Vrijheid ligt op straat De viering van deze 66e Bevrijdingsdag vindt plaats tegen de achtergrond van turbulente ontwikkelingen in de Arabische regio. ‘Vrijheid op straat’ – het jaarthema van het Nationaal Comité 4 en 5 mei – had niet treffender kunnen zijn. De gebeurtenissen in Tunesië en Egypte laten zien hoe sterk het streven naar vrijheid en democratie kan zijn. De meesten van de mannen en vrouwen die de straat op gingen, waren niet politiek actief. Maar zij wisten wel dat hun mensenrechten werden geschonden door de machthebbers. Zij wisten dat hun vrijheid en waardigheid werd beknot. De angst voor het geweld waarmee de machthebbers er tot dan toe in geslaagd waren demonstraties snel de kop in te drukken was weg. Massaal de straat op gaan, dag na dag, was hun antwoord op het geweld. Voor hen lag de vrijheid op straat. Vorig jaar daalde, voor de vijfde keer op rij, de mate van vrijheid in de wereld. Dat concludeert de onafhankelijke ‘watch dog organization’ Freedom House. Die inperking van vrijheden is toe te schrijven aan machtige autoritaire regimes en conflicthaarden op verschillende continenten. In een welvarend land als Nederland vinden wij vrijheid vanzelfsprekend. Maar niet meer dan zeventig jaar geleden bepaalden oorlog, onderdrukking en onvrijheid ook hier het dagelijks leven. Terwijl stelselmatige onderdrukking en discriminatie in Nederland voor het laatst plaatsvonden tijdens deTweede Wereldoorlog, zijn honderden miljoenen mensen wereldwijd vandaag de dag nog onvrij. De mensonterende gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog hebben aangezet tot het opstellen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). De verklaring werd de eerste internationale bevestiging van de universaliteit van mensenrechten. Op de UVRM volgde een aantal belangrijke mensenrechtenverdragen. Samen vormen zij de basis van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Alle lidstaten van de Verenigde Naties onderschrijven deze Universele Verklaring, maar helaas zijn er nog te veel landen waar mensenrechten niet worden gerespecteerd. Het bevorderen van respect voor mensenrechten is een van de pijlers van het Nederlands buitenlands beleid. Mensenrechtenverdragen weerspiegelen internationale mensenrechtenafspraken. Dit zijn de minimumeisen voor het gedrag van overheden tegenover burgers. Staten hebben hier zelf voor getekend. En dus zijn ze aan die afspraken gehouden. De vrijheden van meningsuiting en godsdienst en levensovertuiging verdienen expliciete aandacht, evenals vrouwenrechten en de bestrijding van discriminatie tegen seksuele minderheden. Daarmee wil de Nederlandse overheid een steun in de rug zijn voor wereldburgers die zich willen bevrijden van onderdrukking en streven naar een vrije democratie waar iedereen ongeacht godsdienstige of politieke overtuiging, geslacht of seksuele voorkeur kan deelnemen aan maatschappij en bestuur. Deze steun helpt om vrijheid op straat mogelijk te maken. In Iran, Birma en Zimbabwe bijvoorbeeld ontneemt het heersende regime zijn burgers fundamentele vrijheden. Op grote schaal worden daar mensenrechten geschonden en
worden burgers die opkomen voor hun rechten vervolgd en geterroriseerd. Toch zijn er talloze voorbeelden van mensenrechtenverdedigers die niet opgeven. Het jarenlange huisarrest van de Birmese oppositieleidster Aung San Suu Kyi (ASSK) werd in november vorig jaar opgeheven. ASSK kon echter niet op vrije wijze deelnemen aan verkiezingen. Een ander voorbeeld is de mensenrechtenadvocaat Alec Muchadehama uit Zimbabwe, die honderden Zimbabwaanse burgers met succes heeft verdedigd voor de rechtbanken van de Mugabe-dictatuur. Intimidatie, gevangenisstraf en geweld hebben zijn moed en strijdlust niet gebroken. Sommige mensenrechtenactivisten moeten hun strijd met de dood bekopen. Zo werd, na vele doodsbedreigingen, afgelopen januari de Oegandese homorechtenactivist David Kato op brute wijze om het leven gebracht. In het Nederlandse mensenrechtenbeleid neemt de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers een speciale plaats in, omdat zij – vaak uit grote mentale kracht en fysieke moed – werken aan verbetering van de mensenrechtensituatie in hun land. Daarom steunt Nederland ook de ontwikkeling van maatschappelijke organisaties en verenigingen in onvrije en ondemocratische landen. Internationale druk op machthebbers helpt, maar echte verandering moet vanuit de samenlevingen zelf komen. In de Tweede Wereldoorlog hebben vele Nederlanders verzet gepleegd tegen de bezetters en het Nazi-regime. Herstel van de democratie, vrijheid en menselijke waardigheid heeft veel moed en opofferingsgezindheid gevraagd. Door op 4 mei de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken, herinneren wij onszelf eraan dat vrijheid niet vanzelfsprekend is, dat ze verdedigd en zelfs bevochten moet worden. Na de bevrijding kwam iedereen massaal de straat op om de herwonnen vrijheid te vieren. Laten we op 5 mei vieren dat we alweer 66 jaar in een vrij en democratisch land samenleven. Vieren, maar niet vergeten dat andere mensen die de straat opgaan voor hun vrijheid en mensenrechten onze steun verdienen. Lionel Veer Mensenrechtenambassadeur Ministerie van Buitenlandse Zaken
