DE PUBLI EKE EN STEDELI JKE M E E RWA A R D E VAN DE CLUSTERING VAN M USEA . MUSEUMINSEL BERLIJN / MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
I NEZ B OOGAART S I RI NA VAN A ALST
ISBN 90-5130-358-0 Wettelijk depot D/2000/2893/40 NUGI 923
M EI 2 0 0 0
I N H O U D S O P G AV E
Voorwoor d
5
Inleiding
6
2. MUSEUMSINSEL B ERLIJN 2.1. Het ontstaan van het museumcluster 2.2. Het Masterplan Museumsinsel 2.3 De afzonderlijke musea: collecties, publiek en de stedelijke context 2.3.1 Collecties en missies van de afzonderlijke musea 2.3.2 Publiek en marketing 2.3.3 Het Museumsinsel in de stedelijke context
3. A MSTERDAM MUSEUMPLEIN 3.1 Het ontstaan van het Museumplein 3.2 Het Nieuwe Museumplein 3.3 Amsterdam Museumplein: collecties, publiek en de stedelijke context 3.3.1 Afzonderlijke collecties 3.3.2 Publiek en marketing 3.3.3 Het Museumplein en de stedelijke context
4. CONCLUSIES Literatuur en lijst van geïnterviewden
9 9 11 13 14 15 17
22 22 24 25 26 28 31
34 37
3
V O O RW O O R D
De herontwikkeling van de Brusselse Kunstberg vormt één van de onderdelen van het programma van Brussel 2000 als Europese Cultuurstad. Brussel is dit jaar één van de negen Europese Cultuursteden. In Brussel 2000 staat de stad centraal en in dit kader organiseert de Koning Boudewijnstichting een reeks van seminars. Doel is meer inzicht te krijgen in het functioneren van de Kunstberg, zowel wat betreft de aldaar gevestigde individuele musea en culturele voorzieningen als de concentratie van verschillende functies, waaronder culturele voorzieningen. Eén van de manieren om dit inzicht te vergroten, is de verschillende aspecten van de Kunstberg en de individuele onderdelen te analyseren. Een andere methode is om aan de hand van mogelijk vergelijkbare ontwikkelingen elders, de eigen situatie beter te kunnen doorzien en wellicht van deze ervaringen te kunnen leren. De aftrap voor de analyse van de Kunstberg wordt gegeven met een eerste ontleding van individuele musea en een vergelijking met voorbeelden uit het buitenland. Deze buitenlandse ‘voorbeeldstudie’ ligt voor u. Hierbij is gekozen voor twee museumclusters die al vergevorderd zijn in hun (her-)ontwikkeling: het Museumsinsel in Berlijn en het Museumplein in Amsterdam. Enig voorbehoud is bij lezing en gebruik van deze rapportage op zijn plaats. Het ging hierbij om een zeer kortetermijn opdracht, zowel in voorbereiding als uitvoering. Een dergelijke beperking laat hoe dan ook zijn sporen na. In het rapport liggen nog verschillende ‘losse eindjes’ voor verdere analyse en onderzoek, die wij gezien de beperkte tijd niet verder konden exploreren. Wij hebben ons beperkt tot een beschrijving en een aanzet tot analyse van recente en huidige ontwikkelingen. Aan de hand van beleids- en masterplannen, kranten, tijdschriften, literatuur en het internet hebben we interviews met een aantal betrokkenen bij de ontwikkelingen rond en op het Museumsinsel en het Museumplein voorbereid en gehouden. We hopen dat de behaalde resultaten een goede aanzet voor discussie en het vervolgwerk van de Commissie "Kunstberg" mogen vormen. Irina van Aalst en Inez Boogaarts* Utrecht/ Rotterdam, 1 mei 2000
* beide auteurs schreven het rapport op persoonlijke titel.
5
I N L EI D I N G: M U S EU M C LU ST ER S
Er heeft zich de laatste jaren wereldwijd een explosieve groei voorgedaan in de bouw en verbouw van musea. Deze museumhausse werd halverwege de jaren zeventig ingezet met de realisering van het – onlangs voor 185 mln. gulden (83,9 euro) gerestaureerde - Centre Pompidou te Parijs. Dit succesvolle cultuurcentrum kreeg in veel Europese landen navolging: de verbouwing van het Louvre, het nieuwe Groninger Museum naar een ontwerp van Alessandro Mendini, het Bonnefantenmuseum van Aldo Rossi in Maastricht, het Museum für Kunsthandwerk aan de oevers van de Main in Frankfurt van architect Richard Meijer, het Guggenheim museum van Frank Gehry in Bilbao en de onlangs geopende nieuwe Tate Modern en de renovatie van de Tate Gallery in Londen (599 mln gulden/ 271 mln euro). Nieuwbouw en renovatie staan ondermeer nog op stapel voor het Museum for Modern Art (NY) voor 1,5 miljard gulden (680 euro) 1. Het waren aan de ene kant de hoge bezoekcijfers in met name de jaren tachtig en negentig die een impuls gaven aan de bouw en verbouw van nieuwe musea. Aan de andere kant lijken bezoekers daarentegen juist vaak te komen om de ruimtelijke ambiance van het nieuwe gebouw te beleven. Het hedendaagse museumgebouw is een attractie op zichzelf geworden en wordt door sommige auteurs wel omschreven als ‘een tweede lijst om het kunstwerk’ (o.a. Wortmann 1991). Vele toeristen kwamen naar Bilbao om Gehry’s gebouw te aanschouwen, maar weinigen gingen ook daadwerkelijk naar binnen voor de collectie en tentoonstellingen. Lange rijen wachtenden voor de loketten van musea zijn geen ongewoon verschijnsel. De vrijetijdscultuur en het kunsttoerisme hebben het museum ontdekt als één van de topattracties in de stad. Het museum heeft zich inmiddels aangepast aan de wensen van de vele bezoekers en wordt steeds meer een vrijetijdscentrum met minimaal een (boek)win-kel, een filmzaal, een bibliotheek en een café. Vooral de grote overzichtstentoonstellingen worden druk bezocht. Deze exposities worden niet zelden actief geëxploiteerd door verkoop van allerhande souvenirs, zoals Van Gogh-sweaters, Mondriaan-agenda's, Mendini-gebak en een Vermeer-ontbijt (Van Aalst 1997). De onderlinge concurrentie is de laatste jaren door de toename van het aantal musea gegroeid en de musea moeten zich dan ook meer aanpassen aan de wensen van de consument. Het museum is onmiskenbaar onderdeel geworden van een amusementsindustrie, of ze dat willen of niet. Volgens Ibelings (1999: 48) is ‘het museum meer en meer getransform e e rd van een plaats voor cultuurbehoud en contemplatie tot een toeristische bestemming waar het consumeren de voornaamste vorm van gedrag is’. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen die Hannigan beschrijft in zijn boek ‘Fantasy City’ (1998) over onder meer de recente realisatie van urban entertainment centers en culturele districten die tot doel hebben ‘(…) to change percepti ons of downtown from images of dereliction, emptiness and crime to those of quality, enter tainment and festivity’ (1998: 52). Bij de herontwikkeling van een gebied in het stadscentrum is er niet zelden sprake van een cluster van museale accommodaties. Zo heeft New York een M u s e u m m i l e, Wenen en Utrecht een M u s e u m k w a rt i e r, Rotterdam een M u s e u m p a r k en Frankfurt een M u s e u m s u f e r. De fysieke nabijheid van musea zou bezoekers de mogelijkheid verschaffen meerdere instellingen op een dag te bezoeken. Het verschaft de musea zelf de mogelijkheid meer samen te werken op inhoudelijk en organisatorisch vlak. Bovendien, zo wordt aangenomen, kan clustering tegen een achtergrond van groter wordende concurrentie juist uitdagend werken.
1. Bedragen afkomstig uit artikel van Paul Steenhuis (2000).
6
Ü INLEIDING: MUSEUMCLUSTERS
Toch zitten er ook de nodige haken en ogen aan dergelijke museumclusters, zeker in vergelijking met andere culturele clusters. Het voornaamste verschil tussen e n t e r tainment centers of cultural districts en museumclusters zit in het feit dat deze laatste veelal monofunctionelegebieden zijn die in de avonduren weinig toegankelijke stadsdelen opleveren. Terwijl de cultural districts en m i x e d - u s e centra door hun multifunctionaliteit zowel overdag als ’s avonds- een toegankelijk en aantrekkelijk gebied vormen. In deze notitie wordt zowel het functioneren van individuele musea binnen een museumcluster bekeken, als wel het cluster als geheel nader geanalyseerd. Verschillende invalshoeken kunnen hierbij worden gehanteerd. Musea zijn zowel als ‘wereld’ op zich, als in verhouding tot hun omgeving te beschouwen. Enerzijds zijn naast de collectie, de missie en het gebouw - de routing, de opstelling van collectie en tentoonstellingen, het karakter van de ruimten en de architectuur - ook de kwaliteit van directie, communicatie en dienstverlening medebepalend voor het functioneren van het individuele museum. Anderzijds vervult het museum een rol ten opzichte van zijn (stedelijke) omgeving. Hierbij gaat het om de relatie ten opzichte van andere musea en voorzieningen in een zelfde cluster - wat is de onderlinge routing, hoe verhouden ze zich in karakter en uiterlijk tot elkaar en op welke wijze versterken of beconcurreren ze elkaar – als wel de verhoudingen ten opzichte van musea in de rest van de stad, met vergelijkbare musea elders in het land of de wereld. Doelstelling van dit project is het in beeld brengen van de rol en functie van de musea – zowel als zelfstandige instellingen als ingebed in een cultuurcluster – voor het publiek en de stad. De vraag is tevens in hoeverre eventuele samenwerking tussen de musea en mogelijk andere voorzieningen, tot een meerwaarde voor de individuele musea en het cluster kan leiden. Museumclusters in Berlijn en Amsterdam Het Museumsinsel in Berlijn en het Museumplein in Amsterdam zijn historisch gegroeide museumconcentraties. Op het Museumsinsel bevinden zich vijf musea, te weten het Altes Museum, de Alte Nationalgalerie, het Bodemuseum, het Pergamonmuseum en het Neues Museum. Alle musea zijn zogenaamde ‘Staatliche’ musea. De ontwikkeling van het gebouwencomplex op het Museumsinsel begon met de bouw van het Altes Museum, een ontwerp van Schinkel, in 1830. In 1930 werd het cluster voltooid met de opening van het Pergamonmuseum. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van de gebouwen beschadigd. De naoorlogse verdeling van Duitsland leidde tot een verdeling van een groot aantal collecties en verzamelingen tussen Oost- en West Berlijn. Het Museumsinsel werd onderdeel van Oost-Berlijn. Na de Wende werd vrij snel een begin gemaakt om de meeste verzamelingen weer te herenigen en de gebouwen die veel oorlogsschade opliepen te herstellen. In Amsterdam was het vanaf de eerste plannen (zo’n honderd jaar geleden) duidelijk dat de toen nog geheten ‘museumterreinen’ in Amsterdam-Zuid plaats zouden moeten bieden aan de belangrijkste culturele voorzieningen van de stad. Momenteel bevinden zich aan het Museumplein in Amsterdam drie musea - het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en het Rijksmuseum
7
INLEIDING: MUSEUMCLUSTERS Û
Vincent van Gogh - en het Concertgebouw waar het internationaal vermaarde Koninklijk Concertgebouworkest vaste bespeler is. In tegenstelling tot het Museumsinsel, behoort dit gebied tot een van de levendigste aan de rand van het Amsterdamse centrum. Er zijn in de directe nabijheid cafés, restaurants, galeries, (boeken-)winkels en dure woningen gevestigd. De individuele musea in beide clusters hebben een monumentale waarde en behoren tot het historisch erfgoed, hoewel de musea in Berlijn er als gevolg van de Tweede Wereldoorlog en gebrek aan middelen in de DDR-tijd verwaarloosd uit zien. Het Berlijnse cluster is door water omgeven en als museumeiland als zodanig herkenbaar. De musea staan dichtbij elkaar. In de Amsterdamse situatie zijn de musea aan een min of meer driehoekig park/ plein gesitueerd. Ze staan hier overigens met hun ‘rug’ tegenaan. Beide kennen een nogal roemrucht verleden en ontwikkelingsgang en beide lijken een evenzo turbulente toekomst tegemoet te gaan. Het Museumsinsel heeft nog tien jaar van herontwikkeling, bouw en verbouw voor de boeg wanneer het masterplan, dat vorig jaar gepresenteerd werd, ook zal zijn uitgevoerd. Het Museumplein is, ruimtelijk, bijna zo goed als klaar na tien jaar herinrichting, maar de eerste problemen van de herinrichting dienen zich evenwel al weer aan. Bovendien ligt de voorbereiding van de nieuwbouw van het Stedelijk Museum al langere tijd stil. In beide clusters wordt gepoogd tot samenwerking te komen, hoewel dat in Berlijn veel intensiever en op meer vlakken tegelijkertijd wordt aangepakt. In beide steden gaat het om uiteenlopende collecties die in belangrijke mate uniek en/ of uitzonderlijk (op lokaal, nationaal of internationaal niveau) te noemen zijn. Ook wat betreft publiek, trekken de individuele musea veel aandacht in beide steden. In onderstaande tekst wordt per locatie de ontwikkeling van het cluster beschreven, waarna de diepte wordt gezocht. Individuele collecties, publiek(sbereik) en de ruimtelijke positie in de stedelijke context komen daarbij uitgebreid aan de orde. Belangrijkste vraag is hierbij steeds: op welke manier wordt er onderling samengewerkt en wat is de meerwaarde hiervan. Na de bespreking van Berlijn en Amsterdam worden de belangrijkste punten nog eens expliciet naar voren gehaald.
8
2.
