N aar een herorientering van het benoemingsbeleid tn het Belgische Openbaar Ambt ? Koenraad Lenaerts
INHOUDSTAFEL Inleiding DEEL 1 : HET GEMEENRECHT Hoofdstuk 1. «In den beginne was er niets:.. Hoofdstuk 2. Overzicht van de algemene statutaire regelen. Hoofdstuk 3. Opvatting van de Koninklijke Commissaris met betrekking tot de werving van het Rijkspersoneel. Hoofdstuk 4. Kort overzicht van het wervingssysteem, zoals ingesteld door het K.B. van 2 oktober 1937, gewijzigd door het K.B. van 16 maart 1964 en door dat van 17 september 1969. Afdeling 1. De benoembaarheidsvoorwaarden. Afdeling 2. De organisatie van de vergelijkende wervingsexamens. Afdeling 3. Korte noot betreffende de proeftijd. Hoofdstuk 5. Aanwervingsstelsel van bet overbeidspersoneel dat niet onder bet Statuut van 2 oktober 1937 valt. Afdeling 1. Overzicbt. Afdeling 2. Bespreking van de statuten van bet tijdelijk overheidspersoneel Hoofdstuk 6. Waarom liep het verkeerd in deze «Heerlijke Nieuwe Wereld» der ambtenaren? 99
DEEL 2 : BEN NIEUWE WET, EEN NIEUW GELUID ? Hoofdstuk 7. Inhoudelijke bespreking van art. 51 van de programmawet 1973-1974 en van zijn uitvoeringsbesluit van 7 maart 1974. Afdeling 1. Toepassingsgebied der nieuwe teksten. Afdeling 2. De grondregel. § 1. Inhoud van art. 51 § 2. § 2. Evaluatie van dit art. 51 § 2 en § 3. Afdeling 3. De aanwervingsplanning. § 1. Draagwijdte van art. 51 § 4 en zijn uitvoeringsbepalingen. § 2. lnhoud van art. 51 § 4 en zijn uitvoeringsbepalingen. § 3. Besluit. Afdeling 4. De sanctie. § 1. Draagwijdte van art. 51 § 5 uit de parlementaire werken. § 2. Welke sancties bestonden er vroeger ? § 3. Hoe worden de onregelmatigheden opgespeurd? § 4. Evaluatie van art. 51 § 5 en zijn uitvoeringsbepalingen § 5. Wat met de parastatale instellingen? Besluit. (DEEL 2 WORDT in VOLGEND NUMMER GEPUBLICEERD.)
100
Het beginsel der gelijkheid van aile burgers inzake de benoembaarheid tot een publiek ambt vindt, in onze gewesten, zijn oorsprong in de «Declaration des Droits de l'Homme et du Citoyen» van 1 augustus 1789 (1). Het betekende een mijlpaal in de geschiedenis, die tot dan toe uit de theocratie der Middeleeuwen had overgehouden dat de openbare functies door de aristocratie werden waargenomen. In het Ancien Regime was de uitoefening van een staatsambt immers een eer die aileen aan leden van deze meest verheven stand kon tebeurt vailen. De val van de Bastille betekende evenwel slechts na enige weken tijds, het einde van deze eeuwenoude verworvenheid van de adelstand die terwiile van het <
(1) Algemene referentie voor deze historische achtergrond: REMOND R.: Introduction a l'histoire de notre temps, I, L'Ancien Regime et Ia Revolution (1750-1815); Parijs, Editions du Seuil, 1974, inzonderheid blz. 174 e.v.
101
king van de Begroting van de Diensten van de Eerste Minister verklaarde (2): «ledereen weet echter ook dat jaarlijks enkele duizenden tijdelijke en contractuele personeelsleden, vaak op grond van een !outer politieke aanbeveling zonder examen in de administratie binnengeraken. Om de vijf, zes of zeven jaar, wordt dan het Parlement uitgenodigd een zogenaamde regularisatiewet goed te keuren die de verschillende departementen moet toelaten die tijdelijke en contractuele personeelsleden in te schakelen als vast benoemde ambtenaren. » «
(2) Pari. Handelingen, Senaat, gewone zitting 1973-1974, 7 november 1973, blz. 110-112. (3) B.S., 29 december 1973. (4) B.S., 22 maart 1974.
(5) DELPEREE F.: «Politiqtte et administration» in Res Publica, 1973, blz. 429 e.v.
102
buent les emplois et les faveurs. Au contraire, c'est la voie vers une administration consciente de ses taches et de ses responsabilites politiques» (6). Het onderscheid lijkt misschien theoretisch maar bet is belangrijk. De politisering van het Openbaar Ambt is in het verleden voorgekomen zowellangs het kanaal van de aanwerving als langs dat van de promotie. Onze studie blijft naar aanleiding van de vernoemde nieuwe beschikkingen strikt beperkt tot de aanwervingen. N a de bespreking van de aanwervingsregelen zoals die bestonden op het ogenblik van de hervorming en zoals die nu nog steeds bestaan, wordt er in detail ingegaan op de nieuwe teksten.
DEEL 1 : HET GEMEENRECHT Hoofdstuk 1 : «In den beginne was er niets.» Voordat in de jaren '30 een Koninklijke Commissaris belast werd met de administratieve hervorming bestond er de grootste verscheidenheid van teksten op het gebied van de organisatie der Rijksadministratie en aanverwante besturen (7). Op algemene wijze was voor elk departement een reglement van inwendige orde vastgesteld, dat evenwel van de ene administratie tot de andere zeer diepgaand verschilde. Toen de Koninklijke Commissaris belast met de administratieve hervorming zich meer bepaald boog over de uitwerking van een statuut voor het Rijkspersoneel onderstreepte hij dan ook krachtig de noodzaak van een uniform statuut voor het Rijkspersoneel in de verschillende departementen. Hij stelt in zijn rapport: «Une juste conception de la qualite d'agent de l'Etat implique un regime uniforme reglant la carriere et etablissant les garanties essentielles qui la protegent. Cette uniformite est, pour les agents, une condition d'equite; elle est, pour l'Etat, un element d'ordre et de clartl~J (8). De aanwerving was in deze omstandigheden uiteraard slechts summier geregeld en bing, zij het onder zeer diverse verschijningsvormen, vaak af van de willekeur van de Minister. Het statuut van het Rijkspersoneel is bijgevolg een zeer belangrijk document, zowel voor de ambtenaar als voor de burger. De ambtenaar beschouwt het als een soort «Grondwet van de ambtenaar», waarin zijn
(6) DELPEREE F.: ibidem. (7) CAMU L. : «Premier rapport sur Ia reforme administrative» ; Brussel, IMIFI, 1937, blz. 5-6, algemene referentie. (8) CAMU L.: geciteerd rapport. biz. 5.
