Naar een effectieve kennissamenleving De rol van de gedrags- en maatschappijwetenschappen in de opmaat naar morgen Sociaal-Wetenschappelijke Raad
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Amsterdam, 2006
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
2006. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, via internet of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende, behoudens de uitzonderingen bij de wet gesteld. Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw) Kloveniersburgwal 29, 1011 JV Amsterdam Postbus 19121, 1000 GC Amsterdam T 020-551 07 00 F 020-620 49 41 E
[email protected] www.knaw.nl Voor het bestellen van publicaties: 020-551 07 80 isbn 90-6984-503-2 Het papier van deze uitgave voldoet aan ∞ iso-norm 9706 (1994) voor permanent houdbaar papier
Naar een effectieve kennissamenleving
Inhoud Inleiding 5 Samenstelling en werkwijze van de commissie 7 Drie domeinen 7 Hersenen en cognitie 9 Systeemvernieuwing 10 Beheersing van conflicten en scheppen van cohesie 12 Aanbevelingen 13
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
Naar een effectieve kennissamenleving
Inleiding De westerse samenlevingen hebben te maken met grote maatschappelijke veranderingen en uitdagingen, waaronder de mondialisering van economie en bedrijfsleven, de internationalisering van politieke besluitvorming en samenwerking, immigratie, de noodzaak van levenslang leren, de toename van vergrijzing en hersenaandoeningen zoals dementie, de handhaving in het arbeidsproces van personen met beperkingen in hun cognitief functioneren. Veel meer dan in het verleden is kennis de brandstof die nodig is om deze maatschappelijke uitdagingen aan te kunnen gaan. De moderne samenleving is een kennissamenleving geworden. De wrr constateert in het rapport ‘Van oude en nieuwe kennis’ (2002) dat het in de kennissamenleving vooral gaat over de opkomst van wetenschappelijke kennis als factor in de economische productie. ‘De traditionele factoren kapitaal en arbeid veranderen onder invloed van kennis. De materiële component van de productiefactoren (zoals het fysieke vermogen van mensen en machines) verliest aan betekenis ten opzichte van de immateriële component (de in de productiefactoren belichaamde kennis). De postindustriële samenleving onderscheidt zich dus vooral van de industriële samenleving door het toegenomen belang van deze immateriële component, namelijk kennis, in het productieproces.’ De kennissamenleving stelt Nederland en Europa voor nieuwe problemen, maar biedt ook nieuwe kansen. In het licht van de grote maatschappelijke uitdagingen waarvoor de landen in de Europese Unie zich zien gesteld, heeft de Europese Raad in het jaar 2000 in Lissabon afgesproken van Europa een concurrerende regio te maken, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Ook in ons land is in de context van de Lissabondoelstelling de discussie over de kennissamenleving op gang gekomen. Alom wordt de cruciale betekenis erkend van intensivering van kennis en de ontwikkeling van hoogwaardige technologie voor het (economisch) voortbestaan van Europa. Zeer veel aandacht gaat ook uit naar de implementatie van al deze kennis en het gebruiksvriendelijk maken van nieuwe technologie. Technologische innovatie heeft echter alleen kans van slagen in een samenleving die daarvoor ontvankelijk is. Hierbij is de centrale rol van de gedrags- en maatschappijwetenschappen aan de orde. De swr onderschrijft het grote belang van industriële en technologische vernieuwing. Deze zijn nodig om Nederland in het mondiale krachtenspel te laten overleven. Deze noodzakelijke vernieuwing heeft echter alleen kans van slagen indien de menselijke en maatschappelijke factoren die voor deze vernieuwing noodzakelijk zijn een centrale rol worden toebedeeld. De gedrags- en maatschappijwetenschappen stellen ons in staat tot het begrijpen en beïnvloeden van de interacties tussen kennis en techniek enerzijds en diverse meso- en macroprocessen in de kennissamenleving anderzijds. Immers kennis en innovatie zijn begrippen die verwijzen naar en samenhangen met menselijk gedrag en maatschappelijke actoren. Inzicht in de eigenschappen van de mens als kennisdrager en kennisverwerker
