N°209
sociaal-economische nieuwsbrieF
CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
NUMMER 209
energie Inleiding
3
Het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
5
Een akkoord in de Nederlandse Sociaal-Economische Raad
8
Energieomschakeling: de Franse manier
13
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
17
• Stuurgroep: Andy Assez, Emmanuel de Bethune, Kris Degroote, Luc Denayer, Tasso Fachantidis, Michèle Pans, Michael Rusinek, Siska Vandecandelaere • Redactie: Gautier Gerome, Arnaud Joskin, Céline Mouffe, Michèle Pans • Redactiesecretariaat: Alain Cabaux • Vertaling: Bernadette Hamende • Opmaak: Lut Van Nuffel • Afterpress: José Marquez Y Sanchez • Website: www.ccecrb.fgov.be • Verantwoordelijke uitgever: Kris Degroote, Blijde Inkomstlaan 17-21, 1040 Brussel
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 3 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Inleiding
Deze Nieuwsbrief is volledig gewijd aan een onderwerp dat zeer sterk aanwezig is op het Europese toneel: de energieomschakeling. Die omschakeling impliceert een geleidelijke vervanging van de fossiele, niet-hernieuwbare energiebronnen, waarvan Europa sterk afhankelijk is, door hernieuwbare en meer lokale energiebronnen, alsook alle sociaal-economische veranderingen die daarmee gepaard gaan. Een dergelijke omschakeling tot stand brengen is uiteraard een hele uitdaging, gelet op de talrijke en complexe maatschappelijke belangen die op het spel staan en die op de gezamenlijke economische actoren betrekking hebben. Een eerste uitdaging vloeit voort uit het feit dat voor de energieomschakeling een reflectie op langere termijn nodig is, die zich dus heel wat verder uitstrekt dan een politieke legislatuur, met kosten en baten die gedurende verschillende decennia moeten worden verdeeld tussen de huishoudens, de ondernemingen en de staat. Een tweede uitdaging bestaat erin een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak te creëren voor de totstandkoming van zo’n omschakeling, om die laatste volledig en efficiënt te kunnen realiseren. Een derde uitdaging bestaat erin de sociaal-economische impact van zo’n omschakeling zo goed mogelijk te meten, gelet op de belangrijke rol die energie speelt in onze maatschappijen en in onze economieën. Een andere uitdaging van formaat is er ten slotte op gericht die omschakeling in goede banen te leiden en daarbij rekening te houden met de grote onzekerheid die op diverse vlakken blijft bestaan, hetzij op het vlak van de toekomstige technologische ontwikkelingen, hetzij wat de economische ontwikkeling van Europa betreft. Vanzelfsprekend impliceert deze noodzakelijke omschakeling de facto ook een sociale en een economische omschakeling. Net nu Europa een uitweg uit de economische crisis tracht te vinden en dit jaar als gastheer voor de Klimaatconferentie optreedt, is de energieomschakeling een kans die het niet mag laten liggen. Onze buurlanden hebben ter zake al behoorlijk wat werk verzet. Zo heeft Duitsland in 2012 ambitieuze doelstellingen tegen het jaar 2050 vastgelegd in zijn zgn. “Energiewende” (i.e. de energieomschakeling in Duitsland), waarin de focus met name ligt op hernieuwbare energiebronnen en op energie-efficiëntie. Dat land vervulde op dat vlak overigens al in 2001 een voortrekkersrol, dankzij zijn zeer opgemerkte “Alliantie voor werkgelegenheid en leefmilieu”1. In deze Sociaal-Economische Nieuwsbrief zijn twee artikels gewijd aan twee andere van onze buurlanden: Nederland en Frankrijk. In 2013 sloot Nederland, in de schoot van zijn Sociaal-Economische Raad (SER), een “Energieakkoord voor duurzame groei”, dat een belangrijke en ambitieuze stap vormt op weg naar een verduurzaming van de energievoorziening van het land tegen het jaar 2050. In 2014, ten slotte, legde Frankrijk een wetsontwerp over de energieomschakeling op tafel, m.n. via de bijdragen van de Conseil économique, social et environnemental (CESE), dat de vaststelling van het energiebeleid tegen het jaar 2050 beoogt. De twee hoofdkenmerken in drie ervaringen waarvan het belang dient te worden beklemtoond, komen er in hoofdzaak op neer dat enerzijds een brede waaier van thema’s werd behandeld, die heel wat verder reiken dan energie in haar strikte betekenis, en dat anderzijds die initiatieven op een breed maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen.
1
Voor meer informatie verwijzen we naar het CRB-advies over energie-efficiëntie in de woningsector in België van 21 december 2005.
