Tien geboden
Aantekeningen bij de
Tien geboden (Gegeven voor de vrijheid)
Algemene inleiding Bestemd voor de leiders met
15 Kringstudies
Wout van Wijngaarden
1
Tien geboden
Inhoud 1. Inleiding: Drie functies van de wet 3 2. De wet als beschermer van de menselijke samenleving 4 3. Het aantonen van de zondigheid en verlorenheid van de mens waardoor de mens verzoening gaat zoeken 5 4. Christus, die de wet heeft volbracht (Kern van Gods heilsplan) 6 5. Het belang van de “Tien geboden” voor de gelovige 7 6. Liefhebben, de kern 9 7. Liefhebben, een gebod? 10 8. De wet en het Pinksterfeest 12 9. Persoonlijk en negatief geformuleerd 13 10. Indeling van de Tien geboden 14 11. De Tien geboden in het boek Deuteronomium 16 Studieschema
17
Toen sprak God al deze woorden: 2 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. 3 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. 4 Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. 5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 6 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden. 7 Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt. 8 Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; 9 zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; 10 maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. 11 Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die. 12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw God, u geven zal. 13 Gij zult niet doodslaan. 14 Gij zult niet echtbreken. 15 Gij zult niet stelen. 16 Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. 17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
2
Tien geboden
1. Inleiding: Drie functies van de wet Als we vanuit de Bijbel nadenken over de wet en met name over de “Tien geboden” kunnen we door de verscheidenheid van gedachten in de war raken. De gegevens zijn zo uiteenlopend dat we het doel waarvoor God de wet gaf, vaak niet kunnen onderscheiden. In het N.T vinden we veel informatie over de wet als Gods instrument om ons te overtuigen dat we zondaars zijn. In het O.T. echter ligt meer het accent op het eren van God door de wet en de wijsheid die daarin wordt gegeven (Ps.119). Daarnaast zien we dan nog de algemene functie van de wet namelijk Drie doelen van de wet als een richtlijn om de maatschappij geordend in te richA) Het beschermen van de mens tegen zichzelf en een richtten. Daarom hebben door de lijn om de maatschappij in te richten. eeuwen heen de gelovigen B) Het aantonen van de zondigheid en verlorenheid van de drie belangrijke functies van mens waardoor de mens verzoening gaat zoeken. de wet onderscheiden. Anders C) Een richtlijn van dankbaarheid aan en liefde voor God, van gezegd: God heeft, bij het geallen die Gods liefde hebben leren kennen. ven van deze “Tien geboden”, drie doelen op het oog: In deze inleidende gedachten zullen we deze drie functies uitwerken. Natuurlijk zijn er in de bredere uiteenzetting van de wet (de Thora) ook zeer veel wetten die gaan over de offeranden. Het hele boek Leviticus gaat over deze ceremoniële wetten. Deze wetten zijn op Golgotha, door het grote offer van Jezus Christus, vervuld. De offers zijn niet meer nodig omdat Christus eens voor altijd het plaatsvervangend offer heeft gebracht (Hebr.7:27). In onze studies gaat het niet over deze kant van Gods wet. Daarin staat centraal hoe we gered kunnen worden. We lezen dan: “Zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hebr.9:22). Gods geboden zijn overtreden waardoor de mens schuldig staat voor God. Deze schuld wordt weggedaan door het offer. In deze studie richten we ons op de “Tien geboden”. Het zijn de kerngeboden, een soort “Thora in de Thora”. Ze zijn door God zelf op twee stenen tafelen geschreven (Ex.31:18). Ze hebben ook een plaats in de “Ark van het verbond” gekregen (Deut.10:1). In het N.T. worden ze vaak aangehaald (Rom.13:9). Ze hebben dus een aparte plaats. De “Tien geboden” spreken niet over de ceremoniële kant van de wet, ze behandelen onze levenswandel. Daarin kunnen we de bovengenoemde functies onderscheiden. In de kringstudies zullen we ons vooral concentreren op de derde functie. We gaan er dus vanuit dat we wedergeboren zijn en dat we richtlijnen nodig hebben om onze liefde naar God te uiten en Hem te eren. We zullen ontdekken dat de Heilige Geest, die ons leidt, deze “Tien woorden” gebruikt om ons te leren Hem te dienen. We lezen immers de woorden van Johannes: “Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren” (1Joh.5:3).