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
en van de maatschappelijke factoren die innovatie en de opname van nieuwe kennis stimuleren dan wel belemmeren, is onontbeerlijk om een kennisintensieve samenleving te schragen. De swr heeft vastgesteld dat in verschillende gremia (o.a. nwo, Ministerie van ocw) diverse initiatieven zijn genomen om de bijdragen van de gedrags- en maatschappijwetenschappen aan het kennis- en innovatiesysteem te versterken. De swr heeft gemeend op basis van een eigen afweging in haar ogen vruchtbare initiatieven te moeten omarmen. Op basis daarvan heeft hij uit het veelkleurige palet van de gedrags- en maatschappijwetenschappen een aantal domeinen geselecteerd die een belangrijke bijdrage leveren aan de kennissamenleving. De swr acht deze notitie op dit moment opportuun, omdat de routekaart van innovatieprogramma’s (zoals de Smart Mix en de door het Innovatieplatform voorbereide Kennisinvesteringsagenda) steeds duidelijker contouren krijgt en tevens de voorbereidingen van de kabinetsformatie 2007 in aantocht zijn. In die context hecht de swr eraan de bijdrage van de gedrags- en maatschappij wetenschappen nog eens extra onder de aandacht te brengen. Deze swr-notitie past in een reeks van adviesrapporten die onlangs zijn uitgebracht, waaronder het Advies van de Raad van Economisch Adviseurs (rea) in november 2005, en het rapport van de Commissie Dynamisering (maart 2006) waarin nadrukkelijk op het belang van de sociale wetenschappen wordt gewezen. In deze notitie wordt – zonder pretentie van volledigheid – een schets gegeven van een aantal domeinen waaraan de gedrags- en maatschappijwetenschappen een cruciale bijdrage kunnen leveren. Uitgangspunt daarbij zijn de vier perspectieven op de kennissamenleving die de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (awt) in haar brief van 8 mei 2002 heeft neergelegd: (i) Kennis in het licht van de producerende samenleving: kwaliteit van de economie; (ii) Kennis in het licht van een samenhangende en robuuste samenleving: kwaliteit van leven; (iii) Kennis in het licht van de argumenterende samenleving: kwaliteit van beleidsvorming; (iv) Kennis in het licht van de lerende samenleving: kwaliteit van de kennisinfrastructuur. Meer dan in de brief van de awt zal in deze notitie evenwel de nadruk vallen op de sociale aspecten van kennisintensivering en hoogwaardige technologie, alsmede de voorwaarden waaraan samenlevingsarrangementen moeten voldoen teneinde een effectieve kennissamenleving gestalte te geven. De notitie bevat, tenslotte, concrete aanbevelingen om de bijdrage van de gedrags- en maatschappijwetenschappen aan de kennissamenleving te optimaliseren.
Naar een effectieve kennissamenleving
Samenstelling en werkwijze van de commissie De swr heeft in het voorjaar van 2005 een ad hoc commissie ingesteld om een advies voor te bereiden over de vraag hoe de gedrags- en maatschappijwetenschappen een bijdrage kunnen leveren aan een effectieve kennissamenleving. Deze commissie bestond uit: – Prof. mr. Y. Buruma, hoogleraar strafrecht en strafprocesrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. – Prof. dr. G.B.M. Engbersen, hoogleraar algemene sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. – Prof. dr. G. Glas, hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden. – Prof. dr. P. Hagoort (voorzitter), hoogleraar cognitieve neurowetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. – Prof. dr. A. Rip, hoogleraar filosofie van wetenschap en techniek aan de Universiteit Twente. Mw. dr. A. Vollering was de secretaris van de commissie. De commissie heeft in totaal drie maal vergaderd en haar werkzaamheden in mei 2006 afgerond. In de loop van het voorbereidingstraject heeft de commissie met een aantal Nederlandse sleutelfiguren op het gebied van wetenschap en innovatie van gedachten gewisseld. De bevindingen uit dit overleg heeft zij in de onderhavige notitie verwerkt.