pagina 4 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Inleiding
Maar België blijft niet achter. Via zijn nieuwe federale regering en met de steun van de gewesten en van de betrokken actoren, heeft ons land de ambitie om een energievisie te ontwikkelen en een energiepact te sluiten, die de fundering zullen vormen voor het Belgische energiebeleid voor de komende jaren. “De verbintenis van de sociale gesprekspartners ten aanzien van de energie-uitdagingen” (een advies van de CRB van 21 januari 2015) wordt hier integraal weergegeven. Daarin wordt de vastberadenheid van de sociale partners beklemtoond om hun bijdrage te leveren aan zowel de vaststelling van de energievisie als de opstelling van het energiepact. Net als in onze Europese buurlanden zullen ook hier lange en zware inspanningen nodig zijn om tot die energievisie en een energiepact te komen, maar al dat werk is broodnodig. Om resultaat te boeken kan ons land zich laten inspireren door de buitenlandse ervaringen, waaruit het tegelijk de goede praktijken kan overnemen en de valkuilen kan vermijden.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 5 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Op 10 september 2014 onderstreepten de ondervoorzitters van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) het belang van de energie-uitdagingen voor de sociale gesprekspartners. Bijgevolg drukten ze de wens uit dat de CRB gemeenschappelijke basisprincipes zou vaststellen voor een energiebeleid dat samenhang vertoont tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus, met inachtneming van de beleidsverklaringen van de gewesten en van het federaal regeerakkoord. Tijdens zijn vergadering van 15 oktober 2014 schetste het dagelijks bestuur van de CRB de grote inhoudelijke lijnen van dit advies en belastte het de subcommissie Energie ermee dit advies op te stellen. De subcommissie Energie kwam daartoe op 3 november en 5 december 2014 bijeen. Het ontwerpadvies waartoe die vergaderingen leidden, werd op 21 januari 2015 voorgelegd aan de plenaire vergadering van de Raad, die het onderstaande advies heeft uitgebracht. Energie: een dossier van eerste orde voor de sociale gesprekspartners Energie vormt het kloppend hart van onze samenleving; ze is daarom zowel voor de werkgevers als voor de werknemers van essentieel belang. Energie vormt een enorme economische en sociale uitdaging voor het welzijn van de burgers en voor het vermogen van de Belgische economie om toegevoegde waarde en werkgelegenheid te creëren, met name omdat de Belgische economie gespecialiseerd is in energie-intensieve industrietakken. Dit komt ten dele doordat de energieprijzen een rechtstreekse invloed hebben op de koopkracht van alle consumenten (en in de eerste plaats van de minst begunstigde huishoudens), op de kostenstructuur van de ondernemingen en op de loonvormingsmechanismen. Energie vormt een ruime en complexe materie, waarvan de bevoegdheden verdeeld zijn tussen de federale staat en de gewesten. Het energiebeleid treedt in wisselwerking met tal van andere beleidsmaatregelen die zowel op internationaal (mondiaal of Europees) niveau als op nationaal (federaal, gewestelijk) niveau worden genomen, bv. het klimaatbeleid of het industriebeleid. De antwoorden op die energie- en klimaatuitdagingen (met inbegrip van het “Energie/Klimaatpakket 2030”) zullen een weerslag hebben op de energieprijzen, het leefmilieu, de zekerheid van energiebevoorrading, de elektriciteitsproductiecapaciteit, de opleiding en de mobiliteit van de werknemers, de mobiliteit enz. Dit noopt tot een gemeenschappelijke reactie van de sociale gesprekspartners. Energie in de toekomst: een gedeelde verantwoordelijkheid De sociale gesprekspartners beklemtonen het belang om het toekomstige energiebeleid te ontwikkelen op basis van een stabiele, coherente en onderling gecoördineerde langetermijnvisie (2030-2050) die steunt op een kruisbestuiving en een permanente dialoog tussen de sociale gesprekspartners, de administraties en de beleidscellen van de ministers die rechtstreeks en/of onrechtstreeks bij de energieproblematiek betrokken zijn.
pagina 6 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
In haar akkoord kondigt de federale regering aan dat ze het overleg op gang zal brengen en zal vergemakkelijken, om zo tot een energievisie en een interfederaal energiepact te komen. Dat pact zal vanaf eind 2015 concreet uitvoering geven aan de energievisie, rekening houdend met de wereldwijde ontwikkelingen op het vlak van energieverbruik en energiekosten, alsook met de technologie en met de ambities van de EU wat de klimaatdoelstellingen betreft. Om een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak te kunnen garanderen, achten de sociale gesprekspartners het noodzakelijk dat de regering tijdens de ontwikkeling van de energievisie en van het energiepact de betrokken actoren hierbij betrekt, met inbegrip van de interprofessionele sociale gesprekspartners en van hun gewestelijke tegenhangers. Om die reden hebben de sociale gesprekspartners zich vast voorgenomen hun bijdrage te leveren aan zowel de vaststelling van de energievisie als de opstelling van het energiepact. Ze vestigen er de aandacht op dat de CRB en zijn secretariaat, waarvan de kerntaak erin bestaat de dialoog te bevorderen tussen sociaal-economische actoren met bij wijlen tegengestelde belangen, in de loop der jaren ervaring hebben opgedaan in de organisatie van platforms1 voor uitwisseling en dialoog, o.a. met de wetenschappelijke steun van het Federaal Planbureau. De CRB en zijn secretariaat zijn thans bereid om hun ervaring ten dienste van de dialoog tussen de betrokken actoren te stellen. Een werkkader voor de opstelling van een energiepact De sociale gesprekspartners stellen aan de regering een werkkader voor dat het mogelijk maakt de werkzaamheden die zullen resulteren in de ontwikkeling van een energiepact in goede banen te leiden. De hieronder beschreven structuur van dat kader stelt een benadering voor die