3
Tien geboden
2. De wet als beschermer van de menselijke samenleving Eerst enkele verhelderende gedachten over de eerste functie. Door de zondeval is de mens in groot gevaar gekomen. Dat gevaar is er voor de maatschappij als geheel maar ook voor de mens zelf. De menselijke begeerten, na de zondeval, maken het leven in de maatschappij tot een “overleven”. Wanneer de begeerten niet beteugeld worden, zal de mens zijn eigen ondergang bewerken en de maatschappij, waarin hij leeft, daarin meeslepen. Het wordt direct duidelijk al we denken aan de destructieve gevolgen van alcohol en hoererij. De innerlijke drang die een mens ervaart om deze zaken te doen, brengen hem in groot gevaar. De wet is dan gegeven om escalatie te voorkomen. Deze wet is een uiterlijk kader waarmee de menselijke samenleving wordt geleid. Er is echter geen diep innerlijk motief van waaruit de mens de wet wil volbrengen maar een van buiten opgelegde wet. Het is een “beschermende muur”. Inwendig zal de goddeloze mens in opstand komen en zijn eigen wil trachten te volbrengen. Bij ernstige overschrijding van de regels moeten er sancties volgen. Daarvoor is de politie zo belangrijk. Deze functie is mogelijk omdat de “Tien geboden” bij Gods scheppingsorde behoren. Ook de ongelovigen hebben, zonder dat ze de wet kennen of zelfs zonder dat ze van een wet weten, deze regels in hun hart: “Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; immers, zij tonen, dat het werk van de wet in hun harten is geschreven (Rom.2:14). Daardoor klaagt, bij het overtreden van de wet, zijn geweten hem aan. Zo wordt ieder mens binnen de perken van het toelaatbare gehouden. Wel moeten we oppassen om met deze functie van de wet niet te ver te gaan. De humanist zegt dat de mens God niet nodig heeft omdat in hem zelf de wetten voldoende aanwezig zijn. Het geweten, dat die wetten gebruikt, is in hun denken een autonoom instrument waarin voldoende richtlijn wordt gegeven. Paulus echter zegt duidelijk dat de mens zonder wet verloren gaat (Rom.2:12). Ondanks die innerlijke aanwezigheid, ontbreekt de kracht om zich daaraan te houden. De mens kiest tegen zichzelf en kan voor Gods gericht nooit zeggen: “Ik heb het niet geweten” (Rom.2:15). Zelfs de Jood, die Gods wet wel kent, maar die formeel benadert, kan geen standhouden voor Gods oordeel (Rom.2:21-24). Daarom is de tweede functie zo belangrijk: De wet toont de onmogelijkheid van de mens om God te dienen waardoor hij gaat zoeken. Deze eerste functie is een grote genade van God. Het is niet de genade waardoor we wedergeboren worden maar vooral om de samenleving te behoeden voor chaos en anarchie. We noemen dit de algemene genade van God die Hij aan iedereen schenkt (Matth.5:45). Als christenen moeten we dagelijks bidden voor deze zaken (1Tim.2:2:1-2). Tijdens WO ll hebben we gezien wat er gebeurt als deze functie wegvalt. Mensen wanen zich als god en vernietigen anderen die ze van een lager niveau achten. Van de toepassing van de wet in de dagelijkse politiek gaat een grote zegen uit. De massa wil dit echter niet. Wanneer men deze zou handhaven, voorkomt men het uitvaardigen van honderden andere wetten over kleine details.
4
Tien geboden
3. Het aantonen van de zondigheid en verlorenheid van de mens waardoor de mens verzoening gaat zoeken. De tweede functie van de wet is een negatieve met natuurlijk als einddoel onze redding. De wet is een soort spiegel waarin we onszelf leren kennen. We denken vaak dat we onszelf een beetje doorhebben. Vele moderne therapieën zijn gericht op zelfkennis, en dat is tot op zekere hoogte goed. Alleen de wet kan ons echter de diepte van ons hart openbaar maken (Hebr.4:12). In Gods heilsplan overtuigt de Heilige Geest de mens van zonde. Bij dit ontdekkende werk, gebruikt Gods Geest de wet. Het is een volmaakte spiegel waarin we de diepte van ons zondig hart leren kennen. Er zijn in dit proces diverse fasen te onderkennen: a) De mens wordt door de wet het zwijgen opgelegd (Rom.3:19). De eerste fase in het werk van de Heilige Geest om ons te overtuigen, geeft als resultaat, dat we gaan zwijgen. Er komt een bezinning op gang: Wat heb ik gedaan en waar ben ik mee bezig? (Zie ook Luc.15:17) De grootspraak gaat weg en maakt plaats voor bezonnenheid. We zoeken het dieper en wat daar ontdekt wordt, maakt dat we zwijgen. Zoals Habakuk zegt: “Maar de Here is in Zijn heilige tempel. Zwijg voor Hem, gij ganse aarde” (Hab.2:20). De profeet Zacharia roept hetzelfde: “Zwijg, al wat leeft, voor het aangezicht des Heren, want Hij maakt Zich op uit Zijn heilige woning” (Zach.2:13). b) De wet leert de zonde kennen, ze definieert ze (Rom.3:20). De tweede fase die daarop volgt, gaat dieper. Door de eerste fase is men nu instaat te luisteren. Het hart is ontvankelijk voor Gods wijsheid. Die wijsheid is niet mals, de zonde heeft diepe schade gebracht: we kunnen door de wet te volgen nooit gerechtvaardigd worden voor God (Rom.3:20). De wet toont ons dat niemand rechtvaardig is en dat niemand goed doet (Rom.3:11-12). Ook worden de motieven blootgelegd: er is “gif” in onze ziel dat voortdurend verwoesting aanbrengt. De weg van Gods vrede kent de mens niet (Rom.3:17). Zo’n boodschap wordt alleen aanvaard als de Heilige Geest ons dit door Gods wet openbaart. Dat de mens via Gods wet niet tot God kan komen, komt niet omdat de wet onmachtig of onjuist is maar omdat ons vlees, dat die wet moet gehoorzamen, zwak is (Rom.8:3). c) De wet toont de ware verdorven aard van de zonde (Rom.7:5 en 8). Het vlees is niet alleen zwak zodat het iets moet bijleren om het dan beter te doen, nee, de wet leert ons hoe verdorven ons hart is tegenover God. De macht
5
Tien geboden
van de zonde is zo dat het Gods wet misbruikt om juist dat te doen wat God niet wil (Rom.7:8). Het gaat dus niet alleen om onmacht maar om actieve opstandigheid. De trots van de mens wil voortdurend God krenken en vernederen. Het is actieve vijandschap naar God toe (Rom.8:7). De zondige hartstochten worden door de wet van God uitgedaagd en zetten de hakken in het zand om dan de eigen wil te doen (Rom.7:5). d) De wet leert de diepste van de zonde kennen (Rom.7:13). De wet is heilig en goed. We zouden na punt “c” toch kunnen denken dat de wet fout is althans een fout resultaat brengt. Maar dat is beslist niet waar. Gods wet legt de diepste motieven Functie van de wet bloot. We komen tot de conclusie dat we “verkocht zijn onder de zonde” (Rom.7:14). Die macht is sterker dat wij 1. Zwijgen opleggen en in ons vlees woont er geen goeds (Rom.7:18). Tegelijk 2. Definiëren van de zonde krijgt men oog voor de oneindige waarde die men heeft gezien Christus wilde sterven. Met de roep vanuit de el3. Ware aard van de zonde lende komt dat ook de aanbidding van Gods liefde (Rom.7:24-25) 4. Totale verdorvenheid 5. Onmacht zichzelf te redden e) De wet toont de onmacht van de mens zichzelf te redden (Rom.8:3 en 7). 6 Tuchtmeester tot Christus De conclusie zet dan ook alles op z’n kop. De mens is niet instaat voor God te verschijnen. De zonde heeft die weg totaal geblokkeerd. De mens wil God niet behagen en kan dit ook niet (Rom.8:7). Er is geen heil van onszelf of van een ander mens te verwachten. Er is zelfs opstand in het hart waardoor de mens dit zelfs niet wil. Alleen indien Christus ingrijpt, is er hoop. Dat heeft Hij dan ook gedaan (Rom.3:21).
