Naam cursist: …………………………………….
Bronnenboekje 1
maandag 18 juni 2012
Inhoud:
NAW gegevens
3-4
Kijk naar het plaatje en kijk naar het voorbeeld. Schrijf de zinnen.
5
Vraagwoorden
6
Je en u…
7
Oefenblad vraagwoorden A
8-9
Wie zitten er op de cursus?
10
Ik ben niet in Nederland geboren
11
Waar is de bril?
12
Naar school
13
Het alfabet
14
NAW gegevens klasgenoten
15
Dag, hoe gaat het?
16 - 18
Wie ben jij? Lied en oefeningen.
19 - 24
Woordenlijst / Dictee
25 - 26
Woordenschatoefening
27
Reflectieformulier
28
Tekst en vragen
29 - 32
De familie. Tekst en vragen
33 - 40
Gesprek met Kemal en verwerkingsvragen
41 -43
Gesprek met Mohamed en verwerkingsvragen
44 - 46
Buiten de school
47
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
2
NAW gegevens Voornaam Achternaam Leeftijd Geboortedatum Beroep Straat Huisnummer Postcode Woonplaats Telefoonnummer Geslacht Burgerlijke staat Geboorteland Uiterlijke kenmerken
Foto
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
3
Een formulier invullen
F o r m u l i e r
Naam: …………………..………………………………………….….. Voornamen: ………………………………………………………….. Adres: ……………………..……………………………………………. Postcode: ……………………………………………………………… Telefoon: ……………………….……………………………………… Burgerlijke staat* Gehuwd / ongehuwd / gescheiden / samenwonend Geboortedatum: ………………………..…………………………. Nationaliteit: …………………………………………………………. Aantal kinderen: ……………………………………………………. Beroep: …………………………………………………………………. * streep door wat niet van toepassing is
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
4
Kijk naar het plaatje en kijk naar het voorbeeld. Schrijf de zinnen. Voorbeeld:
Youssef Marokko Dokkum getrouwd
Ik heet ………… Youssef ………………………………….. Ik kom uit ……. Marokko ………………………………… Ik woon in …… Dokkum ………………………………… Ik ben …………. getrouwd ……………………………….
1.
Bashar Irak Leeuwarden getrouwd
Ik heet ……………………………………………………… Ik kom uit …………………………………………………. Ik woon in ………………………………………………… Ik ben ………….………… .……………………………….. 2.
Syrian Tunesië Heerenveen niet getrouwd
Ik heet …………………………………………………………. Ik kom uit …………………………………………………….. Ik woon in ……………………………………………………. Ik ben ……………………………………………………………
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
5
VRAAGWOORDEN
Wat?
Wat is uw naam?
Wie?
Wie bent u?
Waar?
Waar woont u?
Hoe?
Hoe heet u?
Hoeveel?
Hoeveel kinderen heeft u?
Wanneer?
Wanneer bent u geboren?
Welk?
Uit welk land komt u?
Hoelang?
Hoelang woont u al in Nederland?
Waarom?
Waarom kunt u niet komen?
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
6
je
(personen die je goed kent)
u
(personen die je niet kent en personen die je met respect aanspreekt)
Wie ben je? Hoe heet je? Hoe is je naam?
Wie bent u? Hoe heet u? Wat is uw naam?
Wat is je voornaam?
Wat is uw voornaam?
Waar woon je? Wat is je adres?
Waar woont u? Wat is uw adres?
Wat is je postcode?
Wat is uw postcode?
Wat is je woonplaats?
Wat is uw woonplaats?
Wat is je geboortedatum?
Wat is uw geboortedatum?
Waar ben je geboren?
Waar bent u geboren?
In welk land ben je geboren?
In welk land bent u geboren?
Wat is je beroep?
Wat is uw beroep?
Ben je getrouwd of ongetrouwd?
Bent u getrouwd of ongetrouwd?
Heb je kinderen? Hoeveel?
Heeft u kinderen? Hoeveel?
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
7
Oefenblad vraagwoorden A Wie
Wat
Waar Hoe Welke
Waarom Wanneer Hoelang
1
…………….
is je voornaam?
2
…………….
heet u?
3
…………….
schrijf je dat?
4
…………….
is je achternaam?
5
…………….
komt zij vandaan?
6
…………….
is hij?
7
…………….
werk je daar al?
8
…………….
woon je?
9
Uit …………….
stad kom je?
10
…………….
zegt u?
11
…………….
bent u?
12
…………….
gaat het?
13
…………….
heet uw vader?
14
…………….
tas is van jou?
15
…………….
huil je?
16
…………….
doe je in de pauze?
17
…………….
laat is het?
18
…………….
ligt het boek?
19
…………….
is het vakantie?
20
…………….
jongen wil dat?
21
…………….
zeg je niets?
22
…………….
duurt deze cursus?
