Tom Meijer
1
Muziek op straat: het draaiorgel
In veel steden en dorpen i n Nederland is het draaiorgel een bekend verschijnsel. De orgelman heeft zijn instrument op een geschikte plaats neergezet en presenteert zijn geldbakje aan het passerende publiek. De muziek klinkt al van verre, het repertoire varieert van evergreens en musicals tot licht-klassiek. De mensen weten wat er gaat komen, sommigen pakken alvast h u n portemonnee. K i n d e r e n krijgen van vader of moeder een muntje, dat vervolgens i n het bakje wordt gestopt. De cultuur r o n d het straatdraaiorgel is een typisch Nederlandse traditie. Toch liggen de wortels van het draaiorgel niet i n ons land. H e t is ontstaan i n Italië en ontwikkeld i n Duitsland, Frankrijk en België. Maar alleen i n N e d e r l a n d kwam het 'pierement' tot grote bloei en is men - vooral na 1945 - dit instrument als een belangrijk onderdeel van de Nederlandse folklore gaan beschouwen. De geschiedenis van het straatdraaiorgel gaat terug tot de 18e eeuw. R o n d 1720 waren de zogenaamde kanarieorgeltjes o f serinettes populair. D i t waren kleine, automatisch spelende orgeltjes die voorzien waren van een tiental tinnen pijpjes. D o o r aan een klein slingertje te draaie n k o n m e n simpele eenstemmige melodietjes laten k l i n k e n . H e t serinette d i e n d e o m kooivogels liedjes te leren zingen, d o o r ze steeds hetzelfde wijsje op het orgeltje te laten horen. A l gauw gingen straatzangers deze kanarieorgeltjes gebruiken o m zichzelf te begeleiden. H e t eerst gebeurde dit i n Italië. De oudst bekende afbeelding en beschrijving van een straatorgeldraaier is te vinden i n het te Rome verschenen boek Cabinetto Armonicovan F. B o n a n n i uit 1722. Vele Italiaanse straatmuzikanten trokken met h u n draaiorgeltje naar andere landen en zorgden zo voor een snelle verbreiding van deze v o r m van straatmuziek. In Duitsland en Frankrijk werd h u n voorbeeld al snel gevolgd. H e t was voor velen een voordeel dat m e n zelf geen muziekinstrument - zoals een citer, fluit o f lier - hoefde te bespelen, maar k o n volstaan met het simpele draaien aan een klein en gemakkelijk draagbaar orgeltje. H e t geluid van de orgelmuziek was h o o g en ijl en stond i n scherp contrast met de diepe basstem van de zanger. M e n had dus de behoefte aan sterker en voller klinkende muziek en hiertoe moest men meer en grotere pijpen i n de orgels bouwen. In het Duitse Schwarzwald en i n Parijs ontstonden tussen 1800 en 1840 de eerste echte draaiorgelfabrieken. De kleine, draagbare orgels groeiden uit tot de zogenaamde 'buikorgels', die zo zwaar waren dat ze met een riem o m de hals moesten worden gedragen en voor de buik van de muzikant kwamen te hangen. Toen de orgels n o g groter en te zwaar werden o m te dragen, ging men ertoe over o m ze tijdens het spelen op een ondersteuning te plaatsen. M e n spreekt hier wel van zogenaamde 'pootorgels'. In een volgend stadium werden de instrumenten op een driewielige wagen geplaatst en zo ontstond het rijdende straatdraaiorgel. Reizende muzikanten trokken met h u n instrument van de ene plaats naar de andere. O p kermissen en jaarmarkten waren zij van de partij o m het publiek met muziek op te vrolijken. De orgels waren zo welluidend geworden dat men er niet eens meer bij hoefde te zingen.
1
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van: Gerdy Bijleveld, 'Waar is de orgelman', Volkskundig bulletin 22 (1996) 69-91; J.J.I.. Haspels, Daar zit muziek in (Baarn 1981); Romke de Waard, Van speeldoos tot pierement (Haarlem z.j.) en Het draaiorgel (Garrelsweer 1987); F. Wieffering, Glorieuze orgeldagen (Utrecht 1965); Het pierement, kwartaalblad van de Kring van Draaiorgelvrienden, vanaf 1954.
295
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 1.
Frans boekorgel in 's-Graveland-Ankeveen, circa 1910.