Vrijheid op straat: de zekerheid van mensenrechten Vrijheid op straat, wat houdt dat in? Voor kinderen is de straat de plek waar ze zich thuis voelen, waar ze vrienden maken, waar ze zich beschermd weten en in veiligheid hun leven kunnen leiden. Voor hen staat 'vrijheid op straat' gelijk aan een zorgeloos middagje buiten spelen. Tenminste, als het goed gaat. Voor veel anderen betekent 'vrijheid op straat' de mogelijkheid zich te uiten zoals ze willen. De vrijheid om een hoofddoek te dragen bijvoorbeeld, of juist niet, of een korte rok, of een boerka. De vrijheid om een kerk te bezoeken, of juist niet, de vrijheid om publiekelijk meningen te verkondigen, zelfs al kan behalve jijzelf niemand zich erin vinden. Iedereen gaat en staat waar zij wil, vrij van dwang, bedreiging of intimidatie door overheid of gemeenschap. Tenminste, als het goed gaat. 'De straat' roept bij veel mensen ook een andere associatie op: die van revolutie en volksoproer. Dit is de 'vrijheid op straat' die autoriteiten van allerlei pluimage het meeste vrezen – de schreeuwende massa's die de boel op stelten zetten, zonder vastomlijnd programma maar met één heilige overtuiging: de zittende machthebbers moeten weg. Dat kán goed gaan, maar gaat vaak fout. Ik denk aan Sri Lanka waar twee jaar geleden honderdduizenden burgers door regeringstroepen gebombardeerd en door opstandelingen beschoten werden. Op straat, op weg naar ziekenhuizen, in ziekenhuizen. Duizenden, waarschijnlijk zelfs tienduizenden doden. De straat kan ook heel gevaarlijk zijn. En als je pech hebt, zoals de mensen in Sri Lanka in onbeschrijfelijke mate hebben, blijven al die beschietingen van mannen, vrouwen en kinderen op straat onbestraft. Gewoon, omdat niemand zich jouw lot lijkt aan te trekken. Ik denk ook aan het lot van Roma. In de Servische hoofdstad Belgrado worden gezinnen van de Roma telkenmale uit hun huizen verjaagd. De politie gebruikt niet zelden grof geweld. Roma zijn, zoals we weten, al veel langer een groep waarmee staten slecht omgaan. In de Tweede Wereldoorlog leidde dat tot de dood van honderdduizenden Roma. Vandaag de dag is achterstelling van Roma en geweld tegen Roma wijd verbreid in Midden-Europa. Op het moment dat ik dit schrijf bevolken demonstranten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika de straten om in een mengeling van idealisme en woede de toekomst naar hun hand te zetten en niet langer naar die van een kleine groep machthebbers. Gelukkig richten de ogen van de wereld zich wel op hen. De doelen van de opstandelingen zijn divers en de uitkomsten ongewis, maar zeker is in ieder geval dat de straat niet het toneel van opstand kan blijven. Als de strijd is geluwd en de stofwolken zijn neergedaald, komt de grootste uitdaging.
Eerlijke en onafhankelijke rechtspraak moet worden ingesteld, respect voor vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, uitbanning van marteling en berechting van de daders van mensenrechtenschendingen. Al die revolutionaire energie moet worden beteugeld en de vrijheid die op straat is bevochten moet worden geïnstitutionaliseerd, in wetten verankerd en doordringen tot in elke vezel van de samenleving en elk radartje van het overheidsapparaat. De mensenrechten moeten indalen, en dat gaat meer gepaard met overleg en gewetensvolle reflectie dan met straatrumoer. Veiligheid en zekerheid behoren tot onze meest fundamentele behoeftes. We willen de zekerheid dat we eerlijk worden behandeld, dat we niet worden bedreigd, dat we niet permanent bang hoeven te zijn voor de overheid, de politie, de buren. De mensenrechten bieden die veiligheid. In de eerste plaats doen ze dat tegenover de overheid. Als burger dragen wij daaraan een heleboel bevoegdheden over. De overheid beschermt onze landsgrenzen, zorgt voor onderwijs en handhaaft de orde op straat, om een paar dingen te noemen. Als er vervolgens geen goede controle is op de uitvoering van die bevoegdheden, als de mensen die de macht hebben naar goeddunken hun eigen belangen kunnen najagen, wordt de maatschappij een chaos en het leven een loterij. De mensenrechten zorgen voor rechtszekerheid, controle op de macht en zijn een schild tegen machtsmisbruik. Veiligheid bestaat niet alleen in de vorm van afwezigheid van dreiging, maar ook in de zekerheid van bestaan. Veiligheid betekent ook dat je toegang tot drinkwater zeker is, tot gezondheidszorg, voedsel en huisvesting. De opstanden in het Midden-Oosten illustreren eens te meer dat armoede en gebrek aan mensenrechten nauw samenhangen. Het is goed om ons te realiseren dat de volkswoede in het Midden-Oosten niet alleen een reactie is op autocratische, onderdrukkende staatsapparaten, maar ook op de armoede en economische malaise waaraan de bevolking blootstaat. Katalysator van de opstanden was de zelfmoord van de Tunesiër Mohamed Bouazizi. Hij was 26, werkloos en zijn enige bron van inkomsten was een fruit- en groentenstalletje. Nadat zijn koopwaar was geconfisceerd, stak hij zichzelf op 4 januari 2011 in brand. Zijn verhaal werd symbolisch. De straten van Tunesië liepen vol, gevolgd door de straten van Egypte, Libië, Jemen, Bahrein, Oman en Syrië. Overal waren de protesten zowel een aanklacht tegen de hoge werkloosheid, de hoge kosten van levensonderhoud en de corruptie, als een roep om democratische hervormingen, politieke vrijheid en mensenrechten. Het is een illustratie van de ondeelbaarheid van de mensenrechten: het zijn niet alleen de burger- en politieke rechten die moeten worden gerespecteerd, maar ook de economische, sociale en culturele rechten als het recht op adequate huisvesting en op arbeid. De ene categorie is niet belangrijker dan de andere. Vrijheid op straat betekent voor iedereen iets anders: voor de buiten spelende kinderen, voor de praktiserende gelovige, voor de provocateur met de tegendraadse mening en voor de demonstrant. Wat zeker is, is dat al deze mensen de straten van de wereld met elkaar moeten delen. Om dat op een vreedzame, eerlijke en veilige manier te doen, zijn de mensenrechten onontbeerlijk.