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
8
Oefenblad vraagwoorden A sleutel Wie
Wat
Waar Hoe Welke Waarom Wanneer Hoelang
1. Hoe / wat is je voornaam? 2. Hoe heet u? 3. Hoe schrijf je dat? 4. Wat is je achternaam? 5. Waar komt zij vandaan? 6. Wie is hij? 7. Waar woon je? 8. Hoelang werk je daar al? 9. Uit welke stad kom je? 10. Wat zegt u? 11. Wie bent u? 12. Hoe gaat het? 13. Hoe heet je vader? 14. Welke tas is van jou? 15. Waarom huil je? 16. Wat doe je in de pauze? 17. Hoe laat is het? 18. Waar ligt het boek? 19. Wanneer is het vakantie? 20. Welke jongen wil dat? 21. Waarom zeg je niets? 22. Waarom zeg je niets? 23. Hoelang duurt deze cursus? Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
9
Wie zitten er op de cursus?
Fatima
Andrez
Fatima is een vrouw.
Andrez komt uit Polen.
Zij komt uit Turkije.
Hij is een man.
Zij woont in Den Haag.
Hij woont nu in Utrecht.
Zij is niet getrouwd.
Hij is 20 jaar.
Zij heeft ook geen kinderen.
Hij is niet getrouwd.
Sinan
Mara
Sinan is een man.
Mara is een vrouw.
Hij komt uit Marokko.
Zij woont in Rotterdam.
Hij woont al 7 jaar hier.
Zij is getrouwd.
Hij is getrouwd.
Zij heeft 1 kind.
Hij heeft 3 kinderen.
Zij heeft 1 dochter. Mara komt uit Spanje.
Uit: Leerlijn
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
10
Ik ben niet in Nederland geboren
Ik ben niet in Nederland geboren. Ik kom uit Parijs. Mijn geboorteplaats is dus Parijs. Daarna heb ik in Arnhem gewoond. Toen in Utrecht. En heel kort in Ede. Nu woon ik al 3 jaar in Rotterdam. Ik wil hier blijven wonen. Ik heb een gezin. Mijn kinderen zitten op school. En ze willen hier niet weg.
Goed of fout?
goed fout
Ik kom uit Nederland. Ik woon nu in Rotterdam. Ik heb geen gezin. Mijn kinderen zitten op school.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
11
Waar is de bril?
Jan heeft een bril. Hij leest met een bril.
Jan wil de krant lezen. Hij zoekt zijn bril. Hij zoekt op de tafel. Hij zoekt in de kast. Hij zoekt op de bank. Maar Jan ziet de bril niet. De vrouw van Jan komt thuis. Ze vraagt: ‘Wat doe je?’ Jan zegt: ‘Ik zoek mijn bril’. Zijn vrouw lacht. Ze zegt: ‘Je bril is op je neus!’ ‘Op mijn neus?’ ‘Wat dom!’ En Jan lacht ook.
Uit: Beter lezen
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
12
Naar school Youssef komt uit Libië. Hij is 45 jaar. Youssef kan niet lezen en niet schrijven. In zijn dorp in Libië was geen school.
Youssef moet morgen naar school. Voor de eerste keer. Morgen begint de les. De Nederlandse les.
Youssef praat met zijn vrouw: Hij zegt: ‘Ik ga niet’. Youssef schaamt zich. Maar de vrouw van Youssef zegt: ‘Je moet wel gaan’.
Het is maandag, vier uur. Youssef komt van zijn school. Hij loopt naar huis. Hij is blij. De les was leuk. Youssef kan nu zijn naam schrijven. De leraar is aardig. En de mensen van de groep zijn aardig.
Uit: Beter lezen
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
13
Het alfabet
De hoofdletters A
B
C
D
E
F
G
H
I
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
J
K
L
M
N
O
P
Q
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
S
T
U
V
W
X
Y
Z
De kleine letters a
b
c
d
e
f
g
h
i
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
k
l
m
n
o
p
q
r
j
k
l
m
n
o
p
q
r
s
t
u
v
w
x
y
z
s
t
u
v
w
x
y
z
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
14
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
15
Voornaam
Achternaam
Adres
Postcode Telefoon
Beroep
Hobby
Schrijf hieronder de gegevens van je klasgenoten op.
Kenmerken
Dag, hoe gaat het? (1) Dag, hoe gaat het? Goed, ……….. Dag, hoe gaat het? Goed, ……….. Dag, hoe gaat het? Hoe gaat het met jou? Dag, hoe gaat het? Goed, ……….
Dag, hoe gaat het? (1) Dag, hoe gaat het? Goed, en met jou? Dag, hoe gaat het? Goed, en met jou? Dag, hoe gaat het? Hoe gaat het met jou? Dag, hoe gaat het? Goed, en met jou? Dag, hoe gaat het?