M U S E UM S I N S EL BE R L I JN
Het Museumsinsel ligt tussen de rivier de Spree en Kupfergraben in het nieuwe centrum van Berlijn Mitte. Sinds de Wende staat de h e re n i g i n g van de collecties centraal, zo valt te lezen in een memorandum van de Stichting Staatlichen Museen zu Berlin Preussischer Kulturbesitz in 1991. Het M a s t e r p l a n Museumsinsel (1999) moet de kroon worden op de hereniging van de collecties uit beide voormalige stadsdelen.
2.1 HET ONTSTAAN VAN HET MUSEUMCLUSTER Aan het begin van de 19e eeuw ontstond het idee om op het eiland in de Spree tegenover het koninklijke paleis een museum te bouwen. Kroonprins Friedrich Wilhelm IV nam in 1822 het initiatief het museum te vestigen in de Lustgarten. In 1830 kwam het Altes Museum, naar een ontwerp van Karl Friedrich Schinkel, tot stand. Met dit museum werd uitdrukking gegeven aan de Pruisische ideologie: het samengaan van de monarchie (het Paleis 2), de kerk (Dom), het leger (Zeughaus) en de kunst in het Altes Museum (Mensch 1999). Het Altes Museum was één van de eerste Europese museumgebouwen en kreeg in binnen- en buitenland navolging en zou in de negentiende eeuw lange tijd als voorbeeld dienen voor de realisatie van museumpaleizen. Niet alleen de architectuur, maar ook de inrichting en de 'plattegrond' stonden model voor toekomstige musea (Von Moos 1999). Op de begane grond stonden de klassieke beeldhouwwerken en op de eerste verdieping de schilderkunst. Een trap leidt naar een centrale koepelruimte die dienst doet als oriëntatiepunt, met daarnaast twee U-vormige ruimten verdeeld over twee verdiepingen (naar Van Aalst 1997). Het gebouw was voor de collectie echter al snel te klein en in 1841 opperde Friedrich Wilhelm IV, inmiddels koning geworden, het idee ‘(…) die ganze Spree-insel hinter dem Museum zu einer Freistätte der Kunst und der Wissenschaft umzuschaffen (…)’ (Schmidl 2000).
2. Het paleis werd als enige in de DDR-tijd afgebroken; momenteel is een discussie gaande over herbouw ervan.
9
MUSEUMSINSEL BERLIN Û
In 1859 werden het Neues Museum en in 1876 de Nationalgalerie geopend, beide ontworpen door Friedrich August Stüler. Op de Noordelijke punt van het Museumsinsel -van de andere gebouwen afgesneden door een spoorbaan- werd in 1904 het Kaiser Friedrich Museum voltooid, later (1956) omgedoopt tot het Bodemuseum naar de toenmalige directeur. Tenslotte werd in 1930 het Pergamonmuseum geopend. Na de Tweede Wereldoorlog 3 viel het grootste deel van het museumbezit in handen van de Westerse Geallieerden en het Russische leger. In 1947 werd de Staat Pruisen door de geallieerden formeel opgeheven. Dit betekende dat veel kunstcollecties geen rechtmatige eigenaar meer hadden. Na de deling van Duitsland en Berlijn in 1949 ontwikkelde zich in beide stadsdelen een eigen museumlandschap: de meeste collecties werden gesplitst. De Geallieerden droegen de in beslag genomen collecties over aan de in 1957 in het leven geroepen Stiftung Preussischer Kulturbesitz (Schmidl 2000). Daarmee was tot de Wende in 1989 sprake van twee musea voor Moderne Kunst en twee Egyptische musea, met voor een deel complementaire collecties (Mensch 1999) 4. Zo werd de Grieks-Romeinse collectie uit het Pergamonmuseum verdeeld en ging een deel naar het in 1959 heropende Pergamonmuseum in Oost-Berlijn, terwijl een ander deel werd tentoongesteld in het Stülergebouw naast het paleis Charlottenburg. In 1990 werd het cultuurbezit van Oost- en West-Berlijn weer herenigd. Alle musea op het Museumsinsel vallen onder de Stichting Staatliche Pr eussischer Kulturbesitz (SPK), met één president. Hieronder resorteert de Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz (SMPK) en de Staatliche Bibliothek met ieder een eigen directeur-generaal. De directeurgeneraal van de Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz is meestal één van de directeuren van de musea en is verantwoordelijk voor de inhoudelijke gang van zaken. De administratieve taken behoren sinds 1999 tot het werk van de president. Uit de voormalige 29 gescheiden verzamelingen werden in totaal 17 musea in Berlijn gevormd. De SMPK is één van de grootste museumorganisaties ter wereld. Het feit dat alle SMPK musea onder de verantwoordelijkheid van één directeur-generaal vallen, maakt het gemakkelijker om grootschalige beslissingen, bijvoorbeeld wat betreft het Masterplan voor het Museumsinsel, te nemen. Zowel de Bund (BRD) als de Bundesländer financieren, via een specifieke verdeelsleutel, de SMPK. De 5 hoogte van het bedrag van de Bund is gebonden (‘matching grants’) aan dat van de Länder . De hereniging van de diverse museumcollecties verliep overigens niet zonder slag of stoot. De discussies over de opheffing van de ‘dubbele’ musea en een samenvoeging van de collecties wordt wel de Tweede Berliner Museumskrieg genoemd 6. In 1999 werd het Masterplan Museumsinsel gepresenteerd.
3. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden plannen gemaakt het Museumsinsel verder uit te breiden. Nieuwe musea zouden de culturele concentratie moeten versterken. Ze waren daarmee onderdeel van de Germania-plannen van Hitler en Speer voor een OostWestas ter ontwikkeling van het Nieuwe Berlijn. De plannen zijn nooit tot ontwikkeling gebracht. 4. Een dergelijke verdubbeling van voorzieningen leidde ook in andere culturele sectoren tot meer van hetzelfde: een dubbele schouwburg, dubbele toneel- en muziekgezelschappen etc. 5. Het feit dat in maart 2000 het Land Berlin gedreigd heeft de SMPK met 25 miljoen DM te korten, heeft daardoor mogelijkerwijs de consequentie dat de SMPK 50 miljoen kwijtraakt, omdat de bedragen ‘gematcht’ zijn. 6. De Eerste Museumskrieg betrof uiteraard de verdeling van de collecties tussen beide Duitslanden.
10
Ü MUSEUMSINSEL BERLIN
2. 2 HET MASTERPLAN MUSEUMSINSEL ‘Das ehrgeizigste Ziel der Berliner Kulturpolitik ist sicher die Wiederherstellung der Museumsinsel als geistiger und Kultureller mittelpunkt der Hauptstadt (…)’, aldus de huidige burgemeester 7. Momenteel wordt een aantal musea op het Museumsinsel gerenoveerd en gemoderniseerd. De meeste museumgebouwen zijn tijdens de tweede Wereldoorlog zwaar getroffen en nooit geheel gerestaureerd. Het Bodemuseum en de Alte Nationalgalerie staan in de steigers en zullen in respectievelijk 2001 en 2005 worden heropend, het Altes Museum is inmiddels gedeeltelijk herontwikkeld en de Lustgarten is in zijn oorspronkelijk staat teruggebracht. Het Neues Museum zal worden gerenoveerd door de Britse architect David Chipperfield, die in 1997 de uitgeschreven internationale ontwerpwedstrijd won 8. Chipperfield stelde dat de renovatie van dit museum niet goed zou kunnen verlopen zonder een planningsconcept voor het gehele gebied. Drie architectenbureaus, te weten Chipperfield, Hilmer & Sattler en Tesar, stelden gezamenlijk een Masterplan op ‘(…) zur städtebaulichen und museumsfunktionalen Erschliessung der Museumsinsel einschliesslich der Verknüpfung der einzeln Häuser, Entwicklungspotentiale und Planung der Aussenräume’ 9. Deze architecten stelden een Gesamtkonzept Museumsinsel op (1999). De aanzet voor de ontwikkeling van het Masterplan is feitelijk gegeven door de lokale ‘Senatsverwaltung für Wissenschaft, Forschung und Kultur’ 10. De ‘Museumsreferat’ is daarbinnen de contactpersoon voor de SMPK. Deze afdeling heeft het plan in grote lijnen laten ontwikkelen en dat vervolgens aan de SMPK ‘gedicteerd’. In de praktijk heeft dat bijvoorbeeld als consequentie dat Chipperfield c.s. weliswaar het Masterplan hebben ontwikkeld, maar het zal de gemeentelijke bouwdienst zijn die het plan uiteindelijk uitvoert. Daarnaast wordt de herontwikkeling van het Museumsinsel nauwlettend door Monumentenzorg (Denkmalschutz) in de gaten gehouden, met name wordt gelet op de voorgestelde bouwkundige wijzigingen aan de verschillende gebouwen. De uitverkiezing van het Museumsinsel in maart 2000 voor de lijst van het Wereldcultuurerfgoed van Unesco is dan ook een ‘mixed blessing’; enerzijds betekent dit erkenning voor de kwaliteit van het cluster, maar anderzijds betekent het ook dat er nog meer organisaties over de schouders van de ontwikkelaars meekijken. De uitverkiezing houdt ook een vorm van ‘zekerheid’ in; de betrokken overheid kan het gebied niet zomaar aan z’n lot overlaten.
7. 8.
In een verklaring op 20 januari 2000, http://www.berlin.de Overigens had de architect Giorgio Grassi in 1994 al de eerste prijs in de competitie gewonnen voor de herstructurering van het Neues Museum. Hij stelde onder andere voor om de ingangen van de verschillende musea naar de binnenkant van het Museumsinsel te verplaatsen. Grassi werd enkele malen verzocht het ontwerp aan te passen. Nadat hij zelf uitgebreid had gewezen op het belang van de architectonische-historische waarde van het gehele ensemble van gebouwen, werd uiteindelijk een nieuwe wedstrijd uitgeschreven die door Chipperfield in 1997 werd gewonnen (Sonne 1999). Zie ook: ‘Museums for a new Millennium’(1999), ed. V.M. Lampugnani & A. Sachs. 9. Op http://www.sbb.spk-berlin.de/pressemiteilung, juni 1999. 10. Het stadsdeel ‘Mitte’ heeft weinig zeggenschap over het Museumsinsel. Ook de gedecentraliseerde dienst voor cultuur in het centrum, Kultur am Mitte, heeft feitelijk niets met de musea en de culturele ontwikkeling van het Museumsinsel te maken, hoewel het wel in het geografische gebied valt (vergelijk met situatie in Amsterdam). De taken en missies van de afzonderlijke musea overschrijden het stadsdeelniveau, naar verluidt (interview).
11
MUSEUMSINSEL BERLIN Û
A Bodemuseum (Münzkabinett, Museum für Byzantinische Kunst, Skulpturensammlang) B Pergamon (Antikensammlung, Vorderasiatischen Museum, Museum für Islamitischen Kunst, Münzkabinett: Antike Münzen) C Neues Museum D Altes Museum E Nationalgalerie
1 Uferpromenade an der Spree (to be developed)
9 Umbau des Ehrenhofes (Pergamonmuseum)
2 Straße am Kupfergraben
10 S-Bahn (Aufwertung des Raumes zwischen Bodemuseum
3 wiederherstellung der Mobijoubrücke 4 Neuer Fußgängersteg 5 Wiederherstellung der Friedrichsbrücke 6 Umgestaltung der Bodestraße zum Fußgängerbereich
und Pergamon) 11 Aufwertung des Raumes östliches des Pergamons mit Anliegesteg) 12 Neubau auf den Kasemengelände (Kurz- und Mittelfristig
7 Neugestaltung der Brücke zum Pergamon
sind Verwaltungs-, Werkstatt-, und Depoträume geplant.
8 Neubau am Kupfergraben
Halböffentliche Forschungseinrichtungen ergänzen Konzept).
12
Ü MUSEUMSINSEL BERLIN
Uitgangspunt is bij het Masterplan is de hereniging van de archeologische collecties op het Museumsinsel. De afzonderlijke museumgebouwen worden ontsloten door één centrale entree en de musea zijn verbonden door een deels ondergrondse passage, de zogenaamde ‘archeologische promenade’ 11. De musea houden ook hun eigen, afzonderlijke entrees. De promenade representeert de hereniging van de collecties en geeft een overzicht van ‘fragmenten’ of de h i g h l i g h t s van de collecties van de afzonderlijke musea. Deze promenade/ verbinding is speciaal voor snelle bezoekers een uitkomst om in relatief korte tijd kennis te nemen van een aantal hoogtepunten uit de individuele collecties. Daarnaast blijven de afzonderlijke musea, met hun eigen collecties en accenten, ook individueel toegankelijk. Alle musea zullen worden verbonden door de promenade, behalve de Alte Nationalgalerie die apar t van de andere musea ligt (zie kaart). Voor de centrale entree - met informatievoorzieningen, een café, boek- en museumwinkel, garderobefaciliteiten - zal een nieuw gebouw worden ontworpen nabij het Neues Museum aan de Kupfergraben 12. Bijzonder is dat de niet-publieksfuncties zoals de depots, de archieven, de bibliotheken en onderzoeksafdelingen van het Museumsinsel zullen verdwijnen naar de Kasernengelände (Friedrich-Engels-kaserne) aan de linkeroever van de Kupfergraben, tegenover het Bodemuseum, in de nabijheid van de Humboldt Universität.
2.3 DE AFZONDERLIJKE MUSEA: COLLECTIES, PUBLIEK EN DE STEDELIJKE CONTEXT Momenteel is het Museumsinsel nog een cluster met daarin twee groepen gebouwen met een verschillende oriëntatie. Enerzijds het Bodemuseum en Pergamonmuseum met een westelijke oriëntatie op de Kupfergraben (over het water heen). Anderzijds het Altes en Neues Museum met een zuidelijke oriëntatie op de Lustgarten (richting de brede boulevard en de Dom). De Alte Nationalgalerie staat wat apart. Door het ontwikkelen van één entree en een archeologische promenade (op kelderniveau) verwacht men meer eenheid in het gebied te krijgen. De collecties en de gebouwen behoren tot unieke elementen uit het nationale en internationale erfgoed. Dat heeft ook tot gevolg dat Monumentenzorg (Denkmalschutz) met argusogen de herontwikkeling van het Museumsinsel volgt en indien nodig aan de rem trekt. Met name de voorgestelde interne verbindingen leveren de nodige schermutselingen op 13.