Eduard Nazarski Directeur Amnesty Nederland
Vrijheid op straat is waar de SVBN voor staat Edgar Davids: 'Als bestuurslid van de Straatvoetbalbond Nederland (SVBN) ben ik erg content dat wij sinds begin 2010 een samenwerking zijn aangegaan met het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het jaarthema van 2011; Vrijheid op straat sluit naadloos aan op onze doelstellingen en vormt sinds de oprichting in 2008 integraal onderdeel van het beleid.' De SVBN gelooft sterk dat vrijheid (in al haar facetten) op straat, de basis is voor een goede samenleving. Vrijheid gaat namelijk hand in hand met onderlinge communicatie en respect voor elkaar hebben. Wij zijn inmiddels bijna vier jaar bezig om in samenwerking met tal van lokale organisaties onze wijken leefbaarder te maken. Dit doen wij onder andere met de ‘5 mei: Nationale Straatvoetbaldag’ (NSVD). Enerzijds onderschrijven wij het belang van leefbare en saamhorige Nederlandse wijken. Anderzijds willen wij de jongeren ook het besef meegeven wat in ons land allemaal kan en mag. Dat er kansen voor iedereen liggen zolang je in jezelf gelooft en investeert. Dit proberen wij ook af te zetten tegen een internationale context. Straatvoetballen of muziek maken lijkt voor ons zo vanzelfsprekend, maar dat is het niet overal op de wereld. Het unieke aan ons 5 mei project is dat de buurt zelf het evenement op straat organiseert, hetgeen de sociale binding bevordert. Door de organisatie lokaal te laten plaatsvinden stimuleren wij dat diverse groepen buurtbewoners met elkaar in contact treden om het evenement in haar vele facetten van de grond te tillen. Hiermee beogen wij de onderlinge communicatie, respect en tolerantie van buurtbewoners te bevorderen. 5 Mei moet daarmee weer de dag worden zoals het ooit bedoeld is: Een dag van verbroedering voor iedereen. Waar de onderliggende waarden van 5 mei (Bevrijdingsdag) vooral door autochtone Nederlanders wordt ervaren streeft de SVBN ernaar het besef en de beleving van waardevolle principes als vrijheid, respect, tolerantie en samenspel juist op deze dag door te trekken naar alle Nederlanders. Integraal onderdeel hiervan vormen de zogenaamde “nieuwe Nederlanders”. Het straatvoetbal is een laagdrempelig en effectief middel om deze doelstellingen te realiseren. De datum 5 mei is bewust gekozen om de beleving van genoemde principes ook onder onze nieuwe Nederlanders te bevorderen. De SVBN is namelijk van mening dat het besef van de waarde van deze dag en de achterliggende geschiedenis daarvan een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verankering in onze Nederlandse samenleving. De NSVD is ons grootste project, maar zeer zeker niet het enige. Dit jaar is bijvoorbeeld, mede met steun van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, de Nationale Vrijheidsrap wedstrijd georganiseerd. Hiervoor hebben wij jongeren gevraagd om hun beleving van vrijheid in een rap te verpakken. Achterliggende gedachte hiervan is jongeren bewust
maken van het feit dat ‘Vrijheid’ een privilege. De jongeren van nu zijn de toekomst. Door hen te stimuleren om over deze belangrijke maatschappelijke waarden na te denken geef je ze bouwstenen voor een toekomstige samenleving waarin iedereen , in vrijheid, naast elkaar kan leven. Met sportieve groet, Edgar Davids
Leve de vrijheid Dorine Manson is directeur van VluchtelingenWerk Nederland. Deze organisatie behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers in Nederland, vanaf het moment van binnenkomst tot en met de integratie in de Nederlandse samenleving. “Soms verschillen we van mening met de overheid. Dan vinden wij dat we de veiligheid van asielzoekers bij terugkomst in een land niet kunnen garanderen. Want hierin schuilt een wezenlijk dilemma: wanneer is het veilig genoeg in een land?” Leve de vrijheid Bij VluchtelingenWerk Nederland houden wij ons continu bezig met de ‘veiligheid wereldwijd’. Onze specialisten volgen de ontwikkelingen van landen als Irak, Somalië, Iran en Afghanistan. Plekken waar de kogels je om de oren kunnen vliegen, of waar bijvoorbeeld aanhangers van een geloof voor hun leven vrezen. Soms verschillen we van mening met de overheid. Dan vinden wij dat we de veiligheid van asielzoekers bij terugkomst in een land niet kunnen garanderen. Want hierin schuilt een wezenlijk dilemma: wanneer is het veilig genoeg in een land? Zo zijn onlangs zes gezinnen naar Bagdad uitgezet. Wij zijn van mening dat het daar nog altijd te gevaarlijk is. Het geweld gaat onverminderd door: autobommen, bermbommen, mortieraanvallen en ontvoeringen blijven dagelijkse bedreigingen voor Irakezen. Ik liep onlangs mee met een van onze vrijwilligers in een aanmeldcentrum. Daar worden asielzoekers gehoord door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Een jongen uit Iran zat letterlijk met zijn handen in het haar, zijn blik op de tafel voor hem gericht. Hij fluisterde de vrijwilliger toe: ‘Ik hád een leven in Iran. Op mijn werk had ik net promotie gemaakt. Ik woonde in een mooi huis, had een familie, genoeg geld. Nu heb ik niks meer.’ En iets luider zei hij: ‘Waarom zou ik dat zomaar achterlaten? Waarom geloven ze me niet?’ De vrijwilliger hoorde zijn verhaal aan, troostte hem en vertelde hoe de procedure verder zou verlopen, wanneer hij zou horen of hij mag blijven in Nederland. Met een hoofd vol indrukken verliet ik het centrum. Wat een zwaar, emotioneel werk doen onze vrijwilligers daar. Vrijwillig zijn ze een paar dagen per week aanwezig op een plek waar de wanhoop, spanning, maar ook blijdschap in de lucht hangt. De dalen zijn laag, de pieken hoog. Een dag later kreeg ik een telefoontje: de jongen uit Iran had een verblijfsstatus gekregen. Hij had de vrijwilliger een ferme handdruk gegeven, omdat de vrijwilliger er voor hem was toen hij het allemaal niet meer zag zitten. Die dag was het begin van zijn toekomst in veiligheid. En dan begint het leven in Nederland pas. Een leven vol paperassen en regels. Onze vrijwilligers helpen met alle praktische zaken, van het aanmelden voor verzekeringen tot de inrichting van een woning. Soms is het voor vluchtelingen even wennen dat ze in een vrij land wonen en dat ze zich veilig kunnen voelen. Door naar hun verhaal te luisteren en hen de helpende hand te bieden, zorgen de vrijwilligers ervoor dat de vluchtelingen zich in Nederland steeds veiliger gaan voelen. Niet iedereen heeft de tijd om vrijwilligerswerk te doen. Maar alle kleine beetjes helpen, bijvoorbeeld alleen al begrip tonen voor
vluchtelingen. Niet gelijk een oordeel klaar hebben. De onvrijheid van de Tweede Wereldoorlog ligt alweer 66 jaar achter ons. Mijn gevoel is dat we ons steeds minder kunnen én willen inleven in mensen die oorlogen meemaken, of leven onder het juk van een totalitair systeem. Mensen die voor de keuze kunnen staan: vluchten of leven in gevaar. We hebben af en toe een flinke wake-up call nodig. Alleen daarom al blijft de viering van 4 en 5 mei erg belangrijk.
‘Jalan-jalan…’ Van straat naar interneringskamp, van hoofdgebouw naar paviljoen. Indonesië en de Tweede Wereldoorlog. Esther Captain is historica en als onderzoekster werkzaam bij het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies in Amsterdam en het Centre for the Humanities aan de Universiteit Utrecht. Zij schreef een proefschrift over oorlogservaringen en – herinneringen van geïnterneerden in Japanse burgerkampen in NederlandsIndië/Indonesië en publiceerde vorig jaar een boek over het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog in Aruba, Curaçao, Indonesië en Suriname. Jalan Kramat V/7. Het is een adres dat altijd in mijn adressenboekje heeft gestaan. Het woord ‘jalan’ betekent straat. ‘Kramat’ verwijst naar de gelijknamige wijk in het centrum van de miljoenenstad. De aanduiding ‘V/7’ moet als het Romeinse cijfer vijf worden gelezen, gevolgd door een zeven. In het Nederlands te vertalen als ‘Vijfde Kramatstraat nummer 7.’ Het is het adres van mijn familie in Jakarta, de hoofdstad van Indonesië. Mijn vader is in dit huis opgegroeid met zijn ouders, broer en zusje. In 1956 moesten zij Indonesië verlaten en het Indisch-Chinese gezin kwam - als zovele Indische Nederlanders zonder familie in het nieuwe Nederland – in een contractpension. Het huis in de wijk Kramat is nog steeds in handen van mijn familie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het huis onderdeel van het Japanse vrouwenkamp Kramat. Iedereen die in tropische of mediterrane landen is geweest, weet dat het openbare, dagelijkse leven zich vooral op straat afspeelt. Op straat gebeurt het: er is bedrijvigheid in allerlei soorten en maten. Er zijn eettentjes en winkeltjes aan huis, nonchalant gefabriceerd van bamboe en een plastic zeil tegen de zon of regen. Er zijn garages in de open lucht. Heb je pech onderweg? Moet er een band worden gewisseld? Je parkeert je scooter, motor of auto bij een bengkel (werkplaats) aan de kant van de weg en het voertuig wordt ter plekke deskundig gerepareerd. Getuige de kleurige verfpotten op straat, draait een monteur zijn hand ook voor spuitwerk niet om. De bengkel zelf is niet meer dan een stukje vrije ruimte op wat wij de vluchtstrook zouden noemen, waar de technische mannen geduldig op hun klanten wachten. In Indonesië is de straat een vrijplaats. Het is een plek om geld te verdienen, maar ook om te ontspannen. De betjak(fietstaxi)-chauffeur op de hoek van de straat doet een dutje in zijn bakfiets, wachtend op klanten. Jong en oud houden elkaars gezelschap op bankjes en geïmproviseerde zitjes, overdag en als het donker is. Als de avond valt en het koeler wordt, is de straat er om te sporten: op rustige stukken straat en op pleintjes speelt men voetbal, volleybal en badminton. In een tropisch land kun je dag en nacht op straat leven. We weten al dat ‘jalan’ straat betekent. Het meervoud daarvan, ‘jalan-jalan’, betekent wandelen, een stukje lopen. Het melodieuze ‘jalan-jalan…’ is dan ook hét standaard antwoord dat je hoort als Indonesiërs iemand vragen waar hij of zij naar toe gaat. ‘Jalanjalan’: op straat wandelen als het ultieme symbool voor de vrijheid om te gaan en staan waar je wilt.