Orgelverhuur Kleinere straatdraaiorgels kende m e n omstreeks het einde van de 19e eeuw i n verschillende West-Europese landen. De muzikanten speelden moeizaam h u n kostje bijeen en vaak was er geen geld om ook n o g h u n orgeltjes te onderhouden. De kwaliteit van de muziek liet daarom nogal eens te wensen over en het beroep van orgelman stond niet h o o g i n aanzien. In Nederland ging het niveau van de draaiorgels o m h o o g toen i n 1875 de uit België afkomstige L e o n Warnies i n Amsterdam een draaiorgelverhuurbedrijf begon. Mogelijk is het afschaffen van de Amsterdamse kermis i n datzelfde jaar voor Warnies aanleiding geweest een dergelijk bedrijf te starten. Hij kocht goede orgels i n Frankrijk en Duitsland, eerst alleen kleine buikorgels, later ook rijdende cilinderorgels. De mensen die bij Warnies een orgel h u u r d e n , waren niet langer straatmuzikanten die door het land zwierven. Zij woonden i n Amsterdam en kregen van de gemeente een vaste vergunning o m i n een bepaald deel van te stad te mogen spelen. Deze orgeldraaiers k o n d e n voor een redelijk bedrag een goed spelend orgel huren bij Warnies, die op zijn beurt zorgde voor regelmatig o n d e r h o u d en stemming van de instrumenten. W e r d het orgel met zorg en liefde behandeld, dan k o n de huurder het jaar daarop i n aanm e r k i n g komen voor een n o g m o o i e r orgel. O p deze wijze hoefde m e n zich niet te schamen o m met een orgel te spelen en groeide i n N e d e r l a n d het animo o m straatmuzikant te worden. Tot het einde van de vorige eeuw was de muziek van het draaiorgel geprogrammeerd door middel van metalen stiftjes die i n een bepaald patroon op een houten cilinder waren gestoken. H e t repertoire van de cilinderorgels i n N e d e r l a n d bestond i n die tijd hoofdzakelijk uit Duitse muziek, doorgaans bekende o p e r e t t e m e l o d i e ë n , afgewisseld door een mars o f een wals. Ieder orgel had meestal é é n succesnummer of straatliedje, zoals dat toen heette. Als z o ' n n u m m e r eenmaal op de cilinder was gezet, bleef het er tot i n lengte van j a r e n op staan. In
Muziek op straat: het draaiorgel
1892 paste de firma Gavioli te Parijs voor het eerst het boeksysteem bij draaiorgels toe. Deze uitvinding betekende een belangrijke omwenteling i n de wereld van de draaiorgelbouw. In plaats van grote, kostbare, zware en bovendien uiterst kwetsbare muziekcilinders werd de muziek n u geprogrammeerd i n een zigzag opgevouwen kartonnen orgelboek. D o o r dit systeem konden de orgels groter en mooier worden en was het voor de exploitanten gemakkelijker en goedkoper o m aan nieuwe muziek te k o m e n . De nieuwe boekorgels werden vooral gebouwd voor kermisexploitanten en eigenaars van danszalen i n Frankrijk en België. In 1903 bestelde Warnies de eerste boekorgels voor zijn huurders i n Amsterdam en spoedig verdrong het nieuwe systeem de oude cilinderorgels. O o k in Rotterdam en D e n H a a g vestigden zich orgelverhuurders en werd het boekorgel op straat g e ï n t r o d u c e e r d . Zo k o n het gebeuren dat i n dezelfde periode waarin i n andere landen de straatdraaiorgels langzamerhand verdwenen, omdat de fabrikanten zich concentreerden op de productie van steeds grotere boekorgels - die voor arme, rondtrekkende orgelmensen veel te duur waren - juist i n Nederland een bloeiende draaiorgelcultuur ontstond en het draaiorgel of 'pierement' uitgroeide tot een typisch Nederlands verschijnsel. 2
Bloeitijd van het pierement In de periode 1900-1920 speelden i n de straten van iedere stad draaiorgels op driewielige karren en kwamen de mensen naar buiten o m te luisteren en soms bij de muziek te dansen. H e t
2
Waar het woord 'pierement' vandaan komt is niet bekend. Het wordt voor het eerst genoemd in het epos De. Jordaan van I. Querido (1912). Waarschijnlijk is het afgeleid van het Bargoens pieren = muziek maken. 297
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 3.
Limonaire-orgel uit 1912.