11. De museumgebouwen waren overigens oorspronkelijk ook door bruggen, via de bovenverdiepingen, met elkaar verbonden. 12. Bouwtechnisch gezien is het idee van de (gedeeltelijk) ondergrondse verbinding zeer ingewikkeld. De meeste musea staan op palen en er is feitelijk weinig grond onder de musea om een verbinding te kunnen graven. De onderdoorgang moet als het ware tussen de palen door gelegd worden. 13. Wel dienen nog verschillende logistieke zaken binnen het concept te worden opgelost. Als mensen bijvoorbeeld aan de ene kant van een museum erin komen en via een ander museum er uit willen, moeten ze ergens hun jas of spullen weer kunnen terug krijgen. Daar is nu nog geen oplossing voor als je niet via de (massatoeristische) ‘promenade’ er door heen wilt. Ook is er nog onduidelijkheid over het verbouwen van het Pergamon. Dit museum is in een U-vorm gebouwd, dus als men aan de ene kant is, moet men via dezelfde kant terug. Een verbinding tussen de uiteinden zou dit euvel kunnen verhelpen, maar het is de vraag of de monumentenzorg hiermee akkoord zal willen gaan.
13
MUSEUMSINSEL BERLIN Û
2.3. 1
COLLECTIES EN MISSIES VAN DE AFZONDERLIJKE MUSEA
Zowel de afzonderlijke als alle collecties tezamen van de musea in het Museumsinsel vormen een unieke kunsthistorische verzameling in Duitsland en Europa. Belangrijkste kenmerk van het Museumsinsel is de archeologie: 6000 jaar Europese cultuurgeschiedenis. De collecties vullen elkaar inhoudelijk sterk aan: een Egyptische en Papyrusverzameling, Oudheidkundige Verzameling, Voor-Aziatische Kunst, Prehistorie, Muntenkabinet, Byzantijnse kunst en Islamitische kunst. Het accent ligt vanaf heden op deze collecties, alhoewel ook voor tijdelijke tentoonstellingen in de toekomst meer plek wordt ingeruimd. Het Altes Museum (1830) heeft een zogenaamde Antikensammlung (Griekse en Romeinse (kunst)objecten zoals vazen, sculpturen, juwelen, beeldhouwwerken). Deze is verdeeld en te zien op twee locaties op het Museumsinsel: in het Altes Museum 14 en in het Pergamonmuseun. Inmiddels was de aan de DDR toegewezen collectie Griekse en Romeinse kunst ondergebracht in het Pergamonmuseum. Na hereniging werd het Altes Museum eerst gebruikt als belangrijkste tentoonstellingsruimte van de Staatliche Museen, alhoewel toen al plannen werden gemaakt om de antieke kunst terug te brengen (Mensch 1999). De benedenruimte is inmiddels verbouwd en in 1998 weer voor het publiek geopend (deel collectie is terug). Echter in 2003 zal het gebouw grondig worden gerenoveerd en wederom de deuren sluiten. Uit ruimtegebrek in het Altes Museum is het Neues Museum ontstaan (1859) 15. Na de hereniging begon men direct plannen voor renovatie te maken. SMPK koos hiervoor eerst de Italiaan Grassi (deconstructivistisch ontwerp), maar monumentenbeschermers keerden zich tegen zijn plannen en drukten uiteindelijk het ontwerp van Chipperfield er door die nu ook het Masterplan heeft gemaakt (Mensch 1999). De Alte Nationalgalerie is momenteel gesloten. De collectie bestaat uit 19e eeuwse sculpturen en schilderijen 16. Daarnaast impressionisten 17 en schilderwerken uit de tweede helft van de 19e eeuw. Na WOII bood het museum onderdak aan 19e en 20e eeuwse Duitse kunst. De oudere kunstwerken werden getoond in het Bodemuseum en de moderne kunst (van na 1945) in het Altes Museum (Mensch 1999). Het Pergamonmuseum heeft één van de grootste collecties kunstwerken uit de Oudheid. Tevens een deel van de Antikensammlung (Griekse en Romeinse (kunst)objecten zoals vazen, sculpturen, juwelen), het Vorderasiatisches Museum en Museum für Islamitische Kunst. Pergamonmuseum is met ruim 600.000 bezoekers per jaar één van de meest populaire musea. Hoofdattractie is het Pergamon Altaar (200 jaar voor Chr.). Ten slotte herbergt het Bodemuseum -een Neobarokgebouw- vijf collecties: het Münzkabinett, Ägyptische Museum, Gemäldegalerie, Museum für Spätantike und Byzantische Kunst en Skulpturensammlung. Het Bodemuseum is momenteel gesloten.
14. Tijdens de WOII werd het gebouw zwaar beschadigd en pas in midden van de jaren zestig weer geopend. Tot 1990 was er in het Altes Museum een collectie naoorlogse DDR-kunst te zien. 15. Tijdens de oorlog is het museum zwaar beschadigd. Het museum is in de DDR-tijd nooit gerestaureerd. 16. Met onder andere werken van Cornelis, Overbeck, Schadow (beeldhouwer van wie het bekendste werk op de Brandenburger Tor staat: Viktoria met haar vier paarden), en een aantal werken van Adolph Menzel (www.smb.spk-berlin.de). 17. Waaronder werken van Monet, Renoir, Cézanne en Rodin (beelden).
14
Ü MUSEUMSINSEL BERLIN
Naast het tonen van de collecties en (tijdelijke) tentoonstellingen, hebben de verschillende musea ook een belangrijke wetenschappelijke functie. Er is het natuurwetenschappelijke Rathengen Onderzoekslaboratorium, een centraal archief, een kunstbibliotheek en een Instituut voor Museologie (Institut für Museumskunde), waar (sociologisch) onderzoek wordt verricht op het terrein van onder andere het publiek, met name voor de SMPK musea. Hierboven werd al aangegeven dat deze afdelingen letterlijk uit de musea gehaald zullen worden. Zo ontstaat volgens Schuster (2000) de mogelijkheid op termijn ‘(…) eines grossen Berliner Institutes für Kunst- und Kulturwissenschaften’ te openen. Hiermee zal het museumcluster voornamelijk de functie van ‘tonen’ hebben, terwijl secundaire functies op een andere locatie (aan de overzijde van de Kupfergraben) een plaats krijgen.
2.3. 2 PUBLIEK EN MARKETING De unieke collecties op het Museumsinsel zorgen ervoor dat de aantrekkingskracht van de musea afzonderlijk en tezamen nu al fors is, ondanks het feit dat er steeds enkele musea gesloten zijn in verband met verbouwing en vernieuwing van de musea op het Museumsinsel; en dat zal nog zo’n tien jaar duren. De aanzuigende werking van publiek wordt vooral veroorzaakt door de vaste tentoonstellingen van de collecties. Deze zijn over het algemeen geliefd bij een gestage stroom van (internationale) toeristen 18. 630.000 bezoekers kwamen alleen al voor het Pergamonmuseum in 1999 (Becker 2000). Of, volgens schattingen, 13.600 bezoekers aan alle collecties per dag 19. De tijdelijke of ‘bijzondere’ tentoonstellingen worden hoofdzakelijk door Berlijners of bewoners uit de omgeving bezocht. 20 tot 25% van de bezoekers aan het Pergamon bijvoorbeeld is uit Berlijn afkomstig, ruim 55% komt uit Duitsland en ongeveer 20% komt uit het buitenland 20. Het Pergamon, de Gemäldegalerie en het Egyptische Museum, dat ook op het Museumsinsel zal worden gevestigd, zijn de drie belangrijkste toeristische Berlijnse trekkers. Het Museumsinsel vormt nu al een vast onderdeel in vrijwel alle vaste toeristische (bus) ‘stadsbezichtigingen’. Het betreft overigens in de meeste gevallen zogenaamde half-uur-bezoekers; snel de bus uit, vlug het Pergamon in en na een half uurtje de weer bus in. Met name voor dit type bezoekers is de promenade met highlights uit alle collecties bedoeld, zoals dat in het Masterplan wordt voorgesteld. De musea kunnen de mensenstroom overigens op dit moment al fysiek nauwelijks aan –ze waren immers nooit op een dergelijk massaal aantal bezoekers berekend- en daarom alleen al is het nodig de musea te verbouwen, uit te breiden en opnieuw in te richten. Als alle collecties
18. De directeur vergeleek de situatie van de aantrekkingskracht van de Brusselse Markt voor toeristen met die van het Museumsinsel: oude, historische gebouwen (monumentaal erfgoed) en een mooie ‘site’. 19. Interview met SMPK. 20. Op dit punt waren, zover ons bekend, geen exacte gegevens voorhanden. De hier genoemde gegevens zijn gebaseerd op een interview met de directeur van het Institut für Museumskunde, maart 2000. Het Institut für Museumskunde, een onderdeel van het SMPK, verricht publieksonderzoek bij de verschillende musea van de SMPK maar ook bij andere musea. Onlangs werd bijvoorbeeld een publieksonderzoek over het Pergamon Museum gepubliceerd. Deze gegevens waren voor het onderhavige rapport evenwel niet bruikbaar.
15
MUSEUMSINSEL BERLIN Û
straks herenigd of herverdeeld zijn, zal het Museumsinsel rond 2010 een unieke verzameling oudheidkundige collecties omvatten. Het Masterplan voorziet in een architectonische ingreep om door middel van historische, geografische en thematische aandachtspunten deze verzamelingen, die ook in de toekomst in verschillende gebouwen zijn ondergebracht, aan elkaar te verbinden 21. Aan de (potentiële) belangstelling van uiteenlopende bezoekers -snelle, eenmalige of vaste bezoekers- zal dan worden tegemoet gekomen. S A M E N W E R K I N G O P H E T V L A K VA N M A R K E T I N G E N C O M M U N I C AT I E Nu al is de samenwerking op het vlak van marketing en communicatie voor alle Staatliche musea centraal georganiseerd, door het Aussenamt (Externe Betrekkingen) van het SMPK. Dus inclusief die van de musea binnen het Museumsinsel. Praktisch gezien komt dat tot uiting in bijvoorbeeld het feit dat de brochures van alle SMPK musea in dezelfde stijl zijn gemaakt en dat in de individuele brochures reclame wordt gemaakt voor de andere SMPK-musea. Voor de musea op het Museumsinsel (en de overige Staatliche musea) kan de bezoeker een dagkaart kopen waarmee alle afzonderlijke Staatliche musea met sterke reductie kunnen worden bezocht. Deze museumkaart is niet voor de andere (niet-Staatliche) musea geldig. Tot enige jaren geleden waren de Staatliche Museen zelfs gratis toegankelijk. Sinds een entreeprijs wordt geheven, is het bezoek in sommige musea drastisch teruggelopen. Op het Museumsinsel was het effect, naar verluidt, daarvan overigens niet al te dramatisch. Daarnaast is er een gemeenschappelijke educatieve dienst, worden publicaties uitgegeven en hebben de musea een gemeenschappelijke website. Organisatorisch betekent het dat een achttal medewerkers van de dienst Externe Betrekkingen gezamenlijk het communicatie- en marketingbeleid (inclusief de educatieve dienst) voor in totaal 17 collecties bepaalt. Deze medewerkers zijn zelf decentraal binnen de musea werkzaam, hetgeen in de praktijk betekent dat één medewerker voor minimaal twee collecties zorgdraagt. De centraal gevestigde dienst Externe Betrekkingen poogt in samenwerking met de individuele musea tot een gezamenlijke aanpak te komen, waarbij rekening wordt gehouden met individuele ideeën in relatie tot de afzonderlijke collecties en de benadering van specifieke doelgroepen. Overigens moeten alle voorstellen goedgekeurd worden door de directeurgeneraal van het SMPK. De samenwerking op dit vlak komt ook duidelijk tot uiting in het Masterplan. In de herontwikkeling van het Museumsinsel draait het vooral om het p u b l i e k. De versterking van de individuele musea en onderlinge verbanden, gaat eerst en vooral uit van de wijze waarop het publiek beter ‘toegang’ krijgt tot de tentoonstellingen en collecties. Dat komt tot uiting in de geplande promenade van ‘highlights’ en andere publieksfaciliteiten, maar ook bijvoorbeeld in het verbeteren van de ontvangstmogelijkheden voor het publiek. Daarom moet het voor bussen ook gemakkelijker worden om toegang tot het gebied krijgen, maar ook bootverbindingen (aanlegplaatsen) zullen worden uitgebreid.
21. Het gaat te ver om hier gedetailleerd op de verschillende aspecten van het masterplan in te gaan.
16
Ü MUSEUMSINSEL BERLIN
Twee zaken moeten in dit verband nog nadrukkelijk worden opgemerkt. Ten eerste duurt het nog minstens 10 jaar voordat het Museumsinsel ‘klaar’ is en er zullen gedurende deze periode steeds minimaal een of twee musea gesloten zijn. Dat heeft hoe dan ook gevolgen voor het publiek en de wijze waarop het ‘contact’ met het (potentiële) publiek moet worden onderhouden. Daarnaast, en daar wordt hieronder nader op ingegaan, zijn er momenteel nog vele nieuwe musea in ontwikkeling in Berlijn. De concurrentie om publiek kan in tien jaar tijd, ongemerkt, sterk toenemen. Ten tweede, moet aangetekend worden dat momenteel het (buitenlandse) toeristische bezoek aan Berlijnse musea nog steeds niet erg hoog te noemen is 22. Toeristen blijven hooguit 2,3 dagen en daarbij zit meestal het bezoek aan één enkel museum. Er wordt hard aan gewerkt om hier verandering in aan te brengen, onder meer door het Partnerschaft für Berlin 23. The only E u ropean city with more museums than rainy days, is één van de slogans waarmee het Partnerschaft für Berlin de stad wil profileren op nationaal en internationaal niveau (Schneider 1998).