gestoeld is op de vaststelling van doelstellingen, van middelen en van energiebeleidsmaatregelen. - Doelstellingen: De sociale gesprekspartners die zitting hebben in de CRB zijn van oordeel dat het energiebeleid terzelfder tijd drie doelstellingen moet nastreven: energieprijzen garanderen die voor de ondernemingen (meer bepaald voor de bedrijven die gevoelig zijn voor de energieprijzen en voor de kmo’s) kunnen concurreren met die bij hun buitenlandse concurrenten en die voor de burgers (en meer bepaald voor de minst begunstigden) betaalbaar zijn; de milieulimieten en milieuverbintenissen respecteren; de zekerheid van energiebevoorrading waarborgen. Volgens de sociale gesprekspartners moeten die doelstellingen, binnen het kader van een mondiale economie, bijdragen tot de bestendiging van een duurzame samenleving en van duurzame economische activiteiten, die rijk zijn aan jobs en aan toegevoegde waarde in de nationale economie. Elke van die doelstellingen zou op een slimme manier (d.w.z. specifiek, meetbaar, haalbaar, realistisch en met een welbepaald tijdsdoel voor ogen) moeten worden vastgesteld en gepreciseerd op basis van een aantal indicatoren die zullen worden gekwantificeerd. Huns inziens is het belangrijk een optimaal en continu evenwicht tussen de drie bovenvermelde doelstellingen te waarborgen. 1
Die platforms werden met name samengesteld uit de federale administraties (bv. de algemene directie Energie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, het DG Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, of ook nog de FOD Mobiliteit en Vervoer), gewestelijke administraties en de gewestelijke economische en sociale raden.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 7 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
- Middelen De onderstaande middelen worden door de sociale gesprekspartners als essentieel beschouwd om de drie bovengenoemde doelstellingen te bereiken, rekening houdend met het belang van jobcreatie en van toegevoegde waarde in de nationale economie: energie-efficiëntie (met name in het vervoer en in de woningen); de energiemix; de flexibiliteit van het energieaanbod en de energievraag (“Demand Side Management”); de energie-infrastructuur (waaronder de productiecapaciteit, de interconnecties, de pipelines, de haveninfrastructuur enz.); de organisatie van een energiemarkt die het bestaan van de infrastructuur en adequate “prijssignalen” voor de goede werking ervan waarborgt ; verantwoordelijk gedrag op het vlak van energieverbruik; onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie (waaronder technologische innovaties); de maatschappelijke organisatie (o.a. de ruimtelijke ordening, dichter bevolkte woongebieden, de ligging/vestiging van werkplaatsen enz.); de financieringsmechanismen en toegang tot de financiële middelen. - Werkmethode De sociale gesprekspartners zijn van oordeel dat met de gehanteerde werkmethode moet kunnen worden bepaald hoe diverse middelen en maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd. Om dat te bereiken, moet de werkmethode huns inziens: voor elk middel en de daarbij horende maatregelen kennis ontwikkelen om de impact ervan zo goed mogelijk te beoordelen; voor elk van die middelen verschillende trajecten in de vorm van “vorken” uitstippelen, alsook maatregelen ontwikkelen om die trajecten te halen; zorgen voor een mogelijkheid om de trajecten bij te sturen in functie van onvoorziene gebeurtenissen, ook op internationaal niveau; zorgen voor een opvolging van de mondiale ontwikkelingen op het vlak van verbruik en energiekosten, alsook van de beschikbare technologie; tot stand komen volgens een iteratief proces, om er aldus voor te zorgen dat met behulp van de gezamenlijke middelen de drie doelstellingen gelijktijdig worden bereikt. Indien het met de gezamenlijke in het vooruitzicht gestelde maatregelen niet mogelijk is de gewenste middelen te bereiken, dan zou het mogelijk moeten zijn de geplande trajecten voor die middelen ter discussie te stellen en aan te passen; de verwezenlijking van die drie doelstellingen op een zodanig dynamische wijze waarborgen, dat, indien de keuze van een middel dat de verwezenlijking van één doelstelling bevordert zou leiden tot de verslechtering van (een van) de twee andere doelstellingen, andere middelen het tegengestelde effect zouden kunnen hebben, waardoor die middelen “elkaar compenseren” en het in globo mogelijk zouden maken de nagestreefde doelstellingen te bereiken. Een continu reflectieproces inzake energie De sociale gesprekspartners die zitting hebben in de CRB verbinden zich ertoe hun werkzaamheden voort te zetten in het kader van de werkmethode zoals die in dit document wordt uiteengezet. Ze zullen bovendien aandachtig de maatregelen opvolgen die de verschillende regeringen op het vlak van energie voorstellen, waaronder de maatregel die bestaat in de vaststelling van een energienorm. Ten slotte zullen ze erop toezien dat die maatregelen in de lijn liggen van hun beschouwingen op het vlak van energie.
pagina 8 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Een akkoord in de Nederlandse Sociaal-Economische Raad