orgel hoorde bij het dagelijks leven. De grammofoon was n o g niet i n iedere huiskamer doorgedrongen en veelal n o g van slechte geluidskwaliteit. Voor 'de gewone m a n ' was het straatorgel vaak de enige kennismaking met nieuwe muziek. In die tijd droegen draaiorgels bij aan het bekendmaken van allerlei muzieksoorten: van schlagers en filmmuziek tot opera-aria's. Nieuwe liedjes uit revues o f films werden pas echt populair als de draaiorgels ze speelden. V a n deze draaiorgelmuziek werden dan weer opnamen op 78-toeren-platen uitgebracht, waaruit wel blijkt hoe geliefd deze instrumenten toen waren. Hoewel het pierement thans geldt als een typisch Nederlands muziekinstrument, werden alle boekdraaiorgels - althans tot 1920 - i n Frankrijk en België gemaakt. Daar bevonden zich de grote draaiorgelfabrieken, die monumentale orgels p r o d u c e e r d e n voor kermissen en danszalen. V o o r de orgelverhuurders i n N e d e r l a n d bouwden zij iets kleinere modellen, die geschikt waren voor het vervoer op straat. In de periode 1903-1910 was het merendeel van de i n N e d e r l a n d g e ï m p o r t e e r d e straatdraaiorgels afkomstig van de Franse bouwers Gasparini en L i m o n a i r e . N a 1910 kwamen de Belgische fabrieken van Bursens, Steenput, Koenigsberg, De Vreese, Verbeeck en De Cap aan bod. H e t merendeel van de thans n o g bestaande historische orgels is door h e n vervaardigd. Overigens waren het niet altijd nieuw gebouwde orgels. H e t kwam voor dat oude cilinderorgels en uit de mode geraakte Franse boekorgels i n België tot straatdraaiorgels van een voor die tijd m o d e r n type werden omgebouwd. 3
H e t klankkarakter werd i n de loop der j a r e n aanzienlijk verfijnd. Naast fraai klinkende registers als viool en klarinet bezaten veel Limonaire-orgels als soloregister een zogenaamde vox humana of menselijke stem. D i t register k l o n k vibrerend, alsof hier een geschoolde zanger of
3
Ook in Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten bevonden zich rond 1900 grote kermisorgelfabrieken, maar deze hebben nooit boekorgels voor de Nederlandse straat gebouwd.
L>9,3
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 4.
Draaiorgel van de Gebr. Warnies, circa 1914.
zangeres zong. H e t menselijke karakter dat de draaiorgelmuziek hierdoor kreeg, droeg er toe bij dat men aan ieder orgel een eigen persoonlijkheid ging toekennen. Dit blijkt ook uit het feit dat draaiorgels namen kregen. Dikwijls noemde men de orgels naar de grootte en de kleuren waarin ze waren geschilderd: het Blauwtje, de Witte, de Grote Blauwe; soms naar de vorm en het uiterlijk: de Grote Buik, de Kolommenkast, de Puntkap. Dan weer dankte een orgel zijn naam aan op het orgel geplaatste beelden, zoals de Turk of de Vijf Beelden, of aan de op de voorkant geschilderde figuren, bijvoorbeeld de A r a b i e r o f de Spaanse Dame. O o k kwam het voor dat men de naam ontleende aan het merk van het orgel of aan het aantal toetsen van het mechaniek: de Blauwe Gasparini, de Zeventiger, de 54 Bursens. Vele orgeldraaiers hadden eveneens een bijnaam. In het begin van deze eeuw kende men i n Amsterdam onder meer Lange J a n , Sleepbeen, Magere Bertus, Lange H e i n , De Boomaap, Mossenessie en diens vrouw Tante Heintje. De sfeer r o n d o m het pierement werd vooral bepaald door de exploitanten van het orgel. Als h u u r d e r trad doorgaans de 'vergunninghouder' op, dat wil zeggen degene aan wie door het gemeentebestuur vergunning was verleend 'tot het maken van muziek op de openbare weg d o o r m i d d e l van een draaiorgel'. Meestal had de huurder twee mannen i n dienst die het geld moesten ophalen, de 'mansers' genaamd en een derde man die het orgel moest draaien, de 'draaier'. H e t beroep van orgelman ging meestal van vader op zoon over. In de grote steden Amsterdam, Rotterdam en D e n H a a g vormden zich r o n d de orgels regelmatig groepjes liefhebbers, die met elkaar van gedachten wisselden over de verschillende kwaliteiten van deze muziekinstrumenten. V o o r h e n was deze 4
8
4
Anekdotes die de sfeer van die tijd goed weergeven, zijn te vinden in Wieffering, Glorieuze orgeldagen en in oudere
jaargangen van Hel pierement. 5 De Waard, Vanspeeldoostolpiereme.nl, 177. 299
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 5. Het Bursens-orgel De Zeventiger uit 1920. Het bevindt zich thans in het nationaal museum Van Speelklok tot Pierement in Utrecht. tijd vol verrassingen, telkens verscheen er een nieuw orgel op straat en geen twee orgels waren eender. De uit Frankrijk en België afkomstige boekorgels hadden met h u n gevoelige muziek vele harten veroverd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het leven i n N e d e r l a n d zo gewoon mogelijk door. De aanvankelijke bezorgdheid maakte na korte tijd plaats voor optimisme. De orgels speelden U's a long way to Tipperary en andere liedjes die uit Engeland overwaaiden en hier van harte werden meegezongen. E r kwamen echter geen nieuwe orgels meer bij, want de grenzen waren dicht en een Nederlandse orgelfabriek bestond toen n o g niet.