103
rechten en plichten netjes staan opgetekend, terwijl de burger zich beschermd weet door het criterium van het belang van de dienst, dat de hele basistekst inspireert. In die zin spreekt L. CAMU van een «charte des fonctions publiques» (9). De bedoeling in 1937 is aldus een globaal statuut op te maken voor staatsambtenaren en het hulppersoneel. Er zouden aileen algemene regelen in opgenomen worden, zodat een soepele aanpassing aan de verscheidene concrete omstandigheden mogelijk blijft, niettegenstaande de duidelijkheid en de precisie van de gestelde beginselen. Hoofdstuk 2 : Overzicht van de algemene statutaire regelen. De ambtenaar is de persoon die in vast verband zijn diensten verleent in een staatsadministratie. Zijn statuut wordt geregeld door het Koninklijk Besluit van 2 oktober 1937 houdende Statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd door het Koninklijk Besluit van 16 maart 1964 en op enkele punten nog verder gewijzigd door het latere Koninklijk Besluit van 17 september 1969. Art. 1 van dit Koninklijk Besluit van 2 oktober 1937, dat vaak kortweg het «Statuut» wordt genoemd, bepaalt wie als Rijksambtenaar beschouwd wordt. Art. 2 van het Statuut sluit een reeks personen zoals o.m. provinciegouverneurs en arrondissementscommissarissen expliciet uit, hoewel zij eigenlijk niet voldoen aan de definitie van art. 1 zodat hun uitdrukkelijke uitsluiting dan ook ietwat overbodig lijkt. Belangrijk is evenwel dat een Koninklijk Besluit dit Statuut toepasselijk kan maken op die kategorieen van personen die het aanduidt. Zo heeft het K.B. van 8 januari 1973 ter vaststelling van het personeelsstatuut in bepaalde organismen van openbaar nut een aantal personeelsleden van openbare instellingen onder het Statuut geplaatst. Het gaat o.m. om de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. Aile organismen opgesomd in art. 1 van het vernoemd K.B. van 8 januari 1973 vallen onder de Wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van enige organismen van openbaar nut. Een Regentsbesluit van 30 april1947 legt het statuut vast van de tijdelijke ambtenaren en een Regentbesluit van 10 april 1948 regelt het statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel. Beide besluiten werden ook toepasselijk verklaard op het tijdelijk bedienden-, respectievelijk werkliedenpersoneel van de openbare instellingen zoals bedoeld in art. 1 van het vernoemd K.B. van 8 januari 1973, door art. 3 van dit Koninklijk Besluit. AI deze ambtenaren bevinden zich in een statutaire toestand. Het eigene van een statuut is met name dat het door de overheid eenzijdig kan ge(9) CAMU L. : geciteerd rapport, blz. 6 en blz. 8.
104
wijzigd worden. Zo besliste de Raad van State nog op 1 februari 1972 (1 0), dat de statutaire toestand van de ambtenaren op ieder ogenblik kan gewijzigd worden voor de toekomst, zelfs in een voor de ambtenaren ongunstige zin en dat de omstandigheid dat een statuutwijziging voor een bepaalde kategorie van ambtenaren hun promotieperspectieven vernietigt, deze niet onwettig maakt. L. CAMU maakt een aanlokkelijke a contrario-redenering om in de inleiding van zijn rapport het statutair karakter van de juridische band tussen de ambtenaar en de Staat te onderstrepen : «II est a remarquer, d'ailleurs, qu'exceptionnellement, !'administration utilise le contrat pour le recrutement de certains agents. On peut en conclure que pour !'immense majorite des agents il n'y a pas de contrat» (11). Hoofdstuk 3 : Opvatting van de Koninklijke Commissaris met betrekking tot de werving van het Rijkspersoneel. Het hoofdstuk over de werving van het personeel beschouwt L. CAMU als werkelijk fundamenteel voor het welslagen van de administratieve hervorming, die hij diende voor te dragen (12). Tot aan de invoering van het Statuut in 1937 bestonden er hoofdzakelijk drie recruteringstechnieken. Vooreerst kende men de aanwerving door middel van een vergelijkende wedstrijd zoals die toen georganiseerd werd voor de diplomaten en consuls, de ingenieurs van de Bruggen en Wegen, de Mijningenieurs en voor het personeel van de P.T.T.-administratie. Vervolgens bestond in die tijd het <
(10) Pas., 1973, IV, 37. (11) CAMU L.: geciteerd rapport, blz. 13. (12) CAMU L.: geciteerd rapport, blz. 41: «A mon avis, le chapitre fondamental du statut des agents de l'Etat est celui du recrutement. Si une politique de recrutement est mal etablie ou mal executee, toute tentative de reforme administrative sera vaine». (13) HENIN Z.: A propos de la reforme administrative. Le recrutement du personnel retribue au service des pouvoirs publics en Belgique ; Brussel, Editions du Comite central industriel, 1937, biz. 33-36.