In september 2013, na een proces van zes à zeven maanden, heeft Nederland binnen zijn SociaalEconomische Raad (SER)1 een “Energieakkoord voor duurzame groei” gesloten. Dat akkoord betekent een grote stap voorwaarts, waarmee op ambitieuze wijze een “schonere” toekomst voor het land wordt uitgetekend en het energiebeleid, het klimaatbeleid en nieuwe technologieën hand in hand gaan. Voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis hebben meer dan veertig organisaties, waaronder de regering (op nationaal, regionaal en lokaal niveau), de werkgevers, de vakbonden, de milieuorganisaties, andere organisaties van het maatschappelijk middenveld en de financiële instellingen, zich verbonden tot een kern van akkoorden waarvan de tenuitvoerlegging moet uitmonden in schone en betaalbare energie, het creëren van veel jobs en een kans voor Nederland om een goede positie te verwerven op de mondiale markt van de schone technologieën. Hoe zijn zoveel partijen met dermate verschillende belangen erin geslaagd om binnen zo een korte tijdsspanne zulke ambitieuze doelstellingen vast te leggen? Hoe ziet die succesformule er eigenlijk uit? Deze en andere vragen stelde het secretariaat aan de heer Ton Van De Wijst, directeur van de directie Economische zaken bij de SER. Hieronder geven we zijn elementen van antwoord weer. EEN AMBITIEUS AKKOORD… In dat akkoord verbinden de partijen zich ertoe de vier navolgende kwantitatieve doelstellingen te bereiken: gemiddeld 1,5% per jaar besparen op het finale energieverbruik, wat zou resulteren in 100 petajoule tegen 2020; het aandeel van de productie van hernieuwbare energie verhogen van de huidige 4% tot 14% in 2020 en tot 16% in 2023; 15.000 voltijdbanen creëren, waarvan een groot deel gedurende de eerste jaren. Om die doelstellingen te bereiken werd het akkoord ingedeeld in tien pijlers, die elkaar onderling versterken en een geïntegreerd en samenhangend geheel vormen. Die tien pijlers zijn: energiebesparing in de gebouwde omgeving en energie-efficiëntie; opschalen van hernieuwbare energieopwekking; stimuleren van decentrale duurzame energie; het energietransportnetwerk gereed maken voor een duurzamere toekomst; een goed functionerend Europees systeem voor CO2-emissiehandel (ETS); CCS (afvang en opslag van CO2) en kolencentrales; mobiliteit en transport; arbeidsmarktarrangementen rond werkgelegenheid en scholing; stimulering commercialisering van innoverende energietechnologie voor groei en export; financiering van duurzame investeringen. Het akkoord focust op energie-efficiëntie als basis ter versterking van het concurrentievermogen en om de hierboven opgesomde doelstellingen te bereiken. Door in de loop van de komende jaren aanzienlijke investeringen in de nieuwe energietechnologieën vrij te maken, wil het akkoord niet alleen de binnenlandse markt stimuleren, maar ook de positie van Nederland op de mondiale markt versterken 1
Sociaal-Economische Raad (SER). Deze adviesraad, die is samengesteld uit de werkgeversvertegenwoordigers, de werknemersvertegenwoordigers en onafhankelijke deskundigen, is de Nederlandse homoloog van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 9 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Een akkoord in de Nederlandse Sociaal-Economische Raad
en een sterke impuls geven aan de economische groei en, bijgevolg, aan de werkgelegenheid (met name in de kmo’s), en wil het Nederland op die manier minder afhankelijk maken van invoer uit het buitenland en de lasten voor de burgers en voor de ondernemingen verlichten om die doelstellingen te bereiken. Het akkoord biedt perspectieven aan de ondernemingen en aan de burgers, door hun een zeker rechtskader en een aantrekkelijk financieel kader aan te reiken om te investeren in energiebesparing of nieuwe energietechnologieën. Burgerinitiatieven zien het daglicht: er bestaan al heel wat burgercoöperatieven die gezamenlijk investeren in zon- of windenergie. Het akkoord geeft een echte boost aan de energiedynamiek van het land. …DAT PAST IN DE TIJDSGEEST Waarom kon dit akkoord tot stand komen? Men kan zeggen dat de energie- en klimaatproblematiek en het voornemen om de energievoorziening van Nederland duurzamer te maken, pasten in de tijdsgeest. Zowel het publiek als zijn beleidsvertegenwoordigers waren er klaar voor om grote inspanningen te leveren om een dergelijke energieomschakeling tot een goed einde te brengen. Men was er zich echt van bewust dat men de particuliere belangen moest overstijgen om een groeitraject te bereiken dat wordt bepaald door energie- en klimaatdoelstellingen en dat een hoger gemeen goed in zich draagt dat zou worden omgezet in winsten op het vlak van concurrentievermogen en werkgelegenheid en tegelijk het land minder afhankelijk zou maken. De investeerders in het algemeen, en die welke inzetten op hernieuwbare energie in het bijzonder, die hun vingers al hadden verbrand aan de aaneenschakeling van verschillende beleidsmaatregelen en –instrumenten als gevolg van wijzigend gedrag van de opeenvolgende regeringen, waren vragende partij voor een stabiel kader. De ambitieuze klimaatdoelstellingen konden in de toenmalige context van rechtsonzekerheid niet worden uitgestippeld. Heel wat partijen wilden op nationaal niveau actie ondernemen. In april 2011 al kreeg een Kamermotie met betrekking tot een volledig duurzaam energievoorzieningssysteem tegen het jaar 2050 alom brede steun. Nadat de Sociaal-Economische Raad van Nederland (SER) in juni 2012 van de minister van Economische zaken een adviesvraag over « Energie en Economie » had ontvangen, die kaderde in de Europese klimaatdoelstellingen2, nam de SER de handschoen op en fungeerde hij als platform en facilitator om het proces op gang te brengen en in goede banen te leiden. Op 16 november 2012 bracht hij een advies “Naar een energieakkoord voor duurzame groei” uit, dat pistes aanreikt opdat energie en economie elkaar wederzijds kunnen versterken en daarbij rekening wordt gehouden met de strijd tegen de klimaatverandering en met de continuïteit van de energievoorziening (betaalbare, betrouwbare en schone energie). Dat advies gaf het startschot voor het proces dat heeft geleid tot het Energieakkoord in kwestie. De SER was de ideale plaats om het proces te organiseren en tot een akkoord te komen dat zo veel betrokken spelers uit zoveel verschillende werelden met elkaar verbindt. Met zulke ambitieuze doelstellingen moest dat akkoord ook een maximale maatschappelijke steun genieten. Er was dan ook een acute nood aan sociale samenhang aanwezig en de Nederlandse SER, die zich kon beroepen op zijn grote ervaring als organisator van de sociale dialoog, heeft die rol van maatschappelijke facilitator en als platform voor uitwisseling graag opgenomen. En hij is in zijn opzet geslaagd. 2
De CO2-uitstoot tegen het jaar 2050 met 80% tot 95% verminderen in vergelijking met 1990.