De jaren twintig In de jaren na de Eerste Wereldoorlog heerste i n N e d e r l a n d een grote bedrijvigheid. Ons land was vrijwel ongeschonden uit de oorlog te voorschijn gekomen, hoewel een groot deel van de bevolking was verarmd. G e l u k k i g was er werk i n overvloed en de l o n e n gingen omhoog. N a de sombere oorlogsjaren was er weer vertrouwen i n de toekomst en een ware honger naar amusement. E r kwamen nieuwe dansen i n de mode, zoals de foxtrot en de shimmy en i n de grote steden floreerden de dansgelegenheden en café-chantants als nooit tevoren. Van nieuwe orgels zou de eerste jaren na de o o r l o g n o g geen sprake zijn. De Franse fabrieken bestonden niet meer. De vaklieden die n o g i n leven waren, hadden h u n oude beroep vaarwel gezegd of hadden werk gevonden bij Belgische orgelfabrieken, voor zover die i n bedrijf waren. M e n moest het voorlopig doen met de orgels die i n Nederland aanwezig waren en dat waren er gelukkig vele. N o g altijd waren zij i n trek, bijvoorbeeld bij de viering van K o :;oo
Muziek op straat: het draaiorgel
ninginnedag. In de talrijke straten, die versierd en verlicht waren, mocht de hele dag muziek worden gemaakt en worden gedanst. Reeds maanden tevoren boden buurtverenigingen flinke bedragen o m voor de 31e augustus een orgel te k u n n e n bemachtigen. O o k bij andere gebeurtenissen werd graag van de orgels gebruik gemaakt. Wanneer ergens een staking uitbrak en de vakbonden niet genoeg geld i n de weerstandskassen hadden, werd soms een aantal orgels gehuurd en voor de stakers gecollecteerd. Bij een grote geldinzameling voor Rusland werden eveneens orgels ingeschakeld. R o n d 1925 raakte de jazzmuziek i n opmars en deze ontwikkeling had ook invloed op de draaiorgelmuziek. De grote Belgische fabriek van dansorgels Gebr. D e Cap ontwikkelde een nieuw type straatorgel. H e t waren grote instrumenten die er prachtig uitzagen, geschilderd i n zachte kleuren. Vooral i n Rotterdam gingen veel huurders h u n geluk met z o ' n 'kasteel' beproeven. H e t repertoire van nieuwe dansmuziek was vooral voor de jongere generatie aantrekkelijk. Overal k l o n k e n songs als Bye bye blackbird, Moonlight and roses en Constantinopel De boekenvoorraad werd daarnaast regelmatig aangevuld met destijds populaire marsen van W i l ly Schootemeyer en successen van Louis Davids en Willy Derby. O m toch vooral de jazzliefhebbers te trekken, werden de orgels voorzien van opschriften als Jazzband-orgel o f Jazzbandophone. Nederland had tot 1920 geen eigen fabriek waar draaiorgels werden gebouwd. In dat jaar vestigde de uit Duitsland afkomstige orgelbouwer Carl Frei zich i n Breda. Frei was i n 1884 i n het Schwarzwald geboren en had bij verschillende orgelbouwers i n Duitsland, Frankrijk en België gewerkt en daar de nodige vakkennis opgedaan. Toen na de Eerste Wereldoorlog i n andere landen de belangstelling voor grote automatisch spelende orgels begon af te nemen mede door de snelle opkomst van radio, film en grammofoon - bleef i n N e d e r l a n d het straatorgel populair. Frei begon i n Breda een orgelbedrijf. H i j ontwierp i n de daarop volgende jaren draaiorgels met een geheel nieuwe klankstructuur. In tegenstelling tot de Franse en Belgische orgelbouwers, die h u n instrumenten steeds presenteerden als orkestimitaties, bouwde Frei orgels die uitgingen van het barokke Duitse kermisorgel. H i j paste orgelregisters toe die in de praktijk op straat beter voldeden. Vooral bij de liefhebbers uit de j a r e n '20 en '30 werden deze orgels zeer populair. Verschillende Amsterdamse en Rotterdamse verhuurders van straatdraaiorgels lieten tussen 1920 en 1940 bij Frei h u n oude Franse en Belgische orgels verbouwen. Niet alleen drukte Carl Frei zijn stempel op de ontwikkeling van de draaiorgelbouw, hij had ook invloed op het componeren, arrangeren en noteren van de muziekboeken. Zijn arrangementen k l o n k e n voller en rijker dan men tot 1920 gewend was. Vaak bleef de muziek van de Franse en Belgische orgels beperkt tot een eenvoudige melodie tegen een achtergrond van bassen en begeleiding, met hier en daar een versiering. Frei, die een geschoold en talentvol musicus was, wist door het juiste gebruik van tegenmelodie en muzikale contrasten een groot effect te bereiken. Tussen 1920 en 1940 maakte hij vele honderden arrangementen van i n die tijd bekende (Duitse) schlagers, ouvertures en operetteselecties. Daarnaast schreef hij bijna tweehonderd composities, voornamelijk marsen, walsen en serenades, waarin hij de mogelijkheden van het nieuwe type draaiorgel ten volle benutte. De orgels en muziekboeken van Carl Frei vormden zo het hoogtepunt maar tevens het eindpunt i n de ontwikkeling van het Nederlandse pierement.