2.3.3 HET MUSEUMSINSEL IN DE STEDELIJKE CONTEXT Het Museumsinsel ligt in het centrum, het oorspronkelijk M i t t e, van Berlijn. Tot aan de Wende was dit Oost-Berlijn. In de afgelopen tien jaar is het oude centrum weer hét centrum van Berlijn geworden, hoewel de oorspronkelijke bebouwing de oorlogen en DDR-tijd nauwelijks doorstaan heeft. De Wende heeft niet alleen tot een grote economische en ruimtelijke verplaatsing van voorzieningen geleid -van het Westen, naar Mitte- maar ook een psychologische aardverschuiving teweeggebracht. Nieuwe bezoekersstromen zijn op gang gekomen op het moment dat vanaf de Brandenburger Tor weer over Unter den Linden kon worden geflaneerd. Op straat zijn drommen mensen te aanschouwen die zich lopend, fietsend en in auto’s massaal over de boulevard verplaatsen. Ondanks deze verandering van bezoekers- en trans portstromen, ligt het Museumsinsel ruimtelijk gezien nog steeds wat geïsoleerd in Berlijn’s Mitte.
22. De directeur van het Institut für Museumskunde vermeldt overigens ook dat het totale aantal buitenlandse bezoekers aan Berlijn niet zo opzienbarend is als men vaak denkt. München steekt Berlijn met gemak de kroon. 23. Partnerschaft Berlin is een publiek-private samenwerking op het gebied van stadsmarketing. Veel grote ondernemingen maken er deel van uit. Het partnerschaft coördineert en organiseert een aantal culturele festiviteiten om Berlijn zoals Schaustelle Berlin, de Museumsmonat (‘Schauplatz Museum’) – met bijzondere tentoonstellingen en activiteiten – en de Lange Nacht der Museen. Deze activiteiten moeten Berlijn een plek op de culturele kaart geven en ervoor zorgen dat nieuwe doelgroepen kennis maken met één of meerdere van de 170 musea die de stad Berlijn telt.
17
MUSEUMSINSEL BERLIN Û
I N T E R N E S I T U AT I E O P H E T M U S E U M S I N S E L De musea op het Museumsinsel hebben alle een eigen ingang en deze ingangen zijn veelal naar ‘buiten’ gericht. De ingang van het Pergamon is zelfs alleen via een apart bruggetje over het water bereikbaar. De musea liggen nu met de achterkanten naar elkaar toe. Er is geen gemeenschappelijk plein waar alle ingangen samen komen. Het Masterplan voorziet er in om de musea zowel hun eigen ingang te laten behouden, alswel één gezamenlijke ingang naast het Neues Museum te ontplooien. Dat zou de interne eenheid van het Museumsinsel als geheel moeten versterken. De openbare ruimte van het Museumsinsel zal, volgens het masterplan, als ‘campus’ ontwikkeld worden. Wat de precieze invulling of idee daarachter is, is niet geheel duidelijk. Maar aangenomen mag worden dat gepoogd wordt het gebied, analoog aan een universiteitscampus, als één geheel te ontwikkelen. Er wordt dan ook over gesproken over een langere avondopenstelling van de musea, (museum)festivals en museumcafés zullen meer levendigheid in het gebied brengen 24. Een campus heeft overigens ook een zeker gevaar van monofunctionaliteit in zich. Op dit moment nodigt het gebied na sluiting van de musea beslist niet uit om er doorheen te gaan omdat het er onherbergzaam, stil en donker is. Dit wordt versterkt door de vele bouwactiviteiten en de monofunctionaliteit van het gebied: na zessen vinden er geen activiteiten meer plaats in de musea. En alhoewel het de bedoeling is daar in de toekomst verandering in te brengen, is het zeker niet gepland om nieuwe zelfstandige horeca- of cultuurvoorzieningen aan het gebied toe te voegen. Het is dan ook nog onduidelijk of er wel voldoende levendigheid in het gebied zelf zal ontstaan, onafhankelijk van wat de musea te bieden hebben. Cultuurtoeristische voorzieningen of woonfuncties ontbreken nu en worden naar verwachting ook niet toegevoegd. Ook andere voorzieningen, zoals bijvoorbeeld winkels of zelfstandige restaurants, die een bezoek aan het gebied ‘noodzakelijk’ maken, ontbreken in het gebied. Vanzelfsprekende bezoekersstromen zullen naar onze verwachting dan ook niet snel op gang komen. Overigens blijft er feitelijk voorlopig tussen de musea niet zoveel aan open en openbare ruimte over. Op dit moment al helemaal niet omdat alle bouwmaterialen er staan en er weinig sprake van doorgang tussen de musea mogelijk is. Na alle verbouwingen is het aandeel van de openbare ruimte tussen de musea in, ook niet al te groot te noemen. T O E G A N K E L I J K H E I D E N E X T E R N E R E L AT I E S Daar komt bij dat het Museumsinsel als zodanig vrij geïsoleerd binnen de stad en het centrum ligt. Er zijn momenteel relatief weinig brugverbindingen naar het gebied van de musea toe en die er zijn, zijn vooral voetverbindingen. De spoorbrug tussen Bodemusem en Pergamon vormt een extra (visuele) barrière. In deze situatie zou verandering moeten komen door het creëren van een paar nieuwe (voetgangers)verbindingen zoals de ontwikkeling van een nieuwe brug en bootverbindingen bij de Nationalgalerie. De brug naar het Pergamon wordt verbreed en ook de voetbruggen van en naar het Bodemuseum worden aangepast. Doorgaand autoverkeer via het Museumsinsel is nu uitgesloten.
24. Interview met Museumsreferat, Senatsverwaltung (WFK).
18
Ü MUSEUMSINSEL BERLIN
Het gebied ligt bovendien niet echt in de ‘loop’ van de grote bezoekers- en autostromen van Berlin Mitte. Hoewel het zeer intensief benutte ‘Unter den Linden’ dichtbij gelegen is, is daarvan op het Museumsinsel maar in beperkte mate iets merkbaar. De boulevard vormt in feite zelfs een fysieke barrière. De drukke, brede boulevard zorgt er nu voor dat wandelstromen aan één kant van de boulevard blijven, gehinderd door de autostroom. Het gebied zelf maakt geen deel uit van de doorgaande infrastructuur van Berlin Mitte. In het masterplan worden weliswaar suggesties voor aanpassingen van de externe verbindingen en verbeteringen met betrekking tot de ‘omgeving’ gedaan, maar dat zijn vooral suggesties. Het masterplan zelf kan feitelijk weinig aan de omgeving veranderen. Verwacht wordt wel dat wanneer de omgeving aantrekkelijker is, daarmee automatisch het gebied ook én aantrekkelijker én een logisch onderdeel van het grotere geheel van Mitte zal worden 25. Wanneer het archief, bibliotheek en een groot deel van het wetenschappelijke en dienstverlenende personeel buiten de musea naar gebouwen aan de Kupfergraben worden verplaatst, zullen mogelijkerwijs ook vanzelf ‘natuurlijke’ verbindingen en bezoekersstromen tussen dat gebied en het Museumsinsel ontstaan. H E T M U S E U M S I N S E L I N R E L AT I E T O T A N D E R E M U S E A Veel aandacht gaat in Berlijn en bij het SMPK uit naar de herontwikkeling van het Museumsinsel, maar dit is niet het enige museumcluster in Berlijn en ook niet het enige cluster dat onder verantwoordelijkheid van het SMPK valt. Berlijn kent nog minstens twee andere clusters: Dahlem en het Kulturforum. De oorspronkelijke museumgebouwen op het Museumsinsel stonden na de deling in het centrum van Oost-Berlijn in West-Berlijn was men na de deling gedwongen nieuwbouw te plegen. Aanvankelijk werden de verschillende collecties ondergebracht in het Volkenkundig Museum te Dahlem. In 1970 werden aan dit museum nieuwe vleugels toegevoegd om de snel groeiende collecties onderdak te bieden. In en rond het gerestaureerde slot Charlottenburg ontstond een tweede museumcomplex. Toen de economie begon aan te trekken maakte het stadsbestuur plannen om een aantal musea onderdak te geven in nieuwe gebouwen op een groot braakliggende terrein, ontstaan door de naoorlogse scheiding en de bouw van de muur, in Tiergarten (het ‘Kulturforum’) 26. In 1963 werd in Tiergarten als eerste voorziening de Philharmonie van Scharoun geopend, gevolgd door de Neue Nationalgalerie naar een ontwerp van Mies van der Rohe in 1968. Met de renovatie van het Museumsinsel en de herverdeling van collecties, zullen er drie locaties met een eigen specialisatie ‘overblijven’. A rc h e o l o g i e wordt de kern van de collecties op het Museumsinsel in Berlin-Mitte. E u ropese kunst wordt geconcentreerd in het Kulturforum (Berlin-Tiergarten) en in het Hamburger Bahnhof, en n i e t - E u ropese kunst en v o l k e n k u n d e is op de locatie Dahlem te vinden, met dependances in Charlottenburg en Köpenick. In hoeverre deze concentraties ook potentiële concurrenten van elkaar zijn, is nog niet duidelijk.
25. Verwacht wordt bijvoorbeeld dat wanneer het Historisch Museum (Pei) aan Unter den LInden klaar is, dat daarmee ook het Museumsinsel meer ‘geopend’ zal zijn voor bezoekers. Gepoogd zal worden dit gebied dat aansluit aan het Museumsinsel (Unter den Linden) verder met musea te ontwikkelen. Een portrettengalerij en een architectuurmuseum zouden een extra stimulans voor museumbezoekers kunnen vormen, zo wordt verwacht. 26. Het idee kwam van Hans Scharoun die verantwoordelijk was voor wederopbouw van Berlijn. In 1946 ontwikkelde hij een plan voor het Nieuwe Berlijn. Dit plan voorzag in een langs de zuidkant van de Spree lopende ‘Kulturband’ (Mensch 1999). Een dergelijke concentratie van culturele instellingen kwam overeen met de Germania-plannen waarin eveneens de Oost-Westas een culturele bestemming kreeg.
19
MUSEUMSINSEL BERLIN Û
SMPK is beheerder van alle Staatliche Museen en daarmee ook van de musea in de drie clusters. Alle aandacht gaat nu uit naar het Museumsinsel en de kans bestaat dat er weinig geld en aandacht voor de andere clusters overblijft. De geïnterviewden gaven op dit punt geen eenduidig antwoord. Enkele geïnterviewden gaven voorzichtig aan dat er gerede kans op onderlinge concurrentie tussen de clusters te verwachten is, zowel wat betreft bezoekers als financiering. Bovendien worden er nog vele, nieuwe musea de komende jaren in Berlijn verwacht. Andere benadrukten dat er nog genoeg ruimte voor nieuwe musea in Berlijn is. Het museumbezoek aan alle musea in de stad groeit nog steeds, zowel bij de oude als nieuwe instellingen. Dus dat duidt niet direct op onderlinge concurrentie. Men verwacht bovendien dat bezoekers gemakkelijker van het ene naar het andere museum binnen één en tussen clusters zullen gaan 27. Het Institut für Museumskunde verwacht wel enige onderlinge concurrentie tussen musea die louter de lokale en regionale markt bedienen en geen al te uitgesproken of unieke collectie hebben 28. Een techniek- of natuurmuseum heeft derhalve veel meer kans op concurrentie dan de unieke collectie van het Pergamon 29.
R E L AT I E S
MET ANDERE VOORZIENINGEN OP HET
MU S E U M S I N S E L
27. Opgemerkt moet worden dat het bezoek aan de musea van het Kulturforum momenteel nog niet echt goed loopt, maar dat komt omdat het gebied en de nieuwe musea nog in ontwikkeling zijn. Momenteel is bovendien de bereikbaarheid van het forum met openbaar vervoer nog niet optimaal. Er is in dit gebied zelfs letterlijk een kunstbergje gecreëerd dat op zijn minst een drempel opwerpt om bij de (gezamenlijke) ingang van (enkele) musea te komen. De collectie van het KF (modern, hedendaags) trekt bovendien niet zo’n groot publiek. De meeste bezoekers komen nu nog om de architectuur en nog onvoldoende voor de collecties zelf (interview). Dahlem ligt sinds de hereniging zowel psychologisch als fysiek zeer ver buiten het centrum van Berlijn. Het potentiële bezoek aan deze collecties is sowieso niet zo groot en sinds de afschaffing van de gratis toegankelijkheid, hebben deze musea geleden onder dalende bezoekersaantallen. 28. Interview met directeur IfM. 29. Hij verwacht wel mogelijk concurrentie tussen het Etnologie Museum (Dahlem) en het Haus der Kulturen der Welt (centraal gelegen), dat vergelijkbare tentoonstellingen organiseren. Ook is de toekomst van het Museum van Vor- und Frühgeschichte niet duidelijk. Officieel zal de collectie naar het Museumsinsel toe gaan, maar de Stiftung Stadt Museum (lokaal historische collectie) vindt het even zo logisch dat het naar hen toe komt.
20
Ü MUSEUMSINSEL BERLIN
Op dit moment zijn er geen echte andere voorzieningen dichtbij of rond de musea op het Museumsinsel zelf. Buiten horecavoorzieningen of festivals binnen de musea zelf, zijn deze ook niet als zelfstandige voorzieningen in het Masterplan voorzien voor de toekomst. Wel is er op de andere oever een theater en zijn er op enkele honderden meters afstand (zie kaartje) andere musea of culturele voorzieningen in aanbouw of in ontwikkeling. De huidige directeur-generaal van de SMPK musea maakt zich wel sterk voor de ontwikkeling van nog meer musea en tentoonstellingsruimten (architectuurmuseum, portrettengalerij) in de nabijheid van het Museumsinsel, met de bedoeling het eiland hierdoor ook als attractiepunt te versterken. Op dit moment is het nog onduidelijk in hoever re deze plannen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Geconcludeerd kan worden dat er tussen de musea binnen het Museumsinsel sprake is van vergaande samenwerking op het vlak van publieksbenadering en marketing. De musea beheren verschillende collecties en deze collecties zullen in de toekomst door middel van een ‘architectonische promenade’ – in feite een dwarsdoorsnede door alle musea en collecties heen- als het ware aan elkaar worden verbonden. Toch blijven de individuele collecties nadrukkelijk tot de afzonderlijke musea met eigen directeuren behoren. Wel vallen alle musea onder een en dezelfde organisatie, SMPK. Samenwerking met andere voorzieningen dan de Staatliche musea, zijn niet direct voorzien. Noch binnen het Museumsinsel, noch met nabij gelegen voorzieningen.