Drie domeinen De gedrag- en maatschappijwetenschappen omvatten een omvangrijk aantal deelgebieden die tezamen fundamentele kennis over menselijk gedrag en maatschappelijke processen leveren. Niet onderschat mag worden hoezeer deze wetenschappen bijdragen aan zelfinzicht en een rationele waardenoriëntatie in een steeds complexere samenleving. Tevens kan niet genoeg benadrukt worden dat het in de wetenschap altijd gaat om de kennis van morgen, die met de kennis van vandaag inherent onvoorspelbaar is. Om die reden is het van groot belang in de gedrags- en maatschappijwetenschappen, evenals in andere wetenschappen, een brede kennisstructuur te handhaven die niet primair gestuurd wordt door de problemen en belangen van vandaag. Te meer ook omdat in onze complexe samenleving de problemen en belangen van morgen al evenmin precies voorspelbaar zijn. De weerbaarheid van onze samenleving is dus gebaat bij de handhaving van een goede en brede kennisstructuur, waarbij het fundamenteel onderzoek niet te zeer wordt opgeofferd aan korte termijn beleidsoverwegingen. De swr onderschrijft de visie in het Strategisch Plan 2007-2010 van de knaw dat ruimte nodig is voor lange termijn gericht onderzoek en voor creativiteit en innovatie die, gegeven hun onregisseerbaarheid, een brede kennisbasis behoeven. Fundamenteel onderzoek is een belangrijke voorwaarde voor toepassingen op de lange termijn.
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
Bovenstaande laat onverlet dat de swr vanzelfsprekend van mening is dat ook de maatschappij- en gedragswetenschappen een bijdrage te leveren hebben aan de verbetering van de kennissamenleving en de oplossing van zijn problemen. In het navolgende zijn drie domeinen geïdentificeerd waarop het creëren van focus en massa geboden is, en waarbij een zekere regierol is weggelegd voor organisaties als nwo en het Innovatieplatform. De domeinen zijn gekozen omdat ze op het snijvlak liggen van wetenschap en samenleving, waarbij de maatschappijen gedragswetenschappen in Nederland kennis te bieden hebben waaraan een geïdentificeerde maatschappelijke behoefte bestaat. Deze domeinen omvatten het gehele palet aan gedrags- en maatschappijwetenschappen. Tevens sluit de keuze aan bij initiatieven die leven in het veld van de gedrags- en maatschappijwetenschappen zelf, onderdeel zijn van thematische voorkeuren binnen nwo en/of overheid, en tenslotte een wetenschappelijk hoogwaardig kwaliteitsprofiel hebben in Nederland. Als zodanig vertegenwoordigen zij thema’s die ook in de strategienota van nwo en het nwo-Gebiedsbestuur Maatschappij- en Gedragswetenschappen benoemd worden. De drie domeinen hebben betrekking op (i) kennis over het functioneren van de hersenen en cognitie; (ii) kennis over de institutionele voorwaarden voor de kennissamenleving en de daarvoor benodigde sociale vernieuwing; (iii) kennis over de omgang en beheersing van conflicten. Het eerste domein richt zich in het bijzonder op de verwerving en verwerking van kennis. Het tweede domein behandelt de noodzakelijke institutionele voorwaarden voor het realiseren van sociale vernieuwing in een hoogwaardige kennissamenleving. Het derde domein richt zich op de beheersing van conflicten en het scheppen van cohesie. Een productieve, competitieve en samenhangende kennissamenleving ontstaat niet als vanzelf. Inzicht in de gedragswetenschappelijke component van kennisverwerving en toepassing is daarvoor onontbeerlijk, evenals inzicht in de manieren waarop instituties kunnen bijdragen aan een versterking van de kwaliteit van het arbeids- en kennispotentieel en aan het concurrentievermogen van de economie. De Nederlandse kennissamenleving, ten slotte, is een open samenleving. Het vermogen van personen en organisaties om met pluraliteit en conflicten om te kunnen gaan is daarbij van groot belang, evenals het vermogen om maatschappelijke risico’s te voorkomen en te beheersen, alsmede cohesie te bevorderen. Het unieke karakter van de Nederlandse samenleving hangt historisch samen met het open vizier naar de wereld om ons heen. De laatste jaren is een tendens zichtbaar naar afsluiting en angst voor de toekomst. Dit heeft te maken met een zeker onvermogen om te gaan met nieuwe kennis, conflicten te hanteren en sociale/institutionele vernieuwing te realiseren. In het belang van een open samenleving in een mondiale economie is voortuitgang op de drie gekozen domeinen geboden. Geenszins wordt beoogd hiermee exclusiviteit voor deze drie domeinen te claimen. Wel is naar de mening van de swr op deze domeinen actie geboden in het belang van de bijdragen van de gedrags- en maatschappijwetenschappen aan
Naar een effectieve kennissamenleving
de kennissamenleving. Voor elk van deze domeinen geldt dat ze in belangrijke mate samenhangen met de vier perspectieven op de kennissamenleving zoals geschetst in de brief van de awt.
