Probleemstelling Inleiding Tot voor kort werd door velen de mening verdedigd dat ondernemers zich bij hun handelen alleen door rationele uitgangspunten moesten laten leiden. Thans wordt aan niet rationele factoren een steeds groter belang toegekend. Als voorbeeld behoeft alleen maar op de milieudiscussies gewezen te worden, die thans binnen de ondernemingen gevoerd worden. Hegeman [1] betoogt in zijn dissertatie "Justifying policy" dat het bij veel beslissingen die tot handelingen leiden niet alleen gaat om de "ratio in action" maar ook om de "ratio behind action". Hij zet uiteen dat het bij beslissingen niet alleen gaat om de vraag "wat kan" maar ook om de vraag "wat mag". Dit houdt in dat de levensbeschouwing van de individuele beslisser of van een groep waartoe de beslisser behoort, bij beslissingen een belangrijke rol kan spelen. Ook bij ondernemingsbeslissingen, ook bij beslissingen betreffende de financiële aspecten van een onderneming. Bij de "wat mag" vragen wordt de beslisser geconfronteerd met de vraag wat in deze specifieke situatie ethisch of onethisch is. De beantwoording van deze vraag hangt van de levensbeschouwing van de beslisser af. De moderne technocratische levensbeschouwing gaat van een scheiding van het profane en sacrale leven uit. Andere levensbeschouwingen, zoals die van de Orthodoxe joden, de Orthodoxe protestanten en de Orthodoxe mohammedanen, gaan daarentegen van een integratie van het profane en het sacrale leven uit.
Context Met de Renaissance is er in West-Europa een fundamenteel verschil in levensbeschouwing ontstaan. Vóór de Renaissance was er in West-Europa een feodale klassenmaatschappij. Aangenomen werd dat deze maatschappij alsmede de maatschappelijke verhoudingen zo door God gewild was. In deze klassenmaatschappij werden bijbelse richtlijnen niet ter discussie gesteld, omdat er van uitgegaan werd dat deze voorschriften en richtlijnen door God gegeven waren. Onder invloed van de Renaissance ontstond er een ander inzicht. Niet God maar de rede, de mens werd de maatstaf voor alle dingen. De voorschriften en richtlijnen die voor het profane leven gegeven waren, werden onderhevig aan de rede. Zij werd relationeel soms zelfs afhankelijk van democratische beslissingen. De hedendaagse wijze van omgaan met bijbelse voorschriften deed Eversdijk onlangs, bij een discussie over het accepteren van bijbelse voorschriften in het politiek handelen, opmerken: "Mozes kwam van de berg af met tien geboden en niet met een discussienota." [2] Vóór de Renaissance, tot ongeveer de elfde eeuw, was er in West-Europa geen scheiding tussen het sacrale en het profane leven. Het middeleeuws ideaal was de eenheid van Kerk en staat. De mensen waren op weg naar de eeuwigheid [3]. Door de secula-
risering en de steeds verder doorgevoerde scheiding tussen het profane en het sacrale leven werd ook de scheiding tussen Orthodoxe- en niet-Orthodoxe religieuze groeperingen steeds groter. De Orthodoxe religieuze groeperingen bepleiten de integratie van het sacrale en het profane leven. De niet-Orthodoxe groeperingen zijn voorstanders van een scheiding van het sacrale en profane leven. Bij de islam heeft deze ontwikkeling sinds enige decennia onder andere geleid tot het weer aandacht schenken aan de economische richtlijnen, zoals deze in de Koran vermeld zijn [4]. Dit heeft in verschillende islamitische landen onder andere geleid tot het verwerpen van het ongelimiteerde streven naar individuele welvaart, alsmede tot een verbod op het vragen van rente op geleend geld. In Orthodox-joodse kringen worden de richtlijnen, die in de Torah voor het profane leven vermeld zijn, nog steeds opgevolgd. De Torah-richtlijnen zijn deels zo algemeen, dat zij voor iedere tijd en situatie als basis voor het handelen kunnen en moeten dienen. In dat geval moet de beslisser bij toepassing als verantwoordelijk individu het algemene voorschrift zelf interpreteren voor de specifieke situatie waarvoor de beslissing of handeling noodzakelijk is. Bij de Orthodoxe joden wordt de interpretatie genormeerd door de Tenach en de Talmoet. Anderzijds is het noodzakelijk bij uitgewerkte voorschriften en richtlijnen zich te realiseren dat het hier om een min of meer uitgewerkte situatie gaat waarbij diverse factoren ten opzichte van de situatie van de beslisser significant kunnen verschillen, bijvoorbeeld een agrarische cultuur versus een industriële cultuur. De fundamentele verschillen in levensbeschouwing tussen Orthodoxe joden, de oude Grieken, het oude en het moderne Europa, de Orthodoxe christenen en de Orthodoxe islamieten kunnen dan ook in dezelfde situatie tot geheel andere beslissingen leiden.