21
3.
M U SE U M PL E I N AM S T E R DA M
De huidige situatie (april 2000) van het Amsterdamse Museumplein is het resultaat van diverse ideeën en plannen uit uiteenlopende perioden. Het Museumplein heeft in de loop der tijd wisselende kwalificaties gekend: Plein der Plannen, Tuin van Zuid, Akropolis van Amsterdam, Plein der Zuchten (Lansink 1999:28). Recentelijk is de openbare ruimte tussen de musea en het Concertgebouw, datgene wat feitelijk met ‘het Museumplein’ wordt aangeduid, herontwikkeld. Tevens is onlangs de nieuwbouw voor het Van Gogh Museum gereedgekomen en zijn er plannen voor de uitbreiding van het Stedelijk Museum en voor een structurele verbouwing van het Rijksmuseum.
3.1 HET ONTSTAAN VAN HET MUSEUMPLEIN
30
Wanneer naar ruim een eeuw planvorming van het Museumplein wordt gekeken, springen drie namen in het oog, te weten Van Niftrink, Cuypers en Van Eesteren. Zij bepaalden de inrichting van het Museumplein, eigenlijk tot nu toe. Recentelijk kan daar de naam van Andersson aan worden toegevoegd. In 1872 legde stadsingenieur Niftrink de driehoekige vorm vast van het gebied tussen het Vondelpark en de Boerenwetering. De as van het plein werd in het verlengde van de Spiegelgracht gesitueerd, zodat een verbinding zou ontstaan met de centrale stad. In 1875 werd het voorstel van de Amsterdamse gemeenteraad om een nieuw Rijksmuseum te bouwen op een perceel buiten de Singelgracht tegenover de Spiegelgracht, goedgekeurd door de Tweede Kamer 31. In 1876 werd Pierre Cuypers benoemd tot architect van het Rijksmuseum en in 1885 werd het gebouw geopend. Een van de ingangen bevond zich aan de kant van het plein; de hoofdingang bevond zich aan de andere kant.
30. Tekst gebaseerd op: publicatie DRO (1988) en artikel Lydia Lansink (1999) 31. Eén van de voorwaarden was een onderdoorgang ter ontsluiting van de voorgenomen stadsuitbreiding, een zogenaamde stadspoort.
22
Ü MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
Al tijdens de bouw van het Rijksmuseum ontstond het initiatief tot de realisatie van een tweede culturele voorziening aan het Museumplein, het Concertgebouw 32 (1888). De architect Van Gendt bouwde het Concertgebouw als afsluiting van het Museumplein. In 1895 werd het Gemeentelijk Museum – nu het Stedelijk Museum – geopend 33. Het museum stond overigens met zijn achterkant naar het plein toe. Tussen 1878 en 1902 was nauwelijks sprake van een planmatige ontwikkeling van het Museumterrein, alhoewel allerlei plannen in de maak waren. Ondanks alle initiatieven die bij het gemeentebestuur werden ingediend, hield deze vast aan het streven een luxe villawijk tot stand te brengen 34. De gemeente wilde af van compacte bebouwingsplannen en pleitte voor een grote open ruimte die het gemis aan pleinen in de Amsterdamse binnenstad moest vergoeden 35. Toen in 1902 de uitwerking van het gebied concrete vormen aannam, koos de gemeenteraad voor de aanleg van het plein zoals deze door Cuypers in 1891 al was voorgesteld. Het idee van het driehoekige terrein met een as in het verlengde van de spiegelgracht en twee spiegelbeeldige helften is overigens altijd blijven bestaan en met de bouw van het Rijksmuseum in 1885 werd dit idee verder versterkt.
32. Strikt genomen bevond de locatie van het Concertgebouw zich toen in een andere gemeente. Dit leidde er ook toe dat het gebouw buiten de zichtlijnen terechtkwam. 33. In 1891 werd besloten een museum te stichten voor de kunstcollectie van de Sophia-Augusta stichting. Daarnaast zou in dit nieuwe museum kunst worden ondergebracht van de openbare verzameling hedendaagse kunst Amsterdam. 34. Analoog aan de ideeën van Niftrink. 35. Deze ruimte zou tevens functioneel zijn voor het organiseren van grote manifestaties. In 1883 vond op de vrijwel lege vlakte de ‘Algemeene koloniale- en Uitvoerhandelstentoonstelling’ plaats.
23
MUSEUMPLEIN AMSTERDAM Û
MUSEUMPLEIN:
VA N D E K O RT S T E S N E LW E G VA N
E U R O PA
TOT
TUIN
VA N
ZUID
In de Tweede Wereldoorlog kreeg de Wehrmacht een plaats op het Museumplein en werd de grote open ruimte gebruikt voor massabijeenkomsten. Weer werden plannen voor het plein gemaakt en werd onder meer nagedacht over de ontwikkeling van een beeldentuin en waterpartijen. In 1952 werd Cornelis van Eesteren gevraagd een inrichtingsplan voor de Museumterreinen te maken. Tot veler verbazing ontwikkelde hij op de as van het Rijksmuseum een 20 meter brede verkeersweg, de ‘Museumstraat’. Ondanks de bezwaren ging de gemeenteraad akkoord en zo ontstond de ‘kortste snelweg van Europa’, die het plein in tweeën deelde. Het werd daarmee een gebied waar van alles gebeurde, met name op het vlak van grootschalige manifestaties, demonstraties en openluchtvoorstellingen. De culturele functie van het plein werd in 1973 versterkt door de realisatie van het Rijksmuseum Vincent van Gogh en in 1986 door de komst van Museum Overholland 36 in de villa Troostwijk, naast het Van Goghmuseum. Ook deze musea staan, net als het Stedelijk Museum, met hun achterkant naar het plein toe. Ondertussen werd in 1977 door de gemeente voor het eerst gepleit voor een beperking of afschaffing van het autoverkeer over het Museumplein en voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage. In 1988 werd door het NRC Handelsblad een prijsvraag uitgeschreven voor ontwerpen die ‘(…) van het kale, in de meeste jaar getijden onherbergzame Museumplein’ een interessante ruimte zouden kunnen maken. Geen enkele inzending bleek daadwerkelijk bruikbaar 37. In 1990 werden door de gemeente uitgangspunten geformuleerd voor de herontwikkeling van het Museumplein. Inmiddels had de Gemeente Amsterdam echter zelf niet veel meer over het gebied te vertellen, want de locatie viel onder het beheer van de decentrale stadsdeelraad, Amsterdam-Zuid 38. Deze stadsdeelraad was, evenals de Gemeente, een voorstander van een Museumplein zonder snelweg met een open karakter en ruimte voor manifestaties en voor uitbreidingen van de bestaande musea en ondergrondse parkeermogelijkheden. Het stadsdeel benoemde het Museumplein tot de Tuin van Zuid. De Stichting Museumplein (met daarin vertegenwoordigers van musea, Concertgebouw, horeca, bewoners en winkeliers) die 15 jaar geleden werd opgericht, slaagde er maar mondjesmaat in invloed uit te oefenen op de verdere herinrichting van het plein.
3.2 HET NIEUWE MUSEUMPLEIN In 1991 werd een Nota van Uitgangspunten gepubliceerd en in 1992 werd de Zweeds-Deense landschapsarchitect Sven Ingvar Andersson gevraagd het plein vorm te geven 39. Hij kwam in 1993 met een ‘Introductie van het Museumpleinconcept’. De visie ging uit van drie hoofdlijnen: (1) uitbreiding van het Stedelijk Museum en het Van Gogh 40, (2) een grote ondergrondse parkeergarage en (3) de opheffing van de Museumstraat zodat meer ruimte zou ontstaan voor
36. Museum Overholland is inmiddels weer van het Museumplein verdwenen na een conflict met het Van Goghmuseum over manifestaties in het Van Goghjaar in 1990. 37. Er kwamen veel inzendingen binnen, met name voor ondergrondse oplossingen voor verkeer- en parkeerproblematiek. 38 De Gemeente Amsterdam is bestuurlijk verdeel in decentrale stadsdelen en deze stadsdeelraden hebben vergaande bevoegdheden op vrijwel alle maatschappelijke niveaus; zoals de bouw en het onderhoud van woningen, het beheer van vrijwel de gehele openbare ruimte, ondersteuning van de instellingen op sociaal gebied, sportzaken, onderwijs, kunst en cultuur en de dienstverlening aan de bevolking. 39 In samenwerking met de Nederlandse stedenbouwkundige Stefan Gall. Andersson is onder meer bekend van zijn ontwerpen voor ‘Le Parvis de la Défense’ in Parijs en de Karlsplatz in Wenen. 40 Een zaak overigens van de musea zelf.
24
Ü MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
evenementen, manifestaties en verblijfsruimte voor bewoners en bezoekers. Op de as van het Rijksmuseum zou een vijver worden aangelegd. In 1995, twee jaar later, werd het plan van Andersson door de stadsdeelraad Zuid aanvaard. Er werden wel enige wijzigingen aangebracht. Het Museumpad de verbinding tussen de drie musea -- werd omgedoopt tot Museumpromenade en naast de parkeergarage werd een ondergrondse supermarkt gepland (tegenover het Concertgebouw) en ruimte voor een café. De zeven meter hoge halfpiramidevormige ingang van de parkeergarage en de supermarkt, in de volksmond het E z e l s o o r genoemd, zag er op papier uit ‘alsof een reus de hoek van de grasmat heeft o p g e t i l d’, aldus Andersson. Het hernieuwde Museumplein werd na de nodige tegenslagen in de zomer van 1999 heropend. Pers en vakkundigen waren verdeeld over de vraag of het nog een stadsplein was of eerder een landschappelijk park dat niet in een grote metropool thuis hoort 41. Algemeen werd (tijdens en na de herstructurering) geoordeeld dat het ambitieniveau van de deelraad ten aanzien van het Museumplein te beperkt, te lokaal was 4 2. Inmiddels is ook commotie ontstaan over de fysieke toestand waarin het vernieuwde Museumplein momenteel al weer verkeert. ‘Het plein ligt er een half jaar na de feestelijke opening op 22 augustus 1999 al gehavend bij. Wekenlang was het zelfs een onbegaanb a re modderpoel, waarin alleen varkens zich behaaglijk zouden hebben gevoeld. Nog altijd staan de zes paars-metalen bankjes bij het ‘Ezelsoor’ in een diepe plas re g e n w a t e r (…)’ (Krielaars in NRC, 31 maart 2000). Op grond van onder andere deze en andere problemen (onder meer gras dat niet meer groeit nadat het tijdens evenementen is vertrapt, lekkages in supermarkt en parkeergarage, problemen met de vijver) is besloten dat er in ieder geval tot 1 juli 2000 geen grote activiteiten of manifestaties mogen worden georganiseerd op het Museumplein.
3.3 AMSTERDAM MUSEUMPLEIN: COLLECTIES, PUBLIEK EN DE STEDELIJKE CONTEXT De drie musea aan het Museumplein zijn historisch nauw met elkaar verweven. Daarnaast is er nog een belangrijke trekker aan het plein: het Concertgebouw. De collecties – alle van nationaal prestige- en losse kunstwerken verhuisden regelmatig van het ene museum naar het andere en ook de directeuren en het personeel volgden nogal eens dit voorbeeld (Pieters 1999). Er is evenwel beslist geen sprake van een gezamenlijke directie of uitwisseling van personeel, bijvoorbeeld onder conservatoren. Alleen op het gebied van de beveiliging is er sprake van enige uitwisseling. ‘De cultuur is per museum ook echt anders’, aldus de directeur van het Rijksmuseum (in Constandse 1999).
41. Voor deze discussie wordt verwezen naar artikelen in vakbladen waaronder Archis en Jong Holland. Dit aspect vormt geen onderdeel van deze analyse. 42. Zo wilde de deelraad een parkeergarage onder het plein. De nieuwbouw van onder meer het Stedelijk Museum diende hieraan te worden aangepast.