301
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 6.
Klein straatorgel, jaren '20.
Crisis en oorlogsjaren N a 1930 trad een kentering i n . E e n belangrijke oorzaak was de snelle verbreiding van radio en grammofoon. H e t was n u immers niet meer het straatorgel dat het eerst de nieuwe schlagers en tophits i n de volksbuurten ten gehore bracht. De mensen hadden de m e l o d i e ë n vaak al geruime tijd uit h u n luidsprekers horen klinken voordat het orgel deze op het repertoire had. De belangstelling voor de orgels daalde en slechts de echte liefhebbers bleven het i n strument trouw. Daarbij sloeg de crisis hard toe. Veel orgelfabrieken moesten h u n deuren sluiten. Alleen uit België werden n o g enkele nieuwe orgels g e ï m p o r t e e r d . Belangrijke orgelverhuurders uit de jaren '20 moesten uit geldgebrek het ene orgel na het andere verkopen. D o o r de grote werkloosheid liepen de inkomsten op straat sterk terug. Veel oude bekende orgelexploitanten legden het bijltje erbij neer. E e n populair lied i n die dagen was Das ist die Liebe der Matrosen, waar het publiek al spoedig van maakte: 'Dat is het lied der werkelozen, neem je vrouw en kinderen mee, naar het crisiscomité'. Juist i n deze crisisjaren werd de Bredase orgelfabriek van Carl Frei steeds belangrijker voor Nederland. Frei k o n door zijn vakmanschap met weinig m i d d e l e n een goed spelend orgel leveren, waarbij hij vaak gebruik k o n maken van onderdelen van 'afgedankte' instrumenten uit Belgische danszalen. Flij bouwde en verbouwde straatorgels, met name voor de orgelverhuurbedrijven i n Amsterdam en Rotterdam. Tussen deze steden bestond op het gebied van draaiorgels een gezonde concurrentie. M e n probeerde elkaar te overtroeven door als eerste een nieuw type Frei-orgel op straat te brengen. In de jaren '30 kwam zo een hele serie instrumenten op straat, die bij de n o g resterende verhuurders en de liefhebbers zeer i n de smaak vielen. •M)2
Muziek op straat: het draaiorgel
In Amsterdam ging het na 1935 bergafwaarts met de orgelcultuur. Dit lag niet aan de kwaliteit van de orgels en de belangstelling ervoor, maar aan de gemeentelijke overheid. Amsterdam moest een wereldstad worden en men vond het straatorgel uit de tijd. De gemeente besloot een 'uitstervingsbeleid' te voeren. Nieuwe vergunningen werden niet meer uitgegeven, waardoor het aantal pierementen i n de hoofdstad terugliep van dertig i n 1935 tot vijftien i n 1940. In 1937 werd zelfs de gehele binnenstad voor draaiorgels verboden. De bloeitijd van het pierement was voor Amsterdam voorbij. E e n bekend lied uit deze tijd, Als van d'Amslerdamse grachten het pierement verdwijnt, herinnert hier n o g aan. Toen i n 1940 de o o r l o g uitbrak liet de bezetter de draaiorgels aanvankelijk ongemoeid. De Duitsers luisterden er niet eens naar. E r werd i n die dagen ook wel Engelse en Amerikaanse muziek gedraaid, een enkel orgel speelde het Grebbelied o f Wien Neerlands bloed, maar tot verdere provocatie is het voor zover bekend nooit g e k o m e n . Toen het regime in 1942 strenger werd, moest ook het draaiorgel het ontgelden: op 11 september van dat jaar verboden de Duitsers alle muziek op straat. M e n v o n d dat mensen nuttig werk moesten doen en het spelen met een orgel werd als bedelarij beschouwd. V o o r een aantal orgelverhuurders was het speelverbod aanleiding o m al h u n orgels te verkopen. 6
Draaiorgelvrienden N a de bevrijding bleek dat de meeste draaiorgels de oorlog hadden overleefd. Maar de glorietijd was definitief voorbij. V a n de grote Belgische orgelfabrieken waren er slechts twee over, maar deze bouwden alleen n o g moderne instrumenten voor gebruik i n cafés. Carl Frei had Breda moeten verlaten toen het zuiden van N e d e r l a n d i n het najaar van 1944 werd bevrijd. Hoewel Frei geen oorlogshandelingen had gepleegd, was hij n u eenmaal uit Duitsland afkomstig en dus persona non grata. De gehele inventaris van de orgelfabriek werd door de bevrijders vernield, waarbij een schat aan instrumenten, onderdelen en arrangementen verloren ging. Van alle vooroorlogse