De Tweede Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan de vrijheid op straat in Nederlands-Indië. Toen het eilandenrijk een kolonie van Nederland was, hadden Nederlandse gezagdragers de macht in handen. De komst van het Japanse leger op Java in maart 1942 ging samen met de internering van de Nederlandse bevolking in krijgsgevangenenkampen voor militairen en interneringskampen voor burgers. Met deze maatregel wilde de Japanse bezetter de bewegingsvrijheid van de Nederlanders inperken. De achterliggende gedachte was dat Aziaten het recht op zelfbeschikking in Azië moesten verkrijgen en dat de Nederlandse, koloniale gezaghebbers hun macht moesten afstaan aan een onafhankelijk Indonesië. Gezinnen werden in gescheiden mannen- en vrouwenkampen ondergebracht. Het vrouwenkamp Kramat herbergde ruim drieduizend vrouwen en kinderen. Naarmate de oorlog langer duurde, werd de situatie in deze kampen steeds slechter. Er was gebrek aan voedsel en medicijnen. In 1945, het laatste jaar van de Japanse bezetting, liep het dodental onder de gevangenen hoog op door honger, ziekte, verwaarlozing en mishandeling door de Japanners. Het merendeel van de bevolking in Indonesië bleef in de periode 1942-1945 buiten de kampen, omdat de Japanners hen als Aziaten beschouwden en als niet-vijandig beschouwde in het streven naar Azië voor de Aziaten. Buiten de kampen was de situatie eveneens moeilijk. De Japanners voerden een wijkenstelstel in, waarin de bevolking werd verplicht corvee uit te voeren ten gunste van de bezetter. Men was weliswaar vrij, maar eigenlijk was men vogelvrij, omdat Japanners iemand zomaar konden oppakken en gevangen nemen. Ook buiten de kampen heerste er hongersnood en was er een groot gebrek aan textiel en andere dagelijkse zaken. Met de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 kwam er formeel een einde aan de Tweede Wereldoorlog. Er volgde echter geen vrede. Twee dagen na de Japanse overgave, op 17 augustus 1945, riep Indonesië de onafhankelijkheid uit en volgde de kortstondige, maar zeer gewelddadige bersiap-periode (tot circa maart 1946). Tussen Nederland en Indonesië ontbrandde een dekolonisatiestrijd, die uiteindelijk uitmondde in de overdracht van de soevereiniteit door Nederland aan Indonesië op 27 december 1949. Ik ken vrijwel geen Indische Nederlanders die nog terug kunnen gaan naar ‘hun’ huis in Indonesië. Meer dan zestig jaar later is het lastig om het huis terug te vinden: staatnamen zijn veranderd, huizen zijn afgebroken of Indonesiërs hebben hun intrek in de woning genomen. Ik ben zo gelukkig dat tante Enny, de jongere zus van mijn oma, nog altijd in ons huis aan Jalan Kramat V/7 woont. Ik kan in vrijheid op straat lopen. Sporen van de oorlog zijn er - voor zover ik althans weet - niet meer in, aan of om het huis te vinden. Het is een vreemd besef dat in deze wijk vrouwen en kinderen waren opgesloten. Hoewel het huis van mijn familie tijdens de oorlog onderdeel was van het Japanse vrouwenkamp Kramat I, werd mijn eigen familie niet geïnterneerd. De Japanners beschouwden hen door hun Indisch-Chinese afkomst als Aziaten. Toch is er een belangrijke verandering. Vóór de oorlog woonde mijn familie in het imposante huis zelf. Na de oorlog heeft tante Enny haar intrek moeten nemen in een bijgebouw schuin achter het hoofdgebouw. Dat is nu in het bezit van het Indonesische leger, dat het huis gebruikt als onderkomen voor ongehuwde soldaten. De
camouflagekleding aan de waslijn getuigt daarvan, evenals de kleine, maar betekenisvolle naoorlogse toevoeging ‘Pav.’ aan het bekende adres in mijn adresboekje. ‘Jalan Kramat V/7 Pav.’ Van hoofdgebouw naar paviljoen (bijgebouw). Meer lezen: Hans van den Akker, Ferry Bounin, Esther Captain, Paulien van der Geest, Wim Manuhutu (2010), Reisgids Indonesië. Oorlogsplekken 1942-1949. Den Haag: Open Kaart.
Vrijheid op straat 'Door de huidige situatie als (volstrekt) onvoldoende af te schilderen wordt geen recht gedaan aan de geboekte resultaten in het organiseren van de vrijheid op straat. Een vooruitgang die in positieve zin scherp afsteekt bij wat zich elders in de wereld afspeelt. Het vergelijken en contrasteren van de Nederlandse situatie laat zien welke verbeteringen bewerkstelligd zijn.' Michiel Holtackers is commissaris van de politie. In Nederland heerst vrijheid op straat. Althans, dat vind ik. Velen zullen mijn mening delen. Anderen zullen mijn opvatting afwijzen, mogelijk als onzin afdoen, onder verwijzing naar de immer voortschrijdende regel- en spiedzucht van de overheid in het publieke domein. Intensief cameratoezicht, digitale surveillance, toepassing van synthetisch DNA, oplegging van gebiedsverboden, zullen door hen aangevoerd worden als voorbeelden van het gelijk van hun stelling. Mogelijk zou men mij ook beroepsblindheid en bevooroordeeldheid voor de voeten werpen. Men zou zeggen dat de legitimering van al die maatregelen onder het mom dat veiligheid de beste garantie voor vrijheid is, onvrijheid in de hand werkt. Ik vind ook dat de politie, naast veel andere organisaties, een substantiële bijdrage levert aan het dagelijks produceren van die vrijheid op straat. Ook in die stelling kan ik oppositie verwachten. Men zal mij onder de neus wrijven dat de politie vaak te laat is, te weinig dienstbaar is, onzichtbaar is op straat, niets doet als het nodig is, en de burger in zijn vrijheid belemmert door strikte handhaving van niet nuttige regels. Wat mij bevalt aan mijn opponenten in deze, is dat ze hun doelstellingen en idealen compromisloos formuleren. Als het om vrijheid op straat gaat, kun je nu eenmaal geen concessies doen, zo vat ik hun opvattingen samen. Deze kijk op de dingen bant zelfgenoegzaamheid uit, creëert tomeloze ambitie en gaat samen met een permanente, activerende, ontevredenheid over de staat van onze vrijheid op straat. Tegelijkertijd belemmert die compromisloze absolutie in het standpunt het zicht op de enorme vooruitgang die de laatste 40 jaar is geboekt op dit terrein. Door de huidige situatie als (volstrekt) onvoldoende af te schilderen wordt geen recht gedaan aan de geboekte resultaten in het organiseren van de vrijheid op straat. Een vooruitgang die in positieve zin scherp afsteekt bij wat zich elders in de wereld afspeelt. Het vergelijken en contrasteren van de Nederlandse situatie laat zien welke verbeteringen bewerkstelligd zijn. Ook dit motiveert een samenleving om door te pakken. Ik ben met eens met eenieder die beweert dat het (nog) veel beter kan, maar laat ik de systematische vooruitgang in de vegroting van veiligheid op straat eens wat meer concreet te benoemen. In veel landen, ook landen dicht bij ons in de buurt, is de politie als het gaat om vrijheidsproblematiek niet, of niet alleen, een deel van de oplossing maar juist van het probleem. Willekeur in optreden, geweldsexcessen, grootschalige corruptie, mishandeling, misbruik van bevoegdheden zijn daar aan de orde van de dag. In Nederland zijn dit soort zaken uitzonderlijk. Wie studie maakt van de geschiedenis van de openbare orde handhaving zal leren dat we de beteugeling van bijvoorbeeld excessief