Hersenen en cognitie De hersenen vormen een cruciaal onderdeel van het menselijk organisme. Zij regisseren niet alleen hoe wij ons staande kunnen houden in een veranderende omgeving, maar bepalen in essentie wie wij zijn. Lang was onduidelijk hoe de hersenen deze fundamentele levensprocessen tot stand brengen omdat ze zeer moeilijk toegankelijk zijn voor onderzoek. De afgelopen decennia hebben revolutionaire technische ontwikkelingen echter de fundamenten gelegd om kennisbarrières te slechten. Een voorbeeld daarvan is de komst van nieuwe hersenscanningstechnieken (o.a. meg, fmri) om hersenactiviteit non-invasief te meten in relatie tot een heel scala aan cognitieve functies, zoals perceptie, aandacht, geheugen, taal, emotie, handeling, en bewustzijn. Onder andere deze nieuwe onderzoekstechnieken bieden nieuwe mogelijkheden om essentiële vragen over het functioneren van hersenen en cognitie aan te pakken. Naast kennis van het brein, is ook onze kennis over de functionele architectuur van cognitie bij de mens enorm toegenomen. Gedragsonderzoek naar en computermodellen van informatieverwerking hebben ons inzicht verdiept in de complexe organisatie van cognitieve systemen. Daardoor kunnen thans meer dan voorheen precieze vragen worden gesteld over hoe menselijke cognitie gestalte krijgt in interactie met de omgeving en hoe zij in het brein is verankerd. Kennis over het functioneren van hersenen en cognitie heeft ook grote betekenis voor maatschappelijke vraagstukken. Zo komt in de Europese Unie zo’n 35 procent van de kosten in de gezondheidszorg voort uit hersengerelateerde aandoeningen (bron: European Journal of Neurology, juni 2005). In Nederland bedroegen deze kosten in 2004 bijna 18 miljard Euro. De kosten van aandoeningen van het centrale zenuwstelsel liggen in vergelijking tot andere ziekten zeer hoog, omdat voor veel hersenziekten nog geen (afdoende) behandeling voorhanden is en er vaak sprake is van een zeer langdurig ziektebeloop. De kwaliteit van leven in een vergrijzende samenleving met een toenemend aandeel van hersengerelateerde ziektes vereist onderzoek en behandelingsinzet vanuit de cognitiewetenschap. Ook de kwaliteit van de economie is gebaat bij handhaving in het arbeidsproces van personen met minder dan optimaal cognitief functioneren. De ontwikkeling van cognitieve prothesen en neuroprothesen is daarbij van belang. Een andere maatschappelijke implicatie van het functioneren van onze hersenen is de wijze waarop wij kennis opnemen. Het efficiënt overbrengen van kennis en een optimale communicatie tussen mensen, maar ook tussen mens en machine, is van grote educatieve en economische betekenis. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (oeso) concludeerde in haar
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
rapport ‘Understanding the brain. Towards a new learning science’ (2002) dan ook dat ‘there can be few questions more important, for the 21st century to find good answers to, than: how the brain works, how people learn best, and what educational provision can best help them’. Voor de kwaliteit van de kennisinfrastructuur is dit gedragswetenschappelijke domein van onschatbare waarde. In onze complexe samenleving wordt burgers niet alleen gevraagd voortdurend nieuwe kennis te verwerven (levenslang leren), maar ook om te handelen in een ingewikkelde omgeving, met complexe apparatuur om te gaan, zich in complexe verkeerssituaties een weg te banen, etc. Om de complexe omgeving te optimaliseren en een kennisvriendelijke samenleving te realiseren is het nodig dat apparaten, het internet, het wegennet, dialoogsystemen, navigatiesystemen en visuele interfaces worden ontworpen met inachtneming van kennis over de mogelijkheden en beperkingen van het menselijk brein als mechanisme van informatieverwerking. De cognitieve ergonomie is dus van grote waarde