groepen, gebiedsplatforms • regionale samenwerkingsverbanden • landelijke en regionale maatschappelijke organisaties zoals o.a. LTO en Natuurmonumenten • land- en tuinbouworganisaties • agrarische natuurverenigingen • nationale en provinciale landschappen • ondernemers(koepels) (o.m. potentiële projectindieners) • overheden: bestuur en ambtenaren van ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen • andere netwerken (bijv. Netwerk Nieuwe Neventak, Netwerk sociaal vitaal Platteland Movisie, Dichterbij de Kern, landelijke en provinciale kleine kernen koepels) • sociale partners bijv. welzijnsinstellingen, dorpshuizen, zorginstellingen, scholen, woningcorporaties • dorpsorganisaties • fondsen en banken • kennisinstellingen • internationale partners
2. Plaatselijke Groepen as 4 (PG’s). Net als gebiedscommissies bieden Plaatselijke Groepen een uitgelezen mogelijkheid om publiekprivate samenwerking verder gestalte te geven. Verschil tussen PG’s is er zowel regionaal als historisch. De nieuwe PG’s (die onder de vlag van POP2 starten) zullen een andere opstelling in het netwerk hebben dan reeds bestaande groepen. De positie van de PG’s is sterk gekoppeld aan de bottom-up werkwijze en de innovatieopdracht zoals die in POP2 zijn geformuleerd. Ook de positie van de gemeenten komt in de PG’s het best tot ontwikkeling; kansen voor bestuurlijke vernieuwing en samenwerking vormen een gezamenlijke uitdaging. 3. Agrarische natuurverenigingen (ANV’s): deze samenwerkingsverbanden van boeren en in de meeste gevallen ook burgers, zetten zich in voor natuur en landschap. Op dit moment zijn er ca 130 ANV’s die met hun werkgebieden meer dan de helft van het agrarische gebied ‘dekken’. Het zijn in toenemende mate gebiedsspelers, die ook andere economische activiteiten opzetten, zoals zorg en recreatie. Ze werken al samen met veel gebiedspartijen en worden ook door het lokale bestuur steeds vaker betrokken bij ontwikkelingen. Hier liggen echter nog veel meer kansen. Met de inzet op ANV’s wordt de kwaliteit van natuur en landschap gestimuleerd, de concurrentiekracht van de landbouw versterkt en wordt bijgedragen aan diversificatie van de plattelandseconomie. 4. Dorpsorganisaties. Binnen veel gemeenten zijn dorpsraden en organisaties voor kleine kernen actief. Zij richten zich op leefbaarheid en sociale samenhang. Zij spelen een belangrijke rol als het gaat om investeringen in het eigen dorp, bijvoorbeeld als het gaat om woningen en voorzieningen (draagvlak, investeringen). Zij maken zich sterk voor het benutten en ontwikkelen van het sociale, economische en culturele kapitaal in de dorpen. Ook dragen deze organisaties bij aan het lokale beleid van gemeenten en maatschappelijke organisaties.
6
5. Gemeenten. De invloed van gemeenten is gering binnen het economische domein, maar ze spelen een belangrijke rol in het sociale en het fysiek-ruimtelijke plattelandsbeleid. De bestuurskracht en de uitvoeringscapaciteit met het oog op ´hun´ landelijk gebied kan worden versterkt. De recent ingezette serie van praktijkkringen voor wethouders van gemeenten in het landelijk gebied is een goede manier om dat te ondersteunen. Mogelijke onderwerpen zijn bijvoorbeeld gebiedsfondsen, een APK voor gebiedsplannen (speelt in Groene Hart) of de invoering van de WMO en de specifieke uitdagingen daarin voor het platteland. 6. Ondernemers. Ondernemers uit het MKB, ondernemerskringen maar ook Kamers van Koophandel hebben vaak een goed beeld van het ondernemersklimaat en van voorzieningen die daarvoor nodig zijn – die vaak weer te maken hebben met leefbaarheid. Tot de doelgroep ondernemers behoren ook agrarische ondernemers. 7. Vrouwen en jongeren. In de afgelopen Leaderperiode is gebleken dat vernieuwing op het platteland vaak van vrouwen komt. Ook in het netwerk willen we daar oog voor houden en ervan profiteren door de inbreng van vrouwen in gebiedsontwikkeling te blijven organiseren, zonodig met speciale activiteiten. Hetzelfde geldt voor jongeren. Die zijn te betrekken met concrete activiteiten die niet te lang duren. Hierbij denken we aan het organiseren van festivals, gebiedsprojecten van drie maanden voor studenten, stages bij plattelandsbedrijven, excursies langs bedrijven en instellingen in een regio. In andere landen zijn inspirerende voorbeelden te vinden van interessante jongerenprojecten die met Leadersubsidie van de grond zijn gekomen. Aandacht voor jongeren is niet alleen kansgedreven, maar ook gericht op het oplossen van problemen: culturele tegenstellingen, onderwijsachterstanden, gebrek aan starterwoningen.
1.4 Het functioneren van de netwerkfacilitator
Onze invulling van de rol van facilitator is een ambitieuze. We hopen bij te dragen aan een vitaal en zelfdragend netwerk in de toekomst, een netwerk ook dat een stem kan geven aan het platteland in al haar facetten. Om dat goed te doen moet je als facilitator ook voldoende zelfkritisch zijn. Uit de vorige fase hebben we geleerd dat je die positie als facilitator niet in alle opzichten zomaar ´krijgt´, je moet hem verdienen. Specifiekere leerpunten uit de vorige fase van het netwerk betreffen de aandacht voor ondernemers (was er te weinig) en de bijdrage aan de bestuurlijke vernieuwing (werd steeds sterker maar heeft nog onvoldoende opgeleverd). We zullen in de komende periode bij al onze acties meer aandacht moeten schenken aan analyse van weerstanden, knelpunten en kansen en daarop inspelen. Een meer alerte monitoring van die acties (bijv. in de vorm van logboeken) kan ons daarbij goede diensten bewijzen. We schetsen hieronder hoe het functioneren van de netwerkfacilitator er idealiter uitziet en hoe we de formele en informele sturing van de facilitator vanuit het netwerk willen organiseren. In hoofdstuk 2 en 3 werken we onze aanpak uit in concrete activiteiten. Basistaken De basistaak van de facilitator is uiteraard om het netwerk en netwerken te stimuleren. Een goede netwerkfacilitator fungeert als een katalysator, hij brengt beweging. Dat houdt onder meer in het verbinden van
7
mensen en organisaties (makelaarsfunctie). Het houdt ook in informatie verzamelen, selecteren en analyseren, vragen opnemen en kennis uitdragen over inhoud, proces en beleid. De facilitator doet ook dingen die anders niet opgepakt worden, zaken die misschien moeilijk liggen in de bestaande verhoudingen in een gebied, of thema’s die gewoon niet gezien zijn bij het opstellen van een programma. Om een geloofwaardige rol bij agendasetting en beleidsbeïnvloeding te kunnen spelen is het noodzakelijk dat de netwerkfacilitator een onafhankelijke positie heeft; dit vraag integriteit van de facilitor. Indien nodig schuiven we beeldbepalende figuren uit het netwerk naar voren om inhoudelijke boodschappen naar voren te brengen.
Zichtbaar? Leden van een facilitatieteam zijn geregeld betrokken bij de totstandkoming van mooie projecten, maar wanneer je ze vraagt wat nu precies hun bijdrage is geweest, kunnen ze daar niet één-twee-drie antwoord op geven. Ze hebben gecoacht, mensen met elkaar in contact gebracht, belangrijke telefoontjes gepleegd, informatie toegestuurd, lobbywerk gedaan, handen spandiensten verricht en ja: daardoor gebeurde er een hoop. Toch zien ze het uiteindelijke resultaat van zo'n proces nooit (alleen) als de verdienste van de facilitator: het zijn de mensen in het gebied zelf die de feitelijke prestatie neerzetten.