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
16
Dag, hoe gaat het? (2) Dag, hoe gaat het? Goed, en met jou? Ook goed. ……………… Sjouk? Ook goed. …………….. de kinderen? Ook goed. ……………… je werk? Ook goed. ……………… Victor? Die is ziek! O ja? Wat vervelend.
Dag, hoe gaat het? (2) Dag, hoe gaat het? Goed, en met jou? Ook goed. En met Sjouk? Ook goed. En met je werk? Ook goed. En met Victor? Die is ziek! O ja? Wat vervelend.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
17
3. Mooi zo Hoi, alles goed? Hoi, alles goed? Ja, ……………. Ja, ……………. Ja, alles prima. Ja, alles prima.
………………. ……………….
Ja, met jou?
Hoi, alles goed?
3. Mooi zo Hoi, alles goed? Hoi, alles goed? Ja, met jou ook? Ja, met jou ook? Ja, alles prima. Ja, alles prima. Mooi zo. Mooi zo.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
18
Liedjesteksten
Kijk op Blackboard onder “Beginners” en dan Thema 1, Taallied
1. Wie ben jij? Mijn naam is Jan Ik ben in Nederland geboren Ik heet Herman Mijn achternaam die is Van Doorn Ik ben Hassan Ik ben in Afrika geboren Ik kom uit Iran Aangenaam Wie ben jij? Wat is je naam? Waar woon jij? Waar kom jij vandaan?
Wie ben jij? Wat is je naam? Waar woon jij? Waar kom jij vandaan? Wie ben jij? Wat is je naam? Waar woon jij? Waar kom jij vandaan? Wie ben jij? Wat is je naam? Waar woon jij? Waar kom jij vandaan?
Wie ben jij? Wat is je naam? Waar woon jij? Waar kom jij vandaan? Ik ben Arman Ik ben in Azië geboren Mevrouw Van Dam Mijn voornaam die is Hannelore In Amsterdam woon ik Daar ben ik ook geboren Peter is mijn naam Aangenaam Wie ben jij? Wat is je naam? Waar woon jij? Waar kom jij vandaan?
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
19
Wie ben jij? 1. Welke zin past bij welke foto?
a 1 Wie ben jij?
b
c
2 Waar kom jij vandaan?
3 Waar woon jij?
2. Welk antwoord past bij welke vraag? 1. Wie ben jij?
A. Mijn naam is Hassan.
2. Waar woon jij?
B. Ik kom uit Iran.
3. Wat is je naam?
C. Ik woon in Nederland.
4. Waar kom jij vandaan?
D. Ik ben Jan.
Uit:Anders nog iets? Liedjes voor wie Nederlands leert
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
20
Probeer nu de ontbrekende woorden in te vullen voor je luistert. Luister daarna nog een keer naar het lied om je antwoorden te controleren.
Mijn ………………………………………………………………… is Jan Ik ben in Nederland geboren. Ik ………………………………………………………………….. Herman Mijn achternaam is Van Doorn. Ik ben Hassan Ik ben ……………………………………………………………… Afrika geboren. Ik ……………………………………………………………………. uit Iran Aangenaam. Wie …………………………………………………………………. jij? ………………………………………………………………………… is je naam? Waar ……………………………………………………………… jij? Waar kom jij …………………………………………………… ? (2x) ……………………………………………………………………….. ben Arman Ik ben in Azië …………………………………………………. Mevrouw van Dam Mijn …………………………………………………………....... die is Hannelore. In Amsterdam ………………………………………………… ik ……………………………………………………………………… ben ik ook geboren. Peter is mijn naam ……………………………………………………………………… Wie ben ………………………………………………………… ? Wat is …………………………………………………………… naam? ……………………………………………………………………… woon jij? Waar …………………………………………………………….. jij vandaan? (4x)
Uit:Anders nog iets? Liedjes voor wie Nederlands leert
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
21
Na een of meer luisterbeurten 4. Luister nu naar het lied. Hoor je alles? Zet een kruisje als je de naam of het woord hebt gehoord.
1 Hassan Peter Herman Simon Hannelore Arjan Jan Griet
2 Frankrijk Iran Nederland Europa België Turkije Afrika Azië
3 Ik Haar Hij Jouw Mijn Je Zijn Jij
4 Wanneer Wie Hoe dat Hoeveel Wat Hoe Waar Welk
5 Ben Doe Heet Woon Werk Kort Zit Studeer
5. Luister nog eens naar het lied. Wie komt er eerst? Zet de personen in de juiste volgorde.
Arman
Herman
1 2 3 4 5 6
Peter
Jan
Mevrouw Van Dam
Hassan
__________________________________ __________________________________ __________________________________ __________________________________ __________________________________ __________________________________
Uit:Anders nog iets? Liedjes voor wie Nederlands leert
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
22
6. Kruis aan wat goed is. Jan is in Afrika geboren. De voornaam van meneer Van Doorn is Herman. Hassan komt uit Azië. De achternaam van Arman is Van Dam.