25
MUSEUMPLEIN AMSTERDAM Û
3.3.1 AFZONDERLIJKE COLLECTIES 43 Aan het Museumplein zijn twee rijksmusea en één stedelijk/ lokaal museum gevestigd. Het rijk, dat wil zeggen de landelijke overheid, draagt grotendeels zorg voor de basisfinanciering van de inmiddels verzelfstandigde Van Gogh Museum en het Rijksmuseum 44. De musea zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleid, organisatie en collecties, hoewel het onmogelijk is om bijvoorbeeld zonder overleg zomaar onderdelen van een collectie te verkopen. De beide rijksmusea moeten in principe iedere vier jaar volgens de zogenaamde ‘Cultuurnotaprocedure’ geld aanvragen 45. Dus indirect heeft het Rijk wel invloed op deze musea door middel van het al dan niet (geheel of gedeeltelijk) de aangevraagde begroting goed te keuren 46. Het Stedelijk Museum valt onder verantwoordelijkheid van de Gemeente Amsterdam, maar is feitelijk een zelfstandige gemeentelijke dienst waarover de afdeling Kunst en Cultuur van de Gemeente Amsterdam weinig zeggenschap heeft. Het is de directie van het museum die de eigen beleidslijnen en de organisatie bepaalt. Keuzes wat betreft richtingen en collecties liggen hoofdzakelijk daar 47. Kenmerkend is dat het museum al meer dan 10 jaar bezig is om uitbreiding te realiseren en daar wilde de Gemeente lange tijd weinig financiën voor beschikbaar stellen 48. De collectieverdeling aan het Museumplein is als volgt: het Rijksmuseum legt het accent, via een integrale historische aanpak, op de Nederlandse schilderkunst van de 19e eeuw (en deels vroeg-20e eeuw) en presenteert zich als ‘De nationale Schatkamer van Nederland’. Het Van Gogh Museum richt zich, aan de hand van een traditioneel kunsthistorische benadering, op Van Gogh en de internationale aspecten van de 19e eeuw, aangevuld met Nederlandse schilders die van belang waren voor het werk van Van Gogh. Het Stedelijk Museum richt zich bij de presentatie van de 19e eeuw op ontwikkelingen die relevant zijn voor de 20e eeuw. De gezamenlijke collecties bieden een goed overzicht van de 18e tot en met 20e eeuw, hoewel er enige overlap tussen de collecties zit. In de jaren tachtig was gedurende een lange tijd een discussie gaande over de oprichting van een Nederlands Museum van de 19e eeuw. De drie musea hadden echter inmiddels zelf grootscheepse uitbreiding- en renovatieplannen en voelden weinig voor een extra concurrent aan het plein. Het Rijksmuseum (1885) is het grootste museum van Nederland. Het Rijksmuseum is een museum van kunst en geschiedenis dat zich ten doel stelt het nationale en internationale
43. Tekst gebaseerd op: artikel Din Pieters (1999), interview met de drie museumdirecteuren van Sierksma in Trouw (1998) en interview Hugo Bongers (3 april 2000) 44. De rijksmusea werden in 1995 verzelfstandigd. In vijf jaar tijd zijn alle rijksmusea juridisch en organisatorisch op eigen benen gezet. Dat laat overigens onverlet dat deze musea ook eigen inkomsten (via sponsoring en inkomsten uit entree en anderszins verkoop) moeten werven. 45. De vierjarige Cultuurnota vormt de kern van de Nederlandse subsidiesystematiek. Daarin staan de hoofdlijnen van het cultuurbeleid. De vierjarige cyclus stelt het departement in staat om een integrale afweging te maken van alle subsidies tegelijkertijd, de instellingen continuïteit te bieden en het beleid van overheid en instellingen te verantwoorden. Organisaties vragen meerjarige subsidies aan, eenmaal per vier jaar. De artistieke prestaties worden niet door het departement maar door de Raad voor Cultuur beoordeeld. Individuele en incidentele rijkssubsidies worden aangevraagd bij de fondsen, opgericht door het ministerie (bron: Min. OCenW, www.minocw.nl, 2000). 46. De gemeente Amsterdam heeft weinig met deze musea van doen; hun aanwezigheid en waarde voor het culturele leven van en in Amsterdam is bijvoorbeeld nauwelijks in culturele nota’s van de stad terug te vinden (naar Ronald de Leeuw, in Sierksma 1998). 47. Ook in de Gemeente Amsterdam wordt een vergelijkbare systematiek van vierjaren-subsidie gehanteerd, het Kunstenplan. Indirect heeft de Gemeente wel invloed op het reilen en zeilen van het Stedelijk; via een financiële weg derhalve. 48. Toen het museum vorig jaar met hulp van een sponsor de verbouwing wilde financieren, stak de Gemeente daar een stokje voor uit angst dat het museum te veel als vlaggenschip van de sponsor gebruikt zou worden. Inmiddels heeft de Gemeente laten weten de uitbreidingsplannen financieel (gedeeltelijke) te willen ondersteunen.
26
Ü MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
publiek een representatief overzicht van de Nederlandse kunst en geschiedenis vanaf de middeleeuwen en belangrijke aspecten van Europese en Aziatische kunst te tonen. Dit impliceert dat voorwerpen van kunst en geschiedenis worden bewaard, beheerd, geconserveerd, gerestaureerd, wetenschappelijk onderzocht en bewerkt, verzameld, gepresenteerd en toegankelijk gemaakt, en tentoonstellingen organiseert. Het Rijksmuseum heeft recentelijk aangekondigd een aantal architectonische ingrepen uit het verleden weer ongedaan te willen maken; daarvoor zal het museum lange tijd dicht moeten. Het museum heeft een verzameling schilderkunst uit de Gouden Eeuw – 17e eeuw - waaronder veel schilderijen van Rembrandt van Rijn, Frans Hals en Jan Steen. De "Nachtwacht’ is de grootste publiekstrekker. Daarnaast zijn er ook veel schilderwerken uit de 16e eeuw en een grote verzameling keramiek en porselein. Er is tevens een beroemde collectie poppenhuizen: Amsterdamse grachtenhuizen op miniatuurformaat 49. Het museum presenteert zich als ‘Nationale schatkamer van Nederland’. Het wetenschappelijk onderzoek, zo wordt door het museum gesteld, ‘is een basisvoorwaarde voor alle museale activiteiten, zowel waar het verwerving, conservatie en restauratie betreft, als ontsluiting, educatie en presentatie 50. Het Stedelijk Museum is een museum voor moderne en hedendaagse kunst, waar hoofdzakelijk ontwikkelingen van de 20e eeuw worden getoond (nadruk op na 1945). Het museum beschouwt zichzelf als het belangrijkste Nederlandse museum op dit terrein. De collectie omvat ook schilder- en beeldhouwkunst, tekeningen en fotografie, grafische vormgeving, toegepaste kunt en design vanaf 1850. Zeer frequent worden er tijdelijke tentoonstellingen georganiseerd. Het Stedelijk Museum koos na een prijsvraag voor de geplande nieuwbouw in 1992 voor architect Venturi. In 1994 raakte Venturi, na overschrijding van het budget, de opdracht evenwel kwijt. Alvaro Siza Vieira werd vervolgens aangetrokken om de uitbreiding van het Stedelijk Museum te realiseren. In het voorjaar van 2000 was de uitbreiding nog niet gestart, laat staan gerealiseerd. Recentelijk kondigde het Stedelijk aan zich in de komende jaren op de eigen collectie te zullen concentreren. Dat moet het hart van het museum vormen en permanent getoond worden. Na voltooiing van de al lang verwachte nieuwbouw zal het oude museumgebouw met name gebruikt worden voor de vaste collectie en de nieuwbouw voor tijdelijke tentoonstellingen. Het Van Gogh Museum werd in 1973 geopend naar een ontwerp van Gerrit Rietveld. In het Van Gogh is de grootste collectie werken van Vincent van Gogh ter wereld te zien. De verzameling bestaat uit ruim 200 schilderijen, 500 tekeningen en 700 brieven van de kunstenaar, alsmede zijn verzameling Japanse prenten. Een groot deel van de schilderijen wordt in chronologische volgorde getoond en dat levert een beeld van Van Goghs ontwikkeling als kunstenaar. Daarnaast bezit het museum een grote collectie werk van andere 19de-eeuwse kunstenaars: tijdgenoten en vrienden van Van Gogh 51. Het museum biedt naast de vaste collectie ook wisselende tentoonstellingen die de kunst uit de tweede helft van de 19e eeuw belichten. Voor de gewenste uitbreiding werd een Japanse geldschieter bereid gevonden de bouw van een losstaand paviljoen te realiseren. Het paviljoen werd ontworpen door de architect Kisho Kurokawa. In het oude gebouw bevindt zich de vaste collectie en in de nieuwbouw de tijdelijke tentoonstellingen.
49. (www.museumkwartier.nl/culture; www.rijksmuseum.nl; folder Amsterdam Museumstad). 50. ‘Bij het grootste deel van dit onderzoek wordt primair uitgegaan van het museale (kunst)voorwerp als informatiedrager. Hierin kan het museale (kunst)historische onderzoek van het universitaire onderzoek verschillen, dat sterker theoretisch georiënteerd is’ (www.rijksmuseum.nl). 51. Waaronder Monet, Gauguin en Toulouse-Lautrec, maar ook oudere meesters die hij bewonderde, zoals Lhermitte en Millet. Een groot deel van deze werken was bijeengebracht door de broers Van Gogh. Het museum heeft deze verzameling verder uitgebreid door middel van aankopen en door bruiklenen van andere culturele instellingen.
27
MUSEUMPLEIN AMSTERDAM Û
S AMENWERKING TUSSEN DE MUSEA De collecties van de drie musea vullen elkaar, chronologisch, aan en zijn uniek in hun soort. Vorig jaar werd tussen de drie en het Amsterdams Historisch Museum 52, dat niet aan het plein ligt, een overeenkomst bereikt over een heldere en duidelijke profilering van de collectie. Doel hiervan is onder meer in het kader van zowel de ‘Collectie Nederland’ als de ‘Collectie Amsterdam’, het kunstbezit van het Rijk en de stad Amsterdam zo goed en zo veel mogelijk permanent te tonen. Dit zou bereikt worden door een scherpere afbakening van het verzamelbeleid en een uitwisseling van sleutelstukken. Al in het verleden hebben deze Amsterdamse musea door wederzijdse bruiklenen bijgedragen aan een zinvolle versterking van elkaars verzamelingen, aldus het persbericht van het Rijksmuseum 53. Een eerste uitwisseling van bruiklenen is gerealiseerd bij de heropening van het Van Gogh Museum in juni 1999 en in het Rijksmuseum bij de herinrichting van het overzicht van de Nederlandse 19de eeuwse schilderkunst in de Zuidvleugel eind 1999. Waar een confrontatie van hedendaagse kunst met oude meesters zinvol wordt geacht, zal die zo nu en dan door bruiklenen van het Rijksmuseum mogelijk worden gemaakt voor het Stedelijk Museum. Als het gaat om samenwerking op het vlak van de collecties of uitwisseling ervan, tussen de musea onderling, zijn de individuele musea zelf verantwoordelijk. Op aandrang van zowel het Rijk als de gemeente wordt momenteel gepraat over een verdere samenwerking en uitwisseling op het gebied van collecties en marketing. Toch moeten er geen overspannen verwachtingen op dit vlak worden gekoesterd. ‘Achter de façade van collegiaal overleg is er wel degelijk sprake van rivaliteit maar ook van een verschil van inzichten’, aldus Din Pieters (1999:41). ‘( … ) samenwerking als synerg i e? Nee daar geloof ik absoluut niet in. Eén depot, één ingang, één restaurant. Ik ben erg gesteld op het eigen karakter van de verschillende musea’ (De Leeuw in Sierksma 1998).
3.3.2 PUBLIEK EN MARKETING De drie musea aan het Museumplein trekken gezamenlijk jaarlijks 2,5 miljoen bezoekers, waarvan ruim de helft uit het buitenland. Het grootste deel van de buitenlandse bezoekers komt voor het Van Gogh en in iets mindere mate voor het Rijksmuseum. Het Stedelijk Museum trekt maar een klein percentage buitenlandse bezoekers.
52. Het Amsterdams Historisch Museum geeft een overzicht van de geschiedenis van Amsterdam vanaf de dertiende eeuw tot heden, aan de hand van onder meer archeologische vondsten, maquettes, zilveren en gouden voorwerpen, glas, aardewerk en porselein. Verder de enige 'museumstraat' ter wereld met een aantal groepsportretten uit de zestiende en zeventiende eeuw. 53 Het Van Gogh Museum zal in relatie met het werk van Van Gogh, de internationale, vooral Franse en Nederlandse 19de eeuwse schilderkunst tonen; daarnaast zijn er wisselende presentaties van kunstenaars tot ca. 1920 in relatie met het werk Van Gogh. Het Rijksmuseum stelt hiervoor naast de al eerder in bruikleen gegeven Franse 19de eeuwse schilderijen (o.m. Corot, Courbet, Daubigny, Daumier, Descamps, Delacroix, Fantin-Latour, Millet, Monet, Monticelli, Ribot, Troyon, Vollon) ook de Corniche van Claude Monet (die tot dusverre aan het Stedelijk Museum was uitgeleend) en het schilderij van Whistler ter beschikking. Vanuit het Stedelijk Museum komt bovendien het Stilleven van Cézanne. Het Rijksmuseum-Amsterdam heeft de presentatie van 19de eeuwse Nederlandse schilderkunst in het najaar van 1999 versterkt met een aantal tijdelijke bruiklenen: van het Van Goghmuseum met twee Van Goghs (uit de periode Nuenen en Parijs), van het Stedelijk Museum met een beperkt aantal schilderijen van Breitner, Jozef Israels, Jongkind, Toorop, Verster, Witsen etc. en van het Amsterdamse Historisch Museum met enkele schilderijen van de Lelie, Dubourg, Greive, Bosboom, Schelfhout etc. Het Amsterdams Historisch Museum zal permanent de Amsterdamse 19de eeuwers tonen: Breitner en tijdgenoten, met bruiklenen van het Stedelijk en het Rijksmuseum. Het Stedelijk Museum begint het overzicht van de 20ste eeuwse kunst met schilderijen van Cezanne en een late Van Gogh uit het Van Gogh Museum (www.rijksmuseum.nl, juni 1999).