orgelverhuurders bleven na 1945 n o g slechts enkelen h u n bedrijf uitoefenen, onder anderen twee kleinzoons van de grondlegger L e o n Warnies, beiden gevestigd i n Amsterdam. Maar veel animo was er niet meer. Slechts weinigen hadden n o g z i n o m met een geldbakje langs de huizen te gaan. E r was voldoende ander werk, beter betaald en met goede sociale voorzieningen. De weinige orgelexploitanten die h u n oude beroep weer oppakten, kregen te maken met van jaar tot jaar moeilijker wordende omstandigheden: toename van het autoverkeer, het ontstaan van nieuwbouwwijken waar overdag n i e m a n d meer thuis was en afnemende inkomsten. De straatexploitatie liep sterk terug i n deze periode en veel orgels stonden ongebruikt bij de verhuurders. W e l kreeg men i n het buitenland belangstelling voor de draaiorgels, i n die zin dat men graag 'een echt stukje H o l l a n d ' wilde importeren. O p die manier verdwenen vele historische instrumenten uit N e d e r l a n d , vaak o m i n verre landen door gebrek aan onderhoud ten onder te gaan. H e t draaiorgel was na de oorlog nostalgie geworden en de overgebleven groep liefhebbers besloot actie te ondernemen. O m de dreigende ondergang van de draaiorgelcultuur tegen te gaan en de n o g resterende orgels i n N e d e r l a n d te behouden, richtten zij i n 1954 de K r i n g van
6
Het Grebbelied, op een Duitse melodie met Hollandse tekst van Jacqucs van Tol, ging over de strijd op de Grebbeberg in 1940. Het werd al snel door de Duitsers verboden.
:;(>:•,
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 7.
Straatorgel op de Leidsestraat in Amsterdam tijdens het geboortefeest van prinses Juliana, 1909.
Draaiorgelvrienden (KDV) op. E e n centrale plaats b i n n e n deze vereniging werd ingenomen door de voorzitter mr. Romke de Waard. Hij maakte met het houden van lezingen en het schrijven van artikelen veel propaganda voor het draaiorgel. Tevens arrangeerde hij i n de jaren '50 en '60, toen er bijna geen beroepsnoteurs waren, veel goede muziekboeken voor de orgels. Overigens deden ook andere (bestuurs-) leden het nodige voor de herwaardering van het instrument. D o o r de inspanningen van de K D V en een groeiend aantal liefhebbers verdween het draaiorgel niet uit het stadsbeeld. Reeds i n de j a r e n '50 organiseerde men tientallen concoursen en manifestaties o m het orgel weer onder de aandacht van het grote publiek te brengen. D o o r m i d d e l van het kwartaalblad Het pierement werden de leden van de K D V op de hoogte geh o u d e n van wat er i n de orgelwereld gebeurde. In o n b r u i k geraakte dans- en kermisorgels werden ondergebracht i n stichtingen, o m zo een nieuw leven als concertorgel te beginnen. Dankzij de samenwerking van de K D V en de Stichting Stadsontspanning Utrecht werd i n 1956 de tentoonstelling Van speeldoos tot pierement georganiseerd. H i e r u i t kwam i n 1958 het gelijknamige Utrechtse museum voort. 7
In de j a r e n '60 kregen de mensen meer vrije tijd en ontstond een nieuw type orgeldraaier. Naast de beroepsexploitanten kwamen er hobbyisten, die op h u n vrije dag met een orgel de straat op gingen. Juist i n de kleinere plaatsen, waar vroeger geen orgel speelde omdat er voor een beroepsdraaier niet voldoende geld viel te verdienen, kwamen n u 's zaterdags orgels op straat. H e t weinige geld dat zo werd opgehaald was voor de hobbydraaier toereikend o m de kosten van stalling, o n d e r h o u d en nieuwe muziekboeken te dekken. Deze nieuwe vorm van
7
De oorspronkelijke naam van het museum is in 1977 gewijzigd in: Van Speelklok tot Pierement. De speelklok was er namelijk eerder dan de speeldoos.
:«) ï
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 8. 'Een typisch Amsterdamsen straattooneeltje: muziek in de Jordaan', vóór het Amsterdamse verbod op dansen bij het draaiorgel in 1916. exploitatie bracht de interesse voor het draaiorgel terug. De liefhebbers wilden meer weten over de historie van het draaiorgel en hoe het technisch i n elkaar zat. E r kwamen jonge noteurs van draaiorgelboeken, die aan de behoefte aan nieuwe muziek k o n d e n voldoen.