Object van analyse Tussen de hedendaags post-Christelijke westerse cultuur, die haar wortels in de joodse cultuur heeft, en de Orthodoxe joodse cultuur zijn aanzienlijke verschillen waar te nemen. Deze verschillen zijn ook op het terrein van de industriële ondernemingen vast te stellen, speciaal op het gebied van ondernemerschap en ondernemingsfinanciering. De Orthodoxe joodse cultuur, ook het economisch leven, wordt en werd beheerst door de Torah-wetgeving. Van grote invloed zijn de richtlijnen die in de Torah gegeven worden om blijvende schuldverhoudingen in economische zin te voorkomen. De reden voor het ontstaan van economische schuldverhoudingen in een agrarische samenleving, zoals de joodse gemeenschap in de tijd dat de Torah-wetgeving aan het volk Israël gegeven is, zijn: - schulden ten gevolge van tegenslagen zoals ziekte, een ongeval of een misoogst; - schulden als gevolg van ontoereikende beloning in een arbeidsbetrekking; - pachtschulden in natura of in geld, samenhangend met grootgrondbezit. Schulden, ontstaan door tegenslag zoals ziekte, een ongeval of misoogsten, kunnen in de joodse gemeenschap, als de Torah-wetgeving nageleefd wordt, gemakkelijk afgelost worden, omdat het vragen van rente zowel in natura als in geld verboden is.
Mocht bij het sabbatsjaar de schuld nog niet afgelost zijn, dan moet deze kwijtgescholden worden. Hetzelfde geldt ook voor schulden die ontstaan als gevolg van onvoldoende beloning. De werkgever in een joodse gemeenschap staat niet bloot aan de verleiding zijn werknemer zo weinig te betalen dat deze bij hem in de schuld komt te staan omdat hij de schuld in het sabbatsjaar weer moet kwijtschelden. Was iemand om wat voor reden dan ook gedwongen een stuk van zijn land te verkopen, dan mocht zijn familie het verkochte stuk land te allen tijde terugkopen. Dit lossingsrecht is een beveiliging tegen het ontstaan van grootgrondbezit binnen de joodse gemeenschap. Is het land met het jubeljaar niet gelost, dan moet het land om niet aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven worden. De economische betekenis van zowel het sabbatsjaar als het jubeljaar moet dan ook niet onderschat worden. In onze hedendaagse westerse geïndustrialiseerde maatschappij spelen schuldverhoudingen, bij veel ondernemingen, een belangrijke rol. In veel gevallen is de eigenaarondernemer vervangen door anonieme aandeelhouders die geen enkele binding met de onderneming hebben en die zich niet verantwoordelijk voelen voor de continuïteit van de onderneming. Zij gedragen zich niet als verantwoordelijke eigenaars maar als schuldeisers. Alleen het dividend en de koerswinst is bepalend voor hun handelen. De consequenties van deze instelling zijn duidelijk merkbaar. Wij behoeven in dit kader slechts te wijzen op: - de ontwikkeling van directeur-eigenaar naar anonieme aandeelhouders met professioneel management; - de opkomst van de raiders. De acties van de raiders roepen steeds meer weerstand op. De reden hiervoor is dat de raiders zich bij hun handelen niet laten beïnvloeden door eventuele schade die ze aan derden of maatschappelijk aanrichten. Alleen hun eigen voordeel is voor hen bepalend voor hun handelen. De kwalijke gevolgen, die schuldverhoudingen voor individuele personen kunnen hebben, zijn alom bekend. Ons onderzoek concentreert zich op het ondernemerschap en de ondernemingsfinanciering zoals deze zich vanuit de Orthodoxe joodse cultuur via de vroeg Christelijke cultuur naar de hedendaagse situatie hebben ontwikkeld. Schema 1 op pag. 4 geeft in grove lijnen de hierboven geschetste ontwikkeling weer. Het doel van ons onderzoek is: - beter inzicht te verwerven in de hierboven geschetste historische ontwikkeling voor wat betreft ondernemerschap en ondernemingsfinanciering. - inzichtelijk maken dat een deel van de hedendaagse problemen bij ondernemingen te maken heeft met het verschijnsel rentedragend vreemd vermogen en anoniem aandelenkapitaal. - inzichtelijk maken dat er een relatie bestaat tussen de richting waarin naar oplossingen gezocht zal worden en de levensbeschouwing van de betreffende groep. schema 1 Joodse traditie
geen scheiding sacrale en profane leven geen blijvende schuldverhoudingen geen rente handels- en industriële activiteiten worden voor 100% met eigen vermogen gefinancierd 0 Christelijke traditie
veel Grieks denken wordt in de christelijke traditie ingebracht rente vragen is kerkelijk verboden in de praktijk wordt wel rente gevraagd 500
Mohammedaanse traditie
1000
via Spanje invloed van moslimfilosofie op het westerse denken Renaissance
1500