f) De wet is een tuchtmeester tot Christus (Gal.3:24). Een tuchtmeester was in de oudheid iemand die onvolwassen mensen aan banden moest leggen. De macht van de zonde zou de mens naar de afgrond brengen. Maar Gods wet heeft dat voorkomen. Door Gods wet komt er ontzag voor Gods heiligheid en vrees voor de eigen zondigheid. Als het zo erg gesteld is dat de mens een tuchtmeester nodig heeft wie zal de mens dan vrij maken zodat hij volwassen kan leven? Zo gaat men verlangen naar een Verlosser en als men Hem ontmoet, zal men op de knieën gaan en Hem vragen in het hart te komen wonen. Dan wordt de wet in het hart geschreven.
4. Christus, die de wet heeft volbracht (Kern van Gods heilsplan) Als de wet een middel is in het werk van de Heilige Geest om ons tot Christus te leiden, willen we nu zien hoe Christus die wet heeft vervuld. Jezus zelf zegt: “Ik ben niet gekomen om de wet en de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen (Matth.5:17). De wet is na Christus dus niet ontbonden maar is door Hem vervuld. De wet is nog steeds belangrijk.
6
Tien geboden
De oorspronkelijke functie van de wet is nog steeds geldig. Jezus heeft op vier verschillende manieren de wet vervuld. 1. Hij heeft Zelf op volmaakte wijze de wet gehouden. Hij is zonder zonden geweest (Hebr.7:26). Hij heeft als enige de hemel verdiend. Hij is mens geworden en heeft dus voor Zichzelf de plaats verworven. Niemand kan Hem dit nazeggen. Hij is onder de wet geboren (Gal.4:4). Het betekent dat de wet alles over Hem te zeggen had. Maar omdat er in Hem geen overtreding van de wet is geweest, is Hij vrijuit gegaan en is er voor Hem geen straf. 2. Hij kwam op aarde en is toen voor ons tot zonde gemaakt (2Cor.5:21). De schuld van ons is op zijn schouders gelegd. Hij werd dus door de wet beschouwd als schuldig. Daarom moest Hij de straf dragen die de wet voorschrijft (Rom.6:23). Daarom is Jezus de dood ingegaan. 3. Hij stierf dus als gevolg van onze schuld. Hijzelf had geen schuld maar vrijwillig heeft Hij onze schuld uitgeboet. Hij heeft dus ook in deze zin de wet vervuld. De straf die de wet voorschrijft, heeft Hij gedragen. Daarmee is er na het uitvoeren van de straf vrijheid. Hij is daarom opgestaan en leeft voor eeuwig. De dood kon Hem niet vasthouden (Hand.2:24). 4. Die vrijheid heeft Hij nu aan ons geschonken. Jezus heeft dus ons aandeel van ons overgenomen en Zijn verdienste aan ons gegeven. Hij heeft zo de eis van de wet in ons vervuld (Rom.8:4). Daarom zijn de gelovigen nu vrij van de wet. Dat betekent niet dat de wet geen betekenis meer heeft maar dat de wet geen straf meer kan eisen. De wet blijft Gods standaard voor de relatie met Zijn schepselen. Deze wet is nu echter in het hart geschreven (2Cor.3:3). Wanneer wij wedergeboren zijn, krijgt de wet een andere plaats. We zijn dan “in Christus” gekomen. De wet heeft dus geen vergeldende functie meer. We zijn in die zin dood voor de wet (Rom.7:6). De wet heeft geen zeggenschap meer over ons (Rom.6:15). Maar dat betekent niet dat we nu zomaar zonder wet kunnen leven. De standaard van God heiligheid blijft dezelfde. Alleen is er nu een innerlijke motivatie en kracht om van binnenuit God lief te hebben en Zijn geboden te onderhouden (1Joh.5:3). Zo krijgt de wet van God een speciale plaats in het leven van de gelovige.