7. Luister nog eens. Vind je nog het antwoord op deze vragen? a. Waar is Jan geboren? _____________________________________ b. Wat is de achternaam van Herman? _____________________________________ c. Wie is er in Afrika geboren? _____________________________________ d. Wat is de voornaam van mevrouw Van Dam? ______________________________________ e. Waar woont Peter? ______________________________________
8. Welke vragen stelt de zanger? Stel ze ook aan je buurman. ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ Uit:Anders nog iets? Liedjes voor wie Nederlands leert
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
23
10. Zing zelf het refrein met je buurman. Dus: jij vraagt, je buurman antwoordt. Bijvoorbeeld: Jij
Buurman
Wie ben jij?
Anna!
Wat is je naam?
Anna!
Waar woon jij?
Leuven!
Waar kom jij vandaan?
België!
11. Maak nu zelf een lied over een van je medestudenten en zing het voor hem of haar _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ _____________________________________________________________________
Uit:Anders nog iets? Liedjes voor wie Nederlands leert
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
24
Woordenlijst
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40.
voornaam achternaam adres geboorteland huisnummer straat geboortedatum leeftijd beroep donker welk wanneer waarom geboren getrouwd heet woon woonplaats postcode gescheiden veertig achttien dertig tachtig augustus woensdag vandaag morgen gisteren onder achter tussen naast cijfer letter april zesde achtste zondag dinsdag
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
Ik heet Jan Bos: Mijn achternaam is Bos. Mijn voornaam is Jan. Ik woon in Sneek. Ik ben buschauffeur. Ik woon op de Koopmansgracht 10. Mijn postcode is 8607 AH.
Ik ben geboren op 3 juli 1960. Ik ben 42 jaar. Ik ben gescheiden. Ik heb twee kinderen. Mijn zoon heet Jaap. Mijn dochter heet Marlies. Mijn telefoonnummer is 0515-422331.
25
Dictee
1.
21.
2.
22.
3.
23.
4.
24.
5.
25.
6.
26.
7.
27.
8.
28.
9.
29
10.
30.
11.
31.
12.
32.
13.
33.
14.
34.
15.
35.
16.
36.
17.
37.
18
38.
19.
39.
20.
40.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
26
Woordenschatoefening Vul in: straat – naam – beroep – plaats – adres – huisnummer – voornaam – achternaam 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Mijn ………………………… is Maryam de Jong. Ik woon op ………………………… 14. Mijn ………………………… is Schoolstraat 25. Het ………………………… van mijn vader is chauffeur. Mijn ………………………… is Johan. Ik woon niet in Sneek, maar in een andere ………………………… In welke ………………………… woon jij? Ik woon in de Kerkstraat. De ………………………… van Johan is De Boer.
Vul in: leeftijd – geboortedatum – zoon – dochter – blond – donker – bruin – woonplaats 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
De ………………………… van mijn moeder is 29 april 1945. Veel mensen in Nederland hebben ………………………… haar. Is jouw ………………………… Sneek of Joure? De ………………………… van mijn tante is mijn neef. Ik heb 5 zoons en één ………………………… . Wat is jouw ………………………… ? Ben je 24 of 25? De kleur van chocola is vaak ………………………… . Ik vind blond haar mooi, maar ik houd ook van ………………………… haar.
Vul in : fout – goed – stift – kaartje – land – kind 1. 2. 3. 4. 5.
De docent schrijft met een ………………………… op het bord. De naam staat op een ………………………… . Mijn broer heeft geen vrouw en geen ………………………… . Kom jij uit Irak of uit een ander ………………………… ? Het antwoord is niet ………………………… , het is ………………………… .
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
27
Ik gebruik dat ook
Reflectieformulier boekje 1 Voorstellen
Ik
Goed
Redelijk
niet
Docent
Goed
redelijk
niet
Ik kan mezelf voorstellen. Ik kan iemand vragen stellen over zijn woonplaats, geboortedatum enz. Ik kan een formulier invullen met eenvoudige gegevens over mezelf, anderen. Ik ken de woorden die horen bij voorstellen. Ik kan de belangrijkste woorden uit dit boekje ook schrijven. Ik kan de docent vragen stellen.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
28
Lees de tekst. Piet Vinks is een man. Vinks is zijn achternaam. Hij komt uit Nederland. Hij woont in Amsterdam. Hij werkt in een fabriek. ________________________________ Saliha Rahem is een vrouw. Saliha is haar voornaam. Zij komt uit Frankkijk. Zij woont in Parijs. Zij werkt op een kantoor. ________________________________ Abdel Aziza is een man . Hij komt uit Marokko. Zijn nationaliteit is Marokkaans. Hij woont in Rabat. Hij gaat naar school. ________________________________ Wilma van Zon is een vrouw. Zij komt uit België. Zij woont in Antwerpen. Zij werkt in een fabriek. Haar beroep is inpakster. _________________________________ Pedro Ramiro is een man. Hij komt uit Spanje. Hij woont in Bilbao. Zijn woonplaats is Bilbao. Hij werkt op een vrachtauto.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
29
Het antwoord staat in de tekst. Schrijf het antwoord onder de vraag. Voorbeeld:
0. Waar woont Piet? Piet woont in Amsterdam ____________________________________________________ 1. Waar woont Pedro Ramiro? 2. Waar werkt Saliha Rahem? 3. Waar woont Wilma? 4. Waar werkt Piet Vinks? 5. Waar komt Abdel Aziza vandaan? 6. Waar woont Saliha? 7. Waar komt Wilma vandaan? 8. Uit welk land komt Piet Vinks? 9. Waar werkt Wilma? 10. Uit welk land komt Pedro Ramiro?