105
betreft dan een willekeurige preselectie. Aldus moet de kandidaat zich niet de moeite getroosten een examen in te studeren voor een betrekking waarvan hij reeds ondervonden heeft dat de praktijk hem niet ligt. Wat er ook van zij, deze discussie tussen de praktijkgerichte ambtenaar (HENIN ZEPHIR) en de jurist (L. CAMU) heeft niet kunnen beletten dat het systeem niet terug te vinden is in het Statuut van 2 oktober 1937. Tenslotte kwam de aanwerving door discretionaire keuze van de benoemende overheid vaak voor. CAMU veroordeelt deze praktijk scherp: «Le recrutement au choix doit etre severement condamne. 11 contrarie !'application loyale du principe constitutionnel de l'admissibilite de tout Beige aux emplois publics. Le concours est une institution necessaire. De meme que !'election est la source de notre personnel politique, de meme le concours doit etre la source de notre personnel administratif». (Demartial: Le Statut des Fonctionnaires, cite par L. CAMU, p. 43). Le recrutement des Agents de l'Etat ne doit etre livre ni aux clans politiques ni aux camaraderies administratives» (14). Zelfs wanneer bij wedstrijd werd aangeworven, brachten de op elk departement eigen regelen die toepasselijk waren, een grote verscheidenheid in moeilijkheidsgraad tot stand. De jury's bestonden hoofdzakelijk uit ambtenaren en niet uit onderwijzend personeel. Het geheel van deze regels was erg onsamenhangend. De voorstellen van de Koninklijke Commissaris voor de Administratieve Hervorming zagen er schematisch als volgt uit (15) : 1. De aanwerving heeft uitsluitend plaats volgens een systeem van vergelijkende examens. 2. De vergelijkende examens worden georganiseerd per kategorie van ambt waarvoor de kandidaten postuleren. 3. De diplomavereiste verschilt volgens de kategorie van ambt waarvoor de kandidaat postuleert. Er wordt geen diplomavereiste meer gesteld voor een kandidaat die reeds benoemd is in een lagere kategorie en door het welslagen van een examen naar een hogere wil opschuiven. 4. De stage ter vervolmaking van de beroepskennis wordt veralgemeend 5. De stage wordt afgesloten met een examen waarvan het resultaat als voorwaarde geldt voor de definitieve indienstneming. 6. Alle examens worden georganizeerd door een Vast Wervingssecretariaat, geleid door een magistraat. Deze voorstellen werden verwerkt in het Statuut van 1937 en later, in 1964 gewijzigd. (aldus vervalt het examen voor definitieve indiensttreding in 1964). Zij moeten getoetst worden aan de beginselen waaraan de Administratieve Hervorming moet beantwoorden volgens L. CAMU. Immers in de conclusie van zijn rapport stelt hij dat de aanwerving
(14) CAMU L.: geciteerd rapport, blz. 43. (15) CAMU L. : geciteerd rapport, blz. 48.
106
streng dient te zijn en dat het favoritisme en de intrige uitgesloten moeten worden. «C'est ainsi qu'on est amene a considerer le recrutement des fonctionnaires non seulement comme !'element principal de leur statut, mais encore et surtout comme le pivot de toute saine reforme administrative.» <
Hoofdstuk 4 : Kort overzicht van het wervingssysteem, zoals ingesteld door het K.B. van 2 oktober 1937, gewijzigd door het K.B. van 16 maart 1964 en door dat van 17 september 1969.
AFDELING 1: DE BENOEMBAARHEIDSVOORWAARDEN De Rijksambtenaren zijn ingedeeld in vier niveaus. Niveau 1 omvat acht rangen, de nivaus 2 en 3 tellen er ieder zes, terwijl niveau 4 vijf rangen bevat. De plaats van een graad in de bierarcbie wordt «decimaab aangegeven. Het eerste cijfer bepaalt bet niveau, bet tweede de rang in dat niveau. Binnen de rang zijn er nog gradaties zodat een driecijferig getal de exacte positie van de ambtenaar in de bierarcbie aangeeft. Het statuut is strak geformuleerd wat betreft de toelatingsvereisten voor de aanwerving. Het stelt in zijn artikel 15 dat «niemand» tot Rijksambtenaar benoemd kan worden indien hij niet aan de door de Koning bepaalde toelatingsvereisten voldoet en niet slaagt in de voorgescbreven toelatingsexamen. Op bet eerste gezicbt wordt aldus een waterdicbt systeem ingevoerd, zoals CAMU bet in zijn rapport suggereerde. Nocbtans zullen overmacbt, voortvloeiende uit tijdelijke omstandigbeden en het feit dat deze bescbikking de overbeid niet verbiedt ook contractueel te werven in tijdelijk verband, dit op papier mooie beginsel vaak tot dade letter omvormen. Dit alles wordt verder uitgediept. Artikel 17 bevestigt in zijn lid 2 bet art. 15 in fine door te poneren dat tot Rijksambtenaar aileen zij kunnen benoemd worden die aan de bij K.B. gestelde voorwaarden van lichamelijke gescbiktbeid voldoen, die bij bet vergelijkend wervingsexamen batig werden gerangscbikt en die met goed gevolg een proeftijd bebben doorgemaakt. Wat opvalt in de formulering van de artikelen 15 en 17 is dat ze z6 kart en exclusief zijn opgesteld: «Niemand ... indien niet ... en niet» (art. 15) en « ... alleen ... » (art. 17). (16) CAMU L. : geciteerd rapport, biz. 116.
107
Het blijken wei onontkoombare beginselen wil men ooit Rijksambtenaar worden. Dit maakt de verder te bespreken praktijk van de parallele aanwerving des te schrijnender. Artikel 16 van het Statuut bepaalt welke personen aan de vergelijkende wervingsexamens mogen deelnemen als buitenstaanders (i.e. personen die nog niet tot de administratie behoren). Het legt een aantal voorwaarden vast die weinig discussie uitlokken en overigens evident zijn volgens de algemene beginselen van ons staatsrechterlijk bestel. De gegadigden moeten Belg zijn ; van onberispelijk gedrag ; de burgerlijke en politieke rechten genieten ; aan de dienstplichtwetten hebben voldaan (dit betekent dat de sollicitant de dienstplichtwetten moet hebben nageleefd in zover hem op grond van die wegeving verplichtingen werden opgelegd ; wie vrijgesteld of afgekeurd is kan dus in aanmerking komen op gelijke voet als een voor onbepaalde tijd met verlof gestuurde) ; de bepaalde leeftijdsgrens niet hebben overschreden ; tenslotte, houder zijn van de vereiste diploma's of getuigschriften in verhouding tot het niveau van de te begeven graad, volgens de aan het organiek besluit gevoegde tabel. Dit sluitende systeem ondergaat slechts enkele afwijkingen voorzien in de artikelen 18 en 19. Artikel 18 geeft aan de Koning de bevoegdheid onder bepaalde voorwaarden personen, die een hoge administratieve, wetenschappelijke, technische of artistieke waarde bezitten, geheel of gedeeltelijk te ontslaan van de voorwaarden die voor de werving zijn gesteld. Het advies van de Vaste Wervingssecretaris en van de Directieraad (17) van het betrokken departement moet vooraf worden ingewonnen. De Minister moet door een bericht in het Belgisch Staatsblad zijn voornemen hebben kenbaar gemaakt en hierbi.i een oproep tot kandidaten gevoegd hebben. De benoeming geschiedt bij een in Ministerraad overlegd Koninklijk Besluit dat in extenso in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Op deze manier kan aileen benoemd worden in de rangen van secretaris-generaal, directeurs-generaal, inspecteurs-generaal en directeurs van bestuur. In twintig jaar werd van dit artikel 46 maal gebruik gemaakt, wat door de auteurs algemeen als niet veel wordt beschouwd (18). Het meest recente voorbeeld is dit van de benoeming van A. BAEYENS tot Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken die volgens de procedure van art. 18 door Minister A. COOLS voltrokken werd. (17) De directieraad is een orgaan van elk ministerieel departement dat wordt voorgezeten door de Secretaris-Generaal en verder, bij ontstentenis van bijzondere bepalingen door de Koning vastgesteld, bestaat uit ambtenaren die bekleed zijn met een graad die ingedeeid is in de rangen 17 (Secretaris-Generaai), 16 (DirecteursGeneraai) en 15 (lnspecteurs-Generaai). De Minister kan deze een of meer dienstchefs toevoegen, wier mandaat twee jaar duurt en hernieuwbaar is. Zie MAST A. Beigisch administratief recht, Gent, Story, 1971, biz. 144-145. (18) POULLET E.: De politisering van het openbaar ambt, in Kultuurleven, 41/1974, biz. 296 in voetnoot.