Voor de rol van het netwerk in bestuurlijke vernieuwing en agendasetting op regionaal niveau geldt dat deze sterk afhankelijk zijn van het gebied, de personen in kwestie, de “setting” en de timing. De kwesties die spelen verschillen sterk per gebied. De onderlinge verhoudingen tussen de stakeholders, bijvoorbeeld tussen provincie en gemeenten of tussen maatschappelijke belangen, kunnen veranderen. Hiervoor is dus maatwerk nodig en vooral tijd om onderling vertrouwen te winnen. Door een flexibele opstelling van het netwerkteam en flexibele planning kunnen we optimaal op de actualiteit inspelen. Organisatie De regie van het faciliteren ligt in handen van het consortium ETC/CLM. Met hun ervaring en eigen netwerkcontacten ‘dekken’ beide organisaties samen alle assen, ook op verschillend schaalniveau. Beide organisaties staan voldoende ‘ los’ van de uitvoering in de gebieden om onafhankelijk te zijn maar hebben voldoende binding om vanuit en met betrokkenheid te kunnen faciliteren. Het consortium wordt voor communicatiestrategie en -middelen ondersteund door Communicatiebureau de Lynx. Aequator Groen & Ruimte versterkt het consortium met haar inhoudelijke kennis van financieringsconstructies en subsidiemogelijkheden en Movisie brengt haar kennis en ervaring voor het sociale domein (de ‘people’-kant) in. De facilitator voert zijn werk uit met een team van kernleden en experts (zie hoofdstuk 4). De facilitator laat zich (1 à 2 keer per jaar) adviseren door een brede ‘stuur’groep uit het netwerk. Deze groep bestaat uit ongeveer 15 personen en is representatief voor het brede netwerk: regionale - en ondernemersnetwerken, maatschappelijke organisaties en beleidsmensen van de verschillende niveaus inclusief Regiebureau POP. De ‘stuur’ groep vervult een antennefunctie in het netwerk, geeft signalen door aan de facilitator, suggereert jaarthema’s en adviseert over de werkplannen. De ‘stuur’groep kan ad hoc gebruikmaken van deskundigen, bestuurlijke zwaargewichten of themaspecialisten in een soort raad van ambassa-
8
deurs om een rol te spelen in beleidsbeïnvloeding of om op andere momenten een representatieve rol te kunnen invullen als boegbeeld. Naar ons inzicht is op nationaal niveau actieve beleidscoördinatie gewenst die beleidssignalen kan doorgeven en waarvan we beleidvoornemens kunnen ontvangen. Het bestaande Landelijk Overleg voor het Platteland (het bestaande interdepartementale beleidsoverleg Landelijk Gebied, dat door het ministerie van LNV wordt gecoördineerd) zou deze rol kunnen vervullen. Voor uitwisseling van kennis en ervaring willen we een aantal speciale zogenoemde ‘tafels’ inrichten: platforms waar deskundigen en betrokkenen elkaar kunnen ontmoeten. We denken aan een ‘tafel’ ten behoeve van samenwerking, internationale uitwisseling en speciale thematische ‘tafels’. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 3.
9
2. Wat gaan we doen? In de hoofdstukken 2 en 3 uit deze offerte beschrijven we respectievelijk wat we als netwerkfacilitator willen doen en op welke wijze we dat willen uitvoeren. In hoofdstuk 2 komen vooral de taken van de facilitator aan bod en in hoofdstuk 3 welke middelen we hiervoor willen inzetten. Onder elke paragraaftitel is kort aangegeven op welke taak of taken uit het bestek de paragraaf betrekking heeft. Tevens noemen we nummering uit de matrix in hoofdstuk 5 waar resultaten en actielijnen van deze paragraaf terug te vinden zijn.
2.1 We ondersteunen actieve groepen op vele manieren (taak 7 en 10 uit het bestek, A5)
Een centrale taak ligt in het ondersteunen van gebiedscommissies van diverse pluimage, van actoren in de verschillende assen en dus ook van ambtelijke of bestuurlijke deelnemers. Zo zal het op bepaalde momenten gewenst zijn dat gebiedscommissies of plaatselijke groepen worden ondersteund in processen, bij crises of in hun streven naar groei en emancipatie. De ervaring heeft geleerd dat het afhandelen van vragen het leeuwendeel van de tijd kan opeisen. Om dit te voorkomen willen we voor deze taak criteria opstellen om te bepalen wanneer wel en wanneer geen ondersteuning wordt verleend (te denken valt aan motivatie, wil tot samenwerking, etc.). Daarnaast bekijken we welke ondersteuning wordt geboden: bieden we zelf steun of verwijzen we door naar een regionale partij? Blijft het bij meedenken of gaan we ook voorstellen schrijven? Zijn er garanties voor een goede uitvoering en is er voldoende kritische massa in een gebied? De ondersteuning dient als stimulans, de verantwoordelijkheid blijft altijd bij de gebiedspartijen liggen. Zo kunnen we wel ondersteunen bij het opstellen van een gebiedsvisie, maar de inhoud ervan zal uit het gebied zelf moeten komen. Naast deze vormen van directe ondersteuning bieden we ook programma’s voor deskundigheidsbevordering voor gebiedscommissies en plaatselijke groepen aan. Deze programma’s behandelen ‘technische’ onderwerpen als planontwikkeling, projectbegeleiding en inzet van communicatiemiddelen, maar ook analyse van het eigen functioneren en evaluatievormen. In het land zien we veel commissies naast elkaar optreden in hetzelfde gebied. Sommige commissies draaien al jaren (Reconstructiecommissies of Bestuurlijk Gebiedsoverleg e.d.) andere worden nieuw opgezet (bij-
10
voorbeeld ILG-commissies of nieuwe Plaatselijke Groepen Leader onder as 4, de zogenaamde PG i.o., of stuurgroepen voor nieuwe Nationale Landschappen). We verwachten dat vooral de nieuwe commissies om begeleiding zullen vragen. Ook verwachten we dat enkele bestaande commissies interesse tonen in verbetering van hun werkwijze. We zien ook al diverse samenwerkingsverbanden tussen commissies, bijvoorbeeld een Regionale Reconstructiecommissie en een Leader-Plaatselijke Groep. Gebiedscommissies zijn vaak direct gebonden aan het uitvoeren van ILG-doelen die voornamelijk in as 1 en 2 passen. Dus afstemming is dan nodig met de andere assen, ook met as 4 van Leader. Wat hebben gebiedscommissies nodig en waar is de facilitatie van belang? Het verdelen van de opgaven, hoe ga je om met projectontwikkeling en co-financiering en draagvlak, hoe innoveer je, en hoe kun je SGB-ROM-Leader-ervaringen optimaal benutten? Hoe kan landbouw van een sectorale visie groeien naar een gebiedsgerichte aanpak? Wat valt er internationaal te leren? Hoe versterk je de publiek-private samenwerking? Hoe stimuleert de overheid lokaal initiatief ? Hoe kan de overheid de doelen in assen 1 en 2 interactief beter realiseren? Er is in Nederland veel ervaring opgedaan in allerlei programma’s en op deze punten kan onze ondersteuning helpen: van elkaar leren, integrale afwegingen maken, selectiecriteria voor projecten, opsporen van goede praktijken, opschalen van projecten, samenwerking met anderen om de kritische massa te vergroten, mobiliseren van nieuwe impulsen. En met zelfevaluatie: functioneer je goed als commissie of kan het beter?
Methoden bij ondersteuning groepen Voor de uitvoering van deze opleidingstrajecten zetten we verschillende methoden in en schakelen we ook andere partijen in. • Directe persoonlijke ondersteuning door een van de facilitatoren. • Verbinding leggen met onderwijs en kennisinstellingen en organisaties, ook internationaal. • Leergangen van 2 tot 7 halve dagen voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld gemeente-ambtenaren. • Meester-Gezel onmoetingen: ervaring en starters persoonlijk bijeen brengen voor de finesses, de inzichten en de zaken die je gewoon niet publiceert. Dit kan zich per regio ontwikkelen tot een tutor-systeem. • Specifieke begeleiding van een gebiedscommissie op afroep, bv zelf-evaluaties. • Benutten van de Competence Pool van het Europese Netwerk. Opleidingstrajecten bieden ook kansen op schakelen tussen sectoren en assen.
2.2 We verbinden groepen en leggen dwarsverbanden (taken 2 en 8 uit het bestek, A3 en B1)
11
Een noodzakelijke stap voor netwerkvorming is het verbinden van groepen en organisaties. Alleen dan kunnen bestaande en nieuwe netwerken en organisaties gebruik maken van elkaars kennis en ervaring. Dit heeft betrekking op ontwikkeling van projecten, gebiedsprocessen en bestuurlijke aangelegenheden. Als facilitator willen we op uiteenlopende manieren deze platformfunctie invullen, deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3. Strategie hierbij is dat we op veel verschillende momenten partijen in de gelegenheid willen stellen elkaar te ontmoeten en kennis te delen. Dit doen we door aansprekende en actuele thema’s aan te snijden. We willen tevens graag nieuwe partners betrekken bij het Nationaal Netwerk Platteland. Daarmee bedoelen we organisaties die niet betrokken zijn geweest bij het vorige netwerk, of mogelijke partners die misschien niet direct voor de hand liggen maar wel degelijk iets kunnen toevoegen aan plattelandsontwikkeling. Zo hebben bijvoorbeeld Kamers van Koophandel vaak een goed beeld van het ondernemersklimaat en van voorzieningen die daarvoor nodig zijn – die vaak weer te maken
hebben met leefbaarheid. Dan gaat het om kwesties als het bedienen van een klantgebied, bereikbaarheid van een onderneming (parkeerruimte in dorpen, toegankelijkheid voor ouderen, etc.). Een relatief nieuwe sector in plattelandsontwikkeling, zeker voor het landelijke netwerk, is de visserij. Het EU-visserij programma werkt in de nieuwe planperiode ook met de Leaderwerkwijze. Dit biedt een nieuw perspectief voor Plaatselijke Groepen in sommige regio’s in Nederland (bijvoorbeeld Flevoland (Urk), Noord Holland (Wieringen), de Waddenregio). Nieuwe groepen vernieuwen bestaande netwerken, zowel op regionaal, nationaal als internationaal niveau. Gevoegd bij de traditie van ‘Leader als kraamkamer’ levert dat kansen op om nieuwe wegen in te slaan, nieuwe kennis te ontwikkelen, nieuwe oplossingen te bedenken. In paragraaf 3.3 gaan we nader in op de middelen die we voor deze taak willen inzetten.