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
30
Lees de woorden. Schrijf de woorden op de goede plaats.
Bilbao zij Amsterdam
België vrachtauto fabriek
man vrouw Spanje
kantoor hij Nederland
Rabat Frankrijk
1.Abdel Aziza is een _________________________________ 2.Abdel woont in ____________________________________ 3. __________________________________ gaat naar school. 4.Piet Vinks komt uit _________________________________ 5.Piet woont in ______________________________________ 6.Saliha Rahem komt uit _______________________________ 7.Saliha werkt op een _________________________________ 8.Pedro Ramiro komt uit _______________________________ 9.Pedro woont in _____________________________________ 10.Pedro werkt op een _________________________________ 11.Wilma van Zon is een _______________________________ 12.Wilma komt uit ____________________________________ 13. _______________________________ woont in Antwerpen. 14.Wilma werkt in een _________________________________
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
31
Welke vragen kun je stellen? Jan Bos 42 Kaal Buschauffeur 03-07-1960 3 juli 1960 Koopmansgracht 10 Sneek Nederland 0515-422331 Man Gescheiden 2 kinderen 1 zoon (Piet) Irina Konikova 37 Blond Dokkum Docent muziek 17 - 09 - 1966 17 september 1966 Parksingel 112 Dokkum Rusland 0519 - 224324 Vrouw Geen kinderen In Nederland sinds maart 2003
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
Mohammed Jubril 27 Zonder haar Leeuwarden Elektricien 01 - 07 - 1977 1 juli 1977 Grote Kerkstraat 29 Leeuwarden Somalië 058 - 2863321 Man Getrouwd 2 kinderen 1 dochter (Anna) Vrouw: Layla In Nederland sinds december 1999
Dargan Tupkovic 62 Donker haar Architect 02 - 05 - 1942 2 mei 1942 Stationweg 100 8446 BK Heerenveen Bosnië 06 - 67341289 Man Getrouwd: Slada 1 zoon (Jovo) en 1 dochter (Rosa) Kleinzoon Nasim In Nederland sinds februari 1987
Xue Zhou 19 Donker haar + bril Scholier 01 - 01 - 1986 1 januari 1986 Hoofdstraat 36 9855 GF Drachten China 0513 - 234098 Vrouw Niet getrouwd Geen kinderen
32
De familie
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
33
De familie
Jan
Anna
Bert
Erik
Susan
Carola
Joris
Marie
Karin
Tom
Ivo
Anna en Jan zijn getrouwd. Zij hebben een zoon, Erik. Erik en __________ zijn getrouwd. Erik en Carola hebben __________ kinderen. Bert en Marie zijn getrouwd. Zij hebben drie kinderen. Zij heten __________ , __________ , en __________. Erik en __________ zijn man en vrouw. Zij hebben drie __________. Zij heten __________ , ___________ en __________. Tom is de __________ van Karin. Tom is de __________ van Erik. Carola is de __________ van Karin. Karin is de __________ van Ivo. Tom is de __________ van Ivo. Joris en Ivo zijn de __________ van Erik en Carola. Susan is de __________ van Erica en Carola. Ivo is de neef van Karin. Joris is de __________ van Ivo. Ivo zegt oom tegen __________ Jan is de __________ van Susan, Joris, en Ivo. Anna is de __________ van Susan, Joris, en Ivo.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
34
De familie
Tekst De familie Je ziet de familie Jansen. Meneer Jansen zie je links staan. Zijn naam is Johan. Hij is nu thuis, maar meestal werkt hij. Hij heeft een drukke baan. Johan Jansen is directeur van een grote supermarkt. Voor Johan Jansen staat zijn dochter. Zij heet Linda. Zij is nog jong. Linda is 9 jaar. Zij zit op de basisschool in groep 4. Haar broertje Erik zit op de grond. Hij is pas 5 jaar. Hij zit ook op school, maar hij zit in groep 2 van basisschool. Hun oma staat achter Linda. Zij is al erg oud. Zij heeft grijs haar en zij heeft een bril. Oma is vaak bij Linda en Erik. Zij komt oppassen als hun vader en moeder werken. De moeder van Linda en Erik heet Mieke. Zij is dus de echtgenote van Johan. Mieke is lerares. Zij heeft een part – time baan. Op donderdag en vrijdag moet zij werken en dan komt haar moeder oppassen. Mieke wil erg graag werken. Zij heeft een leuke baan. De opa van Linda en Erik staat helemaal rechts. Hij is al 82 jaar maar hij is erg actief. Hij fietst veel in de omgeving en hij speelt vaak met zijn kleinkinderen. De ouders van Johan zijn er niet bij. Zij zijn op vakantie. Zij wonen ook ver weg. Zij zien hun kleinkinderen niet vaak. Als zij op bezoek komen, is het altijd feest.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
35
De familie
Luistervragen Is dit waar of niet waar? 1.
