naam
werkboek groep 5
blok 8 les 2
1
2
Reken uit tussen streepjes. 333 + 253 = |.................|.................|.................|
.................
227 + 163 = |.................|.................|.................|
723 + 205 = |.................|.................|.................|
.................
208 + 409 = ....................................................................................
661 + 118 = |.................|.................|.................|
.................
423 + 192 = ....................................................................................
323 + 357 = |.................|.................|.................|
.................
365 + 305 = ....................................................................................
624 + 214 = |.................|.................|.................|
.................
416 + 374 = ....................................................................................
Reken uit tussen streepjes. 454 – 227 = |.................|.................|.................|
.................
681 – 338 = |.................|.................|.................|
3
.................
427 – 293 = ....................................................................................
757 – 218 = |.................|.................|.................|
.................
266 – 180 =
....................................................................................
457 – 117 = |.................|.................|.................|
.................
642 – 182 =
....................................................................................
751 – 542 = |.................|.................|.................|
.................
618 – 295 =
....................................................................................
a Reken uit tussen streepjes. b Trek een lijn tussen de sommen met hetzelfde antwoord. .................
839 – 292 =
|
.................
|
.................
296 + 166 = |.................|.................|.................|
.................
269 + 278 = |.................|.................|.................|
.................
772 – 258 =
|
|
|
|
.................
385 + 337 = |.................|.................|.................|
.................
941 – 219 =
|
|
|
|
.................
.................
129 + 248 = |.................|.................|.................|
.................
659 – 282 =
644 – 182 =
44
518 – 246 = |.................|.................|.................|
.................
355 + 159 = |.................|.................|.................|
4
.................
|
|
|
................. ................. .................
|
|
|
|
................. ................. .................
|
|
|
................. ................. .................
................. ................. .................
................. ................. .................
Bedenk zelf sommen bij de getallen tussen streepjes. Maak steeds een andere som. .................
+ ................. = |400|170|16|
586
.................
– ................. = |600|–20|6|
586
.................
+ ................. = |400|170|16|
586
.................
– ................. = |600|–20|6|
586
.................
+ ................. = |400|170|16|
586
.................
– ................. = |600|–20|6|
586
.................
+ ................. = |400|170|16|
586
.................
– ................. = |600|–20|6|
586
Ga verder op bladzijde 102 van het opdrachtenboek.
les 4 blok 8
1
In de tabel zie je hoeveel klanten in week 10 in de supermarkt zijn geweest. Maak de grafiek af.
dagen van de week
ma
di
wo
do
vr
za
zo
aantal klanten in week 10
100
90
60
95
115
120
0
aantal klanten
klanten in week 10
130 120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
2
Kijk in de grafiek en vul de goede antwoorden in. a Op ..................................dag zijn er de meeste klanten. b Op ..................................dag zijn er ’s ochtends de meeste klanten.
ma
di
wo
do
dagen van de week
ma
aantal klanten in week 11
80
aantal klanten
vr
di
wo
za
do
vr
dagen
zo
za
zo 0
klanten in week 11
ochtend middag
130 120 110
c Op ..................................dag zijn er ’s middags de meeste klanten.
100
d Op ..................................dag zijn er ’s ochtends en ’s middags evenveel klanten.
60
e Maak de tabel af.
10
90 80 70 50 40 30 20 0
ma
di
wo
do
vr
Ga verder op bladzijde 103 van het opdrachtenboek.
za
zo
dagen
45
blok 8 les 5
1
Vul de tabel in. aantal klanten in de supermarkt
2
dag
ochtend
middag
totaal
som
ma
184
249
184 + 249 = 300 120 13
di
239
367
239 + 367 =
wo
323
278
do
181
354
354 – 181 = 200 –30 3
vr
174
336
336 – 174 =
za
286
478
|
|
| |
|
|
| |
Kijk in de grafiek en vul het goede antwoord in. a Op ..................................dag zijn er de meeste klanten. b Op ..................................dag zijn er de minste klanten. c Op ..................................dag zijn er ‘s ochtends de minste klanten. d Vul de tabel in. Reken uit tussen streepjes. e Schrijf de dagen van de week op de goede plaats in de tabel.
middag ochtend
aantal klanten 380 360 340 320 300 280 260 240 220 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 ma
di
| =|
| |
klanten in week 11
wo
do
vr
klanten in week 11 dag
ma
46
ochtend
middag
158
194
109
179
169
129
totaal
=
84
302
106
233 217
som
| |
252
Ga verder op bladzijde 104 van het opdrachtenboek.
| |
za
zo
dagen
les 7 blok 8
1
Vul in. x2
gewicht (kg) € 3,– peren 1 kg
prijs (€)
1
2
3
5
7
10
1
prijs (€)
2
4
5
7
10
4
5
8
9
4
5
6
10
4
5
6
10
x3
3
4,–
a Vul de tabellen in. x2
soep
genoeg voor 8 bekers
blikken
1
bekers
8
2
1 pak is genoeg voor 12 bekertjes
40 koeken
2
gewicht (kg)
€ els 4,– 2k g
4
3,–
:2 app
x3
x3
3
x2
pakken
1
bekertjes
12
2
x3
3
:2
rollen
1
koeken
2
x3
3
40
b Maak het boodschappenlijstje af. Gebruik de tabellen.