2.3 We bevorderen samenwerking op nationaal en internationaal niveau (taak 11, A6)
In het nieuwe programma POP 2007-2013 wordt het element samenwerking meer expliciet benadrukt dan in de vorige periode. Een van de hoofddoelen van het nieuwe POP is om samenwerking tussen partners die werkzaam zijn in de verschillende assen te bevorderen. Voor Leader geldt dat samenwerking tussen groepen en sectoren een integraal onderdeel vormt van de werkwijze. In de Leader-ontwikkelingsplannen moet het element samenwerking dan ook expliciet in het programma worden opgenomen. Bovendien dient benoemd te worden op welke thema’s of met welke gebieden of groepen een samenwerking kan worden aangegaan. Dit betreft zowel samenwerkingsverbanden binnen Nederland (interterritoriale samenwerking) als daarbuiten (transnationale samenwerking). Dit kunnen we ondersteunen door onze beschikbare expertise op dit vlak ter beschikking te stellen. Samenwerking tussen groepen, sectoren of gebieden dient begeleid en ontwikkeld te worden en de Europese commissie ziet daarin een belangrijke rol weggelegd voor het nieuwe netwerk. Het netwerk dient samenwerking en de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden te begeleiden en te faciliteren, in eerste instantie gericht op de methodiek van het opzetten van samenwerkingsprojecten. Vooral de transnationale samenwerking dient verder versterkt worden; de totstandkoming van dergelijke samenwerkingsprojecten vraagt veel tijd en dito begeleiding en ondersteuning om tot goede projectresultaten te kunnen komen. Vanwege het belang van (transnationale) samenwerking stellen we voor om – als onderdeel van het takenpakket van het nieuw in te stellen Nationaal Netwerk – een speciale “Tafel voor samenwerking tussen gebieden” op te richten rondom dit thema. Aan deze tafel kunnen de methodiek bij samenwerking en de ondersteuning bij het opzetten van samenwerkingsprojecten aan de orde komen.
Op weg naar een VOT keurmerk Villages of Tradition is een traject van dorpen (in Europa) die zich verzameld hebben op grond van cultuurhistorische waarden en die van daaruit recreatief toeristische vermarkting nastreven. Het zoeken naar een VOT keurmerk wordt een van de uitdagingen voor de komende jaren waarbij ondersteuning gevraagd wordt van het netwerk platteland.
12
2.4 We zetten praktijkkennis en -ervaring in voor kwaliteitsverbetering van projecten en vernieuwing (taak 1 uit het bestek, A2)
We besteden als facilitator veel aandacht aan het verbinden en makelen tussen mensen en organisaties. Dat wil zeggen informatie verzamelen, selecteren en analyseren, vragen opnemen en doorspelen, kennis opsporen en uitdragen. Om goed te makelen moet de netwerkfacilitator weten waar kennis en ervaring te vinden is en wie het precies kan gebruiken en dus een nauwe band hebben met de praktijk van de plattelandsontwikkeling. Praktijkkennis is immers de benzine waarop de motor van het plattelandsnetwerk moet draaien. We zorgen ervoor dat deze energiebron voortdurend gevoed wordt. En dat maakt het netwerk ook veel zichtbaarder in de werkelijkheid van de gebieden. Om deze praktijkkennis en nieuwe vraagstukken op te sporen maken we gebruik van de kennis en ervaring die op lokaal niveau in allerlei projecten en processen naar boven komt. Niet elk project komt in aanmerking. Dat beoordelen we aan de hand van een aantal criteria, zoals aansprekend en innovatief of zoals bruikbaarheid en toepasbaarheid van ervaringen (in andere gebieden of in een andere context, thema, as). Vooral de overdraagbare praktijken en de grote blunders zijn hier het meest leerzaam.
Met boeren de toekomst Beleid maken is vooruit kijken. Maar op tijd en goed anticiperen op de ontwikkelingen in het landelijk gebied is soms lastig! Het buitengebied is de afgelopen jaren in een hoog tempo veranderd en dat zal de aankomende 15 jaar niet anders zijn. Hoe kijken agrariërs aan tegen de toekomst van hun bedrijf in uw regio? Welke rol zien zij voor zichzelf in het landschap? Welke rol spelen burgers en buitenlui in het gebied? Sluiten de verwachtingen van overheid, agrariërs en anderen in het gebied op elkaar aan? CLM heeft voor dit soort vragen een actieonderzoeks-methode ontwikkeld en toegepast in de Kromme Rijnstreek en de West-Betuwe. Kern van de methode is dat een groep inwoners zelf de eigen omgeving onderzoekt. Doordat de groep naast onderwerp van onderzoek nu ook zelf onderzoeker is, kijken ze op een andere manier naar hun omgeving. De rol van het CLM is die van procesbegeleider van de groep. Met deze vorm van onderzoek wordt in enkele maanden vanuit het gebied zelf inzichtelijk hoe men de toekomst ziet. Het actieonderzoek kent een aantal stappen: 1. Bijeenbrengen van een enthousiaste ‘denktank’ van mensen (agrariërs) uit de streek die zonder last of ruggespraak deelnemen 2. Samen maken, testen en uitzetten van een vragenlijst voor alle agrariërs in de streek 3. Doorspreken van de resultaten en trekken van conclusies 4. Breed presenteren van de resultaten tijdens een bijeenkomst 5. Vaststellen van een toekomstagenda met concrete acties en dit terugkoppelen naar belangenpartijen en overheden Video en camera worden ingezet zodat de groep zelf kan laten zien hoe zij naar de eigen omgeving kijkt.
Om deze praktijkkennis op te sporen, te analyseren en verder te verspreiden denken we aan aantal gerichte acties: • Regionale speurneuzen en antennes: via een netwerk van regionale contactpersonen die we regelmatig polsen, blijven we op de hoogte van wat er in de verschillende gebieden gebeurt. We rekruteren deze personen uit onze bestaande netwerken, maar gaan ook actief op zoek naar nieuwe informanten. • Stimuleren dat deelnemers zelf hun projecten aanmelden, bijvoorbeeld door een jaarlijkse prijs in te stellen, waarin we de ‘beste’ voorbeelden belonen (werktitel PIMP-prijs: Prijs Innovaties voor een Mooi
13
Platteland). • We maken gebruik van bestaande overzichten en databases van kennisnetwerken, zoals de Plattelandsacademie van het hoger agrarisch onderwijs, Movisie uit de sociale sector, Projectbureau Belvedere uit de cultuurhistorische hoek. En voor Transnationale samenwerking maken we gebruik van het internationale netwerk dat we in de vorige planperiode hebben opgebouwd • Het inschakelen van andere netwerken om vernieuwende praktijken op te sporen. Enkele voorbeelden zijn: Netwerk ‘Dichter bij de Kern’ voor de sociaal-economische ontwikkelingen in de dorpen, de Plattelandswerkplaatsen van Van Hall / Larenstein, de MelkveeAcademie, In Natura (de koepel van Agrarische Natuurverenigingen) en/of de TaskForce Multifuncionele Landbouw, de Nationale Coöperatieve Raad (NCR) voor gebiedsorganisaties, de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen (LVKK) voor het sociale domein, • Door uitwisselen met kennisinstellingen kunnen we hun expertise en onafhankelijke kijk op mogelijke nieuwe invalshoeken voor in de praktijk optredende vraagstukken achterhalen. Dit kunnen projecten ‘binnen de sector’ zijn, maar ook complexe, integrale vraagstukken. Dergelijke projecten of programma’s kunnen worden uitgevoerd vanuit een vakgroep, een lectoraat of in een ‘kennisloket’ door studenten en begeleid door docenten van Universiteiten en Hogescholen. Dit zal in de meeste gevallen het beste werken in een regionale setting. We denken ook aan het lectoraat Duurzame Stad- en Streekontwikkeling van Fontys in Eindhoven en RIGO projecten (Regeling Innovatie Groen Onderwijs). Van Fontys komt het idee van het kennisloket dat bijvoorbeeld in Beerze Reusel kennisinstellingen, jongeren en plattelandsthema’s koppelt. Speciale aandachtsvelden om vernieuwende praktijken op te sporen en te ontwikkelen zijn: Groenblauwe diensten, Ketenbenadering, ervaringsuitwisseling met semigratie (boeren met bedrijven in Nederland en een ander land), Stadslandbouw, duurzame regionale economie, het ‘Wmo-proof’ maken van dorpshuizen, stimuleren van sociale samenhang, diverse methoden voor een effectieve gebiedsaanpak. Stroomleverancier Essent staat open voor vernieuwende impulsen op klimaatgebied en heeft daarvoor al contact opgenomen met het bestaande netwerk. Voor de wateropgave zoekt Rijkswaterstaat aansluiting bij gebiedscommissies en ook daarover is al contact gelegd met het huidige netwerk.