Nieuwe orgels De ontwikkelingen van de j a r e n '50 en '60 hebben zich na 1970 voortgezet. A n n o 1997 spelen i n N e d e r l a n d n o g z o ' n 150 draaiorgels op straat. De orgelman komt echter niet meer langs de huizen zoals vroeger. Hij staat op strategische plaatsen in dorp o f stad, zoals een markt o f een winkelcentrum. Daar, bij het winkelende publiek, krijgt hij zijn bakje het snelste vol. O o k zijn orgels te vinden bij feesten j u b i l e a , openingen en congressen, waarvoor de orgelman wordt ingehuurd. Deze activiteiten zijn noodzakelijk, omdat de inkomsten uit het bakje op straat vaak ontoereikend zijn o m er iets aan over te houden. De exploitatie van een draaiorgel is er door het toegenomen verkeer en strengere regelgeving van de gemeentelijke overheden niet gemakkelijker op geworden. O o k ondervindt de orgelman concurrentie van muziekgroepjes en geluidsinstallaties bij winkels. De mensen op straat beoordelen het draaiorgel verschillend: voor sommigen hoort het orgel erbij, anderen geven er niet o m en winkeliers vinden het draaiorgel met zijn harde muziek soms storend. M e n is altijd afhankelijk van het weer; regen en wind zijn de ergste vijanden van de orgelman. Hij kan wel doorgaan met spelen, met zijn orgel half afgedekt met een zeil, maar er zijn dan weinig mensen op straat die iets willen geven. Bij m o o i weer daarentegen kan m e n het draaiorgel i n volle glorie aantreffen en ziet m e n de beelden en de fraai geschilderde kap bovenop het instrument. In de loop der jaren zijn vele originele straatorgels aan het buitenland verkocht. De K r i n g van Draaiorgelvrienden heeft altijd benadrukt dat het draaiorgel niet alleen 'gezellige folklore' was, maar ook een i n historisch en cultureel opzicht belangrijk verschijnsel dat bescherm i n g door de overheid verdiende. In 1984 nam de regering de Wet tot b e h o u d van cultuurbezit aan, met als doel 'te voorzien i n maatregelen teneinde te k u n n e n v o o r k o m e n dat voorwerpen van bijzondere cultuur-historische o f wetenschappelijke betekenis teloor gaan :ÏO5
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 9.
Straatorgel gebouwd door de Gebr. De Cap, Rotterdam circa 1925.
8
voor het Nederlands cultuurbezit'. In 1992 werd na intensief overleg tussen de K D V en het toenmalige ministerie van W V C een vijftal bijzondere straatorgels, waaronder de Arabier, tot beschermd Nederlands cultuurbezit verklaard. Deze orgels zijn hiermee beschermd tegen export o f verbouwing. Van de historische orgels uit de j a r e n 1900-1940 zijn er n o g enkele tientallen op straat te vinden. Vrijwel altijd zijn zij ingrijpend verbouwd, hoewel m e n de laatste j a r e n probeert de i n strumenten zo veel mogelijk i n originele staat terug te brengen. In het museum V a n Speelklok tot Pierement te Utrecht zijn n o g enkele orgels te vinden die - na grondige restauratie klinken zoals ze vroeger ontworpen zijn. Veel van de tegenwoordige straatorgels zijn na de oorlog gebouwd. Vanaf 1970 neemt de vraag naar nieuwe orgels zo toe, dat enkele bouwers er een b r o o d w i n n i n g i n zien. H e t zijn meestal eenmansbedrijven, soms met een o f twee m a n personeel. Vrijwel altijd nemen zij het door Carl Frei ontworpen concept als voorbeeld. Niet alleen bouwt m e n voor de eigen markt, maar ook ten behoeve van de export naar landen als de Verenigde Staten, Japan en Australië. Wie de verschillende typen straatorgels wil vergelijken, kan terecht op de evenementen die de K r i n g van Draaiorgelvrienden i n diverse plaatsen i n N e d e r l a n d organiseert. In de j a r e n '50 en '60 waren dit n o g echte concoursen, waarbij een jury de aanwezige orgels beoordeelde op muziek en uiterlijk en daarvoor punten gaf. Vanaf 1970 is er meer sprake van orgelmanifestaties, waarbij een aantal orgels op verschillende plaatsen i n het stadscentrum of een park concerteert en het publiek op zijn gemak kan luisteren. Meestal wordt z o ' n manifestatie op verzoek van een gemeente g e h o u d e n . U i t z o n d e r i n g is de landelijke contactdag i n het
8
Bijleveld, 'Waar is de orgelman', 87.
:;<)<;
Muziek op straat: het draaiorgel
Afb. 10.
Concours georganiseerd door de Kring van Draaiorgelvrienden, eind jaren '50.