geweldgebruik en repressie door de politie, om het hier maar eens op toe te spitsen, jegens burgers nog niet zo heel lang onder de knie hebben. Ik doel daarbij nog niet eens op wat zich in de oorlog heeft afgespeeld. In de periode van omstreeks 1900 tot 1969 hebben zich in ons land diverse openbare orde verstoringen voorgedaan die doorgaans eindigden met de dood van één of meerdere burgers die hun ongenoegen uitten over gedrag van de overheid. Bij het palingoproer, een oproer met een relatief onschuldige aanleiding, vonden maar liefst 25 burgers de dood als gevolg van vuurwapengeweld van onze ordehandhavers. Meerdere slachtoffers vielen ook te betreuren bij het Jordaanoproer en de aardappeloproer. Aan het eind van jaren zestig trad, gesteund door de tijdgeest van de emancipatie, verbetering in. Die verbetering is grotendeels te danken aan het gaandeweg merkbaar inwerking treden van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De vertaling en concretisering van dit verdrag in de vormgeving van, en het denken over, de politieorganisatie en het politieonderwijs was van grote betekenis. Ongecontroleerde macht leidt tot excessen, ook bij afwezigheid van oorlog zo leerde ons zowel de ervaring als de sociale psychologie. Het kwaad is banaal schreef Hannah Arendt het proces van nazi kopstuk Eichmann becommentarierende, waarmee ze bedoelde te zeggen dat het vermogen en de bereidheid om te onderdrukken, kwaad te doen, en mensen van hun vrijheid te beroven zeer makkelijk te activeren valt, zeer wijd verspreid is en, als een “feature of mankind” te beschouwen is. Sociale wetenschappers en inmiddels ook journalisten tonen dit ook anno 2011 wereldwijd bij voortduring aan. Het heeft geen zin om over de onvolkomendheid van de mens in dit opzicht te treuren. Wij kunnen onszelf namelijk in dat opzicht niet veranderen. We zouden ons wel blameren als we erin zouden berusten. We hebben en hadden immers de inzichten en het vermogen om die riskante menselijke onvolkomendheid te neutraliseren. Gelukkig berustten wij er niet in. Op basis van wat gedragswetenschappers aanreikten, hebben filosofen en bestuurskundigen concepten ontworpen voor de inrichting van een moderne staat. Een staat waarin machtsuitoefening door de staat in toom wordt gehouden. Een staat waarin een burger, ieder individu, drager is van onvervreemdbare rechten. Het waren tenslotte de juristen die deze concepten tot leven wekten met concrete wet en regelgeving in de vorm van het prachtige EVRM. Op basis van de daarin vervatte inzichten zijn standaarden voor democratisch en fatsoenlijk politieoptreden afgeleid waarvan ik er een drietal wil bespreken. Het zijn de standaarden die het politieoptreden in Nederland het meest domineren. Als eerste geldt “rule of law” dat zoveel wil zeggen als dat niemand belangrijker is dan regel of wet. Het optreden van de politie en overheid vindt plaats zonder aanziens des persoons in welke zin dan ook en is aan strikte regels gebonden. Collegialiteit binnen de politieorganisatie betekende heel lang een zwijgcultuur en een cultuur van elkaar dekken. Anno 2011 is collegialiteit het elkaar helpen om regels na te leven. Loyaliteit betekent tegenwoordig trouw aan de regel en dus trouw aan de samenleving en burgers die die regels gemaakt hebben. Loyaliteit is in Nederland al lang niet meer onvoorwaardelijke trouw aan de collega of aan de baas. Zie hier het contrast van Nederland met veel andere landen/regimes in de wereld. Goede omgang met de “rule of law” vereist een cultuur van openheid, kritisch vermogen en mondigheid van burgers en politiemensen. Ik zie dat in
Nederland. De tweede EVRM standaard is de plicht om burgers te faciliteren in het uitoefenen van hun mensenrechten. Anders gezegd om burgers maximaal vrij te laten zijn. Een mooi voorbeeld is het begeleiden van demonstraties en het toezien op een ordelijk verloop ervan. Een ordelijk verloop betekent vooral dat demonstrerende burgers optimaal hun opvattingen op straat kunnen ventileren. Een politieambtenaar ziet het begeleiden van een demonstratie al lang niet meer primair als een orde-vraagstuk of als een een aanval op staat of politie, maar als een dienstverlening aan demonstrerende burgers die gebruik maken van hun rechten. Andere voorbeelden zijn de partnerschappen die de politie aangaat met haar bevolking. Dat kan zijn via “amber alerts” of andere vormen van moderne communicatie en informatieuitwisseling. Steeds is het doel dienstverlening. Wie macht uitoefent, moet op onafhankelijke wijze gecontroleerd kunnen worden. Dit is het derde principe van democratische politiezorg. Minitieus worden gecontroleerd valt niet altijd mee voor politiemensen. Het is immers pijnlijk om zelf onderzoeksobject te worden in situaties waarbij je zelf burgers en samenleving beschermt. Toch wordt verantwoordingsplicht professioneel verwelkomd en stevig georganiseerd vanuit het welbegrepen idee dat het hanteren van verstrekkende bevoegdheden waaronder geweldsmiddelen nu eenmaal expliciet uitleg vereist aan degene van wie je die bevoegdheden toevertrouwd hebt gekregen. Onverminderd bovenstaande sluit ik mijn ogen niet voor incidenten die gemeld worden waar de beschreven standaarden niet waren te herkennen in het optreden van politie of andere overheden. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Toch eindig ik met overtuiging waar ik ook begon. In Nederland heerst vrijheid op straat.