Een voorbeeld van een vernieuwend project is van Stimuland dat met de zorginstelling Carint-Reggeland werkt aan zorg op maat op het platteland. De beide organisatie hebben de ambitie om in heel Oost-Nederland zorgmodules aan te bieden, oftewel zorg op maat op het platteland. Daartoe is men in overleg met andere geïnteresseerde partijen zoals woningbouwcorporaties en zorgverzekeraars. Er wordt gewerkt aan een checklist van gezondheid & zorg voorzieningen zodat burgers kunnen aankruisen wat hun hoogste prioriteit heeft. Modules kunnen in principe alles zijn: van bejaardenwoningen tot projecten tegen alcoholmisbruik bij jongeren en van hulpmiddelenuitgiftepunt tot kleinschalige zorgeenheden.
2.5 We gaan agenderen en signaleren (taak 6 uit het bestek, A4)
14
We zien de ombudsfunctie van de netwerkfacilitator en de beïnvloeding van beleidsprocessen als uitdaging. In alle contacten met regionale groepen en maatschappelijke organisaties zullen we geregeld signalen krijgen over knelpunten in het gebiedswerk. Die signalen zullen we bundelen en analyseren. Dat kan bijvoorbeeld door een brief te sturen of een manifest te verspreiden op een politiek en bestuurlijk belangrijk
moment, zoals vlak voor de besluitvorming over de provinciale Meerjarenplannen of vlak voor verkiezingen. Daarbij houden we voor ogen dat in deze agenderende en signalerende rol altijd een zekere spanning bestaat tussen neutraliteit en eigen visie. De beleidssignalen worden dan ook met feiten onderbouwd. En standpunten en acties worden altijd gecheckt in het netwerk. Om efficiënt bij te kunnen dragen aan beleids- en besluitvorming is het noodzakelijk alert te zijn op de actualiteit. Op welk moment breng je welk signaal in? Dit vraagt enig politiek gevoel en gevoel voor actuele ontwikkelingen. De opgevangen signalen brengen we op actieve wijze onder de aandacht van onder andere ministeries en provincies. We hebben een actieve houding richting ministerie van LNV en andere ministeries. Waar nodig vragen we onze ‘stuur’groep om bepaalde geluiden of signalen over te brengen via de kanalen die zij tot hun beschikking hebben. Waar dit van toepassing is leggen we de beleidssignalen op gemeentelijk niveau.
2.6 We maken kennis over subsidies en fondsen toegankelijk (taak 7 uit het bestek)
15
Financiering van projecten is een belangrijk aandachtspunt voor projectontwikkeling. In het Nationaal Netwerk Platteland zullen we daarom veel aandacht aan dit thema besteden. Informatie en ervaringen worden in het netwerk verspreid en we stimuleren het ontwikkelen van nieuwe vormen van financiering. Daarbij kijken we onder meer naar de volgende onderwerpen en ontwikkelingen: - Gebiedsfondsen: publieke en private partijen bundelen hun krachten in een fonds. Gebiedsfondsen worden steeds vaker ingezet. Ze vormen, naar hun aard, ook een stimulans voor gebiedsgerichte samenwerking. - Private financiering: steeds vaker wordt private financiering als mogelijke bron genoemd. Tot op heden staat de inspanning om private financiering binnen te halen niet in verhouding tot de opbrengsten. Mogelijkheden liggen er wellicht in landschapsbeheer (biomassa) en duurzame energie en in waterkwaliteit en schoon grondwater (bijv. Vitens). - Relatie Stad-Land: de aloude tegenstelling tussen stad en omliggend land is nog steeds relevant. Er zijn initiatieven waaruit blijkt dat beide elkaar kunnen versterken (bijv. in de gemeente Enschede). Gebiedsontwikkeling in de stad kan een voorloper zijn voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Een goed voorbeeld hiervan zijn de PPSconstructies waarmee al langere tijd ervaring is opgedaan in het stedelijk gebied en die nu ook in het landelijk gebied hun intrede hebben gedaan. - De baten van plattelandsontwikkeling: in de praktijk groeit de behoefte aan inzicht in de baten van plattelandsontwikkeling, ook de financiële baten. Dit inzicht kan dienen om bij nieuwe projecten partijen mee te krijgen en vooral om de uiteindelijke financiering van projecten rond te krijgen. - Groene en blauwe diensten: groene en, in mindere mate, ook blauwe diensten worden op steeds meer plaatsen ingezet om doelen uit as 2 van het POP te realiseren. Dit betekent dat op veel plekken wordt gewerkt aan relatief nieuwe instrumenten. Om te voorkomen dat op veel plekken in Nederland het wiel opnieuw wordt uitgevonden is speciaal voor blauwe diensten de CoP ‘Blauwe Diensten’ opgericht. We willen dit gremium benutten en daarnaast verkennen of er ook een CoP ‘Groene Diensten‘ nodig is.
2.7 We stellen jaarlijks een nieuw actieplan op A1)
2.8 We gaan door met oude en starten met nieuwe activiteiten in 2007
16
Voorafgaand aan ieder jaar stellen we een actieplan op, waarin alle activiteiten voor één jaar worden beschreven. Elk plan geeft blijk van ‘leerwinst’ van ervaringen en aansluiting bij wensen vanuit het netwerk. In elk plan stellen we ook prioriteiten vast, met aandacht voor een specifieke focus op een thema waaraan we dat jaar extra aandacht geven. Dat thema kan terugkomen in bijvoorbeeld de thematafels. Als input voor de actieplannen maken we gebruik van signalen die we opvangen uit bijeenkomsten, tafels, telefonische hulpvragen en regionale antennes. Daarnaast zullen evaluaties en uitkomsten van enquêtes een rol spelen bij het bepalen van de richting. Alle genoemde bronnen spelen een rol bij het tot stand komen van een actieplan. Elk actieplan wordt volgens een vaste structuur opgezet. Naast aandacht voor prioriteiten en focus zal daarbij ook aandacht zijn voor werkvormen en doelgroepen. In alle beschreven activiteiten zal aandacht zijn voor resultaatgerichtheid, efficiency en draagvlak. In deze structuur willen we wel graag de flexibiliteit houden om op momenten dat het nodig is in te kunnen springen op nieuwe kansen en actuele ontwikkelingen. Elk concept actieplan wordt besproken door de stuurgroep en wordt compleet met begroting voor 1 november voorafgaand aan het jaar waarover het plan gaat aan de opdrachtgever voorgelegd.