De man links heet Johan.
2.
Zijn dochter heet Erik.
3.
Johan is directeur.
4.
Hij heeft een rustige baan.
5.
Linda is 9 jaar.
6.
Haar broertje is ouder.
7.
Erik zit niet op school.
8.
Hun oma is er nooit.
9.
Hun oma is nog jong.
10.
Hun moeder heet Mieke.
11.
Zij is verkoopster.
12.
Zij heeft een leuke baan.
13.
Opa is al 82 jaar.
14.
Hij houdt van fietsen.
15.
De ouders van Johan zijn op vakantie.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
36
De familie
Verwerkingsoefeningen
A. 1. 2. 3. 4. 5.
Wat hoort er niet bij? De vader – de opa – de zoon – de oma – de oom. De oma – de opa – de tante – de oom – de baby. Het gezin – de familie – de buurman – de moeder. De dochters – de zoon – het kind – de baby – de volwassene. De ouders – de vader – de moeder – het kind.
B. 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is het tegengestelde? oud -de moeder de opa -jong het meisje -de vrouw de vader -de oma de man -de jongen
6. de oom 7. de broer 8. mevrouw 9. de zoon 10. de ouders
-de zus -meneer -de kinderen -de tante -de dochter
C. Wat is ongeveer hetzelfde? 1. de opa - het gezin 2. de man - de echtgenoot 3. de familie - vader en moeder 4. de ouders - kinderen 5. jonge mensen - de oude man 6. het werk 7. directeur 8. leuk 9. basisschool 10.veel te doen
C. Vul het goede woord in. 1. Hun oma staat ………. Linda. 2. De opa ………. Linda en Erik is 82 jaar. 3. Hij fietst veel ………. de omgeving. 4. Hij speelt ………. zijn kleinkinderen. 5. Zij zijn ………. vakantie. 6. Hij zit ………. school. 7. Zij zit ………. groep 4. 8. Oma is vaak ………. Linda en Erik. 9. Erik zit ………. de grond. 10. Linda staat ………. haar vader.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
- druk - lagere school - de baan - chef - fijn
op voor achter op van bij in met in op
37
De familie
Verwerkingsoefeningen (vervolg 1) E . Maak een goede zin. 1. Zij zit 2. Zij heeft grijs 3. Mieke heeft een 4.Hij fietst veel 5. De ouders van Johan 6. Zij wonen erg 7. Oma is vaak bij 8. Linda is nog 9. Hij heeft een drukke 10. Je ziet de
- familie Jansen. - haar. - baan. - jong. - Linda en Erik. - in de omgeving. - part-time baan. - zijn er niet. - ver weg. - op de basisschool in groep 4.
F . Maak een goede zin. 1. Oma – Linda – bij – vaak – Erik – is – en. Oma ……………………………………………………………………………………………. 2. Zij – op – vakantie – zijn. Zij ……………………………………………………………………………………………. 3. Haar – zit – de – op – broertje – Erik - grond. Haar ……………………………………………………………………………………………. 4. Hun – achter – Linda – oma – staat. Hun ……………………………………………………………………………………………. 5. Zij – baan – leuke – een – heeft. Zij ……………………………………………………………………………………………. 6. Op – werken – moet – zij – donderdag – en – vrijdag. Op …………………………………………………………………………………………….
De familie Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
38
Verwerkingsoefeningen (vervolg 2) G. Vul in: hun – zijn – hun - haar – zijn – zijn – haar – zijn 1. Linda is de dochter van Johan. Linda is ……………. dochter. 2. De oma van Linda is oud. Het is ……………. oma. 3. Erik zit naast opa. Het is ……………. opa. 4. De ouders van Johan zijn er niet. ……………. ouders zijn er niet. 5. Johan is de man van Mieke. Hij is ……………. man. 6. Mieke is de vrouw van Johan. Mieke is ……………. vrouw. 7. Als de moeder van Linda en Erik moet werken, komt ……………. oma oppassen. 8.De ouders van Johan zien ……………. kleinkinderen niet vaak.