28
Ü MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
Er is, zeker in vergelijking met het Museumsinsel, relatief veel bekend over het publiek van de afzonderlijke musea 54. De totale bezoekersaantallen zijn bekend, evenals de verhoudingen tussen Nederlandse en buitenlandse toeristen 55. De drie musea en hun collecties zijn alle uniek, maar het Van Gogh en het Rijksmuseum trekken meer buitenlandse bezoekers. Het Rijksmuseum trok vroeger hoofdzakelijk buitenlandse toeristen, maar de toenmalige directeur wilde meer Nederlandse bezoekers voor het museum interesseren en sinds het midden van de jaren tachtig is dan ook gepoogd Nederlandse bezoekers te trekken onder de slogan: ‘Nationale schatkamer van Nederland’. Tot 1993 was maar 35% van de bezoekers uit Nederland afkomstig, maar tussen 1994 en 1996 werd een kentering bespeurbaar en kwamen er iets meer Nederlanders dan buitenlanders (bron: Rijksmuseum). Vanaf 1997 komen evenwel weer meer buitenlanders. Opvallend is dat van de Nederlandse bezoekers bijna 17% met een Museum Jaarkaart binnenkomt 56. Het museum heeft tevens een rijke educatieve traditie, met de oudste educatieve afdeling van Nederland. In het museum zijn er allerlei middelen om de collectie beter te leren kennen: teksten bij voorwerpen, publicaties en rondleidingen. Er is een bibliotheek, winkel, gidsen, filmprogramma, studieverzamelingen, publicaties, faciliteiten voor het onderwijs, speciale familieen doelgroepprogramma’s, café/ restaurant en Informatiebalie. Het Stedelijk Museum trekt overwegend Nederlandse (Randstad) bezoekers 57. Dit beeld komt overeen met dat bij het Museumsinsel: tijdelijke (moderne kunst) tentoonstellingen tekken hoofdzakelijk bezoekers uit de stad zelf. Het Stedelijk heeft zich de laatste jaren vooral aan de hand van tijdelijke tentoonstellingen geprofileerd, maar onlangs kondigde de directie aan dat het museum in de komende vier jaar sterker dan voorheen aan de hand van de eigen, vaste collectie zal worden geprofileerd. Naast het museum zelf, is er ook nog een Stedelijk Bureau met name gericht op het presenteren van Nederlandse/ Amsterdamse kunstenaars. Naast een museumwinkel, een digitaal archief (via de website te bezichtigen), een business club en rondleidingen, zijn er geen andere extra faciliteiten voor het publiek. Het Van Gogh heeft sinds de heropening op 24 juni 1999 al bijna 50% meer bezoekers getrokken dan in voorgaande jaren. In totaal bezochten in nauwelijks 5 maanden 706.984 mensen het vernieuwde en uitgebreide museum (gegevens t/m 5 december 1999, laatste dag van de tijdelijke tentoonstelling Cézanne tot Van Gogh, De collectie Dokter Gachet). Dit waren overigens grotendeels buitenlandse bezoekers 58. Het Van Gogh is daarmee één van de best bezochte musea van Nederland. Opvallend is de toename van het aantal bezoeken van Museumjaarkaarthouders. Dit wijst erop dat sinds de heropening ook veel Nederlanders het museum hebben bezocht. Daarnaast heeft het museum een café, een bibliotheek met een bewaarfunctie, een educatieve dienst en in de museumwinkel zijn boeken en tijdschriften met achtergrondinformatie over Van Gogh en andere negentiende-eeuwse kunstenaars.
54. In Nederland wordt in het algemeen veel publieksonderzoek verricht, met name wat betreft de grote gevestigde museale instellingen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek leveren gegevens over bezoek en publiek, maar ook de museale instellingen zelf verrichten met regelmaat publieksonderzoek. 55. Er zijn geen gegevens over bezoekmotieven bekend. 56. Informatie verkregen via website van het Rijksmuseum (www.rijksmuseum.nl). 57. Interview 58. bron: Van Gogh Museum.
29
MUSEUMPLEIN AMSTERDAM Û
BEZOEKERSAANTALLEN (X1000) MUSEA:
1993
1994
1995
1996
1997
VAN GOGH
759
872
838
942
1022
1998
1999
Rijksmuseum
936
1044
946
1374
Stedelijk
427
429
506
1085
1.230*
1.308*
486
404
Bron: www.onstat.amsterdam.nl/cijfers; * Rijksmuseum (website)
S A M E N W E R K I N G T U S S E N D E M U S E A O P H E T V L A K VA N M A R K E T I N G E N C O M M U N I C AT I E De musea hebben al enige jaren geleden de intentie uitgesproken meer te willen samenwerken, met name als het plein eindelijk af is, wat betreft publieksbenadering, een gezamenlijk marketingbeleid en voorlichting, afstemming van openingstijden en een gezamenlijke website voor het Museumplein 59. Het Rijk en de Gemeente Amsterdam sturen ook op een intensievere samenwerking aan op dit vlak. Met name waar het gaat om het thema’s als ‘culturele diversiteit’ -een van de belangrijkste uitgangspunten van het rijks- en stedelijk beleid- wordt verwacht dat de musea zowel afzonderlijk als gezamenlijk meer gaan ondernemen. Er is trouwens wel al een gezamenlijke brochure voor alle Amsterdamse musea en er wordt met de Amsterdamse VVV samengewerkt en binnen ‘Amsterdam Promotion’. Vooralsnog is het niet duidelijk in hoeverre de intenties daadwerkelijk zijn geconcretiseerd en in welke mate ze zijn gematerialiseerd. Op dit moment is een gezamenlijke winkel van de musea op het Museumplein het meest in het oog vallende element op het vlak van publiekssamenwerking. Het Stedelijk Museum is hierbij betrokken maar, naar eigen zeggen, nog niet erg sterk vertegenwoordigd aangezien hun museumwinkel-producten’ zich daar minder voor zouden lenen 60. Een gezamenlijke website is ook nog niet tot stand gekomen (april 2000). Fuchs, directeur van het Stedelijk Museum, was in 1998 nog voorstander van één museumkaartje voor de Amsterdamse musea. De directeuren van de andere twee musea zijn daar veel minder voorstander van omdat beide rijksmusea in hoge mate afhankelijk zijn van de opbrengsten van entreegelden (in Sierksma 1998) 61. Of zoals de directeur van het Rijksmuseum zegt: ‘Het afstemmen van de collecties en de gezamenlijke aanpak wat betre f t de publiciteit vind ik een goede zaak, maar verder geloof ik er niet zo in’ (in Constandse 1999). De verschillende betrokkenen haasten zich bovendien keer op keer te verklaren dat op dit vlak geen al te hoge verwachtingen mogen worden gekoesterd. De musea moeten zich goed bezinnen op de vraag of een gezamenlijke marketing van de musea van het Museumplein wel noodzakelijk of zaligmakend is. Wellicht is het bijvoorbeeld voor het Rijksmuseum interessanter en lonender om een gezamenlijke marketing met het Amsterdamse Historisch Museum op te zetten. Dit museum is niet aan het Museumplein gelegen, maar mikt wel op een vergelijkbaar publiek. Terwijl het Stedelijk Museum een heel andere collectie heeft en een ander publiek bereikt.
59.Interview met Bongers, voormalig zakelijk directeur Stedelijk Museum. 60.Er waren ook plannen voor een gezamenlijke shop op Schiphol Plaza, maar dit project is niet gerealiseerd. 61.Uit interviews is gebleken dat nog geen twee jaar later dit plan evenwel ook voor het Stedelijk Museum geen reële optie meer is
30
Ü MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
3.3.3 HET MUSEUMPLEIN EN DE STEDELIJKE CONTEXT Het Museumplein is zelf, als openbare ruimte, een vrij grote kale vlakte. Het ligt net buiten de grachten van de binnenstad. Gescheiden van de binnenstad door de massale bouw van het Rijksmuseum dat als het ware de ‘poort’ naar de binnenstad vormt. I N T E R N E R E L AT I E S Het plein vertoont na de herontwikkeling meer gelijkenis met een park dan met een (stenen) plein. De ‘wanden’ van het Museumplein worden gevormd door de achterkanten van de musea. De ingangen van de musea liggen aan andere straten. Aan de zuidkant van het plein liggen aan een drukke straat het Concertgebouw, galeries, huizen, cafés en winkels. Onder het nieuwe Museumplein ligt een parkeergarage en supermarkt. Lopend is het gemakkelijk om zich van het ene naar het andere museum te verplaatsen, maar met de auto is zoiets vrijwel onmogelijk. Door de autoweg van het Museumplein te bannen, werd afgerekend met de functionele stad en werd ruimte gecreëerd voor de culturele stad met plaats voor decoratief groen en water. Hoewel over de herontwikkeling van het plein lang nagedacht is en ruim de tijd is genomen, is het frappant dat hierbij weinig rekening is gehouden met de musea. De opdrachtgever (stadsdeelraad Zuid) gaf als het ware ‘carte blanche’ aan de opdrachtnemer (Andersson) en deze bleek weinig bereid tot al te veel compromissen of aanpassingen aan de verlangens van de musea. Rudi Fuchs, directeur van het Stedelijk Museum, daarover: ‘Toen de opdracht werd gegeven aan die architect Andersson, mijn grote vriend, heeft men op geen enkele manier contact opgenomen met de musea. … Als de deelraad het plein werkelijk had willen maken tot een soor t internationaal kunstenplein, dan had zo’n architect alvorens een plan te ontwerpen op zijn minst met de instellingen moeten overleggen. Bijvoorbeeld over het verplaatsen van de toegang aan de pleinzijde, voor het Concert g e b o u w. ’ (in Sierksma 1998). De museumdirecteuren verwijten de architect en de stadsdeelraad dat er geen rekening is gehouden met de aanpalende gebouwen. De directeur van het Rijksmuseum (toen nog directeur van het Van Gogh 1986-1997), Ronald de Leeuw, merkte in een interview op: ‘Ik heb een poging gedaan in het ontwerp voor een nieuw paviljoen van het Van Gogh Museum een ingang te maken aan de kant van het plein. Maar dat is afgestemd door de deelraad.’ (in: Constandse 1999). Ook verkeerstechnisch is de integratie van het plein beperkt. Na de herontwikkeling kan het plein door auto’s en bussen niet meer worden betreden, daarom moet het verkeer via een omweg worden omgeleid. Dit heeft ook consequenties voor de verkeersstromen naar en van de binnenstad. De touringcarbussen zijn naar de ondergrondse parkeerplaats onder het plein verbannen. Het is de vraag of de ontwikkeling van lange lichtlijnen en een cirkel van lantaarns het plein in de avonduren een minder lugubere uitstraling zullen geven. De zorg omtrent de sociale veiligheid en het geïsoleerde karakter van het gebied wordt nu, direct na de heropening van Museumplein, al veelvuldig uitgesproken.
31
MUSEUMPLEIN AMSTERDAM Û
Momenteel wordt gesproken over invulling van de openbare ruimte van het Museumplein. De stadsdeelraad wil grootschalige evenementen, maar de musea en het Concertgebouw willen alleen culturele activiteiten. Onderhandelingen hierover zijn nog in volle gang op dit moment. Gezien de recente problemen met het plein (gras en water), zijn alle geplande evenementen dit jaar voorlopig afgeblazen. De Gemeente wil dat het plein een eigenstandige aantrekkingskracht krijgt en mede daardoor zelfs pleinbezoekers de musea in weet te trekken 62. R E L AT I E T O T A N D E R E M U S E A Naast het Museumplein zijn er nog enkele andere museumconcentraties in Amsterdam. Er zijn de b i n n e n s t a d s m u s e a (o.m. het Amsterdams Historisch Museum, de Nieuwe Kerk, het Bijbelsmuseum, het Willet Hollet Huis), de Groene Passage (Artis, de Hortus, Joods Historisch Museum) en de Maritieme Passage (New Metropolis, Scheepvaart museum, ARCAM). Alle concentraties van musea die geografisch en soms ook inhoudelijk dicht bij elkaar liggen. Met deze clusters is er op dit moment niet direct sprake van concurrentie aangezien de Museumplein-musea zich op andere doelgroepen richten. Er komen in Amsterdam nog steeds musea bij, zoals het vrij nieuwe Huis Marseille (fotografie) en een ‘afdeling’ van de Hermitage. Sommige culturele instellingen gaan zich meer en meer als museum profileren (bijv. Berlage). Er bestaat de kans dat daardoor ook meer concurrentie zal optreden om potentiële bezoekers. De Hermitage zou bijvoorbeeld jaarlijks al 300.000 bezoekers moeten trekken. Tussen de Amsterdamse musea wordt ook steeds vaker samengewerkt om marketing redenen. Sommige musea profileren zich gezamenlijk rond hun ligging of het gebouw waarin ze gevestigd zijn. Bijvoorbeeld de ‘grachtenhuizen musea’ –musea die in een grachtenhuis zetelen- worden op deze manier aan de man gebracht. Het is dan ook niet ondenkbaar dat sommige van deze bestaande en nieuw nog te vormen of te marketen clusters een gedegen concurrent voor een of meerdere van de musea aan het Museumplein zullen gaan vormen 63. R E L AT I E S M E T D E B U U RT E N A N D E R E C U LT U U RV O O R Z I E N I N G E N Het plein als zodanig ligt in een levendige buurt, die als een van de duurste van Amsterdam wordt beschouwd waar nog volop gewoond en gewerkt wordt. Onder het plein is een supermarkt en parkeerplaats gevestigd. Dit zorgt ervoor dat er rondom het plein in ieder geval dag en nacht veel gebeurt. Overdag verpozen grote groepen toeristen en buurtbewoners zich op het plein, ’s avonds wordt het nog niet erg intensief gebruikt en doet het donker aan. Tussen de musea en in de nabijheid gelegen cultuurvoorzieningen zijn wel relaties ontwikkeld, maar deze zijn niet al te intensief te noemen. Het Stedelijk Museum heeft soms wel afspraken met het Concertgebouw over gereduceerde toegang tot het museum in combinatie met een ochtendconcert op zondag. De musea en het Concertgebouw presenteren zich niet of nauwelijks als cultureel ensemble, hoewel verwacht mag worden dat er duidelijke overlap in doel- en publieksgroepen aangetroffen kunnen worden. De Gemeente Amsterdam wil het cluster wel verder versterken en heeft plannen om in de toekomst een fotomuseum vlak bij het plein te vestigen. Niet al te ver weg zijn ook al het filmmuseum en diverse galeries gevestigd.
62 Interview. 63 Feitelijke gegevens of aanwijzingen hiervoor zijn ons overigens niet bekend.
32
Ü MUSEUMPLEIN AMSTERDAM
Geconcludeerd mag worden dat de samenwerking tussen de musea aan het Museumplein beperkt is op het vlak van de collecties en publieksbenadering. Geen van de musea lijkt ook veel behoefte te hebben aan een al te intensieve vorm van samenwerking. De doel- en publieksgroepen en andere belangen (rijksmusea versus stedelijk museum) lopen hiervoor waarschijnlijk toch wat te veel uiteen.
33
4.