Hoe van vrijheid te spreken Hoe kunnen we bewustzijn en bewustwording realiseren? Door deze in taal te vatten en er over te vertellen. Maar wat voor verhaal past daar bij? Moet je vrijheid vieren door te wijzen naar hoe de wereld had kunnen zijn? Of kun je vrijheid vieren door te wijzen naar de dingen die zijn, ook al is moeilijk zichtbaar te maken waar het dan precies om draait? Een bijdrage van Jaap van der Spek en Martijn van der Steen van de Nederlandse School voor Openbaar bestuur (NSOB) Zomaar een dag – drie kleine verhalen Een doordeweekse schooldag van een scholier te Gouda, bijvoorbeeld ééntje van de Plaswijckschool in de wijk Bloemendaal, zit vol gebeurtenissen. Opstaan natuurlijk, ontbijten. Vader smeert uit gewoonte de boterhammen. Wandeling naar school, wat zeker in het voorjaar aangenaam is door de zachte ochtendzon. Dan school. De leraar merkt niet dat het huiswerk niet is gemaakt. Kleine pauze, grote pauze (overblijven dit keer). Dan de hele middag turen naar de trage klok, omdat na school de voetbaltraining op het programma staat. Rennen dus naar huis, voetbaltenue aan en de voetbalschoenen (vergeten schoon te maken) in de tas. Het is een argeloze, achteloze en gelukkige dag in het voorjaar. Een dag in vrijheid. We kunnen dit verhaal ook een tweede keer vertellen, maar dan in méér bewuste – en daarmee vanzelf meer bombastische – taal. De scholier staat op en loopt na het ontbijt vrijelijk over straat. Genietend van de negatieve vrijheid (vrij zijn van) gevrijwaard te zijn van geweld. De straat is veilig, de gang naar school is vrij van dreiging. Op school geniet hij van de positieve vrijheid (vrijheid tot) op onderwijs, omdat hij leeft in een land waar de emancipatie van het kind invulling krijgt. Na school geniet hij van het recht zich te mogen verenigen. Tijdens het sporten doet hij vrijwillig afstand van een aantal buiten het voetbalveld principiële vrijheden, zoals het recht om de bal met de hand te beroeren. Daar staat tegenover dat op het sportveld enige mate van fysiek geweld wordt getolereerd en door sommige begeleiders zelfs wordt aangemoedigd. Het is dezelfde dag in het voorjaar, in dezelfde vrijheid. Nu niet achteloos en argeloos, maar welbewust, expliciet en benoemd. En daarmee in de beschrijving ook wat vreemd. Hiermee raken we aan de kern van wat het vieren van vrijheid ingewikkeld maakt. Wat immers vieren we en hoe brengen we dat gevoel over? De vijfde mei wakkert een (nationaal) bewustzijn aan van een leven in vrijheid: we zijn ons die dag bewust van onze vrijheid. Maar aan bewustzijn gaat bewustwording vooraf. Hoe word je bewust van vrijheid? En hoe geef je uitdrukking aan het bewustzijn ervan? Onze scholier zal over vrijheid moeten praten om het te kunnen beleven. En wij moeten de vrijheid van de scholier in woorden vangen om hem aan anderen duidelijk te maken en anderen bewust te maken van de vrijheid. Bewustwording vereist taal. De twee verhalen laten precies zien waar de handicap van het praten over zoiets omvattends als vrijheid ligt: handelingen of gebeurtenissen lijken niet op de woorden waarmee ze worden beschreven. We komen taal tekort. Woorden passen niet bij wat we ze willen laten beschrijven. In verhaal één wandelt onze scholier door allerlei momenten
van positieve en negatieve vrijheid. Tegelijkertijd zal het hen niet opvallen dat hij in vrijheid leeft. Hij is onderweg. Naar school, naar voetbal, hij doet ‘zijn ding’. Vrijheid beleven leidt niet altijd tot bewustwording. Dat is zowel de gift als de tragiek van de vrijheid. Het is een groot goed dat het kind niet doorheeft wat vrijheid voor hem betekent. Je zou het zelfs de ultieme vrijheid kunnen noemen. Maar aan de andere kant is het jammer dat hij niet door heeft dat in de kleine gebeurtenissen van alledag zulke grote principes werkzaam zijn. Het is immers niet vanzelfsprekend dat het zo is. Vrijheid kan vergankelijk zijn en vergt in ieder geval onderhoud. Bewustzijn en bewustwording zijn daarvoor cruciaal. Daarom proberen we vaak om bewustwording en bewustzijn langs de andere kant te realiseren: die van het contrast. We zeggen niet hoe de vrijheid is, maar laten zien hoe het is om onvrij te zijn. Het hier en nu wordt gecontrasteerd met vroeger of elders. Ons kind loopt naar school en hoeft niet voorbij de wegversperringen en checkpoints zoals die er, bijna zeventig jaar geleden, stonden omdat de militairen van Nazi-Duitsland mobiliteitsstromen wilden controleren. Noch wandelt hij langs een transport, waar Joden naar concentratiekampen worden vervoerd. Evenmin slaat de leraar hem met een stok omdat hij het huiswerk niet heeft gemaakt. Al die dingen gebeuren niet. Hij mag blij zijn dat hij hier en nu leeft en niet toen en daar. Bewustwording is hier het actief beleven van het (vooralsnog) uitblijven van een verschrikkelijk leven. Je geniet van wat er