Nodig voor het schoolfeest: 75 bekers soep, dus ................. blikken. 120 bekertjes appelsap, dus ................. pakken. 120 koeken, dus ................. rollen.
Ga verder op bladzijde 105 van het opdrachtenboek.
47
blok 8 les 9
1
2
Reken uit. 27 : 5 = 5 rest 2
39 : 8 = ................. rest .................
37 : 4 = ................. rest .................
13 : 6 = ................. rest .................
26 : 5 = ................. rest .................
20 : 9 = ................. rest .................
17 : 3 = ................. rest .................
21 : 6 = ................. rest .................
28 : 5 = ................. rest .................
7 : 6 = ................. rest .................
54 : 7 = ................. rest .................
33 : 6 = ................. rest .................
16 : 2 = ................. rest .................
35 : 9 = ................. rest .................
14 : 7 = ................. rest .................
Reken uit. a Joris heeft 75 pakken. Er kunnen 7 pakken hagelslag op een rij. Hoeveel rijen kan hij vol maken?
.................
rijen.
Hoeveel pakken houdt hij over? ................. pakken. De som is 75 : 7 = ................. rest ................. b Joris heeft 25 potten. Hij zet 6 potten pindakaas op een rij. Hoeveel rijen kan hij vol maken?
3
.................
c Joris heeft 34 potten. Hij zet 8 potten jam op een rij. rijen.
.................
rijen.
Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.
Hoeveel potten houdt hij over? ................. potten.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
Reken uit. a Er zijn 65 sinaasappels. Jos maakt zakjes met steeds 6 sinaasappels.
b Jos maakt zakjes met steeds 5 appels. Hij heeft 54 appels.
Hij maakt ................. zakjes vol.
Hij maakt ................. zakjes vol.
Hij houdt ................. sinaasappels over.
Hij houdt ................. appels over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
c Jos maakt zakjes met steeds 10 broodjes. Hij heeft 98 broodjes.
48
Hoeveel rijen kan hij vol maken?
d Jos maakt zakjes met steeds 4 bananen. Hij heeft 30 bananen.
Hij maakt ................. zakken vol.
Hij maakt ................. zakjes vol.
Hij houdt ................. broodjes over.
Hij houdt ................. bananen over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
Ga verder op bladzijde 106 van het opdrachtenboek.
les 10 blok 8
1
Vul in. a Je hebt 6 zegels nodig voor een bal. ballen
1
zegels
6
2
4
5
10
12
spaaractie!
6 zegels = een bal
b Je hebt 8 zegels nodig voor een popje.
2
popjes
1
zegels
8
2
4
5
10
8 zegels = een popje
11
Reken uit. a Nina maakt steeds rijen van 8 zegels. Hoeveel rijen maakt zij en hoeveel zegels houdt zij over? 27 : 8 = ................. rest .................
80 : 8 = ................. rest .................
57 : 8 = ................. rest .................
33 : 8 = ................. rest .................
56 : 8 = ................. rest .................
20 : 8 = ................. rest .................
23 : 8 = ................. rest .................
7 : 8 = ................. rest .................
28 : 8 = ................. rest .................
16 : 8 = ................. rest .................
14 : 8 = ................. rest .................
41 : 8 = ................. rest .................
b Jip maakt steeds rijen van 6. Hoeveel rijen maakt hij en hoeveel zegels houdt hij over?
3
37 : 6 = ................. rest .................
49 : 6 = ................. rest .................
27 : 6 = ................. rest .................
23 : 6 = ................. rest .................
46 : 6 = ................. rest .................
30 : 6 = ................. rest .................
18 : 6 = ................. rest .................
31 : 6 = ................. rest .................
66 : 6 = ................. rest .................
16 : 6 = ................. rest .................
55 : 6 = ................. rest .................
4 : 6 = ................. rest .................
Reken uit. Kijk bij opgave 1. a Jip heeft 67 zegels.
b Nina heeft 45 zegels.
Daarvoor kan hij ................. ballen krijgen.
Daarvoor kan zij ................. popjes krijgen.
Hij houdt ................. zegels over.
Zij houdt ................. zegels over.
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
De som is ................. : ............... = ................. rest ...............
c Kees wil graag 10 ballen. Hij heeft al 48 zegels. Hij heeft nog ................. zegels nodig.
d Marcia wil graag 5 popjes. Zij heeft al 13 zegels. Zij heeft nog ................. zegels nodig.
Ga verder op bladzijde 107 van het opdrachtenboek.
49