Openluchtmuseum te A r n h e m , die jaarlijks op een zondag in mei plaatsvindt op initiatief van de K D V . Veertien tot achttien toporgels uit binnen- en buitenland trekken op z o ' n dag vaak meer dan vijfduizend bezoekers. Het systeem van huren en verhuren, waarmee i n N e d e r l a n d alles is begonnen, is i n de j a r e n '80 steeds meer i n onbruik geraakt. Veel orgelexploitanten zijn eigenaar van het instrument. O n d e r het motto 'kopen is goedkoper dan h u r e n ' schaft men zich liever een eigen orgel aan, al dan niet via een l e n i n g bij de bank, dan wekelijks een flinke huurprijs te moeten betalen. Het lijkt o f hiermee de situatie van v ó ó r 1875 is teruggekeerd, zij het dat de tegenwoordige orgelbezitters wel goed voor h u n instrument zorgen. De meeste exploitanten zijn immers liefhebbers, die met h u n instrument zo goed mogelijk voor de dag proberen te k o m e n . De n o g bestaande orgelverhuurders leggen zich thans toe op onderhoud, restauratie en nieuwbouw. O o k is de vroegere tendens naar steeds grotere orgels doorbroken. D o o r de problemen met volle winkelstraten en winkeliers die klagen over geluidsoverlast, zijn kleinere en zachter klinkende instrumenten tegenwoordig meer i n de mode. Sommige exploitanten h o u d e n het grote orgel, waarmee ze vroeger op pad gingen, voor eigen liefhebberij en nemen er een kleiner instrument bij o m mee te musiceren i n het winkelcentrum. E r worden n o g wel 'kastelen' van orgels gebouwd, maar deze dienen voornamelijk o m ermee te k u n n e n p r o n k e n op orgelmanifestaties. H e t straatorgel is i n de loop der j a r e n gemoderniseerd. Vanaf de j a r e n '60 is het motortje aan het draaiwiel een bekend verschijnsel geworden, hoewel dit door het publiek niet altijd :;o7
Muziek op straat: het draaiorgel
werd gewaardeerd. H e t motortje was echter een bittere noodzaak, want er waren geen mensen meer te vinden die de hele dag voor een schamel l o o n aan een zwaar orgel wilden draaien. Slechts een handvol hobbyisten draait n o g met de hand. E e n meer recente ontwikkeling is het orgel dat niet meer speelt met de bekende kartonnen orgelboeken, maar computergestuurd via diskettes. V o o r de ten gehore gebrachte muziek maakt het geen verschil, maar velen vinden deze techniek niet passen bij het traditionele en nostalgische instrument. H e t draaiorgel bestaat n o g steeds, al is de functie van het instrument i n de loop der jaren veranderd. Gerdy Bijleveld toont aan hoe het straatorgel een proces van folklorisering heeft doorgemaakt: H e t dreigde te verdwijnen i n de j a r e n zestig; tegen de verwachting i n bleef het bestaan en nam de exploitatie toe, vooral dankzij de activiteiten van liefhebbers, verenigd i n de K D V . De presentatie, die al een hoge aantrekkelijkheid had, werd n o g verbeterd door goed ond e r h o u d van de orgels en goed gedrag van de draaiers. (..) V a n orkest-en-radio voor het 'gewone volk' is het straatorgel geworden tot toeristische attractie, tot symbool van A m sterdam en Nederland, en i n een aantal gevallen zelfs beschermd cultuurbezit.
9
De geschiedenis van het straatdraaiorgel laat een geleidelijke geografische verschuiving zien van Italië (de eerste straatzangers met orgel) via Duitsland (de eerste cilinderorgels), Frankrijk (beginperiode van de boekorgels) en België (hoogtepunt van de boekorgelindustrie) naar N e d e r l a n d . Aanvankelijk is het Nederlandse straatorgel een spin-offvan de internationale dans- en kermisorgelindustrie, maar met de orgels van Carl Frei krijgt het Nederlandse pierement een eigen gezicht. Vanaf 1945 is het straatorgelvak geheel i n N e d e r l a n d geconcentreerd. H e t draaiorgel heeft zijn oorspronkelijke functie als promotor van nieuwe muziek eigenlijk al i n de j a r e n '20 verloren. In de j a r e n '30 en vooral na 1945 wordt het instrument i n stand geh o u d e n door een relatief kleine groep liefhebbers. H e t gaat dan meer o m het bewaren van een traditie. Voor het gemiddelde publiek hoort het pierement bij N e d e r l a n d als de doedelzak bij Schotland en de balalaika bij Rusland. Liefhebbers waarderen het instrument vooral o m de muziek, de techniek, de historie o f de sociaal-culturele aspecten.
9
Bijleveld, 'Waar is de orgelman', 90.
:;o,s