voor de kwaliteit van de kennisinfrastructuur èn de kwaliteit van de economie. Dat laatste om tijd- en arbeidsverlies die samenhangen met een kennisonvriendelijk ingerichte omgeving te reduceren. Bij het realiseren van ‘sense and simplicity’ zijn de cognitiewetenschappen onontbeerlijk. Tenslotte vraagt ook het tijdig beleidsmatig anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen - zoals veroudering, gedragsproblemen (o.a. verslaving), taalverwerving en meertaligheid in een globaliserende economie, sociale perceptie van etniciteit, de toename van psychopathologie en ziekten van het brein, etc. - om meer inzicht in het functioneren van onze hersenen in interactie met hun omgeving. Creativiteit, kennis en inzicht zijn niet alleen onlosmakelijk verbonden met het menselijk brein, maar de wetenschap over het mechanisme dat creativiteit, kennis en inzicht voortbrengt, is ook uitermate belangrijk om de maatschappelijke voorwaarden daarvoor te optimaliseren. Kortom, aan alle vier door de awt genoemde perspectieven op de kennissamenleving kan de cognitiewetenschap een belangrijke bijdrage leveren.
Systeemvernieuwing Vernieuwing van de arrangementen van de verzorgingsstaat staat boven aan de politieke agenda. Volgens de Lissabon-doelstelling behoren groei in de kenniseconomie en sociale cohesie bij elkaar. De verbouwing van de Europese verzorgingsstaten is in volle gang, maar een nieuwe institutionele architectuur is nog niet zichtbaar. Uitgedaagd door grote veranderingen, waarvan de komst van de kennissamenleving er een is, staan we voor een modelwisseling van verzorgingsstaat naar investerende staat. Niet het achteraf verhelpen van sociale noden, maar het vooraf investeren in menselijk en sociaal kapitaal moet het doel zijn. De omslag van zorg naar voorzorg heeft verregaande gevolgen voor de institutionele inrichting, de relatie tussen staat en samenleving, de organisatie
10
Naar een effectieve kennissamenleving
van de dienstverlening, de toewijzing en normering van rechten en plichten, en de democratische verantwoording. De bestuurlijke complexiteit wordt groter: er zijn meer spelers van wie een grotere eigen inbreng wordt gevraagd. De samenleving gaat van een statische of situationele (werkloosheid, ziekte etc.) benadering naar een dynamische benadering, die is gebaseerd op levensfasen en anticipatie van veranderingen. Tot nu toe ontbreekt het echter aan samenhangende visie op de aard en verwerkelijking van dit veranderingsproces. Investerend sociaal beleid wil mensen op de markt voorbereiden, in plaats van ze er eerst en vooral tegen te beschermen. Om effectief te zijn, moeten sociaal en economisch beleid hand in hand gaan. Dat geldt op macroniveau, maar vooral ook in de arbeidsorganisatie en in de arbeidsverhoudingen. Het nieuwe sociale beleid vergt een andere planning en betrokkenheid van de burger, van werkgevers en werknemers. In de arbeidsorganisatie staan thema’s als slimmer werken, employability, innovatiemanagement, productiviteitsverhoging en participatiebevordering centraal. Volgens de Taskforce Sociale Innovatie van het kabinet Balkenende gaat het bij sociale vernieuwing om ‘vernieuwing van de arbeidsorganisatie en maximaal benutten van competenties, gericht op verbetering van de bedrijfsprestaties en ontplooiing van talent’. Men stelt vast dat de omslag naar de kenniseconomie bij veel bedrijven nog geen ingang heeft gevonden en er in het management van innovaties mogelijk meer winst te behalen is dan op technologisch gebied, hoezeer dat laatste ook gewenst is. Het bijeenbrengen van verschillende soorten kennis bij gebruikers, werknemers en kennisontwikkelaars is essentieel, evenals het bieden van zekerheid en het verschaffen van prikkels voor het samen delen en benutten van de verzwegen en moeilijk overdraagbare (tacit) kennis bij werknemers. De kennissamenleving