H. Vul het goede woord in. 1. Linda is de ……………. van Johan. 2. Mieke is de ……………. van Linda. 3. Linda is het ……………. van haar oma. 4 Erik is het ……………. van Linda. 5. Johan is de ……………. van Erik. 6. Mieke is de ……………. van Johan. 7. De opa van Erik is de ……………. van Johan. 8. Erik en Linda zijn de ……………. van Mieke. 9. Meneer Jansen is de ……………. van Erik.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
- vader - kleinkind - moeder - vader - kinderen - vrouw - vader - broertje - dochter
39
De familie
Verwerkingsoefeningen (vervolg 3)
I. Vul het goede woord in. Zoek in de tekst. 1. Johan Jansen ……………. directeur. 2. Hun oma ……………. achter Linda. 3. De ouders van Johan ……………. ver weg. 4. Hun oma ……………. een bril. 5. Zij ……………. al erg oud. 6. Mieke ……………. lerares. 7. Zij ……………. een part – time baan. 8. Mieke ……………. graag werken . 9. Erik ……………. op de grond. 10.Zij ……………. Linda.
J . Streep door wat niet goed is . 1. Mieke 2. de tante 3. de opa 4. de oom 5. Erik
- hij / zij - hij / zij - hij / zij - hij / zij - hij / zij
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
6. de vader - hij / zij 7. de nicht - hij / zij 8. de zoon - hij / zij 9. de echtgenoot- hij / zij 10. de neef - hij / zij
40
Gesprek met Kemal X: Kemal, waar kom jij vandaan? K: Uit Turkije. X: Uit welke plaats? K: Silifke. X: Silifke, waar ligt dat? K: In het zuiden. X: Is het een grote plaats of een dorp? K: Nee, het is een dorp. Niet zo groot als Leeuwarden. X: In wat voor huis woonde je daar? K: In een eengezinswoning. X: Met twee of drie verdiepingen? K: Twee. X: En met hoeveel mensen? K: Met negen mensen. Met m’n twee broers sliep ik op één kamer. Mijn ouders hadden ook samen één slaapkamer. Mijn twee zussen hadden samen één slaapkamer en mijn zus en haar man hadden samen één slaapkamer. Best groot hoor. En dan ook nog een grote huiskamer. X: En een tuin? K: Ja, aan de voorkant. X: Was het een huurhuis of een koophuis? K: Een koophuis. X: En nu? In welke plaats woon je nu? K: Utrecht. X: In wat voor huis? K: In een flat. X: Op welke verdieping? K: De vierde. X: Heb je een lift? K: Nee. X: Is het een mooie flat? K: Nee, oud. 35 jaar oud. X: Is het een grote flat? K: Ja, gaat wel. We hebben drie slaapkamers en een huiskamer en een slaapkamer. X: Met hoeveel mensen woon je daar? K: Met zes mensen. Mijn vrouw en ik en vier kinderen. X: Is hij van jou zelf? K: Nee, ik vind het heel jammer. Ik wil het graag kopen. Ik huur dat huis. Ik betaal 366 euro per maand. X: Welk huis vind je leuker? In Turkije of hier? K: Dit huis hier is moderner. Hier heb ik warm water en een gaskachel. Daar had ik geen warm water en geen kachel. Daar stookte ik met hout of kolen.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
41
Verwerkingsoefening gesprek met Kemal
Waar
Niet waar
1. Kemal woonde met negen mensen in een huis. 2. Zijn huis had vier slaapkamers en een grote huiskamer. 3. Hij woont in de stad. 4. Hij woonde in een dorp. 5. Het huis heeft warm water en een gaskachel. 6. Hij woont met zes mensen in het huis. 7. Hij huurt het huis. 8. Het huis was een koophuis. 9. Kemal is een Turkse jongen. 10. Hij komt uit Zuid-Turkije. 11. In Turkije woonde hij in een grote stad. 12. Hij woonde in Turkije met veel mensen in een huis. 13. In Turkije woonde hij in een huurhuis. 14. Hij woonde in Turkije in een flat. 15. Hij woont nu in Leeuwarden. 16. Hij woont nu in een flat. 17. Hij woont op de derde verdieping. 18. Het is een oude flat. 19. Hij huurt de flat. 20. Hij woont nu met zijn eigen gezin. 21. Hij had in Turkije geen warm water.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
42
Leesluistertekst A1 “Waar kom jij vandaan Kemal? “ Is het waar? (+) of niet waar? ( - ) Turkije: -----------
Kemal komt uit Turkije. Hij komt uit een grote plaats. Hij woont in een flat. Zijn huis in Turkije heeft 3 verdiepingen. In zijn huis wonen 9 mensen. Het huis heeft 2 woonkamers. Achter het huis is een tuin. Kemal slaapt bij zijn broers. Zijn zus en haar man wonen ook in het huis. Het is een koophuis.