5. Het belang van de “Tien geboden” voor de gelovige (Dankbaarheid) Het is voor ons onbegrijpelijk dat Israël het langste lied uit haar poëzie wijdt aan de heerlijkheid van de wet (Ps.119). Wat bezielt hen als ze dansend door de
7
Tien geboden
straten het feest van de “vreugde der wet” vieren. Met de boekrol in hun armen omhelzen ze de Thora als hun “bruid”. Ze doen dit op de laatste dag van het Loofhuttenfeest. Op dat feest herdenkt men de periode tussen de bevrijding uit Egypte en de rustpauze bij de Sinaï. Toen zorgde God op wonderlijke wijze voor Zijn volk. In de woestijn, zonder water en zonder voedsel, waren ze afhankelijk van Hem die hen had bevrijd. Op die laatste dag is de cyclus van de lezing van de wet door het jaar heen voltooid en begint men opnieuw. Iemand die het laatste van de wet leest, wordt: “bruidegom van de wet” genoemd. De persoon die het eerste van de nieuwe cyclus leest heet de: “Bruidegom van den beginne”. Hij krijgt een erezetel. Hij begint weer met het scheppingsverhaal. Waarom heeft de Thora zo’n grote plaats? Niemand van ons kan zich voorstellen dat we als Belgen een feest bouwen rondom onze grondwet. De Joden doen dat al eeuwen. De kern waarom ze het doen wordt prachtig verwoord: “Hoe lief heb ik Uw wet” (Ps.119:97). We krijgen voor deze vreugde meer begrip als we de historische context waarin de wet is gegeven, leren kennen. Na ruim 400 jaar in Egypte en vele jaren van slavernij, komt Mozes bij Farao en zegt in Gods naam: “Laat mijn volk gaan om Mij te dienen (Ex.8:2). Het volk was murw geslagen door de dwangarbeid en de vernedering. God bevrijdt het volk door grote wonderen te verrichten in Egypte. Dan gaat het volk op wonderlijke wijze door de Schelfzee en begeleid door de wolkkolom en vuurkolom gaat het op weg naar het beloofde land: een land van melk en honing (Num.13:27). Na de eerste etappe stopt het volk bij de Sinaï en ontvangt daar de “Tien geboden” (Ex.20). Daarna ontvangt Mozes de openbaring rondom de tabernakel. Samen vormen ze de kern van de Thora. Ze krijgen dus deze wet als ze bevrijd zijn uit de slavernij en op weg gaan naar het beloofde land. Deze vrijheid moet altijd blijven. De “Tien geboden”, die de kern vormen van de wet, zijn dus tien regels die gegeven zijn om de ontvangen vrijheid te handhaven. Wanneer men die regels aan de laars lapt, komt men opnieuw in slavernij. Echte innerlijke vrijheid wordt bereikt als men deze “Tien geboden” in waarden schat. Het zijn dus tien parels die voor de gelovigen nauwelijks te overschatten zijn. Ze zijn ongetwijfeld een groot geschenk van God aan de mensheid. Ze zijn echter gegeven aan Zijn volk dat Hem liefheeft en dus niet aan de goddelozen. Wel gebruikt God de wet om mensen in nood te brengen om ze zo hongerig te maken naar Hem (Zie punt 2) Gods kinderen vieren feest om deze goddelijke richtlijnen. Ze zijn onmisbare regels voor de tocht door de woestijn en voor onze wandel met God. Zonder deze waarden ontstaat er chaos en komt men om. De vreugde is dus begrijpelijk. Zo kunnen we ook beter begrijpen waarom deze samengevat is in tien regels. Tien is immers het getal van Gods grote daden. Zo is Christus liefde sterker dan de “tien machten” die ons naar het leven kunnen staan (Rom.8:38-39). God heeft in zes dagen de hemel en aarde gemaakt. Door de zondeval is deze vervloekt (Gen.3:17). Hij heeft tien regels gegeven om de gevallen schepping leefbaar te maken. Wanneer deze tien regels worden gerespecteerd, wordt de chaos die door de zondeval is ontstaan, weer leefbaar gemaakt. Deze regels gaan daarom uit van de chaos die er is en leiden ons naar Gods doel. We mogen bijvoorbeeld niet stelen. Dat wijst er op dat er een verlangen in het hart van een mens is om te stelen. Deze “Tien geboden” zijn ook Gods antwoord op de tien
8
Tien geboden
machten van Egypte die Hij door de tien plagen heeft overwonnen. Deze machten hielden Israël in hun greep. God verbrak die macht door “Tien plagen” en wil die bestendigen door “tien geboden”. Door deze “Tien geboden” wordt dus de vrijheid voor de gelovigen vastgehouden en het leven in de gebroken wereld wordt doenbaar gemaakt. Wanneer de mens deze “Tien regels” ter harte neemt, neemt God de leiding en brengt Hij ons behouden in het “beloofde land”. Voor de ongelovigen is dit pure winst voor het tijdelijke leven. Voor de gelovige is er een innerlijke drang om God te eren. Jakobus noemt de wet daarom “koninklijk” en de “wet der vrijheid” (Jak.1:25 en 2:8). We zien dus dat deze “Tien geboden” van levensbelang zijn. Het is een uitdrukking van Gods karakter. Alleen zo kunnen we met Hem optrekken of liever zal Hij met ons optrekken. We weten dat we deze nooit kunnen volbrengen. Daarom is de Tabernakel gegeven naast deze “Tien geboden”. Deze tent toont ons hoe we tot God kunnen komen ondanks het overtreden van de wet. Daarin staat de verzoening centraal.