Ook voor de tweede helft van het jaar 2007 wordt een actieplan opgesteld. Uiteraard geldt hiervoor dat de input hiervoor niet uit alle bronnen kan komen zoals in § 2.7 beschreven. Bij het maken van het actieplan voor 2007 sluiten we aan bij de activiteiten van het huidige Netwerk Plattelandsontwikkeling / Leadernetwerk. Het nieuwe netwerk is verantwoordelijk voor een goed en naadloos passend vervolg op de activiteiten uit de periode 2001-2006 en voor een goede afronding van zaken die in 2007 zijn begonnen. Daarom willen we in ieder geval de volgende taken oppakken: - het ondersteunen van samenwerkingsverbanden die zich in het kader van POP2 hebben aangemeld als Plaatselijke Groep Leader; - het ondersteunen van het initiatief van de provincie Friesland om de najaarsconferentie Plattelandsontwikkeling 2007 te organiseren in navolging van de conferentie 2006 in Beerze Reusel; - overdracht van de ervaring van de afgelopen Leader periode aan de nieuwe generatie gebiedswerkers. We doen dit door nieuwe Leadergroepen te ondersteunen met een aantal workshops en met een leergang gebaseerd op het principe ‘meester-gezel’. Daarbij komen ervaren en nieuwe gebiedsbegeleiders samen om praktijkcases samen door te nemen; - we gaan actief op zoek naar vernieuwende (voorbeeld)projecten, voor alle vier assen. Hiermee verkennen we het hele veld en kunnen we tegelijkertijd de definitie van ‘vernieuwend’ aanscherpen; - aanpassen van de website: informatie verversen. Stapsgewijs voegen we nieuwe elementen toe zoals een pagina met actuele berichten (uit de media). Ook zetten we de pagina met vernieuwende en inspirerende projecten op. Dit combineren we met een verwijzing naar regionale projectendatabanken; - uitgave van een netwerkbulletin en voorbereiding op een vernieuwde schriftelijke uitgave; - organisatie van enkele bijeenkomsten ten behoeve van kennisuitwisseling; - per provincie brengen we de regionale groepen en spelers in kaart ten behoeve van het functioneren van het netwerk in komende jaren.
3. Hoe gaan we dat doen?
3.1 Lerend netwerk
Het Netwerk Plattelandsontwikkeling Nederland dient in onze ogen een lerend netwerk te zijn dat zijn koers zoekt en bepaalt mede op basis van eerdere (Leader)ervaring en voortschrijdend inzicht. Met leren bedoelen we het onderscheiden van nieuwe ontwikkelingen en relevante aandachtspunten en het inspelen op en verwerken van ervaringen, vragen en signalen in het veld. De ´leerwinst´ bepaalt mede de prioritering van thema´s en de planning van activiteiten. In het netwerk ontstaan veel verschillende projectideeën, werkwijzen en samenwerkingsvormen – bij elkaar een schat aan ervaring. Leren stopt nooit en als facilitator staan we voor nut en noodzaak daarvan. We onderscheiden drie manieren van leren: door ‘oudere’ ervaring te bundelen en te publiceren (bijvoorbeeld de gebiedsaanpak van ROM, WCL, SGB en Leader), door actuele ervaringen boven tafel te halen, te analyseren en de good practices bekend te maken en door een breder overzicht te krijgen via systematische monitoring. We doen aan casuïstiek én aan meten (van behoeften, effecten en resultaten). Deze drie leerfuncties zijn alle van belang in het hele netwerk en voor alle activiteiten. Daarvoor is dus geen speciale opbouw van het netwerk vereist, maar wel een goede interactie tussen de netwerkfacilitator en de actoren in het netwerk. Alle doelgroepen zijn erbij betrokken, wellicht kunnen kennis- en onderwijs instellingen hierin een speciale rol vervullen. Wij zullen hen er op uitdagen. In het netwerk 2001-2006 is veel ervaring opgedaan, samengevat en vastgelegd. Op deze resultaten (o.a. publicaties) bouwen we verder. Voor de sterke, sprekende verhalen (casuïstiek) zijn we afhankelijk van onze voelhorens in de praktijk. Die steken we uit in al onze persoonlijke contacten, maar ook in platforms, tafels, workshops, vergaderingen met personen uit het netwerk (paragraaf 3.3). Een lerend netwerk is niet serieus te nemen als het niet ook een kritisch netwerk is. Is elk initiatief mooi en prachtig, of durft een PG onderscheid te maken tussen relevante en niet relevante projecten? Als facilitator nemen we ons voor (zelf)kritiek een plaats te geven in het netwerk en af en toe zelf een noot te kraken als bepaalde typen projecten in onze ogen minder relevant of zelfs onzinnig zijn en niet bijdra-
17
gen aan plattelandsontwikkeling. Deze kritische houding kan een sterke asset worden, als we bijvoorbeeld het kritische vermogen van het netwerk mobiliseren door een prijsvraag voor goede praktijken.
3.2 We werken samen met spelers uit de regio aan vernieuwingen
Nieuwe impulsen en innovaties verwachten we vooral van nieuwe combinaties van mensen of organisaties. Het stimuleren van nieuwe verbindingen is een belangrijk doel van het netwerk, we streven dit onder meer na door combinaties te zoeken tussen de verschillende assen van POP2. Hierbij denken we onder meer aan: • Ondernemersnetwerken via Kamers van Koophandel. Voorbeeld het project Doornroosje in Twente/Veluwe; • Andere netwerken in het landelijk gebied of op de grens van stadland (Dichter bij de Kern, Projectbureau Belvedere). Dit versterkt vooral de verbinding van bewoners met de kwaliteit van hun omgeving, met het landschap en met de regionale economie; • Samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied (Nationale landschappen, Nationale Parken, Streekhuizen, Programmabureaus). In deze netwerken en organisaties zitten vaak al interessante combinaties van partijen aan tafel die te bewegen zijn tot initiatieven om het POP2-programma te ondersteunen. Meer nog dan in de vorige planperiode kan Leader een functie krijgen als ‘kraamkamer’- of ‘pilot’programma. Dit dient in de ruime betekenis te worden gezien. We denken dan aan: • Kleinschalige, innovatieve (vaak sectorale) projecten als verkenning en ondersteuning voor (op handen zijnde) grootschalige ontwikkelingen; • De uitvoering van integrale projecten die multisectoraal van aard zijn, waar de samenwerking tussen (nieuwe) partners centraal staat, waardoor de duurzame ontwikkeling en/of de identiteit van het gebied versterkt wordt; • Vernieuwing in aanpak en werkwijze van een project, waardoor draagvlak in de regio wordt gecreëerd of bestuurlijke vernieuwing wordt verkend. Om nieuwe impulsen te kunnen geven zullen we ook strategische partnerschappen moeten bouwen, bijvoorbeeld met de Task Force Veelzijdig Platteland. Dat versterkt de verbinding tussen assen 1, 2 en 3. Een ander voorbeeld is de Nationale Coöperatieve Raad die stilstaat bij het experimenteren met gebiedsorganisaties. De Raad voor het Openbaar Bestuur geeft die wens nadrukkelijk aan in het advies aan de minister van Binnenlandse Zaken en dit past bij onze ambitie om een accent op te leggen.
18
Voorbeeld alliantie tussen Netwerk voor het Platteland en Task Force Veelzijdig Platteland. De Task Force Veelzijdig Platteland TFVP is een initiatief van verbredende agrarische ondernemers in zorg, recreatie, educatie, landschapsbeheer, biodiversiteit e.d.. LTO en WUR hebben zich hierbij aangesloten en de Task Force krijgt ondersteuning van LNV-directie Landbouw. De Task Force ziet multifunctionele landbouw als katalysator naar een veelzijdig platteland. Men heeft vier speerpunten gekozen: marktcreatie, ondernemerschap, regionale basis en kenniscentra voor verbreding. De laatste drie speerpunten van de TaskForce sluiten nauw aan bij de opdracht van het Nationaal Netwerk Platteland. Door verschillende activiteiten samen uit te voeren kunnen doelen van beide partijen elkaar versterken in het realiseren van hun doelen. Samen met de Task Force zien we het platteland als goudmijn voor vernieuwing: kraamkamer voor nieuwe kleine ondernemingen en drager van maatschappelijke diensten. Dit geheel past uitstekend in POP-2. Dit ondernemerschap verdient bovendien erkenning en betaling voor de groene, blauwe en andere diensten. Gebiedsorganisaties zijn daarvoor de geschikte aanspreekpunten, evenals regionale ontwikkelingsmaatschappijen zoals Agro&Co. ILG-coördinatoren en Reconstructiecommissies blijken deze ideeën op te zuigen als een spons. Hieruit blijkt hoe sterk het speerpunt van de Task Force “regionale basis” aansluit bij de gebiedsaanpak van het POP en dus van het Nationaal Netwerk Platteland. Een ander gedeeld doel is de inzet op kennisnetwerken, met name gekoppeld aan regionale uitvoeringsorganisaties. Hier is o.i. uitdrukkelijk verbinding gewenst met directe praktische kennisbronnen van leveranciers, accountants en ondernemersorganisaties e.d.