Leeuwarden: ---------------
Hij woont in een flat. De flat is groot. Het is een nieuwe flat. De flat heeft 3 slaapkamers. De flat heeft 1 huiskamer. De flat is 25 jaar oud. Kemal woont met 5 kinderen in de flat. Hij woont in een koopflat. Hij betaalt € 266,- per maand. De flat is modern. In de flat heeft hij warm water. Hij vindt het fijn in de flat. Kemal is getrouwd. Kemal heeft 4 kinderen.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
43
Gesprek met Mohamed X: Waar kom jij vandaan, Mohamed? M: Uit Marokko. Meknes. X: Meknes, is dat een grote stad? M: Ja, groter dan Utrecht. X: En in wat voor huis woonde je daar? M: In een groot huis. Een koophuis. Vijf slaapkamers en één huiskamer en een grote keuken. En een douche en een toilet natuurlijk. X: En een tuin? M: Nee, dat niet. X: Hoeveel verdiepingen had het huis? M: Eentje. X: Eentje? M: Ja, er was geen geld meer. Als je veel geld hebt, kan je er nog een verdieping op zetten. X: Hoeveel mensen woonden in dat huis? M: Mijn vader en moeder en vijf kinderen. X: En nu woon je dus in Nederland en in wat voor huis woon je hier? M: In een flat van de gemeente. X: Op welke verdieping? M: De derde. X: Is het een grote flat? M: Ja. Vijf kamers en een zitkamer. Een grote zitkamer. X: En een balkon? M: Ja, maar daar zitten we nooit. Dat is klein. X: En met hoeveel mensen wonen jullie in deze flat? M: Met dezelfde mensen als in Marokko plus een baby. X: Welk huis vind je mooier? Leuker? M: Nou, het huis in Utrecht is veel moderner. Een mooie keuken met een groot aanrecht en veel kasten. En centrale verwarming. Maar in Marokko waren er overal tegels: tegen de muur, op de vloer. Heel mooi ja. In Marokko was het huis van mijn vader. Dat was veel beter. Nu is het huis van de gemeente. Dat vind ik niet goed.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
44
Ja / nee-vragen 1. Is Meknes een grote stad? 2. Was er een tuin bij het huis van Mohamed? 3. Had Mohamed genoeg geld? 4. Heeft Mohamed broers of zussen? 5. Woont Mohamed nu op de derde verdieping? 6. Is het huis in Marokko net zo groot als dat in Nederland?
01. Er is centrale verwarming. 02. Als je veel geld hebt, kun je veel verdiepingen bouwen. 03. Het was een koophuis. 04. Het huis is van de gemeente. 05. Er zitten tegels tegen de muur. 06. Er ligt alleen een vloerkleed op de vloer. 07. Overal ligt tapijt. 08. We hebben een moderne keuken. 09. We hebben een klein balkon. 10. We hadden geen tuin.
01. Dit is een Marokkaan. 02. Hij woont nu in een flat. 03. De flat in Nederland is moderner dan het huis in Marokko. 04. Vooral de keuken hier is veel moderner. 05. Maar in Marokko waren de muren veel mooier. 06. Hij woont nu in een koophuis.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
45
Leesluistertekst A1 “Waar kom jij vandaan Mohammed?” Is het waar? (+) of niet waar? ( - )
Marokko: -----------
Mohammed komt uit Marokko. Mohammed komt uit Meknes. Meknes is kleiner dan Utrecht. In Marokko woonde hij in een groot huis. Hij woonde in een huurhuis. Het huis had 6 kamers. De keuken was klein. Er was geen douche. Het huis had 1 verdieping. De vader van Mohammed had veel geld.
Utrecht: --------------
Hij woont in een flat van de gemeente. De flat is groot. Hij woont op de vierde verdieping. De flat heeft 3 slaapkamers. Het balkon is groot. Mohammed zit vaak op het balkon. In de flat is ook een baby. Hij woont in een koopflat. Het huis heeft een mooie keuken. De flat is modern. In de keuken zijn weinig kasten. Mohammed vindt veel tegels mooi. Mohammed vindt de flat in Utrecht beter dan in Marokko.
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
46
Buiten de school
Mag ik u iets vragen? 1 Heeft u kinderen?
ja / nee
Hoeveel zonen?
_____
Hoeveel dochters?
_____
2 Heeft u broers? Hoeveel broers? 3 Heeft u zussen? Hoeveel zussen? 4 Heeft u foto’s van uw familie?
ja / nee _____ ja / nee _____ ja / nee
Geef antwoord. 1 Praat u met een man of een vrouw?
M/V
2 Hoe lang heeft u gepraat?
_____ minuten
3 Het praten was leuk.
waar / niet waar
4 Het praten was makkelijk.
waar / niet waar
Bronnenboekje 1 “Voorstellen”
47