6. Liefhebben, de kern In Jezus dagen hadden de Joden 611 verschillende geboden die ze in de Thora hebben ontdekt: 365 negatieve (Gij zult niet) en 246 positieve (Gij zult). Voor de Jood was dit een zware last. Het leven was daardoor een “gevangenis”. Daarom was er altijd een zoektocht naar de kern van al die verschillende geboden. Wat moet de hartsgesteldheid zijn om aan die regels te kunnen voldoen? Dus kwamen de Farizeeën naar Jezus met de vraag wat het grootste gebod is. Jezus antwoordt: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Matth.22:37-40). Al die 611 geboden kunnen zo volgens Jezus, worden samengevat. Deze twee geboden zijn niet nieuw, we komen die reeds tegen in het Oude Testament. Zo lezen we: “Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één! Gij zult de Here, uw God, liefhebben met God liefhebgeheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw ben kracht” (Deut.6:4-5). Op een andere plaats lezen we: “Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de Eén God kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als Mensen liefGeen beelden hebben uzelf; Ik ben de Here” (Lev.19:18). Bijzonder is dat Jezus, in Zijn antwoord aan de Farizeeën, deze twee met Naam eren Ouders eren elkaar verbindt. God liefhebben en de naaste liefhebben Sabbat Niet doodslaan komen voort uit één en dezelfde bron. We kunnen deze twee niet van elkaar scheiden, zo stelt Jezus. Wanneer Niet echtbreken men dus zegt mensen lief te hebben maar niets van God moet weten, Niet stelen spreekt men niet de waarheid. Ook mogen we de volgorde niet omdraaien. Jezus noemt God liefhebben het eerste gebod. Dat is de Niet liegen Niet begeren
9
Tien geboden
bron waaruit het andere voortvloeit. Ook is waar dat wanneer we zeggen God lief te hebben maar de naasten haten, we niet in de waarheid wandelen (1Joh.4:20). Deze tweedeling vinden we terug in de “Tien geboden”. Beter gezegd: Jezus haalt de tweedeling uit de “Tien geboden”. De inhoud van onze liefde tot God wordt in de eerste vier geboden nader omschreven. Daarna volgen de zes geboden die over onze verhouding tot de naasten gaan. Het is ook goed mogelijk dat er daarom twee stenen tafelen aan Mozes zijn gegeven (Ex.34:29). Het blijft wel gissen omdat we niet precies weten wat er op de ene en wat er op de andere stond. Het feit dat de Joden 611 geboden hadden ontdekt, toont een enorme ijver voor de wet maar geeft ons ook een naar gevoel. Het is nogal mechanisch en de liefde wordt er zeker niet door gestimuleerd. Het zijn regels die een last kunnen worden. Het is daarom belangrijk dat we naar Jezus luisteren. We moeten de wet uitleggen vanuit Zijn inzichten. Hij geeft hier het juiste inzicht: de kern van de wet is liefde en geen last. Ook Zijn uitleg in de Bergrede helpt ons om te zien hoe we de geboden moeten interpreteren. Daarin rijkt Jezus ons een sleutel aan: Niet het uiterlijke maar het innerlijke is waar het om gaat. Jezus zegt niet dat we de Here God moeten liefhebben met onze handen maar met ons hart. Indien we Hem liefhebben met ons hart zullen onze handen volgen. Het is echter mogelijk dat onze handen op zich goede daden doen maar dat ons hart in opstand is. Dat brengt ons bij een groot probleem: Laat liefde zich gebieden? Is het geen tegenstrijdigheid als er van ons geëist wordt dat we moeten liefhebben? Typ hier om
7. Liefhebben, een gebod? Is het wel realistisch om liefde te eisen? We weten allemaal dat niets in de wereld een verliefdheid ongedaan kan maken. Aangrijpend zijn de verhalen en films over een verboden liefde. We horen ook wel van kroonprinsen die niet bereid zijn hun liefde op te geven voor de troon. De troon komt op de tweede plaats de liefde tot hun geliefde op de eerste. Niets kan de liefde tegenhouden (Hgl:8:7). We kennen echter ook de verhalen van personen die gedwongen worden een partner te aanvaarden die een ander heeft gekozen. Er wordt van
10
Tien geboden
hun geëist die persoon lief te hebben, maar hoe men ook probeert, het lukt nooit. Liefde laat zich niet gebieden. Als het er is, kan men het niet afnemen en als het er niet is, kan men het niet eisen. Nu vraagt God van ons dat we Hem liefhebben boven alles. Dat is gewoon onmogelijk. Ons inzicht verandert als we gaan inzien dat God liefhebben het beste is wat ons kan overkomen. We komen, door God lief te hebben, bij onze bestemming. Als we liefhebben gaan we de werkelijkheid zien en komen we thuis bij onze Vader. Het is dus niet zo dat we een vreemde moeten liefhebben maar juist de meest Beminde. De liefde tot Hem is van ons weggeroofd. Daarvoor in de plaats is de liefde voor onze vijand gekomen. De mens is totaal misleid en in een modderig moeras terecht gekomen. De slechte herder eist loyaliteit. We hebben het kwaad lief waardoor we onze ondergang bewerken (Joh.3:20). Door de blindheid zijn we “tevreden” met eten uit het “riool”. God liefhebben zal de mens vanuit de duisternis tot Zijn licht brengen. God liefhebben behoort dus helemaal bij de mens. Alleen zo komt hij tot zijn doel. De zonde echter heeft deze weg geblokkeerd. Vanuit die zondige positie zijn er twee, voor de mens, onoverkomelijke moeilijkheden om God lief te hebben”. Beiden lost God zelf voor ons op. 1) We kunnen Hem van nature niet liefhebben Het is duidelijk dat niemand God zoekt of eert (Rom.3:11-12). Mensen die in het vlees zijn kunnen God niet behagen. Mensen hebben God ingeruild voor aanbidding van vergankelijke zaken (Rom.1:21). Daarom is het denken van de natuurlijke mens op niets uit gelopen omdat hun hart duister is (Rom.1:21). De liefde begint daarom altijd bij God: “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden (1Joh.4:10). Ondanks alle tegenstand en verachting weet God beter dan wie ook wat de mens nodig heeft. Hij heeft dus niet gewacht op menselijke wijsheid maar heeft de onverschillige en dwaze mens Zijn liefde getoond. Het gaat nog verder want er staat: “de hoop maakt niet beschaamt omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de heilige Geest, die ons gegeven is,…” (Rom.5:5). Gods liefde heeft Hij dus aan ons gegeven. Het is deze liefde die Hij terugvraagt. Het gebod om God lief te hebben is dus geen onmenselijke eis maar een teruggave van Gods liefde dat Hij eerst door genade aan ons gaf. God heeft het onmogelijke zelf gedaan. Laat de liefde maar stromen. 2) Juist Godsbeeld nodig Er is nog een tweede probleem. De grote vraag is of de God, die wij dienen, onze liefde wel “verdient”. Dat klinkt nogal aanmatigend maar we bedoelen of ons Godsbeeld zodanig is dat we spontaan onze liefde aan Hem willen geven. Wij zullen immers nooit onze liefde geven aan iemand die ons kwaad heeft gedaan of die we wantrouwen. Alleen iemand die betrouwbaar is gebleken, ontvangt onze genegenheid. Misschien voldoet ons Godsbeeld helemaal niet aan die voorwaarde. Velen leven met een God die er “niet was toen”, en dan volgt er een traumatische gebeurtenis. Anderen zijn serieus boos op God omdat Hij een bepaald verlies niet heeft voorkomen. Weer anderen denken dat God toornt over hen omdat ze met een zonde rondlopen waarover ze niet durven spreken.