3.3 Netwerken is ontmoeten: face-to-face en elektronisch (taken 4 en 5 uit het bestek, A3)
Een wezenlijke voorwaarde voor netwerkvorming is dat mensen elkaar ontmoeten. Het blijkt in het algemeen dat louter ‘digitale’ ontmoetingen niet volstaan voor een goed functionerend netwerk, het draait om fysieke ontmoetingen. Zonder ontmoeting komt juist de uitwisseling van praktijkkennis niet uit de verf. In aanvulling daarop komen schriftelijke en digitale communicatievormen in beeld. Daarom gaat het netwerkteam veel bijeenkomsten organiseren. Klein en groot, lang en kort, maar altijd met ruimte voor participatie van de deelnemers. Zij maken immers samen het netwerk.We denken aan veldsymposia, excursies, (streek)markten, workshops, debatten en bedrijfsbezoeken. Het werkt stimulerend voor netwerkvorming als mensen geïnformeerd worden over elkaars activiteiten en de context waarin deze plaatsvinden. Dit bevorderen we in bijeenkomsten met bijzondere werkvormen. Bijeenkomsten Bijeenkomsten hebben alleen een functie voor het netwerk als er mensen komen en dat gebeurt alleen als de bijeenkomsten aanspreken. We moeten dus de goede onderwerpen aansnijden, op een aantrekkelijke manier, vaak op specifieke doelgroepen gericht. Dit biedt gelegenheid aan de deelnemers om kennis en ervaring uit te wisselen. Bij de thema’s kan het gaan om goed overdraagbare praktijken, kennis uit onderzoek, procesondersteuning, vernieuwende projecten, beleidsvraagstukken, subsidiestromen, etc. Afhankelijk van het onderwerp bepalen we de vorm. Waar mogelijk proberen we met een bijeenkomst aansluiting te zoeken bij andere netwerken. Een voorbeeld van deze werkwijze is een bijeenkomst over groenblauwe diensten van het tijdschrift Landwerk op 14 juni 2007. In samenwerking met medewerkers van twee provincies is het programma in elkaar gezet. Dit biedt volop ruimte aan deelnemers om eigen kennis, ervaring en vragen in te brengen. Voor de bijeenkomst hebben zich (het maximale aantal van) 45 deelnemers ingeschreven. Met een beperkte entreeprijs bedruipt de bijeenkomst zichzelf. (De bijeenkomst wordt in naam van Landwerk georganiseerd door Communicatiebureau de Lynx.) De beschikbare middelen voor netwerkfacilitatie bieden gelegenheid om meer risicovolle of vernieuwende onderwerpen centraal te stellen en/of
19
zonder toegangsprijs te werken. Een voorbeeld van een vernieuwende vorm voor een bijeenkomst zijn de “Doe de VAB” bijeenkomsten van Stimuland. Doel van die bijeenkomsten is om vraag naar en aanbod van Vrijkomende Agrarische Bedrijfsgebouwen (VAB) bijeen te brengen. Vragers en aanbieders komen met elkaar in contact door middel van ‘speeddating’. Ook geven gemeenten en provincie informatie over de mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid in leegstaande schuren en stallen. Bij deze ontmoetingen is de uitdaging om het inhoudelijke en persoonlijke aspect in een creatieve vorm te gieten, zodat men gemakkelijk met elkaar in gesprek raakt en ideeënontwikkeling en –uitwisseling snel op gang komen. Waar het netwerk verlangt dat er signalen richting politici worden afgegeven organiseren we speciale bijeenkomsten voor politici. Dat kan zijn in de vorm van een veldsymposium of debat waar beleidskwesties aan gekozen vertegenwoordigers kunnen worden gedemonstreerd en vervolgens bediscussieerd. (Meester) Klassen Meester-Klassen geven de deelnemers gelegenheid kennis te nemen van de visie, opinie en kennis van professionals in de plattelandsontwikkeling. Het kan hier om wetenschappelijke kennis gaan, maar evenzeer om praktijkkennis. Waar mogelijk brengen we dit bij elkaar in de hoop dat interactie tot een optimale kennisoverdracht leidt. De programma’s behandelen ‘technische’ onderwerpen als planontwikkeling en projectbegeleiding, maar ook analyse van het eigen functioneren en evaluatievormen. Deze deskundigheidsbevordering kan er ook toe leiden dat de afhankelijkheid van adviseurs in gebieden wordt beperkt. Praktijkkringen / CoP’s Eén van de leerzame methoden die we opnieuw willen inzetten is het werken met Praktijkkringen (Communities of Practice). Het gaat dan om het zelf leren in de eigen werksituatie. Dat levert vaak heel interessant cases op. Dat is op dit moment te zien in de Praktijkkring bestuurders. Ook de begeleide zelfevaluaties, die in de vorige fase door het Netwerk Plattelandsontwikkeling zijn ontwikkeld, zijn daarvoor heel geschikt. Tafels Projectmatig werken door procesmanagers en adviseurs is aan de orde van de dag. Soms met negatieve effecten (wanneer top down sturingsdenken onder de vlag van procesmanagement wordt verkocht) maar vaak ook met positieve resultaten. De groep adviseurs is een belangrijke kennisbron die veel kan leveren mits op de juiste manier georganiseerd en uitgedaagd. Voor uitwisseling van kennis en ervaring willen we een aantal speciale zogenoemde ‘tafels’ inrichten: platforms waar deskundigen en betrokkenen elkaar kunnen ontmoeten. Er zijn enkele grote bureaus en heel veel zelfstandige adviseurs waarvan we weten dat zij open staan voor onderling leren en informatie uitwisselen. Dit willen we mobiliseren in de vorm van een adviseurstafel. Adviseurs van Arcadis, Movisie en DHV hebben al positief gereageerd op dit idee. We denken ook aan een groep van adviseurs met kennis over samenwerking tussen gebieden (nationaal en internationaal). Voor deze ‘internationale’ tafel is al een voorstel ontvangen. Verder denken we aan specifieke thematafels over onderwerpen als sociaaleconomische vernieuwing of ´greep op geldstromen’.
20
Thematafel verrommeling? De VROM-raad heeft een advies “Stuur op Mooi Nederland” uitgebracht. Men signaleert dat er veel publieke discussie is over ‘verrommeling’. “De openbare ruimte is een ongeprijsd collectief goed dat het vaak aflegt tegen de goed identificeerbare individuele of bedrijfsbelangen. … Ook de bescherming en ontwikkeling van de Nationale Landschappen horen op die agenda.” Een ‘sense of urgency’ is nodig rond cruciale beslissingen over het Groene Hart. Dit onderwerp leent zich voor een thematafel waarin het vraagstuk nader wordt geanalyseerd en bedacht hoe gebiedsontwikkeling en regionale samenwerking hier op lijn kunnen spelen.
Website De website van het Netwerk Platteland bevat actuele en goede informatievoorziening, een actuele agenda, een digitale bibliotheek met relevante literatuur, artikelen en projecten, en een rubriek berichten in de media. Door deze informatievoorziening zullen de bezoekersaantallen toenemen. Op dat moment kunnen we aan de slag met meer interactieve vormen, zoals: het uitwisselen van berichten, maken van matches of een digi projectenkaart. Om de aantrekkelijkheid te vergroten besteden we veel aandacht aan het gebruik van beeldmateriaal. Pas als er een goede aanloop is (meer dan 10.000 bezoekers per maand) is het zinvol om ook internetdiscussies te starten op de site. Hiermee gaan we ook meningen peilen rond bepaalde thema’s. Dit is input voor het ontwikkelen van activiteiten of zelfs voor het definiëren van een jaarthema. Op de website geven we vooral vernieuwende en inspirerende voorbeeldprojecten een plaats. Initiatiefnemers uit andere regio’s krijgen een goed inzicht in de vernieuwende elementen, de drempels en hindernissen en mogelijke oplossingen. We maken hierbij gebruik van al bestaande kennissites zoals de in ontwikkeling zijnde Kansenkaart sociaal vitaal platteland (www.kansenkaart.nl). Voor inzicht in het brede scala aan plattelandsprojecten willen we eerst inventariseren op welke plaatsen dit reeds op regionale schaal gebeurd. Op de website van het NNP verwijzen we naar de websites hiernaar, zoals www.rivierengebied.nl, www.veluwecomissie.nl en www.ondernemendplatteland.nl. We verwachten namelijk dat het niet haalbaar is om een landsdekkend actuele en complete database te kunnen ontwikkelen. Dit is mede gebaseerd op opgedane ervaringen. Aan geïnteresseerde organisaties op regionale of provinciale schaal willen we een voorbeeld-database op internet aanbieden inclusief een Content-Management-Systeem, zodat het voor deze organisaties eenvoudig is dit zelf ter hand te nemen. Een opzet voor database en CMS-systeem zijn reeds beschikbaar via Communicatiebureau de Lynx.