CONCLUSIES
In het onderliggende rapport is een beschrijving en analyse van twee museumclusters gegeven. Hierbij is in beeld gebracht wat de rol en functie van de musea is –zowel als zelfstandige instellingen als ingebed in het cultuurcluster- voor het publiek en de stad. De vraag was tevens in hoeverre eventuele samenwerking tussen de musea binnen het cluster tot een meerwaarde voor de afzonderlijke musea en het cluster zou kunnen leiden. Uit de analyse is gebleken dat in Berlijn de samenwerking tussen de musea binnen het museumcluster Museumsinsel op het vlak van de collecties en publieksbenadering als het ware het hart van de plannen van de nabije toekomst vormt. Nu al wordt publieksbenadering en marketing centraal aangestuurd voor de SMPK musea en in het licht van de renovatie en herinrichting van musea en collecties op het Museumsinsel worden de mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van de collecties volledig benut. De meerwaarde van samenwerking voor het cluster als geheel is onbetwist. De meerwaarde voor de individuele musea op het Museumsinsel is evenwel niet geheel duidelijk. Enerzijds omdat de plannen nog moeten worden uitgevoerd en pas over een paar jaar duidelijk zal worden of de papieren plannen ook in de praktijk werken. Anderzijds lopen de individuele musea –inclusief de afzonderlijke directies, conservatoren en collecties- het risico hun identiteit te verliezen in het massale aanbod van alle collecties tezamen. In Amsterdam wordt weliswaar ook wel enigszins samengewerkt tussen de musea aan het Museumplein op het vlak van uitwisseling van collectiestukken en marketing, maar dit is beperkt zeker in vergelijking met het Museumsinsel. De betrokken Amsterdamse musea lijken nog niet echt overtuigd van de mogelijke meerwaarde van een verregaande samenwerking op verschillende vlakken voor de afzonderlijke musea zelf. In tegenstelling tot de nationale overheid en de Gemeente Amsterdam die meer en meer op samenwerking tussen de musea aansturen. Met name op het gebied van publieksbenadering, marketing en voorlichting. Alhoewel de musea al enige tijd geleden de intentie hebben uitgesproken meer te willen samenwerken lijken de individuele belangen en sterke eigen opinies van de verschillende museumdirecties voorlopig een intensievere samenwerking in de weg te staan. Met de herinrichting van het Museumplein zijn er echter duidelijke kansen op een verregaande samenwerking die tot op heden zeer beperkt gebruikt zijn.
34
Ü CONCLUSIES
S A M E N G E VAT M U S E U M S I N S E L B E R L I J N Risico’s/ keerzijde
COLLECTIES
Thematisch versterkt door middel van een ‘archi-
Afzonderlijke musea en collecties verliezen moge-
tectonische promenade’ die dwars door alle col-
lijk eigen herkenbare gezicht (identiteit); alles
lecties en musea zal lopen (met alle ‘highlights’)
wordt voor de buitenstaander één groot museumcomplex. Thematische invalshoek trekt een specifieke doelgroep
Gezamenlijke directie maakt grote beslissingen
Weinig personele uitwisseling, bureaucratisch
nemen gemakkelijker
(centralistisch), weinig individuele variatie
Vaste collecties zijn permanente trekkers van
Mogelijkheden voor tijdelijke tentoonstellingen lij-
groot publiek; de tijdelijke tentoonstellingen trek-
ken beperkt te zijn
ken lokaal, regionaal publiek
PUBLIEKS-
Publiek is koning: presentatie van collecties en
BENADERING EN
tentoonstellingen, herinrichting van musea en
Massa publiek schrikt individuele bezoekers af; Voor beperkte doelgroep aantrekkelijk;
MARKETING
aanleg van promenade zijn erop gericht om het
nog 10 jaar voordat het plan af is: hoe onderhoud
publiek (zowel de snelle bezoeker en grote groe-
je het contact met het publiek?
pen als de individuele vaste bezoekers) het naar de zin te maken
Gezamenlijke marketing en publieksbenadering:
Weinig variatie mogelijk
duidelijk één stijl, reclame maken voor meerdere collecties en musea efficiënt
IN STEDELIJKE
Gezamenlijke entree maakt het cluster als geheel
Individuele entrees blijven ook in tact en dat kan
CONTEXT
duidelijk herkenbaar
leiden tot logistieke problemen en tot verwarring
Presentatie als museumcluster versterkt identi-
Monofunctionaliteit van het gebied zelf;
teit en herkenbaarheid van het gebied;
Gebied enigszins geïsoleerd van omgeving,
Museumsinsel ligt in centrum van Berlijn
Openingstijden verruimen en museumactiviteiten
Monofunctionaliteit blijft: buiten de musea zelf
buiten museumuren vergroten
niets te doen, ’s avonds donker en leeg; geen nieuwe of andere voorzieningen; nauwelijks spra ke van openbare ruimte
Concurrentie afwezig op Museumsinsel
Aantal musea neemt toe in Berlijn; Concurrentie met andere clusters;
35
CONCLUSIES Û
S A M E N G E VAT M U S E U M P L E I N A M S T E R D A M
COLLECTIES
STERK
RISICO’S/ KEERZIJDE
Diversiteit van musea en collecties, vullen elkaar
Weinig overlap, dus weinig uit te wisselen
chronologisch en inhoudelijk aan
Belangen voor afstemming/ uitwisseling liggen
sterke identiteit van de individuele collecties
eerder bij musea buiten het cluster
verzameling van unieke collecties
Drie verschillende collecties met eigen verantwoordelijkheden en eigen belangen
PUBLIEKS-
Meerdere en uiteenlopende doelgroepen (Neder-
Nauwelijks samenwerking m.b.t. marketing en
BENADERING EN
landse en buitenlandse toeristen, vaste bezoe-
communicatie
MARKETING
kers, lokale, regionale en Randstadbezoekers)
Bezoekers zullen nauwelijks alle musea tegelij-
Specifieke doelgroepbenadering (jong, educatie,
kertijd bezoeken
nieuwe Nederlanders, etc)
Marketing moeilijker
Één gezamenlijke museumwinkel op het plein
Alleen voor toeristen interessant
Buitenlandse toeristen: veel entree inkomsten
Verhindert ontwikkeling gezamenlijk entreebewijs
Vaste collecties trekken groot (internationaal)
Weinig tijdelijke tentoonstellingen (Stedelijk
publiek; tijdelijke tentoonstellingen meer lokaal
Museum dat juist veel tijdelijke tentoonstellingen
publiek
doet zal zich in toekomst ook op eigen vaste collectie gaan richten)
IN STEDELIJKE
Multifunctioneel gebied, met name overdag
Onbenut laten van meerwaarde, met name wat
CONTEXT
(zowel het plein zelf als de relatie van het plein
betreft onderlinge samenwerking, op het plein en
met z’n omgeving: cultuur, recreëren, wonen en
met andere voorzieningen; musea met rug naar
werken)
plein toe
Concentratie van musea en andere voorzieningen
Concurrentie van andere musea die dichter bij
net buiten binnenstad
winkelgebied en andere toeristische gebieden liggen (centrum)
Duidelijk herkenbaar gebied (imago)
Niet per se herkenbaar als museumcluster
Plein zelf open lege ruimte met veel mogelijkhe-
Musea willen culturele evenementen en be-
den voor individuele recreatie en massale evene -
schouwen plein als achtertuin; deelraad wil er
menten
grootschalige evenementen (mogelijk overlast in musea)
36
L I T E R AT U U R
Aalst, I. van (1997), Cultuur in de stad. Utrecht: Jan van Arkel (proefschrift). Amery, Colin (1999), Neues Museum, Berlin, 2nd Competition (1st Prize), since 1997. In: Vittorio Magnago Lampugnani, V. & A. Sachs (1999) (ed.), ‘Museums for a new Millennium’, Munich/London: Prestel Verlag. Becker, Claudia (2000). Berliner Akropolis. In: Berliner Morgenpost, 13 februari 2000. Constandse, I. (1999), ‘Als totaal denk ik dat het een succes wordt’. In: Jong Holland, 2, 15, pp. 30-32 (interview met Ronald de Leeuw over het Museumplein). DRO, Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam (1988), Museumplein 1866-1988. Amsterdam. Gemeente Amsterdam (1999), Op weg naar een nieuw Museumplein . Internetpagina stadsdeel Zuid (http://www.zuid.amsterdam.nl/project/). Flashar, M. (1998), Neue alte Museumslandschaft in Berlin. Zur Wiederöffnung der Antikensammlung im Schinkelbau auf der Spreeinsel. In: Museumskunde, 2, 63, pp. 88-95. Gehr y, F.O. (1998), Wiederafbau des Neuen Museums, Berlin. In: Wang, W. & Becker, A. (eds.), Architektur Jahrbuch 1998 , pp. 154158. Frankfurt am Main:DAM. Hannigan, J. (1998), Fantasy city; pleasure and profit in the postmodern metropolis. Londen: Routledge. Hof, R. in ‘t & R. Slotboom (1999), Wereldstad Berlijn. Amsterdam: De Arbeiderspers. Hulsman, B. (1999), Van snelweg naar nergens tot grootsheid met liflafjes. In: NRC Handelsblad, 19 augustus 1999. Ibelings, H. (1999), Architectuur zonder spektakel. Uitbreidingen van het Rijksmuseum, het Van Gogh Museum en het Stedelijk Museum. In: Jong Holland, 2, 15, pp. 47-51. Kannenberg, S. (1999), Die Seele der Nation. Die Alte Nationalgalerie feiert Richtfest und die Bundeskanzler verspricht mehr Geld für die Museumsinsel. In: Berliner Morgenpost, 5 oktober 1999. Kannenberg, S. (1999), Attraktivität ist alles. In: Berliner Morgenpost , 24 januari 1999. Lampugnani, V.M. & A. Sachs (1999) (ed.), ‘ Museums for a new Millennium ’, Munich/London: Prestel Verlag. Lansink, L. (1999), Het Museumplein in Amsterdam. Een historisch overzicht. In: Jong Holland, 2, 15, pp. 6-29. Mensch, P. van (1995), Museumbuildings and urban context (first draft). Amsterdam: Reinwardt Academie. Mensch, P. van (1999), Berlijn excursie bundel. Amsterdam: Reinwardt Academie. Moos, S. Von (1999), A Museum Explosion. Fragments of an Overview. In: Lampugnani, V.M. & A. Sachs (ed.), ‘Museums for a new Millennium’, Munich/London: Prestel Verlag. Molfino 1995 Müller, M.L. (1997), Nationale Rettungsaktion für die marode Berliner Museumsinsel. In: Berliner Morgenpost, 4 december 1997. Pieters, D. (1999), Al te goed is buurmans gek. De drie musea aan het Museumplein. In: Jong Holland, 2, 15, pp. 33-46. Planungsgruppe Museumsinsel (David Chipperfield architects, Heinz Tesar, Hilmer & Sattler) (1999), Gesamtkonzept Museumsinsel. PS van de week (1999), Het is af! Zaterdagmagazine van het Parool, 21 augustus 1999. Puppe, A. (2000), Kunst neben Liegewiesen. Traumnote für Konzept eines Museumsparks an der Spree. In: Berliner Morgenpost, 21 januari 2000. Riecker, J. (1997), Sondermünze für die Museumsinsel. In: Berliner Morgenpost, 21 september 1997. Rooy, M. van (1999), Oases van licht en ruimte; Kurokawa creëerde voorbeeldig paviljoen voor Van Gogh. In: NRC Handelsblad, 5 maart 1999. Schmidl, K. (2000) (red.), Muse; die Sammlungen der Staatlichen Museen zu Berlin. Berlin: Staatlichen Museen zu Berlin Preussischer Kulturbesitz. Schneider, B. (1998), Die rolle der Museen im Stadtmarketing Berlins. In: Museumskunde, 1, 63, pp. 50-55. Schuster, P.K. (2000), Das Universum der Kunst als Mitte der Stadt. In: Becker, C. (2000), Berliner Akropolis, Tagesspiegel, 10 maart 2000, p. 31. Sierksma, P. (1998), "De Museumboulevard is een paadje geworden". In: Trouw, 23 april 1998. Steenhuis, Paul (2000), Wereldklasse! De toekomst van het Stedelijk Museum. In: NRC Handelsblad, 14 april 2000, p. CS2. Sonne, Wolfgang (1999). Neues Museum (project), Berlin, 1st Competition 1994, in: Vittorio
37
LITERATUUR Û
Stengel, M. (1997), Das Spree-eiland, auf dem die Weltstadt geboren wurde. Deutschland Hauptstadt: Die Mitte als TouristenMagnet. In: Berliner Morgenpost, 16 juni 1997. Telgenhof, G. (1993), De ambitieuze plannen van het samengevoegde Berlijn; een plastic barokpaleis. In: NRC Handelsblad, 10 september 1993. Wendenburg, C. (1999), Museumsinsel soll schneller renoviert werden. In: Berliner Morgenpost, 21 maart 1999.
38
Ü LITERATUUR
I N T E R VI E W S / RE S PO N DE N TE N
AMSTERDAM Peter Mensch, Reinwardt academie maart 2000 Dhr. H. Rasterhoff, afdeling Kunst en cultuur, gemeente Amsterdam 24 maart 2000 Dhr. H. Bongers, voormalig zakelijk directeur Stedelijk Museum; momenteel zakelijk directeur Boijmans van Beuningen, Rotterdam 3 april 2000
BERLIJN Mevr. dr. Holan, Baureferentin Staatliche Museen 17 maart 2000 Hr. Klemke, ‘Museumsreferat’ van de Senatsverwaltung, Berlin 17 maart 2000 Hr. Liljeberg, Directeur Kulturamt am Mitte 17 maart 2000 Dr. Graf/ mevr. dr. Hagendorn, Institut für Museumskunde 20 maart 2000 Hr. Richartz, Directeur-generaal van het ‘Aussenamt’ van de SMPK musea 20 maart 2000 Met dank aan: Astrid Weij, Nederlandse Museumvereniging, Sabine Bornemann, Cultureel Contactpunt Duitsland, Anneke Bokern, Amsterdam-Berlijn
39