108
De tweede afwijking van de statutaire bepalingen inzake werving betreft de gewezen ambtenaren van de kolonie, de leden van de rechterlijke orde of de door de Koning aangewezen kategorieen van titularissen van andere openbare ambten of van militairen. Die personen kunnen onder de bij K.B. bepaalde algemene voorwaarden benoemd worden tot rijksambtenaren in de zin van het statuut (artikel 19). Hoewel de toepassing van de procedure voorzien in art. 18 gewoonlijk op heel wat intern verzet stuit, brengt het toch het globale evenwicht van het systeem niet in het gedrang. AFDELING 2: DE ORGANISATIE VAN DE VERGELIJKENDE WERVINGSEXAtvlENS (19). De organisatie van de wervingsexamens wordt op dit ogenblik geregeld door het K.B. van 17 september 1969 dat werd gevoegd in de artikelen 20 e.v. van het K.B. van 2 oktober 1937. Ben belangrijk principe wordt erin vastgesteld, met name in artikel 20bis. In dit artikel wordt de mogelijkheid voor het aanleggen van een wervingsreserve voorzien. Het bepaalt dat er voortaan wervingsexamens zijn met inzet bedoeld om een vooraf bepaald aantal betrekkingen te begeven of om een vooraf bepaald aantal personen tot de proeftijd toe te Iaten en wervingsexamens zonder inzet uitsluitend bedoeld om een wervingsreserve aan te leggen. Het is een artikel dat al te gemakkelijk zou kunnen beschouwd worden als weinig zeggend, maar het betekent in feite de aanloop voor een ware planning van het benoemingsbeleid zoals dit in de nieuwe beschikkingen die we verder bespreken, wordt voorgehouden. Artikel 21 bepaalt dat het de Vaste Wervingssecretaris is die de vergelijkende examens organiseert. Toch wordt de mogelijkheid opengelaten voor de Vaste Wervingssecretaris om de organisatie van de wedstrijd met het akkoord van de betrokken Minister aan de Secretaris-Generaal of het betrokken diensthoofd over te Iaten. Deze faculteit kan een zekere politieke beinvloeding van de examens voor gevolg hebben. Er dient aangenomen dat de Vaste Wervingssecretaris met de grootste diligentie zal tewerkgaan alvorens zulke delegatie voor te stellen. De voorwaarden gesteld in hoofde van de kandidaten, alsmede de modaliteiten van het wervingsexamen en wanneer het om een wervingsexamen met inzet gaat, het aantal te begeven betrekkingen of stagiairsplaatsen van niveau 1 worden ter kennis gesteld van het publiek door een bericht in het Belgisch Staatsblad en bovendien, indien de overheid die (19) Algemene referenties : VAN IMPE H. : Het statuut van het Rijk.spersoneel; Administratief Lexicon, 1975, blz. 14-19. MAST A.: o.c., blz. 141 e.v. BUTTGENBACH A.: Manuel de droit administratif; I, Brussel, Larder, 1966, nr. 355 e.v., blz. 331 e.v. en nr. 638 e.v., blz. 592 e.v.
109
met de organisatie van het examen belast is het opportuun acht, door ieder ander publicatiemiddel. Artikel 24 bepaalt dat de Minister die het Openbaar Ambt in zijn bevoegdheden heeft het bevel geeft voor de organisatie van een vergeIijkend wervingsexamen voor niveau 1. Hij bepaalt of het gaat om een wedstrijd met of zonder inzet. Voor de niveaus 2, 3 en 4 hebben de examens plaats naargelang de noden van de dienst zich openbaren. De examens worden in beginsel, zoals reeds vermeld, georganiseerd door een onpartijdige instelling die van een hoog moreel gezag geniet, het «Vast Secretariaat voor werving van het Rijkspersoneeb. Het wordt geleid door een Vaste Wervingssecretaris, benoemd door de Koning bij een in Ministerraad overlegd K.B. op de voordracht van de Eerste Minister en van de Minister die het Openbaar Ambt in zijn bevoegdheden heeft. De Vaste Wervingssecretaris wordt benoemd voor vijf jaar. Daarna kan hij definitief benoemd worden. Hetzelfde regime geldt voor de twee adjunct-Vaste Wervingssecretarissen. Artikel 41 bepaalt dat de Vaste Wervingssecretaris belast is met de aanwerving van de staatsambtenaren volgens de door de Koning gestelde voorwaarden. De Vaste Wervingssecretaris is bovendien belast met het voorzitterschap van de jury's voor alle wedstrijden. Hij mag zich Iaten bijstaan voor bepaalde proeven door een of meer tijdelijke secretarissen door hem aangeduid. De Vaste Wervingssecretaris stelt de rangschikking van de kandidaten vast en gaat na of zij de vereisten vervullen om tot het ambt te worden toegelaten. De benoemende overheid mag zich hiervoor in geen geval in de plaats stellen van de V aste Wervingssecretaris, zoals de Raad van State het voorhield in zijn arrest nr. 4786 van 24 december 1955, inzake VAN HULST. Vergelijkende wervingsexamens worden ingericht voor de aanvangsgraden van elk niveau. Wanneer wervingsexamens worden ingericht, wordt dit ter kennis van het publiek gebracht niet alle door bericht in het Belgisch Staatsblad maar ook meestal door mededelingen in de pers en door omroep langs radio en T.V. Het Vast Wervingssecretariaat verzorgt ook een informatieblad dat de aankondiging van examens bevat en tevens de programma's ervan toelicht. Het wordt toegezonden aan de werkzoekenden die zich langs de Rijsdienst voor Arbeidsvoorziening hebben kenbaar gemaakt of er op eigen initiatief om verzochten. Het belang van deze praktijk moge onderstreept worden. Ze gaat immers in de richting van het organiseren op termijn van de wervingen zodat bij plots opkomende noodzaak dadeli.ik over personeel te beschikken, de indienstneming toch nog Iangs de statutaire weg kan verlopen door uit een «wervingsreserve» te putten. Deze reserve bestaat uit de niet-batig .gerangschikte geslaagden voor een vergelijkend wervingsexamen met inzet zowel als uit de geslaagden voor een vergelijkend wervingsexamen zonder inzet. De uitslag der examens 110