21
3.4 Een zichtbaar netwerk (taak 9 uit het bestek)
Het Netwerk Platteland wint aan herkenbaarheid en autoriteit als het goed zichtbaar is. De herkenbaarheid moet een soort clubgevoel bij deelnemers oproepen: daar wil ik bijhoren. Tevens moet het ook een zekere autoriteit meegeven en er aan bijdragen dat berichten van het Netwerk Platteland serieus worden genomen. Die zichtbaarheid heeft een slimme communicatie nodig. Het groeit met de ontmoetingen en publicaties. Bovendien willen we een helder symbool of logo ontwikkelen. Dit moet een kenmerk worden voor levendigheid en kwaliteit. Bij elke activiteit waar het Nationale Netwerk Platteland bij betrokken is, zal dit ook zichtbaar moeten zijn. Uit de eerdere ervaring blijkt dat er behoefte is aan een eenvoudig plattelandsnetwerk-magazine/nieuwsbrief. Ook op papier, om te binden en uit te delen, als inspiratiebron, als attendering. In de uitvoering van communicatie zoeken we naar mogelijkheden voor samenwerking. Zo liggen er zonder meer mogelijkheden om samen met gebiedscommissies, plattelandshuizen en onderwijsinstellingen initiatieven te ontplooien. Ten behoeve van de zichtbaarheid van het netwerk grijpen we de mogelijkheden van media en vakbladen met beide handen aan. Daarbij denken we aan de bladen die een goed bereik hebben bij de doelgroepen in de verschillende sectoren: Platteland, Oogst, De Boerderij, Vakblad Natuur Bos Landschap, Landwerk, ROM-magazine, Zorg en Welzijn magazine, Nieuwsbrief Landelijke Vereniging Kleine kernen, De Landeigenaar, etc.. Voor bepaalde projecten of thema’s hebben we ook de ogen geopend voor geheel andere uitgaven zoals landelijk en regionale kranten of opiniebladen. E-mailnieuwsbrief Een driemaandelijkse digitale nieuwsbrief brengt een grote groep belangstellenden op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen en laat ook zien dat het netwerk levend en actief is. Bulletin, nieuwsbrief of magazine Op dit moment verschijnt minstens vier keer per jaar het netwerkbulletin. In de komende jaren willen we dit professionaliseren, zowel in de redactionele sfeer als in uiterlijke verschijning. Op korte termijn doen we dit door het bulletin te herstijlen met een heldere bladformule en nieuwe vormgeving. Voor de lange termijn is een meer strategische verkenning nodig. Er zijn namelijk verschillende richtingen mogelijk. (1) Een uitgave met de sfeer van een magazine. Hierin zit een mengeling van informatie-voorziening en aandacht voor de actieve mensen in het netwerk. Er wordt vaak gebruik gemaakt van de interviewvorm, gecombineerd met foto’s van de geïnterviewden. Dit geeft herkenbaarheid en draagt bij aan de netwerkbinding. (2) Vakblad. Hierin staat de inhoud centraal. Vernieuwende projecten en initiatieven krijgen een plaats, kritische artikelen over beleidssignalering, kort nieuws, een podiumrubriek, een agenda. De artikelen worden gedeeltelijk door redacteuren geschreven en gedeeltelijk vanuit het veld aangedragen. We hebben contacten met een uitgever die hier ideeën voor heeft. (3) Nieuwsbrief. Deze uitgave heeft een meer beperkte omvang en richt zich wat meer op de activiteiten van de netwerkfacilitator en activiteiten in het netwerk. Daarnaast is er ook ruimte voor vernieuwende projecten en initiatieven. Deze drie vormen of een combinatie van deze drie kunnen organisatorisch en financieel op verschillende manieren worden ingevuld. Uitgever en redactie kunnen geheel los staan van de netwerkfaciltator, maar ook geheel onder de verantwoording vallen van de facilitator. Financieel kan het geheel gedragen worden uit de middelen uit deze tender, maar het kan ook grotendeels gefinancieerd worden uit abonnementsgelden en advertenties.
22
4. En zo organiseren we dat De externe sturing van de netwerkfacilitator is uiteengezet in hoofdstuk 1. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de interne sturing: de projectorganisatie, de selectie van teamleden op competenties, afstemming met de opdrachtgever, de kwaliteit van het werk, monitoring en evaluatie, efficiënt beheer en tenslotte enkele hoofdlijnen van onze voorlopige budgetverdeling op jaarbasis. De interne organisatie is de kern van een beweeglijk netwerk en is daarom beslist niet statisch. De organisatie van de facilitator kan zelf ook mee bewegen door het toevoegen van tijdelijke mensen (derden), door werk met werk te maken en door samenwerking met andere partijen.
4.1 Projectorganisatie
ETC/CLM zijn samen verantwoordelijk voor alle taken en hebben ze onderling verdeeld overeenkomstig elkaars sterke punten. De samenwerking is vastgelegd in onderlinge, ondertekende afspraken. De projectorganisatie ondersteunt het netwerk. ETC draagt zorg voor het projectmanagement en fungeert als aanspreekpunt voor opdrachtgevers en Regiebureau POP. De projectleider is in dienst van ETC en is eindverantwoordelijk. Het bureau van de facilitator is gehuisvest bij ETC: hier is het eerste loket en contactadres voor het hele netwerk. De ondersteuning vanuit het bureau zal verder voornamelijk gericht zijn op het beantwoorden van vragen uit het veld en het eventueel doorverwijzen. Verder levert het bureau ondersteuning bij specifieke activiteiten indien dit gewenst is. Andere werkzaamheden van het bureau: projectmanagement, financiële rapportage, voortgangsrapportage, regelklussen i.v.m. de interne vergaderingen en bijeenkomsten van de ‘stuur’groep, de ‘tafels’ e.d. Het bureau beheert het centrale email adres en de website en onderhoudt de (internationale) contacten met andere netwerken. In het projectteam van de facilitator onderscheiden we het kernteam en het expertteam. We kiezen voor een klein kernteam van drie leden bestaande uit de projectleider (ETC), een lid (CLM) en een toegevoegd lid. De combinatie ETC/CLM heeft Communicatiebureau de Lynx uitgenodigd en bereid gevonden om deze positie in te nemen. Een effectieve communicatie is voor het netwerkproject immers heel belangrijk. Het kernteam komt regelmatig samen ten behoeve van actuele planning, monitoring en bijsturing. Het kernteam stuurt een expertteam aan. Het expertteam is een groep professionals die op inhoud en competentie gekozen zijn en die samen
23
een breed veld van expertise en kennis bestrijken. Deze groep is verantwoordelijk voor de uitvoering van de zeer diverse activiteiten. De samenstelling kan dus ook enigszins wisselen, bijvoorbeeld als we een nieuwe focus kiezen. De experts werken samen of worden ondersteund waar nodig. Zij krijgen onafhankelijk advies vanuit de ‘tafels’. Het kernteam onderhoudt nauwe contacten met het expertteam ten behoeve van signalering van trends, ontwikkeling van ideeën, monitoring en bijsturing. Dit gebeurt via bilaterale contacten en via gemeenschappelijke bijeenkomsten. In hoofdstuk 4.2 en in bijlage 1 geven we het gevraagde schematische overzicht van de beschikbare kwaliteiten en deskundigheden van alle leden van beide teams in relatie tot de uit te voeren taken.
4.2 Competenties van het faciliterende team
Het netwerk staat, in vergelijking met de voorgaande periode, in de komende jaren voor een nieuwe en veel bredere opgave: het moet een netwerk worden over alle assen van het POP2 programma, met andere woorden over het hele brede veld van plattelandsontwikkeling. Bovendien komen er meerdere en ook stevige partijen in het spel. Deze verbreding vraagt er nadrukkelijk om dat we – als facilitator – een bredere expertise beschikbaar stellen dan in de vorige fase. Het kernteam en het expertteam van de facilitator dekken samen de belangrijkste velden van kennis en expertise die plattelandsontwikkeling in POP2 nodig heeft: de kunst van het netwerken zelf, landbouw en verbreding, natuur en landschap, milieu, het sociale domein, economie en ondernemerschap, communicatie, beleid en beleidsbeïnvloeding, bestuur en good governance, subsidie en financieringsmogelijkheden, stad-land relaties. De teamleden hebben inzicht in de samenhang tussen deze kennisvelden en de samenhang tussen de assen. Teamleden hebben inhoudelijk overzicht en weten waar ze het over hebben, ze tonen inzicht in het speelveld en kennen de actoren in de verschillende doelgroepen. Ze zijn vaardig in het begeleiden van processen. Ze zijn op de hoogte van de actualiteit in hun specifieke expertise en in plattelandsontwikkeling in het algemeen.