pagina 10 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Een akkoord in de Nederlandse Sociaal-Economische Raad
DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD, PLATFORM EN FACILITATOR Hoe is de SER te werk gegaan om het Energieakkoord te bereiken? Het proces begon in februari 2013 en duurde bijna zeven maanden. Tientallen Nederlandse wetenschappers, zakenmensen, politici en andere betrokken partijen brachten hun ideeën en standpunten in. Ze namen deel aan vergaderingen overal te lande, aan brainstormingsessies in de SER en aan online raadplegingsprocedures, wisselden brieven uit of voerden diepgaande gesprekken. Meer dan veertig representatieve organisaties, d.i. zowat duizend personen, namen aan die intense onderhandelingen deel, die plaatsvonden binnen de Energiegroep van de SER. Iedere stroming was vertegenwoordigd: werkgevers en vakbonden en milieuorganisaties (die voor hun onderlinge coördinatie zorgden), maar ook vertegenwoordigers van de (centrale en provinciale) overheid. Een centrale kern (“de regiegroep”) die bestond uit een twintigtal personen uit het secretariaat en uit onderzoeksinstituten nam deel aan de eigenlijke opbouw van het ganse proces en zorgde ook voor de coördinatie ervan. De regie stelde vier thema’s vast die in een geschikte “overlegtafel” ten gronde moest worden geanalyseerd. Die vier thema’s waren: energiebesparing in de gebouwen en decentrale energieopwekking; de industrie en het Europees systeem voor CO2-emissiehandel, de prijs van CO2; mobiliteit en transport; commercialisering en innovatie inzake energietechnologieën. Het betrof hier netelige en moeilijke kwesties. Het thema energiebesparing in de gebouwde omgeving, waarover in eerste instantie consensus leek te heersen, stuitte op het bestaande wetgevende systeem, dat de taak lastiger dan verwacht maakte. Energie voor de bedrijven en het ETS is een complex onderwerp, gezien het moeilijke evenwicht tussen het streven naar emissiereductie en de noodzaak om concurrerend te blijven op de mondiale markt. Het thema mobiliteit en transport was evenzeer complex, wegens de uiteenlopende belangen die daarin speelden en de sleutelpositie van Nederland op logistiek vlak. Voor elke tafel stelde de regiegroep een startdocument op, dat de overlegopdrachten en –taken bevatte. Het document beschreef het vraagstuk dat moest worden behandeld (omschrijving van het probleem), de stand van zaken, de vooruitzichten en het plan van aanpak. Op basis daarvan werd elke tafel, die 15 tot 20 deelnemers bijeenbracht die de diverse organisaties vertegenwoordigden, ermee belast de maatregelen te bedenken en te ontwikkelen die nodig zijn om aan het lastenboek te voldoen. Die organisaties werden vertegenwoordigd in functie van de behandelde thema’s (de vertegenwoordigers van de huurders werden bijvoorbeeld op de werkzaamheden van de eerste overlegtafel uitgenodigd) en van hun belangen in het bestudeerde thema. Dat was van groot belang voor de toekomstige aanvaardbaarheid van het resultaat. Het secretariaat van de SER faciliteerde het proces en kreeg, gelet op het technische karakter van sommige dossiers, de hulp van consultants uit private consultancybureaus en uit onderzoeksinstituten (Energieonderzoek Centrum Nederland, Planbureau voor Leefomgeving) voor de voorbereidende studies en berekeningen3, en van ambtenaren met een goede kennis van de onderwerpen en een grondige juridische kennis om de effecten van de maatregelen te berekenen, ervoor te zorgen dat ze concreet werden vertaald en vervolgens de efficiëntie van de maatregelen te evalueren. Het secretariaat werd aldus ondersteund door consultants omwille van hun kennis van de materie en van het probleem, voor hun juridische kennis, en om de efficiëntie te garanderen van de maatregelen die door elke tafel zouden worden voorgesteld. Elke tafel kwam om de 2-3 weken bijeen en besliste dan over de output 3
De instituten beschikten over zes weken om het economische model te doen draaien en de sociaal-economische impact van de tijdens de onderhandelingen voorgestelde en besloten maatregelen te ramen.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 11 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Een akkoord in de Nederlandse Sociaal-Economische Raad
voor de volgende vergadering. Ze had 4 tot 5 maanden tijd om het resultaat van haar onderhandelingen af te leveren. De regiegroep zorgde voor de horizontale coördinatie van de verschillende tafels en zag erop toe dat een strategische visie uit de bus kwam. Vervolgens werd een vijfde tafel op stapel gezet rond de financiering van de gesloten akkoorden. De Nederlandse en institutionele banken, de pensioenfondsen en de verzekeringsmaatschappijen werden hierbij betrokken om na te gaan in welke mate ze geïnteresseerd zouden kunnen zijn in de resultaten van het akkoord en in de financiering ervan; met andere woorden: om te vernemen hoe ze dat akkoord zouden kunnen ondersteunen. Wat de financiering van de volledige overlegprocedure betreft, moet worden beklemtoond dat de SER op aanzienlijke financiële middelen kon rekenen om die onderhandelingen te organiseren. Zoals hierboven al werd aangehaald, paste het ganse proces in de tijdsgeest. Het Nederlandse regeerakkoord was op dat vlak overigens ambitieus en er was dan ook een echte politieke wil om resultaat te boeken. Voor het hele proces werden bijgevolg de nodige fondsen vrijgemaakt. Bovendien stelden de private consultants hun competenties gratis ter beschikking van de SER. De onderzoeksinstituten van hun kant factureerden hun prestaties aan het ministerie van Milieu en van Economische zaken. EEN DYNAMIEK IS OP GANG GEBRACHT Die maanden van intense onderhandelingen hebben alle deelnemende organisaties in staat gesteld elkaar beter te leren kennen en elkaars belangen beter te begrijpen. De SER leverde een zware communicatie-inspanning tussen de verschillende werkzaamheden die aan elke pijler gewijd waren. Hij legde contacten met de provincies, de gemeenten enz. Dat is een uiterst waardevolle erfenis en bagage voor de toekomst. Het proces is overigens nog lang niet afgelopen. De deelnemende partijen hebben met dit