op basis van dewelke de reserve werd aangelegd, blijft drie jaar van kracht, te rekenen vanaf de dag van opstelling van het proces-verbaal der resultaten van het betrokken examen. De geslaagden kunnen gedurende drie jaar worden opgeroepen op basis van hun welslagen in het wervingsexamen en dit in de volgorde bepaald door het proces-verbaal der resultaten. Voor de beambten die reeds in dienst zijn en die aan een vergelijkend examen hebben deelgenomen om over te gaan naar het hogere niveau, blijft de uitslag van hun welslagen voorgoed van kracht wanneer zij niet van den beginne af batig zijn gerangschikt. Zij kunnen dus, zich op die uitslag beroepend, zonder enige beperking in de tijd later nog, naar het hogere niveau overgaan. De programma's van deze examens worden vastgesteld door de Minister die het Openbaar Ambt in zijn bevoegdheden heeft, na advies van een comite dat voorgezeten wordt door de Vaste Wervingssecretaris. Het euvel dat reeds door de Koninklijke Commissaris voor de Administratieve Hervorming L. CAMU was benadrukt, met name het verschil . in examenprogramma's van het ene departement tot het ander wordt vermeden. De kansen op het arbitrair vaststellen van gemakkelijke proeven zijn door deze centralisatie vrijwel uitgesloten. Geen enkele partij kan dus druk uitoefenen op «haar» Minister om langs de examenprogramma's of langs de samenstelling van de jury's de kleur van zijn departement te beinvloeden. De examencommissies zijn eveneens gecentraliseerd. Ze worden allen zoals vermeld, voorgezeten, door de Vaste Wervingssecretaris of door zijn gemachtigde. De leden van de diverse jury's worden door de Vaste Wervingssecretaris aangewezen. Het beginsel der jury's is steeds hetzelfde: de aanwezigheid van een ambtenaar van het betrokken niveau en van drie leerkrachten die werkzaam zijn of geweest zijn in een onderwijsniveau dat leidt tot het bekomen van het voor dat niveau vereiste diploma. Zo zullen voor niveau 1 hoogleraren worden aangewezen, voor niveau 2 leraars hoger middelbaar onderwijs en voor de niveaus 3 en 4 leraars van het lager middelbaar onderwijs of directeurs van lagere scholen. Deze samenstelling wordt de meest adekwate geacht met het oog op het te bereiken doel dat CAMU als volgt omschreef: «Mais le concours d'admission restera toujours une epreuve de maturite, selectionnant malgre la specialisation des etudes, le candidat le plus apte de preference au candidat le plus erudit» (20), of nog : «.. . choisir parmi les candidats porteurs d'un diplome ceux qui possedent les qualites d'intelligence et de caractere requises pour former un bon agent» (20). In de jury zetelen dus zowel mensen met ervaring als personen met een meer theoretisch gevormde geest. Het Iijdt geen twijfel dat het principe van vergelijkende wervingsexamens (20) CAMU L.: geciteerd rapport, resp. biz. 56 en 45.
111
het doel van de gelijke kansen bij de aanwerving «wars van elke politieke inmenging» (21) kan bereiken. Er stellen zich echter heel wat praktische problemen van organisatorische aard die vaak bewust uitgebuit werden om aan dit systeem te ontkomen. AFDELING 3 : KORTE NOOT BETREFFENDE DE PROEFTIJD (22). Alvorens het statuut van Rijksambtenaar te krijgen, moeten de in het vergelijkende wervingsexamen batig gerangschikte kandidaten nog een stage doorlopen. Voor niveau 1 duurt de stage een jaar, voor niveau 2 zes maanden en voor de niveaus 3 en 4 drie maanden. De proeftijd komt in aanmerking voor de ancienniteit. De stage wordt eerder opgevat als een beroepsvervolmaking dan wei als een selectie. De Koninklijke Commissaris voor de Administratieve Hervorming vond dat deze periode moest besloten worden met een examen. Wanneer de stagiair hierop voldoende punten behaalde, kon hij benoemd worden. Ieder vergelijkend karakter ontbrak aan deze proeven. In 1964 werden ze bij K.B. van 16 maart 1964 afgeschaft. Sindsdien beoordeelt de Algemene Stagemeester bijgestaan door verscheidene Stagemeesters de proeftijd. Hij laat bij het einde van de stage de lijst toekomen aan de betrokken Ministers van de personen die hij geschikt acht om tot Rijksambtenaar te worden benoemd. Zander op meer details in te gaan, daar ze niet meer raken aan het wezen zelf van het benoemingsbeleid, moeten we vaststellen dat de stage als leerproeftijd of opleidingsstage moet beschouwd worden. Zelden wordt er geelimineerd. Dit gebeurde reeds door het vergelijkend wervingsexamen. De meeste stagiairs worden dan ook tot Rijksambtenaar benoemd na afloop van de proeftijd. BUTTGENBACH betreurt enigszins de afschaffing van de proef die men v66r het K.B. van 16 maart 1964 diende af te leggen alvorens tot Rijksambtenaar benoemd te worden. Hij schrijft: «On peut, peut-etre, regretter Ia suppression, par !'arrete royal du 16 mars 1964, de l'examen d'admission definitive. En effet, !'admission definitive dependait, avant cette date, d'une epreuve dont le resultat dependait du seul stagiaire. Actuellement le stagiaire qui est juge apte par le maitre general des stages ou par Ia commission des stages-laquelle offre, de par sa composition, toutes les garanties d'impartialite - doit etre nomme par le Roi. Par contre, le stagiaire qui a ete juge inapte peut etre soit nomme soit licencie» (23).
(21) Gedrukte Stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 19731974, nr 694, 1, memorie van toelichting bij het ontwerp van wet houdende de budgetaire voorstellen 1973-1974. (22) Algemene referenties: zie voetnoot 19. (23) BUTTGENBACH A.: a.c., nr. 644, biz. 600-601.