is, omdat je weet dat het anders kan en met opluchting dat het hier voorlopig nog veilig en vrij is. Angst en onzekerheid maken dan een – groot of klein – deel van de beleving van vrijheid uit. Praten over vrijheid Hoe kunnen we bewustzijn en bewustwording realiseren? Door deze in taal te vatten en er over te vertellen. Maar wat voor verhaal past daar bij? Moet je vrijheid vieren door te wijzen naar hoe de wereld had kunnen zijn? Of kun je vrijheid vieren door te wijzen naar de dingen die zijn, ook al is moeilijk zichtbaar te maken waar het dan precies om draait? Bij het verwijzen naar hoe de wereld had kunnen zijn is de beproefde strategie het benadrukken van het verlies van vrijheid. Van daaruit ontstaat waardering, als na het ontwaken uit een boze droom: ‘gelukkig is het er nog’. De Tweede Wereloorlog etaleert dat het niet altijd was zoals nu en relativeert het comfort van het heden. Spreken van vrijheid herinnert ons er nog eens aan dat vrijheid vergankelijk is en permanente zorg vereist. Maar het bejubelen van de vrijheid door het benadrukken van de afwezigheid van onvrijheid krijgt een paradoxaal karakter. De bewustwording van de vrijheid geschiedt door de vertoning van het tegenovergestelde. Herdacht wordt wat was. Of in wat komen kan, maar daarbij raakt, hoe dan ook, de lol van de vrijheid (voetballen!) veronachtzaamd. Een gerelateerde strategie is het contrasteren van de vrijheid elders. De vrijheid in Nederland wordt gecontrasteerd met bijvoorbeeld de levensomstandigheden als een land als Birma. De vrijheid wordt gerelativeerd – als in ‘niet vanzelf-sprekend’ gemaakt – en dat maakt bewust van hoe prettig het is vrij te zijn. Ook dit type vergelijkingen veroorzaakt ongemak. Het besef dringt zich op dat wat wij de vijfde mei vieren, anderen
– niet eens op zoveel vlieguren van hier – onthouden blijft. Dat is geen vreemd uitgangspunt voor een feestelijk moment: ‘we vieren dat wij er gelukkig beter aan toe zijn dan andere mensen die zich hier dichtbij bevinden’, maar tevens veroorzaakt het schuldgevoel. En wellicht daarna opluchting De andere wijze van spreken is het wijzen naar een positieve inhoud aan het begrip vrijheid - vrijheid vieren zonder onvrijheid van ooit of elders te tonen. Dat kan door alledaagse handelingen, het oneindig aantal vruchten van de vrijheid dus, groot te maken. Vier dan het voetballen, of vier de wandeling naar school; dat zou kunnen. Maar ook deze variant kent een nadeel, want hier verijlt de ervaring van de vrijheid in iets wat enkel het gevolg is van de vrijheid. De vrijheid doet zich niet voelen als zodanig. En wordt wel snel heel klein. Onbezonnen voetballen is een product van vrijheid, maar de vrijheid is meer dan dat. Vervlogen vrijheid Vrijheid is moeilijk te verbeelden. Contrasteren gaat nog het beste, maar daarbij verliest de beleving van vrijheid vreemd genoeg juist ook iets van zichzelf: de vrijheid raakt er door beladen. En toch is het nodig om vrijheid te verbeelden: om tijdens het vieren stil te staan bij de vrijheid en uitdrukking te geven aan het bewustzijn. Of om mensen die zich nog niet bewust zijn bewust te laten worden van de historische anomalie waarin ze leven. Vrijheid is alledaags, maar daarmee niet minder bijzonder. Hoe komen we dichter bij de vrijheid? Het lijkt ons vooral zaak om met twee richtingen rekening te houden. Allereerst is het antwoord per definitie relatief en contingent: de viering moet passen bij de omgeving en de omstandigheden. Staat vrijheid onder druk, dan verdient de viering ervan extra aandacht. Wordt vrijheid in het dagelijkse debat één kant op geduwd, dan moet de viering van vrijheid gericht zijn op de andere dimensies ervan. Dat vereist steeds herijking van het vieren: wat past bij de tijdgeest? De viering kan dus over de jaren van karakter veranderen. Ten tweede mag de invulling van vrijheid niet gedomineerd raken door één van de strategieën voor bewustwording en bewustzijn. Vrijheid is geen omgekeerde angst voor onvrijheid of het onbezorgd kunnen wandelen over straat. Het is de combinatie van dat alles wat de vrijheid maakt en wat voor zinvol vertellen over vrijheid nodig is. Elk van de elementen – vieren van het alledaagse, contrasteren met verleden en bewustzijn van andere omstandigheden elders in de wereld – is onderdeel van het vieren van de vrijheid. Niet kiezen dus, maar combineren. Het beleven van vrijheid op de Bevrijdingsfestivals gaat gepaard met het besef dat het elders anders is en de wetenschap dat het leven niet altijd zo was als nu. Het vieren van vrijheid en het vergroten van bewustzijn en bewustwording betekenen niet het kiezen voor één richting, maar impliceren juist het volharden in balans tussen de drie richtingen. Door bewustzijn van het bijzondere, krijgt het alledaagse van vrijheid betekenis. Vrijheid vieren vereist geen focus, maar variëteit.