We brengen deskundigheid en ervaring van het vorige netwerkteam mee, zowel in het kernteam als in het expertteam. Zo zijn we klaar voor het nieuwe netwerk in de bredere context van POP2 en zijn we goed en aangesloten op ‘het oude’ netwerk. Op onderdelen (en ad hoc) zullen we natuurlijk ook additionele kennis en ervaring van derden inzetten: uit andere programma’s of instellingen en netwerken. Naast de specifieke vaardigheden en competenties die het bestek noemt, vragen wij als facilitator nog bepaalde persoonlijke kwaliteiten van de teamleden: kwaliteiten die de kunst van het netwerken bepalen. De teamleden die wij uitkiezen zijn communicatief ingesteld, tonen een open houding, kunnen goed luisteren en samenwerken. Ze zijn contactvaardig, hebben hun (regionale) voelsprieten uitstaan en reageren alert en flexibel. We verwachten dat ze willen leren, dienstverlenend zijn en kennis doorgeven. Tevens moeten ze anderen kunnen laten scoren en vooral niet alles zelf willen doen. Het gaat immers om faciliteren. Bij deze houding past dat we de teamleden afrekenen op resultaat en niet op tijd of inspanning, ze ‘gaan voor hun klus’. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de samenstelling van beide teams, gebaseerd op de cv’s (zie bijlage 1)
24
4.3 Efficiënt en resultaatgericht
Op basis van de jaarlijkse actieplannen worden voor alle taken plannen van aanpak gemaakt waarin inhoud, budget en tijdsplanning zijn opgenomen. Inzet van kernteam, expertteam en inzet van derden (m.n. vanuit tafels en de regio’s) gebeurt efficiënt en effectief.
4.4 Contact met de opdrachtgever
De facilitator heeft regelmatig overleg met het ministerie van LNV Directie Platteland als opdrachtgever en met Regiebureau POP n.a.v. voortgangsverslagen en jaarplannen. De formele goedkeuring van jaarplannen en jaarverslagen en de financiële bevoorschotting en afrekening vinden plaats door opdrachtgever. De formele toetsing van de jaarplannen en de jaarverslagen namens de lidstaat gebeurt door het Comité van Toezicht – via het Regiebureau POP, dat fungeert als secreta-
25
ris van het Comité van Toezicht. Het kernteam rapporteert ieder kwartaal de voortgang aan de opdrachtgever. De rapportages betreffen: a. de voortgang van de uitvoering van de jaarlijkse actieplannen, b. de gerealiseerde outputs en tijdbesteding, c. behaalde resultaten met bondige verantwoording, d. knelpunten in de uitvoering / nieuwe kansen, met redenen omkleed e. concrete voorstellen voor oplossingen van knelpunten en/of inspelen op kansen De reacties en meningen van de doelgroepen in het netwerk zullen zoveel mogelijk worden meegenomen in de rapportages. Eventuele (inhoudelijke) wijzigingen ten opzichte van de afgesproken uitvoering en/of planning zullen ter goedkeuring aan de opdrachtgever worden voorgelegd.
4.5 Kwaliteitsborging
De conceptovereenkomst draagt de opdrachtnemer in artikel 5 op om, in overleg met de opdrachtgever, een externe deskundige aan te wijzen om een systeem van kwaliteitsborging te ontwikkelen. ETC Nederland zit momenteel in de procedure van certificering voor ISO 9000:2001 door Lloyd's Register Quality Assurance (LRQA). Op 18 juni 2007 vindt de externe documentatie audit plaats terwijl de externe implementatie audit gepland staat voor 10 t/m 12 juli 2007. Het project ‘Netwerkfacilitator’ valt onder het kwaliteitsregime van ETC. Met de opdrachtgever zal de te volgen strategie voor waarborging van de kwaliteit in algemene en specifieke zin worden afgestemd. In algemene zin is door de gekozen organisatieopzet een geregelde terugkoppeling door de spelers in het netwerk, in de assen en op de verschillende niveaus gewaarborgd. Niettemin zal aan alle betrokkenen de gelegenheid worden geboden om, buiten de meer vaste structuren om, direct contact op te nemen met het bureau als het gaat om de kwaliteit van het werk. Daaraan zal op de website speciale aandacht worden gegeven. Geheimhouding We laten alle teamleden en al diegenen die voor ons in opdracht werken een verklaring van geheimhouding ondertekenen. Projectarchivering Voor projectarchivering passen we de wettelijke voorwaarden toe. Momenteel is een periode van zeven jaar verplicht.
4.6 Monitoring en evaluatie
26
Naast de interne toets op kwaliteit willen we ook op andere wijze de ‘thermometer’ hanteren. Met monitoring en evaluatie brengen we in beeld: - of we doen wat we in de plannen hebben opgenomen (activiteiten) - hoe de ondernomen acties worden gewaardeerd (kwaliteit); en - of we bereiken wat we nastreven (resultaat).
Hoofdstuk 5 biedt een schematisch overzicht van alle taken. Per doel is aangegeven welke resultaten we nastreven, hoe we die resultaten willen boeken (actielijnen) en met welke indicatoren we dit monitoren. Het bestek vraagt om indicatoren voor activiteiten. Wij gaan een stap verder en monitoren ook op resultaten. Dit schema van activiteiten en resultaten vormt dan ook ons kader voor monitoring en evaluatie. Als in te zetten instrumenten komt u hierin tegen: - Monitoring van aantallen activiteiten en publicaties, aantallen bezoekers van de website, afgehandelde ondersteuningsvragen etc. - Schriftelijke enquêtes bij activiteiten (als toets op kwaliteit). - Telefonische enquêtes onder de doelgroepen (als toets op resultaat). Deze enquêtes laten we afnemen door een onafhankelijk marktonderzoeksbureau. - Methodiek van zelfevaluaties. Die passen we ook toe op onszelf als facilitator. - Evaluatiegesprekken met Stuurgroep, Raad van Ambassadeurs en opdrachtgever. We gaan ervan uit dat opdrachtgever het initiatief neemt voor de formele tussenevaluatie en de eindevaluatie. Kosten hiervoor staan dan ook niet op onze budgetverdeling.
4.7 Financien
Niet alleen de signalen uit het netwerk zijn sturend, ook het plafond van de begroting dwingt tot prioriteiten stellen en keuzes maken. De budgetverdeling op jaarbasis (zie bijlage 2) weerspiegelt onze aanpak als facilitator op drie hoofdpunten: • De verdeling van de tijdsinzet van de facilitator (kernteam en expertteam) over de activiteiten (A1 t/m A6 en B1 t/m B3) toont onze prioriteiten in taken en activiteiten. Deze post is circa 50% van het totale budget. • De reservering van 30% voor uitvoering ‘in de regio’ toont aan dat we zwaar inzetten op het inschakelen en mobiliseren van het brede netwerk. • We besteden maximaal 20% van het geld aan projectbeheer. De activiteiten van de facilitator zelf zijn en worden verdeeld onder medewerkers van de combinatie ETC/CLM én mensen van Communicatiebureau de Lynx, Aequator en Movisie die we structureel in willen schakelen. We maken geen onderscheid in uurtarieven voor de projectleider en teamleden. We hanteren voor 2007 voor alle leden van kernteam en expertteam een uurtarief van € 112 inclusief BTW. Bijscholing van teamleden is hierin meegenomen, evenals de binnenlandse reiskosten en de bureauondersteuning vanuit de eigen organisatie. We hanteren een jaarlijkse indexering van 2% hetgeen overeenkomt met de door de EU vastgestelde inflatie voor het financiële kader 20072013. Onder de kosten van projectbeheer en het ondersteunende bureau rekenen we projectleiding en administratie, bureaukosten, kosten van teamoverleg, rapportages e.d. De kosten verbonden aan de overgang van het huidige naar het nieuwe netwerk zijn hierin inbegrepen. Ook de kosten van de interne controller, de accountantscontroles en tijd voor overleg
27
met opdrachtgever en Regiebureau POP2 zijn hierin meegenomen. Bepaalde materiële kosten rekenen we toe aan de post ‘in de regio’. Dat geldt vooral voor de kosten verbonden aan conferenties en voor een eventuele internationale conferentie in Nederland en voor kosten in het kader van internationale uitwisseling en samenwerking. De al gemaakte afspraken voor de najaarsconferentie 2007 zullen worden gehonoreerd. Additionele middelen De facilitator zal initiatieven nemen om de beschikbare middelen zo strategisch mogelijk in te zetten en, waar mogelijk, om cofinanciering en additionele fondsen te werven, publiek en privaat. Partijen kunnen natuurlijk ook in menskracht of met hun media bijdragen. Wij stellen overigens voor om voor bepaalde diensten een vergoeding te vragen. De ervaring leert dat ‘gratis’ niet met kwaliteit wordt geassocieerd. Daarbij denken we o.a. aan een vakblad, trainingen en diverse bijeenkomsten. Deze vergoedingen zullen volledig transparant worden gerapporteerd en deel uitmaken van de accountantscontrole.
28