11
Tien geboden
Weer anderen kunnen God niet vertrouwen omdat ze eens een oudste in de gemeente hebben vertrouwd die hun heeft teleurgesteld. Of wat te denken van allen die door hun vader zijn misbruikt? Voor hen is het een onmenselijke opgave om iemand als vader te vertrouwen, laat staan lief te hebben. Hun verwrongen Godsbeeld maakt hun christenleven tot een last. God van harte liefhebben, is daarom ondenkbaar voor hen. De liefde blijft formeel en afstandelijk. Daarom beginnen de “Tien geboden” met het voorstellen van wie God is: “Ik ben de Here uw God…” (Ex.20:1). Wij moeten ons Godsbeeld afstemmen op de informatie vanuit Gods Woord en niet vanuit onze ervaring. Dat is eenvoudig gezegd maar niet zomaar te verwezenlijken. Al onze ervaringen moeten worden “genezen” of “verzoend”. Daarom roepen de “Tien geboden” ons ook op om ons beeld van God af te stellen op Gods openbaring. Dan pas kunnen we Hem van harte liefhebben. De geboden beginnen daarom met: “Ik ben de Here uw God”, met daarbij vermeld de bevrijding uit Egypte (Ex.20:1). God stelt zich aan ons voor. Alleen die God kunnen we liefhebben. Iedere gelovige mag zich persoonlijke “bevrijd” voelen als hij met deze eeuwige God te maken heeft. Zo kan de liefde tot deze genezende en bevrijdende God gaan stromen. Hij gaf en wij mogen teruggeven. Op het pinksterfeest werd de wet in ons hart geschreven. De inwoning van de Heilige Geest zal ons leiden tot de volle waarheid. Heel bijzonder is dat de Joden op het pinksterfeest, naast dat het een oogstfeest is, ook de wetgeving vieren.
8. De wet en het Pinksterfeest De Joden vieren met Pinksteren dus ook de wetgeving. Dat is reeds zeer vroeg zo geweest. We weten dat ze dit deden in de tweede eeuw na Christus in de diaspora. Waarschijnlijk deed men dit ook reeds lang voor die tijd. Het feest van de wetgeving op de Sinaï en het oogstfeest Pinksteren vallen dus samen. Het Pinksterfeest is een hoogtijdag waarop de gelovige Jood nog meer bezig is met de Thora dan normaal. Pinksteren heft de wet niet op maar is juist het feest van de wet. Nu niet meer op stenen tafelen maar geschreven in het hart. Vanuit de Bijbel zijn er veel aanwijzingen om deze twee samen te laten vallen. In Ex.19 lezen we immers dat het volk bij de Sinaï aankwam in de derde maand na de uittocht (Pasen). Er zijn dan inmiddels 6 weken verstreken na de uittocht. Mozes wordt op dat moment tot God geroepen (Ex.19:3). Het volk had z’n kamp opgeslagen rondom de berg. Mozes onderwijst het volk overeenkomstig de instructies die hij van God heeft gekregen: het volk moet zich heiligen. God gaat Zich op een indrukwekkende wijze aan hen openbaren. Het moet 3 dagen voor de openbaring gereed zijn (Ex.19:11). Deze openbaring valt dus samen met Pinksteren (50 dagen na de uittocht). Als het volk klaar staat, speelt een hemelse bazuin samen met alle krachten van de natuur het voorspel van de Pinksterliturgie (Ex.19:16). De Koning van het heelal verschijnt op de Sinaï in een openluchttempel: de hemel ontmoet de aarde. Door de ontmoeting van het onheilige en het heilige schudt de hele aarde. De
12
Tien geboden
“kroon van de schepping”, de mens, siddert. Deze openbaring van Gods heerlijkheid wordt onderbroken door een “preek” die wij de 10 geboden noemen (Ex.20:1-17). Daarna gaat de openbaring van Gods heerlijkheid verder (Ex.20:18). Het is heel interessant om de letterlijke vertaling van Ex.20:18 te lezen. Er staat eigenlijk: ”En het volk zag de stemmen en de vlammen”. De vraag is hoe men nu die stemmen kon zien? Vele uitleggers geloven dat tijdens het spreken van God er “tongen van vuur” zichtbaar werden. In Deut.5:22 staat dat de Here de woorden sprak vanuit het vuur en ze neerschreef op stenen tafelen. In de beschrijving van deze gebeurtenis, zien we dat vuur steeds terugkomen (Deut.5:4-5). Het vuur wordt aan de rechterhand van God gesignaleerd (Deut.33:2). Het is niet ver gezocht om nu het verband te leggen met het Pinksterfeest. Lucas beschrijft het Pinksterwonder ook met natuurkrachten waaronder wind en vuur. Wonderlijk is ook dat God daar spreekt tot de mensen en dat ze verbaasd zijn over wat ze horen (Hand.2:1-13). Het gebeurt allemaal op de 50º dag na de Pasen. In het O.T. zien we dat God spreekt tot Zijn volk. Alleen Israël was getuige van dat grote wonder. We zouden kunnen zeggen dat God daar maar één taal sprak. Tijdens het N.T.-Pinksterfeest echter lezen we dat ieder het hoorde in zijn eigen taal (Hand.2:8). Het Pinksterfeest is nu voor de ganse wereld. Er wordt weleens de indruk gewekt dat in het N.T. de wet van God niet meer belangrijk is. Niets is minder waar. Ook in het N.T. staat het Pinksterfeest in het teken van de wetgeving. Maar nu is die zelfde wet in ons binnenste gegeven (Hebr.8:10). Nu is die niet meer op stenen tafelen gegeven maar in onze harten van vlees (2Kor.3:3). De Geest van God in ons hart verandert ons naar Zijn beeld (2Kor.3:18). Zo zien we dat God een oogst binnenhaalt voor Zichzelf en die afzondert door de wet in hun harten te schrijven.