akkoord hun betrokkenheid bij de doelstellingen, bij de aangegeven maatregelen en bij de daaraan verbonden garanties vast verankerd. Het akkoord betekent dus het begin van een weg die de komende jaren verder moet worden gevolgd. De deelnemende partijen verbinden zich met dit akkoord ertoe op de ingezette weg verder te gaan, hun verantwoordelijkheden op te nemen, in het volle bewustzijn dat dit in de toekomst ongetwijfeld nieuwe uitdagingen, geleidelijke bijsturingen en bijkomende inspanningen met zich zal brengen. De partijen zijn overeengekomen dat aanvullende maatregelen zullen worden gezocht en vastgesteld indien de doelstellingen niet daadwerkelijk worden gerealiseerd. Volgens de cijferramingen van de onderzoekscentra4 kunnen de doelstellingen op het vlak van energiebesparing, energie-efficiëntie en werkgelegenheid immers worden gehaald, maar zal dat grote, ja zelfs zeer aanzienlijke inspanningen vergen. De weg is nog lang. De visie en de plan van aanpak voor de komende jaren moeten nog worden ontwikkeld. Om die reden werd in oktober 2013 binnen de SER een speciale commissie opgericht die moet zorgen voor de opvolging van het akkoord en voor de effectieve participatie van alle betrokken partijen. Die onafhankelijke commissie, die vertegenwoordigers van de verschillende organisaties bijeenbrengt en waarvan de voorzitter voor vier jaar wordt verkozen door de vertegenwoordigers van alle ondertekenende 4
Energieonderzoek Centrum Nederland, Planbureau voor Leefomgeving en het Economisch Instituut voor de Bouw
pagina 12 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie
Een akkoord in de Nederlandse Sociaal-Economische Raad
partijen van het akkoord, moet toezien op de voortgang en moet deze beoordelen. Die commissie kan ook de voorgestelde maatregelen herzien of bijstellen in het licht van de al geboekte resultaten. Ze moet een jaarverslag uitbrengen dat als basis zal dienen voor de bredere evaluatie die voor 2016 is gepland en moet het werkprogramma en de implementering van de maatregelen voorbereiden. Naargelang van de behoeften stelt ze werkgroepen in en organiseert ze conferenties en online raadplegingen. Ook hier blijft de Sociaal-Economische Raad dat proces van verankering van de aangegane verbintenissen faciliteren en de voortgang en goede governance ervan verder opvolgen. Het grote publiek kan op de website van de SER al de barometer van de geleverde inspanningen en van de geboekte resultaten volgen en kan zich regelmatig op de hoogte stellen via de informatiebrief van de SER die aan het Energieakkoord is gewijd. Men wil dan ook echt het publiek bij het ganse proces betrekken en het op een transparante wijze informeren.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 13 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Energieomschakeling: de Franse manier
In Frankrijk hechtte de Assemblée nationale op 14 oktober 2014 in eerste lezing haar goedkeuring aan een ontwerp van wet1 over de energie-omschakeling dat werd gepresenteerd door mevrouw Ségolène Royal, minister van Ecologie, Duurzame ontwikkeling en Energie. Het ontwerp wordt op dit ogenblik behandeld in de Sénat. Het wetsontwerp, dat het energiebeleid voor de komende 40 jaar uittekent, lokte in Frankrijk heel wat debatten uit, welke zeker werden verrijkt door de Franse Conseil économique, social et environnemental (CESE), die sedert januari 2013 niet minder dan vijf adviezen ter zake uitbracht. Het ontwerp heeft tot doel impulsen te bieden voor een positieve ecologie die belemmeringen wegwerkt en initiatieven vrijmaakt, waarbij wordt vermeden de verschillende energievormen tegen elkaar op te zetten, maar integendeel wordt gewerkt aan hun complementariteit vanuit het dynamische perspectief van een nieuw, meer gediversifieerd en evolutief energiemodel. Met de wereldklimaatconferentie van eind 2015 in Parijs in het vizier, wil de Franse regering proberen het voorbeeld te geven en aan te tonen dat economische groei, sociale vooruitgang en ecologie met elkaar kunnen worden verzoend. KENMERKEN VAN HET WETSONTWERP Het wetsontwerp bevat 64 artikelen en heeft tot doel de energiefactuur van Frankrijk te drukken en tegelijk de opwarming van de aarde te bestrijden. Het bindt ook de strijd aan met de energiearmoede en wil het recht van alle gezinnen op – betaalbare – energie garanderen. Het bevat een geheel van doelstellingen die aansluiten bij het Europese klimaatakkoord van 24 oktober 2014 en geeft aan welke middelen moeten worden aangewend om die doelstellingen te bereiken. Volgens minister Ségolène Royal is, gespreid over drie jaar, 10 miljard euro nodig om de energieomschakeling te financieren. Ze wijst erop dat dit bedrag niet louter als een begrotingsuitgave mag worden gezien, maar als hefboom zou moeten dienen om activiteit en werkgelegenheid te creëren. Het wetsontwerp streeft er o.m. naar om, in een periode van drie jaar, 100.000 banen te scheppen in het kader van de “groene groei”. Met name op het vlak van de renovatie van gebouwen, een kweekvijver van niet-verplaatsbare jobs, hoopt de minister de werkloosheid te helpen bestrijden. INHOUD VAN HET WETSONTWERP De doelstellingen: - terugdringing van de broeikasgassen (bkg’s) met 40 % in de periode 1990-2030 en met 75% in de periode 1990-2050;
1
Projet de loi de programmation de la transition énergétique pour la croissance verte
pagina 14 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Energieomschakeling: de Franse manier