vereist enerzijds levenslang leren en grotere flexibiliteit van mensen, anderzijds vernieuwend en samenhangend beleid op een breed veld van onderwijs, arbeidsmarkt, arbeidsorganisatie en arbeidsverhoudingen. Als opmaat naar de aan de kennissamenleving aangepaste verhoudingen, is er de laatste jaren veel geëxperimenteerd met zelfstandige bestuursorganen, New Public Management, ketenbenadering, prestatiecontracten, zelforganiserende netwerken, benchmarking, peer review en best practice leren. Deze bestuurlijke arrangementen gelden dikwijls als zwak, met toezichthouders (parlement, kiezers) die onvoldoende controle uitoefenen, gebruikers die weinig invloed hebben op de toegankelijkheid en kwaliteit van diensten, professionals die niet weten waar ze aan toe zijn, weinig doeltreffende externe adviesstructuren en oplopende managementkosten. De opkomst van dergelijke nieuwe institutionele arrangementen roept diverse vragen op. Belangrijke vragen daarbij zijn: hoe kan het leervermogen van aanbieders, gebruikers en bestuurders worden vergroot? Bieden deze arrangementen antwoord aan de uitdagingen van de kennissamenleving, en zijn zij voldoende toekomstbestendig?
11
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
Het belang van onderzoek naar sociale vernieuwing kan worden onderstreept met het gegeven dat de uitgaven voor sociaal beleid, inclusief onderwijs en gezondheid, in Nederland en elders in Europa volgens opgave van de oeso ongeveer eenderde van het bruto nationaal inkomen en ruim de helft van de overheidsuitgaven beslaan. Door onderzoek verkregen inzichten in de sociale vernieuwing kunnen dus bijdragen aan de kwaliteit van de beleidsvorming. Het onderzoek kan daarnaast de kennis in het licht van de producerende en samenhangende samenleving vergroten en levert daardoor een bijdrage aan de kwaliteit van economie en de kwaliteit van leven in hun onderlinge samenhang.
Beheersing van conflicten en scheppen van cohesie Westerse samenlevingen worstelen met veiligheidsproblemen en conflicten. Maar als gevolg van demografische verschuivingen, economische interdependenties en toenemende complexiteit van het politiek-bestuurlijke bestel zijn maatschappelijke conflicten en tegenstellingen over (materiële) belangen, geprefereerde werkwijzen en/of waarden kwalitatief en kwantitatief veranderd. De recente terroristische dreigingen geven de worsteling van de Westerse samenlevingen bovendien een bijzondere urgentie. Conflicten variëren van kwesties die de samenleving en economie direct bedreigen tot kwesties die samenhangen met de vrijheden die in de samenleving van belang worden geacht. Van oorlogsgeweld en terreur tot de overlast die door jeugdgroepen veroorzaakt wordt; van conflicten over internethandel en copyrights tot de manier waarop werknemers in kleine bedrijven omgaan met verstoorde arbeidsverhoudingen; van de verhoudingen binnen de Europese Unie tot de spanningen tussen verschillende groepen wijkbewoners. Waar men ook kijkt, conflicten zijn alomtegenwoordig en zichtbaar op alle aggregatieniveaus. Onderzoek naar conflicten is dan ook een belangrijk terrein binnen de maatschappij- en gedragswetenschappen. Niet alleen psychologen en sociologen, maar ook juristen en economen, historici en politicologen buigen zich over conflicten en conflictbeheersing op hoogst individueel niveau, tussen personen en kleine groepen, binnen groepen, alsmede op institutioneel, maatschappelijk en statelijk niveau. In het conflictonderzoek gaat het daarbij niet alleen om het voorkómen van conflicten. Conflicten kunnen een positieve functie hebben als men weet hoe ermee om te gaan. Een goede conflictoplossing kan de basis voor hernieuwd vertrouwen zijn, of het nu gaat om het samenleven zelf, de economische betrekkingen of de bestuurlijke verhoudingen. Zo bezien kan zelfs worden gezegd dat conflictrelaties een zekere ontwikkeling doormaken: ten goede of ten kwade. Het beheersen of oplossen van conflicten is in dat verband essentieel. Niet in alle contexten is het mogelijk personen en groepen waarmee conflicten bestaan de rug toe te keren: onderlinge afhankelijkheden binnen en tussen netwerken impliceren dat men morgen verder moet met degene met wie men gisteren een conflict had. De verschillen en de tegenstellingen die kunnen