112
Hoofdstuk 5 : Aanwervingsstelsels van het overheidspersoneel dat niet onder het Statuut van 2 oktober 193 7 valt. AFDELING 1 : OVERZICHT. Na deze korte schets van de aanwerving van het Rijkspersoneel in de zin van art. 1 van het K.B. van 2 oktober 1937 houdende Statuut van het Rijkspersoneel, wordt nu nagegaan welke andere kategorieen van personen nog tewerkgesteld zijn in de administratieve diensten van de Staat en van de openbare instellingen. Op eerste gezicht geeft het K.B. van 2 oktober 1937 de indruk een alomvattende regeling te zijn, die iedere willekeur bij de aanwerving onmogelijk maakt. Tevens lijkt het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State door de benadeelde nietbenoemde kandidaat elk politiek favoritisme te sanctioneren. De Koninklijke Commissaris L. CAMU spreekt zich in zijn rapport uit voor de oprichting van een Raad van State die een administratieve vernietigingsbevoegdheid zou hebben (24). Hij zag zijn wens verwezenlijkt in art. 9 van de wet van 2 3 december 1946 houdende oprichting van een Raad van State. Wat de aanwerving van het overheidspersoneel betreft, is er echter meer. Naast de Rijksambtenaar in de zin van het CAMU-statuut bestaat er ook de instelling van het tijdelijk overheidspersoneel in de zin van art. 1 van het Regentsbesluit van 30 april 1947 en het tijdelijk werkliedenpersoneel zoals bedoeld in artikel 1 van het Regentsbesluit van 10 april 1948. Uit beide vernoemde Regentsbesluiten kan verder het bestaan van een kategorie van <
113
aan deze die geldt voor de vergelijkbare personeelskategorieen van de staatsadministraties. Wanneer nu een openbare instelling geen statuut heeft omdat ze niet onder het K.B. van 8 januari 1973 valt en de Koning of, volgens het geval, het beheersorgaan er geen opstelde, dan worden de personeelswervingen er contractueel verricht. Deze toestand komt vaak voor bij de oprichting van een nieuwe instelling. Bij dit alles moeten we eveneens in overweging nemen dat de overheid steeds beschouwd heeft dat het bestaan van een personeelsstatuut haar niet van de vrijheid berooft contractueel aan te werven voor betrekkingen die normaal statutair worden begeven. Om velerlei redenen als hoogdringendheid en duur van de statutaire wervingsprocedures werd van dit systeem abusief vaak gebruik gemaakt. Dit diepen we uit, infra. Schematisch bekeken komt de «contractuele aanwerving» voor bij de werving van het hulppersoneel, van het personeel der openbare instellingen bij gebreke van statuut en vervolgens telkenmale de benoemende overheid (de Minister) oordeelt op deze wijze een tijdelijke aanwerving te moeten ondernemen, in weerwil van een bestaand statuut. Deze praktijk wordt krachtig ingeperkt door artikel 51 van de wet van 28 december 1973 houdende de budgettaire voorstellen 1973-1974 en zijn uitvoeringsbesluiten, met name het K.B. van 7 maart 1974 en het K.B. van 3 september 1974. AFDELING 2: BESPREKING VAN DE STATUTEN VAN HET TIJDELIJK OVERHEIDSPERSONEEL. Vermits § 2 van vernoemd art. 51 stelt dat iedere aanwerving volgens de statuten moet geschieden, is het belangrijk even in te gaan op de aanwerving van het tijdelijk personeel zoals bedoeld in de Regentsbesluiten van 30 april1947 en van 10 april 1948. Immers, in de toekomst zullen, in principe aile tijdelijke aanwervingen op deze statuten gebaseerd zijn. Het tijdelijk overheidspersoneel omvat de personen die hun diensten voor een beperkte tijd en met het oog op buitengewoon meerwerk aan een staatsadministratie verlenen. Dit stelt art. 1 van het Regentsbesluit van 30 april 1947. Art. 2 van dit besluit verwijst naar de toepassing van art. 16 § 1 en 2 van het K.B. van 2 oktober 1937 wat betreft de algemene voorwaarden om als tijdelijk personeelslid te worden aangeworven. Er staat geen verwijzing in naar de artikelen 15 en 17 van het K.B. van 2 oktober 1937. Het bepaalt evenwel dat men aan dezelfde diplomavereisten moet voldoen als die welke vereist ziJn voor de betrokken functie volgens de regelen van het K.B. van 2 oktober 1937, Art. 3 van het besproken Regentsbesluit bepaalt dat de Minister de tijdelijke personeeleleden van de niveaus 1 en 2 benoemt. Hun indiensttreciing is geregeld volgens de desbetreffende artikelen van het Statuut van het 114
Rijkspersoneel met name art. 45 e.v. Aldus leggen zij ook de eed af. Ben behingrijke rem tegen willekeur bij de aanwerving van tijdelijken volgens dit statuut, zit vervat in artikel 4. Het bepaalt dat de kandidaten voor een vaste betrekking die geslaagd zijn voor het vergelijkend wervingsexamen, doch niet batig gerangschikt waren, voor de duur dat zij zich op het proces verbaal der resultaten kunnen beroepen (drie jaar) bij voorrang en in de orde van hun rangschikking recht hebben op aanwerving in de vacante tijdelijke betrekkingen in de diensten waarvoor zij aan het vergelijkend wervingsexamen heben deelgenomen. Wanneer er geen zulke kandidaten zijn of ze er zijn doch niet beschikbaar blijken, is het de taak van de Vaste \Vervingssecretaris om tot de werving van tijdelijk personeel over te gaan met de middelen en volgens de regelen waarover hij oordeelt. Dit artikel heeft voor gevolg dat hoewel er in principe geen sprake is van vergelijkende examens voor tijdelijke betrekkingen, de facto slechs zij die hebben deelgenomen aan de vergelijkende examens zoals voorzien in het statuut van het Rijkspersoneel volgens dit Statuut van het tijdelijk overheidspersoneel tot tijdelijk personeel kunnen benoemd worden. Zijn dergelijke personen niet ter beschikking en moet er onmiddellijk aangeworven worden, dan zal men krachtens art. 4 van het Regentsbesluit van 30 april 1947 eventueel buiten enig examen om, op de diligentie van de Vaste Wervingssecretaris aangewezen zijn. Deze moet dan uit eigen inspiratie het zindelijk karakter van de aanwerving verzoenen met