- halvering van het energieverbruik in de periode 2012-2050, met een tussentijds streefdoel van -20% in 2030; - 30% minder verbruik van fossiele energie in de periode 2012-2030; - verhoging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen tot 23% in 2020 en 32% in 2030; - begrenzing van de nucleaire capaciteit tot 63,2 gigawatt (het huidige vermogen), aangezien Frankrijk het aandeel van kernenergie tegen 2025 wil verlagen van 75 tot 50%. Daartoe worden twee instrumenten in het leven geroepen om het energiebeleid te sturen: een koolstofbeperkende strategie (die koolstofbudgetten zal vastleggen) en een meerjarig energieprogramma (PPE), beide voor de periodes 2015-2018, 2018-2023 en 2023-2028. De middelen: - Een groter aandeel hernieuwbare energiebronnen Het is de bedoeling de productie van hernieuwbare energiebronnen – zoals hout, biomassa of afval – in 15 jaar tijd te verdubbelen opdat ze 40% van de elektriciteit, 38% van de warmte en 15% van de brandstoffen leveren. In dit kader zal een enveloppe van 400 miljoen euro worden gecreëerd om de middelen van het Fonds Chaleur2 in 2017 twee keer zo groot te maken. Ter aanvulling van de windenergie, de mariene energie en de zonnepannelen, zullen in een periode van drie jaar 1500 “biogasprojecten“ worden gelanceerd in landelijke gebieden om energie te produceren uit landbouwafval, waarvoor 100 miljoen euro wordt uitgetrokken. - Schoner vervoer In Frankrijk is 27% van de uitstoot van broeikasgassen afkomstig van het vervoer. Daar is dus een reëel reductiepotentieel aanwezig, voor zover het vervoer minder afhankelijk wordt van koolwaterstof. Daarom plant de regering een bonussysteem voor de aankoop van elektrische voertuigen door particulieren en de installatie van 7 miljoen oplaadpunten tegen 2030. Het voertuigenpark van de Staat en de openbare instellingen zal, in geval van vervanging, ten minste 50% herlaadbare elektrische of hybride voertuigen moeten opnemen of voertuigen met een lage uitstoot van broeikasgassen en andere luchtvervuilers. De verhuurders van auto’s – met en zonder chauffeur – en de taxibedrijven zullen eveneens ten minste 10% “schone” wagens moeten aanschaffen vóór 2020. Particulieren zullen ook een premie krijgen wanneer ze hun dieselwagen vervangen door een voertuig dat in aanmerking komt voor de ecologische bonus. De gedecentraliseerde overheden en openbare instellingen zullen, voor de financiering van hun schone voertuigen, een beroep kunnen doen op in totaal 5 miljard euro leningen die de Caisse des dépôts zal uitgeven tegen het tarief van de “Livret A”3. Vanaf 2018 zal elke onderneming met 100 loontrekkers of meer die is gevestigd binnen de perimeter 2
Het Fonds Chaleur of Fonds Chaleur Renouvelable is een financieel ondersteuningsinstrument dat de Franse Staat heeft ingesteld in het kader van het milieuforum “Grenelle de l’Environnement”. Het fonds streeft ernaar de warmteproductie uit hernieuwbare energiebronnen (biomassa, aardwarmte, zonnewarmte …) verder te ontwikkelen. Het richt zich tot collectieve woningen, gedecentraliseerde overheidsbesturen en openbare instellingen en alle ondernemingen (landbouw, industrie, tertiaire sector).
3
spaarrekening (1% op dit ogenblik)
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 15 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Energieomschakeling: de Franse manier
van een “plan de déplacements urbains” (stedelijk mobiliteitsplan) zelf een mobiliteitsplan moeten uittekenen dat het gebruik van het openbaar vervoer en autodelen aanmoedigt. Om ook het fietsen te promoten wordt het principe van een door de werkgever uitgekeerde fietskilometervergoeding algemeen ingevoerd; het bedrag ervan moet bij decreet worden vastgelegd. - Beter geïsoleerde gebouwen In Frankrijk vertegenwoordigt het energieverbruik in gebouwen bijna de helft (44%) van het totale verbruik van het land. Het wetsontwerp wil het energieverbruik tegen 2050 halveren en 500.000 woningen per jaar renoveren. Deze laatste doelstelling was al vooropgesteld tegen 2012, maar werd niet gehaald. De energieprestatie zal voortaan deel uitmaken van de criteria van een “fatsoenlijke woning”. Vanaf 2017 wordt voor alle nieuwbouw een carnet numérique de suivi et d’entretien du logement (een digitale agenda betreffende de follow-up en het onderhoud van de woning) ingevoerd om de gezinnen te helpen bij hun renovatieplannen. Ook een belastingverlichting van 30% van het bedrag van energierenovatiewerken is gepland. - Minder verspilling en meer kringloopeconomie vanaf het ontwerp van de producten tot de recyclage ervan De kringloopeconomie, die afval omvormt tot grondstof, moet het mogelijk maken het naar stortplaatsen overgebrachte afval tegen 2025 met de helft te verminderen en 70% van het afval in de takken gebouwen en openbare werken en 55% van het ongevaarlijk afval tegen 2020 te recycleren. De gedecentraliseerde overheden zullen meer bioafval bij de bron moeten sorteren. EEN WETSONTWERP WAAROP DE SOCIALE PARTNERS HUN STEMPEL HEBBEN GEDRUKT Begin 2012, in het verlengde van de presidentsverkiezingen en de meerderheidswissel, kondigde de nieuw verkozen president aan dat bij het begin van de regeerperiode werk zou worden gemaakt van een wetsontwerp over de energieomschakeling. De CESE nam toen het initiatief om een advies ter zake uit te brengen. Het advies met als titel “La transition énergétique: 2020-2050, un avenir à bâtir, une voie à tracer“ droeg, in de aanloop naar het bewuste wetsontwerp, bij tot het beleidsdebat over de materie. Het advies werd mee opgesteld door klimatoloog Jean Jouzel van de Groupe des personnalités qualifiées, tevens ondervoorzitter van de Groupe d’experts intergouvernemental sur l’évolution du climat (GIEC), en door Catherine Tissot-Colle van de Groupe des entreprises. Na dat eerste advies werden er nog vier gepubliceerd. De eerste drie hadden betrekking op de financiering van de energieomschakeling, de energie-efficiëntie en de aanpassing van Frankrijk aan de klimaatverandering. Het vierde werd uitgebracht in antwoord op een dringende vraag van de regering betreffende het wetsontwerp zelf. Voor dat vierde advies hield de CESE één enkele hoorzitting, nl. met minister Ségolène Royal. Het is belangrijk erop te wijzen dat de regering bij de opstelling van het wetsontwerp rekening heeft gehouden met bepaalde aanbevelingen in het advies. Nadat het wetsontwerp was voltooid, werd de CESE nogmaals door de regering geraadpleegd. Sommige andere aanbevelingen van de CESE werden vervolgens overgenomen door parlementsleden die amendementen voorstelden. De verslaggevers, Laurence Hézard et Jean Jouzel, werden gehoord in de Assemblée nationale en in de Sénat. Het is natuurlijk nog te vroeg om zich een beeld te vormen van de invloed van het advies op het wetsontwerp; dit zal pas duidelijk worden nadat de wet is goedgekeurd.