12
Naar een effectieve kennissamenleving
bestaan tussen mensen en groepen, tussen etnische of andere groepen, tussen personen of groepen en overheden, of tussen overheden onderling vergen nader onderzoek in een tijd waarin demografische, economische en politiek-bestuurlijke ontwikkelingen die tegenstellingen eerder lijken aan te wakkeren dan te verminderen. Conflicten behoren bij – wat de awt noemt – de producerende samenleving, de naar cohesie strevende samenleving, de argumenterende samenleving en de lerende samenleving. Zelfs als men het accent legt op de vraag welke betekenis onderzoek naar conflicten kan hebben in het licht van de producerende samenleving, en even afziet van de drie andere door de awt genoemde perspectieven, dan nog is het belang ervan eenvoudig in te zien. Of het nu gaat om conflicten waar het bedrijfsleven mee te maken heeft, meer maatschappelijk getinte conflicten die een uitstraling hebben op de nationale economie, conflicten die voortvloeien uit de bijna vanzelfsprekende spanning tussen overheid en bedrijfsleven, of om de manier waarop nieuwe generaties met conflicten en met vertrouwen om leren gaan, in al deze gevallen is conflictpreventie, conflictbeheersing en conflictoplossing van doorslaggevend belang voor een succesvolle kennissamenleving.
Aanbevelingen Inzicht in de eigenschappen van maatschappelijke factoren die innovatie stimuleren dan wel belemmeren en van de mens als kennisdrager en kennisverwerker, is onontbeerlijk om een kennisintensieve samenleving te schragen. De swr roept op tot een nationale inspanning op de drie genoemde domeinen. Deze domeinen zijn bij uitstek van belang om het historische karakter van Nederland als een samenleving met een open vizier naar de rest van de wereld aan te passen aan de eisen die de 21e eeuw stelt. De swr is van mening dat het om die reden van groot belang is in onderzoeksinspanningen te investeren die nieuwe inzichten opleveren aangaande de vraag hoe het menselijk brein werkt, hoe de dynamiek van sociale en institutionele veranderingen de inrichting van de samenleving verandert, en hoe risico’s met betrekking tot onze veiligheid en conflicten zich ontwikkelen. De swr heeft enige zorg over de wijze waarop tot op heden Maatschappelijke Top Instituten (mti’s) tot stand zijn gekomen. Zij beveelt aan hierbij de kwaliteitscriteria en de criteria voor relevantie duidelijker te formuleren. De swr is van mening dat genoemde domeinen aan beide criteria voldoen. Er zullen financiële middelen nodig zijn om op de in deze notitie genoemde domeinen vernieuwend onderzoek van de grond te krijgen. De swr beveelt de relevante gremia (nwo, Ministeries) aan onderzoek op deze domeinen te bevorderen. Hiervoor kan de vorm gekozen worden van een mti, dan wel een regieorgaan of een nationaal onderzoeksinitiatief. De swr beveelt relevante partijen
13
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
(nwo, de knaw en het Innovatieplatform) aan in overleg te treden met relevante maatschappelijke partijen (ministeries, bedrijfsleven) om initiatief en regievoering op genoemde domeinen te bevorderen dan wel te entameren. De swr zal in overleg met de relevante onderzoekscholen en -instituten mogelijkheden tot coördinatie en regie onderzoeken die de vereiste focus en massa bevorderen.
14
Naar een effectieve kennissamenleving
15
Sociaal-Wetenschappelijke Raad
16
Naar een effectieve kennissamenleving