de hoogdringendheid waarmee deze moet geschieden. Wat de stage betreft, is er ook een afzonderlijk systeem voorzien. Er is geen verwijzing naar de regelen betreffende de stage in het Statuut van het Rijkspersoneel. «Stage:) zou bier geen zin hebben vermits geen vaste aanwerving wordt beoogd. Wel wordt er voorzien in art. 6 in een proeftijd van een maand. Op het einde ervan kan zonder opzeg aan de betrekking een einde gemaakt worden. Artikel 7 laat verstaan dat het tijdelijk personeelslid benoemd wordt voor een bepaalde periode en dat hij v66r het verstrijken daarvan slechts kan ontslagen worden mits een vooropzeg van drie maanden. Globaal bekeken biedt dit statuut van het tijdelijk overheidspersoneel, in grote lijnen, dezelfde waarborgen van onpartijdigheid bij de aanwerving als het Statuut van het Rijkspersoneel. Alles werd wel wat lichter opgevat om sneller te kunnen gaan voor een dan toch slechts tijdelijke aanwerving. Zo stapt men over het organiseren van eigenlijke vergelijkende wervingsexamens om het te stellen met de lager gerangschikten van reeds georganiseerde wervingsexamens en desgevallend stapt men zelfs binnen de perken van het statuut over iedere examenvereiste heen. De ratio is duidelijk : op het ogenblik dat de tijdelijke aanwerving noodzakelijk wordt, is er geen tijd meer om een vergelijkend examen te organiseren. Om zo goed als mogelijk nog ergens objectief te blijven, grijpt men terug naar de resultaten van vergelijkende examens die in de loop van de vorige drie jaar werden georganiseerd voor een gelijkwaardige betrekking in
115
vast verband. Ofschoon deze manier van doen misschien niet de beste kandidaat op dat ogenblik selekteert, sluit ze toch ongebreidelde willekeur uit zonder in de onmogelijkheid te zijn aan het imperatief van de hoogdringendheid te beantwoorden. Niettegenstaande het bestaan van dit statuut, worden nog vele tijdelijken aangeworven bij contract om snel te gaan. Dit wordt nu onmogelijk zoals we verder zullen zien. Bij toepassing van het vernoemde art. 51 van de programmawet 1973-1974, zou de toepassing van dit Regentsbesluit massaal moeten toenemen indien men § 2 van dit artikel 51 geen geweld wil aandoen. Daarom was het noodzakelijk op dit Regentsbesluit even in te gaan. Dezelfde overweging brengt er ons toe eveneens enige aandacht te schenken aan het Regensbesluit van 10 april 1948. Het regelt het statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel. Het omschrijft in artikel 1 de tijdelijke overheidsarbeiders als ieder persoon die voor een beperkte tijd en voor buitengewone werken zijn diensten verleent voor opdrachten die gewoonlijk beschouwd worden als onderhouds- en ambachtswerk. Het statuut van deze personen die, ware ze in vast verband benoemd, tot niveau 4 van het Rijkspersoneel zouden behoren, verschilt wat de aanwerving betreft, in niets van het hiervoren besproken Regentsbesluit van 30 april 1947. Het feit dat er twee Regentsbesluiten uitgevaardigd werden, vloeit voort uit de omstandigheid dat heel ons arbeidsrecht gegrondvest is op het onderscheid tussen arbeiders en bedienden (25). Nu gaat het hier wei niet om een arbeids- of bediendencontract, maar het tijdelijk karakter van die benoemingen brengt mede dat in het statuut regelen te vinden zijn inzake vooropzeg en dagen van gewettigde afwezigheden die naar klassiek model verschillen naargelang de werknemer arbeider is of bediende. Voor de materie der statutaire aanwerving brengt dit onderscheid echter niets bij. Hoofdstuk 6 : Waarom liep het verkeerd in deze «Heerlijke Nieuwe W ereld» der ambtenaren ? De vraag rijst wat in zulk sluitend systeem nog kan misgaan. Het lijkt haast niets te zijn, tenzij men zich buiten het kader van de statuten begeeft. Dit is nu precies wat vanaf de invoering van deze statuten tot op heden onafgebroken geschiedde (26). Historische omstandigheden maakten het noodzakelijk tijdelijken bij {25) Zie: Verslag aan de Regent bij deze besluiten. {26) SAROT: Reflexions a propre du statut des agents de l'Etat; in Revue de ['administration et du droit administratif de Ia Belgique, nrs. 8 en 9. Brussel, biz. 173 e.v. MAST A. : o.c., nr. 173, biz. 151. BUTTGENBACH A. : o.c., nr. 643, biz. 599.
116
contract aan te werven. Zo had de staat van oorlog in 1939 het massaal aanwerven van tijdelijken voor gevolg (K.B. van 30 oktober 1939) op een ogenblik dat het Vast Wervingssecretariaat, wegens de noodtoestand, onmogelijk met de degelijke werving zoals deze voorzien is in het Statuut, kon starten. De auteurs zijn het erover eens dat deze passus van onze geschiedenis aan de basis ligt van wat men later de parallele werving is gaan noemen (27). JEAN SAROT schrijft erover: «Ainsi apparaissait sournoisement ce mal qui devait etre passager, mais qui, en se developpant, est devenu le chancre du recrutement» (28). Het is nu eenmaal zo dat het in het verleden vaak moeilijk is gebleken om de tijdelijke personeelsleden naderhand als buitenstaanders te beschouwen in de zin van het statuut van 1937, voor de toepassing van de regelen betreffende de vergelijkende wervingsexamens en de proeftijd. Deze personen trachten immers steeds door zich te beroepen op de bewezen diensten en op de opgedane ervaring zich te ontdoen van de buitenstaanderspositie die hun normaal, volgens het Statuut van het Rijkspersoneel, inzake werving toekomt. Zij oefenen meer bepaald druk uit op de politieke verantwoordelijken opdat de Regering van het Parlement de bevoegdheid zou krijgen hen zonder noemenswaardige <
(27) (28) (29) Wet Wet Wet (30)
POULLET E. : geciteerd artikel, blz. 294. SAROT J. : geciteerd artikel, blz. 173. Wet van 28 december 1950. B.S. 4 januari 1951. van 27 juli 1953. B.S. 31 juli 1953. van 2 april 1965. B.S. 23 april 1965. van 10 juli 1972. B.S. 15 juli 1972. Regentsbesluit 30 april 1947. B.S. 15 mei 1947.