9. Persoonlijk en negatief geformuleerd De wet is dus gegeven aan bevrijdde mensen. God verlangt er naar dat ze bevrijd blijven. Daarom geeft Hij deze Tien regels. De Tien geboden worden geformuleerd in de tweede persoon enkelvoud. Het gaat om een intense relatie: “Ik ben de Here uw God”. Het is dus een persoonlijk appel. God richt zich niet op structuren maar op personen. Ook zullen we eens allen persoonlijk voor de rechterstoel staan (2Cor.5:10). Dit persoonlijke kan voor een mens best veel moeilijkheden veroorzaken. Men mag de meerderheid in het kwade niet volgen (Ex.23:2). Men moet uit de massa komen en persoonlijk verantwoordelijkheid opnemen. Het kan eenzaamheid veroorzaken. Heilig leven kent in zekere mate die eenzaamheid. Vrijheid betekent dus niet dat men doet wat iedereen doet.
13
Tien geboden
Vrijheid betekent dat men God volgt ook als dit moeilijkheden met zich meebrengt. Zo kan een gevangene in de Here vrij zijn en een “vrije” in de maatschappij, gevangen. Het is opmerkelijk dat acht van de Tien geboden negatief geformuleerd zijn (Gij zult niet). Slechts twee zijn positief geformuleerd (Vierde en Vijfde gebod). Het accent ligt dus vooral op dat wat men niet mag en niet op wat men wel mag. Dat is de reden waarom men in de maatschappij die Tien geboden “afwijst of zelfs haat”. Men maakt TV programma’s waarin men juist het tegenovergestelde verbiedt. Men wil de mens opvoeden door ze juist te belonen. Verbieden werkt averechts zo stelt men. Voor de mens zijn deze geboden een soort gevangenis. Ze zien daarin een machtsmisbruik. God kent de mens en weet waar zijn hart naar uitgaat. De mens wijst Gods analyse helemaal af. De mens is voor hen goed. God weet hoever de mens is afgedwaald. Daarom zijn de geboden negatief geformuleerd. Wanneer een moeder gebied aan een kind de weg niet over te steken betekent dit niet dat de moeder dit kind tegenwerkt maar juist beschermt. Het betekent ook dat het kind elders volop mag spelen. De moeder weet echter dat de neiging om naar de overkant te lopen doordat daar bv. een knuffel ligt het kind in gevaar brengt. God kent onze begeerten en weet waar die ons naartoe leiden. Dit alles toont aan dat alleen degenen die de wet hebben leren kennen in zijn tweede functie, de derde kan toejuichen. Meestal is men dan vastgelopen in de zogenaamde “vrijheid” van de wereld en is men bevrijd tot de “gebondenheid aan Christus”. Alleen indien we wedergeboren zijn, kunnen we de wet van harte liefhebben. De tweede functie heeft ons juist bevrijd van eigenwaan, hoogmoed en overmoed. Alleen in die nederige houding kunnen we in vrijheid leven tot Gods eer. In de Tien geboden staat God centraal. God begint met Zichzelf te openbaren. Hij zegt niet: “Dag lieve mensen Ik ben God”. God zegt: “Ik ben de Here uw God”, en dan vertelt Hij over Zijn bevrijdingsoperatie uit Egypte. God is Heer en staat boven ons. Het probleem van onze tijd is dat de mens centraal staat. De mens heeft de banden met God verbroken (Ps.2:3). De bevrijding uit Egypte was voor de Israëlieten een bevrijding uit de ellende. Voor God was het veel groter en veel heerlijker. Hij had eeuwige perspectieven op het oog. Toen Israël in de woestijn was, verlangde het naar de vleespotten van Egypte (Ex.16:3). Door het volgen van hun eigen begeerten, kwamen ze om in de woestijn. Vrijheid heeft te maken met de plaats die God in ons leven heeft.
10. Indeling van de Tien geboden Iedereen is het wel opgevallen dat er een verschil is in de telling van de geboden. Terwijl de RK.kerk het eerste en tweede gebod als één gebod beschouwt, heeft het protestantisme dit als twee afzonderlijke geboden gezien. Om toch tot een telling van Tien te komen heeft men in de RK. versie het Tiende gebod in tweeën opgesplitst.