pagina 16 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
energie Energieomschakeling: de Franse manier
BESLUIT Zoals we in het begin van het artikel al hebben onderstreept, wil de Franse regering het voorbeeld geven met de wereldklimaatconferentie van eind 2015 in Parijs in het vooruitzicht. Velen zijn evenwel van oordeel dat de vermelde doelstellingen weliswaar ambitieus zijn, maar te veraf liggen en dat de kans groot is dat de voorgestelde middelen niet zullen volstaan. Het hoofdstuk Vervoer in het wetsontwerp stimuleert in zeer hoge mate de bouw van elektrische voertuigen, maar zwijgt over fundamentele mobiliteitsaspecten als de strijd tegen de stedelijke expansie, de omschakeling van de transportinfrastructuur naar minder vervuilende oplossingen of nog de verlaging van de maximumsnelheden. De kernenergie, van haar kant, blijft de energiepilaar van het land, maar zal aan belang inboeten dankzij de sterkere ontwikkeling van de hernieuwbare energiebronnen. Het wetsontwerp zal wellicht in maart of april 2015 door de Assemblée nationale worden aangenomen.
Sociaal Economische Nieuwsbrief > pagina 17 CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
nieuws Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
Advies over het nieuwe tarievenbeleid van de NMBS In het vooruitzicht van de onderhandelingen over het nieuwe tarievenbeleid dat zal worden opgenomen in de nieuwe beheersovereenkomst van de NMBS, hebben de sociale gesprekspartners die zitting hebben in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en in de Nationale Arbeidsraad op 21 januari 2015 een initiatiefadvies uitgebracht. In dat advies stellen ze de basisprincipes vast waarop het nieuwe tarievenbeleid van de NMBS volgens hen zou moeten steunen. Die principes strekken ertoe dat de kosten van de woon-werkverplaatsingen geen belemmering zouden vormen voor de keuze van een baan of voor de geografische mobiliteit, en evenmin enige bron van discriminatie tussen de werknemers zouden vormen. De Raden houden een pleidooi voor een nieuw tarievenbeleid van de NMBS dat de mensen aanmoedigt om zich met de trein te verplaatsen, en dat bijgevolg mee een bijdrage levert tot de vermindering van de steeds nijpender wordende congestieproblemen, die nefaste gevolgen hebben voor zowel de economie als de werking van de arbeidsmarkt, het leefmilieu en de volksgezondheid. Daartoe roepen ze de verschillende bevoegdheidsniveaus op erover te waken dat hun beleidslijnen onderling in samenhang zijn en elkaar niet opheffen. De Raden wensen geen differentiatie van de tarieven van de abonnementen voor de woonwerkverplaatsingen (trajecttreinkaarten en halftijdse treinkaarten) in functie van het uur van de dag en/of van de bezettingsgraad van de spoorlijn. Dergelijke vormen van differentiatie zouden immers leiden tot discriminatie van werknemers op basis van hun werkuurregeling of van hun woonplaats. De Raden pleiten ervoor dat jongeren die alternerend leren en werken, ongeacht hun opleidingsinstelling, de schooltarieven van de NMBS kunnen genieten. Ze pleiten ook voor een gelijke behandeling inzake de tarifering voor de halftijdse treinkaarten (halftijdse werknemers) en de trajecttreinkaarten (voltijdse werknemers). Volgens de Raden zou dat nieuwe beleid enerzijds tegemoet moeten komen aan de behoefte aan stabiliteit in de werknemers- en werkgeversbijdragen aan de kosten van het gemeenschappelijk openbaar vervoer en administratief beheerbaar moeten zijn, en anderzijds voldoende dynamisch moeten zijn om te kunnen inspelen op de gewijzigde mobiliteitsbehoeften die voortvloeien uit de maatschappelijke ontwikkelingen (co-ouderschap) en de beleidsevoluties inzake mobiliteit (mobiliteitsbudget). Het advies kan worden geraadpleegd op de website van de Raden1.
1
http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc15-110.pdf
pagina 18 > Sociaal Economische Nieuwsbrief CRB Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
SECRETARIAAT CRB Een studie- en documentatieopdracht
De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die werd opgericht in 1948, is een raad waar gesprekspartners overleg plegen. Het is de bedoeling de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers via de raad te betrekken bij de uitwerking van het economisch beleid. De raad is bevoegd voor alle kwesties die van belang zijn voor het bedrijfsleven ; hij heeft alleen een adviserende opdracht. Specifiek voor de raad is dat de verschillende standpunten er aan elkaar worden getoetst en dat zo een dialoog tussen de leden ontstaat. De raad is dus enerzijds, een trefpunt van ideeën, waar de meningen worden vergeleken en waar het komt tot gemeenschappelijke voorstellen waarin het algemeen belang het haalt op de particuliere belangen en, anderzijds, tevens een schakel van het economisch beleid, die zijn voorstellen samenvat in adviezen ten behoeve van de economische beleidmakers. Het secretariaat van de raad heeft een dubbele taak ; het is belast met het griffiewerk en het economaat en het brengt de documentatie voor de werkzaamheden van de raad samen. Met de jaren heeft het deze tweede functie sterk ontwikkeld. In uitvoerige studienota’s behandelt het niet alleen problemen die aan de raad worden voorgelegd, maar ook onderwerpen waarvan het meent dat ze aandacht van de sociale gesprekspartners en van de politieke beleidmakers moeten krijgen. Voorts publiceert het geregeld algemene informatienota’s en allerhande statistische dossiers. Bij dit alles komen de uitstekende relaties die het onderhoudt met de studiediensten van de nationale en internationale instellingen het secretariaat goed te pas. Voor de Sociaal-Economische Nieuwsbrief draagt het secretariaat in het kader van zijn studie- en documentatieopdracht alleen de verantwoording.
Robert Tollet Voorzitter Luc Denayer Secretaris Kris Degroote Adjunct-secretaris