geen scheiding sacrale en profane leven geen rente anoniem aandelenkapitaal toegestaan
2000
Luther - geen rente Zwingli - geen rente Calvijn - wel rente scheiding sacrale en profane leven blijvende schuldverhoudingen rente vragen is acceptabel handels- en industriële activiteiten worden gedeeltelijk met vreemd vermogen gefinancierd
Opzet van de studie In onze studie willen we nagaan wat de consequenties zijn van het niet aangaan van schuldverhoudingen. Hierbij willen we ons beperken tot schuldverhoudingen bij ondernemingen en speciale aandacht schenken aan de consequenties van de overgang van eigenaar-ondernemer naar anoniem aandeelhouder. Daarnaast zullen de consequenties van het accepteren van vreemd vermogen tegen een van te voren vastgestelde rentevergoeding bestudeerd worden. Daar de uitgangspunten die aan ons onderzoek ten grondslag liggen nog geverifieerd moeten worden, is ons onderzoek als volgt gestructureerd: In hoofdstuk 2 wordt eerst een theoretische onderbouwing van het onderzoek gegeven. Betoogd wordt dat bij ondernemersbeslissingen in het algemeen niet één maar twee maatstaven in het geding zijn. Met behulp van feasibility testing kan een antwoord gegeven worden op de "wat kan" vraag. Met behulp van morality testing wordt getracht inzicht te krijgen in de "wat mag" vraag. Beide inzichten zullen in de besluitvorming betrokken moeten worden. Hoewel er een relatie tussen feasibility- en morality testing aangetoond kan worden, kunnen ze niet op één noemer gebracht worden. Het verschillend handelen van ondernemers in identieke situaties op basis van hun verschillende ideologische of religieuze vooronderstellingen wordt toegankelijk en motiveerbaar gemaakt. Daar de visie over verantwoord economisch handelen in de hedendaagse westerse gemeenschappen nogal afwijkt van het denken en handelen van Orthodoxe joden, van de oude Grieken zoals Plato en Aristoteles, de christenen in de middeleeuwen en bepaalde hedendaagse islamitische groeperingen, wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan de maatschappelijke en economische visie van deze groeperingen. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling van de ondernemersfunctie in West-Europa besproken. Ingegaan wordt op het verschil tussen de agrarische-ondernemer, de koopman-ondernemers en de ambachtsman-ondernemer voor de Renaissance en in de periode van de Renaissance tot de industriële revolutie. Hierna wordt de ontwikkeling in het denken over de ondernemer en de ondernemersfunctie, zoals deze zich in de 19e en de 20e eeuw ontwikkeld heeft, besproken. In hoofdstuk 5 wordt de tussenbalans opgemaakt en het onderzoek verder toegespitst op hedendaagse ondernemingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de praktische gevolgen van het op de beurs brengen van aandelen. De anonieme aandelen aan toonder leidde als spoedig tot speculaties en malversaties. Ook zal ingegaan worden op de opkomst van de hedendaagse "raiders", een ontwikkeling die steeds meer maatschappelijke schade berokkent en het gevolg is van het anoniem aandelenkapitaal, het verlies van betrokkenheid bij en het niet accepteren van verantwoording voor de continuïteit van de onderneming waarin men participeert. In hoofdstuk 7 wordt de invloed van de vermogensmarkt op het ondernemingsbeleid besproken. Een vermogensmarkt waarop voor ondernemingen enerzijds uitbreiding van het aandelenkapitaal gerealiseerd moet worden terwijl anderzijds op dezelfde vermogensmarkt vreemd vermogen tegen een van te voren vastgesteld rentepercentage verkregen kan worden.
In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op de relatie tussen de rentestand, de risicopremie en het rendement op het eigen vermogen, na aftrek van de risicopremie, van een te realiseren industriële activiteit. Aan de hand van een analyse over de periode 19831991 van de 79 grootste Nederlandse ondernemingen en de situatie bij Hoogovens Groep gedurende de periode 1982-1991 wordt de ontwikkelde gedachtengang geconcretiseerd. In hoofdstuk 9 zal nagegaan worden wat de consequenties zijn als er bij een onderneming geen vreemd vermogen voor een langere periode wordt aangetrokken en van anoniem aandelenkapitaal wordt afgezien. Tenslotte wordt in hoofdstuk 10 de eindbalans opgemaakt en worden enige conclusies getrokken.
Verwijzingen [1]
J.H. Hegeman
Justifying policy, a heuristic. Amsterdam, 1989, pag. 77 e.v.
[2]
----
Elsevier 14-4-1990, pag. 44.
[3]
J. Le Goff
De cultuur van Middeleeuws Europa. Amsterdam, 1987, pag. 230.
[4]
J.N.F. Bakker
De profeet Mohammed en de politieke economie. Economische statistische berichten, 107-1985, pag. 688.