14
Tien geboden
Men heeft dus vers 3 en 4 samengevoegd tot één gebod. De redenering is dan dat men geen beelden mag maken van afgoden. Men moet de ene ware God aanbidden en beelden mogen daar een middel voor zijn maar nooit mag men een andere God aanbidden. Het maken van beelden slaat dus in deze visie, op beelden van afgoden maar niet als hulpmiddel voor de aanbidding van de ene ware God. Er zijn echter veel voorbeelden in de Bijbel waar men beelden maakt met het doel de ene ware God te aanbidden. Als Israël bij de wetgeving een gouden kalf opricht, is dat niet bedoeld om een andere god te aanbidden maar de God die hen: Uit Egypte heeft geleid (Ex.32:6). Ze overtreden dus niet het eerste maar het tweede gebod. De gevolgen zijn echter niet te overzien. Ze wilden dus niet de ene ware God afzweren maar Hem op hun eigen wijze dienen. Hetzelfde zien we bij Jerobeam. Hij maakte twee gouden kalveren voor de Heer (1Kon.12:28). Ook hij zwoer dus niet de ene ware God af. Later deed Achab er een schepje bovenop toen Hij via zijn vrouw de Baäl binnenhaalde. Hij overtrad zowel het eerste als het tweede gebod (1Kon.16:33). Ook Micha diende de Here op zijn eigen wijze. Zowel het beeld alsook de priester kwamen uit zijn eigen fantasie (Richt.17:2). Dat men geen andere goden mag aanbidden is duidelijk maar minder begrijpelijk is dat men geen beelden mag maken van de ene ware God. Dat heeft allemaal te maken met de majesteit van God en met de ziel van de mens. Elk beeld maakt een karikatuur van Gods karakter. Een beeld beeldt slecht één facet uit van wie God is. Dat facet krijgt dan een overaccent waardoor Gods karakter wordt “misvormd”. Zo zien we in de RK theologie dat het lijden over benadrukt wordt. De opstanding is daar bijna uit beeld. Dat komt mede omdat Christus altijd “dood” wordt afgebeeld op de crucifix. Het gouden kalf beeldt een kracht en vruchtbaarheid uit. Gods kracht komt in beeld maar zijn heiligheid is echter ver zoek. God moet gediend worden op de wijze zoals God die vraagt, zonder beelden maar met Zijn eeuwig Woord. Aanbidding is ook de belangrijkste geestelijke activiteit van de menselijke ziel. De mens zuigt a.h.w. door de aanbidding de persoon of het voorwerp dat men aanbidt in zich op. Het is als de werking van een spons. Dat vormt het karakter van de aanbidder. Wanneer men nu God uitbeeldt in een beeld dat men zelf heeft gemaakt, zal men nooit verheven worden boven zichzelf uit. Die afbeelding verheft je niet maar verlaagt je. Je aanbidt immers je eigen maaksel. We zien dit bij de Israëlieten. Ze danssten en kwamen in opstand. Ook bij Micha zien we een totale ontreddering van de juiste verhoudingen. Alle “aanbidding” die we in onze maatschappij rondom ons zien, is best wel indrukwekkend maar schakelt altijd het kruis uit als enge weg. De mens wordt hoogmoedig om zijn prestatie en veracht de verliezer. We ruilen het “kind van Bethlehem” in voor de kerstman. Het kruis wordt veracht en de menselijke uitvindingen worden verheerlijkt. We aanbidden mensen zoals zangers, sporters en wetenschappers. We beelden ons in dat wij groot zijn, nederigheid is ver zoek. Als je Christus aanbidt, wordt je nederig omdat Hij alles heeft volbracht. De mens wil God op zijn eigen wijze dienen maar bedoelt ten diepste dat die God hem moet dienen. We geloven dus dat dit twee afzonderlijke geboden zijn. Het eerste gebod leert
15
Tien geboden
ons dat we geen andere goden mogen dienen. Het tweede leert ons dat we de ene ware God alleen op Zijn wijze moge dienen en niet op onze eigen wijze. De indeling van het tiende gebod in twee verschillende geboden om alsnog tien geboden te krijgen, is nogal gekunsteld. Omdat er in het laatste gebod tweemaal staat: “Gij zult niet” zien ze daarin twee geboden. Bij het eerste (negende) zou het dan gaan om de begeerte naar materiële zaken (naaste huis) en bij het tweede (tiende) om het begeren van immateriële zaken (vrouw van je naaste). Het gaat echter om een gebod: “Gij zult niet begeren”. Het begeren van een vrouw wordt overigen behandeld in het zevende gebod.
11. De Tien geboden in het boek Deuteronomium Wanneer je de Tien geboden leest gaat het om veel meer en veel diepere zaken dan men op het eerste gezicht denkt. Wanneer er gesproken wordt over eren van je Gebod Omschrijving van Mozes vader en moeder staat dat mede voor het eren 1º gebod Deut.6-11 van allen die boven je gesteld zijn. Dus ook de overheid en de ouderen moeten geëerd wor2º gebod Deut.12-13 den. Wanneer gezegd wordt dat men niet mag liegen gaat het om de hele levenswandel die 3º gebod Deut.14 in alle eerlijkheid en openheid moet worden 4º gebod Deut.15-16:17 geleefd. De Tien geboden zijn dus veel meer dan wat ze zeggen. We krijgen daarin veel in5º gebod Deut.16:18-19:21 zicht als we het boek Deuteronomium gaan lezen. Dit boek is opgebouwd rondom de Tien 6º gebod Deut.20:1-22:12 geboden. Onderstaande vinden we een inde7º gebod Deut.22:13-23:14 ling: 8º gebod
Deut.23:15-24:15
Wanneer we deze schriftplaatsen lezen ont9º gebod Deut.24:16-25:16 dekken we hoe groot het geestelijk gebied is dat elk gebod omsluit. Wanneer we het achtste gebod lezen over het stelen gaat het om veel meer dan alleen om een voorwerp pikken van je buren. Het gaat om lonen, beloften en rente enz. Stelen gaat dus niet alleen over materiële zaken maar ook over tijd en geestelijke zaken zoals beloften die niet worden nagekomen. Men steelt dan vertrouwen en tijd van de ander. De investering die een ander deed worden zo veracht. Stelen doe je dus niet alleen met je handen maar ook met je woorden. In deze indeling ontbreekt het tiende gebod. Dat komt omdat het tiende in wezen de motivatie is van het overtreden van alle geboden. Het is dus reeds in alle andere geboden te vinden.
16