117
veel ·protest toen heel wat tijdelijken die in bet vergelijkend examen faalden, normaal moesten afgedankt worden. Aan de andere kant was er op 27 mei 1947 een wet tot stand gekomen waarbij bepaalde prioriteiten inzake werving werden uitgewerkt voor personen die zich tijdens de oorlog bijzonder voor bet vaderland hadden ingespannen (31). Welnu, bet vast in functie benoemen van deze tijdelijken betekende in feite een afbreuk aan de prioriteitsrechten der beneficianten van de Wet van 27 mei 1947. De regering moest dus om deze wet te respecteren de tijdelijken als buitenstaanders beschouwen die aileen volgens bet statuut konden worden aangeworven. Zo werden dan meteen ten hunnen aanzien de prioriteitsrechten tegenstelbaar. Tengevolge nu van bet protest dat rees, was aileen bet Parlement bekwaam om van bet statuut af te wijken voor de aanwerving en om impliciet met betrekking tot de tijdelijken afbreuk te doen van de rechten der prioritairen, ingevoerd bij de wet van 27 mei 1947. De regularisatiewetten van 1950 en 1953 voorzien in een systeem van vaste aanwerving der tijdelijke personeelsleden (bij contract geworven) hetzij zonder examen, hetzij na een sterk vereenvoudigd examen dat met grote inschikkelijkheid beoordeeld wordt. Op basis van deze wetten worden 35.000 personeelsleden geregulariseerd, waarvan 1.000 in eerste kategorie (32). SAROT schrijft over deze situatie: «Pendant tout ce temps le recrutement normal a ete pratiquement arrete. C'est dire que les dispositions sur le recrutement - cette piece ma1tresse du statut theoriquement en vigueur depuis vingt ans n'ont existe jusqu'alors que sur papier) (32). Na de vijftiger jaren maken de volledige tewerkstelling en de massale intrede van ambtenaren van de gewezen kolonie bet weer moeilijk om bet wervingssysteem normaal te Iaten !open. De arbeidsplaatsen in de privesector zijn aantrekklijker en de competitiegeest voor een publiek ambt is in bet geheel niet aanwezig. Verder worden de vacante betrekkingen dadelijk ingenomen door gewezen kolonialen (33). Toch worden nog contractuelen aangeworven zodat op 2 oktober 1965 (34) (bij bet einde van een vier jaar lange legislatuur) weer een regularisatiewet gestemd wordt. Hiermee is het echter niet uit. Op 20 december 1974 interpelleert senator VANDEZANDE de Eerste Minister over «de niet-ophoudende politisering van de overheidsdiensten, de voortdurende overtreding van zijn rondschrijven van 20 april 1972 en de ontoereikendheid van de zgn. programmatiewet) (35). Hij stelt dat bet adagium «Blauw, geel of rood, of geen brood) bet nog steeds doet. (31) B.S. 2 en 3 juni 1947. (32) SAROT J. : geciteerd artikel, blz. 174. (33) Wet van 27 juli 1961, gecoordineerd bij K.B. van 21 mei 1964, B.S. 26 mei 1964. (34) Wet, geciteerd in voetnoot 29. (35) Pari. Handelingen, Senaat, gewone zitting 1973-1974, 20 december 1973, blz. 1075.
118
lmmers, de Eerste Minister had· op aandringen van de genoemde senator een rondschrijven aan alle departementen gericht om een wervingsstop van tijdelijken te decreteren. Dit om overhaaste en te flagrante politiek gekleurde benoemingen te vermijden alvorens het inwerkingtreden van de verwachte regularisatiewet, op 25 juli 1972. Toch werden er niettegenstaande dit bevel van de Eerste Minister tussen 20 april en 25 juli ongeveer 6.000 zulke aanwervingen verricht, aldus senator VANDEZANDE. Anderhalf jaar na de laatste regularisatiewet, die op 25 juli 1972 uitwerking kreeg, zijn er volgens de senator opnieuw ongeveer 15.000 tijdelijke personeelsleden contractueel in dienst genomen. Nochtans vormen de vroegere motieven van hoogdringendheid en noodtoestand terwiile van de oorlogsomstandigheden, noch de volledige tewerkstelling van de jaren '60, nog langer enige verantwoording voor deze praktijk. Het is dan ook niet helemaal verwonderlijk datE. POULLET vaststelt dat de Ministers de «parallele aanwerving» als een «verworven recht» beschouwen (36). Uit deze schets van de bestaande praktijken blijkt onmiddellijk dat het probleem van een onpartijdige aanwerving niet gelegen is in het opmaken van dergelijke statuten voor het vast en tijdelijk personeel maar wei in het opstellen van regelen die het niet naleven van deze statuten doeltreffend sanctioneren. Om dit praktisch verwezenlijkbaar te maken, moet de Regering aan personeelsplanning doen en een wervingsplan opstellen dat als machtiging geldt voor iedere werving. Door ten voile gebruik te maken van het systeem der wervingsreserves kan precipitatie op ieder ogenblik vermeden worden, zelfs als de personeelsnood plots hoo~ is. Van beslissend belang is ook dat de interventie van de Vaste Wervingssecretaris steeds geeist wordt, ook voor de werving van contractuelen. Hiervoor komen dan aileen zij in aanmerking die zich als kandidaat hebben gemeld op het Vaste Wervingssecretariaat. Het is immers noodzakelijk de aanwerving bij contract in de wettelijke sfeer te betrekken daar zij zal blijven bestaan voor de werving in die openbare insteilingen die nog op geen enkele manier een statuut hebben en verder voor de werving van het hulppersoneel. De werving bij contract wordt marginaler omdat het doorsneel tijdelijk personeelslid volgens het statuut vervat in het Regentsbesluit van 30 april 1947 zal aangeworven worden. Toch is het belangrijk ook voor dit in principe, nu minder vaak voorkomend verschijnsel, het onmogelijk te maken dat een directe relatie tussen de Minister en de kandidaat de aanwerving van deze laatste zou vergemakkelijken. AI deze punten worden op een min of meer duidelijke wijze behandeld door het artikel 51 van de Wet van 28 december 1973 houdende de budgettaire voorstellen 1973-1974, door het K.B. van 7 maart 1974 (36) POULLET E. : geciteerd artikel, blz. 294.
119
betreffende de werving van personeelsleden in de besturen en andere diensten van de Ministeries en door het K.B. van 3 september 1974 tot aanwijzing van de door hulppersoneel te bekleden ambten waarin bij overeenkomst kan worden aangeworven.
-
120
EINDE DEEL 1 -